Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 24 september 2019, nummer WBN 2019/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit Naturalisatietoets, de Regeling Naturalisatietoets Nederland, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

5-alg Toelichting ad artikel 5 HRWN komt te luiden:

5-alg. Toelichting algemeen

Per 1 april 2003 zijn in het toenmalige artikel 5 RWN de woorden ‘de adoptief-vader of adoptief-moeder’ gewijzigd in: ‘ten minste één der adoptiefouders’, zulks in verband met de mogelijkheid van adoptie door personen van hetzelfde geslacht.

Verder zijn op die datum de termijnen in het toenmalige eerste en derde lid van artikel 5 RWN aangepast aan de per 1 januari 2002 gewijzigde termijnen voor beroep en cassatie in verzoekschriftprocedures (zie artikel 358 respectievelijk artikel 426 WBRv).

Op 1 januari 2004 is artikel 5 RWN vervangen door de artikelen 5, 5a, 5b en 5c RWN (zie Stb. 2003, 284). Vernummering van artikel 5 RWN, zoals dat artikel gold vanaf 1 oktober 1998 (Stb. 1998, 303), werd nodig geacht in verband met de inwerkingtreding op 1 januari 2004 van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb. 2003, 283).

Verklaring voor recht afgegeven voor 1 oktober 1998

Omstreeks 1997 is geoordeeld dat ook sprake is van verwerving van het Nederlanderschap door de minderjarige, indien door een Nederlandse rechter een verklaring voor recht werd afgegeven, inhoudende dat een buiten het Koninkrijk totstandgekomen adoptie rechtswerking binnen het Nederlandse recht heeft, én ten minste één van de adoptiefouders Nederlander was op het moment van de verklaring voor recht. Dit standpunt is met ingang van 1 oktober 1998 verlaten1.

Voor buitenlandse adopties van vóór 1 oktober 1998 geldt het volgende.

Op grond van artikel 5 RWN, zoals dit artikel luidde tot 1 oktober 1998, heeft ook het Nederlanderschap verkregen de minderjarige vreemdeling ten aanzien van wie (cumulatief):

  • vóór 1 oktober 1998; én

  • een verklaring voor recht door een Nederlandse rechter is gegeven

  • inhoudende dat de buiten het Koninkrijk totstandgekomen adoptie rechtswerking binnen het Nederlandse recht heeft; én

  • waarbij op het moment van de afgifte van de verklaring voor recht ten minste één van de adoptiefouders Nederlander was.

Toelichting artikel 5 RWN 2004

Per 1 april 2003 is de wijze van vaststelling van de dag, waarop het Nederlanderschap door adoptie verkregen wordt, anders geformuleerd. Vóór 1 april 2003 was bepaald, dat het Nederlanderschap verkregen werd op de dag dat de rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde had gekregen. De huidige, daarvan afwijkende, formulering houdt verband met het feit dat, sinds het procesrecht in zaken van personen- en familierecht op 1 april 1995 gewijzigd is, een adoptiebeschikking strikt genomen niet meer in kracht van gewijsde gaat, aangezien er altijd een kleine kans bestaat dat een onbekende belanghebbende alsnog hoger beroep instelt.

Het in Nederland, Curaçao en Sint Maarten bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind van vreemde nationaliteit verkrijgt het Nederlanderschap indien het op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig is en ten minste één van de adoptiefouders Nederlander is:

  • op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg, of

  • indien hoger beroep is ingesteld: op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep, of

  • indien beroep in cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.

Afhankelijk van de omstandigheden verkrijgt het kind het Nederlanderschap op één van de dagen, genoemd achter de bovenstaande aandachtstekens. Dit is de datum waarop de rechterlijke uitspraak in het algemeen niet meer open staat voor beroep.

Zou na het tijdstip van verkrijging van het Nederlanderschap alsnog tegen de adoptiebeschikking met succes beroep of beroep in cassatie worden ingesteld (door een destijds onbekende belanghebbende), dan gaat, mits het kind dan nog minderjarig is, in principe het verkregen Nederlanderschap verloren op grond van artikel 14, zesde (tot 1 maart 2017 het tweede) lid, RWN (zie voor verlies van het Nederlanderschap door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend, de toelichting bij artikel 14, zesde lid).

Voorbeeld

Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 9 januari 2004 is A (geboren 15 maart 1986), van vreemde nationaliteit, geadopteerd door twee Nederlanders. Tegen de uitspraak wordt hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. De uitspraak in hoger beroep is van 12 juli 2004. Tegen die uitspraak wordt geen beroep in cassatie ingesteld.

Ingevolge artikel 5 RWN, verkrijgt A het Nederlanderschap op 13 oktober 2004 (dat is de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep). Aan alle voorwaarden van artikel 5 is voldaan; dat zijn in casu de volgende:

  • A is in het Koninkrijk bij rechterlijke uitspraak geadopteerd;

  • op 9 januari 2004 (de dag van de uitspraak in eerste aanleg) is A minderjarig;

  • op 13 oktober 2004 (de eerste dag na een periode van drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak in hoger beroep) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander (overigens zijn in casu beide adoptiefouders Nederlander).

Laatstbedoelde datum moet worden aangehouden, omdat van de uitspraak in hoger beroep geen beroep in cassatie is ingesteld.

Dat A reeds meerderjarig is op 13 oktober 2004 speelt geen rol. Wat dat betreft is uitsluitend de dag van de uitspraak in eerste aanleg bepalend en op die dag was A nog minderjarig.

Zou A zelf een kind gehad hebben, dan zou dat kind eveneens op 13 oktober 2004 Nederlander geworden zijn, en wel op grond van artikel 5c RWN.

In het hierboven besproken geval gaat het om een zogenaamde ‘sterke adoptie’, namelijk waarbij de familierechtelijke betrekkingen met de ouders door de adoptie zijn verbroken, waardoor het kind van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.

B

Paragraaf 2.6/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN komt te luiden:

paragraaf 2.6. Administratieve verwerking van de bevestiging

De burgemeester zendt de volgende stukken in kopie (conform origineel) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap, Postbus 4, 9560 AA TER APEL:

  • de optieverklaring;

  • de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid;

  • de afgelegde verklaring verblijf en gedrag;

  • de gegevens betreffende de toelating (kopie verblijfsdocument, gegevens in verband met het verblijfsrecht uit de BRP, en, in voorkomende gevallen, een bericht omtrent toelating);

  • de bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand (als van toepassing);

  • de bevestiging met daarop aangetekend de datum van uitreiking op de ceremonie, of de verklaring van verbondenheid is afgelegd en hoe (mondeling of schriftelijk);

  • het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964 (als van toepassing); en

  • het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in het Memorandum of Understanding van 26 augustus 2008 (bij een persoon met de Surinaamse nationaliteit).

Voornoemde stukken zijn nodig in verband met de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister (artikel 12, eerste lid, BVVN) en om de afstandsprocedure van de optant (als van toepassing) te controleren.

Het algemene uitwisselingsformulier op grond van de Overeenkomst van Parijs

Als van toepassing moet een uitwisselingsformulier betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit (model 1.35 HRWN) worden opgemaakt en worden verzonden naar het land van herkomst. Dit is, op grond van de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 en bilaterale afspraken met Duitsland, van toepassing bij verkrijging van het Nederlanderschap aan een persoon met de nationaliteit van België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal.

Noorwegen is vanaf 19 december 2019 niet langer partij bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg. Uitwisseling op grond van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 is sindsdien niet langer nodig.

Het uitwisselingsformulier met Suriname

Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit voegt hij een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (model 1.35a HRWN) toe. De burgemeester maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

Let op! Als de persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.

Mee te sturen bij afstandsplichtige optanten

Bij een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN moet een bereidheidsverklaring ingevuld worden. Deze verklaring moet naar de IND, worden gestuurd, zodat de optant kan worden geïnformeerd over zijn afstandsplicht en worden gecontroleerd dat de optant daadwerkelijk afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

De burgemeester bevordert dat de verkrijging van het Nederlanderschap, eventueel vastgestelde namen en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit in de BRP worden verwerkt.

Daarnaast stelt hij, als de medeverkrijging betrekking heeft op een kind dat volgens de BRP een adres heeft in een andere gemeente, de burgemeester van die gemeente van de verkrijging van het Nederlanderschap op de hoogte.

Bovendien wordt de politie van de woonplaats van betrokkene(n) door de burgemeester op de hoogte gesteld.

Als naamsvaststelling heeft plaatsgevonden, worden ook de Centrale Justitiële documentatiedienst en – als in Nederland de ambtenaar van de burgerlijke stand een geboorteakte heeft opgemaakt – de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte gesteld. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant, van welke kinderen in Nederland bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geboorteakten zijn opgemaakt.

C

Paragraaf 3.4.1/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

paragraaf 3.4.1. Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (model 2.30)

Algemeen

Met ingang van 1 maart 2009 verklaart betrokkene bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie dat hij bereid is een verklaring van verbondenheid af te leggen. De bereidheid van de verzoeker tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt met het formulier ‘Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid’ (model 2.30) vastgelegd op het moment dat het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie wordt ingediend.

Doel verklaring van verbondenheid

De verklaring van verbondenheid drukt de verbondenheid met de Nederlandse samenleving uit. Dit wordt uitgedrukt in het respect voor de rechtsorde en in de belofte de plichten te vervullen die uit het Nederlanderschap voortvloeien.

Tekst van de verklaring van verbondenheid: twee varianten voor de bevestiging

De burgemeester informeert de verzoeker dat van de verklaring van verbondenheid twee varianten bestaan. Is de verzoeker religieus, dan kan hij de verklaring van verbondenheid bevestigen met ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’. Anders kiest hij voor ‘Dat verklaar en beloof ik’. De burgemeester legt aan de verzoeker uit dat de keuze voor de bevestiging aan de verzoeker is.

Wanneer de verzoeker ervoor kiest om de verklaring van verbondenheid te bevestigen met de eerste mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst: ‘Ik zweer dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten respecteer en zweer de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’.

Wanneer de verzoeker ervoor kiest om de verklaring van verbondenheid uit te spreken met de tweede mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst: ‘Ik verklaar dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten respecteer en beloof de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Dat verklaar en beloof ik’.

De burgemeester informeert de optant vervolgens dat hij de verklaring van verbondenheid, in beginsel op een naturalisatieceremonie, moet afleggen voordat het naturalisatiebesluit aan hem bekend kan worden gemaakt.

Het invullen van de bereidverklaring: model 2.30

De verzoeker geeft, na het invullen van zijn (persoons)gegevens, op de bereidverklaring aan of hij wel of niet bereid is om de verklaring van verbondenheid af te leggen door het aankruisen van één van de bolletjes. Vervolgens dateert en ondertekent de verzoeker de bereidverklaring. De burgemeester kan bij de verzoeker reeds informeren op welke wijze hij de bevestiging wenst uit te spreken (‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ of ‘Dat verklaar en beloof ik)’. De burgemeester kan deze voorkeur vervolgens optioneel aangeven onderaan de bereidverklaring. De bereidverklaring maakt deel uit van het naturalisatiedossier.

Verzoekers die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen

De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid rust op de meerderjarige naturalisandus. Daarnaast geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid ook voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie, op grond van artikel 11, derde en vierde lid, RWN, wordt ingediend zestien jaar of ouder is.

Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid
 

Zelfstandig

Zelfstandig

Zelfstandig

Mede-naturalisatie

Mede-naturalisatie

 

< 161

16 en 171

18 en ouder1

< 161

16 en 171

 

Art. 11 lid 4

Art. 11 lid 4

Art. 8

Art. 11 lid 2

Art. 11 lid 3

     

Art. 11 lid 5

   

Ondertekenen bereidverklaring

Nee

Ja

Ja

Nee

Ja

Afleggen verklaring van verbondenheid

Nee

Ja

Ja

Nee

Ja

X Noot
1

Het betreft hier de leeftijd op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie wordt ingediend.

Uitzondering ondertekenen bereidverklaring

Het ondertekenen van de bereidverklaring (model 2.30), is net als het daadwerkelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid een voorwaarde voor verkrijging van het Nederlanderschap. Van deze verplichting wordt alleen vrijstelling gegeven, indien het afleggen van de verklaring van verbondenheid redelijkerwijs niet gevraagd kan worden2.

Er zijn omstandigheden denkbaar waarin het voor de verzoeker niet mogelijk is de bereidverklaring in te vullen en te tekenen.

  • Verzoeker is bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen; maar kan model 2.30 niet zelf invullen.

Indien een verzoeker bij het indienen van zijn verzoek om naturalisatie wel bereid is om de verklaring van verbondenheid af te leggen, maar is hij vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen, dan geldt het volgende. De burgemeester tekent de bereidheid van de verzoeker aan op de bereidverklaring, maar de bereidverklaring wordt vervolgens niet ondertekend, immers de verzoeker is hiertoe niet in staat. De overige formulieren kunnen worden ingevuld door bijvoorbeeld een gemachtigde of curator. In voorkomende gevallen wordt door de burgermeester op het adviesblad bij punt 6. Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid het derde bolletje ‘niet mogelijk, zie toelichting’ ingevuld en een schriftelijke toelichting gegeven.

  • Bij het indienen van het verzoek om naturalisatie is duidelijk dat de optant niet in staat zal zijn de verklaring van verbondenheid mondeling af te leggen.

Ook is het mogelijk dat de verzoeker vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen en vervolgens ook niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Hierbij kan gedacht worden aan personen die niet in staat zijn hun wil te bepalen of deze niet kunnen uiten of aan verzoekers aan wie het, door de burgemeester, is toegestaan zich bij de indiening van het verzoek om naturalisatie te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde3.

Indien bij de (door een gemachtigde) indiening van het verzoek om naturalisatie reeds duidelijk is dat de verzoeker vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen, wordt de bereidverklaring niet ingevuld. Dit wordt op het adviesblad opgenomen4

Bij punt 6. Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid wordt het derde bolletje ‘niet mogelijk, zie toelichting’ ingevuld en wordt naast een schriftelijke toelichting hierbij ook ten minste één bewijsstuk(ken)5 van de onmogelijk tot het invullen van de bereidverklaring en het afleggen verklaring van verbondenheid toegevoegd. De uiteindelijke beoordeling of er sprake is van een fysieke of psychische onmogelijkheid ligt bij de Minister van Justitie. Als uitgangspunt volgt de Minister van Justitie het advies in deze van de burgemeester.

Niet mondeling afleggen verklaring van verbondenheid

In de regel legt degene aan wie het uittreksel uit het naturalisatiebesluit wordt uitgereikt de verklaring van verbondenheid mondeling af6. Echter, indien van de verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt, kan de burgemeester bepalen dat de verzoeker de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt7. Indien bij het indienen van het verzoek om naturalisatie reeds door de burgemeester geconstateerd is dat van een verzoeker redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt, kan hiervan door de burgemeester een aantekening worden gemaakt in het naturalisatiedossier. Dan zal betrokkene wel de bereidverklaring ondertekenen, hij is immers bereid om een verklaring van verbondenheid af te leggen en dit is een voorwaarde voor naturalisatie. Deze informatie kan vervolgens bij het toezenden van de uitnodigingbrief voor de naturalisatieceremonie gebruikt worden door bijvoorbeeld alvast de schriftelijke verklaring van verbondenheid toe te sturen.

Weigering burgmeester om de verklaring van verbondenheid niet mondeling te hoeven afleggen

Indien de burgemeester een verzoek om de verklaring van verbondenheid schriftelijk te mogen afleggen (gemotiveerd) weigert, is dit een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen de verzoeker binnen 6 weken bezwaar kan indienen bij de burgemeester. Vervolgens staat beroep bij de bestuursrechter open.

Gevolg van weigering ondertekenen bereidverklaring (model 2.30)

Indien de verzoeker weigert de bereidverklaring te ondertekenen of op de bereidverklaring aangeeft dat hij niet bereid is de verklaring van verbondenheid af te leggen, attendeert de burgemeester de verzoeker erop dat hij vanwege zijn weigering het Nederlanderschap niet verkrijgt en dat daardoor zijn eventuele minderjarige kinderen voor wie hij medeverlening heeft verzocht, geen Nederlander worden. De burgemeester ontraadt de verzoeker een verzoek om naturalisatie in te dienen. Mocht de verzoeker desalniettemin met zijn verzoek verder willen gaan, dan wordt de verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie afgewezen.

D

Paragraaf 3.10/7 Toelichting ad artikel 7 HRWN komt te luiden:

Paragraaf 3.10. Beslissing op het verzoek

Op het verzoek wordt beslist binnen één jaar na de betaling van de naturalisatiegelden, of na de beslissing tot ontheffing daarvan, dan wel nadat de gevraagde stukken, noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek, zijn ontvangen (artikel 9, vierde lid, RWN). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert de verzoeker over de beslissing tot afwijzing (artikel 38, eerste lid, BVVN). Beslissingen tot afwijzing, tot buitenbehandelingstelling of tot aanhouding van verzoeken worden per aangetekende post aan verzoeker verzonden. In geval van een positieve beslissing stuurt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het de verzoeker betreffende uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap zo snel mogelijk aan de burgemeester van de woonplaats van de verzoeker. De burgemeester draagt zorg voor het bekendmaken van het besluit. (Zie ook paragraaf 3.13.) Het uittreksel vermeldt de naam van de persoon die is genaturaliseerd. Ook de mee-genaturaliseerde minderjarige kinderen worden in het uittreksel genoemd. Benadrukt wordt dat kinderen slechts hebben gedeeld in de naturalisatie, indien dit uitdrukkelijk is vermeld in het besluit tot verlening van het Nederlanderschap. Voor zover van toepassing blijkt uit de bekendmaking tevens de bij het naturalisatiebesluit totstandgekomen naamsvaststelling c.q. naamswijziging.

Indien van toepassing maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na ontvangst van het terugmeldformulier een uitwisselingsformulier op, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit (model 1.35). Dit is, ingevolge de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 en bilaterale afspraken met Duitsland, van toepassing bij verlening van het Nederlanderschap aan een persoon met de nationaliteit van België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Portugal.

Noorwegen is vanaf 19 december 2019 niet langer partij bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg. Uitwisseling op grond van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 is sindsdien niet langer nodig.

Het uitwisselingsformulier met Suriname

Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit maakt de IND, na ontvangst van het terugmeldformulier, een formulier op gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (Model 1.35a) toe. De IND maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige die door naturalisatie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door naturalisatie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder.

Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

N.B. Indien de persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.

E

8-1-d Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Paragraaf 1.1. Inleiding

Het begrip inburgering is tweeledig: enerzijds moet de verzoeker beschikken over kennis van de Nederlandse taal en van de staatsinrichting en maatschappij en anderzijds moet hij zich hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. De eisen ten aanzien van inburgering zijn door de jaren heen geregeld gewijzigd. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste wijzigingen. Paragraaf 1 wordt afgesloten met een actueel overzicht van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen).

Paragraaf 1.1.1. Historie

Situatie tot 1 januari 2013

Op 1 april 2003 is de naturalisatietoets geïntroduceerd voor de verzoeker die wil naturaliseren. Sinds 1 april 2007 geldt dat een verzoeker de naturalisatietoets heeft behaald, als hij het inburgeringsexamen als bedoeld in het toenmalige artikel 7, tweede lid van de Wet inburgering heeft behaald. In sommige gevallen kan de verzoeker in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets.

Situatie vanaf 1 januari 2013

Op 1 januari 2013 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets. De examenonderdelen Elektronisch Praktijkexamen (EPE) en het decentraal praktijkexamen zijn komen te vervallen. Het examen bevat vanaf dat moment de volgende onderdelen: de vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven in de Nederlandse taal op niveau A2. Het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) bleef bestaan.

Verzoekers die op 1 januari 2013 al de nodige inspanningen hadden gedaan om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 kregen tot 1 januari 2015 de tijd om dit inburgeringsexamen af te maken. Deze verzoekers konden er ook voor kiezen om het inburgeringsexamen, zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde, af te leggen.

De gemeentelijke taken met betrekking tot de uitvoering van de Wet inburgering zijn op 1 januari 2013 overgegaan naar de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert deze taken uit. Het gaat hier om handhaving van de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtige vreemdelingen die op of na 1 januari 2013 rechtmatig verblijf krijgen in Nederland. De gemeente bleef de handhaving verzorgen van inburgeringsplichtige vreemdelingen die voor 1 januari 2013 al rechtmatig verblijf hadden in Nederland.

Situatie vanaf 1 januari 2015

Op 1 januari 2015 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.

Aan het inburgeringsexamen is aan het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving op 1 januari 2015 het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt toegevoegd. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stb. 2014, 404.

Voor vrijstelling van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zie paragraaf 2.2.3.

Situatie vanaf 1 oktober 2017

Op 1 oktober 2017 veranderde de inhoud van het inburgeringsexamen. Daarmee veranderde ook de inhoud van de naturalisatietoets.

Aan het inburgeringsexamen is op 1 oktober 2017 het examenonderdeel participatieverklaringstraject toegevoegd. Door middel van het participatieverklaringstraject maken inburgeringsplichtigen (vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is) nader kennis met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Voor meer toelichting op dit examenonderdeel, zie Stcrt. 2017, 55853.

Voor vrijstelling van het onderdeel participatieverklaringstraject zie paragraaf 2.2.3.

Situatie vanaf 1 juli 2018

Per 1 juli 2018 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In de Regeling zijn wijzigingen opgenomen met betrekking tot de examenpogingen, die een verzoeker moet hebben gedaan als bewijs dat hij aantoonbaar voldoende inspanningen heeft verricht om het inburgeringsexamen te halen. Ook is opgenomen dat een alfabetiseringscursus mee kan tellen bij het aantal benodigde uren dat een verzoeker moet hebben deelgenomen aan een inburgeringscursus. Deze wijzigingen worden verder toegelicht in paragraaf 2.3.4.

Situatie vanaf 28 mei 2019

Per 28 mei 2019 is de Regeling naturalisatietoets Nederland gewijzigd. In artikel 4, achtste lid, onder c, Regeling naturalisatietoets Nederland is een gedeeltelijke vrijstelling opgenomen, voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (zie verder paragraaf 2.2.1 bij de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN).

Paragraaf 1.1.2. Het inburgeringsexamen

Het inburgeringsexamen kent vanaf 1 oktober 2017 de volgende onderdelen

  • 1. Het participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering (alleen verplicht voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering van toepassing is);

  • 2. Mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal:

    • a. leesvaardigheid;

    • b. luistervaardigheid;

    • c. schrijfvaardigheid;

    • d. spreekvaardigheid; en

  • 3. Kennis van de Nederlandse samenleving (KNS):

    • a. kennis van de Nederlandse maatschappij;

    • b. oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Paragraaf 1.1.3. Inburgeringsplichtigen en niet-inburgeringsplichtigen

Als de vreemdeling ooit op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig is geweest en hij heeft in dat kader met succes het inburgeringsexamen behaald, dan legt hij in zijn naturalisatieprocedure dat inburgeringsdiploma over. Als de vreemdeling ooit vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringsplicht door een vrijstellend document te overleggen of een ontheffingsbeschikking te krijgen, dan zal het vrijstellend document of de ontheffingsbeschikking in veel gevallen ook voldoende zijn in de naturalisatieprocedure. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt uiteengezet wanneer dit het geval is. Let op! Niet alle vrijstellingen en ontheffingen die op grond van de onderscheidenlijke versies van de Wet inburgering door de gemeente of DUO zijn verleend gelden ook voor in de naturalisatieprocedure.

Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, moet in zijn naturalisatieprocedure in beginsel de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) behalen en het inburgeringsdiploma overleggen.

Paragraaf 2. Procedure

Paragraaf 2.1. Inleiding

De burgemeester heeft in twee fasen een rol ten aanzien van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen), namelijk in de voorlichtingsfase en in de aanvraagfase.

Paragraaf 2.1.1. De voorlichtingsfase

Aan de indiening van het verzoek om naturalisatie gaat een voorlichtingsfase vooraf, waarin de burgemeester de aspirant-verzoeker zal informeren over de naturalisatietoets. In dit stadium hoeft de aspirant-verzoeker nog geen verzoek om naturalisatie in te dienen en dus ook geen naturalisatiegelden te voldoen. De burgemeester legt dan ook geen dossier aan, totdat daadwerkelijk een verzoek om naturalisatie wordt ingediend. In de regel gebeurt dit pas nadat de betrokkene het inburgeringsexamen heeft afgelegd en het bijbehorende inburgeringsdiploma kan overleggen.

De burgemeester verstrekt tijdens de voorlichtingsfase een brochure en informatie over het inburgeringsexamen.

In het geval de verzoeker nog niet beschikt over een inburgeringsdiploma, of een document op basis waarvan vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsexamen mogelijk is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO. De burgemeester adviseert de verzoeker om daarbij aan DUO kenbaar te maken dat hij in het kader van naturalisatie een inburgeringsexamen wenst af te leggen en dat hij niet in het kader van de Wet inburgering het examen wenst af te leggen. Als bewijs van slagen ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma. Dit inburgeringsdiploma legt de verzoeker over in het kader van zijn naturalisatieverzoek. Zie artikel 5, eerste lid, BNT.

Paragraaf 2.1.2. De aanvraagfase

Als de verzoeker een inburgeringsdiploma heeft, dan legt hij dat over ten behoeve van zijn naturalisatieverzoek. Of hij toont een ander document waarmee hij volledige of gedeeltelijke vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets heeft.

Voor indiening van het naturalisatieverzoek beoordeelt de burgemeester of het overgelegde document origineel is en of de personalia overeenkomen met die van de verzoeker. Vervolgens beoordeelt de burgemeester of de verzoeker met het document voldoet aan de voorwaarden voor de naturalisatietoets.

De burgemeester ontraadt de betrokkene een verzoek in te dienen als hij twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of de juistheid van de personalia. De burgemeester deelt de betrokkene in dat geval mee dat hij het document en de gegevens nader zal onderzoeken.

Bij twijfel kan DUO om advies worden gevraagd. Dit kan ook bij diploma’s die zijn verkregen/afgegeven buiten Europees Nederland.

Als de burgemeester onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is, de personalia niet overeenkomen met die van verzoeker, of de gegevens op het document niet juist zijn, ontraadt de burgemeester de betrokkene een verzoek in te dienen.

Inburgeringsdiploma

Als de vreemdeling een inburgeringsdiploma overlegt, dient te worden opgelet dat sprake is van een behaald taalniveau A2 voor alle taalonderdelen. Een inburgeringsdiploma met een lager taalniveau dan A2 is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit naturalisatietoets namelijk niet vrijstellend.

Als de burgermeester twijfelt of iemand daadwerkelijk het inburgeringsdiploma heeft behaald, kan de burgermeester hiervan een aantekening maken op het adviesblad.

(Gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing

Als de verzoeker in het bezit is van een ontheffing of een (gedeeltelijke) vrijstelling op grond van de Wet inburgering onderzoekt de burgemeester of deze vrijstelling of ontheffing ook geldig is in de naturalisatieprocedure. Ook een verzoeker om naturalisatie die nooit inburgeringsplichtig is geweest, kan in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) vrijstelling of ontheffing.

De regels over (gedeeltelijke) vrijstelling en ontheffing kan de burgemeester raadplegen in het Besluit naturalisatietoets en de Regeling naturalisatietoets Nederland. De toelichting op deze regels is hieronder beschreven in paragraaf 2.2 (vrijstelling) en paragraaf 2.3 (ontheffing).

Als de burgemeester van oordeel is dat de verzoeker in aanmerking komt voor een gedeeltelijke vrijstelling, onderzoekt de burgemeester of de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen (zie paragraaf 2.2.3) reeds heeft behaald. Bij twijfel of de verzoeker een examenonderdeel heeft behaald, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om daarvan een bewijsmiddel te verkrijgen.

Als blijkt dat een examenonderdeel niet behaald is, verwijst de burgemeester de verzoeker naar DUO om het onderdeel alsnog te behalen. De burgemeester adviseert de verzoeker om DUO daarbij te wijzen op de gedeeltelijke vrijstelling, waarvoor hij in aanmerking wenst te komen. Als de verzoeker de overige benodigde examenonderdelen heeft behaald en dit kan aantonen met de in paragraaf 2.2.3 genoemde benodigde documenten, kan de verzoeker zich opnieuw wenden tot de burgemeester.

In het geval dat de verzoeker slechts een (niet gewaarmerkte) kopie van een in paragraaf 2.2 genoemd benodigd document kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor (gedeeltelijke) vrijstelling als hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt, waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma.

Bij twijfel over een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld neemt de burgemeester – voordat het naturalisatieverzoek wordt ingediend – ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven.

Als de burgermeester vaststelt dat de gegevens juist zijn en het document echt is, kan het verzoek tot naturalisatie worden ingediend en wordt de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut in het dossier gevoegd.

Geen inburgeringsdiploma, vrijstelling of ontheffing

Als de verzoeker niet voor vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt (of daarover moet nog nader onderzoek plaatsvinden), noch het inburgeringsdiploma op het juiste taalniveau kan overleggen, adviseert de burgemeester de verzoeker te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten alsnog kunnen worden verstrekt.

Staat hij er toch op een verzoek in te dienen, dan wordt zijn verzoek in ontvangst genomen. De burgemeester stelt zijn bevindingen op in een advies en stuurt het advies met een kopie van eventueel overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND. In dit geval wordt de verzoeker door de burgemeester erop gewezen dat zijn verzoek om naturalisatie door de IND kan worden afgewezen, en dat hij de betaalde naturalisatiegelden niet terug krijgt. Geadviseerd wordt dat de burgemeester de verzoeker een verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’ laat ondertekenen. Deze verklaring is opgenomen in de Handleiding RWN als model 2.21.

In behandeling nemen naturalisatieverzoek

Als de burgemeester van oordeel is dat het dossier compleet is, het overgelegde document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij de stukken in ontvangst. Het verzoek wordt op dit moment in behandeling genomen. De burgemeester maakt een kopie van het document en voegt die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier. Het origineel geeft hij terug aan de verzoeker. Hij stelt een advies op waarin hij de IND onderbouwd meedeelt dat de verzoeker naar zijn oordeel voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In dat advies betrekt de burgemeester ook de eventuele visie van DUO hierover. Vervolgens stuurt de burgemeester het advies met de kopie van het overgelegde document/de overgelegde documenten mee in het dossier aan de IND.

Paragraaf 2.2. Vrijstelling van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen)
Paragraaf 2.2.1. Inleiding

Het is mogelijk om volledige vrijstelling van de naturalisatietoets te krijgen of om een gedeeltelijke vrijstelling voor een specifieke onderdelen van de naturalisatietoets te krijgen. De voorwaarden worden in de volgende twee paragrafen beschreven. De algemene procedure is hierboven in paragraaf 2.1.2 beschreven.

Paragraaf 2.2.2. Volledige vrijstelling van de naturalisatietoets

De verzoeker kan een beroep doen op een volledige vrijstellingsgrond als genoemd in artikel 3 BNT. Volledige vrijstelling betekent dat de verzoeker geen van de onderdelen van de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) hoeft af te leggen. Hij moet aantonen dat hij behoort tot een van de volgende categorieën vrijgestelde personen:

  • 1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en op grond daarvan als voldoende ingeburgerd worden beschouwd.

  • 2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. De verzoeker moet in dat geval overleggen het originele:

    • getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    • diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;

    • diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • diploma of getuigschrift, uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd.

Bij twijfel of het diploma origineel is, kan de burgemeester de verzoeker vragen een gewaarmerkte kopie van het diplomaregister bij DUO op te vragen en te overleggen. Overigens is uit het diplomaregister niet te herleiden in welke taal de opleiding gevolgd is.

Het onderwijs tijdens de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet in het Nederlands zijn geweest. Iedere onderwijsinstelling heeft in zijn opleidingenprogramma bepaald in welke taal het onderwijs van een opleiding zal worden gegeven.

In het hoger onderwijs wordt bij een diploma ook een diplomasupplement aan de student uitgereikt, waaruit blijkt in welke taal het onderwijs is gevolgd. Indien de verzoeker een dergelijk diplomasupplement kan overleggen, waaruit blijkt dat het onderwijs in de Nederlandse taal is gevolgd, kan dit als bewijsmiddel geaccepteerd worden. Als op het diplomasupplement bij ‘language of instruction’ zowel de Nederlandse taal als een andere taal staat, kan dit niet geaccepteerd worden voor de naturalisatietoets. Op het diplomasupplement mag enkel bij ‘language of instruction’ de Nederlandse taal staan.

Als een diplomasupplement ontbreekt en er is twijfel over de Nederlandstaligheid van de opleiding waarvan het diploma of getuigschrift wordt overgelegd, moet de verzoeker een verklaring van de onderwijsinstelling overleggen, waarin staat in welke taal het onderwijs is geweest. Bij een Engelstalige (of anderstalige) omschrijving op het diploma of getuigschrift van de opleiding bestaat altijd die twijfel.

Bij de beoordeling of het onderwijs in de Nederlandse taal gevolgd is, is het geen vereiste dat het vak Nederlands als examenvak gevolgd is. Het vak Nederlands hoeft ook niet gevolgd te zijn tijdens de opleiding.

Anderstalig onderwijs, zoals Engelstalig onderwijs met weliswaar een vak Nederlands, geeft geen vrijstelling van de naturalisatietoets, met uitzondering van de buitenlandse diploma’s en getuigschriften zoals hieronder genoemd onder punt 13 en 14.

  • 3. Degene die in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I of II.

  • 4. Degene die in het bezit is van een Certificaat Inburgering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers (WIN-certificaat) en de bijbehorende verklaring van het ROC. Het WIN-certificaat is alleen vrijstellend als zowel voor de vier taalonderdelen als voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie een voldoende resultaat is behaald. Hierbij is het volgende van belang:

    • a. De vier taalonderdelen

      Voor elk van de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ moet ten minste minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn gehaald. Staat er, al is het maar één keer, ‘op weg naar 2’ (of een lager of helemaal geen niveau), dan is niet het vereiste niveau gehaald. De niveaus moeten in ieder geval zijn vermeld op de bij het WIN-certificaat over te leggen ROC-verklaring. De niveaus van de vier taalonderdelen kunnen ook nog op het WIN-certificaat zelf zijn vermeld. In dat laatste geval moeten de niveaus op de ROC-verklaring en op het WIN-certificaat exact hetzelfde zijn.

    • b. Het onderdeel Maatschappij Oriëntatie

    Voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie moet de verzoeker niveau 2 van de Kwaliteitsstructuur Educatie (KSE) hebben behaald. Dit dient te blijken uit de bijbehorende ROC-verklaring. Als geen niveau is vermeld, dan is het scoringspercentage op de ROC-verklaring doorslaggevend:

    • 80% of hoger bij ROC-verklaringen vanaf 1 september 2001 en

    • 85% of hoger bij ROC-verklaringen t/m 31 augustus 2001.

  • 5. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. Uit deze beschikking blijkt dat ten aanzien van de verzoeker is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk was geworden dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, al in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven. Let op! Degene die beschikt over een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers, waaruit blijkt dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, is niet vrijgesteld van de naturalisatietoets. Zie voor achtergrondinformatie Stb. 2002, 197.

  • 6. Degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij in het bezit is van een originele beschikking inhoudende dat de vaststelling van het inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten.

  • 7. Degene die in het bezit is van een beschikking van het college van Burgemeesters en Wethouders als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers. De verzoeker moet de originele beschikking overleggen. In deze beschikking is vastgesteld dat de verzoeker wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen. (In paragraaf 2.3.2 staan andere beschikkingen die voor personen met psychische of lichamelijke beperkingen tot een ontheffing leiden van de naturalisatietoets.)

  • 8. Degene die beschikt over een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering, zoals die luidde tot 1 januari 2013 of een diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g (of tot 1 oktober 2017 verstrekt op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wet inburgering). De verzoeker is op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets alleen vrijgesteld van de naturalisatietoets, onder de voorwaarde dat het behaalde taalniveau A2 is. Daarom moet altijd worden opgelet dat bij het overgelegde diploma sprake is van een behaald taalniveau A2. In het bijzonder moet worden opgelet bij inburgeringsdiploma’s van voor 1 januari 2015.

  • 9. Degene die in het bezit is van het document dat wordt uitgereikt nadat de Korte Vrijstellingstoets, bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit inburgering met goed gevolg is afgelegd, zoals die tot 1 januari 2013 gold. Hieruit moet blijken dat de verzoeker niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen heeft gehaald.

  • 10. Degene die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in het Europese deel van Nederland heeft verbleven. De leerplichtige leeftijd vangt aan op de eerste schooldag van de maand volgend op die waarin de leeftijd van vijf jaar is bereikt en eindigt aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar is bereikt. Het volstaat als wordt vastgesteld dat de verzoeker in de periode die is gelegen tussen zijn vijfde en zestiende verjaardag, ten minste acht jaar aantoonbaar in Europees Nederland heeft gewoond. De verzoeker kan dit aantonen door een afschrift uit de BRP of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Als de verzoeker niet beschikt over een afschrift, kan de verzoeker de burgermeester vragen de gemeentelijke administratie te raadplegen.

    Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de verzoeker die bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Ook is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.

  • 11. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 12. Degene die in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vergelijkbaar diploma of een ander document zoals genoemd onder punt 2, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Suriname, onder de voorwaarde dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlands.

  • 13. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.

  • 14. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education (IGCSE Certificaat) of International Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald. Bij het IGCSE Certificaat betekent de waardering A t/m G een voldoende voor het vak Nederlands. De vermelding Ungraded betekent een onvoldoende voor het vak Nederlands.

  • 15. Degene die in het bezit is van het certificaat Naturalisatietoets als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat verzoeker is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid (Stb. 2007, 15).

De verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de documenten en, indien van toepassing, voor de vertalingen, legalisatie of apostille van de stukken. Als de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dan moet de verzoeker zelf ervoor zorgen dat de stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler, bij voorkeur in het Nederlands. Deze vertaling moet gehecht zijn aan het originele (afschrift van het) document. De op dit moment geldige legalisatiecirculaire is van toepassing.

Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt de verzoeker bij zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde document en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, de cijferlijst waaruit dit blijkt.

Paragraaf 2.2.3. Gedeeltelijke vrijstelling

De verzoeker kan een beroep doen op de gedeeltelijke vrijstellingsgronden als genoemd in artikel 4 van de Regeling naturalisatietoets Nederland. Als de verzoeker voor gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen in aanmerking wil komen moet hij het volgende overleggen dan wel aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. Certificaat Oudkomers (vrijstelling van vier taalvaardigheden)

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:

  • het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het certificaat oudkomers (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende verklaring van de onderwijsinstelling; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

2. Certificaat Naturalisatietoets (deel I), zoals die luidde tot 1 april 2007)

De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:

  • het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald;

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal met goed gevolg hebben afgelegd.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het certificaat Naturalisatietoets waaruit blijkt dat deel I is behaald; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).

3. Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), maatschappij oriëntatie

De verzoeker is vrijgesteld van het onderdeel Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) als hij de volgende documenten overlegt:

  • het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2 (tot 1 september 2001 ten minste 85%, na 31 augustus 2001 ten minste 80%) met de bijbehorende ROC-verklaring. De datum van deze verklaring is bepalend voor de vaststelling van het percentage.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de onderdelen ten aanzien van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het WIN-certificaat met voldoende niveau voor maatschappij oriëntatie KSE-niveau 2;

  • de bijbehorende ROC-verklaring; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) van het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2).

4. Certificaat Inburgering Nieuwkomers (WIN-certificaat), taalonderdelen

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij de volgende documenten overlegt:

  • het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende ROC-verklaring.

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • het WIN-certificaat (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de bijbehorende ROC-verklaring; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

5. Verklaring Educatie van het ROC, taalonderdelen

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid als hij het volgende document overlegt:

  • een Verklaring Educatie ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2).

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • de verklaring educatie van het ROC (alle taalonderdelen ten minste op niveau 2); en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS.

Verklaringen die zijn afgegeven zonder dat de deelnemers zijn getoetst, Deze verklaringen worden veelal ‘bewijzen van deelname’ genoemd.

Bij twijfel of het document tot vrijstelling leidt, kan de burgemeester in eerste instantie de eventueel beschikbare eigen registratie van afgegeven Verklaringen educatie raadplegen, of DUO raadplegen. DUO geeft een advies af op basis van de modelverklaringen die door de ROC’s aan DUO zijn geleverd en die zijn opgenomen in het door DUO beheerde modellenboek. De burgemeester verwijst een verzoeker die niet over een origineel document beschikt, of een document toont dat niet alle benodigde gegevens ter beoordeling bevat, naar het ROC dat de verklaring heeft afgegeven, om een document te verkrijgen dat aan de gestelde eisen voldoet.

De verklaring moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

  • a. de naam van het document;

  • b. de naam en handtekening van de verantwoordelijke van het ROC;

  • c. de echtheidskenmerken, zoals een logo of een stempel, van het ROC;

  • d. de naam en geboortedatum van de deelnemer aan het NT2-taaltraject die overeenkomen met de naam en geboortedatum zoals vermeld op zijn identiteitsdocument;

  • e. de behaalde taalniveaus uitgesplitst naar de vier taalvaardigheden Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken (alle taalonderdelen ten minste niveau 2);

  • f. de datum waarop de toetsresultaten zijn behaald.

Ad a.

De meeste ROC’s noemen de Verklaring educatie een ‘schoolverklaring’, ‘certificaat’ of ‘diploma’. Daarnaast komen benamingen voor als ‘niveauoverzicht NT2’ of ‘scorelijst NT2’, ‘(toets)rapport’, ‘verklaring leerresultaten’, of ‘verklaring Trajecttoets/NIVOR-toets’.

Ad f.

Alleen als alle toetsonderdelen voor 1 januari 2007 zijn behaald kan er gedeeltelijke vrijstelling worden verleend.

6. Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CNaVT)

De verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (TGN) als hij één van de volgende documenten overlegt:

  • 1. het Certificaat Maatschappelijk Informeel (ERK-niveau A2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid);

  • 2. het Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen niveau A2 (dit certificaat wordt sinds 2016 niet meer verstrekt);

  • 3. het Certificaat Maatschappelijk Formeel (ERK-niveau B1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid);

  • 4. het Certificaat Zakelijk Professioneel (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid);

  • 5. het Certificaat Educatief Startbekwaam (ERK-niveau B2, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs);

  • 6. het Certificaat Educatief Professioneel (ERK-niveau C1, dit certificaat kende tot 2015 de benaming Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid).

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS) met goed gevolg afleggen.

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • één van de hiervoor genoemde certificaten Nederlands als Vreemde taal; en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNS;

  • het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).

7. Onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (artikel 4, lid 8, Regeling naturalisatietoets Nederland)

Van het afleggen van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is vrijgesteld:

  • a. de verzoeker die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt;

  • b. de verzoeker die zich voor 1 januari 2015 bij DUO heeft aangemeld voor de naturalisatietoets of een onderdeel van die toets en van wie DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld heeft ontvangen;

  • c. de verzoeker die gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het verzoek tot vrijstelling in tenminste zes maanden minimaal 48 uur per maand werkzaamheden in loondienst heeft verricht (geldig vanaf 28 mei 2019).

In het kader van de naturalisatieprocedure moet de verzoeker nog wel de overige onderdelen van het inburgeringsexamen met goed gevolg afleggen (mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, Kennis van de Nederlandse maatschappij en het participatieverklaringstraject).

Bij de indiening van het verzoek om naturalisatie overlegt de verzoeker het volgende:

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering vanaf 1 januari 2013 luidde; of

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen zoals dit in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 (alle taalonderdelen ten minste op niveau A2); en

  • de resultaatbrief ‘geslaagd’ voor het onderdeel KNM;

  • het participatieverklaringstraject (alleen van toepassing op een inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht is gestart op of na 1 oktober 2017).

Ad a:

De leeftijd van de naturalisatieverzoeker op de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek is bepalend voor het zijn vrijgesteld of niet. Op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek hoeft de verzoeker dus nog niet pensioengerechtigd te zijn.

Ad b:

Om in aanmerking te komen hiervoor moet de verzoeker:

  • i. zich voor 1 januari 2015 hebben aangemeld voor het hele examen of een onderdeel daarvan; en

  • ii. moet DUO voor 1 februari 2015 het verschuldigde examengeld hebben ontvangen.

Voorbeeld van ii:

De Japanse Sonia woont sinds 2004 in Nederland en heeft sindsdien een reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Zij is niet inburgeringsplichtig en valt dus niet onder de Wet inburgering. Om te naturaliseren moet zij het inburgeringsexamen/naturalisatietoets halen. In 2008 heeft zij de toenmalige Toets Gesproken Nederlands gedaan. Die heeft zij toen niet gehaald. Als zij zich in 2015 weer aanmeldt voor het inburgeringsexamen, heeft zij niet de verplichting om het onderdeel ‘oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ af te leggen. Haar aanmelding in 2015 wordt gezien als voortzetting van het examen waaraan zij in 2008 is begonnen.

Ad c:

Het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ is een verplicht onderdeel van de naturalisatietoets. Een verzoeker, die niet voldoet aan de voorwaarden voor dit onderdeel (en ook niet voldoet aan een van de deelvrijstellingen onder a of b) heeft van DUO geen inburgeringsdiploma ontvangen.

DUO toetst vanaf 28 mei 2019 of een verzoeker in aanmerking komt voor een vrijstelling voor het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’ op grond van c. Indien dit het geval is ontvangt de verzoeker een inburgeringsdiploma, als hij aan de overige voorwaarden voor het inburgeringsexamen voldoet.

Indien een verzoeker bij de burgemeester of bij de IND aangeeft dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het onderdeel ‘Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt’, dan wordt de verzoeker doorverwezen naar DUO. Door DUO wordt dan getoetst of de verzoeker in aanmerking komt voor de deelvrijstelling en of verzoeker in het bezit gesteld kan worden van een inburgeringsdiploma.

8. Onderdeel participatieverklaringstraject

Van het afleggen van het onderdeel participatieverklaringstraject is vrijgesteld:

  • a. de niet-inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of het daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1-6).

  • b. de inburgeringsplichtige naturalisatieverzoeker, van wie de inburgeringsplicht uiterlijk is gestart op 30 september 2017. Deze verzoeker heeft op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder h, Besluit Naturalisatietoets, de naturalisatietoets behaald, als hij het inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. Deze verzoeker zal een inburgeringsexamen hebben behaald zonder het onderdeel participatieverklaringstraject, dat immers is ingevoerd voor personen van wie de inburgeringsplicht op of na 1 oktober 2017 is gestart. In het kader van de naturalisatieprocedure overlegt de verzoeker het inburgeringsdiploma of daarmee gelijkgestelde diploma of de stukken waaruit een gedeeltelijke vrijstelling blijkt aangevuld met de andere noodzakelijke stukken (zie de nrs. 1-6).

Paragraaf 2.3. Ontheffing van het inburgeringsexamen
Paragraaf 2.3.1. Inleiding

Een verzoeker die aantoont dat hij wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap redelijkerwijs niet in staat is de naturalisatietoets (het inburgeringsexamen) te behalen, is op grond van artikel 4 van het Besluit Naturalisatietoets van het examen ontheven. Dit geldt ook voor de verzoeker die ondanks geleverde inspanningen niet in staat is de naturalisatietoets te behalen.

Paragraaf 2.3.2. Psychische of lichamelijke belemmering

Als de verzoeker een ernstige psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap heeft en het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar op de gebruikelijke wijze of met aangepaste examenomstandigheden kan behalen, is hij ontheven van het examen. De verzoeker wordt altijd voor het gehele examen ontheven. Artikel 5 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.

De verzoeker moet zelf aantonen dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. De verzoeker kan dit aantonen met de volgende documenten:

  • 1. een medisch advies, niet ouder dan zes maanden, van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen medisch adviseur (model 2.27); of

  • 2. een beschikking van DUO, namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin staat dat de verzoeker door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 januari 2013 en uiterlijk 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de wettelijke grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid onder a, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017. Voor gewezen inburgeringsplichtigen die op of na 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden betreft de grondslag voor deze beschikking artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering. De beschikking mag niet ouder zijn dan drie jaar.

  • 3. een beschikking van het college van B&W op medische gronden, niet ouder dan drie jaar, op grond van artikel 6, eerste lid, Wet inburgering zoals deze luidde tot 1 januari 2013.

Let op. Ook de verzoeker die in het bezit is van een beschikking van het college van B&W als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers voldoet aan de voorwaarden van de naturalisatietoets. In tegenstelling tot bovengenoemde documenten geldt er geen geldigheidsduur voor dit document. Voor meer informatie zie paragraaf 2.2.2.

Bij twijfel over de echtheid van de beschikkingen kan de burgermeester dit op het adviesblad aantekenen, waarna de IND DUO kan raadplegen of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) kan raadplegen.

Ad 1 Medisch advies inburgeringsexamen

Voor het medisch advies moet de verzoeker terecht bij een organisatie die door DUO (krachtens mandaat verleend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) is gecontracteerd voor het uitbrengen van de medische adviezen als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering.

Deze medisch adviseur stelt vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap is waardoor de verzoeker het examen binnen een termijn van vijf jaar al dan niet kan behalen. Ook kan de medisch adviseur vaststellen dat het examen wel kan worden behaald, zij het met een aanpassing van de examenomstandigheden of met lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject.

De medisch adviseur stelt een advies op conform het ‘Protocol Medische Advisering Inburgeringsexamen’ dat een bijlage is bij artikel 2.4, derde lid van de Regeling inburgering. Het advies wordt door de medisch adviseur rechtstreeks naar de verzoeker gestuurd. Het medisch advies is als model 2.27 opgenomen in de Handleiding RWN. In het advies moeten de volgende gegevens ingevuld zijn:

  • de persoonlijke gegevens van de verzoeker;

  • de naam van de medische adviseur;

  • de onderzoeksactiviteiten;

  • de probleemanalyse;

  • de conclusie en het advies.

Het medisch advies mag bij het indienen van het naturalisatieverzoek niet ouder dan zes maanden zijn.

De gemeente kan zonder nadere inhoudelijke controle afgaan op het medisch advies, en op het adviesblad naturalisatie bij ‘inburgering’ aantekenen dat ontheffing van het examen wordt geadviseerd. Mocht het advies niet conform het advies (model 2.27) of onvolledig zijn, dan adviseert de burgemeester de verzoeker een nieuw advies te krijgen. Wenst de verzoeker toch een verzoek om naturalisatie in te dienen, onder overlegging van een medisch advies dat onvolledig of onduidelijk is, dan wordt op het adviesblad naturalisatie bij inburgering ‘niet akkoord’ aangetekend.

Mocht er bij de IND twijfel bestaan over de echtheid van het medisch advies dan kan contact worden gezocht met de door DUO aangewezen medisch adviseur. De IND zal het advies aan de medisch adviseur toesturen, waarna de medisch adviseur de echtheid kan vaststellen. Als het advies niet echt blijkt, is de verzoeker niet ontheven van het inburgeringsexamen.

Mochten er vragen zijn ten aanzien van de inhoud van het afgegeven medisch advies, dan neemt de IND contact op met de medisch adviseur.

Het medisch advies is hoofdzakelijk bedoeld voor vreemdelingen op wie de Wet inburgering nooit van toepassing is geweest, zoals kennismigranten, Europese burgers en Turkse burgers. Het medisch advies kan ook van toepassing zijn voor gewezen inburgeringsplichtigen die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht, maar die ten behoeve van een naturalisatieverzoek nog (onderdelen van) het inburgeringsexamen dienen te behalen. Als bij deze vreemdelingen ter voorbereiding op hun naturalisatieverzoek sprake is van medische omstandigheden, waardoor zij binnen vijf jaar niet in staat zijn het inburgeringsexamen te behalen, dan geldt voor hen ook het uitgangspunt dat zij op basis van het medisch advies ontheven kunnen worden. Dit geldt ook voor personen waarvan de documenten genoemd onder 2 en 3 inmiddels ouder zijn dan de vereiste drie jaar. Aangezien hun medische situatie inmiddels ten positieve veranderd kan zijn, zullen zij met een nieuw medisch advies aan moeten tonen dat zij niet in staat zijn vanaf dat moment binnen vijf jaar het examen te behalen.

Voor meer informatie, zie www.ind.nl/Paginas/Inburgering-in-Nederland.aspx.

Ad 2 Beschikking DUO namens Minister SZW

Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest, is het mogelijk dat hij door DUO is ontheven van de inburgeringsplicht wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap. Deze beschikking geeft ook ontheffing van de naturalisatietoets op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar.

Zoals onder punt 2 beschreven bestaan er voor twee verschillende cohorten gewezen inburgeringsplichtigen twee verschillende wettelijke grondslagen van deze beschikking.

Ad 3 Een beschikking van het college van B&W

Als de verzoeker inburgeringsplichtig is geweest conform de Wet inburgering, zoals die luidde op 31 december 2012, is het mogelijk dat de verzoeker door het college van burgemeester en wethouders op medische gronden is ontheven van de inburgeringsplicht. Deze beschikking geeft ook ontheffing voor het inburgeringsexamen in het kader van de naturalisatieprocedure op voorwaarde dat deze op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar. Deze beschikking kan overigens dateren van na 31 december 2012, omdat inburgeringsplichtigen die vielen onder de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 nog na deze datum de tijd kregen om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Paragraaf 2.3.3. Ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen

Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.

Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:

  • 1. De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.

  • 2. De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.

  • 3. De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.

Tot 1 juli 2013 gold dat voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen het haalbaarheidsonderzoek bij het ROC Amsterdam moest worden afgelegd en de Toets Gesproken Nederlands (TGN) moest worden gehaald. De door het ROC Amsterdam in dit kader opgestelde adviezen konden tot vijf jaar na hun afgiftedatum nog worden ingediend in een naturalisatieverzoek. Voor meer informatie hierover zie de Handleiding RWN zoals deze gold tot 1 juli 2013.

Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft geen recht op ontheffing van de naturalisatietoets.

Bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, kan DUO of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd worden.

Paragraaf 2.3.4. Toetscriteria aantoonbaar geleverde inspanningen

Artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland geeft uitwerking aan de toetscriteria. DUO geeft in ieder geval, op verzoek van de betrokkene, een advies af aan de vreemdeling die:

  • a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus, een cursus Nederlands als tweede taal of een combinatie daarvan bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen;

  • b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus en een daaropvolgende inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

In verband met het uitbreiden van het inburgeringsexamen op 1 oktober 2017 met het participatieverklaringstraject is in de Regeling naturalisatietoets Nederland verduidelijkt dat de adviesprocedure bij DUO niet kan worden gevolgd door vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.

Paragraaf 2.3.5. Procedure advies ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen

Voor het aanvragen van een advies van DUO inzake ontheffing aantoonbaar geleverde inspanningen moet de betrokkene gebruik maken van het formulier dat te verkrijgen is via www.inburgeren.nl of www.ind.nl. Op het formulier kruist de betrokkene aan of hij een beroep doet op mogelijkheid a, b of c als genoemd in paragraaf 2.3.4. De betrokkene stuurt aan DUO de verklaring van de cursusinstelling(en) met het Blik op Werk Keurmerk, waaruit blijkt dat hij met voldoende inzet de onder ad a, ad b of ad c genoemde vereiste minimale uren heeft deelgenomen. Voor cursusinstellingen met het Blik op Werk Keurmerk: zie www.blikopwerk.nl/inburgeren.

De betrokkene hoeft de minimale uren cursus niet bij één en dezelfde cursusinstelling te hebben gevolgd.

DUO beoordeelt de aanvraag en stelt een advies op. Aan de beoordeling van de ontheffingsgrond bij DUO (het advies) zijn geen kosten verbonden.

Als de betrokkene in aanmerking wil komen voor mogelijkheid b of c, als genoemd in paragraaf 2.3.4, dan moet hij een door DUO afgenomen toets van het leervermogen afleggen. Voor het afleggen van de toets zijn kosten verbonden die de betrokkene zelf aan DUO moet betalen. De kosten voor deze toets bedragen € 150,– (artikel 6, vijfde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland). Voor informatie over de toets van het leervermogen, zie www.inburgeren.nl.

Als de betrokkene naar het oordeel van DUO niet voldoet aan de toetscriteria, dan krijgt hij een negatief advies. De aangeleverde documenten worden door DUO tegelijkertijd met het advies aan de betrokkene teruggestuurd. Als de betrokkene een positief advies krijgt van DUO, dan moet hij dit advies overleggen bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek.

Paragraaf 3. Opneming in de Nederlandse samenleving

Paragraaf 3.1. Inleiding

Naast het in zijn bezit hebben van een door de wet bepaalde mate van kennis van de Nederlandse taal, staatsinrichting en maatschappij dient de verzoeker die in aanmerking wil komen voor naturalisatie zich te hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. Deze voorwaarde wordt onder andere getoetst aan de hand van een monogaam huwelijk.

Paragraaf 3.2. Polygamie

Over polygamie (of bigamie) kan worden opgemerkt dat er sprake is van opneming in de Nederlandse samenleving wanneer verzoeker zijn situatie in overeenstemming heeft gebracht met de in Nederland geldende rechtsbeginselen, waaronder dat van monogamie.

Het rechtsbeginsel van monogamie komt onder andere tot uiting in artikel 1:33 BW en artikel 1:69 BW. Deze artikelen bepalen respectievelijk dat een persoon slechts met één andere persoon kan zijn getrouwd en dat een polygaam huwelijk nietig kan worden verklaard. Het beginsel van monogamie komt ook tot uitdrukking in artikel 10:28 BW. Dit artikel verbiedt het voltrekken van een polygaam huwelijk in Nederland voor zowel Nederlanders als vreemdelingen.

De Nederlandse openbare orde verzet zich dan ook tegen het voortbestaan of het aangaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap heeft verkregen. Onder inburgering valt dus ook dat verzoeker slechts met één persoon door het huwelijk verbonden kan zijn.

Als een verzoeker zich niet wenst te conformeren aan de in Nederland geldende fundamentele rechtsbeginselen, is hij in wezen feitelijk niet voldoende ingeburgerd. Bovendien is zijn situatie dan niet in overeenstemming met de Nederlandse civielrechtelijke openbare (rechts)orde (zie bij artikel 6 en 9 RWN).

De vraag of een verzoeker monogaam is, doet zich het meest voor bij personen afkomstig uit islamitische landen die polygamie kennen, alsmede huwelijksontbinding door verstoting. Zie voor een overzicht van deze landen Bijlage 1 bij dit artikellid.

Artikel 10:58 BW geeft onder meer aan dat een in het buitenland uitgesproken verstoting in Nederland slechts dan als een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk wordt aangemerkt, eerst dan naar Nederlands recht kan worden erkend, als de verstoting onherroepelijk is en de vrouw hiermee (uitdrukkelijk of stilzwijgend) heeft ingestemd of zich erbij heeft neergelegd, door middel van bijvoorbeeld een bewijs van verstotingshandeling (waaruit de instemming van de vrouw kan worden afgeleid), een bewijs van instemming of berusting, een bewijs dat de ex-echtgenote is hertrouwd of een huwelijksakte van de man betreffende een huwelijk gesloten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. Als bewijs dat een polygaam huwelijk niet meer in stand is, dient uiteraard ook de overlijdensakte van de verstoten vrouw. Verstotingen van vóór de inwerkingtreding van de artikelen 10:27 tot en met 10:53 BW worden analoog behandeld.

Als de verzoeker de nationaliteit bezit van een land waar polygamie mogelijk is, zal de burgemeester aan de hand van de gegevens in de BRP nagaan of er sprake is (geweest) van eerdere huwelijken. Als uit de BRP blijkt dat sprake is (geweest) van eerdere huwelijken zal moeten worden onderzocht of de ontbinding van het huwelijk naar Nederlands recht kan worden erkend. Het ligt op de weg van de verzoeker om aan de hand van documenten aan te tonen dat een eerdere echtgenoot heeft ingestemd met de verstoting. Zo is de omstandigheid dat de verstoting lang geleden heeft plaatsgevonden geen reden om aan te nemen dat de vrouw stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting.42[97] De burgemeester zal bij de indiening van het verzoek aan een verzoeker als hier bedoeld vragen of er nog sprake is van eerdere huwelijken die niet in de BRP zijn opgenomen (zie model 2.1 HRWN). Als dat het geval is, moet aan de hand van de door de verzoeker overgelegde documenten worden onderzocht of dat huwelijk is ontbonden op een naar Nederlands recht erkende wijze.

Paragraaf 3.3. Beoordeling buitenlandse verstotingsakten

Bij de behandeling van een verzoek om naturalisatie kunnen moeilijkheden worden ondervonden die vaak verband houden met de beoordeling door ambtenaren van de BRP van buitenlandse verstotingsakten. Het blijkt namelijk dat bij de inschrijving in de toenmalige GBA (de voorganger van de BRP) van eenzijdige verstotingen van vóór 10 april 1981 (inwerkingtreding van de tot 1 januari 2012 geldende WCE) veelal is nagelaten na te gaan of de vrouw met de verstoting heeft ingestemd dan wel zich daarbij heeft neergelegd. De omstandigheid dat een verstoting van vóór 10 april 1981 in de BRP staat ingeschreven als ontbinding van een huwelijk levert dan ook geen bewijs op dat de verstoting rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit kan tot gevolg hebben dat de ongeldigheid van een verstoting jaren na inschrijving alsnog aan de betrokken persoon wordt tegengeworpen. Het kan dan voor hem moeilijk zijn na zo lange tijd nog een bewijs van de berusting van de vrouw te verkrijgen.

Om een adequate afhandeling van verzoeken tot naturalisatie te bevorderen, moeten de ambtenaren van de BRP steeds de geldigheid van een eenzijdige verstoting aan de hand van de door het IPR gestelde criteria toetsen. Daartoe worden hier enige richtlijnen gegeven.

Richtlijnen voor de beoordeling van de geldigheid volgens artikel 10:58 BW van een eenzijdige verstoting

Een ontbinding van het huwelijk die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen wordt in Nederland erkend als:

  • 1. er conform het nationale recht van één van de echtgenoten, een verstotingsakte is opgemaakt in het land van herkomst of een ander land dat de verstoting kent. De verstotingsakte mag niet zijn opgemaakt door het consulaat van het land van herkomst in Nederland. Is dit het geval, dan is geen geldige verstoting tot stand gekomen. Verklaart het consulaat dat een akte in het land van herkomst is opgemaakt, dan is dit onvoldoende bewijs; én

  • 2. de ontbinding ter plaatse waar zij geschiedde rechtsgevolgen heeft; met andere woorden de verstoting moet onherroepelijk zijn, hetgeen moet zijn aangetoond met stukken van – bijvoorbeeld – een rechtbank (Marokko); én

  • 3. de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft ingestemd met de verstoting of zich erbij heeft neergelegd. Dit blijkt slechts in incidentele gevallen uit de verstotingsakte.

De instemming of berusting van de vrouw kan wel worden afgeleid uit onder meer de volgende omstandigheden:

  • de vrouw heeft zelf om inschrijving van de verstotingsakte in de BRP gevraagd, of zij heeft verzocht om op haar Nederlandse huwelijksakte een latere vermelding betreffende de huwelijksontbinding te plaatsen;

  • de vrouw is blijkens een huwelijksakte -of een ander officieel document -hertrouwd (Let op! Een islamitische vrouw mag zelf geen polygaam huwelijk aangaan);

  • uit de vrouw zijn na de verstoting natuurlijke kinderen geboren, hetgeen blijkt uit het feit dat deze kinderen in de buitenlandse geboorteakte onder haar naam, althans niet onder de naam van de gewezen echtgenoot, staan vermeld;

  • de man heeft een document overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw instemt met de verstoting. Het enkele feit dat de vrouw aanwezig was bij de verstoting of homologatie dan wel daarbij was opgeroepen, is onvoldoende reden om haar instemming aan te nemen. De handtekening van de vrouw moet zijn gelegaliseerd door een autoriteit van het land waar de vrouw de verklaring heeft afgelegd (eventueel kan – ter vergelijking met de handtekening op de verklaring van instemming – een kopie van de handtekening van de vrouw in haar paspoort worden meegestuurd). Een verklaring van de vrouw dat zij op de hoogte is van de verstoting is in dit verband overigens onvoldoende;

  • de man is hertrouwd ten overstaan van een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. In dit geval wordt ervan uitgegaan dat die ambtenaar de verstoting op geldige grond heeft erkend;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw om verstoting heeft verzocht én voor die verstoting is een vergoeding (‘khul’) aan de man toegezegd. Die vergoeding kan bijvoorbeeld blijken uit de omstandigheid dat zij afstand heeft gedaan van bepaalde rechten die zij gewoonlijk na de verstoting heeft, zoals het recht op betaling van het restant van de bruidsgift (‘mahr’ of ‘sadaq’ geheten), het recht op alimentatie, zij kan de feitelijke zorg voor de kinderen aan de man hebben overgedragen, zij kan ook verplichtingen op zich hebben genomen, zoals de betaling van het onderhoud van de kinderen. In geval van een ‘khul’ is de verstoting steeds onherroepelijk. In vertalingen wordt de verstoting (‘talaq’) soms ten onrechte vertaald met ‘echtscheiding’ of ‘divorce’. Of er sprake is van een rechterlijke ontbinding van het huwelijk zal uit de inhoud van de akte, maar niet uit het enkele woord ‘echtscheiding’ of ‘divorce’ moeten blijken;

  • de verstotingsakte vermeldt dat de vrouw, optredend als vertegenwoordiger van de man, zichzelf verstoot.

De hierboven gegeven criteria zijn uiteraard vatbaar voor rechterlijke toetsing. De hierboven genoemde lijst van omstandigheden, waaruit de instemming of de berusting blijkt, is niet limitatief. Er kunnen andere feitelijke omstandigheden zijn die er mede op wijzen dat de vrouw zich bij de verstoting heeft neergelegd.

Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlands rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 7 RWN, paragraaf 3.5.4).

paragraaf 3.4. Weigering tot opneming in de Nederlandse samenleving

Inburgering veronderstelt in algemene zin een zekere aanvaarding van de Nederlandse samenleving.

Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard.

Echter, indien duidelijk blijkt dat verzoeker zich buiten deze vereisten om opzettelijk afzijdig houdt van -of afzet tegen -alles wat Nederlands is of op Nederland betrekking heeft, of bijvoorbeeld weigert zijn kinderen naar school te laten gaan, zal hij niet kunnen worden beschouwd als te zijn opgenomen in de Nederlandse samenleving en zal zijn verzoek om naturalisatie worden afgewezen. Gedacht wordt hier bijvoorbeeld ook aan het doen van uitlatingen die zich richten tegen de democratische rechtsorde of oproepen tot feitelijk handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving, of die een gevaar opleveren voor de goede betrekkingen van Nederland met andere mogendheden. Er moeten in het geval van weigering tot opneming dus omstandigheden zijn die blijk geven van onvoldoende inburgering van contra-indicaties als het ware.

Bijlage 8

Landen waar polygamie en/of verstoting mogelijk is (geactualiseerd per 1 juni 2009)

Kent polygamie

Polygamie alleen voor moslims

Kent geen polygamie

Polygamie onbekend

Verstoting (talaq) mogelijk

Geen verstoting

Verstoting onbekend

Afghanistan

x

     

x

   

Algerije

x

     

x

   

Bahrein

x

     

x

   

Bangladesh

x

     

x

   

Brunei

 

x

   

x

   

Djibouti

x

       

x

 

Egypte

 

x

   

x

   

Ethiopië

   

x

   

x

 

Gambia

 

x

       

x

India

 

x

   

x

   

Indonesië

x

       

x

 

Irak

x

     

x

   

Iran

x

     

x

   

Israel

 

x

     

x

 

Jemen

x

     

x

   

Jordanië

x

     

x

   

Kenia

x

     

x

   

Koeweit

x

     

x

   

Libanon

 

x

   

x

   

Libië

x

     

x

   

Maleisië

 

x

   

x

   

Malediven

x

       

x

 

Mali

x

       

x

 

Marokko

x

     

x

   

Mauritanië

x

     

x

   

Niger

     

x

x

   

Nigeria

 

x

     

x

 

Oeganda

x

     

x

   

Pakistan

x

     

x

   

Qatar

x

         

x

Saudi-Arabië

x

     

x

   

Senegal

x

       

x

 

Sierra Leone

x

     

x

   

Singapore

 

x

   

x

   

Soedan

 

x

   

x

   

Somalië

x

     

x

   

Sri Lanka

 

x

   

x

   

Suriname

   

x

     

x

Syrië

x

     

x

   

Tanzania

x

         

x

Tsjaad

x

     

x

   

Tunesië

   

x

   

x

 

Turkije

   

x

   

x

 

Ver. Arab. Emiraten

x

     

x

   

Zambia

 

x

       

x

F

Paragraaf 2/8-1-e Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 2. Verzoekers die de bereidverklaring en de verklaring van verbondenheid moeten afleggen (zie tevens de toelichting bij artikel 7 RWN onder paragraaf 3.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid)

De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid rust op de meerderjarige naturalisandus. Daarnaast geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid ook voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie, op grond van artikel 11, derde of vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is.

G

Paragraaf 5/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN komt te luiden:

Paragraaf 5. Afwijzing als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd

De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;

  • b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;

  • c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,– of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;

  • d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 810,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 405,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vijf jaren ten minste € 1.215,– bedraagt.

Daarbij is niet van belang:

  • a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat;

  • b. waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;

  • c. of het feit is gepleegd voordat of nadat de vreemdeling tot Nederland is toegelaten;

  • d. of de vreemdeling ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.

De naturalisatie of optie wordt geweigerd, als er binnen vijf jaren voor de indiening van het verzoek dan wel het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:

  • a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;

  • b. of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.

De naturalisatie of optie wordt ook geweigerd, als er in die periode van vijf jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald;

  • d. ingeval van een opgelegde maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel: op de datum waarop de betaling van de vordering heeft plaatsgevonden;

  • e. in geval van iedere andere straf (dan hierboven vermeld) als bedoeld in artikel 9 WvSr: op de datum dat de opgelegde straf niet langer op de vreemdeling van toepassing is.

Ad e

Het betreft hier bijkomende straffen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WvSR. In dat geval gaat de rehabilitatietermijn lopen op het moment dat de ontzetting van bepaalde rechten niet meer op de vreemdeling van toepassing is. In het voorbeeld van een ontzegging van de rijbevoegdheid start de rehabilitatietermijn dus als de ontzegging is afgelopen. In het geval van een verbeurdverklaring of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, start de rehabilitatietermijn als de verbeurdverklaring of openbaarmaking heeft plaatsgevonden.

Het is van belang dat de vreemdeling zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus de vreemdeling in vrijheid is gesteld, het bedrag heeft betaald of de taakstraf heeft voltooid.

Voorwaardelijke straf en proeftijd: als sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, moet de proeftijd zijn verstreken voordat de vreemdeling in aanmerking kan komen voor naturalisatie of optie. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld.

Als de vreemdeling in één strafrechtelijke procedure voor verschillende gevoegde feiten (verschillende misdrijven of een combinatie van misdrijven en overtredingen) is veroordeeld tot één enkele straf, die gelijk is aan of uitstijgt boven de hierboven gegeven norm, wordt de naturalisatie of optie geweigerd.

Overgangsrecht: Wijziging rehabilitatietermijn van vier naar vijf jaar per 1 mei 2018

Met ingang van 1 mei 2018 is de rehabilitatietermijn van vier naar vijf jaar gegaan. Voor naturalisatieverzoeken of optieverklaringen die voor deze datum zijn ingediend of afgelegd geldt nog de rehabilitatietermijn van vier jaar.

H

Bijlage 1/9-1-b Toelichting bijlage 1 ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b HRWN komt te luiden:

BIJLAGE 1. OVERZICHT AFSTANDSBEPALINGEN IN DE NATIONALITEITSWETGEVINGEN VAN DE STATEN DER VERENIGDE NATIES

Hierna volgt een lijst van landen met vermelding van behoud of verlies van de nationaliteit bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Bij deze lijst wordt het volgende aangetekend: het betreft hier een momentopname voor zover bij het Ministerie Justitie en Veiligheid bekend ten tijde van het verschijnen van deze gewijzigde landenlijst. Gebruikers van deze lijst die stuiten op wijzigingen of onjuistheden, wordt verzocht dit schriftelijk aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te melden onder vermelding van het onderwerp: Afstandsverplichting bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.

De schrijfwijze van de namen van staten is conform de ‘lijst van landnamen’, de officiële schrijfwijze voor het Nederlandse taalgebied, van de Werkgroep Buitenlandse Aardrijkskundige namen, 1994.

A = automatisch verlies

B = geen automatisch verlies maar het doen van afstand is mogelijk.

Als volgens de vreemde nationaliteitswetgeving het doen van afstand mogelijk is, betekent dit niet dat dit altijd daadwerkelijk door de Nederlandse autoriteiten wordt verlangd. Van de verplichting om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, bestaan vrijstellingen. Zie daarvoor artikel 9 lid 3 RWN en artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (Stcrt. 2003, 54).

C = geen automatisch verlies; het doen van afstand is niet mogelijk

D = partij bij het Verdrag van Straatsburg

E = partij geweest bij het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg

Onbekend = geen automatisch verlies, tot het tegendeel bewezen is

Als betrokkene verplicht is afstand te doen, dan moet hij een bereidheidsverklaring tekenen. Als betrokkene is vrijgesteld van de plicht om afstand te doen, dan hoeft hij geen bereidheidsverklaring te tekenen.

Landenlijst

Let op! Deze lijst geldt zowel bij optie als naturalisatie. De afstandsverplichting bij optie op grond van artikel 6, eerste lid en onder e, RWN is op 1 oktober 2010 ingevoerd. De afstandsverplichting geldt niet voor de overige optiecategorieën.

Met bevoegde autoriteit wordt bedoeld de bevoegde instantie die de optieverklaring of het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt:

  • in Europees Nederland: de burgemeester;

  • in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;

  • in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: de Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland);

  • in het buitenland: de hoofden van de Nederlandse diplomatieke en consulaire posten.

Daar waar staat basisregistratie personen geldt:

voor Europees Nederland: de BRP;

voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de PIVA;

voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: de bevolkingsregistratie.

Afghanistan

B

Albanië

B

Algerije

C

Andorra

A

Angola

C (m.i.v. 1 januari 2015)

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Angolese nationaliteit.

Bij een naturalisatieverzoek en bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) ingediend/afgelegd op of na 1 januari 2015, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.

Antigua en Barbuda

B

Argentinië

C, echter B ingeval van tot Argentijn genaturaliseerden.

Het doen van afstand wordt alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.04.2017 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder 3, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.04.2017.

Tot 01.04.2017 was het A voor genaturaliseerde Argentijnen.

Armenië

B

Australië

B

De Australische nationaliteit ging tot 03.04.2002 automatisch verloren bij naturalisatie tot Nederlander. Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.11.2002 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Azerbeidzjan

B

Bahama’s

B, echter in sommige gevallen C.

Burgers van de Bahama’s die de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt kunnen afstand doen. Burgers van de Bahama’s, die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, kunnen geen afstand doen.

Bahrein

B

Bangladesh

C

Barbados

B

Belarus (Wit-Rusland)

Zie Wit-Rusland

België

B (sinds 28.04.2008)

Met ingang van 28.04.2008 is België geen partij meer bij Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg. Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 28 april 2008. Tot 28.04.2008 gold A, D.

Het doen van afstand wordt bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) gevraagd als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Belize

B

Benin

B

Bhutan

A

Bolivia

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Bosnië-Herzegovina

B

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 1-7-2014 en bij optie (o.g.v. artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 1-7-2014.

Botswana

A

Brazilië

B

Brunei

A

Bulgarije

B

Burkina Faso

C (m.i.v. 1 januari 2015)

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Burkinese nationaliteit.

Bij een naturalisatieverzoek en bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) ingediend/afgelegd op of na 1 januari 2015, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.

Van 5 maart 2009 tot 1 januari 2015: B

Burundi

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.03.2002 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Cambodja

B

Canada

B

Centraal-Afrikaanse Republiek

A

Chili

B

Tot Chileen genaturaliseerden verliezen hun Chileense nationaliteit vanaf 26 augustus 2005 niet meer automatisch maar moeten, net als Chilenen door geboorte, ook afstand doen.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 05.02.2008 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

China

A

Colombia

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Comoren, de

B

Congo (Volksrepubliek)

B

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 1-7-2014 en bij optie (o.g.v. artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 1-7-2014.

Congo (Democratische Rep., vh Zaïre)

A

Costa Rica

C

Cuba

C (m.i.v. 1 oktober 2010)

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Cubaanse nationaliteit.

Cyprus

B

Denemarken

B

Met ingang van 26.08.2015 is Denemarken geen partij meer bij Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg.

Tot 01.04.2016: A + D.

Het doen van afstand wordt alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.04.2016 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder 3, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.04.2016.

Djibouti

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Dominica

B

Dominicaanse Republiek

C

Duitsland

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 28.08.2007 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Geen partij meer bij het verdrag van Straatsburg m.i.v. 22.12.2002.

Tot 28.08.2007 ging de Duitse nationaliteit automatisch verloren, tenzij de Duitse autoriteiten, met instemming van de Nederlandse autoriteiten, behoud van de Duitse nationaliteit hadden goedgekeurd.

Ecuador

C

Egypte

Met het oog op de actualiteit van de basisregistratie personen voegt de IND aan de bekendmaking aan de bevoegde autoriteit dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de Egyptische autoriteiten toe. Let op! De Egyptische nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemmingen nadat het verlies van de Egyptische nationaliteit is gepubliceerd in de Egyptische Staatscourant. Zodra betrokkene een kopie van de publicatie in de Egyptische Staatscourant heeft overgelegd, zal de IND de bevoegde autoriteit hiervan op de hoogte stellen en verzoeken de (gemeentelijke) basisadministratie aan te passen.

B

Betrokkene moet zich tot het Egyptische Ministerie van Binnenlandse Zaken wenden om toestemming te krijgen voor het verkrijgen van een andere nationaliteit. Betrokkene moet vóór het moment van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap de beoogde toestemming van het Egyptische Ministerie van Binnenlandse Zaken hebben verkregen. Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de Egyptische ambassade.

De verklaring van de Egyptische ambassade legt betrokkene over bij het afleggen van de optieverklaring of bij het indienen van het naturalisatieverzoek. De optieverklaring of het verzoek om naturalisatie kan eventueel ook worden afgelegd dan wel ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan moet betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze inleveren/opsturen bij/naar de bevoegde autoriteit waar de optieverklaring is afgelegd of het IND-kantoor waar zijn naturalisatieverzoek in behandeling is.

Op de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie wordt pas beslist als de verklaring van de ambassade is ontvangen. In dit kader kan bij naturalisatie gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot aanhouding uit artikel 9, vierde lid, RWN. Bij optie kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om de beslistermijn met dertien weken te verlengen (artikel 6, vijfde lid, RWN).

De optieverklaring of het verzoek om naturalisatie wordt na de verlengingstermijn/ laatste aanhoudingstermijn bevestigd of ingewilligd als nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de betrokkene aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Egyptische autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te nemen.

Nadat het Nederlanderschap is verleend of verkregen moet betrokkene, totdat daadwerkelijk afstand is gedaan van de Egyptische nationaliteit, nog de volgende handelingen verrichten:

- Inleveren van het Egyptische paspoort en/of ID-kaart bij de bevoegde autoriteit;

- Verzoek indienen bij het Egyptische Ministerie van Binnenlandse Zaken om de Egyptische nationaliteit officieel te laten schrappen. Het opgeven van de Egyptische nationaliteit wordt gepubliceerd in de Egyptische Staatscourant;

- Betrokkene moet een bewijs publicatie verlies Egyptische nationaliteit overleggen aan de IND.

Genoemde stukken moeten zijn voorzien van een vertaling, gemaakt door een beëdigd vertaler.

Een afstandsplichtige betrokkene (die niet onder één van de vrijstellingscategorieën voor de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit valt) wordt ook gevraagd een verklaring (model 1.14-1b bij optie en model 2.5/2.5a bij naturalisatie) dat de Egyptische autoriteiten niet is gevraagd noch zal worden gevraagd om behoud van de Egyptische nationaliteit. Uit artikel 10 van de Egyptische nationaliteitswetgeving blijkt namelijk dat de mogelijkheid bestaat om na de verkregen toestemming om een andere nationaliteit aan te nemen en het hieropvolgende verlies van de Egyptische nationaliteit binnen één jaar na verkrijging van de andere nationaliteit om behoud kan worden gevraagd van de Egyptische nationaliteit. Om de betrokkene duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is, moet model 1.14-1b (bij optie) en model 2.5/2.5a (bij naturalisatie) getekend te worden.

El Salvador

B, echter in sommige gevallen A.

B: voor Salvadoranen door geboorte.

A: tot Salvadoraan genaturaliseerden verliezen de Salvadoraanse nationaliteit automatisch als zij vijf jaren zonder onderbreking buiten El Salvador verblijven.

Equatoriaal-Guinee

A

Eritrea

C (met ingang van 1 april 2016)

Bij het indienen van een naturalisatieverzoek of het afleggen van een optieverklaring (ex artikel 6, lid 1 onder e) ingediend of afgelegd op of na 1 april 2016, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.

Van 01.07.2010 tot 01.04.2016: B

Estland

A

Ethiopië

A

Fiji

B

Het doen van afstand van de Fijische nationaliteit is sinds 10.04.2009 mogelijk (Staatsburgerschapverordening 2009).

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een optieverklaring of naturalisatieverzoek, afgelegd/ingediend op of na 01.04.2012.

A: tot 10.04.2009.

Filipijnen

A, B

Met ingang van 17.9.2003 is de Filippijnse nationaliteitswet gewijzigd. Een Filippijn die door geboorte de Filippijnse nationaliteit bezit, verliest niet automatisch de Filippijnse nationaliteit bij het aannemen van een andere nationaliteit

De Filippijn kan afstand doen van zijn Filippijnse nationaliteit door het overleggen van een expliciete verklaring aan de Filippijnse autoriteiten.

In ander gevallen dan hierboven omschreven geldt A.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 16.11.2005 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Finland

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 19.07.2004 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Frankrijk

B

Met ingang van 5 maart 2009 is Frankrijk geen partij meer bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg en het Tweede Protocol.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 05.03.2009 (tot 5 maart 2009 gold A, D, E) en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Gabon

B

Gambia

B

Georgië

A

Ghana

B

Het doen van afstand bij naturalisatie wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2001 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

A: tot 05.01.2001

Grenada

B

Griekenland

C

Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)

Zie Verenigd Koninkrijk

Guatemala

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 05.03.2009 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Guinee

A

Guinee-Bissau

A

Guyana

B

Haïti

A

Honduras

A

Hongarije

B

Ierland

B

India

A

Indonesië

A

Irak

B (m.i.v. 01.04.2012)

Dit houdt in dat de betrokkene bij de indiening van het verzoek of bij het afleggen van de optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) de bereidheidsverklaring moet ondertekenen. Nadat betrokkene Nederlander is geworden moet hij actie ondernemen om afstand te doen van de Iraakse nationaliteit.

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) of naturalisatieverzoek, afgelegd/ingediend op 01.04.2012. Tot 01.04.2012 werd geen afstand gevraagd.

Iran

C (m.i.v. 1 oktober 2010)

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Iraanse nationaliteit.

Bij een naturalisatieverzoek en bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) ingediend/afgelegd op of na 01.10.2010, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.

Israël

B

Italië

B

Met ingang van 4 juni 2010 is Italië geen partij meer bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg en daarmee ook niet meer bij het Tweede Protocol.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.07.2010 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

A, D, E: tot 01.07.2010

Ivoorkust

A

Jamaica

B

Japan

B

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 1-10-2014 en bij optie (o.g.v. artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 1-10-2014.

Na het aannemen van een andere nationaliteit kan een Japanner bij de ambassade of bij de gemeente in Japan aangifte doen. Als deze aangifte is ontvangen wordt deze naar het Japanse Family Register van betrokkene gestuurd, in Japan. In het Family Register wordt melding gemaakt van het verkrijgen van de andere nationaliteit. Vervolgens wordt de naam van betrokkene uit het Japanse Family Register geschrapt. Vanaf dat moment is sprake van verlies van de Japanse nationaliteit.

Jemen

C

Jordanië

B

Kaapverdië

B

Kameroen

A

Kazachstan

B

Kenia

B (m.i.v. 01.01.2013)

Het doen van afstand van het Keniaanse staatsburgerschap is mogelijk op grond van artikel 19 van de Kenya Citizenship and Immigration Bill, 2011, die op 30 augustus 2011 in werking is getreden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen genaturaliseerde of van rechtswege Kenianen.

Het doen van afstand wordt bij een naturalisatie en optie (ex artikel 6, lid 1 onder e, RWN) alleen gevraagd als dat is ingediend of afgelegd op of na 01.01.2013. Vanaf deze datum moet een bereidheidsverklaring worden ondertekend.

A: tot 27.08.2010 (datum inwerkingtreding Grondwet 2010)

Kirgizië

B

Kiribati

B, echter in sommige gevallen A

Personen van Kiribatische afstamming moeten afstand doen. Personen die de Kiribatische nationaliteit door naturalisatie hebben verkregen, verliezen deze nationaliteit automatisch bij het verkrijgen van een andere nationaliteit.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Koeweit

A

Kosovo

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 05.03.2009 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Kroatië

B

Laos

B

Lesotho

A

Letland

B

Libanon

B

Betrokkene moet vóór het moment van verkrijgen of verlening van het Nederlanderschap toestemming van de Libanese autoriteiten hebben om een andere nationaliteit te verkrijgen én om afstand te doen van de Libanese nationaliteit. De toestemming wordt verleend bij Presidentieel decreet. Dit decreet wordt gepubliceerd in de Libanese Staatscourant (in Franse vertaling: journal officiel).

De stukken waaruit de verkregen toestemming blijkt, legt betrokkene over bij het afleggen van de optieverklaring of bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. De optieverklaring of het verzoek om naturalisatie kan eventueel ook worden afgelegd dan wel ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan moet betrokkene zo spoedig mogelijk de stukken inleveren/opsturen bij/naar de bevoegde autoriteit waar de optieverklaring is afgelegd of het IND-kantoor waar zijn naturalisatieverzoek in behandeling is. Op de optieverklaring of het naturalisatieverzoek wordt pas beslist nadat de toestemmingsverklaring is ontvangen. In dit kader kan bij naturalisatie gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot aanhouding uit artikel 9, vierde lid, RWN.

Bij optie kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om de beslistermijn met dertien weken te verlengen (artikel 6, vijfde lid, RWN).

De optieverklaring of het naturalisatieverzoek wordt na het verstrijken van de verlengingstermijn/laatste aanhoudingstermijn bevestigd dan wel ingewilligd als nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de betrokkene aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Libanese autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te mogen nemen en om afstand te mogen doen van de Libanese nationaliteit.

Nadat het Nederlanderschap is verleend of verkregen moet betrokkene dit, ten einde afstand van de Libanese nationaliteit te bewerkstelligen, melden bij de verantwoordelijke autoriteiten in Libanon (burgerlijke stand). Hiervan vindt vervolgens een aantekening plaats in de Libanese burgerlijke stand (civil registration).

Betrokkene moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een origineel en gelegaliseerd uittreksel uit het register van de Libanese burgerlijke stand inleveren bij de bevoegde autoriteiten of overleggen aan de IND, waaruit blijkt dat betrokkene afstand heeft gedaan van de Libanese nationaliteit. Genoemde stukken moeten zijn voorzien van een vertaling, gemaakt door een beëdigd vertaler.

Liberia

A

Libië

C

Liechtenstein

B

Litouwen

A

Luxemburg

B

Sinds 10.07.2009 is Luxemburg geen partij meer bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg.

Het doen van afstand bij naturalisatie wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend na 10.07.2009 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

A, D, E: tot 10.07.2009.

Macedonië

B

Madagaskar

A

Malawi

A

Maldiven

B

Maleisië

B

In de hieronderstaande gevallen C:

Mannen en vrouwen jonger dan 21 jaar kunnen geen afstand doen (zij het voor vrouwen jonger dan 21 alleen als zij ongehuwd zijn. Gehuwde vrouwen jonger dan 21 jaar kunnen wel afstand doen).

In de gevallen dat iemand vanwege de leeftijd geen afstand heeft kunnen doen, en iemand bereikt vervolgens de leeftijd van 21 jaar, dan hoeft niet alsnog afstand gedaan te worden.

Mali

C (m.i.v. 1 januari 2015)

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Malinese nationaliteit.

Bij een naturalisatieverzoek en bij een optieverklaring (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) ingediend/afgelegd op of na 1 januari 2015, hoeft geen bereidheidsverklaring tot het doen van afstand meer te worden ondertekend.

Malta

B

Marokko

C

De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Marokkaanse nationaliteit.

Marshalleilanden

B

Mauritanië

A

Een verzoeker om naturalisatie of optant (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) wordt met ingang van 1 januari 2015 gevraagd een verklaring te ondertekenen dat de Mauritaanse autoriteiten niet is gevraagd noch zal worden gevraagd om behoud van de Mauritaanse nationaliteit (model 2.5/2.5a bij naturalisatie en model 1.14-1b bij optie).

Mauritius

B

Mexico

C

Tot Mexicaan genaturaliseerden verliezen van rechtswege de Mexicaanse nationaliteit bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, derhalve A.

Vanaf 01.04.17 hoeft van een tot Mexicaan genaturaliseerde die Nederlander wordt, geen afstand meer te worden gevraagd. Tot 01.04.2017 was het B voor tot Mexicaan genaturaliseerden.

Micronesia

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Moldavië

B

Monaco

A

Mongolië

B

Montenegro

A

Op grond van artikel 24 aanhef en lid 1 van de Montenegrijnse nationaliteitswet verliest een meerderjarige Montenegrijnse staatsburger, die tevens het staatsburgerschap van een vreemde mogendheid bezit, van rechtswege het Montenegrijnse staatsburgerschap indien hij vrijwillig het staatsburgerschap van een vreemde mogendheid verkrijgt.

Vanaf 01.04.17 hoeft van een Montenegrijn die Nederlander wordt, geen afstand te worden gevraagd van de Montenegrijnse nationaliteit aangezien hij deze van rechtswege verliest.

Tot 01.04.2017 was het B.

Mozambique

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Myanmar (Birma)

A

Namibië

A, voor Namibiërs door registratie of naturalisatie.

B, voor Namibiërs door geboorte, afstamming of huwelijk.

Het doen van afstand bij naturalisatie wordt alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2001 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Nauru

B

Het doen van afstand van de Nauruaanse nationaliteit is met ingang van 30.12.2005 mogelijk (Wet van het staatsburgerschap van Nauru van 2005).

Het doen van afstand wordt alleen gevraagd aan betrokkene als de optieverklaring/ het naturalisatieverzoek is afgelegd/ingediend op of na 01.04.2012.

C: tot 30.12.2005

Nepal

A

Nicaragua

C

Vanaf 19 januari 2000 (wijziging Grondwet) treedt ook geen automatisch verlies meer op voor Nicaraguanen die de Nicaraguaanse nationaliteit niet door geboorte hebben gekregen maar door naturalisatie.

Nieuw-Zeeland

B

Niger

A

Nigeria

B, in sommige gevallen A.

Tot Nigeriaan genaturaliseerden verliezen de Nigeriaanse nationaliteit wel automatisch.

Noord-Korea

A

Noorwegen

A

Noorwegen is vanaf 19 december 2019 niet langer partij bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg.

Oeganda (Uganda)

A

Oekraïne

B

Ondanks de tekst van artikel 19, eerste lid van de Oekraïense nationaliteitswet, is van de bevoegde Oekraïense autoriteiten vernomen dat in geval van vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit de Oekraïense nationaliteit eerst verloren wordt als door de President van de Oekraïne aan betrokkene een verklaring van verlies is afgegeven. Daarom moet verzoeker na de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap een verklaring van verlies overleggen, en moet bij het naturalisatieverzoek en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) m.i.v. 01.10.2010 de bereidheidsverklaring tot het doen van afstand worden getekend.

Oezbekistan

B

Oman

B

Oostenrijk

A, D

Een verzoeker om naturalisatie of optant (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN m.i.v. 01.10.2010) wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen dat de Oostenrijkse autoriteiten niet is gevraagd noch zal worden gevraagd om behoud van de Oostenrijkse nationaliteit (model 2.5/2.5a bij naturalisatie en model 1.14-1b bij optie).

Oost-Timor

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Pakistan

B of C

Afstand is alleen mogelijk voor personen van 21 jaar en ouder. Minderjarigheid in de geldende nationaliteitswetgeving van Pakistan is gedefinieerd als jonger dan 21 jaar. Van personen van 18 tot 21 jaar wordt daarom niet gevraagd om afstand te doen.

Het doen van afstand bij naturalisatie wordt alleen gevraagd aan een verzoeker die 21 jaar of ouder is op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek en als het verzoek is ingediend op of na 01.07.10. Deze verzoekers moeten model 2.4/2.4a ondertekenen.

Het doen van afstand bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) wordt alleen gevraagd aan een optant die 21 jaar of ouder is op het moment van het afleggen van de optieverklaring en als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010. Deze optanten moeten model 1.14-1a ondertekenen.

Palau (Belau)

A

Panama

A

Papoea-Nieuw-Guinea

A

Paraguay

B, in sommige gevallen A.

Tot Paraguayaan genaturaliseerden verliezen de Paraguayaanse nationaliteit wel automatisch.

Peru

B

Polen

B

Portugal

B

Qatar

B

Roemenië

B

Rwanda

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Rusland = Russische Federatie

B

Saint Kitts en Nevis

B

Saint Lucia

B

Saint Vincent en de Grenadines

B

Samoa

B

San Marino

B

São Tomé en Principe

A

Saudi-Arabië

Met het oog op de actualiteit van de basisregistratie personen voegt de IND aan de bekendmaking aan de bevoegde autoriteit dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de Saudische autoriteiten toe. De Saudische nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemming.

B

Betrokkene moet zich tot de Saudische autoriteiten wenden om toestemming tot verkrijging van een andere nationaliteit te krijgen. Betrokkene moet vóór het moment van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap de beoogde toestemming van de Saudische autoriteiten hebben verkregen. Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de Saudische autoriteiten. De verklaring van de Saudische autoriteiten legt betrokkene over bij het afleggen van de optieverklaring of bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. De optieverklaring of het verzoek om naturalisatie kan eventueel ook worden afgelegd dan wel ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan moet betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze inleveren/opsturen bij/naar de bevoegde autoriteit waar de optieverklaring is afgelegd of het IND-kantoor waar zijn naturalisatieverzoek in behandeling is.

Op de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie wordt pas beslist als de verklaring van de ambassade is ontvangen. In dit kader kan bij naturalisatie gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot aanhouding uit artikel 9, vierde lid, RWN.

Bij optie kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid om de beslistermijn met dertien weken te verlengen (artikel 6, vijfde lid, RWN).

De optieverklaring of het naturalisatieverzoek wordt na het verstrijken van de verlengingstermijn/laatste aanhoudingstermijn bevestigd dan wel ingewilligd als nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de betrokkene aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Saudische autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te nemen.

Senegal

B

Op grond van artikel 19 van de nationaliteitswet kan een Senegalees met een buitenlandse nationaliteit toestemming krijgen om op zijn verzoek de Senegalese nationaliteit te verliezen. Deze toestemming wordt per decreet toegekend.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek op of na 01.04.2017 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.04.2017

Servië

B

Seychellen

B

Sierra Leone

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 05.03.2009 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Singapore

B

Slovenië

B

Slowakije

A

Tot 17.07.2010: B

Soedan (Sudan)

B

Sudanezen die de Zuid-Sudanese nationaliteit verkrijgen, verliezen automatisch hun Sudanese nationaliteit.

Solomoneilanden

A

Somalië

C

Spanje

B

Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2003 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

Voor de categorieën die zijn vrijgesteld van de afstandsverplichting geldt: A (drie jaar na de naturalisatie indien betrokkene niet de verklaring aflegt tot behoud van de Spaanse nationaliteit). Een Spanjaard die vóór 09.01.2003 is genaturaliseerd tot Nederlander, en die woonachtig is buiten Spanje, verliest na drie jaar automatisch de Spaanse nationaliteit. Artikel 24 van de Spaanse nationaliteitswet is per 9 januari 2003 gewijzigd. Aan Spanjaarden die op of na 9 januari 2003 tevens Nederlander zijn geworden, staat Spanje het behoud van de Spaanse nationaliteit toe. De regel van automatisch verlies na drie jaar is nog wel in de wet opgenomen, maar het verlies kan worden voorkomen door tijdig bij de Spaanse autoriteiten een verklaring tot behoud van de Spaanse nationaliteit af te leggen.

Met het oog op vermijding van dubbele nationaliteit wordt Spanjaarden die niet in aanmerking komen voor vrijstelling van de afstandsverplichting gevraagd om direct na hun naturalisatie tot Nederlander op grond van artikel 24, tweede lid van de Spaanse nationaliteitwet afstand te doen van de Spaanse nationaliteit.

Sri Lanka

A

Suriname

A

Swaziland

B

Syrië

C

Tadzjikistan

A

Ingevolge een nieuwe staatsburgerschapswet sinds 15-08-15 verliest een Tadzjiek automatisch zijn staatsburgerschap als hij vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt.

Tot 1 april 2017 was het B.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek op of na 01.04.2017 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.04.2017.

Taiwan

B

Het doen van afstand wordt echter niet gevraagd. Taiwan wordt niet erkend door Nederland.

Tanzania

A

Thailand

A en soms B

Het (automatisch) verlies van de Thaise nationaliteit wordt effectief na publicatie hiervan in de Thaise staatscourant.

Op grond van artikel 13 van de Thaise Nationality Act verliest een persoon met de Thaise nationaliteit die is getrouwd met een persoon van niet Thaise nationaliteit niet automatisch de Thaise nationaliteit na naturalisatie tot de nationaliteit van de huwelijkspartner. Hij of zij kan wel afstand doen van de Thaise nationaliteit. Dit wordt in Nederland niet gevraagd aangezien deze persoon valt onder één van de uitzonderingscategorieën (artikel 9 lid 3 RWN).

Voor Thaise personen die getrouwd zijn met een niet Nederlandse partner geldt dat zij hun Thaise nationaliteit automatisch verliezen wanneer zij de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Dit geldt dus ook voor een Thaise persoon die getrouwd is met een Thaise partner.

Togo

B

Tonga

C

Trinidad en Tobago

B

Tsjaad

B

Tsjechië

B

Het doen van afstand wordt gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 1-10-2014 en bij optie (o.g.v. artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 1-10-2014.

Tunesië

C

Turkije

B

Dit geldt ook voor mannelijke Turkse onderdanen die hun dienstplicht nog niet hebben vervuld.

Turkmenistan

B

Tuvalu

B

Uruguay

C, echter in sommige gevallen A.

Tot Uruguayaan genaturaliseerden verliezen de Uruguayaanse nationaliteit wel automatisch.

Vanuatu

A

Vaticaanstad

A

Venezuela

B

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.11.2002 en bij optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als de verklaring is afgelegd op of na 01.10.2010.

A: tot 29.12.1999

Verenigde Arabische Emiraten

A

Verenigde Staten van Amerika

B

Verenigd Koninkrijk (Groot-Brittannië (en Noord-Ierland))

B

Vietnam

B

Wit-Rusland (Belarus)

B

IJsland

Met het oog op de actualiteit van de basisregistratie personen voegt de IND aan de bekendmaking aan de bevoegde autoriteit dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de IJslandse autoriteiten toe. De IJslandse nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemming.

B

Betrokkene moet vóór het moment van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap bij de IJslandse autoriteiten vragen om toestemming om afstand te doen van de IJslandse nationaliteit.

Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de IJslandse autoriteiten. De verklaring van de IJslandse autoriteiten legt betrokkene over bij het afleggen van de optieverklaring of bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. De optieverklaring of het verzoek om naturalisatie kan eventueel ook worden afgelegd dan wel ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan moet betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze inleveren/opsturen bij/naar de bevoegde autoriteit waar de optieverklaring is afgelegd of het IND-kantoor waar zijn naturalisatieverzoek in behandeling is.

Het doen van afstand wordt bij naturalisatie alleen gevraagd bij een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 en bij een optie (ex artikel 6, eerste lid onder e, RWN) als deze is afgelegd op of na 01.10.2010.

Zaïre (Congo, Democratische Republiek)

Zie Congo, Democratische Republiek

Zambia

A

Zimbabwe

A

Zuid-Afrika

A

Betrokkene wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen dat de Zuidafrikaanse autoriteiten niet is gevraagd noch zal worden gevraagd om behoud van de Zuidafrikaanse nationaliteit (model 1.14-1b bij optie en model 2.5/2.5a bij naturalisatie).

Zuid-Korea

A

Zuid-Sudan

B

Zweden

B (m.i.v. 01.07.2002)

A, D: tot 01.07.2002

Zwitserland

B

I

Paragraaf 1/9-3 Toelichting ad artikel 9, derde lid HRWN komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Dit artikellid geeft een opsomming van categorieën verzoekers om naturalisatie op wie het in het eerste lid aanhef en onder b van dit artikel neergelegde vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is. De hier vermelde uitzonderingen berusten op verdragsverplichtingen (in het bijzonder het Tweede Protocol en het Vluchtelingenverdrag van Geneve van 28 juli 1951).

Bij de beoordeling van de vraag of een verzoeker door naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest, speelt het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4) een belangrijke rol (het verdrag is op 10 juni 1985 in werking getreden voor het gehele Koninkrijk). Hoofdregel van dit verdrag is dat een onderdaan van een verdragsstaat die vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt, daardoor van rechtswege zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest. Aangezien dit verdrag rechtstreekse werking heeft, gaat de nationaliteit in deze gevallen ook verloren als het nationale recht van de verdragsstaat dit verlies niet regelt. Bij hoofdstuk 1 (Beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit) van dit verdrag zijn aangesloten: Nederland (voor het gehele Koninkrijk) en Oostenrijk.

Het op 2 februari 1993 te Straatsburg totstandgekomen Tweede Protocol is voor het gehele Koninkrijk in werking getreden op 20 augustus 1996 en bevat een belangrijke aanpassing van de hierboven genoemde hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963. In het Tweede Protocol wordt bepaald dat verdragspartijen bij het Tweede Protocol in hun wetgeving mogen opnemen dat de hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 wordt doorbroken voor de volgende doelgroepen:

  • echtgenoten in nationaliteitsrechtelijk gemengde huwelijken;

  • kinderen uit voornoemde huwelijken;

  • tweede-generatiemigranten, dat wil zeggen onderdanen van een verdragsstaat die zijn geboren in een andere verdragsstaat en daar wonen of hun gewone verblijfplaats hebben gedurende een periode die aanvangt voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.

In het geval dat de bepalingen van het Tweede Protocol (dat geen rechtstreekse werking heeft) in het nationale recht van een verdragspartij bij het Tweede Protocol zijn opgenomen, treedt voor personen van dit land die behoren tot een van deze doelgroepen dus geen verlies van de oorspronkelijke nationaliteit op bij het verkrijgen van een andere nationaliteit. Logischerwijs geldt dan andersom dat een staat die is aangesloten bij het Tweede Protocol en waarvan de nationaliteit wordt verkregen van deze personen niet verlangt dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit.

Met ingang van 1 april 2003 bepaalt het onderhavige artikellid dat personen die behoren tot een van deze doelgroepen – ongeacht of zij onderdaan zijn van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 dan wel het Tweede Protocol – bij naturalisatie tot Nederlander geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit behoeven te doen. Voor wat betreft kinderen heeft de uitzondering op de afstandseis tevens haar weerslag gevonden in artikel 11 RWN. Personen die worden (mee)genaturaliseerd met toepassing van artikel 11 RWN behoeven immers geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit.8

Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan het Tweede Protocol geëindigd. Met ingang van 4 juni 2010 is ook voor Italië de verbondenheid aan het Tweede Protocol geëindigd.

Vóór 1 april 2003 behoefden verzoekers om naturalisatie die vielen onder de doelgroepen van het Tweede Protocol overigens evenmin afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. De aan het Tweede Protocol ten grondslag liggende doelstellingen van integratie en van eenheid van nationaliteit binnen het gezin brachten mee dat de uitzondering op de afstandseis voor de in het Tweede Protocol genoemde gevallen niet uitsluitend beperkt kon blijven tot personen die onderdaan zijn van een land dat partij was bij het Tweede Protocol. De uitzondering op de afstandseis gold daardoor voor eenieder die verzocht om naturalisatie tot Nederlander en behoorde tot een van de doelgroepen van het Tweede Protocol, ongeacht of de verzoeker onderdaan was van een land dat partij is bij het Tweede Protocol (zie circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 18 juni 1997, kenmerk 631150/97/6). Voor wat betreft de afstandsverplichting verandert er in deze gevallen dus feitelijk niets na 1 april 2003.

Het hierboven bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing.

J

11-3 Toelichting ad artikel 11, derde lid HRWN komt te luiden:

11-3. Toelichting ad artikel 11, derde lid

Een verzoek van de vader of moeder tot medeverlening van het Nederlanderschap aan een kind dat ten tijde van het verzoek de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt wordt ingewilligd indien het kind in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf en, sedert het tijdstip van het verzoek, toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft. Het Nederlanderschap wordt slechts verleend, indien het kind daarmee uitdrukkelijk instemt, hij bereid is bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen en op hem geen van de afwijzingsgronden van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, met inbegrip van het tweede lid van dat artikel, van toepassing is. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd.

In deze bepaling is tot uitdrukking gebracht dat oudere minderjarigen in het Nederlands recht in toenemende mate een bijzondere rechtspositie verkrijgen. Deze positie rechtvaardigt een eigen naturalisatieregeling.

Anders dan bij een kind jonger dan zestien jaar (dat nog leerplichtig is en om die reden sneller ingeburgerd zal geraken), is in dit artikellid bepaald dat het kind dat ten tijde van het verzoek zestien jaar of ouder is in aanmerking kan komen voor medeverlening als hij ‘een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf’ in het Koninkrijk heeft. Ook bij medeverlening is hierbij de achterliggende gedachte dat in het kader van het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een persoon pas rechten behoort op te kunnen bouwen, nadat de overheid heeft ingestemd met zijn bestendig verblijf in het Koninkrijk. Op grond van dit artikellid moet het kind derhalve gedurende een ononderbroken periode van drie jaren vóór de indiening van het verzoek zijn toegelaten zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN én moet hij drie jaren voor de indiening van het verzoek hoofdverblijf in het Koninkrijk hebben, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. Deze periode van toelating kan blijken uit het verblijfsdocument van het kind met bijgevoegd een afschrift uit de BRP dan wel een bericht omtrent toelating (zie artikel 3 BOT en de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, RWN).

Verblijf in het verleden in Nederland als afhankelijk gezinslid van een geprivilegieerde vreemdeling, werkzaam bij een internationale organisatie, geldt onder specifieke voorwaarden als toelating in hierboven bedoelde zin.

De periode dat het afhankelijk gezinslid op basis van een geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, en daardoor ingeschreven heeft gestaan in het daarvoor bestemde register bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, geldt in het kader van een verzoek om medeverlening als toelating in de zin van de RWN, mits deze periode onmiddellijk voorafging aan de toelating in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze (onafgebroken) periode mag daarom worden meegeteld voor de vereiste termijn van drie jaren toelating in het kader van een verzoek om medeverlening.

Het verblijf als geprivilegieerde moet worden aangetoond door middel van het overleggen van een originele verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ingeval van contra-indicatie dat het verblijf als geprivilegieerde, ondanks de verklaring van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, niet onafgebroken is geweest, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Ook voor de minderjarige van zestien jaar en ouder geldt dat hij ‘sedert het tijdstip van het verzoek, toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf’ in het Koninkrijk moet hebben (zie de toelichting bij het tweede lid van onderhavig artikel).

Volgens onderhavig artikellid moet het kind dat ten tijde van de indiening van het verzoek zestien jaar of ouder is, zich bij de indiening bereid verklaren de verklaring van verbondenheid af te leggen (model 2.30 HRWN). Vervolgens zal het kind dat de bereidverklaring afgegeven heeft, tijdens de naturalisatieceremonie, de verklaring van verbondenheid moeten afleggen voordat hem het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap kan worden uitgereikt. Het vereiste tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid geldt niet voor een kind dat bij het indienen van het verzoek om naturalisatie jonger dan zestien jaar is, maar gedurende de behandeling van het verzoek zestien jaar wordt (zie de toelichting bij artikel 6, 7 en 8 RWN.)

Verzoeken om medeverlening voor kinderen die bij het indienen van het verzoek van de ouder zestien jaar of ouder zijn, worden afgewezen als er op grond van hun gedrag ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 9, tweede lid, RWN. Bij deze groep kinderen wordt op dezelfde wijze als bij meerderjarige verzoekers beoordeeld of er openbare orde aspecten zijn op grond waarvan het verzoek moet worden afgewezen. In het kader van het onderzoek worden voor deze kinderen door de IND de vereiste justitiële documentatiegegevens opgevraagd (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Minderjarigen van zestien jaar en ouder worden geacht voldoende inzicht te hebben om zelf te kunnen beslissen over de vraag of ze de Nederlandse nationaliteit willen verkrijgen. Om die reden is in dit artikellid opgenomen dat een kind, dat ten tijde van het verzoek om medeverlening van het Nederlanderschap zestien jaar of ouder is, het Nederlanderschap alleen zal verkrijgen als het kind daar uitdrukkelijk mee instemt. Op grond van artikel 31, derde lid, BVVN moet deze verklaring voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 3 BVVN. Dit betekent dat het kind in beginsel in persoon bij de burgemeester moet verschijnen om de instemmingsverklaring af te leggen (zie verder de toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

De verklaring moet op schrift worden gesteld en door het kind worden ondertekend.

Uit de tekst artikel 11, derde lid, RWN vloeit voort dat de vereisten van het in persoon een instemmingsverklaring afleggen niet geldt voor een kind dat bij het indienen van het verzoek om medeverlening jonger dan zestien jaar is, maar gedurende de behandeling van het verzoek zestien jaar wordt. Als dit kind echter al vóór het bereiken van de zestienjarige leeftijd een zienswijze omtrent de medeverlening van het Nederlanderschap naar voren heeft gebracht en het kind heeft daarbij te kennen gegeven geen prijs te stellen op medever lening, dan zal het kind niet worden meegenaturaliseerd (tenzij het zestienjarige kind op eigen initiatief alsnog een andere zienswijze geeft).

Op grond van artikel 2, derde lid, RWN moeten verklaringen van minderjarigen betreffende de nationaliteit worden afgelegd door hun wettelijk vertegenwoordiger. Deze vertegenwoordigingsplicht geldt echter niet voor minderjarigen vanaf twaalf jaar bij het naar voren brengen van een zienswijze omtrent de verlening of medeverlening van het Nederlanderschap op grond van artikel 2, vierde lid, RWN. Die vertegenwoordigingsplicht geldt evenmin voor minderjarigen vanaf zestien jaar die op grond van het onderhavige derde lid uitdrukkelijk moeten verklaren in te stemmen met de medeverlening. Het gaat er bij het geven van bedoelde zienswijze of instemmingsverklaring immers om dat de minderjarige zijn eigen mening kenbaar maakt (zie ook de toelichting bij artikel 2, derde lid, RWN).

Voor de duidelijkheid worden hieronder de vereisten genoemd, waaraan moet zijn voldaan als het een verzoek om medeverlening betreft voor een kind dat ten tijde van indiening van dat verzoek zestien jaar of ouder is:

  • het kind heeft een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het indienen van het verzoek toelating als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • het kind heeft een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het indienen van het verzoek hoofdverblijf in het Koninkrijk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN;

  • het kind heeft in de periode van indiening van het verzoek tot en met het moment van beslissen op het verzoek toelating voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • het kind heeft in de periode van indiening van het verzoek tot en met het moment van beslissen op het verzoek hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN;

  • er zijn op grond van het gedrag van het kind geen ernstige vermoedens dat het kind een gevaar oplevert voor de openbare orde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 9, tweede lid, RWN;

  • het kind heeft zich bereid verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen.

  • het kind heeft in een op schrift gestelde en ondertekende verklaring ingestemd met de medeverlening;

  • deze instemmingsverklaring moet in beginsel in persoon door het kind worden afgelegd.

K

Artikel 14.4 Toelichting ad artikel 14, vierde lid komt te luiden:

14-4. Toelichting ad artikel 14, vierde lid

Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevindt, indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

Paragraaf 1. Algemene wettelijke uitgangspunten

De Rijkswet van 10 februari 2017 (Stb. 52) tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid vult regels aan met betrekking tot het verlies van het Nederlanderschap. Aan artikel 14 RWN is in verband met de dreiging die uitgaat van het mondiale jihadisme een nieuw lid toegevoegd dat het mogelijk maakt het Nederlanderschap in te trekken van personen die uitreizen naar een strijdgebied en zich vrijwillig in krijgsdienst begeven van een terroristische strijdgroep. Deze wijziging van de Rijkswet draagt bij aan de bescherming van de nationale veiligheid door te voorkomen dat een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische strijdgroep legaal kan terugkeren naar Nederland en hier te lande terroristische activiteiten kan ontplooien.

De Rijkswet van 10 februari 2017 (Stb. 2017, 52) bevat geen bepaling die het mogelijk maakt deze wet met terugwerkende kracht toe te passen. In het besluit van 10 februari 2017 (Stb. 2017, 67) waarin het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 14, vierde lid, van de RWN is vastgesteld op 1 maart 2017, zijn dan ook geen bijzondere werkingsregels opgenomen. Dat betekent dat deze bepaling onmiddellijke werking heeft en daarmee van toepassing is op feiten en omstandigheden die zich op of na 1 maart 2017 voordeden. Artikel 14, vierde lid kan niet worden toegepast in gevallen waarin de aan de beoogde intrekking ten grondslag liggende relevante feiten zich vóór 1 maart 2017 hebben voorgedaan (zie ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246).

Artikel 14 lid 4 RWN heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel op 1 maart 2017. Reden hiervoor is dat bij de behandeling in de Tweede Kamer van deze Rijkswet een amendement is aangenomen dat voorziet in een horizonbepaling. Deze bepaling houdt in dat vijf jaar na inwerkingtreding een bezinning plaatsvindt over de wenselijkheid van de maatregelen. Gevolg van dit amendement is dat artikel 14, vierde lid, RWN en de daarmee samenhangende artikelen 22A, 22B, 22C, RWN in beginsel met ingang van 1 maart 2022 komen te vervallen.

Paragraaf 2. Voorwaarden intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid

Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze lijst wordt vastgesteld in de Rijksministerraad en gepubliceerd in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten. In de Staatscourant van 10 maart 2017 (nr 13023) is een lijst met drie organisaties gepubliceerd. Dit Besluit tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid is een dag later in werking getreden.

Om het Nederlanderschap te kunnen intrekken moet sprake zijn van aansluiting bij een organisatie op de hiervoor genoemde lijst. De intrekking kan alleen plaatsvinden als betrokkene bij de organisatie was of zich heeft aangesloten op of na 11 maart 2017 (zie ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246).

Uit de memorie van toelichting (TK, 2015-2016, 34 356 (R2064), nr 3) blijkt wat de wetgever met het begrip aansluiting bedoelt. Voordat sprake is van ‘aansluiting’ moeten twee voorwaarden zijn vervuld:

  • 1. Op grond van de gedragingen moet kunnen worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft en dat hij de intentie heeft om zich bij deze organisatie aan te sluiten;

  • 2. De betrokkene moet feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verrichten.

Ad 1

Met de voorwaarde van de uit de gedragingen van betrokkene blijkende intentie om zich aan te sluiten is gegarandeerd dat altijd sprake is van vrijwillige aansluiting. De intentie tot aansluiting kan bijvoorbeeld blijken uit eerdere uitingen van betrokkene, bijvoorbeeld op internet of op sociale media.

Ad 2

Aansluiting bij een terroristische organisatie in de zin van artikel 14, vierde lid, RWN kan onder meer blijken uit:

  • Een ambtsbericht dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitbrengen aan het hoofd van de IND;

  • Informatie overheidsdiensten, zoals bijvoorbeeld politie of van het openbaar Ministerie;

  • Een verstekvonnis.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt alleen plaats als de betrokkene ongewenst kan worden verklaard. De ongewenstverklaring is noodzakelijk om de legale terugkeer naar Nederlands grondgebied te voorkomen. Redenen om van de ongewenstverklaring af te zien kunnen in de eerste plaats zijn gelegen in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gedacht kan worden aan de situatie dat het belang van betrokkene om ongehinderd in Nederland zijn gezinsleven te kunnen uitoefenen zwaarder weegt dat het belang van de Nederlandse staat. Gelet op de ernst van de bedreiging van de nationale veiligheid bij een dreigende terroristische aanslag zal ongewenstverklaring alleen in uitzonderingssituaties niet aan de orde zijn. Als ongewenstverklaring niet mogelijk is wordt van de intrekking van het Nederlanderschap afgezien.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt niet plaats als de betrokken persoon zich in Nederland bevindt. In dat geval ligt aanhouding en strafrechtelijke vervolging meer in de rede dan het intrekken van het Nederlanderschap. Als de betrokkene vervolgens onherroepelijk voor een terroristisch misdrijf wordt veroordeeld zal het Nederlanderschap in beginsel op grond van artikel 14, tweede lid, RWN kunnen worden ingetrokken.

De intrekking van het Nederlanderschap vindt evenmin plaats als staatloosheid daarvan het gevolg is of als de betrokkene jonger is dan zestien jaar.

Paragraaf 2.1. Belangenafweging

De elementen die betrokken worden bij de belangenafweging zijn dwingend voorgeschreven in artikel 68c BVVN. Dit betekent dat de volgende elementen in ieder individueel besluit terug moeten komen:

  • 1. de proportionaliteit van de maatregel, waaronder de rol die betrokkene vervult bij de in artikel 14, vierde lid, RWN bedoelde organisatie;

  • 2. het eventuele belang van opsporing, vervolging en berechting van betrokkene en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf;

  • 3. de gevolgen van het verlies van het unieburgerschap, als dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt;

  • 4. de leeftijd van betrokkene.

De elementen zijn niet limitatief voorgeschreven, ook andere elementen die relevant zijn voor de belangenafweging zullen worden betrokken.

Ad 1

Doorgaans zal sprake zijn van een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat de feiten bevat waaronder de aansluiting van betrokkene bij een van de organisaties op de lijst en de gedragingen van betrokkene waaruit deze aansluiting kan worden afgeleid. Het is aan Onze Minister om deze informatie te wegen en te beoordelen of de informatie kan leiden tot de intrekking van het Nederlanderschap. Op basis van de in het ambtsbericht opgenomen feiten en gedragingen beoordeelt Onze Minister daarnaast het gevaar voor de nationale veiligheid.

Het is niet van doorslaggevend belang of betrokkene zelf geweld heeft gebruikt of heeft deelgenomen aan de gewelddadige strijd. De rol van betrokkene kan wel van belang zijn in het kader van de belangenafweging bij intrekking (zie in die zin: Kamerstukken II, 34 356, nr. 3, blz. 7).

Behalve uit een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ook

bijvoorbeeld uit een verstekvonnis of informatie van politie of het Openbaar Ministerie blijken dat sprake is van aansluiting in de zin van artikel 14, vierde lid, RWN.

Ad 2

Er vindt een afweging plaats of intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze schaadt. Hiervan kan sprake zijn wanneer bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie al een omvangrijk dossier is voorbereid en er sprake is van een reële verwachting dat betrokkene op korte termijn effectief vervolgd kan worden. De IND neemt voordat een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap wordt genomen contact op met het Openbaar Ministerie zodat kan worden afgewogen of in het voorliggende geval de strafrechtelijke of de bestuurlijke aanpak moet prevaleren.

Ad 3 en 4

Het mogelijke verlies van het Unieburgerschap wordt meegewogen bij het intrekkingsbesluit. Daarnaast worden overige elementen meegewogen, zoals de leeftijd van betrokkene, de gevolgen van de intrekking voor betrokkene en zijn gezinsleden en de banden met Nederland en het land van de tweede nationaliteit.

Op grond van artikel 68c, tweede lid, BVVN dient reeds bij de intrekking van het Nederlanderschap expliciet te worden getoetst aan artikel 8 EVRM. De reden hiervoor is dat intrekking op deze grond in alle gevallen gepaard zal gaan met het weigeren van de toegang tot Nederland, en derhalve een inbreuk kan vormen op het recht op gezinsleven en het recht op privéleven van artikel 8 EVRM. De toets aan artikel 8 EVRM wordt opgenomen in het besluit tot ongewenstverklaring.

Paragraaf 3. Procedure tot intrekking van het Nederlanderschap

Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN wordt niet voorafgegaan door het uitbrengen van een voornemen waarop de betrokkene een zienswijze kan geven (Kamerstukken I, 34 356, nr. C, blz. 13). Artikel 4:11, onder a en onder c Awb verzet zich hiertegen. De personen waar het om gaat vormen namelijk een gevaar voor de nationale veiligheid en het is daarom van belang dat het besluit tot intrekking zo snel mogelijk na het bekend worden van de relevante feiten kan worden genomen, zonder dat de betrokken persoon naar aanleiding van een voornemen de gelegenheid wordt geboden terug te keren naar Nederland. Zo wordt de legale terugkeer naar Nederland onmogelijk en wordt de dreiging die van de betrokkenen uitgaat zoveel mogelijk weggenomen.

Alvorens een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap wordt genomen wordt dit ter beoordeling aan Onze Minister voorgelegd.

Anders dan bij intrekking op grond van het eerste en tweede lid staat tegen de intrekking van het Nederlanderschap op grond van het vierde lid geen bezwaar open. De betrokkene of zijn gemachtigde kan rechtstreeks beroep indienen tegen het besluit. Bepalingen over beroep en hoger beroep zijn opgenomen in artikel 22A, 22B en 22C, RWN.

Paragraaf 3.1. Administratieve handelingen

Op grond van artikel 70, eerste lid, BVVN wordt een afschrift van het besluit tot intrekking bedoeld in artikel 14, vierde lid, RWN verzonden aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de desbetreffende persoon of aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken. In het belang van het voorkomen van de terugkeer naar Nederland verwerkt de betreffende autoriteit het besluit op zo kort mogelijk termijn in de basisadministratie, ook als het besluit nog niet onherroepelijk is.

Als het Nederlanderschap wordt ingetrokken vervalt het Nederlandse paspoort van rechtswege (art. 47 lid 1 onder a Paspoortwet). Van het vervallen van het paspoort wordt terstond melding gedaan bij de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties. Deze melding heeft tot doel te voorkomen dat paspoort uitgevende autoriteiten een nieuw reisdocument verstrekken waarmee de betrokkene Nederland kan inreizen.

Naar aanleiding van de melding wordt het paspoort opgenomen in het Basisregister Reisdocumenten (BR) en in het Register Paspoortsignaleringen (RPS). Deze registers zijn gekoppeld aan het Schengeninformatiesysteem (SIS-II) en de database Stolen and Lost Travel Documents (SLTD) van Interpol.

L

15a-a Toelichting ad artikel 15a, aanhef en sub a HRWN komt te luiden:

15a-a. Toelichting ad artikel 15a, aanhef en sub a (Verdrag van Straatsburg)

Voorts gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien hij ten gevolge van een uitdrukkelijke wilsverklaring door naturalisatie, optie of herstel daarin de nationaliteit verkrijgt van een Staat die Partij is bij het op 6 mei 1963 te Straatsburg gesloten verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4) en dit Verdrag dat verlies meebrengt. Het voorgaande is echter niet van toepassing indien die Staat tevens Partij is bij het Tweede Protocol tot wijziging van dat Verdrag (Trb. 1994, nr. 265) en de betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid.

Van verlies als bedoeld in deze bepaling is alleen sprake in geval van verkrijging van de nationaliteit van landen waarvoor het Verdrag van Straatsburg in werking is getreden en die Hoofdstuk I van het Verdrag, dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, toepassen. Dat zijn: Nederland (gehele Koninkrijk) en Oostenrijk. Het Verdrag van Straatsburg is voor Nederland (gehele Koninkrijk) in werking getreden op 10 juni 1985. Zweden heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 6 april 1969 tot 29 juni 2002. Duitsland is partij bij het Verdrag van Straatsburg geweest van 18 december 1969 tot 22 december 2002.

Tot 28 april 2008 gold deze verdragsverplichting ook voor België. Voor België is op 19 juli 1991 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 19 juli 1991 en 28 april 2008 de Belgische nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 28 april 2008 is voor België de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 5 maart 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Frankrijk. Voor Frankrijk is op 28 maart 1968 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 5 maart 2009 de Franse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Voor Frankrijk is ook het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg (samen met het Verdrag) vervallen. Het Tweede Protocol (in tegenstelling tot het Verdrag zelf) heeft geen rechtstreekse werking, maar heeft uitvoering gekregen door middel van artikel 15a RWN per 1 april 2003.

Tot 9 juli 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Luxemburg. Voor Luxemburg is op 12 november 1971 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 9 juli 2009 de Luxemburgse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 9 juli 2009 is voor Luxemburg de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 4 juni 2010 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Italië. Voor Italië is het Verdrag van Straatsburg op 27 februari 1968 van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 4 juni 2010 de Italiaanse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 4 juni 2010 is voor Italië de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Voor Italië is ook het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg (samen met het Verdrag) vervallen. Het Tweede Protocol heeft, in tegenstelling tot het Verdrag zelf, geen rechtstreekse werking, maar heeft per 1 april 2003 uitvoering gekregen door middel van artikel 15, tweede lid, 15a, 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g en 16a RWN.

Denemarken heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 17 december 1972 tot 26 augustus 2015. Voor Denemarken is op 17 december 1972 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. Met ingang van 26 augustus 2015 is voor Denemarken de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Noorwegen heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 27 december 1969 tot 19 december 2019. Voor Noorwegen is op 27 december 1969 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. Met ingang van 19 december 2019 is voor Noorwegen de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Nu vanaf 4 juni 2010 alleen Nederland nog is aangesloten bij het Tweede Protocol heeft het Tweede Protocol enkel nog betekenis voor Nederland zelf. De laatste volzin van artikel 15A kan daardoor op dit moment geen gevolg hebben. Die uitzondering zal zich namelijk niet meer voor kunnen doen, zolang geen ander land partij is bij het Tweede Protocol.

Hoofdregel van het Verdrag van Straatsburg is dat vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een ander verdragsland automatisch leidt tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit betekent dus ook dat een meerderjarige Nederlander, die vrijwillig de nationaliteit van een ander verdragsland verkrijgt, het Nederlanderschap verliest (artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg), ook al zou hij behoren tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN (verdrag gaat immers boven de wet). Het verlies vloeit rechtstreeks voort uit het verdrag.

Het gestelde in de vorige alinea geldt echter niet als het betreffende verdragsland ook partij is bij het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg. Het Tweede Protocol maakt het voor elke verdragsluitende partij mogelijk om in bepaalde gevallen door middel van de eigen interne wetgeving afbreuk te doen aan de hoofdregel van het verdrag, waarbij elke staat, die ratificeert, zelf ten aanzien van die gevallen bepaalt in welke mate van dat recht gebruik wordt gemaakt. De gevallen als hier bedoeld, zijn:

  • echtgenoten, die onderdaan zijn van verschillende verdragsluitende partijen;

  • kinderen van wie de ouders onderdaan zijn van verschillende verdragsluitende partijen en die de nationaliteit van één van de ouders verkrijgen;

  • onderdanen van een verdragsland, die geboren zijn in een ander verdragsland en daar verblijf hebben;

  • onderdanen van een verdragsland, die gedurende een bepaalde periode, aanvangende vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd, gewoon verblijf hebben in een ander verdragsland.

Nederland heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt door opneming in de RWN van artikel 15, tweede lid, RWN en overigens ook van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, RWN (vergelijk ook de tweede zin van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN en de tweede zin van artikel 16A RWN). Het Tweede Protocol is op 24 maart 1995 in werking getreden voor Frankrijk (tot 5 maart 2009) en Italië (tot 4 juni 2010) en is sedert 20 augustus 1996 ook voor Nederland van kracht. Echter, tot 1 april 2003 is door Nederland in de eigen interne wetgeving geen uitvoering gegeven aan het Tweede Protocol.

De betekenis van het Tweede Protocol is sinds 4 juni 2010 beperkt, doordat naast Nederland geen andere landen meer zijn aangesloten bij het Tweede Protocol

Het bovenstaande betekent dan ook dat vanaf 1 april 2003 de meerderjarige Nederlander die vrijwillig de nationaliteit van een verdragsland verkrijgt op een moment dat het land partij bij Hoofdstuk I van het Verdrag is, het Nederlanderschap verliest, tenzij:

  • de verkregen nationaliteit de Franse (tot 5 maart 2009) of Italiaanse (tot 4 juni 2010) is; én

  • hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN.

Artikel 1, tweede lid, RWN bepaalt dat voor de toepassing van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN onder ‘echtgenoot’ niet is begrepen ‘geregistreerd partner’; en dat onder ‘huwelijk’ niet is begrepen ‘geregistreerde partnerschap’. Artikel 1, tweede lid RWN, vloeit voort uit het Verdrag van Straatsburg. Hieronder wordt een en ander met voorbeelden verduidelijkt.

Voorbeeld 1

De Nederlander A, die in 1950 in Oostenrijk is geboren, wordt in januari 2004 genaturaliseerd tot Oostenrijker. Ten tijde van zijn naturalisatie woont hij in Oostenrijk. Kijken we uitsluitend naar artikel 15, eerste en tweede lid, RWN dan zouden we tot de conclusie komen, dat A zijn Nederlanderschap niet heeft verloren. Immers, hij is geboren in het land waarvan hij de nationaliteit heeft verkregen en hij woont daar ten tijde van die verkrijging, en artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, RWN bepaalt dan dat geen verlies van het Nederlanderschap intreedt.

Echter, Oostenrijk is partij bij het Verdrag van Straatsburg, zodat in dit geval wel verlies van het Nederlanderschap intreedt. Het verlies vloeit rechtstreeks voort uit artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg. Het Tweede Protocol biedt A geen soelaas, aangezien Oostenrijk daarbij geen partij is.

Voorbeeld 2

De Nederlander B, die in 1949 in Nederland is geboren, woont sedert 1990 in Italië en wordt op 1 juni 2010 tot Italiaan genaturaliseerd. Ten tijde van zijn naturalisatie is hij gehuwd met een vrouw van Italiaanse nationaliteit.

Aangezien Italië ten tijde van de naturalisatie van B nog partij is bij het Verdrag van Straatsburg, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat B, ondanks het feit dat hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN, als gevolg van de directe werking van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg zijn Nederlanderschap heeft verloren door zijn naturalisatie tot Italiaan.

In dit geval echter, biedt het Tweede Protocol wél soelaas. Immers, Italië was tot 4 juni 2010 partij bij het Tweede Protocol geweest en uit het bepaalde in artikel 15A, aanhef en onder a, RWN, tweede zin vloeit voort dat verlies van het Nederlanderschap in dat geval niet intreedt, mits betrokkene behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. Welnu, B behoort tot een van die categorieën, namelijk categorie c; hij is immers gehuwd met een vrouw van Italiaanse nationaliteit. De conclusie is dan ook, dat B zijn Nederlanderschap niet heeft verloren door zijn naturalisatie tot Italiaan omdat B tussen 1 april 2003 en 4 juni 2010 is genaturaliseerd.

Voorbeeld 3

De in voorbeeld 2 bedoelde B is niet gehuwd met een Italiaanse vrouw. Wel zijn B en de vrouw partners in een in Nederland geregistreerd partnerschap. Voor het overige is de casus exact hetzelfde als die bij voorbeeld 2.

De uitkomst is hier echter anders. Weliswaar was Italië tot 4 juni 2010 partij bij het Tweede Protocol, maar in dit geval kan ten aanzien van B niet worden gesteld dat hij behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, RWN mag voor de toepassing van artikel 15A RWN onder huwelijk niet tevens geregistreerde partnerschap worden verstaan.

B verliest dan ook zijn Nederlanderschap als gevolg van de directe werking van het Verdrag van Straatsburg (artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg) en hij kan zich niet beroepen op het gestelde in de tweede zin van artikel 15A, aanhef en onder a, RWN.

Was B op of na 4 juni 2010 tot Italiaan genaturaliseerd, dan was hij zijn Nederlandse nationaliteit niet verloren. Vanaf 4 juni 2010 speelt artikel 15A geen rol meer bij het verkrijgen van de Italiaanse nationaliteit, maar alleen artikel 15. Voor de toepassing van artikel 15 wordt een geregistreerd partnerschap wel gelijk gesteld aan een huwelijk. De uitzonderingen van artikel 15 lid 2 zijn dan dus wel van toepassing. Omdat B een geregistreerd partnerschap heeft met een Italiaanse vrouw, verliest hij de Nederlandse nationaliteit niet (artikel 15 lid 2 onder c RWN).

De voorbeelden 2 en 3 gelden voor de periode van 1 april 2003 tot 5 maart 2009 ook in het geval B de Franse nationaliteit heeft verkregen. Vanaf 5 maart 2009 is Frankrijk geen partij meer bij Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg. Artikel 15A is sindsdien niet meer van toepassing als een Nederlander vrijwillig de Franse nationaliteit verkrijgt. De Nederlander verliest zijn nationaliteit bij het verkrijgen van de Franse nationaliteit op grond van artikel 15 lid 1 onder a, tenzij één van de gronden van artikel 15 lid 2 van toepassing is.

M

16a-a Toelichting ad artikel 16a, aanhef en sub a HRWN komt te luiden:

16a-alg. Toelichting

Deze bepaling bevat voor minderjarigen een zelfde regeling als artikel 15A, aanhef en onder a, RWN voor meerderjarigen. Het gestelde bij artikel 15A, aanhef en onder b, RWN hoefde bij de onderhavige bepaling niet te worden opgenomen, aangezien de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten, gesloten tussen Nederland en Suriname, alleen van toepassing is op personen die op 25 november 1975 reeds waren geboren. Nu deze personen inmiddels niet meer minderjarig zijn, is het uitgesloten dat nu nog een minderjarige ingevolge die Overeenkomst de Surinaamse nationaliteit verkrijgt.

Artikel 16A RWN, welke bepaling overigens geen zelfstandige verliesgrond is, ziet op verlies van het Nederlanderschap als gevolg van vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van landen waarvoor het Verdrag van Straatsburg in werking is getreden en die Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg, dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit, toepassen. Dat zijn: Nederland (gehele Koninkrijk) en Oostenrijk. Het verdrag van Straatsburg is voor Nederland (gehele Koninkrijk) in werking getreden op 10 juni 1985. Zweden heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 6 april 1969 tot 29 juni 2002. Duitsland is partij bij het Verdrag van Straatsburg geweest van 18 december 1969 tot 22 december 2002.

Tot 28 april 2008 gold deze verdragsverplichting ook voor België. Voor België is op 19 juli 1991 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 19 juli 1991 en 28 april 2008 de Belgische nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 28 april 2008 is voor België de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 5 maart 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Frankrijk. Voor Frankrijk is op 28 maart 1968 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 5 maart 2009 de Franse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 5 maart 2009 is voor Frankrijk de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 9 juli 2009 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Luxemburg. Voor Luxemburg is op 12 november 1971 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 9 juli 2009 de Luxemburgse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 9 juli 2009 is voor Luxemburg de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Tot 4 juni 2010 gold voornoemde verdragsverplichting ook voor Italië. Voor Italië is op 27 februari 1968 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. De meerderjarige Nederlander die tussen 10 juni 1985 (datum inwerkingtreding Verdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden) en 4 juni 2010 de Italiaanse nationaliteit verkreeg, verloor op grond van het Verdrag van Straatsburg automatisch het Nederlanderschap. Met ingang van 4 juni 2010 is voor Italië de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd. Voor Italië is ook het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg (samen met het Verdrag) vervallen. Het Tweede Protocol (in tegenstelling tot het Verdrag zelf) heeft geen rechtstreekse werking, maar heeft per 1 april 2003 uitvoering gekregen door middel van artikel 15, tweede lid, 15a, 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g en 16a RWN.

Denemarken heeft Hoofdstuk I van het verdrag toegepast van 17 december 1972 tot 26 augustus 2015. Voor Denemarken is op 17 december 1972 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. Met ingang van 26 augustus 2015 heeft Denemarken haar verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Noorwegen heeft Hoofdstuk I van het Verdrag toegepast van 27 december 1969 tot 19 december 2019. Voor Noorwegen is op 27 december 1969 het Verdrag van Straatsburg van kracht geworden. Met ingang van 19 december 2019 is voor Noorwegen de verbondenheid aan Hoofdstuk I van het Verdrag van Straatsburg geëindigd.

Hoofdregel van artikel 1, tweede lid, Verdrag van Straatsburg is, dat minderjarige onderdanen van een verdragstaat hun nationaliteit verliezen indien zij ten gevolge van een uitdrukkelijke wilsverklaring (hetzij op eigen verzoek dan wel met inachtneming van de regels omtrent bevoegdheid of vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit) de nationaliteit van een andere verdragstaat verkrijgen door naturalisatie, optie of herstel in die nationaliteit, mits hun nationale wet in de mogelijkheid van verlies voorziet.

Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg maakt het voor elke verdragsluitende partij mogelijk om in bepaalde gevallen door middel van de eigen interne wetgeving afbreuk te doen aan de hoofdregel van het verdrag, waarbij elke staat, die ratificeert, zelf ten aanzien van die gevallen bepaalt in welke mate van dat recht gebruik wordt gemaakt. De gevallen als hier bedoeld zijn:

  • echtgenoten, die onderdanen van verschillende verdragsluitende partijen zijn;

  • kinderen van wie de ouders onderdanen van verschillende verdragsluitende partijen zijn en die de nationaliteit van een van de ouders verkrijgen;

  • onderdanen van een verdragstaat, die geboren zijn in een ander verdragstaat en daar verblijf hebben;

  • onderdanen van een verdragstaat, die gedurende een bepaalde periode, aanvangende vóór het bereiken van de achttienjarige leeftijd, gewoon verblijf hebben in een andere verdragstaat.

Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door opneming van artikel 15, tweede lid, RWN en artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f en g, RWN (vergelijk ook artikel 15A, aanhef en onder a, RWN, tweede zin en artikel 16A RWN, tweede zin). Het Tweede Protocol is op 24 maart 1995 in werking getreden voor Frankrijk en Italië en is sedert 20 augustus 1996 ook voor Nederland van kracht. Echter, tot 1 april 2003 is door Nederland in de eigen interne wetgeving geen uitvoering gegeven aan het Tweede Protocol. Voor alle nationaliteiten van de verdragstaat geldt derhalve de hoofdregel dat het Nederlanderschap verloren gaat, behalve bij de verkrijging van de Franse (tot 5 maart 2009) of Italiaanse (tot 4 juni 2010) nationaliteit door de Nederlandse minderjarige, waarbij de minderjarige valt onder artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e, f of g, RWN.

De RWN voorziet in de mogelijkheid van verlies als bedoeld in artikel 1, tweede lid, Verdrag van Straatsburg, namelijk in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, RWN. Echter, alleen indien de minderjarige dezelfde nationaliteit heeft verkregen als zijn vader of moeder en bovendien geen sprake is van de in artikel 16, tweede lid, RWN genoemde uitzonderingen. Voor de beoordeling van de vraag of een minderjarige het Nederlanderschap al dan niet heeft verloren, heeft artikel 16A RWN dan ook geen zelfstandige betekenis en kan worden volstaan met toepassing van artikel 16 RWN.

N

Het model 2.4 HRWN behorende bij de naturalisatieprocedure HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

O

Het model 2.22 HRWN behorende bij de naturalisatieprocedure HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

P

Het model 2.27 HRWN behorende bij de naturalisatieprocedure HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 september 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 2.4 Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit(en) bij het verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie

BIJLAGE 2

Model 2.22 Adviesblad naturalisatie

BIJLAGE 3

Model 2.27 Modelverklaring ten behoeve van arts /deskundige in het kader van de ontheffing van de naturalisatietoets

TOELICHTING

Artikel I

A

Bij de digitale verwerking van de toelichting algemeen bij artikel 5 in de Handleiding is abusievelijk een voorbeeld in de tekst opgenomen, dat eerder al uit de Handleiding was verwijderd. Met deze aanpassing wordt de juiste tekst van de Handleiding weer hersteld.

B, D, H, I, L, M

Noorwegen heeft per 14 december 2018 gepubliceerd, dat het vanaf 19 december 2019 niet langer partij is bij Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg. Omdat Noorwegen evenmin partij is bij de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964 hoeft om die reden vanaf 19 december 2019 geen uitwisselingsformulier (model 1.35 HRWN) meer te worden verzonden. Naar aanleiding hiervan zijn de desbetreffende paragrafen hierop aangepast. De verbondenheid van Denemarken met Hoofdstuk 1 van het Verdrag van Straatsburg was al eerder beëindigd. Denemarken was in sommige paragrafen abusievelijk nog vermeld als partij bij Hoofdstuk 1. Met dit WBN wordt dit hersteld.

C, F

In paragraaf 3.4.1 bij de toelichting op artikel 7 RWN stond nog ten onrechte vermeld dat 16- en 17- jarige medenaturalisandi geen bereidverklaring en verklaring van verbondenheid hoeven af te leggen. De tekst is hiermee in overeenstemming gebracht met de bestaande tekst van de toelichting op art. 11, derde, vierde en vijfde lid, RWN.

E, N, P

Om de leesbaarheid van de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap te vergroten zijn er redactionele wijzigingen doorgevoerd en is de indeling van de tekst gewijzigd. Er is bijvoorbeeld tekst geschrapt die in de vorige versie onnodig herhaald werd. Ook is de tekst geactualiseerd. Zo zijn enkele situaties die op het moment van schrijven niet meer aan de orde zijn geschrapt of ingekort. Daarnaast zijn er enkele verduidelijkingen toegevoegd. Hieronder worden de voornaamste verduidelijkingen artikelsgewijs beschreven. In de modellen bij de Handleiding RWN zijn ook enkele wijzigingen aangebracht. De toelichting op deze wijzigingen wordt na de artikelsgewijze toelichting beschreven.

In paragraaf 1.1.1 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN wordt ‘al bezig waren met het inburgeringsexamen’ vervangen door ‘al de nodige inspanningen hadden gedaan om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen’. Met deze wijziging wordt aangesloten bij de tekst uit de toelichting bij de wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland (Stcrt. 2012, 26085). De formulering ‘al bezig waren met het inburgeringsexamen’ lijkt te veronderstellen dat de betrokkene al op 1 januari 2013 examenpogingen moet hebben gedaan en dat is niet de bedoeling geweest van de overgangsregeling.

In paragraaf 1.1.3 is verduidelijkt dat niet alle vrijstellingen en ontheffingen van de (voormalige) Wet inburgering doorwerken in de naturalisatieprocedure.

Paragraaf 2.1.2 betreft nu een samenvoeging van de oorspronkelijke paragraaf 2.1.2 en de oorspronkelijke paragraaf 2.2. Aan deze tekst is een nieuwe tekst specifiek ten aanzien van de procedure voor gedeeltelijke vrijstellingen toegevoegd. De tekst is bovendien geactualiseerd.

In paragraaf 2.1.2 is verduidelijkt dat bij inburgeringsdiploma’s opgelet dient te worden dat het taalniveau niveau A2 is. In de vorige versie van de HRWN stond dat opgelet dient te worden bij inburgeringsdiploma’s van voor 1 januari 2013. Het moment 1 januari 2013 is onjuist aangezien er nog rekening gehouden dient te worden met een overgangsregeling die tot 1 januari 2015 gold. Immers, er bestond voor inburgeringsplichtigen in het kader van de overgangsregeling (Stcrt. 2012, 26085) tot 1 januari 2015 de mogelijkheid om het inburgeringsexamen, zoals dat luidde in de Wet inburgering op 31 december 2012, af te leggen. In deze versie van het inburgeringsexamen was het mogelijk om bepaalde taalonderdelen op een lager taalniveau dan A2 af te leggen. Op grond van overgangsrecht worden er tot in 2019 in uitzonderingsgevallen door DUO nog inburgeringsdiploma’s vastgesteld, waarbij het geëxamineerde taalniveau lager is dan A2. Er dient dus altijd op het taalniveau te worden gelet.

In paragraaf 2.2.2 onder categorie 8 is dezelfde verduidelijking doorgevoerd.

In paragraaf 2.2.2 onder categorie 2 is toegevoegd dat bij twijfel of een diploma als genoemd onder categorie 2 origineel is, de verzoeker gevraagd kan worden een gewaarmerkte kopie van het diplomaregister bij DUO op te vragen en aan de burgemeester te overleggen.

In paragraaf 2.2.2 onder categorie 2 is bovendien verduidelijkt dat een diplomasupplement van een onderwijsinstelling geaccepteerd wordt als bewijsmiddel, als uit dat supplement blijkt dat het onderwijs in de Nederlandse taal is geweest. Daarnaast is verduidelijkt hoe gehandeld dient te worden als op het diplomasupplement bij ‘language of instruction’ zowel de Nederlandse taal als een andere taal staat. In paragraaf 2.2.2 onder categorie 5 is verduidelijkt dat degene die beschikt over een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de (voormalige) Wet inburgering nieuwkomers, waaruit blijkt dat de verzoeker de kennis, het inzicht en de vaardigheden binnen een redelijke termijn in voldoende mate op andere wijze zal verwerven, niet is vrijgesteld van de naturalisatietoets. Slechts de verzoeker met een beschikking, waaruit blijkt dat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat de betrokkene de kennis, het inzicht en de vaardigheden op dat moment al heeft verworven is vrijgesteld. Zie voor achtergrondinformatie Stb. 2002, 197.

In paragraaf 2.2.3 is onder punt 1, 4, 5 en 6 geschrapt dat de verzoeker vrijgesteld kan worden van onderdelen van het inburgeringsexamen ‘oude stijl’. Zoals uiteengezet in paragraaf 1.1.1 is het sinds 1 januari 2015 niet langer mogelijk om het inburgeringsexamen zoals dat in de Wet inburgering luidde op 31 december 2012 af te leggen. Aangezien het niet langer mogelijk is om het examen oude stijl af te leggen, is het ook niet mogelijk de verzoeker vrij te stellen van onderdelen van het examen oude stijl. Hoewel het niet langer mogelijk is om het examen oude stijl af te leggen is de ‘resultaatbrief geslaagd’ voor onderdelen van het inburgeringsexamen oude stijl niet geschrapt als bewijsmiddel in paragraaf 2.2.3, aangezien dit bewijsmiddel nog altijd geldig is. De verzoeker kan deze onderdelen namelijk vóór 1 januari 2015 behaald hebben en kan de resultaatbrief hiervan vervolgens overleggen in combinatie met andere documenten als genoemd in paragraaf 2.2.3.

Onder punt 2, 3 en 7 is ten aanzien van de ‘resultaatbrief geslaagd’ voor de onderdelen EPE, TGN en het praktijkexamen van het inburgeringsexamen oude stijl verduidelijkt dat deze taalonderdelen ten minste op het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen moeten zijn.

In paragraaf 2.2.3 zijn vooruitlopend op de aanpassing van de Regeling naturalisatietoets Nederland onder punt 6 de nieuwe benamingen van de Certificaten Nederlands als Vreemde Taal toegevoegd, zoals deze sinds 2016 luiden. Ook is verduidelijkt dat het Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen sinds 2016 niet meer wordt verstrekt.

In paragraaf 2.3.2 is het document genaamd ‘medisch advies inburgeringsexamen van de door zijn woongemeente aangewezen arts’ geschrapt. Dit advies kon tot en met 31 december 2012 worden gegeven en kon tot 1 juli 2013 bij een naturalisatieverzoek worden gevoegd. Het advies blijft geldig in naturalisatieverzoeken die zijn ingediend vóór 1 juli 2013. Sinds 1 januari 2013 kunnen naturalisatieverzoekers terecht bij de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen medisch adviseur in geval van een lichamelijke of psychische belemmering of een verstandelijke handicap. In paragraaf 2.3.2 is onder ad 1 verduidelijkt voor welke doelgroep naturalisatieverzoekers deze medische adviezen van toepassing kunnen zijn.

In paragraaf 2.3.2 zijn het bewijsmiddel ten aanzien van de beschikking van de Minister van Sociale Zaken (voorheen punt 3) en het bewijsmiddel ten aanzien van de beschikking van DUO, namens de Minister van Sociale Zaken (voorheen punt 4) samengevoegd tot één bewijsmiddel (punt 2 in de nieuwe versie). Het betreft immers dezelfde beschikking met dezelfde ontheffende werking voor de naturalisatieprocedure. Het enige onderscheid is dat de wettelijke grondslag van de beschikking op 1 oktober 2018 is veranderd van voorheen artikel 6, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering naar artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering. Het samenvoegen van de twee bewijsmiddelen leidt tot een meer overzichtelijke tekst. Hiermee komt de tekst van de Handleiding RWN bovendien ook in lijn met artikel 5 van de Regeling naturalisatietoets Nederland, waar ook slechts sprake is van één beschikking. In paragraaf 2.3.2 is onder ad 2 toegelicht dat de wettelijke grondslag per 1 oktober 2018 is gewijzigd.

In paragraaf 2.3.3 is verduidelijkt welk bewijsmiddel de naturalisatieverzoeker kan overleggen om aan te tonen dat de verzoeker het participatieverklaringstraject heeft afgerond.

In paragraaf 2.3.3 is tevens verduidelijkt dat bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, DUO zelf of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd kan worden.

In paragraaf 2.3.4 is de tekst ‘open staat aan vreemdelingen op wie de wet inburgering niet van toepassing is’ vervangen door de tekst ‘niet van toepassing is op vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject’. Hiermee is de tekst in overeenstemming gebracht met artikel 7, lid 6, van de Regeling naturalisatietoets Nederland.

In paragraaf 2.3.5 is geschrapt dat bij toetscriteria b en c altijd een advies moet zitten van een afgenomen toets bij DUO. Deze tekst wordt onnodig geacht. DUO is de organisatie die aan de toetscriteria toetst en de burgemeester en de IND controleren vervolgens of DUO al dan niet een positief advies heeft uitgebracht. Het is niet aan de burgemeester of de IND om te controleren of de betrokkene een toets heeft afgenomen bij DUO.

Model 2.22 is geactualiseerd. Ook wordt de bijlage inburgering bij model 2.22 geschrapt en vervangen door paragraaf 2.2.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d RWN. Hiermee wordt het onderhoud van teksten in de toekomst vereenvoudigd en wordt de kans op eventuele fouten bij het onderhoud van teksten gereduceerd.

Model 2.27 is in overeenstemming gebracht met Bijlage 2 van de Regeling inburgering. Daarmee is dit model weer actueel.

G

In de toelichting op paragraaf 5 bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN is verduidelijkt, hoe moet worden omgegaan met bijkomende straffen (ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak). Het gaat met name om de verduidelijking vanaf welk moment de rehabilitatietermijn gaat lopen.

J

In de toelichting op artikel 11, derde lid RWN zijn twee gedateerde zinnen geschrapt waarin geldigheid werd beperkt tot aanvragen ingediend na 2010. Gelet op het tijdsverloop sinds 2010 is deze extra vermelding niet meer noodzakelijk.

K

Op 17 april 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een tweetal zaken waarin intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN, aan de orde was (ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246). De afdeling heeft bepaald dat intrekking van het Nederlanderschap alleen kan plaatsvinden als betrokkene op of na 11 maart 2017 (de datum waarop het besluit tot vaststelling van de lijst in werking is getreden) zich heeft aangesloten of was aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Met deze wijziging wordt de uitspraak in de Handleiding verwerkt.

Bij de invoering van artikel 14, vierde lid RWN en het beleid dat in dat kader is opgesteld, is er van uitgegaan dat er doorgaans een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitgebracht zou worden met een beschrijving van de feiten waaronder de aansluiting bij een van de organisaties op de lijst, de gedragingen van betrokkene waaruit dit kan worden afgeleid en de conclusie dat de betrokkene een gevaar is voor de nationale veiligheid. Voortschrijdend inzicht leert echter dat het trekken van deze conclusie door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onnodig is.

Dat de betrokken personen een gevaar voor de nationale veiligheid vormen, volgt veeleer reeds uit de aard van hetgeen hen wordt verweten: dat zij zich hebben aansloten bij een terroristische organisatie. Personen die zich hebben aangesloten bij dergelijke organisaties hebben hiermee laten blijken dat zij geweld niet schuwen bij de verwezenlijking van hun idealen. Dat zij gebruik van geweld legitiem achten bij het realiseren van hun idealen blijkt reeds uit hun aansluiting bij een dergelijke organisatie. Bij terugkeer vormen deze personen hierom een bedreiging voor de nationale veiligheid.

Dat betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid behoeft als zodanig ook geen nadere motivering in het kader van artikel 14, vierde lid, RWN. Voor de toepassing van deze bepaling is immers van belang dat er sprake is van aansluiting blijkend uit gedragingen. Om de intrekking van het Nederlanderschap op een individueel ambtsbericht te kunnen baseren, is het van belang dat dat ambtsbericht die elementen voldoende onderbouwt. In beginsel kan uit de enkele aansluiting bij een organisatie op de lijst, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, geconcludeerd worden dat betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Deze lijst ziet immers specifiek op organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

Overigens betekent vorenstaande niet dat het gevaar voor de nationale veiligheid in het geheel geen motivering behoeft in het besluit tot intrekking.

Zo wordt de ongewenstverklaring als bedoeld in artikel 67 Vreemdelingenwet opgelegd wegens een gevaar voor de nationale veiligheid en vereist artikel 68 BVVN een beoordeling van de proportionaliteit van de maatregel, mede gelet op de rol die betrokkene vervult bij de in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet bedoelde organisatie en de daarmee samenhangende mate van dreiging voor de nationale veiligheid die van betrokkene uitgaat.

N

In model 2.4 is beter tot uitdrukking gebracht dat een persoon, aan wie het Nederlanderschap is verleend, afstand moet doen van alle andere nationaliteiten, als op deze persoon een afstandsverplichting rust.

O

In het adviesblad het mogelijk gemaakt om informatie op te nemen over de zienswijze van de andere ouder met betrekking tot de medenaturalisatie van een minderjarige. In het adviesblad is beter tot uitdrukking gebracht om welke redenen een zienswijze van de andere ouder ‘niet van toepassing’ is.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie in dit verband Handleiding RWN 1999, TBN 2000/4, van 22 september 2000, Stc. 2000, 200 van 16 oktober 2000.

X Noot
2

Zie hiervoor artikel 60b, vijfde lid en zesde lid BVVN.

X Noot
3

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN.

X Noot
4

Zie hiervoor artikel 60b, zesde lid, BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN.

X Noot
5

Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN; bijvoorbeeld een gemotiveerde medische verklaring van een onafhankelijk (behandelend) medisch specialist.

X Noot
6

Zie artikel 60b, vierde lid, BVVN.

X Noot
7

Zie artikel 60b, vijfde lid, BVVN.

X Noot
8

Zie ook de toelichting bij artikel 11 RWN en de Nota naar aanleiding van het verslag, TK 1998–1999, 25 891 (R 1609), nr. 5, p. 22.

Naar boven