Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 maart 2018, nummer WBV 2018/1, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen afkortingenlijst wordt vervangen door de gewijzigde afkortingenlijst als aangegeven in bijlage 1.

B

Paragraaf A2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Staande houden ter vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen heeft de bevoegdheid om personen staande te houden om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de persoon vast te stellen. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden als sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren of ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het vermoeden dat de persoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, toetsen aan objectieve maatstaven. Deze objectieve maatstaven zijn in ieder geval gebaseerd op tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • feiten of omstandigheden van de situatie waarin de persoon wordt staande gehouden;

  • aanwijzingen over de persoon die wordt staande gehouden;

  • ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, KMar of andere overheidsinstanties.

Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag in ieder geval in de volgende situaties aangenomen worden:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectie SZW of de BRP;

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

    voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen raadpleegt de gegevens over de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van de staande gehouden persoon in de BVV, als deze gegevens niet vastgesteld kunnen worden aan de hand van een document zoals omschreven onder artikel 4.21 Vb. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen beoordeelt op basis van de gegevens in de BVV of een terugkeerbesluit moet worden genomen tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het terugkeerbesluit wordt opgelegd met het model M107-A.

Als de gegevens van de staande gehouden persoon niet voorkomen in de BVV raadpleegt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de opgegeven nationaliteit van de staande gehouden persoon in de BRP.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen onderzoekt de verblijfsstatus van de staande gehouden persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft of als een verblijfsstatus die in de BVV gevonden is om nader onderzocht vraagt.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van het staande houden van personen een proces-verbaal opmaken, met gebruikmaking van het model M105 of in geval van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van het model M105-D.

C

Paragraaf A2/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. De uitvoering van een overdrachtsbesluit

Ter uitvoering van een overdrachtsbesluit kan een vreemdeling niet worden staande gehouden en overgebracht op grond van artikel 50 Vw.

Op grond van artikel 8, onder m, Vw heeft de Dublinclaimant immers rechtmatig verblijf tot de feitelijke overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat. Als een gedwongen overdracht aan de orde is en de vreemdeling met dat oogmerk in bewaring wordt gesteld, vindt de inbewaringstelling plaats voordat de vreemdeling wordt overgebracht naar de plaats waar de maatregel feitelijk ten uitvoer wordt gelegd.

D

Paragraaf A2/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4. Overname uit strafrecht

In het geval de vreemdeling ter uitvoering van het VRIS-protocol wordt overgedragen aan de AVIM hoeft geen staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw meer plaats te vinden. Er kan gelijk worden overgegaan tot de ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, Vw, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan – dan wel direct aansluit op – het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending. Dit is het tijdstip waarop de termijn van de vreemdelingenrechtelijke ophouding aanvangt. De overname en de opvolgende ophouding worden verantwoord in het model M105-A (zie ook A5/6.12 Vc).

E

Paragraaf A2/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5. Overbrengen en ophouden

De ophoudingstermijn vangt aan bij de aankomst van de opgehouden persoon op de plaats van de ophouding. Bij het overbrengen van de opgehouden persoon telt de tijd niet mee.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van het ophouden van personen een proces-verbaal opmaken door gebruik te maken van het model M105-A of in geval van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van het model M105-D.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de opgehouden persoon op de hoogte stellen van alle volgende rechten:

  • het recht om zich bij te laten staan door een raadsman;

  • het recht op bijstand van diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland;

  • het recht op aan kennisgeving van de ophouding aan derden (verwanten, echtgeno(o)t(e) of een levenspartner);

  • het recht op beroep tegen de ophouding;

Als de opgehouden persoon minderjarig is, worden degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen geïnformeerd over de ophouding. Als daartoe geen gelegenheid bestaat, moet de Korpschef of de Commandant der KMar de kennisgeving doen aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland.

F

Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;

  • raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;

  • het OPS en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.

Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

G

Paragraaf A2/12.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.4. Gevolgen signalering bij het aantreffen aan de grens of binnen Nederland

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij een vreemdeling die gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen verrichten:

  • de vreemdeling die gesignaleerd staat een inreisverbod opleggen (model M107-B) anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;

  • bij de vreemdeling die gesignaleerd staat nagaan of de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:

    • als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten moet geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd;

    • als de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet moet een terugkeerbesluit worden opgelegd (model M107-A).

De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.

H

Paragraaf A2/12.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.6. Aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling te kennen geeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen en in het (N)SIS of OPS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle volgende handelingen:

  • de treffer melden bij het Bureau SIRENE;

  • de IND op de hoogte stellen van het bestaan van de (N)SIS- of OPS-signalering.

De IND neemt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling.

Bij een negatief besluit op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, moet de vreemdeling worden uitgezet en blijft de signalering in (N)SIS of OPS gehandhaafd.

Als sprake is van een claim op basis van de Verordening (EU) nr. 604/2013 neemt het verantwoordelijke land de behandeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over en blijft de (N)SIS-signalering voorlopig gehandhaafd. Het Schengenland dat de vreemdeling heeft gesignaleerd neemt de beslissing over het handhaven of laten vervallen van de signalering.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen (model M107-C).

I

Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt (model M107-A).

Aan een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie wordt geen inreisverbod verstrekt. Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een inreisverbod inhoudt (model M107-A), moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen via Bureau Sirene contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de vreemdeling een inreisverbod opleggen. Als het verstrekken van het terugkeerbesluit strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), verstrekt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geen terugkeerbesluit.

In afwijking van de richtlijn 2008/115 wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling;

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Vorenstaande geldt onverminderd andere vormen van begeleiding, zoals door de KMar in het kader van de veiligheid van de vlucht, of begeleiding door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

J

Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrektermijnen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten de gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb nader toelichten, indien uit deze gronden zelf niet rechtstreeks blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze toelichting is in ieder geval vereist bij de gronden als genoemd in artikel 5.1b, vierde lid, Vb.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND bekort of onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waar met toepassing van artikel 30a, 30b of 31 Vw op is beslist, tenzij:

  • de vreemdeling de toegang is geweigerd, of als sprake is van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling in bewaring is gesteld;

  • de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er sprake is van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen.

De IND onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling op grond van artikel 62, tweede lid, Vw wanneer sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die met toepassing van artikel 30c, eerste lid, Vw buiten behandeling is gesteld.

Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

K

Paragraaf A3/4 Inleiding Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Reisdocumenten

Als een vreemdeling Nederland moet verlaten en niet over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd, ondersteunt de DT&V de vreemdeling bij het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Dit geldt ook voor vreemdelingen waarvan een (herhaalde) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de bevoegdheid tot uitzetting tijdelijk is opgeschort.

De DT&V mag de vreemdeling of derden verzoeken bewijsmiddelen die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onderbouwen, aan de DT&V te overhandigen.

Een vreemdeling die uitgezet wordt, moet over tenminste één van de volgende bewijsmiddelen beschikken waarmee de toegang tot het land van bestemming en een eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd:

  • een (geldig) document voor grensoverschrijding;

  • een re-entry permit.

L

Paragraaf A3/6.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.10. Bericht van vertrek of ontruiming

In alle volgende situaties moet de politie het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V melden:

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Deze handelingen worden uitsluitend verricht bij vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit (model M107-A);

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of vóór het ingaan van de vertrektermijn;

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd.

De politie meldt het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht van vertrek, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

De KMar maakt in alle volgende situaties melding van het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V:

  • als de vreemdeling is uitgezet;

  • als de vreemdeling vanuit strafrechttraject is uitgezet, conform het VRIS-protocol;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken nadat de vreemdeling zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken na een MTV-controle;

  • als de vreemdeling is overgedragen na een MTV-controle;

  • als de inbewaringstelling is opgeheven en de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). De vreemdeling hoeft niet de Europese Unie te verlaten;

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Een bevel om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A) geldt uitsluitend voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie hoeven te verlaten. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;

  • als bij controle op uitreis blijkt dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekt. Als deze vreemdeling nog niet eerder een terugkeerbesluit met een inreisverbod heeft ontvangen, moet de KMar dit aan de vreemdeling uitreiken (model M107-A).

De KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

Als de vreemdeling in Nederland opvang heeft genoten, melden de KMar en de politie ook de opvangverlenende instantie het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.

Het COA moet de beëindiging van de onderdakvoorziening of de opvangvoorziening van een vreemdeling aan de IND en de DT&V melden door toezending van het model M100-A.

M

Paragraaf A3/7.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.6. Mantelzorg

Het BMA kan in het medisch advies opnemen dat mantelzorg noodzakelijk wordt geacht, als mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling.

De IND verstaat onder mantelzorg de vanwege de aard van de medische aandoening noodzakelijke verzorging van de vreemdeling door derden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn.

Indien in een land van herkomst of bestendig verblijf professionele (thuis)zorg beschikbaar is, dan kan zorg zoals gegeven bij mantelzorg ook verleend worden door medewerkers van deze professionele (thuis)zorg. Het BMA zal in het medisch advies opnemen of deze vorm van professionele (thuis)zorg beschikbaar is.

Om in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vanwege door BMA noodzakelijk geachte mantelzorg moet de vreemdeling aantonen dat:

  • de vreemdeling in Nederland mantelzorg (die een essentieel onderdeel is van de medische behandeling) ontvangt van een of meer gezins- of familieleden, die hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn; en

  • de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf geen mantelzorg kan ontvangen van één of meer gezins- of familieleden; en

  • in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg, zoals gegeven in de vorm van mantelzorg, niet verleend kan worden door medewerkers van een professionele (thuis)zorg instelling. Het BMA zal in het medisch advies uit eigen beweging of desgevraagd opnemen of deze vorm van professionele (thuis)zorg al dan niet beschikbaar is.

Als de vreemdeling in Nederland geen mantelzorg ontvangt van gezins- of familieleden, maar mantelzorg wordt verleend door een andere derde (niet zijnde een medisch professional) dan kan de IND overwegen dat deze in het land van herkomst ook door een derde verleend kan worden.

De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over het ontbreken van mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf.

N

Paragraaf A3/7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2.1. De schriftelijke aanvraag

De vreemdeling die een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wil indienen, maakt daarvoor gebruik van het formulier ‘Aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw’ en voegt de relevante medische gegevens en bewijsmiddelen als hieronder vermeld toe.

De IND stelt het aanvraagformulier en bijlagen beschikbaar via de website www.ind.nl;

De vreemdeling legt bij de schriftelijke aanvraag alle bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 Vc over. Ook legt de vreemdeling de bijlage ‘Verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ over.

O

Paragraaf A3/7.3.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3.2.3. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens de algemene asielprocedure

In de algemene asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden afgewezen in de algemene asielprocedure;

  • de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en -stukken; en

  • het advies van BMA niet binnen de termijnen van de algemene asielprocedure wordt verwacht.

De vreemdeling wordt op moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring en een ‘verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve besluit wordt genomen.

P

Paragraaf A3/7.3.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3.2.4. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens verlengde asielprocedure

In de verlengde asielprocedure kan de IND toepassing geven aan hetgeen gesteld is in paragraaf A3/7.3.2.2 Vc.

In de verlengde asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen en de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten, dan wel reeds opgestart is, in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en – stukken.

De vreemdeling wordt op moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring en een ‘verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve besluit wordt genomen.

Als de IND het BMA advies afwacht dan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen nadat het BMA advies is afgerond.

Q

Paragraaf A3/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10. Vreemdelingen in de strafrechtketen

De KMar, politie, Openbaar Ministerie, DT&V, DJI en IND moeten ten aanzien van vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) de werkafspraken hanteren die zijn vastgelegd in de Ketenprocesbeschrijving Vreemdeling In de Strafrechtketen (VRIS).

Als een land een formeel uitleveringsverzoek indient, mogen er geen uitzettingshandelingen plaatsvinden totdat de uitleveringsprocedure is afgerond.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij het aantreffen van een vreemdeling die aan alle volgende kenmerken voldoet onmiddellijk Bureau SIRENE informeren:

  • een vreemdeling die gesignaleerd staat voor opsporing en aanhouding;

  • een vreemdeling van wie door een buitenlandse autoriteit uitlevering is gevraagd.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft Bureau SIRENE alle volgende informatie:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de autoriteit die het uitleveringsverzoek doet;

  • in welk systeem de vreemdeling gesignaleerd staat.

Bureau SIRENE moet onmiddellijk de buitenlandse autoriteit verzoeken per ommegaande te berichten of een uitleveringsverzoek wordt ingediend. Bureau SIRENE moet het antwoord van de buitenlandse autoriteit onmiddellijk bekend maken bij de Korpschef of de Commandant der KMar.

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangt het uitleveringsverzoek van de buitenlandse autoriteit en neemt dit in behandeling.

In de gevallen waarin het antwoord van de buitenlandse autoriteit over het al dan niet indienen van een uitleveringsverzoek nog niet is ontvangen, mag de buitenlandse autoriteit voorafgaand aan het formele uitleveringsverzoek, om voorlopige aanhouding van de vreemdeling vragen. De Korpschef of de Commandant der KMar neemt voor het verzoek om voorlopige aanhouding contact op met de bevoegde officier van justitie.

Een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld, moet door de Korpschef of de Commandant der KMar in strafrechtelijke bewaring worden geplaatst. De Korpschef of de Commandant der KMar informeert de DT&V over de overplaatsing van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen informeert de DT&V als de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling wordt opgeschort gedurende de afhandeling van een verzoek om voorlopige aanhouding of uitlevering en de vreemdeling niet meer op korte termijn kan worden uitgezet.

R

Paragraaf A4/2.5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5.3. Aanvraag tot opheffing van het inreisverbod bij gevaar nationale veiligheid

De IND willigt een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod dat een vreemdeling is opgelegd omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, als bedoeld in artikel 6.5a, zesde lid, Vb uitsluitend in als de vreemdeling sinds het uitvaardigen van het inreisverbod en het vertrek uit Nederland ten minste tien aaneengesloten jaren buiten Nederland heeft verbleven.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod nog steeds een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt, verlengt de IND de duur van het inreisverbod.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

S

Paragraaf A4/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Gronden voor ongewenstverklaring

Bij het besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.

a. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

Als de vreemdeling tweemaal een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een voorstel tot ongewenstverklaring van deze vreemdeling bij de IND in.

De IND besluit uitsluitend tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als ten aanzien van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten die de vreemdeling heeft begaan, sprake is van:

  • een proces-verbaal;

  • een transactie; of

  • een uitgevaardigde strafbeschikking.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het opmaken van een eerste proces-verbaal tegelijkertijd aan de vreemdeling de waarschuwing dat, als hij nogmaals een bij de Vw strafbaar gesteld feit begaat, de ambtenaar een voorstel tot ongewenstverklaring indient. Van deze waarschuwing maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een aantekening in de BVV.

b. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De IND beoordeelt zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van een rechterlijk vonnis waarin de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr ten aanzien van een vreemdeling is verlengd, of wordt besloten tot ongewenstverklaring.

c. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als hij wegens een misdrijf:

  • is veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of een taakstraf of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of vrijheidsontnemende maatregel ten minste één dag bedraagt; of

  • bij herhaling is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of bij herhaling een taakstraf, onvoorwaardelijke geldboete of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd heeft gekregen, een transactieaanbod heeft aanvaard of een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.

De IND rekent tot vrijheidsontnemende maatregelen:

  • plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37 WvSr);

  • plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (zie artikel 38m WvSr);

  • plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr); en

  • ter beschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr).

Bij een veroordeling van een vreemdeling tot een taakstraf neemt de IND de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt bij de beoordeling of wordt besloten tot ongewenstverklaring.

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als daarvoor concrete aanwijzingen zijn.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

d. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder d, Vw

De IND kan een vreemdeling die in één van de lidstaten van de Benelux of Schengen ongewenst is verklaard, op een met redenen omkleed verzoek van één van lidstaten, ook voor de andere lidstaten ongewenst verklaren.

e. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw

De IND kan tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw besluiten als de vreemdeling buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, is in ieder geval een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Artikel 8 EVRM

De IND besluit niet tot ongewenstverklaring als de ongewenstverklaring een schending van artikel 8 EVRM betekent. Bij het besluit tot ongewenstverklaring weegt de IND artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

T

Paragraaf A4/3.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.5.1. Inleiding

Bij de toepassing van artikel 6.6 lid 2 Vb weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse Staat.

Als een vreemdeling die ongewenst verklaard is vanwege gevaar voor de nationale veiligheid een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring heeft ingediend, willigt de IND deze aanvraag uitsluitend in als de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland tien jaren onafgebroken buiten Nederland heeft verbleven.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, wijst de IND de aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring af.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

Er kunnen zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het belang van de vreemdeling moet prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. De IND laat het algemeen belang van de Nederlandse Staat uitsluitend laten wijken voor het belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden in het geval van de vreemdeling die bij de totstandkoming van de algemene regel over opheffing van de ongewenstverklaring niet zijn betrokken.

In ieder geval merkt de IND het enkele feit dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet aan als een bijzonder feit of bijzondere omstandigheid.

U

Paragraaf B1/3.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3.3. Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent heeft nagelaten alle daarvoor benodigde gegevens te verstrekken, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Indien de referent heeft nagelaten de leges te voldoen, ondanks dat de IND hem heeft bericht omtrent de hoogte van de leges, de betaalwijze en de termijn waarbinnen betaald moet worden, wordt de aanvraag, conform artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d, buiten behandeling gesteld, zonder de aanvrager in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in:

  • dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;

  • dat de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft ingeleverd (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb); en

  • dat zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv.

V

Paragraaf B1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

  • een taakstraf; of

  • een onvoorwaardelijke geldboete.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af wegens gevaar voor de openbare orde als het transactieaanbod of de strafbeschikking er uitsluitend toe strekt dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld-of geluidsdragers.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Een gevaar voor de nationale veiligheid kan ook blijken uit de omstandigheid dat de vreemdeling:

  • is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf, als bedoeld in artikel 83, 134a en 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht; of

  • is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf in het buitenland;

  • bijzonder ernstige gedragingen (heeft) verricht met een terroristisch oogmerk.

W

Paragraaf B3/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb wordt voldaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling volgt (of gaat volgen) een Engelstalige opleiding aan het middelbaar beroepsonderwijs niveau 4;

  • de onderwijsinstelling waaraan de vreemdeling gaat studeren is aangesloten bij de Gedragscode ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ en opgenomen in het bijbehorende register;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de vreemdeling valt binnen de criteria voor de pilot zoals opgenomen in artikel 8.1 van de Gedragscode ‘Inkomende mobiliteit mbo4’;

  • de vreemdeling is 18 jaar of ouder; en

  • de vreemdeling heeft een minimale score behaald van 4.5 bij het International English Language Testing System (IELTS) of heeft de vooropleiding in het Engels genoten.

X

Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 1d, eerste en derde lid, BuWav.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, Buwav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

de werkgever het loon elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als

overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

Aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van de arbeid als zelfstandige en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder c, is bij een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg voldaan als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

Y

Paragraaf B6/2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.6. Houder van een Europese blauwe kaart

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 1i, eerste lid, onder b en tweede lid, Buwav.

Bestanddelen bruto maandloon Europese blauwe kaarthouders

De IND telt bij het bruto maandloon de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, mits deze elke maand giraal worden overgemaakt op een bankrekening die op naam is gesteld van de vreemdeling en contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt niet mee in het bruto maandloon:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Diploma van hoger onderwijs

In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.

Erkenning beroepskwalificaties

In aanvulling op artikel 3.30b Vb moet een gereglementeerd beroep erkend zijn en dragen de werkgever en de vreemdeling de verantwoordelijkheid om bij een bezoek van een inspectie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de vereiste beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.30b Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

In aanvulling op de artikelen 4.43 en 3.89b Vb geeft de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart houder te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart heeft gevonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend.

Z

Paragraaf B6/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1. Arbeid als kennismigrant

De IND willigt de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb in als niet aan het looncriterium voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wel wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft voor het bereiken van het dertigste levensjaar verblijf gekregen als kennismigrant;

  • de vreemdeling wijzigt niet van werkgever; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan het looncriterium voor vreemdelingen jonger dan dertig jaar zoals is vastgelegd in artikel 1d, BuWav.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af, op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb, als sprake is van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling voldoet niet aan het looncriterium als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, BuWav;

  • voor de vreemdeling gold bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan dit looncriterium.

Werkloosheid

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 18 Vw en trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 19 Vw, juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend en:

  • de kennismigrant langer dan drie maanden werkloos is; of

  • de kennismigrant een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

AA

Paragraaf B7/2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.1. Vrijstellingsgronden middelen van bestaan

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;

  • de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of

  • de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Uitkering WAO, WAZ, Wajong

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WAO, WAZ of de Wajong; en

  • voldoet aan alle volgende voorwaarden:

    • uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en

    • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Uitkering WIA

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de WIA ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WIA; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.

Uitkering Wet Wajong (wet geldig vanaf 1 januari 2010)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering ingevolge de Pw)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;

  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en

  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.

Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:

  • de referent is vijf jaar door B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Pw volledig ontheven van de verplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, Pw (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Familie- of gezinslid van slachtoffer mensenhandel, getuige-aangever mensenhandel of slachtoffer eergerelateerd geweld of huiselijk geweld

Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

AB

Paragraaf B7/3.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.6.2. Wobka

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier onder de beperking familie- of gezinslid als aan alle volgende vereisten van de Wobka als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, Vb is voldaan:

  • de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een beginseltoestemming afgegeven (artikel 2 Wobka);

  • de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • er is een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse adoptiekind (artikel 8, aanhef en onder b, Wobka) overgelegd waaruit blijkt dat het kind niet lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is;

  • de afstand door de biologische ouder(s) van het buitenlandse adoptiekind is naar behoren geregeld (artikel 8, aanhef onder d, Wobka); en

  • de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders (artikel 8, aanhef en onder e, Wobka).

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

Versnelde procedure

De IND handelt de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van het adoptiekind versneld – binnen twee weken – af als deze wordt ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instantie namens de aspirant-adoptiefouders.

Nadat de IND heeft gecontroleerd dat de beginseltoestemming is afgegeven en de leges zijn betaald, geeft de IND de toestemming aan de Nederlandse vertegenwoordiging voor het land van herkomst voor afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij geldt het voorbehoud dat de volgende bewijsmiddelen worden overgelegd bij de Nederlandse vertegenwoordiging:

  • de afstandsverklaring van de biologisch ouders;

  • de verklaring van de bevoegde autoriteiten waaruit moet blijken dat zij hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • de medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat het adoptiekind niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De betrokken Nederlandse vertegenwoordiging controleert of de afstandsverklaring van de biologische ouders, de verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders en de medische verklaring aanwezig zijn.

Als er bij de Nederlandse vertegenwoordiging twijfel bestaat over de juistheid van bovengenoemde documenten, legt de Nederlandse vertegenwoordiging de zaak aan de IND voor. De IND stelt nader onderzoek in en beslist op basis van het onderzoeksresultaat of de machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging.

AC

Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Bewijsmiddelen

Middelen
Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie
  • a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.

    De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.

    De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).

    De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een niet-Verdragsadoptie.

    De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

    De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

    De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

    • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

    • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

    • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

  • b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

    • een instemmingsverklaring van de ouders; of

    • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

      De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

AD

Paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1. Beleidsregels
Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken, als uit het ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V blijkt dat wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend;

  • 2. er bestaat geen redelijke twijfel over zijn nationaliteit en identiteit; en

  • 3. de vreemdeling heeft de DT&V verzocht ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend en deze aanvraag heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd; en

  • 4. de DT&V heeft, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vastgesteld dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • 1) uit een schriftelijke of mondelinge verklaring van de diplomatieke vertegenwoordiging is gebleken dat de vreemdeling niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf niet twijfelen aan de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit; of

    • 2) is gebleken dat de vreemdeling door de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, en deze autoriteiten niet hebben aangegeven dat ze twijfelen aan de door de hem opgegeven identiteit en nationaliteit. Een buitenschuldsituatie wordt niet aangenomen als de vreemdeling:

      • heeft geweigerd de voor de indiening van de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument vereiste handgeschreven verklaring op te stellen waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf meedeelt zelfstandig te willen terugkeren;

      • zonder opgaaf van redenen niet is verschenen op de afspraak voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf;

      • tijdens de presentatie in persoon aan de betreffende autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf mondeling uitdrukkelijk heeft verklaard niet zelfstandig terug te willen keren; en

  • 5. de vreemdeling verblijft zonder verblijfstitel in Nederland;

    • voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning; en

    • heeft evenmin een aanvraag voor een verblijfsvergunning op andere gronden ingediend.

Ad 1.

Het aannemelijk maken kan worden geconcludeerd uit hetgeen de vreemdeling verklaart tegenover de DT&V en uit de door hem overgelegde documentatie, zoals (e-mail)correspondentie met zijn diplomatieke vertegenwoordiging.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit door de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst de juiste gegevens verstrekt;

  • probeert op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst, tenzij uit een schriftelijke dan wel mondelinge verklaring van de diplomatieke vertegenwoordiging is gebleken dat betrokkene, ondanks zijn bereidheid tot terugkeer, niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel de autoriteiten niet twijfelen aan de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit. Op de website van de DT&V is een niet-limitatieve lijst van (soorten) documenten per land te vinden waarmee de identiteit en nationaliteit kan worden onderbouwd.

  • vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 2.

Indien het de vreemdeling buiten zijn schuld gedurende het terugkeertraject niet mogelijk is gebleken om de identiteit of nationaliteit middels documenten te onderbouwen, zal dit niet worden tegengeworpen in het kader van de vergunningverlening als de identiteit en nationaliteit tijdens eerdere toelatingsprocedures niet ongeloofwaardig zijn geacht en ook later in het vertrekproces, met name bij zijn diplomatieke vertegenwoordiging, geen redenen tot twijfel zijn opgekomen.

Ad 4.

De DT&V verwijst tijdens de bemiddeling naar de diplomatieke vertegenwoordiging van het land en naar de niet-limitatieve lijst op de website van de DT&V. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND als sprake is van buitenschuld.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden Nederland binnenreisden.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • alle gezinsleden hebben alle bovenstaande stappen ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • alle gezinsleden hebben deze stappen ondernomen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in één van de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • door BMA is vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder p, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid met een geldigheidsduur van 1 jaar.

4.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V, waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.

4.4. Verlenging en intrekking
Verlenging

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning af indien uit nieuwe informatie van de DT&V blijkt dat de vreemdeling alsnog terug kan keren naar zijn land van herkomst of een ander land.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in indien uit nieuwe informatie blijkt dat de vreemdeling alsnog terug kan keren naar zijn land van herkomst of een ander land.

AE

Paragraaf B9/18.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

18.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

AF

Paragraaf C1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5. Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij afwijzing van een aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, Vw, is geen sprake van een eerste aanvraag als bedoeld in artikel 3.6a, eerste lid, Vb. In dat geval is artikel 3.6a Vb dus niet van toepassing.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet

(meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder c, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb ambtshalve wanneer de Minister hier op grond van zijn discretionaire bevoegdheid toe heeft besloten.

De IND beoordeelt bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, tenzij de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j of k Vw. Paragraaf A3/7 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb en 6.1e Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling reeds eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.

AG

Paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

Algemeen

Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).

Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.

De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:

  • als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én

  • de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:

  • a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;

  • b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;

  • c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.

Ad c.

De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;

  • het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.

In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,

  • hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.

Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

Risicogroepen

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.

Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden;

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:

  • godsdienst;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.

Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Sociale groep – vrouwen

De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.

Sociale groep – seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelaterde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND ook de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt de IND hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid.

Hierbij geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De vreemdeling hoeft zich bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid evenmin terughoudend op te stellen om te voorkomen dat problemen ontstaan die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van vervolging.

De IND beoordeelt of de aannemelijk geachte uitingen van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling in het land van herkomst tot vervolging zullen leiden. Hiertoe toetst de IND of de wijze waarop de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te zullen uiten na terugkeer in het land van herkomst aannemelijk wordt geacht. Indien een deel van die verklaringen als onaannemelijk moet worden gezien, bijvoorbeeld omdat deze niet stroken met de uitingen in Nederland of elders voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, zullen de gestelde uitingen niet bij de beoordeling worden betrokken.

De IND beoordeelt de wel aannemelijk geachte uitingen tegen het licht van de situatie in het land van herkomst. De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. Uitgangspunt is dat iemand zijn gerichtheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd.

Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden.

Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

Politieke overtuiging

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.

Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Het enkele feit dat een vreemdeling, die weigert zijn militaire dienst te vervullen, bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger is op zich onvoldoende om dit als vervolging aan te merken.

Artikel 3.36 lid 2, onder b en c van het Voorschrift Vreemdelingen is alleen toepasselijk indien is vastgesteld dat artikel 3.36 lid 2, onder e niet toepasselijk is. Dat wil zeggen dat de IND, indien de vreemdeling een beroep doet op het feit dat hij dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te hebben moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst toetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is. Als gebleken is dat daarvan geen sprake is, wordt pas getoetst aan onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel gewetensbezwaren).

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen en overeenkomstig vorenstaande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 lid 2, onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    Bij de beoordeling van de aannemelijkheid dienen alle omstandigheden van het geval betrokken te worden, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de situatie van betrokkene.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • a. De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. Indien sprake is van een conflict dat door de internationale gemeenschap is veroordeeld of indien door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan omtrent schendingen van de fundamentele normen, wordt in beginsel aangenomen dat, zo er al geen duidelijke informatie is over reeds gepleegde oorlogsmisdrijven, de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd. De bewijslast wordt voor de vreemdeling daarentegen verzwaard, indien het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat door het land van herkomst oorlogsmisdrijven worden gepleegd dan wel dat de kans daarop groot is. De bewijslast wordt voor de vreemdeling ook verzwaard indien in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar worden geacht en actief (strafrechtelijk) worden vervolgd.

    • b. De vreemdeling dient te behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden voor de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Indien een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn, betrekt de IND de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zou (moeten) hebben gemaakt. Daarnaast beoordeelt de IND wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zou zijn.

    • c. De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. Als de vreemdeling een ander middel daartoe had, dan kan bescherming op grond van artikel 3.36 lid 2, onder e VV niet worden ingeroepen. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid had om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond, dat wil zeggen in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval derhalve de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie, met name een behandeling in de zin van artikel 3.36 lid 2, onder b en c, van het Voorschrift Vreemdelingen.

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

AH

Paragraaf C2/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4. Bescherming autoriteiten en beschermingsalternatief

De IND beoordeelt de bescherming van de vreemdeling in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop het besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt genomen.

Bescherming door de autoriteiten

De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • 1. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van een persoon of een groep die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar een meerdere van die persoon of groep kan en wil tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt optreden. In dat geval moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken; of

  • 2. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten willen en kunnen bescherming bieden. In dat geval verwacht de IND dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit.

In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.

Bescherming door internationale organisaties

De IND beschouwt de volgende organisaties als internationale organisaties in de zin van artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:

  • VN; en

  • NAVO.

Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard

De IND beschouwt de bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.37c, tweede lid, VV in ieder geval van niet-tijdelijke aard, als er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming van de vreemdeling door de internationale organisatie binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.

Uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV volgt niet dat de bescherming van de vreemdeling een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.

Bewijslast

De vreemdeling moet in eerste instantie zelf aannemelijk maken dat hem geen bescherming kan worden geboden. Afhankelijk van de individuele situatie van de vreemdeling en de algehele situatie in het land van herkomst kan de bewijslast meer naar de zijde van de Nederlandse overheid verschuiven.

De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:

  • de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;

  • de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen; en

  • informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.

De vreemdeling hoeft niet aannemelijk te maken dat hem geen bescherming kan worden geboden, als sprake is van tenminste één van de volgende situaties:

  • uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is; of

  • uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat een verzoek om bescherming bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is.

Uitzondering op deze regel is de omstandigheid dat uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren bescherming te bieden aan de vreemdeling.

Als uit algemene informatie over het land van herkomst blijkt dat bescherming niet eenvoudig kan worden verkregen, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat bescherming in zijn geval in het geheel niet kan worden verkregen. Wel kan in dat geval de algemene informatie aanleiding zijn eerder te oordelen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat bescherming niet mogelijk is.

Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, terwijl dit niet uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.

Binnenlands beschermingsalternatief

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.

De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- of vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.

De IND gebruikt de term vluchtalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De IND gebruikt de term vestigingsalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.

De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;

  • b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

  • c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

Ad a.

Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.

Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.

Ad b.

Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.

De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.

In het landgebonden asielbeleid kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bestaan van een vlucht- of vestigingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden van tevoren vaststellen dan wel uitsluiten voor:

  • vreemdelingen uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of

  • een bepaalde bevolkingsgroep.

Terugkeer naar het land van herkomst

De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst terug is geweest.

AI

Paragraaf C2/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Nationale bescherming

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning
Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de referent, indien de referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.

Ten aanzien van het bestaan van een gezinsband met meerdere personen tegelijkertijd geldt het volgende. In beginsel kan een ouder tegelijkertijd een gezinsband hebben met zijn of haar (huwelijks)partner en meerdere van zijn of haar (biologische) kinderen. Voor minderjarige kinderen geldt dat zij in beginsel een gezinsband kunnen hebben met beide biologische ouders.

Voor het overige geldt dat de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen geeft dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat de IND een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.

Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie.

Voor de beoordeling of het biologische minderjarige kind dat om overkomst vraagt feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en er geen sprake is van een van de genoemde omstandigheden of andere contra-indicaties, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het minderjarige pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als degene die in het land van herkomst belast is met het gezag over de kinderen, geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. De IND gaat er vanuit dat het gezag over de kinderen bij beide biologische ouder(s) ligt, tenzij is aangetoond dat dit niet het geval is. Ook als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt, neemt de IND aan dat het gezag bij beide ouders ligt.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent als enige belast is met het gezag over de kinderen; of

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van de kinderen naar Nederland; of

  • de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dienen de kinderen te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e)alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

AJ

Paragraaf C2/7.10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.1. Openbare orde als afwijzingsgrond

Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De IND beoordeelt of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als de vreemdeling een verdragsvluchteling is. De IND beoordeelt of er sprake is van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt een reëel risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict.

De IND hanteert bij de beoordeling van het tijdsverloop de verjaringstermijnen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. Na afloop van die termijnen wordt een eenmalig gepleegd delict niet meer tegengeworpen.

De IND beoordeelt de vraag of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf aan de hand van de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen in totaal ten minste de toepasselijke norm bedraagt. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee, waaronder de vraag hoe groot het aandeel is van de delicten die een gevaar voor de gemeenschap vormen. In ieder geval één van de veroordelingen zal betrekking moeten hebben op een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

De IND betrekt in ieder geval het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen in de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen de toepasselijke norm bedraagt.

De IND betrekt het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen bij de beoordeling als, en voor zover er (mede) sprake is van:

  • drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

  • mensenhandel; of

  • het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid ook opgelegde taakstraffen. De IND berekent de toepasselijke norm met de volgende uitgangspunten:

  • de duur van de door de rechter bepaalde vervangende vrijheidsstraf;

  • de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de vreemdeling een taakstraf niet naar behoren verricht; en

  • voor iedere twee uur bij strafbeschikking: een dag vrijheidsstraf.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

De IND verklaart de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid onder j Vw, als sprake is van een ernstig misdrijf, dat een zelfstandige afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt.

De IND past voorgaande beleidsregels ook toe bij de minderjarige vreemdeling waarbij het volwassenenstrafrecht is toegepast. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee.

Openbare orde als de vreemdeling een verdragsvluchteling is

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling, die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw; en

  • de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’.

Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste 10 maanden.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

De IND beoordeelt het gevaar voor de gemeenschap op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens.

De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:

  • de aard van het misdrijf; en

  • de opgelegde straf.

De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).

De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een gevaar voor de gemeenschap aannemen:

  • drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

  • brandstichting;

  • mensenhandel;

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels.

De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap of nationale veiligheid als bedoeld in artikel 3.105, aanhef en onder c, Vb:

  • indien deze in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten; en

  • die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.

De IND beoordeelt of de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden aannemelijk maken dat in zijn geval geen sprake is van een gevaar voor de gemeenschap.

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die heeft aangetoond een risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, kan door de IND worden afgewezen, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’.

Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste zes maanden; en

  • in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

De IND kan een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.

Paragraaf B1/4.4 Vc ten aanzien van verjaring van misdrijven is hier van overeenkomstige toepassing.

AK

Het Model M8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

AL

Het Model M17 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

AM

Het Model M18 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

AN

Het Model M35-H Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5

AO

Het Model M35-J Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

AP

Het Model M54 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

AQ

Het Model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.

AR

Het Model M56 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.

AS

Het Model M93 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.

AT

Het Model M105 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.

AU

Model M015-A Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

AV

Model M015-B Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

AW

Het Model M105-A Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.

AX

Het Model M105-B Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 13.

AY

Model M105-C Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

AZ

Het Model M105-D Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 14.

BA

Het Model M105-E Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 15.

BB

Het Model M106-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 16.

BC

Het Model M106-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 17.

BD

Het Model M106-C Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 18.

BE

Het Model M107-A Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 19.

BF

Het Model M107-B Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 20.

BG

Het Model M107-C Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 21.

BH

Het Model M108-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 22.

BI

Het Model M108-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 23.

BJ

Het Model M109 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 24.

BK

Het Model M109-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 25.

BL

Het Model M109-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 26.

BM

Het Model M109-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 27.

BN

Het Model M110 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 28.

BO

Het Model M113 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 29.

BP

Het Model M117-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 30.

BQ

Het Model M117-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 31.

BR

Het Model M120 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 32.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2018.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 maart 2018

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Buwav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

bv

besloten vennootschap

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EVS

European Voluntary Service

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

   

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA

regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van Toelichting

mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Opsporingsregister

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet

Rbtv

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

Wcad

Wet conflictenrecht adoptie

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wob

Wet openbaarheid bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

BIJLAGE 2

MODEL M8 STANDAARDFORMULIER VOOR KENNISGEVING EN MOTIVERING VAN ANNULERING OF INTREKKING VAN EEN NATIONAAL VISUM

BIJLAGE 3

MODEL M17 STANDAARDFORMULIER VOOR WEIGERING VAN TOEGANG AAN DE GRENS AAN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN

BIJLAGE 4

MODEL M18 BESCHIKKING WEIGERING TOEGANG PERSONEN DIE VALLEN ONDER HET EU-RECHT INZAKE VRIJ VERKEER (ARTIKEL 8.8 OF 8.5 VREEMDELINGENBESLUIT 2000)

BIJLAGE 5

Model M35-H Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

BIJLAGE 6

MODEL M35-J VERKLARING OM EEN AANVRAAG VOOR EEN VERBLIJFSVERGUNNING ASIEL VOOR BEPAALDE TIJD ALS BEDOELD IN ARTIKEL 28 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 TEVENS GELDIG TE VERKLAREN VOOR EEN (DE) HIER TE LANDE GEBOREN KIND(EREN).

BIJLAGE 7

MODEL M54 AANVRAAGFORMULIER REGELING VERSTREKKINGEN ASIELZOEKERS EN ANDERE CATEGORIEËN VREEMDELINGEN 2005

BIJLAGE 8

MODEL M55 KENNISGEVING BEDENKTIJD/AANGIFTE/VERLENEN MEDEWERKING AAN STRAFPROCES MENSENHANDEL EN BEROEP OP REGELING B8/3 VREEMDELINGENCIRCULAIRE 2000

BIJLAGE 9

MODEL M56 VOORBLAD AANVRAAG VERBLIJFSVERGUNNING DOOR EEN IN BEWARING GESTELDE VREEMDELING

BIJLAGE 10

MODEL M93 BERICHT OMTRENT SIGNALERING

BIJLAGE 11

MODEL M105, PROCES-VERBAAL STAANDEHOUDING/ OVERBRENGING/ OVERDRACHT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 50 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 (VW)

BIJLAGE 12

MODEL M105-A, PROCES-VERBAAL OPHOUDING EN ONDERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 50 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 (VW)

BIJLAGE 13

MODEL M105-B PROCES-VERBAAL VAN STAANDEHOUDING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 55 VREEMDELINGENWET 2000 (VW)

BIJLAGE 14

MODEL M105-D PROCES-VERBAAL STAANDEHOUDING/ OVERBRENGING

BIJLAGE 15

MODEL M105-E BESCHIKKING VERLENGING OPHOUDING, ARTIKEL 50, VIERDE LID, VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 16

MODEL M106-A BEVEL INGEVOLGE ARTIKEL 62A, 3E LID, VW

BIJLAGE 17

MODEL M106-B PROCES-VERBAAL VAN GEHOOR ZICH ONMIDDELLIJK TE BEGEVEN NAAR LIDSTAAT VAN VERBLIJF (ARTIKEL 62A VW)

BIJLAGE 18

M106-C INTREKKING VAN HET BEVEL ZICH ONMIDDELLIJK TE BEGEVEN NAAR LIDSTAAT VAN VERBLIJF

BIJLAGE 19

M107-A KENNISGEVING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 62A VAN DE VREEMDELINGENWET 2000, AL OF NIET GEPAARD MET EEN INREISVERBOD ALS BEDOELD IN ARTIKEL 66A, EERSTE OF TWEEDE LID VAN DE VREEMDELINGENWET 2000.

BIJLAGE 20

M107-B INREISVERBOD ALS BEDOELD IN ARTIKEL 66A, EERSTE EN TWEEDE LID VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 21

M107-C Intrekking Terugkeerbesluit en/of opheffing Inreisverbod

BIJLAGE 22

MODEL M108-A MAATREGEL EX ARTIKEL 56 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 (VW)

BIJLAGE 23

M108-B PROCES-VERBAAL VAN GEHOOR BIJ DE MAATREGEL EX ARTIKEL 56 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 (VW)

BIJLAGE 24

M109 MAATREGEL VAN BEWARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 59 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 25

M109-A MAATREGEL VAN BEWARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 59A VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 26

M109-B MAATREGEL VAN BEWARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 59B VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 27

MODEL M109-C MAATREGEL VAN BEWARING ALS BEDOELD IN ARTIKEL 59, TWEEDE LID, VAN DE VREEMDELINGENWET 2000 (VW).

BIJLAGE 28

MODEL M110 PROCES-VERBAAL VAN GEHOOR (ARTIKEL 59. 59A OF 59B, 62A OF 66A VREEMDELINGENWET 2000 JUNCTO ARTIKEL 5.2 VREEMDELINGENBESLUIT 2000)

BIJLAGE 29

MODEL M113 OPHEFFING VAN EEN AANWIJZING/ MAATREGEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6/ 50/ 55/ 56/ 57/ 58 /59/59A OF 59B VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 30

MODEL M117-A AANWIJZING INGEVOLGE ARTIKEL 55 EN/ OF MELDPLICHT INGEVOLGE ARTIKEL 54 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 31

MODEL M117-C AANWIJZING INGEVOLGE ARTIKEL 55 VAN DE VREEMDELINGENWET 2000

BIJLAGE 32

MODEL M 120 (VOORTGANGS) GEGEVENS MET BETREKKING TOT UITZETTING

TOELICHTING

ALGEMEEN

In dit WBV is in verschillende paragrafen en modellen ten gevolge van de naamstelling voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid de term ‘Veiligheid en Justitie’ omgezet in ‘Justitie en Veiligheid’.

ARTIKELSGEWIJS

A

Ten gevolge van de naamstelling voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de term ‘Veiligheid en Justitie’ omgezet in ‘Justitie en Veiligheid’. De afkorting ‘V&J’ is omgezet naar ‘J&V’.

Ten gevolge van de naamstelling voor het Ministerie van Economische Zaken is de term ‘Economische Zaken’ veranderd naar ‘Economische Zaken en Klimaat’. Dit heeft geen gevolgen voor de afkorting.

Gebleken is dat de afkorting ‘I&M’ niet voorkomt in de Vc. Om die reden is deze afkorting eruit gehaald.

Gebleken is dat de afkorting ‘Pw’ onder andere wordt gebruikt in paragraaf B7/5. Om die reden is deze afkorting toegevoegd aan de afkortingenlijst.

B

Deze wijziging betreft een verwijzing naar het model waarmee een terugkeerbesluit wordt opgelegd.

C

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 1 november 2016, ECLI:RVS:2016:2992, geoordeeld dat Dublinclaimanten niet kunnen worden staandegehouden en overgebracht op grond van artikel 50 VW. De maatregel van bewaring dient daarom opgelegd te worden voordat de vreemdeling wordt overgebracht naar de plaats waar de maatregel feitelijk ten uitvoer wordt gelegd.

D

Deze wijziging betreft een aanpassing van de verwijzing naar een model. Dit model heeft wegens aanpassingen in de M105 range een andere naam gekregen.

E

Deze wijziging betreft een aanpassing van de verwijzing naar een model. Wegens aanpassingen in de M105 range is verwijzing naar een aantal modellen niet meer juist.

F

Aanpassing betreft een verwijzing naar het nieuwe model M107-A waarmee een terugkeerbesluit of een terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod worden opgelegd.

G

Deze aanpassingen betreffen respectievelijk een verwijzing naar het nieuwe model (M107-B) waarmee een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a lid 1 en 2 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt opgelegd, en een verwijzing naar het nieuwe model (M107-A) waarmee een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Dat laatste model wordt ook gebruikt wanneer het terugkeerbesluit gepaard gaat met een inreisverbod.

H

Aanpassing betreft verwijzing naar het nieuwe model M107-C waarmee een terugkeerbesluit wordt ingetrokken en/of het inreisverbod wordt opgeheven.

I

Aanpassingen betreffen verwijzingen naar het nieuwe model (M107-A) waarmee een terugkeerbesluit of terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod worden opgelegd.

J

In deze paragraaf staat beschreven in welke gevallen de IND bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw de vertrektermijn bekort of onthoudt. Dit beleid heeft betrekking op aanvragen waarop inhoudelijk op grond van artikel 30a, 30b en 31, Vw is beslist. Bij de niet-inhoudelijk afdoeningen van een aanvraag (artikel 30 en 30c Vw) ligt het opleggen van een vertrektermijn niet in de rede. De aard van de in artikel 30c eerste lid, Vw genoemde omstandigheden geeft aanleiding om in deze gevallen een onmiddellijke vertrekverplichting op te leggen. Immers, in de in artikel 30c, eerste lid, Vw genoemde gevallen is steeds sprake van een vreemdeling die niet aan de op hem rustende verplichtingen voldoet en daardoor een correcte behandeling van zijn asielaanvraag tegenwerkt. Niet valt in te zien dat in die gevallen een vertrektermijn zou moeten worden gegund. Het beleid is op deze punten nader verduidelijkt. Overeenkomstig het steeds geldende uitgangspunt kan er wel aanleiding zijn een vertrektermijn te gunnen indien de vreemdeling bijzondere individuele omstandigheden aanvoert.

K

Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen, maar het beroep heeft schorsende werking of de behandeling van het verzoek van een voorlopige voorziening mag worden afgewacht, staat dat het indienen van een aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding, een identiteitsonderzoek of de presentatie van de vreemdeling bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst niet in de weg (zie ook AbRS 19 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2340). Dit is in deze beleidsparagraaf verduidelijkt met als doel de tekst van deze paragraaf meer in overeenstemming te brengen met de tekst van paragraaf A3/4.3.

L

Aanpassingen betreffen verwijzing naar het nieuwe model (M107-A) waarmee een terugkeerbesluit of een terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod worden opgelegd. Daarnaast zijn er enkele tekstuele wijzigingen aangebracht.

M

In WBV 2017-8 was al opgenomen dat bij de beoordeling in overweging genomen kan worden dat mantelzorg ook door medewerkers van professionele (thuis)zorg verleend kan worden. Deze wijziging is derhalve een tekstuele correctie die duidelijk maakt dat dit aspect meegewogen wordt als uit het BMA advies blijkt dat professionele (thuis)zorg beschikbaar is.

N

Ingevolge paragraaf A3/7.2.4. dient de vreemdeling bij de schriftelijke aanvraag een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocument of andere bewijsmiddelen over te leggen waarmee de vreemdeling inzicht in zijn identiteit en nationaliteit geeft. Bij de aanvraag hoeft de vreemdeling geen origineel identiteitsdocument te tonen. Aangezien in een latere fase van de besluitvorming het tonen van het originele paspoort wel van belang kan worden, wordt daarom bij de aanvraag wel alvast gevraagd dat de vreemdeling verklaart dat hij het identiteitsdocument zal laten zien aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) als de toegankelijkheid van zijn medische behandeling in het land van herkomst moet worden onderzocht. In paragraaf A3/7.1.5. is neergelegd dat als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, hij in beginsel niet aannemelijk kan maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. Zonder identiteitsdocumenten zal het verzoek om uitstel van vertrek worden afgewezen. Een uitzondering hierop is als het ontbreken van een identiteitsdocument de vreemdeling niet valt toe te rekenen.

O

De aanleiding voor de wijzigingen in deze paragraaf zijn gelegen in het doorvoeren van een meer efficiënte en uniforme uitvoeringswijze binnen de IND. De verplichting dat in de AA-procedure al een BMA advies wordt opgevraagd komt daarom te vervallen. De asielmedewerker besluit of het noodzakelijk is om een BMA-advies op te vragen in verband met de medische situatie van de asielaanvrager. De IND stuurt daartoe de toestemmingsverklaring medische gegevens en verklaring paspoort bij medische omstandigheden naar de vreemdeling. Het is echter niet persé noodzakelijk dat de asielmedewerker zélf de handeling verricht om een BMA-advies op te starten. Dit kan ook worden gedaan bij de afhandeling van de artikel 64-procedure.

Naar aanleiding van voortschrijdend inzicht wordt de periode dat er ambtshalve artikel 64 kan worden verleend tijdens de AA procedure, gelijkgetrokken met de periode in de VA procedure, en wijzigt van drie naar zes maanden. Dit komt een eenduidiger uitvoering ten goede en voorkomt dat opnieuw een besluit genomen hoeft te worden als de termijn van drie maanden overschreden dreigt te worden, terwijl er nog geen uitsluitsel is over de vervolgstap. Dit houdt niet in dat er gewacht wordt en pas na zes maanden een vervolgstap wordt genomen. Als er bijvoorbeeld binnen twee maanden duidelijkheid is over de vervolgstap, dan zal het tijdelijk besluit na twee maanden reeds worden omgezet in een definitief besluit.

P

Deze wijziging is ingestoken vanuit de wens om (in verband met een uniforme beslispraktijk) de afhandeling van de verzoeken om uitstel van vertrek zoveel mogelijk binnen één unit te behandelen. Ook zal de afhandeling bij asiel sneller gaan als er niet gewacht hoeft te worden op de uitkomst van het onderzoek van het BMA. De IND kan daarom net zoals in de AA-procedure, ook in de VA-procedure de asielaanvraag afwijzen onder tijdelijke verlening van voorlopig uitstel van vertrek vóórdat het BMA advies is opgestart of afgerond. Deze handelingen en stappen worden vervolgens gedaan bij de afhandeling van de reguliere artikel 64 procedure. Dit is geen verplichting, als het BMA advies nodig is in combinatie met de asielbeoordeling van de individuele zaak kan de asielmedewerker ook besluiten om de handeling van het opstarten van het BMA advies uit te voeren, en het BMA advies afwachten alvorens de asielaanvraag wordt afgewezen.

Q, AB, AC, AG, AH, AK-AS, BH, BM, BO-BR

Ten gevolge van de naamstelling voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de term ‘Veiligheid en Justitie’ omgezet in ‘Justitie en Veiligheid’.

R

De wijziging in paragraaf A4/2.5.3 betreft een tekstuele aanpassing omdat paragraaf B1.4.4 Vc is aangepast en een verwijzing naar die paragraaf volstaat.

S

De wijziging in paragraaf A4/3.1 betreft een tekstuele aanpassing omdat paragraaf B1.4.4 Vc is aangepast en een verwijzing naar die paragraaf volstaat.

T

De wijziging in paragraaf A4/3.5.1 betreft een tekstuele aanpassing omdat paragraaf B1.4.4 Vc is aangepast en een verwijzing naar die paragraaf volstaat.

U

Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de ABRvS) van 10 januari 2018 (2017038531/1/V1), waarbij de ABRvS in B1/3.3.3 leest dat een mogelijkheid tot herstel verzuim als bedoeld in artikel 4:5 Awb wordt geboden, wordt deze paragraaf thans gewijzigd. Redengevend is dat het nimmer de bedoeling is geweest om bij mvv-aanvragen, waarbij de wetgever juist een uitzondering had gemaakt op de toepassing van artikel 4:5, eerste en vierde lid, van de Awb, de aanvrager alsnog een herstelmogelijkheid te bieden voor het betalen van de leges. De algemene omschrijving beoogt verschillende situaties te omschrijven, waaronder het in de toekomst elektronisch bepalen.

V

In het beleid was opgenomen wanneer er in ieder geval sprake is van concrete aanwijzingen dat iemand een gevaar is voor de nationale veiligheid. De opsomming in het beleid is daarmee niet uitputtend. In de regel baseert de IND zich in de besluitvorming op een individudeel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin de conclusie is opgenomen dat een persoon een gevaar is voor de nationale veiligheid. Een gevaar voor de nationale veiligheid kan echter ook in andere gevallen aangenomen worden. Daarbij wordt in het bijzonder gedacht aan een veroordeling in verband met een terroristisch misdrijf. Het hier bedoelde vonnis kan zowel herroepelijk als onherroepelijk zijn, alsook kan het vonnis een Nederlands- of buitenlands vonnis betreffen (zie ook paragraaf B1.6.2.2 Vc). Verder kan gedacht worden aan de situatie waarin uit de gedragingen van de persoon is af te leiden dat hij/zij dergelijke gedragingen (heeft) verricht met een terroristisch oogmerk. Hiervan is in ieder geval sprake als een persoon zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie.

Een ambtsbericht van de AIVD is een deskundigenbericht hetgeen betekent dat de IND in beginsel van de juistheid van de verstrekte informatie mag uitgaan. Meer dan in het geval van een ambtsbericht van de AIVD zal daarom, in andere gevallen, in de motivering van de beschikking tot uitdrukking gebracht moeten worden wat de individuele omstandigheden zijn om iemand als gevaar voor de nationale veiligheid aan te merken. Daarbij komt in eerste instantie betekenis toe aan de overwegingen van de strafrechter of in het geval de vreemdeling (nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld uit hetgeen uit andere (al dan niet openbare) bron bekend is over diens gedragingen. Voor wat betreft de veroordelingen wegens terroristisch misdrijf is aansluiting gezocht bij de terroristische misdrijven en gedragingen op grond waarvan conform de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken. In casu betreft het veroordelingen wegens misdrijven dan wel gedragingen die zich richten tegen de essentiële belangen van het Koninkrijk, zoals een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83, 134a en 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.

Van een gevaar voor de nationale veiligheid mag een lange tijd worden uitgegaan. Redengevend hiervoor is onder meer de aard van de veroordeling, de gedragingen en de fundamentele afwijzing van de Nederlandse samenleving waar betrokkenen door het plegen van de delicten blijk van hebben gegeven.

De uitleg die in deze paragraaf wordt gegeven aan het begrip gevaar voor de nationale veiligheid is evenzeer van belang voor hetgeen elders in de circulaire onder gevaar voor de nationale veiligheid wordt verstaan. Deze gelijkluidende uitleg is dan ook van toepassing daar waar er niet expliciet verwezen wordt naar B1.4.4 Vc.

W

De pilot ‘Gedragscode Inkomende mobiliteit mbo4’ is op 1 februari 2017 gestart. In deze pilot gaan het onderwijsveld en de overheid gedurende drie jaren het effect verkennen van een versoepeling van het toelatingsbeleid voor deelnemers van buiten de EU/EER op niveau 4 van het mbo-onderwijs. Ten behoeve hiervan zijn in WBV 2016/15 beleidsregels gepubliceerd.

Eind 2017 heeft een interdepartementale werkgroep vastgesteld dat er sinds de start van de pilot slechts één aanvraag voor een internationale niet-EU student ingediend is, welke overigens is ingewilligd. Circa acht mbo-onderwijsinstellingen hebben zich aangesloten bij de ‘Gedragscode mbo’ en zijn door de IND erkend als referent, waarmee zij mogen deelnemen aan de pilot. Verder is gebleken dat een aantal instellingen aangegeven de taaleis (IELTS-5) te hoog te vinden voor de desbetreffende MBO-4 studenten. Daarnaast zijn veel instellingen nog onvoldoende voorbereid op het aanbieden van internationaal onderwijs.

Gelet hierop is besloten de taaleis naar beneden bij te stellen, waardoor er mogelijk meer studenten gaan deelnemen aan de pilot. De pilot is bovendien met één jaar verlengd.

X en Z

Het beleid met betrekking tot het looncriterium dat geldt bij verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ stond verspreid over twee paragrafen. Met deze aanpassing is de tekst verplaatst naar paragraaf B6/5.1.

Y

In deze paragraaf is opgenomen dat de houders van een Europese blauwe kaart een zoekperiode kunnen krijgen van drie maanden om een nieuwe baan als houder van een Europese blauwe kaart te vinden. De zoekperiode wordt enkel gegeven als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning nog niet verstreken is en de houder van de Europese blauwe kaart werkloos is geworden. Voorheen was in deze paragraaf opgenomen dat de zoekperiode van toepassing is wanneer de werkgever de arbeidsovereenkomst voortijdig (voor einde vergunning) ontbindt). Richtlijn 2009/50/EG schrijft echter niet voor dat een zoekperiode alleen mogelijk is als de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd. Uit artikel 13 van de richtlijn blijkt dat een periode van werkloosheid geen reden mag zijn om de Europese blauwe kaart in te trekken wanneer deze niet langer dan drie maanden duurt. Niet is gebleken dat de vreemdeling enkel recht heeft op een zoekperiode indien sprake is van opzegging door de werkgever. De aanpassing brengt de tekst in overeenstemming met de tekst zoals opgenomen in de richtlijn.

AA

Volgens B7/2.1.1 wordt de referent vrijgesteld van het vereiste om zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan als hij blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Om voor deze vrijstelling in aanmerking te komen moet de referent op grond van het tweede lid van artikel 9 Pw vijf jaar volledig zijn ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Pw, te weten de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, Pw) en de plicht om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, Pw).

De plicht om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, is echter niet gericht op arbeidsinschakeling. Daarom is met deze wijziging een ontheffing van de plicht om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, niet langer nodig voor een vrijstelling van het vereiste om zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan wegens een blijvende onmogelijkheid om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

AD

Er wordt een kleine aanpassing gedaan om de tekst in overeenstemming te brengen met de logische werkwijze die nu wordt gehanteerd. De DT&V zal naar de IND enkel aangeven als sprake is van buitenschuld. In situaties waarin geen sprake is van buitenschuld, is geen communicatie nodig.

AE

TEN AANZIEN VAN HET PARTICIPATIEVERKLARINGSTRAJECT
Inleiding

Middels dit WBV wordt een wijziging doorgevoerd naar aanleiding van het toevoegen van de zogeheten participatieverklaring aan het inburgeringsexamen.1

Voor vreemdelingen die op of na 1 oktober 2017 op grond van de Wet inburgering (Wi) inburgeringsplichtig worden, is het participatieverklaringstraject een onderdeel van het inburgeringsexamen. De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) stelt op grond van de Wet inburgering de inburgeringsplicht vast en is verantwoordelijk om te toetsen welke vreemdeling welke onderdelen van het inburgeringsexamen moet volgen om het inburgeringsdiploma te behalen. Als het participatieverklaringstraject niet afgelegd hoeft te worden, wordt dit examenonderdeel niet op het inburgeringsdiploma vermeld.

Het inburgeringsexamen dient eveneens te zijn behaald indien een vreemdeling een sterker verblijfsrecht wenst.

In de artikelen 3.80a, lid 2, onder e, 3.96a, lid 2, onder e, en 3.107a, lid 2, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt steeds bepaald in welke gevallen de hoofdregel, dat het inburgeringsexamen moet zijn behaald, niet van toepassing is. Verwezen wordt naar de situatie dat de vreemdeling op grond van ’artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering’ van de inburgeringsplicht is ontheven.

De verwijzing naar het eerste lid van artikel 6 van de Wet inburgering betekent dat de inburgeringsplichtige vreemdeling die ontheven is op grond van het eerste lid van artikel 6 van de Wet inburgering (ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering) ontheven is van alle onderdelen van het inburgeringsexamen, inclusief het participatieverklaringstraject. De IND beschouwt een brief van DUO als bewijsmiddel dat de vreemdeling op deze grond is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen, als DUO in de brief aangeeft dat de vreemdeling om de genoemde redenen blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.

Wat wordt nu precies gewijzigd en waarom?

De verwijzing naar het tweede lid van artikel 6 van de Wet inburgering betekent dat voor een inburgeringsplichtige vreemdeling, die op grond van artikel 6, tweede lid, vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen wordt ontheven van de in artikel 7, tweede lid, onder b en c, van de Wet inburgering genoemde onderdelen (examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving) geen ontheffing van het participatieverklaringstraject geldt. Ten behoeve van een sterker verblijfsrecht betekent bovengenoemde gedeeltelijke ontheffing van DUO derhalve geen vrijstelling van het participatieverklaringstraject voor de inburgeringsplichtige die op of na 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig is geworden. Deze vreemdeling dient het participatieverklaringstraject bij de gemeente dus te voltooien om te voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Nadat deze vreemdeling zijn participatieverklaringstraject heeft afgerond door middel van het ondertekenen van de verklaring, geeft de gemeente dit aan DUO door. Indien DUO constateert dat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond en indien DUO de vreemdeling ontheft van bovengenoemde inburgeringsexamens, verstuurt DUO een brief aan de vreemdeling, waarin de mededeling staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Middels dit WBV wordt geregeld dat de IND deze brief als bewijsmiddel beschouwt dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen.

Overige toelichting

De situatie van een vreemdeling die vóór 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig werd, is echter een andere situatie. Uit artikel VI, eerste lid, van de hiervoor aangehaalde Wet van 23 juni 2017 (Stb. 2017, 285) blijkt dat de term ‘examen’ in de afwijzingsgronden genoemd in de artikelen 16a, 21, 34 en 45b Vreemdelingenwet 2000 moet worden gelezen als het inburgeringsexamen in de zin van het oude artikel 7 van de Wet inburgering (zoals deze wet luidde tot en met 30 september 2017), waarvan het participatieverklaringstraject nog geen onderdeel uitmaakte. Voor deze vreemdelingen geldt dus dat ontheffing van de onderdelen Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving wél betekent dat het (volledige) inburgeringsexamen niet hoeft te worden behaald bij het aanvragen van een sterker verblijfsrecht. Gelet daarop is in WBV 2017/14 (Stcrt. 2017, nr. 70919) geregeld dat de IND de brief van DUO, waarin staat dat DUO vanwege aantoonbare geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen, als bewijsmiddel beschouwt dat de vreemdeling, die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig is geworden, (volledig) is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen.

Tenslotte wordt voor de volledigheid verwezen naar de situatie van vreemdelingen die niet vallen onder de Wet inburgering (niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen) en die een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht indienen. Deze categorie vreemdelingen hoeft het participatieverklaringstraject niet te behalen2. Niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen kunnen in aanmerking komen voor een ontheffing door de IND op basis van de geleverde inspanning. Deze ontheffing ziet op de hardheidsclausule van paragraaf B9/8.1.

TEN AANZIEN VAN DE MEDISCHE ONTHEFFING
Inleiding

Op grond van artikel 3.80a, derde lid, artikel 3.96a, derde lid, en artikel 3.107a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de Staatssecretaris van J&V besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten. Dit is aan de orde indien de vreemdeling naar het oordeel van de Staatssecretaris wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Als bewijsmiddel moet de vreemdeling een medisch advies, van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijke medisch adviseur overleggen.

Deze ontheffingsmogelijkheid heeft hoofdzakelijk betrekking op vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht waren uitgezonderd, zoals kennismigranten, maar aan wie in het kader van de aanvraag om een sterker verblijfsrecht alsnog het inburgeringsvereiste wordt gesteld. Aan deze niet-inburgeringsplichtige vreemdeling, die wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijk handicap, blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen, wordt bij de aanvraag om een sterker verblijfsrecht het inburgeringsvereiste niet gesteld3. Uitgangspunt is dat deze vreemdeling op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moet kunnen worden als de vreemdeling die ontheven is van de inburgeringsplicht vanwege medische omstandigheden4. Het verschil is alleen dat in de procedure om een sterker verblijfsrecht de IND de ontheffing verleent5.

Wat wordt nu precies gewijzigd en waarom?

In paragraaf B9/18.1 stond opgenomen dat een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur alleen als bewijsmiddel wordt beschouwd ‘in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden’. Deze zinsnede is onjuist. Zoals hierboven beschreven, is de ontheffingsmogelijkheid immers juist hoofdzakelijk bedoeld voor vreemdelingen die nooit inburgeringsplichtig zijn geweest. De passage ‘in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden’ wordt daarom middels dit WBV geschrapt.

Overige toelichting

Hoewel deze ontheffingsmogelijkheid dus hoofdzakelijk bedoeld is voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen (zoals kennismigranten die een sterker verblijfsrecht wensen), kan deze ontheffingsmogelijkheid ook van toepassing zijn voor gewezen inburgeringsplichtige vreemdelingen die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht, maar die ten behoeve van een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht nog (aanvullende modules van) het inburgeringsexamen dienen te behalen. Als bij deze vreemdelingen sprake is van medische omstandigheden, waardoor zij ten tijde van de beslissing op de aanvraag om een sterker verblijfsrecht blijvend niet in staat zijn het inburgeringsexamen te behalen, dan geldt voor hen ook het uitgangspunt dat zij op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moeten kunnen worden als de vreemdeling die inburgeringsplichtig was en ontheven is van de inburgeringsplicht vanwege medische omstandigheden.

In het geval dat de vreemdeling vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden, kan ook een medisch advies worden overgelegd afkomstig van een door het college van B&W aangewezen arts.

AF

Het betreft enkele tekstuele wijzigingen en toevoegingen waarmee duidelijker tot uitdrukking komt dat:

  • bij een afwijzing als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, Vw, geen ambtshalve toets hoeft plaats te vinden op grond van artikel 3.6a, Vb;

  • in artikel 30c, tweede lid, Vw ook een situatie is beschreven waarin een tweede of opvolgende aanvraag als eerste aanvraag wordt behandeld;

  • er geen ambtshalve toets plaatsvindt wanneer reeds eerder een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring aan de vreemdeling is opgelegd.

De uitzonderingen van artikel 3.6a, tweede lid, Vb blijven onverminderd van toepassing. Dit betekent dat er geen ambtshalve toets plaatsvindt als de aanvraag niet in behandeling is

genomen op grond van artikel 30 Vw, niet-ontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a Vw of buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c Vw.

Voorts zijn enkele redactionele wijzingen doorgevoerd.

AI

Een toestemmingsverklaring is bedoeld om te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt, dan wel die dat uitoefent. Met de wijziging van de Vreemdelingencirculaire wordt beoogd de toestemmingsverklaring door de daartoe bevoegde volwassene te laten ondertekenen. Een biologische ouder die geen gezag (meer) heeft over een kind, is niet bevoegd om namens of ten behoeve van het kind juridische handelingen te verrichten. Dit betekent dat deze ouder ook niet bevoegd is voor het vertrek van het kind naar Nederland toestemming te geven of te onthouden. Indien niet met recente officiële documenten wordt aangetoond dat het gezag bij een ander dan de biologische ouder ligt of alleen bij de in Nederland verblijvende ouder, gaat de IND er vanuit dat het gezag bij beide biologische ouders ligt. Met de wijziging van de Vreemdelingencirculaire is tevens beoogd het beleid ten aanzien van het overleggen van een toestemmingsverklaring meer in overeenstemming te brengen met het reguliere beleid ten aanzien van het overleggen van een toestemmingsverklaring.

AJ

Met deze wijziging wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat de opsomming niet limitatief bedoeld is. Zie in dit kader ook een brief van 20 december 2017, TK 2017-2018, 19 637, nr. 2357.

AT

Om uitvoeringstechnische redenen als ook naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2016, ECLI:RVS:2016:2992 wordt de reeks modellen M105 aangepast.

De aanpassingen van Model M105 betreffen tekstuele wijzigingen en verwijdering van de laatste paragrafen in het model. In de verwijderde paragrafen is om praktische redenen voorzien in het nieuwe model M105-A.

AU en AV

Met dit WBV vervallen de Modellen M015-A en M015-B. Bij het aanleveren van WBV 2015/20 aan de Staatscourant zijn de aanvankelijk bedoelde modellen M105-A en M105-B abusievelijk gepubliceerd als M015A en M015B. Deze fout/verschrijving is pas opgemerkt bij de wijzigingsvoorstellen op de modellen M105-reeks van dit WBV. Door middel van dit WBV wordt deze fout hersteld.

De inhoud van model M015-A is vanwege de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2016, ECLI:RVS:2016:2992 niet meer actueel.

De inhoud van Model M015-B wordt overgeheveld naar model M105-B (zie AX)

AW

Dit betreft een nieuw Model M105-A. Mede naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2016 is de inhoud van de M015-A niet meer actueel. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat Dublinclaimanten niet kunnen worden staandegehouden en overgebracht op grond van artikel 50 VW. De M015-A voorzag in die staandehouding en overbrenging. Het nieuwe model M105-A voorziet in onderzoek en ophouding. Enkele paragrafen die om praktische redenen zijn verwijderd uit model M105 komen terug in dit nieuwe model. Tevens voorziet de inhoud van de M105-A om praktische redenen in de inhoud van het met dit WBV vervallen model M105-C.

AX

Dit betreft een nieuw Model M105-B. De inhoud van het middels dit WBV vervallen Model M015B (zie AW), wordt aangepast en overgeheveld naar Model M105-B. De aanpassing betreft de actualisering van de verwijzing naar de beroepsprocedure en van het onderzoek naar de vreemdeling.

AY

Met dit WBV vervalt M 105-C. De inhoud van M105-C is om praktische redenen overgeheveld naar het nieuwe model M105-A (zie AW).

AZ

Aanpassingen in dit model betreffen actualisering van de verwijzing naar de beroepsprocedure en van het gehoor. De paragrafen over overbrenging en ophouding zijn om praktische redenen verplaatst binnen de M105 range.

BA

Aanpassingen in model M105-E betreffen actualisering van de verwijzing naar de beroepsprocedure en tekstuele aanpassingen ten aanzien van het nader onderzoek.

BB

Wijzigingen betreffen tekstuele aanpassingen.

BC

Wijzigingen betreffen tekstuele aanpassingen.

BD

Betreft een nieuw model in de M106 range. Hiermee wordt het bevel tot het onmiddellijk begeven naar lidstaat van verblijf (model M106-A) ingetrokken.

BE

Dit betreft een nieuw model waarmee een terugkeerbesluit en een terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod worden opgelegd. Voor dit besluit bestond nog geen Vc model.

BF

Dit betreft een nieuw model M107-B. Hiermee wordt een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a lid 1 en 2 van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd. Voor dit besluit bestond nog geen Vc-model.

BG

Dit betreft een nieuw model M107-C. Hiermee wordt een terugkeerbesluit en/of inreisverbod ingetrokken of opgeheven.

BI

De wijziging betreft een tekstuele aanpassing in de ondertekening.

BJ

Wijzigingen betreffen tekstuele aanpassingen en de actualisering van de verwijzing naar de mogelijkheid om beroep in te dienen.

BK

Aanpassingen betreffen actualisering van de omschrijving van de wijze waarop beroep kan worden ingediend en verwijdering van de zware gronden c en i. Deze laatste gronden zijn niet toegespitst op de overdrachtssituatie.

BL

Wijzigingen betreffen tekstuele aanpassingen en actualisering van de omschrijving van de wijze waarop beroep kan worden ingediend.

BN

Wijziging betreft tekstuele aanpassingen.

BO

Wijzigingen betreffen tekstuele aanpassingen. Ook is ten gevolge van de naamstelling voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de term ‘Veiligheid en Justitie’ omgezet in ‘Justitie en Veiligheid’.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Wet van 23 juni 2017 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 285) en het Besluit van 26 juni 2017 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsvereiste en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 286). Als datum voor de inwerkingtreding van deze wetgeving is gekozen voor 1 oktober 2017. Zie de toelichting in Stb. 2017, 287.

X Noot
2

Stb. 2017, 286.

X Noot
3

Zie ook Stb. 2006, 645.

X Noot
4

Zie ook het WBV 2012/22 (Stcrt. 2012, nr. 19577).

X Noot
5

Zie ook paragraaf B9/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Naar boven