Besluit van 15 april 2002, houdende regels ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit naturalisatietoets)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 31 januari 2002, Directie Wetgeving, nr. 5140649/01/6;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 maart 2002, nr. W03.02.0053/I/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 9 april 2002, Directie Wetgeving, nr. 5157553/02/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie van het Koninkrijk;

b. verzoeker: vreemdeling die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap verzoekt om verlening van het Nederlanderschap;

c. de naturalisatietoets: de toets, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 2

  • 1. Een verzoeker beschikt over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving kan functioneren.

  • 2. Of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld aan de hand van een door Onze Minister op te stellen naturalisatietoets. Onze Minister stelt de naturalisatietoets voor de Nederlandse Antillen en Aruba vast na overleg met de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk de Minister van Justitie van Aruba.

  • 3. De toets van de kennis van de taal omvat een onderzoek naar:

    a. spreekvaardigheid;

    b. luistervaardigheid;

    c. schrijfvaardigheid; en

    d. leesvaardigheid.

  • 4. Onze Minister wijst de ambtenaren, autoriteiten of instellingen aan die de naturalisatietoets afnemen. Indien de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister in overeenstemming met de Minister die het aangaat de beoordeling of de verzoeker beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan de autoriteit of ambtenaar die het verzoek om verlening van het Nederlanderschap in ontvangst neemt.

Artikel 3

  • 1. Van het afleggen van een naturalisatietoets is vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat:

    a. hij valt onder de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) betreffende de positie van Molukkers;

    b. hij, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, dan wel – indien de verzoeker in de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft – in de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, in het bezit is gesteld van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen;

    c. hij in het bezit is van een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede taal, programma I dan wel programma II als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    d. hij in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, met daarop de aantekening dat is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onder a of b, van die wet;

    e. met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers ten aanzien van hem is besloten het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege te laten, omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat hij de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op een andere wijze heeft verworven;

    f. hij een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit, inhoudende dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten; of

    g. hij met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur is ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen.

  • 2. Bij een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder d, legt de verzoeker de verklaring over van het Regionaal Opleidingencentrum op grond waarvan het certificaat is afgegeven.

Artikel 4

De verzoeker die kan aantonen door een belemmering niet in staat te zijn een of meer van de toetsonderdelen, genoemd in artikel 2, derde lid, en het toetsonderdeel staatsinrichting en maatschappij af te leggen, is ontheven van de verplichting om het desbetreffende toetsonderdeel af te leggen.

Artikel 5

  • 1. Indien de verzoeker de naturalisatietoets met goed gevolg heeft afgelegd, wordt hem een certificaat uitgereikt. Op het certificaat worden de onderdelen vermeld, die door de verzoeker met goed gevolg zijn afgelegd. Bij ministeriële regeling wordt voor het certificaat een model vastgesteld.

  • 2. Het certificaat met de aantekening dat de verzoeker beschikt over de vereiste kennis van de Nederlandse taal wordt in het kader van zijn verzoek om naturalisatie in het gehele Koninkrijk erkend.

  • 3. Het certificaat met de aantekening dat de verzoeker beschikt over de vereiste kennis van de Engelse of Papiamentse taal wordt in het kader van zijn verzoek om naturalisatie alleen erkend op de eilanden waar die taal naast het Nederlands gangbaar is.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling kunnen, de Ministers van Justitie van de Nederlandse Antillen en van Aruba gehoord, ter uitvoering van dit besluit nadere regels worden gesteld.

Artikel 7

Dit besluit is van toepassing op verzoeken om verlening van het Nederlanderschap die op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend.

Artikel 8

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan en voor elk van de landen van het Koninkrijk verschillend kan worden vastgesteld. Dit besluit treedt niet eerder in werking dan de bij Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 618) gewijzigde artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder d, en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit naturalisatietoets.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 april 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vijfentwintigste april 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Eén van de voorwaarden voor naturalisatie tot Nederlander is dat de verzoeker kan worden beschouwd als ingeburgerd in de Nederlandse respectievelijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN)). Onder inburgering wordt in het kader van dit besluit onder meer verstaan dat de verzoeker een redelijke kennis van de Nederlandse taal bezit, dan wel – indien de verzoeker in de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft – van de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, alsmede van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij.

Teneinde op zo objectief en eenvormig mogelijke wijze te kunnen vaststellen of de verzoeker de vereiste kennis beschikt, dient de verzoeker zich, behoudens enkele met name genoemde uitzonderingen, te melden bij een door Onze Minister aangewezen ambtenaar, autoriteit of instelling voor een zogenoemde naturalisatietoets. Door deze ambtenaar, autoriteit of instelling wordt enerzijds de taalvaardigheid van de verzoeker getoetst en anderzijds wordt de kennis omtrent het functioneren van de Nederlandse dan wel Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving en staatsinrichting getoetst. Verzoekers van wie op voorhand kan worden aangenomen dat zij aan het inburgeringsvereiste voldoen, zijn vrijgesteld van de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. Een vrijstelling geldt eveneens voor personen die met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet inburgering nieuwkomers wegens psychische of lichamelijke redenen voor onbepaalde duur zijn ontheven van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen. Verzoekers die vanwege een aantoonbare belemmering niet in staat zijn een naturalisatietoets of een gedeelte daarvan af te leggen, zijn geheel of gedeeltelijk ontheven van de verplichting om die toets af te leggen.

Op grond van het voor de inwerkingtreding van deze algemene maatregel van rijksbestuur geldende beleid diende een verzoeker om in aanmerking te komen voor naturalisatie voldoende Nederlands (dan wel al naar gelang het eiland van hoofdverblijf Papiaments of Engels) te kunnen spreken en verstaan. Naar aanleiding van de discussie bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618) is ook het vereiste van schriftelijke taalbeheersing ingevoerd. In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, is opgenomen dat het vereiste van kennis van de Nederlandse taal, dan wel de taal die gangbaar is in de Nederlandse Antillen of Aruba, en van de kennis van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij nader wordt geregeld bij een algemene maatregel van rijksbestuur. In deze algemene maatregel van rijksbestuur worden de mate en de wijze van toetsing van kennis van de taal en van de staatsinrichting en maatschappij nader bepaald. Zowel mondelinge als schriftelijke taalkennis wordt verplicht gesteld.

Artikelen

Artikel 2

Indien de verzoeker met behulp van het Nederlands of de betreffende landstaal en zijn kennis van de staatsinrichting en maatschappij zelfstandig kan functioneren in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanseof Arubaanse samenleving, wordt hij geacht te voldoen aan het inburgeringsvereiste bij naturalisatie.

In het kader van de Wet inburgering nieuwkomers (hierna: WIN) worden de resultaten van de inburgeringstoets naar twee verschillende niveaus gemeten. Het niveau in artikel 11, eerste lid, onder a, is het niveau dat aangeeft dat de deelnemer kan worden beschouwd als ingeburgerd in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN. In de «Regeling vaststelling inhoud en niveaus inburgeringstoets nieuwkomers» van 10 juli 1998 (gepubliceerd in Uitleg Gele Katern van 22 juli 1998, blz. 68–70) en de bijlage behorende bij de «Regeling eindtermen breed maatschappelijk functionerenen sociale redzaamheid» is dit niveau nader genormeerd. Het niveau is vastgelegd op het niveau van de eindtermen Nederlands als Tweede Taal, Referentiekader niveau 2, de onderdelen «Luisteren», «Spreken», «Lezen» en «Schrijven». Dit niveau wordt door onderwijsinstellingen wel aangeduid als niveau KSE-2 voor NT2 als eindtermen voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven. Voor het beoordelen in het kader van naturalisatie van de taalvaardigheid in het Engels en Papiaments zullen toetsen op vergelijkbaar niveau worden ontwikkeld.

Een verzoeker die de Nederlandse taal op niveau KSE-2 voor NT2 beheerst, kan korte gesprekken in standaardsituaties voeren. Hij kan vragen stellen en beantwoorden en ideeën en informatie uitwisselen over vertrouwde onderwerpen in alledaagse situaties. Te denken valt aan gesprekken van informatieve aard bij bijvoorbeeld overheidsinstanties. Ook is hij in staat van radio- en televisieberichten de essentie te begrijpen. Daarnaast kan hij eenvoudige teksten lezen en begrijpen. Hierbij kan worden gedacht aan eenvoudige mededelingen van overheidswege, krantenberichten en stembiljetten. Wat betreft de schrijfvaardigheid is de verzoeker in staat korte, informele brieven te schrijven, boodschappen te noteren e.d.

Het vereiste van kennis van de staatsinrichting en maatschappij ziet op globale kennis van het staatsbestel en de maatschappij. Zo dient de verzoeker bijvoorbeeld te weten wie het staatshoofd is, dat Nederland een democratie is en dat kinderen (tot 16 jaar) volledig leerplichtig zijn.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het kader van de Raad van Europa thans wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een zogenaamde Europese standaard met betrekking tot de verschillende niveaus voor vreemde talen. Te gelegener tijd zal worden bezien of het in deze algemene maatregel van rijksbestuur vastgelegde niveau aanpassing behoeft.

Op grond van artikel 2, tweede lid, wordt aan de hand van een, door Onze Minister vast te stellen naturalisatietoets, door de daartoe aangewezen instantie beoordeeld of de verzoeker bovengenoemde vaardigheden beheerst en derhalve op dit onderdeel voldoet aan het inburgeringsvereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet. De naturalisatietoets voor de Nederlandse Antillen en Aruba wordt vastgesteld na overleg met betreffende Minister van Justitie aldaar.

De toets wordt afgenomen door door Onze Minister aangewezen ambtenaren, autoriteiten of instellingen. Hierbij zal worden aangesloten bij de lokale voorzieningen, zodat de aangewezen instantie per land binnen het Koninkrijk kan verschillen. Indien de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de beoordeling of de verzoeker beschikt over de vereiste mate van kennis van de taal alsmede de staatsinrichting en maatschappij worden opgedragen aan de autoriteit of ambtenaar die het verzoek om verlening van het Nederlanderschap in ontvangst neemt. Hierbij kan worden gedacht aan de gevallen waarin het praktisch niet mogelijk is om een toetsende instantie aan te wijzen, bijvoorbeeld in de gevallen waarin de naturalisatie-aanvragen vanuit het buitenland of op de kleine bovenwindse eilanden worden ingediend. In die gevallen geschiedt de aanwijzing in overeenstemming met de minister die het aangaat; indien het verzoek wordt ingediend buiten het Koninkrijk is dat de Minister van Buitenlandse Zaken en als het verzoek wordt ingediend in de Nederlandse Antillen of Aruba is dat de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba.

Artikel 3, eerste lid

Ingevolge artikel 3, eerste lid, zijn enkele categorieën verzoekers vrijgesteld van het afleggen van een naturalisatietoets. Het gaat hierbij, met uitzondering van de categorie verzoekers genoemd in het eerste lid, onder g, om verzoekers van wie op voorhand kan worden aangenomen dat zij voldoen aan het inburgeringsvereiste, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet. De vrijstellingen gelden binnen het hele Koninkrijk.

Artikel 3, eerste lid, onder a

Personen die vallen onder de Wet betreffende de positie van Molukkers, worden als Nederlander behandeld. Zij kunnen derhalve worden geacht reeds in voldoende mate in de Nederlandse samenleving te zijn ingeburgerd.

Artikel 3, eerste lid, onder b

Eveneens is vrijgesteld de naturalisandus die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba in de Nederlandse taal of de taal die op het eiland van hoofdverblijf gangbaar is, onderwijs heeft gevolgd en beschikt over een afgeronde schoolopleiding. Uitgangspunt voor de onderhavige vrijstelling is dat het moet gaan om een met goed gevolg volledig afgeronde opleiding van hoger niveau dan lager onderwijs (lagere school of basisschool). Bij een zodanig opleidingsresultaat mag van voldoende taalkennis en kennis van de Nederlandse dan wel Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving worden uitgegaan. Bij een opleidingsniveau van slechts lagere school of basisschool of bij het niet met goed gevolg afronden van een daarop volgende opleiding is niet uit te sluiten dat die kennis in onvoldoende mate aanwezig is.

Om voor vrijstelling in aanmerking te komen kan het gaan om:

– een getuigschrift wetenschappelijk onderwijs (wo) of hoger onderwijs (hoger beroepsonderwijs (hbo)), uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, Landsverordening Universiteit van Aruba of Landsverordening Universiteit van de Nederlandse Antillen;

– een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs of de Landsverordening Voortgezet Onderwijs van de Nederlandse Antillen;

– een diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Landsverordening voortgezet onderwijs van Aruba;

– een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet op het leerlingwezen of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.

Artikel 3, eerste lid, onder c

Indien de verzoeker beschikt over een diploma staatsexamen Nederlands als Tweede Taal, programma I dan wel programma II, kan er, gelet op de vragen en opdrachten bij een dergelijk examen, eveneens van worden uitgegaan dat de verzoeker beschikt over een voldoende taalkennis en kennis van de staatsinrichting en maatschappij.

Artikel 3, eerste lid, onder d, en lid 2

Vrijgesteld van de naturalisatietoets is de verzoeker die in het bezit is van het certificaat als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de WIN, met daarop de aantekening dat het niveau van artikel 11, eerste lid, onder a of b, van die wet is behaald. Het model van dit Certificaat Inburgering is vastgesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid in de Regeling certificaat inburgering van 24 juni 1999 (Stcrt. 1999, 132).

De vrijstelling vloeit rechtstreeks voort uit artikel 11, eerste lid, onder a, WIN. Dat artikel verklaart dat het aldaar bedoelde niveau voldoende indicatie is voor inburgering in de Nederlandse samenleving om in aanmerking te kunnen komen voor naturalisatie tot Nederlander. Artikel 11, eerste lid, onder b, WIN heeft betrekking op professionele zelfredzaamheid en daar liggen de niveaus hoger dan bij artikel 11, eerste lid, onder a, WIN (zie Regeling vaststelling inhoud en niveaus inburgeringstoets nieuwkomers en de bijlage behorende bij de Regeling eindtermen breed maatschappelijk functioneren en sociale redzaamheid). In geval van het hogere niveau van taalbeheersing van artikel 11, eerste lid, onder b, WIN geldt eveneens een vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets.

Vereist voor de vrijstelling van de naturalisatietoets is dat op het Certificaat Inburgering door het bevoegd gezag is aangegeven welk niveau de nieuwkomer heeft behaald. Voor de vrijstelling is het ook noodzakelijk dat de verzoeker daarbij de verklaring voegt van het Regionaal Opleidingencentrum (hierna: ROC) op grond waarvan het bevoegd gezag het behaalde niveau op het Certificaat Inburgering heeft ingevuld. Hetgeen op het Certificaat Inburgering als niveau is vermeld, dient overeen te stemmen met hetgeen als behaald niveau is vermeld op de bijgevoegde verklaring van het ROC.

In de Regeling certificaat inburgering is bepaald dat op grond van artikel 13, tweede lid, WIN aan de nieuwkomer het Certificaat Inburgering ook kan worden uitgereikt zonder vermelding van enig niveau. Het Certificaat Inburgering is de nieuwkomer dan uitgereikt op grond van zijn deelname aan het inburgeringsprogramma op grond van de WIN. De betrokkene heeft dan de hierboven genoemde niveaus niet gehaald. Naast het Certificaat Inburgering moet door de naturalisandus de daarbij behorende verklaring van het ROC worden overgelegd met daarop de resultaten van de toetsen, afgelegd op grond van de WIN. Deze voorwaarde beoogt te voorkomen dat een blanco uitgereikt Certificaat Inburgering na de uitreiking door een onbevoegde is ingevuld met het vereiste niveau voor vrijstelling van de naturalisatietoets. Een Certificaat Inburgering zonder vermelding van enig niveau of met vermelding van niveau KSE-1 voor NT2 geeft derhalve géén vrijstelling van de naturalisatietoets in het kader van naturalisatie.

Artikel 3, eerste lid, onder e

De WIN kent de mogelijkheid dat de verzoeker niet het inburgeringsprogramma behoeft te volgen, omdat wordt vastgesteld dat de betrokkene reeds voldoende is ingeburgerd. Indien de betrokkene reeds voldoende is ingeburgerd, besluit het college van burgemeester en wethouders dat het vaststellen van een inburgeringsprogramma voor de verzoeker achterwege wordt gelaten (artikel 5, tweede lid, WIN). Het ligt in de rede dat degene die op grond van zijn reeds aanwezige kennis, inzicht en vaardigheden bij het inburgeringsonderzoek door het college van burgemeester en wethouders van het inburgeringsprogramma is vrijgesteld, niet alsnog de naturalisatietoets behoeft af te leggen.

In het geval dat de verzoeker een beschikking van het college van burgemeester en wethouders overlegt waaruit blijkt dat het vaststellen van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten om reden dat de nieuwkomer binnen een redelijke termijn in voldoende mate kennis, inzicht en vaardigheden zal verwerven, bestaat echter geen aanleiding om de naturalisandus vrij te stellen van het afleggen van de naturalisatietoets. In een zodanig geval is immers nog geen concreet bewijs voor handen dat de naturalisandus daadwerkelijk over voldoende taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving beschikt.

Artikel 3, eerste lid, onder f

De verzoeker die de in artikel 5, vierde lid, WIN bedoelde toets met goed gevolg heeft afgelegd en daarom het inburgeringsprogramma van de WIN niet heeft behoeven te volgen, is vrijgesteld van de naturalisatietoets. De verzoeker heeft zich in dit geval vrijwillig gemeld voor een inburgeringstoets. Op grond van de resultaten van die toets is door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld dat hij reeds voldoet aan de eisen voor inburgering.

Artikel 3, eerste lid, onder g

Het college van burgemeester en wethouders kan een nieuwkomer op grond van artikel 3, derde lid, onder a, WIN voor onbepaalde duur ontheffen van de verplichting een inburgeringsprogramma te volgen, indien is gebleken dat die persoon wegens lichamelijke of psychische redenen nooit in staat zal zijn aan enige verplichting krachtens de WIN te voldoen. Deze categorie personen zal evenmin ooit kunnen voldoen aan de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. Het ligt in de rede dat verzoekers uit deze categorie worden vrijgesteld van de verplichting tot het afleggen van een naturalisatietoets. Het eerste lid, onder g, van artikel 3 voorziet in die vrijstelling.

Artikel 4

Verzoekers die kunnen aantonen bijvoorbeeld door middel van een verklaring van een huisarts, medisch specialist of andere deskundige dat zij een zodanig ernstige lichamelijke of geestelijke belemmering hebben, dat zij de naturalisatietoets of een gedeelte daarvan niet kunnen afleggen, zijn geheel of gedeeltelijk ontheven van de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. De aard en de ernst van de belemmering moeten zodanig zijn, dat het afleggen van een naturalisatietoets of een gedeelte daarvan, feitelijk en blijvend onmogelijk is. Hierbij wordt met name gedacht aan doofheid, blindheid, woordblindheid en een geestelijke beperking, waaronder mede wordt begrepen een beperkt leervermogen.

Indien de verzoeker vanwege zijn belemmering niet in staat is om een of meer toetsonderdelen af te leggen, is hij alleen ontheven van de verplichting om het betreffende onderdeel of de betreffende onderdelen af te leggen. Zo zal een persoon die visueel gehandicapt is niet op zijn schrijf- en leesvaardigheid worden getoetst, maar wel op zijn spreek- en luistervaardigheid evenals op zijn kennis van de staatsinrichting en maatschappij.

De verzoeker die ongeletterd is en die kan aantonen dat hij zich extra heeft ingespannen het vereiste taalniveau van de naturalisatietoets te bereiken maar daarin niet is geslaagd, is ontheven van het schrijf- en leesvaardigheidsgedeelte van de toets, indien hij een verklaring overlegt van een terzake deskundige, waarin deze aangeeft dat de verzoeker gezien zijn beperkte leervermogen in samenhang met onder meer zijn vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet meer in staat geacht kan worden het gewenste lees- en schrijfvaardigheidsniveau te bereiken. Alleen de verzoeker die niet in staat is de gehele naturalisatietoets af te leggen, is geheel ontheven van deze verplichting.

Door de instantie die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, wordt op het adviesblad gemotiveerd aangegeven of de naturalisandus op grond van dit artikel (geheel of gedeeltelijk) is ontheven. Indien twijfel bestaat of betrokkene vanwege de belemmering feitelijk niet in staat is om de naturalisatietoets (gedeeltelijk) af te leggen, wordt een nader onderzoek ingesteld. Tegen het oordeel of betrokkene in aanmerking komt voor ontheffing staat, evenmin als tegen het oordeel omtrent vrijstelling ex artikel 3 van dit besluit, geen afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure open. Het gaat hierbij om een voorbereidingshandeling in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het oordeel omtrent vrijstelling of ontheffing treft de naturalisandus, los van het besluit op zijn verzoek om naturalisatie, niet rechtstreeks in zijn belang. Het oordeel over de vrijstelling of ontheffing is voor hem alleen van belang in het kader van de uiteindelijke beslissing op zijn naturalisatieverzoek. Tegen deze laatste beslissing staat bezwaar en beroep open.

Artikel 5

Indien de verzoeker de naturalisatietoets met goed gevolg heeft afgelegd, wordt aan hem een certificaat uitgereikt. Gelet op de mogelijkheid van gedeeltelijke ontheffing van het afleggen van de naturalisatietoets, wordt op het certificaat vermeld welke toetsonderdelen door de verzoeker met goed gevolg zijn afgelegd. Onze Minister stelt voor het certificaat een model vast. Dit certificaat is het bewijs dat de verzoeker beschikt over de vereiste (onderdelen van) kennis van de taal, staatsinrichting en maatschappij om voor naturalisatie in aanmerking te kunnen komen. Bij de indiening van zijn naturalisatieverzoek kan de verzoeker volstaan met de overlegging van een gewaarmerkt afschrift van het certificaat.

Het certificaat waaruit blijkt dat de naturalisandus beschikt over de vereiste (onderdelen van) kennis van de Nederlandse taal wordt in het hele Koninkrijk erkend. Indien de verzoeker bijvoorbeeld verhuist naar een andere gemeente in Nederland en daar een naturalisatieverzoek indient, wordt het certificaat dat hij heeft ontvangen toen hij nog in een andere gemeente in Nederland woonde, geaccepteerd als bewijs dat hij voldoet aan het inburgeringsvereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN. Hetzelfde geldt ingeval de verzoeker verhuist naar de Nederlandse Antillen of Aruba. Heeft de verzoeker het certificaat ontvangen toen hij nog in de Nederlandse Antillen of Aruba woonde en verhuist hij vervolgens naar Nederland of een van de andere landen, dan wordt dit certicaat eveneens als bewijs geaccepteerd dat de verzoeker aan het inburgeringsvereiste van de RWN voldoet.

Als uit het certificaat blijkt dat de naturalisandus beschikt over voldoende kennis (van onderdelen) van de Papiamentse of Engelse taal, wordt het certificaat alleen geaccepteerd als bewijs dat de verzoeker voldoet aan het inburgeringsvereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet, indien de naturalisandus ten tijde van het verzoek om naturalisatie en de beslissing daarop woonachtig is in een van de landen waar de Papiamentse dan wel Engelse taal gangbaar is.

Artikel 6

Ter uitvoering van deze algemene maatregel van rijksbestuur kan Onze Minister nadere regels stellen. De Ministers van Justitie van de Nederlandse Antillen en van Aruba worden hierover tevoren gehoord. Gedacht kan worden aan regels met betrekking tot de mogelijkheid om ontheffing te verlenen en aan procedurevoorschriften.

Artikel 7

Verzoekers die reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit een naturalisatieverzoek hebben ingediend, behoeven niet te voldoen aan de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. Terugwerking in die zin dat ook verzoekers, die voor de inwerkingtreding van dit besluit een naturalisatieverzoek hebben ingediend en waarop nog niet is beslist, alsnog een naturalisatietoets moeten afleggen, is niet wenselijk. Of betrokkene voldoet aan het inburgeringsvereiste, is reeds getoetst bij de inontvangstneming van het verzoek op basis waarvan een advies aan Onze Minister is uitgebracht. Het is onjuist deze verzoekers achteraf alsnog aan een naturalisatietoets te onderwerpen. Bovendien zou hiermee mogelijk een te groot capaciteitsbeslag worden gelegd op de aan te wijzen toetstingsinstellingen. De verplichting tot het afleggen van een naturalisatietoets zal daarom alleen gelden voor verzoekers die op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een verzoek om naturalisatie indienen.

Artikel 8

Ter uitvoering van dit besluit dienen in de landen van het Koninkrijk ambtenaren, autoriteiten of instellingen te worden aangewezen die de naturalisatietoets zullen gaan afnemen. Tevens zullen er aanpassingen met betrekking tot de uitvoering dienen plaats te vinden. De drie landen zullen mogelijk niet op hetzelfde tijdstip klaar zijn voor de uitvoering van deze algemene maatregel van rijksbestuur. De invoering van bepaalde artikelen of onderdelen daarvan zal daarom in elk van de drie landen op een verschillend tijdstip moeten kunnen plaatsvinden. Dit besluit is gebaseerd op de bij Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 618) gewijzigde artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder d, en 23 en kan dus niet eerder dan genoemde bepalingen in werking treden.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 mei 2002, nr. 89.

Naar boven