Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 september 2022, nummer WBN-CM 2022/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Uit de formulering van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN volgt dat toelating alleen van toepassing is op een vreemdeling. Dat betekent dat perioden waarin een optant of verzoeker Nederlander was, niet meetellen bij de berekening van de periode van toelating, en dat met een eventuele verkrijging van het Nederlanderschap de periode van toelating eindigt.

Ingevolge dit artikellid betekent ‘toelating’ dat het bevoegde gezag uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven aan een vreemdeling om in het Koninkrijk voor een langere periode te verblijven. Instemming door het bevoegde gezag houdt in dat een daartoe strekkend besluit van een bevoegde overheidsinstantie een vereiste is. Ingevolge artikel 7 van de LTU is de Minister van Justitie van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten het bevoegde bestuursorgaan om een verblijfsvergunning te verlenen dan wel te verlengen.

Daarnaast kan de autoriteit die bevoegd is tot het verlenen van vergunningen tot verblijf of tijdelijk verblijf ook verklaringen op grond artikel 1 en 3 LTU afgeven (artikel 8, eerste lid, Toelatingsbesluit). Of en vanaf welk moment sprake is van toelating, is op zich een vreemdelingrechtelijke vraag.

In het vreemdelingenrecht van Curaçao en van Sint Maarten geldt als hoofdregel dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop het bevoegd gezag een beslissing over de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning c.q. verklaring van toelating van rechtswege heeft genomen en dit document heeft ondertekend. Op dat moment heeft de vreemdeling rechtmatig toelating gekregen tot Curaçao onderscheidenlijk tot Sint Maarten. Dat sprake is van toelating in Curaçao onderscheidenlijk in Sint Maarten dient door de vreemdeling te worden aangetoond aan de hand van een verblijfsdocument (te weten een verblijfsvergunning, een verklaring toelating van rechtswege of een verklaring dat de LTU niet van toepassing is) (artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder f, en 31, eerste lid, aanhef en onder f, BVVN). Dit geldt ook voor alle minderjarige vreemdelingen die volgens de LTU ook in het bezit moeten zijn van een verblijfsdocument. Deze toelating werkt, anders dan in Nederland het geval is, in Curaçao onderscheidenlijk in Sint Maarten niet terug tot de datum van aanvraag.

Ter verduidelijking wordt hierover het volgende opgemerkt. Verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning vindt plaats met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag de verblijfsvergunning heeft ondertekend en kan terugwerken tot de datum waarop de eerste vergunning was verlopen. Dat hangt af van de volgende omstandigheden:

Indien de vreemdeling tijdig, dat wil zeggen vóór de afloop van zijn verblijfsvergunning, c.q. zijn van rechtswege toelating verlenging c.q. omzetting heeft verzocht en het bevoegd gezag het verzoek inwilligt, is de vergunning c.q. omzetting in een vergunning (tijdelijk of tot verblijf) in aansluiting op de eerdere vergunning verleend. Er is geen verblijfsgat.

Indien de vreemdeling niet tijdig om verlenging c.q. omzetting van zijn van rechtswege toelating heeft gevraagd, dat wil zeggen pas na afloop van zijn verblijfsvergunning, c.q. van rechtswege toelating is de vergunning c.q. omzetting (in een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf) op zijn vroegst pas vanaf de datum van ondertekening door het bevoegd gezag verleend en dus niet in aansluiting op de eerdere vergunning. Dit betekent dat er een verblijfsgat is ontstaan. Door het bestuursorgaan dat beslist op de aanvraag om verlenging wordt hierop een uitzondering gemaakt indien de aanvraag niet tijdig is ingediend wegens omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

B

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

6-1-b. Toelichting ad artikel 6 eerste lid, aanhef en onder b

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is.

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren. Een geboorte aan boord van een in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig wordt gelijk gesteld met een geboorte in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie de toelichting bij artikel 6, zevende lid, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaande aan de bevestiging van de verkrijging een onafgebroken periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft. Niet is vereist dat de optant was toegelaten op het tijdstip van zijn geboorte. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Curaçao of Sint Maarten is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van artikelen 1, 3 en 6 LTU. De optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. (Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN);

  • de periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er dus geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. (Voor de beoordeling van verblijfsgaten gelegen vóór 1 januari 2009 zie hierna.) Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van drie jaar te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in het NAVAS (zonodig in combinatie met de vreemdelingenkaart). De Gouverneur zal de autoriteit of ambtenaar die toegang heeft tot het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie vragen een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij vanaf zijn geboorte staatloos is (zie voor uitleg van het begrip ‘staatloos’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN);

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • de bepalingen van artikel 2 RWN in acht zijn genomen (zie de toelichting bij artikel 2 RWN); en

  • het minderjarige kind dat op het moment van het afleggen van de verklaring zestien jaar of ouder is, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Uit de wettekst volgt dat zowel de meerderjarige als de minderjarige vreemdeling kan opteren op grond van het onderhavige artikellid.

Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, 149) kan een minderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap niet worden geweigerd als er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.

Op grond van artikel 12 in samenhang met artikel 1, eerste en tweede lid, aanhef en onder c van het Verdrag van New York tot beperking der staatloosheid, van 30 augustus 1961 (Trb. 1967, 124) kan een meerderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap alleen worden geweigerd indien optant is veroordeeld wegens een misdrijf tegen de nationale veiligheid dan wel wegens een ander misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar.

Regeling 2009 m.b.t. gaten in de verblijfsrechtelijke historie

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfsrechtelijke historie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Gebleken is dat deze onderbrekingen in het verblijfsrecht veelal niet aan de optanten zijn toe te rekenen. Het zou onredelijk zijn de bevestiging van de optieverklaring van deze optanten zonder meer te weigeren. Daarom geldt voor optanten, ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat het geconstateerde verblijfsgat hen niet is toe te rekenen, de volgende regeling.

Ten aanzien van optanten die na 1 april 2003 een optieverklaring hebben afgelegd, welke nog niet definitief is afgehandeld, en bij wie het geconstateerde gat in het vreemdelingrechtelijke verblijfsrecht geheel of gedeeltelijk is gelegen in de periode vóór 1 januari 2009, wordt als volgt gehandeld.

In iedere zaak waarin bij de behandeling van een optieverklaring een gat in de verblijfsrechtelijke historie (dus een gat in de aanééngesloten verblijfsrechtelijke toelating) is geconstateerd door de bevoegde autoriteit in Curaçao of Sint Maarten, zal de Gouverneur hier nader onderzoek naar laten doen.

Van dit onderzoek wordt een onderzoeksverslag gemaakt, dat vergezeld gaat van documentatie die de conclusie van het onderzoek onderbouwt.

Het onderzoeksverslag wordt bij het Bericht omtrent Toelating (BOT) gevoegd en getekend door de Gouverneur.

Het onderzoeksverslag in combinatie met het BOT is doorslaggevend voor het vaststellen of gedurende de onderzochte periode sprake is geweest van onafgebroken ‘toelating’ (verblijfsrecht) in Curaçao of Sint Maarten.

Vormgeving uitkomst onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag zal één van de volgende drie conclusies bevatten:

  • 1. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar te wijten aan de optant zelf en daarmee niet aanvaardbaar; dan wel

  • 2. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar verklaarbaar door de manier van administratieve afwikkeling van overheidszijde en daarmee aanvaardbaar; dan wel

  • 3. de oorzaak van het gat in het verblijfsrecht is onbekend, maar door de optant is aannemelijk gemaakt dat hij/zij gedurende het gestelde gat in het verblijfsrecht onafgebroken in Curaçao of Sint Maarten heeft verbleven, en daardoor is het gat in het verblijfsrecht aanvaardbaar. Tot deze conclusie kan enkel worden gekomen indien het gat in het verblijfsrecht niet te verklaren is met hetgeen onder 1 of 2 staat vermeld, en indien vervolgonderzoek is verricht door de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten. Hierbij kunnen de volgende documenten van de optant worden gevraagd en van overheidszijde worden geverifieerd:

    • het reisdocument (met alle in- en uitreisstempels en/of visa over de te onderzoeken periode);

    • het aanvraagformulier (verlenging) vergunning tot (tijdelijk) verblijf;

    • de beslissing op een aanvraag om een vergunning tot verblijf;

    • het aanvraagformulier tewerkstellingsvergunning;

    • de beslissing op een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning;

    • belastingaanslagen;

    • werkcontract en/of loonstrook; en/of

    • afschriften bankrekening;

    • etc.

    NB: Alleen een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie volstaat niet; dat geeft namelijk onvoldoende bewijs dat de optant inderdaad ‘aanwezig’ is geweest in Curaçao of Sint Maarten.

Deze regeling heeft geen betrekking op zaken die al onherroepelijk zijn afgewezen. Dit betekent dat in het geval van een optieverklaring waarvan de bevestiging al is geweigerd, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, er geen recht bestaat op een heroverweging van de afgewezen zaak.

Nog openstaande in eerste aanleg afgelegde optieverklaringen, waarin een verblijfsgat wordt geconstateerd, worden door de Gouverneur aangevuld (‘herstel verzuim’) met een onderzoeksverslag.

Nog openstaande bezwaarzaken tegen de weigering om de optieverklaring te bevestigen worden eveneens door de Gouverneur aangevuld met een onderzoeksverslag.

Ook in nog openstaande beroepszaken terzake van optie wordt door de Gouverneur aan de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten om een onderzoek gevraagd. Wanneer het onderzoek oplevert dat het verblijfsgat de vreemdeling niet is aan te rekenen, wordt de beslissing in bezwaar ingetrokken en wordt, indien aan de overige voorwaarden voor optie wordt voldaan, het bezwaar gegrond verklaard.

Een onderzoekverslag wordt – behoudens uitzonderingen – binnen twee maanden na het verzoek daartoe beschikbaar gesteld.

Voor zaken waarin uitsluitend gaten in het verblijfsrecht voorkomen die gelegen zijn ná 1 januari 2009, geldt deze regeling niet. Voor deze datum is gekozen, omdat de verwachting gerechtvaardigd is dat vanaf deze datum de vreemdelingrechtelijke registratie in Curaçao en Sint Maarten consistent is.

Voorbeeld

A is in Nederland geboren uit een Palestijnse ongehuwde vrouw. De vader van A is onbekend. A en zijn moeder staan in de BRP ingeschreven als zijnde ‘staatloos’. A is vijf jaar oud en is sinds zijn geboorte in Nederland. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (verblijfsdocument III) van de moeder van A is niet ingewilligd. Thans is zij daarover in een beroepsprocedure verwikkeld bij de rechtbank. Zowel de moeder van A als A zelf mogen de uitkomst van deze procedure in Nederland afwachten. Een ten behoeve van A afgelegde optieverklaring dient te worden geweigerd. Hij heeft weliswaar gedurende langer dan drie jaar hoofdverblijf in Nederland, maar hij is niet in Nederland toegelaten. De moeder van A wordt vervolgens door de rechter gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Aan de moeder van A wordt daarop, mede ten behoeve van A, alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De verblijfsvergunning wordt echter niet met terugwerkende kracht verleend. Als A en zijn moeder in Nederland hun hoofdverblijf houden en zij verkrijgen -aansluitend op de eerdere vergunning -na drie jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument IV) kan wel met succes een optieverklaring ten behoeve van A worden afgelegd. A heeft dan drie jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland. Uiteraard moet A op het moment van die optie en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap nog wel in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning.

C

Paragraaf 2.1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 2.1. Gezamenlijk gezag bij geboorte op grond van artikelen 1.253aa en 1:253sa BW1

Geregistreerde partners krijgen naar Nederlands recht van rechtswege – dus zonder dat daar nog een procedure voor nodig is – gezamenlijk gezag over hun tijdens het geregistreerde partnerschap geboren kinderen, als er geen andere juridische ouder is. Van gezamenlijk gezag is sprake als een kind wordt geboren tijdens huwelijk of partnerschap van een man en een vrouw en tijdens het huwelijk of partnerschap van twee vrouwen, mits er geen man is die het kind tijdens de zwangerschap heeft erkend. Ook het gezamenlijk gezag dat van rechtswege bij de geboorte ontstaat, geeft onder de hierboven genoemde voorwaarden het optierecht van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

Voorbeeld 1

Justin is het op Sint Maarten geboren kind uit de Jamaicaanse Bobby en de Jamaicaanse Jenny. Bij zijn geboorte heeft Justin uitsluitend de Jamaicaanse nationaliteit verkregen. Een half jaar na de geboorte van Justin wordt de echtscheiding tussen Bobby en Jenny uitgesproken. Jenny wordt door de rechter met het ouderlijk gezag belast. Jenny trouwt een half jaar nadien met de Nederlander Ralph. Zij voeden samen Justin op. Drie jaar nadat Jenny met het gezag over Justin is belast, dient zij samen met Ralph een verzoek in om gezamenlijk met het gezag over Justin te worden belast. Dit verzoek wordt door de rechter toegewezen. Na Justin 3 jaar te hebben opgevoed en verzorgd kan door de wettelijk vertegenwoordiger ten behoeve van Justin een optieverklaring worden afgelegd. Als voorwaarde geldt daarbij dat Justin op dat moment nog minderjarig moet zijn en geen hoofdverblijf in Jamaica mag hebben. Als Justin op het moment van de optieverklaring ouder is dan 16 jaar, geldt bovendien het openbare orde vereiste van artikel 6, vierde lid RWN.

Voorbeeld 2

Ernesto is het kind van de Peruaanse moeder Federica. Ernesto heeft geen juridische vader. Ernesto heeft uitsluitend de Peruaanse nationaliteit. Hij groeit sinds de geboorte op in het gezin van Federica en de vrouwelijke Nederlandse Angela, met wie Federica al voor de geboorte van Ernesto in Nederland geregistreerd partnerschap was aangegaan. Vanuit Nederland vertrekken Federica en Angela naar Curaçao. Ernesto wordt drie jaar ononderbroken door Federica en Angela verzorgd en opgevoed. Daarna kan ten behoeve van Ernesto een optieverklaring worden afgelegd. Als aanvullende voorwaarde geldt dat Ernesto op dat moment niet meerderjarig mag zijn en geen hoofdverblijf in Peru mag hebben. Als Ernesto op het moment van de optieverklaring ouder is dan 16 jaar, geldt bovendien het openbare orde vereiste van artikel 6, vierde lid RWN.

D

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

6-1-e. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is. Hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest) (zie voor uitleg van het begrip ‘meerderjarig’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij sedert de leeftijd van vier jaar tot en met het moment van bevestiging van de verkrijging onafgebroken toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Curaçao of Sint Maarten is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de artikelen 1, 3 en 6 LTU. Optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen2. Of wordt voldaan aan het vereiste van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie zoals die vermeld worden op een bericht omtrent toelating. De Gouverneur zal de autoriteit of ambtenaar die toegang heeft tot het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie verzoeken een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden afgegeven, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (voor de beoordeling van verblijfsgaten gelegen vóór 1 januari 2009 zie hieronder);

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Regeling 2009 m.b.t. gaten in de verblijfsrechtelijke historie

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfsrechtelijke historie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Gebleken is dat deze onderbrekingen in het verblijfsrecht veelal niet aan de betrokken vreemdelingen zijn toe te rekenen. Het zou onredelijk zijn de bevestiging van de optieverklaring van deze betrokkenen zonder meer te weigeren. Daarom geldt voor optanten, ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat het geconstateerde verblijfsgat hen niet is toe te rekenen, de volgende regeling.

Ten aanzien van vreemdelingen die na 1 april 2003 een optieverklaring hebben afgelegd, welke nog niet definitief is afgehandeld, en bij wie het geconstateerde gat in het vreemdelingrechtelijke verblijfsrecht geheel of gedeeltelijk is gelegen in de periode vóór 1 januari 2009, wordt als volgt gehandeld.

In iedere zaak waarin bij de behandeling van een optieverklaring een gat in de verblijfsrechtelijke historie (dus een gat in de aanééngesloten verblijfsrechtelijke toelating) is geconstateerd door de bevoegde autoriteit in Curaçao of Sint Maarten, zal de Gouverneur hier nader onderzoek naar laten doen.

Van dit onderzoek wordt een onderzoeksverslag gemaakt, dat vergezeld gaat van documentatie die de conclusie van het onderzoek onderbouwt.

Het onderzoeksverslag wordt bij het Bericht omtrent Toelating (BOT) gevoegd en getekend door de Gouverneur.

Het onderzoeksverslag in combinatie met het BOT is doorslaggevend voor het vaststellen of gedurende de onderzochte periode sprake is geweest van onafgebroken ‘toelating’ (verblijfsrecht) in Curaçao of Sint Maarten.

Vormgeving uitkomst onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag zal één van de volgende drie conclusies bevatten:

  • 1. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar te wijten aan de vreemdeling zelf en daarmee niet aanvaardbaar3; dan wel

  • 2. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar verklaarbaar door de manier van administratieve afwikkeling van overheidszijde en daarmee aanvaardbaar4; dan wel

  • 3. de oorzaak van het gat in het verblijfsrecht is onbekend, maar door de vreemdeling is aannemelijk gemaakt dat hij/zij gedurende het gestelde gat in het verblijfsrecht onafgebroken in Curaçao of Sint Maarten heeft verbleven, en daardoor is het gat in het verblijfsrecht aanvaardbaar. Tot deze conclusie kan enkel worden gekomen indien het gat in het verblijfsrecht niet te verklaren is met hetgeen onder 1 of 2 staat vermeld, en indien vervolgonderzoek is verricht door de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten. Hierbij kunnen de volgende documenten van de vreemdeling worden gevraagd en van overheidszijde worden geverifieerd:

    • het reisdocument (met alle in- en uitreisstempels en/of visa over de te onderzoeken periode);

    • het aanvraagformulier (verlenging) vergunning tot (tijdelijk) verblijf;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • het aanvraagformulier tewerkstellingsvergunning;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • belastingaanslagen;

    • werkcontract en/of loonstrook; en/of

    • afschriften bankrekening;

    • etc.

    NB: Alleen een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie volstaat niet; dat geeft namelijk onvoldoende bewijs dat betrokkene inderdaad ‘aanwezig’ is geweest op het eiland.

Deze regeling heeft geen betrekking op reeds onherroepelijk afgewezen zaken. Dit betekent dat in het geval van een reeds afgewezen optieverzoek, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, er geen recht bestaat op een heroverweging van de afgewezen zaak.

Nog openstaande eerste aanleg optieverzoeken, waarin een verblijfsgat wordt geconstateerd, worden door de Gouverneur aangevuld (‘herstel verzuim’) met een onderzoeksverslag.

Nog openstaande bezwaarzaken tegen afgewezen optieverzoeken worden eveneens door de Gouverneur aangevuld met een onderzoeksverslag.

Ook in nog openstaande beroepszaken terzake van optie wordt door de Gouverneur aan de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten om een onderzoek gevraagd. Wanneer het onderzoek oplevert dat het verblijfsgat de vreemdeling niet is aan te rekenen, wordt de beslissing in bezwaar ingetrokken en wordt, indien aan de overige voorwaarden voor optie wordt voldaan, het bezwaar gegrond verklaard.

Een onderzoekverslag wordt – behoudens uitzonderingen – binnen twee maanden na het verzoek daartoe beschikbaar gesteld.

Voor zaken waarin uitsluitend gaten in het verblijfsrecht voorkomen die gelegen zijn ná 1 januari 2009, geldt deze regeling niet. Voor deze datum is gekozen, omdat de verwachting gerechtvaardigd is dat vanaf deze datum de vreemdelingrechtelijke registratie in Curaçao en Sint Maarten consistent is.

Voorbeeld

De twintigjarige A, van Dominicaanse nationaliteit, heeft van haar tweede tot haar achttiende jaar in Curaçao gewoond. Zij was daar in het bezit van een vergunning tot verblijf bij moeder. Sindsdien woont zij in verband met haar studie medicijnen aan de Rijksuniversiteit Utrecht in Nederland. Zij is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (verblijfsdocument I) in verband met het volgen van studie. Dit is een verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is. A is van onbesproken gedrag. Zij kan bij de burgemeester van haar woonplaats opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Immers, zij heeft sinds haar tweede jaar onafgebroken hoofdverblijf en toelating in het Koninkrijk gehad. Thans heeft zij toelating in het Koninkrijksdeel waar zij hoofdverblijf heeft. Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor studie is rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Vw 2000.

E

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar zijn of voordien gehuwd zijn (geweest). (Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.) Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende een jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Curaçao of Sint Maarten heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN, volgt dat het moet gaan om toelating als vreemdeling. En uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn. Voor de berekening van de termijn van onafgebroken toelating (waarbij de tijd dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt) wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ houdt in dat de optant in het bezit moet zijn van een verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter. Voor een nadere uitleg van dit begrip en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN én artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. (Voor de beoordeling van verblijfsgaten gelegen vóór 1 januari 2009 zie hieronder.) Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan het vereiste van onafgebroken toelating zal de Gouverneur in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie zoals die vermeld worden op een bericht omtrent toelating. De Gouverneur zal de autoriteit of ambtenaar die toegang heeft tot het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie verzoeken een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden afgegeven, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of verkregen, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie of de optie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door Onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap vóór 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon wiens Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN ná 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – eveneens geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

F

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

6-1-g. Toelichting ad artikel 6 eerste lid, aanhef en onder g

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba Nederland. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Curaçao of Sint Maarten is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van artikelen 1, 3 en 6 LTU. Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen5. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. (Voor de beoordeling van verblijfsgaten gelegen vóór 1 januari 2009 zie hieronder.) Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument in combinatie met de gegevens in het NAVAS (zo nodig in combinatie met de vreemdelingenkaart). De Gouverneur zal de autoriteit of ambtenaar die toegang heeft tot het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie verzoeken een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden afgegeven, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende artikellid);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk in Nederland geregistreerd partnerschap in de zin van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Anders dan bij naturalisatie (zie artikel 8, tweede lid, RWN) wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN opgenomen.

Het huwelijk zal in de meeste gevallen blijken uit de PIVA. Ook de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) zal over het algemeen blijken uit de basisadministratie van het land waar de optie wordt afgelegd. Is dit niet het geval, dan dient de optant de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) aannemelijk te maken door het overleggen van een Nederlands paspoort of Nederlandse Europese identiteitskaart waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Een recentelijk (niet ouder dan zes maanden) afgegeven verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een uittreksel uit de PIVA van de woonplaats van de echtgeno(o)t(e) waaruit het Nederlanderschap van de echtgeno(o)t(e) blijkt, volstaat eveneens.

N.B. Een buiten Nederland geregistreerd partnerschap of het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.

Het huwelijk met een en dezelfde Nederlander moet ononderbroken zijn. Als het huwelijk na een scheiding weer opnieuw wordt gesloten, dan vangt een nieuwe termijn van drie jaar aan.

Regeling 2009 m.b.t. gaten in de verblijfsrechtelijke historie

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfsrechtelijke historie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Gebleken is dat deze onderbrekingen in het verblijfsrecht veelal niet aan de betrokken vreemdelingen zijn toe te rekenen. Het zou onredelijk zijn de bevestiging van de optieverklaring van deze betrokkenen zonder meer te weigeren. Daarom geldt voor optanten, ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat het geconstateerde verblijfsgat hen niet is toe te rekenen, de volgende regeling.

Ten aanzien van vreemdelingen die na 1 april 2003 een optieverklaring hebben afgelegd, welke nog niet definitief is afgehandeld, en bij wie het geconstateerde gat in het vreemdelingrechtelijke verblijfsrecht geheel of gedeeltelijk is gelegen in de periode vóór 1 januari 2009, wordt als volgt gehandeld.

In iedere zaak waarin bij de behandeling van een optieverklaring een gat in de verblijfsrechtelijke historie (dus een gat in de aanééngesloten verblijfsrechtelijke toelating) is geconstateerd door de bevoegde autoriteit in Curaçao of Sint Maarten, zal de Gouverneur hier nader onderzoek naar laten doen.

Van dit onderzoek wordt een onderzoeksverslag gemaakt, dat vergezeld gaat van documentatie die de conclusie van het onderzoek onderbouwt.

Het onderzoeksverslag wordt bij het Bericht omtrent Toelating (BOT) gevoegd en getekend door de Gouverneur.

Het onderzoeksverslag in combinatie met het BOT is doorslaggevend voor het vaststellen of gedurende de onderzochte periode sprake is geweest van onafgebroken ‘toelating’ (verblijfsrecht) in Curaçao of Sint Maarten.

Vormgeving uitkomst onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag zal één van de volgende drie conclusies bevatten:

  • 1. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar te wijten aan de vreemdeling zelf en daarmee niet aanvaardbaar6; dan wel

  • 2. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar verklaarbaar door de manier van administratieve afwikkeling van overheidszijde en daarmee aanvaardbaar7; dan wel

  • 3. de oorzaak van het gat in het verblijfsrecht is onbekend, maar door de vreemdeling is aannemelijk gemaakt dat hij/zij gedurende het gestelde gat in het verblijfsrecht onafgebroken in Curaçao of Sint Maarten heeft verbleven, en daardoor is het gat in het verblijfsrecht aanvaardbaar. Tot deze conclusie kan enkel worden gekomen indien het gat in het verblijfsrecht niet te verklaren is met hetgeen onder 1 of 2 staat vermeld, en indien vervolgonderzoek is verricht door de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten. Hierbij kunnen de volgende documenten van de vreemdeling worden gevraagd en van overheidszijde worden geverifieerd:

    • het reisdocument (met alle in- en uitreisstempels en/of visa over de te onderzoeken periode);

    • het aanvraagformulier (verlenging) vergunning tot (tijdelijk) verblijf;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • het aanvraagformulier tewerkstellingsvergunning;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • belastingaanslagen;

    • werkcontract en/of loonstrook; en/of

    • afschriften bankrekening;

    • etc.

    NB: Alleen een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie volstaat niet; dat geeft namelijk onvoldoende bewijs dat betrokkene inderdaad ‘aanwezig’ is geweest op het eiland.

Deze regeling heeft geen betrekking op reeds onherroepelijk afgewezen zaken. Dit betekent dat in het geval van een reeds afgewezen optieverzoek, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, er geen recht bestaat op een heroverweging van de afgewezen zaak.

Nog openstaande eerste aanleg optieverzoeken, waarin een verblijfsgat wordt geconstateerd, worden door de Gouverneur aangevuld (‘herstel verzuim’) met een onderzoeksverslag.

Nog openstaande bezwaarzaken tegen afgewezen optieverzoeken worden eveneens door de Gouverneur aangevuld met een onderzoeksverslag.

Ook in nog openstaande beroepszaken terzake van optie wordt door de Gouverneur aan de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten om een onderzoek gevraagd. Wanneer het onderzoek oplevert dat het verblijfsgat de vreemdeling niet is aan te rekenen, wordt de beslissing in bezwaar ingetrokken en wordt, indien aan de overige voorwaarden voor optie wordt voldaan, het bezwaar gegrond verklaard.

Een onderzoekverslag wordt – behoudens uitzonderingen – binnen twee maanden na het verzoek daartoe beschikbaar gesteld.

Voor zaken waarin uitsluitend gaten in het verblijfsrecht voorkomen die gelegen zijn ná 1 januari 2009, geldt deze regeling niet. Voor deze datum is gekozen, omdat de verwachting gerechtvaardigd is dat vanaf deze datum de vreemdelingrechtelijke registratie in Curaçao en Sint Maarten consistent is.

Voorbeeld

Het echtpaar Ramesh en Shanti, beiden van Indiase nationaliteit zijn in 1980 naar Sint Maarten gekomen. Om het jaar gaat Shanti voor drie maanden terug naar India voor familiebezoek. In 2002 verkrijgt Ramesh de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Het verzoek van Shanti wordt niet ingewilligd omdat zij de Engelse taal (landstaal) onvoldoende beheerst.

Shanti kan echter wel opteren voor het Nederlanderschap, omdat daarvoor geen eisen m.b.t. taal worden gesteld. Zij is immers (veel) langer dan drie jaar gehuwd met een persoon die inmiddels Nederlander is geworden. Dat Ramesh nog geen drie jaar Nederlander is, doet niet ter zake. Voorts heeft Shanti al langer dan vijftien jaar toelating en hoofdverblijf op Sint Maarten. Verblijf voor drie maanden buiten het Koninkrijk voor vakantie /familiebezoek geldt niet als onderbreking van het hoofdverblijf. Ook vormt zij op grond van haar gedrag geen gevaar voor de openbare orde.

G

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

6-1-h Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij 65 jaar of ouder is. (Zie voor de bepaling van de leeftijd bij een onbekende geboortemaand en/of geboortedag de toelichting bij artikel 1, aanhef en onder b, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Curaçao of Sint Maarten is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de artikelen 1, 3 en 6 LTU. Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen8. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. (Voor de beoordeling van verblijfsgaten gelegen vóór 1 januari 2009 zie hieronder.) Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument in combinatie met de gegevens in NAVAS (zonodig in combinatie met de vreemdelingenkaart). De Gouverneur zal de autoriteit of ambtenaar die toegang heeft tot het NAVAS c.q. de vreemdelingenadministratie verzoeken een bericht omtrent toelating af te geven. Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden afgegeven, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen. (Zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • als er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Regeling 2009 m.b.t. gaten in de verblijfsrechtelijke historie

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfsrechtelijke historie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Gebleken is dat deze onderbrekingen in het verblijfsrecht veelal niet aan de betrokken vreemdelingen zijn toe te rekenen. Het zou onredelijk zijn de bevestiging van de optieverklaring van deze betrokkenen zonder meer te weigeren. Daarom geldt voor optanten, ten aanzien van wie het vermoeden bestaat dat het geconstateerde verblijfsgat hen niet is toe te rekenen, de volgende regeling.

Ten aanzien van vreemdelingen die na 1 april 2003 een optieverklaring hebben afgelegd, welke nog niet definitief is afgehandeld, en bij wie het geconstateerde gat in het vreemdelingrechtelijke verblijfsrecht geheel of gedeeltelijk is gelegen in de periode vóór 1 januari 2009, wordt als volgt gehandeld.

In iedere zaak waarin bij de behandeling van een optieverklaring een gat in de verblijfsrechtelijke historie (dus een gat in de aanééngesloten verblijfsrechtelijke toelating) is geconstateerd door de bevoegde autoriteit in Curaçao of Sint Maarten, zal de Gouverneur hier nader onderzoek naar laten doen.

Van dit onderzoek wordt een onderzoeksverslag gemaakt, dat vergezeld gaat van documentatie die de conclusie van het onderzoek onderbouwt.

Het onderzoeksverslag wordt bij het Bericht omtrent Toelating (BOT) gevoegd en getekend door de Gouverneur.

Het onderzoeksverslag in combinatie met het BOT is doorslaggevend voor het vaststellen of gedurende de onderzochte periode sprake is geweest van onafgebroken ‘toelating’ (verblijfsrecht) in Curaçao of Sint Maarten.

Vormgeving uitkomst onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag zal één van de volgende drie conclusies bevatten:

  • 1. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar te wijten aan de vreemdeling zelf en daarmee niet aanvaardbaar9; dan wel

  • 2. het gat in het verblijfsrecht is aantoonbaar verklaarbaar door de manier van administratieve afwikkeling van overheidszijde en daarmee aanvaardbaar10; dan wel

  • 3. de oorzaak van het gat in het verblijfsrecht is onbekend, maar door de vreemdeling is aannemelijk gemaakt dat hij/zij gedurende het gestelde gat in het verblijfsrecht onafgebroken in Curaçao of Sint Maarten heeft verbleven, en daardoor is het gat in het verblijfsrecht aanvaardbaar. Tot deze conclusie kan enkel worden gekomen indien het gat in het verblijfsrecht niet te verklaren is met hetgeen onder 1 of 2 staat vermeld, en indien vervolgonderzoek is verricht door de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten. Hierbij kunnen de volgende documenten van de vreemdeling worden gevraagd en van overheidszijde worden geverifieerd:

  • 4. het reisdocument (met alle in- en uitreisstempels en/of visa over de te onderzoeken periode);

    • het aanvraagformulier (verlenging) vergunning tot (tijdelijk) verblijf;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • het aanvraagformulier tewerkstellingsvergunning;

    • de beslissing omtrent een aanvraag;

    • belastingaanslagen;

    • werkcontract en/of loonstrook; en/of

    • afschriften bankrekening;

    • etc.

    NB: Alleen een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie volstaat niet; dat geeft namelijk onvoldoende bewijs dat betrokkene inderdaad ‘aanwezig’ is geweest op het eiland.

Deze regeling heeft geen betrekking op reeds onherroepelijk afgewezen zaken. Dit betekent dat in het geval van een reeds afgewezen optieverzoek, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, er geen recht bestaat op een heroverweging van de afgewezen zaak.

Nog openstaande eerste aanleg optieverzoeken, waarin een verblijfsgat wordt geconstateerd, worden door de Gouverneur aangevuld (‘herstel verzuim’) met een onderzoeksverslag.

Nog openstaande bezwaarzaken tegen afgewezen optieverzoeken worden eveneens door de Gouverneur aangevuld met een onderzoeksverslag.

Ook in nog openstaande beroepszaken terzake van optie wordt door de Gouverneur aan de bevoegde autoriteiten in Curaçao of Sint Maarten om een onderzoek gevraagd. Wanneer het onderzoek oplevert dat het verblijfsgat de vreemdeling niet is aan te rekenen, wordt de beslissing in bezwaar ingetrokken en wordt, indien aan de overige voorwaarden voor optie wordt voldaan, het bezwaar gegrond verklaard.

Een onderzoekverslag wordt – behoudens uitzonderingen – binnen twee maanden na het verzoek daartoe beschikbaar gesteld.

Voor zaken waarin uitsluitend gaten in het verblijfsrecht voorkomen die gelegen zijn nà 1 januari 2009, geldt deze regeling niet. Voor deze datum is gekozen, omdat de verwachting gerechtvaardigd is dat vanaf deze datum de vreemdelingrechtelijke registratie in Curaçao en Sint Maarten consistent is.

Voorbeeld

Li heeft de Chinese nationaliteit en verblijft sinds zijn veertigste jaar onafgebroken op Sint Eustatius. Hij is altijd in het bezit geweest van een geldige vergunning tot verblijf. Inmiddels is hij 65 jaar. Hij is van onbesproken gedrag, maar spreekt in het geheel geen Engels (landstaal). De optieverklaring van Li ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit dient te worden bevestigd nu hij aan de terzake geldende voorwaarden voldoet.

H

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geboren is;

  • hij geboren is uit een vrouw die de Nederlandse nationaliteit bezat op de geboortedag van de optant;

  • hij een (juridische) vader heeft, die niet-Nederlander was ten tijde van zijn geboorte;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid);

  • artikel 6, negende lid, RWN is van toepassing: de vreemdeling mag niet opteren als hij/zij ooit eerder door een optieverklaring de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (en deze dus weer is kwijtgeraakt); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

I

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder j, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak binnen het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op het moment van de adoptieuitspraak in eerste aanleg en

  • zijn adoptiefmoeder de Nederlandse nationaliteit bezat op het moment dat de adoptieuitspraak onherroepelijk werd;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid);

  • artikel 6, negende lid, RWN is van toepassing: de vreemdeling mag niet opteren als hij/zij ooit eerder door een optieverklaring de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (en deze dus weer is kwijtgeraakt); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

J

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (meerderjarig of minderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • de afstamming is bewezen;

  • zijn vader of moeder voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

Let op: in principe kan op grond van artikel 6, achtste lid, RWN een minderjarige delen in de optie van de persoon (ouder), bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i en j, RWN, indien hij toelating en hoofdverblijf heeft in een land van het Koninkrijk.

K

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij postnataal erkend is door een man voordat hij zeven jaar werd;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

L

Paragraaf 1/6-1-m Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij als minderjarige van zeven jaar of ouder maar vóór zijn meerderjarigheid is erkend;

  • de erkenner de biologische vader is en dit is bewezen met DNA-bewijs dat voldoet aan het Besluit DNA-onderzoek vaderschap of met gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

M

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • bij rechterlijke uitspraak vastgesteld is dat de optiegerechtigde onder artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN zijn vader is;

  • hij minderjarig was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg;

  • zijn vader voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

N

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak binnen het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op de dag van de adoptieuitspraak in eerste aanleg;

  • zijn adoptiefvader of adoptiefmoeder voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

O

Het schema 'Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)' van paragraaf 2.2.4.1/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid

(artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)

Optanten die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen

Hoofdregel

De vreemdeling 16 jaar of ouder verklaart zich bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen en legt deze verklaring ook daadwerkelijk af tijdens de ceremonie (zie artikel 6 lid 2 RWN). Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

Uitzonderingen

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van de overgangsregeling in artikel II, eerste lid, onder a, b of c van Stb. 2008, 270 hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 6 lid 1, onder p RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 28, lid 1 RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt voor de vreemdeling die zelfstandig opteert.

P

Paragraaf 2.2.5.4/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 2.2.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien indien deze in eerdere instantie reeds zijn overgelegd en verwerkt in de PIVA of in een akte van de burgerlijke stand in Curaçao en Sint Maarten. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de PIVA/burgerlijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, indien nodig, gelegaliseerde documenten.

Indien aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek moet worden ingesteld van het document.

Q

Paragraaf 2.3.2/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.3.2. Ontvangstbevestiging

Optieverklaringen worden voorzien van een datum en dienststempel (artikel 19, zesde lid, BVVN). Daarna wordt een kopie van de optieverklaring, als bewijs van ontvangst, aan de optant meegegeven (artikel 19, vierde lid, BVVN). Vervolgens dient binnen dertien weken na de in ontvangstneming van de optieverklaring te worden beslist of de optieverklaring al dan niet wordt bevestigd. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd (artikel 6, vijfde lid, RWN). Een verlenging van de termijn kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn indien de Gouverneur onderzoek wil laten verrichten ter verificatie van gegevens in het buitenland. Als de Gouverneur verlenging van de termijn noodzakelijk acht, deelt hij dit schriftelijk aan de optant mee. De Gouverneur is niet verplicht om de reden van de verlenging te vermelden.

R

Paragraaf 2.4.2.3/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.4.2.3. Geen gevaar voor de openbare orde, etc.

Daarna onderzoekt de Gouverneur of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van zestien jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van zestien jaar of ouder voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 10, tweede lid, BVVN).

Dit onderzoek wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens, door de Gouverneur opgevraagde gegevens uit het register van de Justitiële documentatie en gegevens van de korpschef (NSIS). Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt dat uittreksels van de JDD niet ouder mogen zijn dan zes maanden (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b RWN (als de optant minderjarig is) en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m p, RWN (als de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt) blijft onderzoek naar de eventuele antecedenten van de optant achterwege. Er wordt ook geen onderzoek gedaan naar de eventuele antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt.

Bovendien onderzoekt de Gouverneur of de optant polygaam gehuwd is (zie toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN).

S

Toelichting ad artikel 6, negende lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

6-9. Toelichting ad artikel 6, negende lid

Wettekst:

Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die bedoeld onder f en p, open.

De vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit ooit door optie heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit vervolgens weer is verloren kan de Nederlandse nationaliteit slechts door optie herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f of p, RWN. Deze oud-Nederlander kan het Nederlanderschap dus niet herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d, e, g, h, i, j, k, l, m, n en o, RWN ook al voldoet hij wel aan de voorwaarden genoemd in deze subleden. Hiermee wordt met name voorkomen dat minderjarigen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN die het Nederlanderschap door bevestiging van de optieverklaring hebben verkregen en daarna het Nederlanderschap hebben verloren op grond van artikel 16 RWN, in een gunstiger positie komen te verkeren dan de minderjarige oud-Nederlander die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verkregen op grond van artikel 3, 4 of 5 RWN.

T

Toelichting ad artikel 7 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

  • 2. Ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, adviseert Onze Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten, omtrent het verzoek.

    Verwijzingen

    RWN: artikelen 2; 8 t/m 13 en 21

    RRWN: artikel VII.2

    BNT: artikelen 2 t/m 5

    BON: artikel 8.1

    BVVN: artikelen 2 t/m 5; 31, 32, 45 t/m 50 en 73

    Awb: artikel 4:5 en hoofdstukken 6 t/m 8

    WRvS: artikelen 37 en 39

    Overgangsrecht

    Verzoeken ingediend vóór inwerkingtreding van de RRWN (1 april 2003)

    Sinds 1 april 2003 worden in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN stringentere voorwaarden gesteld aan het verblijf en aan de inburgering voorafgaand aan de indiening van een verzoek om naturalisatie. Echter, van personen die vóór de inwerkingtreding van RRWN een verzoek om naturalisatie hebben ingediend, kan in redelijkheid niet worden verlangd dat zij voldoen aan deze stringentere voorwaarden. Artikel VII, tweede lid, RRWN bepaalt daarom dat de bepalingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN niet gelden ten aanzien van verzoeken die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de RRWN. Met andere woorden, ten aanzien van verzoeken die vóór 1 april 2003 zijn ingediend, geldt niet de voorwaarde van vijf jaar toelating en hoofdverblijf en evenmin het vereiste van het afleggen van de naturalisatietoets bedoeld in artikel 2 BNT. Op deze verzoeken blijft de oorspronkelijke tekst van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN van toepassing.

    Ten aanzien van deze oude verzoeken wordt de verblijfstermijn, inclusief het eventueel illegaal verblijf, dus beoordeeld aan de hand van een uittreksel uit de PIVA, zonodig aangevuld met door de verzoeker te overleggen bewijsstukken. De inburgering wordt bij oude verzoeken beoordeeld aan de hand van het inburgeringsgesprek in het eilandgebied. Verzoeken die zijn ingediend vóór 1 april 2003 kunnen ook ná 1 april 2003 nog steeds worden aangehouden wegens onvoldoende beheersing van het Nederlands, het papiamento of de Engelse taal. Aanhouding vindt dan plaats op grond van artikel 9, vijfde lid juncto artikel 9, vierde lid, RWN (nieuw). Per 1 oktober 2007 is de naturalisatietoets ingevoerd (zie ook artikel 8 lid 1 onder d).

    Ook artikel 73 BVVN bepaalt dat het BVVN niet van toepassing is op verzoeken om naturalisatie die zijn ingediend vóór 1 april 2003.Ten aanzien van oude verzoeken wordt dus géén overlegging verlangd van de volgende documenten:

    • bericht omtrent toelating;

    • verklaring van de verzoeker dat hij op rechtmatige wijze zijn verblijfstitel heeft verkregen (artikel 31, vierde lid, BVVN);

    • Certificaat Naturalisatietoets (artikel 40, eerste lid, BVVN).

    Minderjarige kinderen

    Artikel VII RRWN voorziet niet in overgangsrecht voor minderjarige (mee te naturaliseren) kinderen. Artikel 11 RWN vereist dat minderjarige kinderen sedert het moment van de indiening van het verzoek tot medeverlening toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk hebben, alsmede – indien zij bij de indiening van het verzoek de leeftijd van zestien jaar reeds hebben bereikt – dat zij gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk hebben. Minderjarige mee te naturaliseren kinderen zullen daarom bij ieder verzoek om naturalisatie, waarop na inwerkingtreding van de RRWN wordt beslist, moeten voldoen aan de nieuwe voorwaarden, ongeacht of de ouders het verzoek hebben ingediend vóór of ná de inwerkingtreding van de RRWN.

    Naturalisatietoets

    Tot 1 oktober 2007 gold in Curaçao en Sint Maarten uitsluiten artikel 1 en artikel 2, eerste lid van het Besluit Naturalisatietoets (BNT). Op 1 oktober 2007 is het BNT in Curaçao en Sint Maarten in zijn geheel in werking getreden. Ter uitvoering van het BNT is de Regeling naturalisatietoets Curacao respectievelijk Regeling naturalisatietoets Sint Maarten (voorheen: Regeling Naturalisatietoets Nederlandse Antillen) vastgesteld. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verzoekers die op of na 1 oktober 2007 een verzoek om naturalisatie indienen, de naturalisatietoets moeten hebben gehaald (vergelijk artikel 7 BNT). Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 8 lid 1 onder d RWN.

    Naturalisatieceremonie

    Vanaf 1 augustus 2008 treden de optiebevestiging en het naturalisatiebesluit in werking door de uitreiking ervan aan de betrokkene. Voor het naturalisatiebesluit dat op of na 1 augustus 2008 is vastgesteld, geldt dat dit wordt uitgereikt op de naturalisatieceremonie. Zie artikel II van het Besluit van 19 mei 2006, Staatsblad, 250, tot wijziging van het BvvN. Dit Besluit is per 1 augustus 2008 ook in werking getreden voor Curaçao en Sint Maarten (Besluit van 31 maart 2008, Staatsblad 2008, 102). Zie verder ook de bij Besluit van 10 april 2008 (Staatscourant 2008, 77) gewijzigde Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN,) artikel 60b BvvN en hieronder paragraaf 3.13.

    ‘Met ingang van 1 maart 2009 is de bereidheid om bij verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen een nieuwe voorwaarde voor de verkrijging van het Nederlanderschap. In de regel moet tijdens de naturalisatieceremonie de naturalisandus die de bereidverklaring gegeven heeft, de verklaring van verbondenheid afleggen voordat hem het uittreksel uit het besluit tot verlening van het Nederlanderschap wordt uitgereikt.11)’

U

Paragraaf 3.5.4/Toelichting ad artikel 7 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 3.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde documenten zijn overgelegd en verwerkt in de PIVA of in een akte van de burgerlijke stand in Curaçao en Sint Maarten, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel of indien na de verwerking van de gegevens de vereisten van legalisatie en verificatie zijn verscherpt, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Indien aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek moet worden ingesteld van het document.

V

Paragraaf 3.4.3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 3.4.3. Niet-zelfstandigen (ofwel loontrekkenden)

Als niet-zelfstandige wordt in dit verband aangemerkt een persoon die zijn inkomsten verwerft anders dan uit een bedrijf of een zelfstandig beroep.

Inkomen

In dit kader geldt als inkomen; het maandinkomen (van verzoeker en eventueel zijn (huwelijks)partner), inclusief de overhevelingstoeslag, na aftrek van de over het bruto inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies, pensioenpremies en vaste lasten (zoals maandelijkse uitgaven in verband met alimentatie ten behoeve van de gewezen partner en ten behoeve van de kinderen, premies van vrijwillige en eventuele verplichte verzekering tegen ziektekosten, premies krachtens de regeling ziekteverzekering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor Curaçao of Sint Maarten en de Algemene Verordening Bijzondere Ziektekosten, verhaalsbedragen in het kader van de genoten onderstanduitkeringen en eventuele andere bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste van verzoeker komen.

Alle regelmatig genoten inkomsten (zoals uit uitkering, arbeid of vroegere arbeid, alimentatie, verhuur van woon- of bedrijfsruimte) van verzoeker (en diens (huwelijks)partner) worden bij de berekening van het inkomen meegenomen. Inkomsten uit overwerk en provisie worden slechts in aanmerking genomen voorzover zij regelmatig worden genoten. Voor de vaststelling van inkomsten wordt uitgegaan van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker verklaart niet bereid te zijn afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit en daarbij een beroep doet op het lijden van substantieel financieel nadeel. Ingeval verzoeker een regelmatig doch variabel inkomen heeft (bijvoorbeeld uitzendkrachten, oproepkrachten) wordt het inkomen eveneens vastgesteld aan de hand van een periode van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop verzoeker de verklaring heeft afgegeven. Incidentele inkomsten zoals gratificaties en bonussen, worden niet bij de berekening betrokken.

Voorts worden bij de vaststelling van het inkomen buiten beschouwing gelaten:

  • uitkeringen ingevolge de Kinderbijslag;

  • vakantie-uitkeringen;

  • allerlei vormen van huurtoeslag;

  • bijstand toegekend voor bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan (bijvoorbeeld voor kosten en voorzieningen op grond van de regeling ziekteverzekering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • inkomsten uit vermogen (met uitzondering van inkomsten uit verhuur van woon- of bedrijfsruimte);

  • voorlopige teruggave van belasting in verband met de eigen woning;

  • reis- en onkostenvergoeding indien deze onbelast wordt uitbetaald.

Bij het bepalen van het inkomen wordt – met uitzondering van bovengenoemde gevallen waarbij een periode van drie maanden in aanmerking wordt genomen – uitgegaan van de hoogte van de inkomsten direct voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van het verzoek om naturalisatie. Nadien opgetreden wijzigingen in het inkomen die met de daarvoor geëigende bewijsstukken zijn aangetoond, kunnen worden meegenomen bij de berekening.

Voor het beantwoorden van de vraag of verzoeker een substantieel financieel nadeel lijdt, is het netto maandinkomen dus bepalend.

Vermogen

In dit kader geldt als vermogen: de waarde van de bezittingen, verminderd met de waarde van de schulden.

Voor de vaststelling van het vermogen wordt uitgegaan van de toestand, zoals deze is op het tijdstip waarop de verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat de verzoeker niet bereid is afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit wegens het lijden van substantieel financieel nadeel. Nadien opgetreden wijzigingen in het vermogen die met de daarvoor geëigende bewijsstukken zijn aangetoond, kunnen worden meegenomen bij de berekening.

Voor de vaststelling van het vermogen worden niet in aanmerking genomen:

  • de waarde in vrij opgeleverde staat van de eigen woning die de verzoeker bewoont of, in geval van opheffing van de gezamenlijke huishouding, bewoond heeft, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, voorzover deze waarde minder dan Naf. 109.377,92 (met andere woorden, voor het in aanmerking te nemen vermogen in verband met de eigen woning geldt een vrijstelling van ten hoogste Naf. 109.377,92);

  • de waarde van vermogensbestanddelen die niet dan onder voor verzoeker onredelijk bezwarende of belastende voorwaarden te gelde kunnen worden gemaakt.

W

Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

9-3-b. Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder b

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van het verzoek zijn hoofdverblijf heeft.

De afstandsverplichting geldt niet voor de verzoeker die is geboren in Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba en daar ten tijde van het verzoek om naturalisatie zijn hoofdverblijf heeft. Verzoeker behoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.

Voorbeeld

Een verzoeker, burger van Bosnië-Herzegovina, is geboren in Aruba. Kort na zijn geboorte vertrekt hij met zijn ouders naar Australië. Na zijn meerderjarigheid vestigt hij zich in Nederland. Zodra hij aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoet, dient hij een verzoek in. Van verzoeker wordt niet verlangd dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Immers, hij is in Aruba geboren en heeft ten tijde van het indienen van zijn verzoek om naturalisatie hoofdverblijf in Nederland.

X

Paragraaf 3.4/Toelichting ad artikel 10 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

paragraaf 3.4. Advies Minister van Justitie van Curaçao respectievelijk Sint Maarten (na overleg met de Minister van Onderwijs, Sport en Cultuur van Curaçao respectievelijk de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugdzaken en Sport van Sint Maarten)

Naast de toetsing zoals genoemd in paragraaf 3.2 zullen de Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport van Curaçao en Sint Maarten in het advies aan de volgende onderwerpen aandacht besteden:

  • 1. in het advies zal worden vermeld welke termijn ingevolge de regels van de nationale sportbond van het herkomstland geldt alvorens de betrokken sporter na nationaliteitswisseling mag uitkomen voor de staat waarvan hij de nationaliteit heeft verworven. Indien de betrokkene voor Nederland dan wel Curaçao en Sint Maarten wil uitkomen bij de Olympische Spelen vermeldt het advies de termijn van drie jaar die geldt ingevolge het Olympic Charter van het Internationaal Olympisch Comité;

  • 2. indien verkregen, is aan het advies een verklaring toegevoegd van hetzij:

    • de nationale sportbond van de staat waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit;

    • de Executive Board van het Internationaal Olympisch Comité, inhoudende dat na de verwerving van het Nederlanderschap de betrokkene ontheffing dan wel verkorting verkrijgt van de onder nummer 1 genoemde termijn van drie jaar.

    Ontbreekt de verklaring, dan vermeldt het advies de reden daarvan;

  • 3. in het advies zal worden vermeld aan welk eerstvolgend internationaal concours of internationale sportwedstrijd de betrokkene op grond van zijn kwalificaties naar verwachting zal worden uitgezonden door een Nederlands-Antilliaanse nationale sportbond om voor Curaçao en Sint Maarten uit te komen;

  • 4. de Minister van Justitie van Curaçao en Sint Maarten ondertekent persoonlijk het advies aan de Minister van het Koninkrijk.

Y

11-alg/toelichting ad artikel 11 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

11-alg. Toelichting algemeen

Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot de medeverlening van het Nederlanderschap aan minderjarigen en jongvolwassenen en heeft mede ten doel de rechtspositie van minderjarige kinderen bij medeverlening van de Nederlandse nationaliteit vast te leggen. Zo is in de wet tot uitdrukking gebracht dat naarmate een kind ouder wordt, hij meer inspraak heeft in het al dan niet verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.

Voorts zijn in dit artikel bepalingen opgenomen die het voor minderjarigen, die niet hebben gedeeld in de optie of naturalisatie van hun ouder(s), mogelijk maakt om op eenvoudige wijze zelfstandig het Nederlanderschap te verkrijgen. Deze minderjarigen kunnen sinds 1 april 2003 het Nederlanderschap verkrijgen door de bijzondere naturalisatieprocedure van artikel 11, vierde lid, RWN.

Kinderen die tijdens de procedure meerderjarig zijn geworden kunnen onder voorwaarden de Nederlandse nationaliteit verkrijgen op grond van artikel 11, vijfde lid, RWN. Zie voor meer informatie over de situatie van voor 1 april 2003 voorafgaande teksten in de Handleiding.

Uitsluitend de kinderen die in het koninklijk besluit zijn vermeld, zijn met de ouder(s) meegenaturaliseerd. Een kind dat ten onrechte in het koninklijk besluit is vermeld, omdat het – achteraf bezien – niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening, bezit eveneens de Nederlandse nationaliteit. In dat geval kan worden overwogen om tot intrekking van het Nederlanderschap over te gaan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN).

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, vierde lid, RWN wordt de wettelijk vertegenwoordiger of de andere ouder op zijn of haar verzoek in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de medeverlening van het kind. De reden hiervoor is dat de wetgever wil voorkomen dat de rechtspositie van het kind door de enkele wil van de naturaliserende ouder wordt gewijzigd (zie de toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Een kind jonger dan twaalf jaar wordt ingevolge artikel 2, vierde lid, RWN niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze omtrent de medeverlening naar voren te brengen. Een kind van twaalf tot zestien jaar kan, indien daar om wordt verzocht, een zienswijze hieromtrent naar voren brengen. Een kind dat ten tijde van de indiening van het verzoek om (mede)naturalisatie zestien jaar of ouder is, is in beginsel verplicht om in persoon te verklaren in te stemmen met de medeverlening (artikel 31, derde lid, BVVN in samenhang met artikel 3 BVVN) (zie hierover ook de uitgebreide toelichting bij artikel 2, tweede en vierde lid, RWN).

Artikel 11 RWN bepaalt dat het kind voor wie (mede)naturalisatie wordt verzocht ‘toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf’ in het Koninkrijk moet hebben (deze vereisten gelden niet voor een kind als bedoeld in het zesde lid). Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Het begrip ‘hoofdverblijf’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Alle minderjarige vreemdelingen -ook vreemdelingen jonger dan twaalf jaar – dienen in het bezit te zijn van een eigen verblijfsdocument. Bij de indiening van het verzoek om (mede)naturalisatie moet aan de hand van dat verblijfsdocument worden aangetoond dat het kind ‘toelating voor onbepaalde tijd’ in hier bedoelde zin heeft. Een kopie van het betreffende verblijfsdocument wordt door de Gouverneur met het advies verzonden naar de IND (zie ook de toelichting bij artikel 7 RWN).

In het onderhavige artikel is niet bepaald dat de betreffende persoon de verplichting heeft afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit is in overeenstemming met het Verdrag van Straatsburg12), waaruit voortvloeit dat een minderjarige die de nationaliteit van een van zijn ouders verkrijgt, de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. Personen die worden (mee)genaturaliseerd met toepassing van onderhavig artikel, behoeven dan ook geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit13). Dit laat onverlet dat de nationaliteitswetgeving van het land waarvan het kind tevens de nationaliteit bezit, kan bepalen dat deze nationaliteit verloren gaat als gevolg van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.

Voor minderjarige kinderen en jongvolwassenen die met toepassing van het onderhavige artikel worden (mee)genaturaliseerd geldt niet het inburgeringsvereiste. De naturalisatietoets behoeft dan ook niet te worden afgelegd. Zij hoeven evenmin afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit.

Voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie op grond van artikel 11, derde of vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is, geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid.

Indien een ouder heeft verzocht om medeverlening voor een minderjarige, terwijl de minderjarige niet voldoet aan de geldende voorwaarden, worden de personalia van het kind niet vermeld in het koninklijk besluit en wordt het verzoek om medeverlening van het kind schriftelijk afgewezen. Hetzelfde geldt uiteraard voor een zelfstandig verzoek op grond van artikel 11, vijfde lid, RWN. De afwijzende beslissing is een beschikking in de zin van de Awb, waartegen de gebruikelijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend (zie ook de toelichting bij artikel 7 RWN, paragraaf 3.11).

In artikel 31 BVVN is aangegeven welke gegevens de verzoeker over zichzelf en over het (mede) te naturaliseren kind moet verstrekken. Als deze gegevens niet of onvoldoende worden verstrekt, zal Onze Minister, na inverzuimstelling, het verzoek afwijzen De afwijzende beslissing van Onze Minister is een beschikking waartegen op grond van de Awb rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Z

Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

15-1-d. Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Van de verzoeker om naturalisatie wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Dit is alleen anders indien iemand valt onder een van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Een afstandsverklaring van de oorspronkelijke nationaliteit moet in beginsel gelegaliseerd zijn. Zonder legalisatie kan in beginsel geen waarde aan de afstandsverklaring worden gehecht. Alleen als uit algemene bronnen uit betreffende land blijkt dat dit land nooit overgaat tot legalisatie kan een afstandsverklaring worden geaccepteerd zonder legalisatie. Ook andere documenten afgegeven door de autoriteiten van het land van oorspronkelijke nationaliteit moeten in beginsel gelegaliseerd zijn, als met deze documenten wordt beoogd aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn verricht op grond waarvan de IND de afstandsprocedure kan afsluiten.

Buitenlandse documenten die niet in het Nederlands, Engels, Duits of Frans zijn opgesteld moeten in principe worden vertaald. De genaturaliseerde is zelf verantwoordelijk voor het laten vertalen van de door hem of haar ingebrachte documenten. Als uit een overgelegd document, dat niet vertaald is, niet valt af te leiden wat de inhoud van het stuk is, dan kan aan het document geen waarde voor wat betreft de afstandsprocedure worden toegekend.

De IND kan geen contact opnemen met een buitenlandse ambassade om de voortgang van het afstandsverzoek van een betrokkene te bespreken, tenzij betrokkene hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Als een ambassade op eigen initiatief informatie aanlevert bij de IND over een specifiek afstandsverzoek, dan moet de IND dat aan betrokkene overleggen, als deze informatie (mede) leidt tot intrekking van het Nederlanderschap.

Als een afstandsplichtige die een afstandsverzoek heeft ingediend drie jaar nadat de afstandsprocedure is gestart nog geen bewijs van afstand heeft overgelegd, beoordeelt de IND of betrokkene al het nodige heeft gedaan om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hierbij zijn drie conclusies mogelijk:

  • Betrokkene heeft voldoende inspanning gepleegd om afstand te doen en er is geen voortgang meer te verwachten. In dat geval sluit de IND de openstaande afstandsprocedure af en stuurt hij betrokkene een brief, met de mededeling dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, maar dat betrokkene wel afstandsplichtig blijft. Als betrokkene nadien alsnog een afstandsverklaring overlegt, wordt deze op de gebruikelijke wijze verwerkt. Ook is het mogelijk dat betrokkene in deze situatie definitief wordt ontheven van de afstandsplicht, zie verder onder Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit.

  • Betrokkene heeft voldoende stappen ondernomen en er is nog voortgang te verwachten. In dat geval sluit de IND de procedure niet af en wordt gewacht op een bewijs van afstand.

  • Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen. In dat geval kan de IND overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.

Intrekking van het Nederlanderschap

Als de betrokkene, ondanks zijn eerdere verklaring bereid te zijn tot het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit, na totstandkoming van de naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan de IND overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap.

Het Nederlanderschap gaat verloren op de datum van intrekkingsbesluit. De hier bedoelde intrekking heeft – in tegenstelling tot de intrekking van artikel 14, eerste lid, RWN – geen terugwerkende kracht. Het intrekkingsbesluit kan ook verlies van het Nederlanderschap tot gevolg hebben ten aanzien van de minderjarige kinderen die aanvankelijk zijn meegenaturaliseerd, en wel op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (zie de toelichting bij artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).

Gevolgen van de intrekking

De IND deelt direct na intrekking van het Nederlanderschap aan betrokkene mee dat hij niet langer afstand hoeft te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

Zie voor de gevolgen van de intrekking voor bij de naturalisatie gewijzigde of vastgestelde namen, de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN, paragraaf 5.3.

Verzending, uitreiking en publicatie van het intrekkingsbesluit

Ingevolge artikel 70, eerste lid, BvvN wordt een afschrift van het besluit tot intrekking gezonden aan de personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, aan de autoriteit die het verzoek om naturalisatie in ontvangst heeft genomen, aan de autoriteit van de plaats waar de personen die het Nederlanderschap hebben verloren in de PIVA zijn ingeschreven en, zo nodig, aan andere betrokken instanties (artikel 70, eerste lid, BvvN). Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, BvvN zijn daarbij van overeenkomstige toepassing, hetgeen betekent:

  • dat bij het bekend zijn van de woon- of verblijfplaats van de betrokken persoon het afschrift van het besluit wordt gezonden aan dat adres en bij het niet bekend zijn daarvan toezending geschiedt aan het laatst bekende adres (onder beide omstandigheden geschiedt de verzending aan de rechtstreeks betrokkene(n) aangetekend en met ontvangstbevestiging);

  • dat, als de IND dat noodzakelijk acht, uitreiking van het afschrift van het besluit plaatsvindt (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN);

  • dat, als de IND nodig acht, hij het besluit tot intrekking publiceert in een of meer lokale bladen van de vermoedelijke verblijfplaats van betrokkenen of in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant, de Landscourant van Sint Maarten of de Landscourant van Aruba, al naar gelang de vermoedelijke verblijfplaats.

Administratieve verwerking van het intrekkingsbesluit

Wordt de Gouverneur door de IND in kennis gesteld van een besluit tot intrekking, dan bevordert hij dat:

  • het besluit tot intrekking wordt verwerkt in de PIVA;

  • de Nederlandse reisdocumenten die zijn uitgereikt aan betrokkene – en zijn eventuele kinderen die in het verlies hebben gedeeld (zie artikel 16 RWN) – overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

  • De NTO (Nieuwe Toelatingsorganisatie op Curaçao) c.q. de IGS (Immigratie en grensbewakingsdienst op Sint Maarten) wordt ingelicht met betrekking tot de nationaliteitsmutatie(s);

  • betrokkenen worden verwezen naar de NTO c.q. de IGD, zulks in verband met het regelen van hun verblijfsrechtelijke positie;

  • in voorkomende gevallen de akten van de burgerlijke stand worden bijgewerkt (vergelijk ook artikel 70, tweede lid, BvvN).

Feitelijk afstand van de oorspronkelijke nationaliteit voor datum intrekkingsbesluit

De intrekking van het Nederlanderschap heeft geen rechtsgevolg als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure of nadat de intrekking in rechte is vast komen te staan, aantoont dat hij afstand had gedaan van zijn oorspronkelijke nationaliteit voor de datum van het intrekkingsbesluit. Betrokkene is dan altijd Nederlander gebleven. Uit artikel 14, achtste lid, RWN volgt immers dat intrekking van het Nederlanderschap anders dan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN, geen staatloosheid tot gevolg mag hebben.

Bezwaar tegen het intrekkingsbesluit

Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb is in het kader van de intrekking van toepassing ongeacht of de persoon in kwestie door tussenkomst van de burgemeester, de Gouverneur, de Gouverneur of een diplomatieke of consulaire post is genaturaliseerd, nu de beslissing tot intrekking zelf genomen wordt door de Minister van Justitie van het Koninkrijk. De persoon in kwestie kan tegen de beschikking bezwaar maken doch dit bezwaar heeft geen schorsende werking. Wordt het bezwaar gegrond verklaard, dan zal het intrekkingsbesluit worden herroepen. De herroeping werkt terug tot de datum van het intrekkingsbesluit. Hierdoor wordt betrokkene geacht nimmer het Nederlanderschap door intrekking te hebben verloren. Bij een ongegrond bezwaar is beroep mogelijk bij de rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht.

Mocht betrokkene na ingesteld bezwaar c.q. beroep alsnog moeten worden aangemerkt als Nederlander, wordt de Gouverneur wederom door de IND in kennis gesteld.

Afstand tijdens bezwaarprocedure maar na intrekking van het Nederlanderschap

Als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure aantoont dat hij afstand heeft gedaan na de datum van het intrekkingsbesluit, kan de IND besluiten het bezwaar tegen de intrekking gegrond te verklaren. Ook kan de IND in de bezwaarprocedure besluiten betrokkene alsnog meer tijd te geven om afstand te doen als tijdens die procedure is gebleken dat betrokkene door omstandigheden niet al het mogelijke heeft kunnen doen om afstand te doen en de IND daar eerder niet van wist.

Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit

De systematiek van de RWN staat er niet aan in de weg dat de IND, na verlening van het Nederlanderschap, de genaturaliseerde die in beginsel afstandsplichtig is, alsnog ontheft van de afstandsplicht.14 Dat betekent dat een (expliciet of impliciet) verzoek om ontheven te worden van de afstandsplicht nadat het Nederlanderschap is verleend, aangemerkt moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb en dat daarop een besluit in de zin van die bepaling dient te worden genomen. Deze beoordeling wordt neergelegd in een beschikking, waartegen rechtsmiddelen (bezwaar, beroep en hoger beroep) kunnen worden aangewend. Is het verzoek om ontheffing niet of onvoldoende duidelijk gemotiveerd, dan wordt herstelverzuim geboden.

Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing is dat na de verlening of verkrijging van het Nederlanderschap in beginsel niet meer met succes een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingcategorieën, die zijn geformuleerd voor de nadere uitvoering van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b RWN en zijn vastgelegd in artikel 6 RvvN. Op dit uitgangspunt bestaan enkele uitzonderingen.

Ontheffing van de afstandsplicht kan in ieder geval wel aan de orde zijn als:

  • na het KB blijkt dat op betrokkene een van de vrijstellingsgronden van artikel 9, derde lid RWN van toepassing was op de datum van het KB.

  • na het KB na jaren van pogingen van betrokkene om afstand te doen, gebleken is dat de betreffende autoriteiten daar niet aan meewerken (zie artikel 58, derde lid jo artikel 60 BvvN); of

  • na het KB de wetgeving van het land van de oorspronkelijke nationaliteit is gewijzigd, waardoor betrokkene na het KB alsnog voldoet aan het gestelde in artikel 6, eerste lid onder a of b, RvvN.

Een verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting wordt in beginsel geweigerd als betrokkene daarvoor ten aanzien van één van de bestaande beleidsmatige uitzonderingcategorieën van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b RWN feiten en/of omstandigheden aanvoert die hij ook al voor de naturalisatiedatum had kunnen weten of zich had kunnen realiseren. Ook gewijzigde persoonlijke omstandigheden of gewijzigde omstandigheden in het land van de andere nationaliteit (niet zijnde gewijzigde regels of praktijken ten aanzien van het doen van afstand) na verkrijging van het Nederlanderschap kunnen in beginsel niet leiden tot ontheffing van de afstandsverplichting.

In gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan de IND betrokkene op grond van artikel 60 BvvN ontheffen van de afstandsplicht.

Van uitzonderlijke omstandigheden is, bijvoorbeeld, geen sprake als betrokkene zich beroept op gevolgen van het doen van afstand die zich bevinden in de sfeer van het verliezen van een baan, het moeten verhuizen, het niet op vakantie kunnen gaan in het land van de andere nationaliteit, het mislopen van een erfenis waar hij na verkrijging van het Nederlanderschap recht op heeft gekregen, of het feit dat de kinderen van betrokkene de betreffende nationaliteit ook verliezen.

Het indienen van een verzoek om ontheffing, schort de lopende afstandsprocedure niet op. De voor die procedure gangbare termijnen blijven in beginsel van kracht. Indien positief wordt beslist op het verzoek tot ontheffing, wordt de lopende afstandsprocedure gelijktijdig afgerond.

Indien het verzoek om alsnog ontheven te worden van de afstandsplicht wordt afgewezen, dan wijst de IND betrokkene er in het besluit op dat hij of zij nog steeds afstandsplichtig is. Tevens wordt in het besluit verzocht om binnen 4 weken aan te geven of betrokkene van plan is gehoor te geven aan de afstandsverplichting. Geeft betrokkene aan dat hij of zij de afstandsverplichting nakomt, dan gelden in beginsel de normale termijnen voor de onderliggende procedure. Eventueel kan op basis van een gemotiveerd verzoek uitstel worden verleend voor het doen van afstand.

In het geval verzoeker aangeeft de afstandsverplichting niet na te zullen komen, of niet reageert, kan in beginsel meteen worden overgegaan tot het uitbrengen van een voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap.

AA

Toelichting ad artikel 22, tweede lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

22-2.Toelichting ad artikel 22, tweede lid

De Ministers van Justitie van Curaçao en Sint Maarten en van Aruba houden een openbaar register van de in het eerste lid bedoelde akten welke betrekking hebben op personen die in hun land woonachtig zijn.

Ten aanzien van personen woonachtig in Curaçao en Sint Maarten berusten de optieregisters bij:

Bonaire

Burgerlijke Stand, Bevolkingsregister en Verkiezingen

Boulevard Julio A. Abraham 1

Kralendijk, Bonaire

Curaçao

Kranshi (BS B& V), Roodeweg 42 (O)

Willemstad, Curaçao

Saba

Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Saba (Census Office)

The Bottom, Saba

Sint Eustatius

Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Sint Eustatius (Census Office), Princessgarden z/n

Sint Eustatius

Sint Maarten

Burgerlijke Stand, Bevolkingsregister en Verkiezingen (Census Office) Soualiga Road 6, Pondfill

Philipsburg, Sint Maarten

Het register met verleningen wordt gehouden door: Documentaire Informatievoorziening, Fort Amsterdam 15, Willemstad, Curaçao.

Curaçao en Sint Maarten en Aruba hebben eveneens een openbaar register, waarin ten aanzien van de aldaar wonende personen dezelfde gegevens worden bijgehouden als die genoemd in artikel 22, eerste lid, RWN. De in deze bepaling bedoelde registers zijn dus zowel in Curaçao en Sint Maarten respectievelijk Aruba, als bij de IND in Rijswijk, Nederland aanwezig. Voor wat betreft de in Curaçao en Sint Maarten respectievelijk in Aruba uitgebrachte optieverklaringen volgt dit ook uit artikel 18, eerste lid, BVVN en artikel 24, eerste lid, BVVN.

AB

Toelichting ad artikel 27, tweede lid, HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden:

27-2. Toelichting ad artikel 27, tweede lid

Artikel 3, derde lid, als gewijzigd bij de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618), is alleen van toepassing op kinderen geboren na de datum van inwerkingtreding van die Rijkswet.

Artikel 3, derde lid, RWN is gewijzigd bij de inwerkingtreding van de RRWN op 1 april 2003. De oude redactie van artikel 3, derde lid, RWN luidde:

‘Nederlander is het kind van een ten tijde van zijn geboorte in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba wonende vader of moeder die zelf geboren is uit een in één van die landen wonende moeder.’

Sedert 1 april 2003 luidt de redactie van artikel 3, derde lid, RWN:

‘Nederlander is het kind van een vader of moeder die ten tijde van de geboorte van het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en die zelf geboren is als een kind van een vader of moeder die ten tijde van zijn of haar geboorte in een van die landen hoofdverblijf had, mits het kind ten tijde van zijn geboorte zijn hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten.’

Uit het onderhavige artikellid vloeit voort dat voor de toepassing van artikel 3, derde lid, RWN onderscheid dient te worden gemaakt tussen kinderen die zijn geboren vóór de inwerkingtreding van de RRWN en kinderen die daarna zijn geboren. Uit de memorie van toelichting bij de RRWN blijkt dat de wetgever bedoeld heeft om ook kinderen die zijn geboren óp de dag van de inwerkingtreding van de RRWN het Nederlanderschap te verlenen op grond van artikel 3, derde lid, RWN. De nieuwe redactie van artikel 3, derde lid, RWN geldt dus uitsluitend voor kinderen die zijn geboren ná de inwerkingtreding van de RRWN, dus op of na 1 april 2003 en werkt niet terug tot 1 januari 1985, de datum van de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (vergelijk TK 2001-2002, 28 039 (R 1702), nummer 4).

Voldeed een tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 geboren kind niet aan de oude redactie van artikel 3, derde lid, RWN, maar – achteraf bezien – wél aan de nieuwe redactie van die bepaling, dan is het kind daarmee géén Nederlander geworden. Zie ook de toelichting bij artikel 3, derde lid, RWN.

AC

Model 1.14-1a HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

AD

Model 1.40 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

AE

Model 1.41 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

AF

Model 1.42 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

AG

Model 1.43 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

AH

Model 1.44 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

AI

Model 1.45 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

AJ

Model 1.46 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.

AK

Model 1.47 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.

AL

Model 1.48 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.

AM

Model 1.49 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.

AN

Model 2.4 HRWN-CM wordt gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Curaçaose Courant en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 september 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.14-1a HRWN-CM: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het afleggen van de op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN

BIJLAGE 2

Model 1.40 HRWN-CM: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN

BIJLAGE 3

Model 1.41 HRWN-CM: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 4

Model 1.42 HRWN-CM: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN

BIJLAGE 5

Model 1.43 HRWN-CM: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 6

Model 1.44 HRWN-CM: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN

BIJLAGE 7

Model 1.45 HRWN-CM: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 8

Model 1.46 HRWN-CM: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN

BIJLAGE 9

Model 1.47 HRWN-CM: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 10

Model 1.48 HRWN-CM: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN

BIJLAGE 11

Model 1.49 HRWN-CM: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 12

Model 2.4 HRWN-CM

Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit(en) bij het verzoek om naturalisatie tot Nederlander

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit verzamel-WBN strekt tot aanpassing van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

ARTIKELSGEWIJS

A, B-G

In paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN is verduidelijkt dat de periode dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt in de berekening van de periode van toelating.

In de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, e, g, RWN en paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN is een verwijzing gemaakt naar deze tekst in paragraaf 1 van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.

C, T, V, W, X, AA, AB

Op een aantal plekken in de Handleiding is de oude term Nederlandse Antillen vervangen door Curaçao of Sint Maarten (of in combinaties van die landen). Dit geldt voor paragraaf 2.1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, paragraaf 3.4.3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, de toelichting op artikel 9, derde lid, RWN, paragraaf 3.4 van de toelichting op artikel 10 RWN, de toelichting op artikel 22, tweede lid, RWN en de toelichting op artikel 27, tweede lid, RWN.

H-N, AD-AM

De opties van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN zijn toegevoegd bij Rijkswet van 17 juni 2010 (Stb 2010, 242). Deze wet bevat geen bepaling waarin vrijstelling van het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt geregeld. Voor artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN geldt dat artikel 6, tweede lid niet van toepassing is verklaard. Artikel 6, derde lid, paragraaf 2.2.4.1 HRWN is bij inwerkingtreding van de Rijkswet van 17 juni 2010 per abuis niet aangevuld. Daardoor wordt ten onrechte de indruk gewekt dat optanten die gebruik maken van een van de optiegronden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN niet verplicht zouden zijn de bereidheidverklaring te ondertekenen en de verklaring van verbondenheid af te leggen. Daarnaast is artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN niet opgenomen als uitzonderingsgrond. Deze omissies worden met deze wijziging hersteld.

In de paragrafen 1 van de toelichting op de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o, HRWN is daarnaast expliciet als voorwaarde opgenomen dat de optant zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen.

Daarnaast is in de paragrafen 1 van de toelichting op de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder k t/m o, HRWN verduidelijkt dat de (adoptief)ouder of erkenner Nederlander moet zijn geworden door optie of naturalisatie. De modellen 1.40 t/m 1.49 van de HRWN zijn daar eveneens op aangepast.

P, Q, U

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft geen rol meer in het verificatieonderzoek van gegevens in het buitenland. Daarop is de tekst aangepast van paragrafen 2.2.5.4 en 2.3.2 van de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN, en paragraaf 3.5.4 van de toelichting op artikel 7 RWN.

R

In het WBN 2022/1 is aan artikel 6, eerste lid, onder p, RWN een nieuw optierecht toegevoegd waarmee een persoon van wie het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, van rechtswege verloren is gegaan, dat Nederlanderschap onder bepaalde omstandigheden met terugwerkende kracht kan herkrijgen. Dit werkt door in artikel 6-3, paragraaf 2.4.2.3, HRWN-CM. Per abuis is dit toen niet aangepast. Met deze wijziging is dat hersteld.

S

In de toelichting op artikel 6, negende lid, RWN zijn twee voorbeelden verwijderd. Hoewel die voorbeelden op zichzelf niet fout waren, omvatten ze niet alle geldende mogelijkheden waaronder het Nederlanderschap wordt verloren. Omdat de voorbeelden in de praktijk daardoor wel eens tot verwarring hebben geleid, zijn ze uit de toelichting verwijderd. Daarnaast is een omissie hersteld, door de toevoeging dat het Nederlanderschap voor deze oud-Nederlanders ook niet kan worden herkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.

T

In de toelichting op artikel 6, negende lid, RWN zijn twee voorbeelden verwijderd. Hoewel die voorbeelden op zichzelf niet fout waren, omvatten ze niet alle geldende mogelijkheden waaronder het Nederlanderschap wordt verloren. Omdat de voorbeelden in de praktijk daardoor wel eens tot verwarring hebben geleid, zijn ze uit de toelichting verwijderd.

Y

Minderjarige kinderen en jongvolwassenen die mee-naturaliseren op grond van artikel 11 RWN hebben geen afstandsplicht (artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, RWN). Impliciet blijkt dit uit artikel 11 RWN. Ter verduidelijking is dit nu ook expliciet opgenomen in artikel 11-alg Toelichting algemeen HRWN-CM.

Z

De geschrapte passage in artikel 15-1-d HRWN-CM is verouderd en daardoor overbodig.

AC, AN

Er zijn een aantal redactionele wijzigingen in model 1.14-1a en model 2.4 HRWN-CM doorgevoerd. De redenen hiervoor zijn om de tekst beter aan te laten sluiten bij de wettekst uit de RWN; het taalgebruik minder ambtelijk te maken en de homogeniteit tussen de modellen te bevorderen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Deze Nederlandse bepalingen komen niet voor in het BW van de Nederlandse Antillen.

X Noot
2

Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van toelating en hoofdverblijf (van ten minste veertien jaren) moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn, waardoor niet meer met succes geopteerd kan worden op grond van dit artikellid.

X Noot
3

De vreemdeling heeft bijvoorbeeld aantoonbaar door eigen schuld te laat een verlengingsverzoek ingediend.

X Noot
4

Onder deze categorie kan vallen: aantoonbaar niet-functioneren van het registratiesysteem in de gestelde periode, aantoonbaar onjuist invullen van het registratiesysteem in het individuele geval, etc.

X Noot
5

Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en on der g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.

X Noot
6

De vreemdeling heeft bijvoorbeeld aantoonbaar door eigen schuld te laat een verlengingsverzoek ingediend.

X Noot
7

Onder deze categorie kan vallen: aantoonbaar niet-functioneren van het registratiesysteem in de gestelde periode, aantoonbaar onjuist invullen van het registratiesysteem in het individuele geval, etc.

X Noot
8

Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.

X Noot
9

De vreemdeling heeft bijvoorbeeld aantoonbaar door eigen schuld te laat een verlengingsverzoek ingediend.

X Noot
10

Onder deze categorie kan vallen: aantoonbaar niet-functioneren van het registratiesysteem in de gestelde periode, aantoonbaar onjuist invullen van het registratiesysteem in het individuele geval, etc.

X Noot
11

zie ook toelichting bij artikel 60b, derde lid, BVVN en artikel 2, vijfde lid, artikel 6, artikel 8, eerste lid, onder e, artikel 11 vierde en vijfde lid, artikel 23, artikel 26 en artikel 28 RWN

X Noot
12

Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, is op 2 februari 1993 totstandgekomen.

X Noot
13

Zie ook Nota naar aanleiding van het verslag, TK 1998–1999, 25 891 (R 1609), nr. 5, p. 2

Naar boven