TOELICHTING
Algemeen
In deze regeling tot wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland wordt
deze regeling aangepast naar aanleiding van de Wet van 23 juni 2017 tot wijziging
van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het
onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging
van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 285) en het Besluit van 26 juni 2017 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele
andere besluiten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring
aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding
(Stb. 2017, 287). Als datum voor de inwerkingtreding van deze wetgeving is gekozen voor 1 oktober
2017. Zie de toelichting in Stb. 2017, 287.
Het participatieverklaringstraject bestaat uit twee onderdelen: een inleiding in de
kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van de participatieverklaring.
De ondertekening van de participatieverklaring moet worden beschouwd als het sluitstuk
op dit examenonderdeel. Daarbij verklaart de inburgeringsplichtige dat hij door middel
van een inleiding op de kernwaarden kennis heeft genomen van de kernwaarden van de
Nederlandse samenleving en dat hij deze respecteert.
Niet alle in Nederland verblijvende vreemdelingen vallen onder de Wet inburgering.
Degenen die onder de Wet inburgering vallen, volgen het inburgeringstraject op grond
van die wet en sluiten dat traject in beginsel af met een inburgeringsdiploma. Vreemdelingen
die op of na 1 oktober 2017 op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig worden,
hebben een inburgeringstraject waarin het participatieverklaringstraject een onderdeel
van het examenprogramma is.
Ook voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen geldt dat zij door het halen van
een examen aantonen dat zij het Nederlands voldoende beheersen en kennis van de Nederlandse
samenleving en staatsinrichting hebben. Voor hen is als naturalisatietoets aangewezen
het examen dat ook wordt afgenomen in het kader van de Wet inburgering: het inburgeringsexamen.
Niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die een naturalisatieverzoek willen indienen,
hoeven niet het participatieverklaringstraject van het inburgeringsexamen te doen.
De andere onderdelen van het inburgeringsexamen gelden wel voor niet-inburgeringsplichtige
vreemdelingen, tenzij zij in het individuele geval een beroep kunnen doen op een volledige
vrijstelling of ontheffing of een deelvrijstelling. Ook niet-inburgeringsplichtige
vreemdelingen sluiten hun examenprogramma af met een inburgeringsdiploma.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor de vraag of de verzoeker tot naturalisatie
wel of niet inburgeringsplichtig is en welk examenprogramma voor hem geldt, het moment
van indiening van het naturalisatieverzoek bepalend is.
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt
afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde
uitgangspunt. Deze afwijking is toegestaan nu de onderhavige regeling tot wijziging
van de Regeling naturalisatietoets Nederland direct samenhangt met bovengenoemde wijzigingen
van de Wet inburgering en het Besluit inburgering die met ingang van 1 oktober 2017
in werking treden (aanwijzing 174, vierde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de
regelgeving: spoedregelgeving).
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 2)
Met de aanpassing van het eerste lid is geregeld dat als de in Europees Nederland
geldende naturalisatietoets is aangewezen het actuele inburgeringsexamen van de Wet
inburgering. Als gevolg van het aanwijzen van het inburgeringsexamen van de Wet inburgering
als de naturalisatietoets leidt een inhoudelijke aanpassing van het examenprogramma
van het inburgeringsexamen ook tot aanpassing van de naturalisatietoets. Het examenonderdeel
`participatieverklaringstraject` maakt met ingang van 1 oktober 2017 deel uit van
de naturalisatietoets.
Verzoekers tot naturalisatie die een voor de invoering van het participatieverklaringstraject
geldend examenprogramma hebben gehad en daarvoor zijn geslaagd, zijn in het bezit
gesteld van een inburgeringsdiploma. Het overleggen van dit inburgeringsdiploma is
voldoende in de naturalisatieprocedure. Immers, artikel 3, eerste lid, aanhef en onder
h, van het Besluit naturalisatietoets stelt hen vrij van het afleggen van de naturalisatietoets.
Ook na 1 oktober 2017 wordt bij personen die bezig zijn met het examen het ‘oude’
examenprogramma afgenomen. Zij hoeven het participatieverklaringstraject niet te volgen.
Dit sluit aan bij het overgangsrecht in artikel VI, Stb. 2017, 285. Het inburgeringsdiploma dat zij hebben ontvangen, ook na 1 oktober 2017, voldoet
aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit naturalisatietoets.
Het tweede lid is aangepast aan de (gewijzigde) nummering van het inburgeringsexamen
in de Wet inburgering.
Onderdeel B (artikel 4)
Het eerste en derde tot en met achtste lid zijn aangepast aan de (gewijzigde) nummering
in het Besluit inburgering.
In het nieuwe negende lid wordt geregeld dat het nieuwe examenonderdeel ´participatieverklaringstraject´
niet van toepassing is op verzoekers tot naturalisatie die niet inburgeringsplichtig
zijn op grond van de Wet inburgering. De vraag of de verzoeker tot naturalisatie wel
of niet inburgeringsplichtig is op het moment dat hij zijn naturalisatie aanvraagt,
wordt beantwoord door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Aldaar wordt de registratie van inburgeringsplichtigen
gehouden. Op het moment dat de niet-inburgeringsplichtige bij DUO start met het afleggen
van de voor hem geldende onderdelen van het inburgeringsexamen (als naturalisatietoets)
moet bij DUO en betrokkene duidelijk zijn dat het participatieverklaringstraject niet
een onderdeel van het examenprogramma is.
Onderdeel C (artikel 5)
In het nieuwe vijfde lid wordt, zoals al gold op grond van de (vorige redactie van
de) Wet inburgering (zie het derde en vierde lid van artikel 5), bepaald dat de verzoeker
die door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ontheven van de inburgeringsplicht
wegens een psychische of lichamelijke belemmering of een verstandelijke handicap,
geen verplichting heeft tot het afleggen van de naturalisatietoets, mits de ontheffingsbeschikking
op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder is dan drie jaar.
Onderdeel D (artikel 6)
Het nieuwe eerste lid regelt dat twee onderdelen van het inburgeringsexamen niet hoeven
te worden afgelegd indien de verzoeker tot naturalisatie een beschikking van de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overlegt, waaruit blijkt dat hij wegens aangetoonde
geleverde inspanningen van die onderdelen van het inburgeringsexamen is ontheven.
Het betreft de examinering van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse
taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen
en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving. De inburgeringsplichtige
die op grond van deze twee onderdelen van het inburgeringsexamen vanwege aantoonbare
geleverde inspanningen ontheven is, is niet ontheven van het participatieverklaringstraject
en zal zich daarvoor tijdens zijn inburgeringstraject moeten vervoegen bij de gemeente.
Slechts nadat ook dat onderdeel is afgelegd, kan sprake zijn van naturalisatie.
In het tweede lid wordt geregeld dat de naturalisatietoets niet hoeft te worden afgelegd
door verzoekers tot naturalisatie die een beschikking van de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid overleggen, waaruit blijkt dat zij op grond van de Wet inburgering,
zoals deze wet luidde op 30 september 2017, zijn ontheven van de inburgeringsplicht
wegens aantoonbaar geleverde inspanningen om aan die plicht te voldoen.
In het nieuwe zevende lid is bepaald dat de adviesprocedure van de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO) in het derde tot en met vijfde lid, die uitwerking geeft aan het aantonen
van geleverde inspanningen (artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets),
niet van toepassing is op vreemdelingen die vanaf 1 oktober 2017 onder de Wet inburgering
komen te vallen. Van het examenonderdeel genaamd het participatieverklaringstraject
kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen ontheffing wegens geleverde
inspanningen verlenen (artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering). Om te voorkomen
dat in een dergelijke situatie wel naturalisatie zonder het afleggen van het participatieverklaringstraject
mogelijk is, kunnen deze personen geen gebruik maken van de genoemde adviesprocedure.
Zij moeten eerst voldoen aan hun inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff