Besluit van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 december 2017, nummer WBV 2017/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De afkortingenlijst komt te luiden:

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Buwav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

bv

besloten vennootschap

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EVS

European Voluntary Service

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

I&M

(Minister/Ministerie van) Innovatie en Infrastructuur

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA

regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MvT

Memorie van Toelichting

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

NvT

Nota van Toelichting

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Opsporingsregister

Pw

Participatiewet

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

RANOV

Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet

Rbtv

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

rvc

raad van commissarissen

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Stb.

Staatsblad

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

Stcrt.

Staatscourant

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

V&J

(Minister/Ministerie) van Veiligheid en Justitie

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

vo

voortgezet onderwijs

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

vof

vennootschap onder firma

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ regeling

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

Wcad

Wet conflictenrecht adoptie

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wi

Wet inburgering

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wob

Wet openbaarheid bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WW

Werkloosheidswet

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

B

Paragraaf A2/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12. Signaleringen

12.1. Inleiding

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ten aanzien van een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenlanden en die gesignaleerd staat in het OPS of het (N)SIS, alle volgende handelingen verrichten:

  • de toegang tot Nederland weigeren;

  • de treffer in het (N)SIS bij het Bureau SIRENE melden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen niet in het OPS controleren.

Het Bureau SIRENE verricht alle volgende handelingen:

  • gemelde treffers in het (N)SIS registreren;

  • de IND informeren over de treffer in het (N)SIS;

  • het overleg met een Schengenland vastleggen als wordt overwogen een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering van de toegang gesignaleerde vreemdeling.

12.2. Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van een vreemdeling in het (N)SIS;

  • als een niet EU-onderdaan die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • als een vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd op grond van 66a lid 7 Vw;

  • als een vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzing zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar.

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het OPS:

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een Schengen-lidstaat die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan of niet EU-onderdaan die heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een ander Schengenland te beschikken;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De duur van signaleringen ter fine van handhaving van een inreisverbod of ongewenstverklaring is gelijk aan de duur van de betreffende maatregel.

De IND neemt signaleringen op in het OPS of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend model M93.

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv.

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het model M93 verzenden aan de IND, samen met:

  • een formulier met vingerafdrukken van de vreemdeling;

  • wanneer aanwezig kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering.

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt

  • de duur van de signalering

  • dat de signalering voor het gehele Schengengebied geldt

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken;

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

12.3. Aanvang termijn signalering

Bij signalering van een vreemdeling in het OPS of het (N)SIS, vangt de termijn van signalering ten minste aan op:

  • de datum dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten;

  • de datum van het besluit OVR op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;

  • de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.

12.4. Gevolgen signalering bij het aantreffen aan de grens of binnen Nederland

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij een vreemdeling die gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen verrichten:

  • de vreemdeling die gesignaleerd staat een inreisverbod opleggen anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw. De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;

  • bij de vreemdeling die gesignaleerd staat nagaan of de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:

    • als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten moet geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd;

    • als de vreemdeling sinds de datum van uitreiking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet moet een terugkeerbesluit worden opgelegd.

De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.

12.5. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Bij iedere beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland moet de IND nagaan of de vreemdeling is opgenomen in het OPS of (N)SIS.

De volgende categorieën vreemdelingen worden in het kader van signalering in het (N)SIS- onderscheiden:

  • a. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • De vreemdeling moet bij een beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of niet in Nederland afgewacht mag worden, Nederland worden uitgezet;

    • Het inreisverbod wordt opgeheven als aan betrokkene een verblijfsvergunning wordt verleend. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS;

  • b. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat voor een ander Schengenland;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet het Bureau SIRENE van de signalerende lidstaat in kennis stellen dat de vreemdeling in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier heeft ingediend;

    • De IND treedt in overleg met de signalerende lidstaat over de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning;

    • De IND moet na het indienen van de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning, de vreemdeling een verklaring uitreiken waarin is vermeld dat de vreemdeling een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling moet deze verklaring bij zich dragen en op verzoek verstrekken. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast;

    • De vreemdeling moet bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of in Nederland mag worden afgewacht, worden uitgezet. Als aan de vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen;

  • c. Een vreemdeling die in Nederland of in een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet de IND en het Bureau SIRENE van het andere Schengenland in kennis stellen;

    • De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe;

    • De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die de vreemdeling aantreft verricht alle volgende handelingen:

      • bij de IND informeren of de afgifte van de (tijdelijke) verblijfstitel rechtmatig is;

      • als de signalering van de vreemdeling bij afgifte van de verblijfstitel of bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (nog) niet bekend was bij de IND, een proces-verbaal van bevindingen opmaken;

      • een kopie van alle bewijsmiddelen maken die nog niet bekend waren bij de IND.

12.6. Aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling te kennen geeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen en in het (N)SIS of OPS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle volgende handelingen:

  • de treffer melden bij het Bureau SIRENE;

  • de IND op de hoogte stellen van het bestaan van de (N)SIS- of OPS-signalering.

De IND neemt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling.

Bij een negatief besluit op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, moet de vreemdeling worden uitgezet en blijft de signalering in (N)SIS of OPS gehandhaafd.

Als sprake is van een claim op basis van de Verordening (EU) nr. 604/2013 neemt het verantwoordelijke land de behandeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over en blijft de (N)SIS-signalering voorlopig gehandhaafd. Het Schengenland dat de vreemdeling heeft gesignaleerd neemt de beslissing over het handhaven of laten vervallen van de signalering.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen.

12.7. Bezit geldige verblijfstitel en signalering

Als een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND;

  • de vreemdeling doorlaten of doorreis verlenen;

  • bij twijfel over de verblijfsstatus van de vreemdeling bij de IND nagaan of de verblijfsstatus van de vreemdeling geldig is voordat de vreemdeling wordt doorgelaten.

De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadplegingprocedure toe.

In geval van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een ander Schengenland geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking verricht de volgende handelingen:

  • weigeren van de toegang tot Nederland;

  • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

  • inlichten van de IND.

12.8. Opheffing van signaleringen

Een signalering wordt door de IND uit het (N)SIS verwijderd als de termijn van de signalering is verstreken.

De IND kan een signalering opheffen voordat de termijn van de signalering is verstreken als sprake is van gewijzigde omstandigheden, die aanzetten tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • de grondslag voor de signalering is komen te vervallen;

  • de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan. Als aan de vreemdeling verblijf in een andere lidstaat wordt toegestaan moet het Bureau SIRENE van het betreffende Schengenland aan Nederland verzoeken de signalering op te heffen. Het Bureau SIRENE van Nederland stuurt het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS en gaat na of de signalering vervolgens in het OPS wordt opgenomen. Met opneming van de signalering van de vreemdeling in OPS, moet de IND rekening houden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in het land waar hem verblijf wordt toegestaan, als de vreemdeling onder de werking van het Unierecht komt te vallen.

12.8.1. Verzoek opheffing van een signalering in het (N)SIS

Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het (N)SIS mag bij elk Schengenland een verzoek indienen om opheffing van de signalering.

In Nederland moet de vreemdeling een verzoek tot opheffing van een signalering van een andere lidstaat richten aan de DLIO (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Als de signalering dient ter fine van handhaving van een door Nederland opgelegd inreisverbod, moet het verzoek van de vreemdeling tot opheffing van de signalering gericht zijn op de opheffing van het inreisverbod.

Een verzoek tot opheffing van een door Nederland opgenomen signalering moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd. Binnen vier weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot opheffing van de signalering.

12.8.2. Verzoek opheffing van signalering in het OPS

Een vreemdeling die is geregistreerd in het OPS heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit OPS. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLIO (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). De DLIO stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.

Een signalering wordt door de IND uit het OPS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.

De IND kan een signalering in het OPS opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.

De IND heft een signalering in het OPS op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.

12.9. Toegang verlenen ondanks signalering

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt het Bureau SIRENE op de hoogte als een vreemdeling die gesignaleerd staat de toegang tot Nederland voor een kort verblijf wordt verleend. Het Bureau SIRENE informeert de andere Schengenlanden over deze toegangsverlening.

C

Paragraaf A3/6.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.10. Bericht van vertrek of ontruiming

In alle volgende situaties moet de politie het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V melden:

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (Model M106a). Deze handelingen worden uitsluitend verricht bij vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of vóór het ingaan van de vertrektermijn;

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd.

De politie meldt het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht van vertrek, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

De KMar maakt in alle volgende situaties melding van het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V:

  • als de vreemdeling is uitgezet;

  • als de vreemdeling vanuit strafrechttraject is uitgezet, conform het VRIS-protocol;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken nadat de vreemdeling zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken na een MTV-controle;

  • als de vreemdeling is overgedragen na een MTV-controle;

  • als de inbewaringstelling is opgeheven en de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (Model M106a). De vreemdeling hoeft niet de Europese Unie te verlaten;

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (Model M106a). Een bevel om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (Model M106a) geldt uitsluitend voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie hoeven te verlaten. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;

  • als bij controle op uitreis blijkt dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekt. Als deze vreemdeling nog niet eerder een terugkeerbesluit met een inreisverbod heeft ontvangen, moet de KMar dit aan de vreemdeling uitreiken.

De KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

Als de vreemdeling in Nederland opvang heeft genoten, melden de KMar en de politie ook de opvangverlenende instantie het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.

Het COA moet de beëindiging van de onderdakvoorziening of de opvangvoorziening van een vreemdeling aan de IND en de DT&V melden door toezending van het model M100a.

D

Paragraaf A3/7.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.5. Feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg

De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.

Dit is van belang in die gevallen waarin het BMA in het medisch advies:

  • heeft geconcludeerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en

  • heeft aangegeven, dat de medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf beschikbaar is.

Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de aanvraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Identiteit

De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.

Het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit valt de vreemdeling niet toe te rekenen, indien:

  • hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld; of

  • hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.

Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.

In de situatie dat de vreemdeling wel zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond middels documenten, legt de IND het medisch advies ter informatie voor aan de vreemdeling en biedt hem daarbij de mogelijkheid om aan de hand van documenten zoals bedoeld in A3/7.1.5 aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is. De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om te reageren.

De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.

De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.

Als de vreemdeling heeft gereageerd op het verzoek van de IND en daarbij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is, dan vraagt de IND in beginsel aan de DT&V te onderzoeken of de vreemdeling direct aansluitend op zijn terugkeer feitelijke toegang tot medische zorg zal kunnen krijgen.

De IND zal in een dergelijk geval in het besluit opnemen dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend in afwachting van het uitvoeren van de in dat besluit genoemde voorwaarden (zie verder paragraaf A3/7.3.2.2 Vc.)

Vertrek moratorium

Als er sprake is van een vertrek moratorium voor het gebied waar de medische zorg beschikbaar is, zal de IND ambtshalve concluderen dat de medische zorg niet toegankelijk is.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan een vreemdeling, die afkomstig is uit een land waarvoor een gedeeltelijk besluit- en vertrekmoratorium geldt, als:

  • de vreemdeling afkomstig is uit een gebied, dat niet onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt; en

  • de behandelmogelijkheden alleen aanwezig zijn in een gebied waarvoor het moratorium geldt.

E

Paragraaf A3/7.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.4.1. Handelwijze aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij een inreisverbod

De IND wijst een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw af als aan de vreemdeling een zwaar inreisverbod is opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw.

De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan wel aanleiding zijn om tijdelijk de vreemdeling niet uit te zetten. Uitzetting blijft achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat het (zwaar of licht) inreisverbod wordt opgeheven. De IND stelt in de voorgaande situaties geen aantekening in het document voor grensoverschrijding.

De IND kan een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw inwilligen als aan de vreemdeling een licht inreisverbod is opgelegd gelet op artikel 66a, zesde lid, onder b, Vw. Dat geldt ook voor het verlenen van voorlopig uitstel van vertrek. Door de inwilliging van de aanvraag of het verlenen van voorlopig uitstel van vertrek in verband met de toets op medische nood of de toegankelijkheid van de medische voorzieningen in het buitenland, wordt het inreisverbod opgeschort.

F

Paragraaf A4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Gronden voor het inreisverbod

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b tot en met e, Vw, is van overeenkomstige toepassing op het inreisverbod dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 onder b tot en met e Vc.

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid neergelegd in artikel 66a, tweede lid, Vw om een inreisverbod uit te vaardigen aan een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 Vc.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt daarnaast een inreisverbod uit op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw tegen een vreemdeling die:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden en die Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.

  • op grond van artikel 3.3 Vb aanspraak kan maken op een vrije termijn, maar die onder meer in het toezicht is aangetroffen en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zonder verschoonbare reden intrekt voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat is geplaatst op de lijst behorend bij artikel 3.37f, derde lid, Vv (bijlage 13, veilige landen van herkomst).

  • door intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning niet meer in het bezit is van de verblijfsvergunning; de IND vaardigt op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw geen inreisverbod uit tegen de vreemdeling na intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning vanwege het niet langer voldoen aan de verleningsgrond of beperking.

De IND heft een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw op en vaardigt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, 7 Vw uit als artikel 66a, zevende lid, Vw van toepassing is.

De IND maakt gebruik van de in artikel 6.5, vierde lid, Vb geboden mogelijkheid om af te wijken van het eerste tot en met het derde lid ingeval de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

G

Paragraaf A4/2.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5.2. Beoordeling van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

De IND wijst de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod in ieder geval af als:

  • de vreemdeling de gegevens bedoeld in artikel 6.5b Vb niet heeft aangeleverd; of

  • de vreemdeling niet voldoet aan alle voorwaarden genoemd in artikel 6.5b Vb.

De IND heft het inreisverbod – in afwijking van artikel 6.5 lid 1 tot en met lid 3 Vb – niet op als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

De paragrafen A4/3.5 en A4/3.6 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

H

Paragraaf A5/6.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.8. De duur

De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of 59 Vw duurt niet langer dan zes maanden, met een mogelijkheid deze te verlengen met twaalf maanden. De DT&V ziet toe op naleving van deze termijnen en past daarbij artikel 88 van het WvSr analoog toe. Een maand geldt daarbij als 30 dagen. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw wordt de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet uitzetting als doel heeft. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw wordt wel betrokken bij de kenbare belangenafweging, die door DT&V in het model M120 gemaakt wordt na zes maanden inbewaringstelling.

De DT&V stelt de gemachtigde van de vreemdeling bij het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, 6a, 59, 59a en 59b Vw iedere drie maanden na het opleggen van een eerste maatregel van bewaring op de hoogte van de mogelijkheid tot het instellen van een beroep als bedoeld in artikel 96 Vw, en verzoekt de gemachtigde om kenbaar te maken, als hij of zij niet meer de gemachtigde van de vreemdeling is.

De mededeling wordt achterwege gelaten, als:

  • De IND in het tijdvak van drie maanden op grond van artikel 94 Vw gehouden is de rechtbank ambtshalve op de hoogte te stellen van het opleggen of voortduren van een vrijheid ontnemende maatregel; of

  • door de vreemdeling al een beroep is ingesteld op basis van artikel 96 Vw.

Als er redenen zijn om de bewaring of vrijheidsontnemende maatregel met een termijn van maximaal twaalf maanden te verlengen moet de DT&V de vreemdeling voor het verstrijken van de zes maanden bewaring van de verlenging met een verlengingsbesluit op de hoogte stellen.

De DT&V stelt dit besluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit. In het verlengingsbesluit wordt nagegaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat.

De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6a of 59a Vw kan na aanvaarding van het terug- of overnameverzoek (conform artikel 28, Verordening (EU) nr. 604/2013) door de verantwoordelijke lidstaat afhankelijk van de vraag of beroep is ingesteld en of dat beroep opschortende werking heeft nog maximaal 6 weken voortduren.

Zie paragraaf A5/6.2 Vc voor de duur van de bewaring van een Dublinclaimant die in bewaring is gesteld omdat onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.

I

Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7. Inburgeringsvereiste buitenland

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw; en

  • artikel 3 Wet inburgering.

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h,Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

  • artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw;

  • artikel 16, derde lid, Vw juncto artikel 3.13 VV;

  • artikel 3.71a, tweede lid, Vb;

  • artikelen 3, eerste lid, aanhef en onder a, en 5 Wet inburgering; en

  • artikelen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 Besluit inburgering.

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

De gezinsleden, bedoeld in B10/4.1 Vc, van een vreemdeling met de Turkse nationaliteit zijn vrijgesteld van het basisexamen inburgering in het buitenland.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning (bijvoorbeeld mogelijkheden tot het volgen van een cursus);

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing. De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

De IND beoordeelt onder meer of een vreemdeling als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering voor een periode van drie jaar niet in staat is het basisexamen inburgering te doen. De vreemdeling krijgt ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering als sprake is van bovenstaande belemmering.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

J

Paragraaf B1/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.1. Toetsing aanvraag van het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend.

De IND toetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als sprake is van:

  • a. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.80, eerste lid, Vb; of

  • b. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.82, eerste lid, Vb, tenzij zich een geval genoemd in het tweede lid van dit artikel voordoet.

Ad a. Tijdige indiening

De IND bekijkt per geval of de termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 3.80, eerste lid, Vb de vreemdeling niet is toe te rekenen. De IND merkt in ieder geval de volgende omstandigheden niet aan als verschoonbare reden voor de te late indiening:

  • vakantie;

  • detentie;

  • nalatigheid van de vreemdeling; of

  • het niet hebben ontvangen of hebben gelezen van de rappelbrief.

De IND rekent een te late indiening van de aanvraag niet toe aan de vreemdeling als hij zich als achtergelaten vreemdeling zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend. De IND houdt rekening met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

Ad b. Binnen redelijke termijn ingediende aanvraag

De in artikel 3.82, eerste lid, Vb bedoelde redelijke termijn is twee jaar.

Als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekt (al dan niet met terugwerkende kracht), vangt de redelijke termijn aan op de dag na bekendmaking van het intrekkingsbesluit.

Als de IND de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt en sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag:

  • tijdig is ingediend als deze is ingediend vóór het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken; of

  • niet tijdig is ingediend als deze is ingediend ná het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is ingetrokken.

Als de IND het Nederlanderschap intrekt op grond van artikel 14 RWN, dan is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, of het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten zouden hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur.

K

Paragraaf B5/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent of verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan vijf jaar.

L

Paragraaf B6/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1. Arbeid als kennismigrant

De IND willigt de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb in als niet aan het looncriterium voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wel wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft voor het bereiken van het dertigste levensjaar verblijf gekregen als kennismigrant;

  • de vreemdeling wijzigt niet van werkgever; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan het looncriterium voor vreemdelingen jonger dan dertig jaar zoals is vastgelegd in artikel 1d, Buwav.

Werkloosheid

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 18 Vw en trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 19 Vw, juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend en:

  • de kennismigrant langer dan drie maanden werkloos is; of

  • de kennismigrant een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

M

Paragraaf B6/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2. Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

Werkloosheid

Als de houder van de Europese blauwe kaart werkloos is op het moment dat de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend wijst de IND de aanvraag af op grond van artikel 3.89b, tweede lid, Vb en trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 3.91c Vb als:

  • de houder van een Europese blauwe kaart langer dan drie maanden werkloos is;

  • tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eerder werkloos is geweest; of

  • de houder van een Europese blauwe kaart een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

In aanvulling op het voorgaande wordt verwezen naar de artikelen 3.84, 3.89b, 3,89c, 3.91c en 3.91d Vb met daarin de gronden om de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet te verlengen of in te trekken in paragraaf B6/5.2 Vc.

N

Paragraaf B7/3.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8. Familie of gezinsleven als bedoeld in Artikel 8 EVRM

3.8.1. Familie- of gezinsleven

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:

  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie; of

  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:

  • erkenner;

  • biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);

  • adoptiefouder(s);

  • pleegouder(s); of

  • opvangouders,

mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:

  • Jongvolwassen is;

  • altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders; en

  • nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.

De IND beoordeelt ten aanzien van jongvolwassenen per individueel geval of er aanleiding is voor de conclusie dat het kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. De IND betrekt hierbij in ieder geval of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:

  • a. het kind woont zelfstandig;

  • b. het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • c. het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan; of

  • d. het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kleinkind en zijn grootouder(s) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

De IND neemt familie- en gezinsleven aan tussen overige naaste bloedverwanten, zoals de broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

3.8.2. Inmenging

De IND neemt inmenging in het familie- en gezinsleven aan, als:

  • de vreemdeling ooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning;

  • aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd; of

  • de vreemdeling met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst wordt verklaard.

3.8.3. Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft de IND hierbij een zekere beoordelingsvrijheid.

Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.

Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

O

Paragraaf B7/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:

  • kennismigrant;

  • houder van een Europese blauwe kaart;

  • vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of

  • wetenschappelijk onderzoeker op grond van de richtlijn 2005/71/EG.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onderdeel j, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.

P

Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Bewijsmiddelen

Middelen

Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie

  • a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.

    De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.

    De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).

    De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een

    niet-Verdragsadoptie.

    De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

    De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

    De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

    • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

    • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

    • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

  • b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

    • een instemmingsverklaring van de ouders; of

    • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

    De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

Q

Paragraaf B8/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

De IND plaatst in het geldig document voor grensoverschrijding de aantekening ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden of zoveel korter als het daadwerkelijke vertrek uit Nederland binnen zes maanden ligt.

R

Paragraaf B9/16 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

16. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ met de geldigheidsduur van vijf jaar.

S

Paragraaf B9/18.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

18.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit moet blijken dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals deze geldig was op 1 april 2003 is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

T

Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beleidsregels

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:

  • daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU;

  • gedurende de gehele periode van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG; en

  • tijdens het daadwerkelijke verblijf in de andere lidstaat een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.

De IND neemt alleen aan dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd bij een daadwerkelijk, aaneengesloten verblijf in de andere lidstaat van ten minste drie maanden.

De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.

De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • dit kind komt ten laste van de vreemdeling, en woont in bij deze vreemdeling; en

  • dit kind moet, bij het onthouden van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de vreemdeling volgen en het grondgebied van de EU verlaten.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat het kind de vreemdeling moet volgen en het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten als er een andere ouder is die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, Vw of de Nederlandse nationaliteit heeft, en deze ouder feitelijk voor het kind kan zorgen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk voor het kind kan zorgen als:

  • de andere ouder het gezag heeft over het kind, dan wel alsnog het gezag over het kind kan krijgen; en

  • de andere ouder gebruik kan maken van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding die van overheidswege of door maatschappelijke organisaties wordt geboden. Hieronder verstaat de IND ook de verstrekking van een uitkering uit de algemene middelen waar Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen als deze ouder:

  • zich in detentie bevindt; of

  • aantoont dat het gezag niet aan hem kan worden toegekend.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of

  • gezamenlijk een kind hebben.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, als:

  • Hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;

  • Hij arbeid verricht in Nederland, én;

  • De burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten)

In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.

Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) waaruit blijkt dat arbeid niet is toegestaan:

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;

  • er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt

De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.

U

Paragraaf B10/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve burger van de Unie bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw;

  • in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw.

De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:

  • de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • leeftijd;

  • overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;

  • nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder k; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Pw een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Pw krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

V

Paragraaf B12/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

1.1 Indiening aanvraag

De IND wijst een aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend. De IND maakt hierop een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, Vw dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

W

Paragraaf C1/4.4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4.6. Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet zijn identiteit en de gestelde familierelatie aannemelijk maken door het overleggen van:

  • een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.

De vreemdeling die wil nareizen maakt zijn identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk middels het overleggen van documenten. Als er een aannemelijke verklaring wordt gegeven voor het niet kunnen overleggen van officiële documenten, dan kan de IND nader onderzoek aanbieden.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

X

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de referent, indien de referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.

Ten aanzien van het bestaan van een gezinsband met meerdere personen tegelijkertijd geldt het volgende. In beginsel kan een ouder tegelijkertijd een gezinsband hebben met zijn of haar (huwelijks)partner en meerdere van zijn of haar (biologische) kinderen. Voor minderjarige kinderen geldt dat zij in beginsel een gezinsband kunnen hebben met beide biologische ouders.

Voor het overige geldt dat de nareiziger die op basis van nareis naar Nederland komt, hiermee te kennen geeft dat hij of zij tot het kerngezin van referent behoort. Het is derhalve uitgesloten dat hij of zij ook nog deel uitmaakt van een ander kerngezin. In gevallen waarin de nareiziger na inreis in Nederland zélf als referent op wil treden voor een ander persoon, geldt dan ook dat de IND een dergelijke nareisaanvraag kan afwijzen.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.

Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie.

Voor de beoordeling of het biologische minderjarige kind dat om overkomst vraagt feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en er geen sprake is van een van de genoemde omstandigheden of andere contra-indicaties, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het minderjarige pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;

  • de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;

  • de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e)alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Y

Paragraaf C2/7.10.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.2.6. Duurzaamheid en proportionaliteit

Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:

  • a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,

  • b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.

Ad a.

De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.

Ad b.

De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.

Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b, onder a, Vb ambtshalve een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb).

Z

Paragraaf C2/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden in aanvulling van artikel 32 Vw betreffende de verlenging en de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In deze paragraaf staat een aantal onderwerpen die voor alle gronden uit artikel 32 Vw gelden.

Ambtshalve toets

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen (zie verder paragraaf C1/4.5 Vc onder het kopje ambtshalve toets). Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie verder paragraaf C2/3.3 Vc onder het kopje medische omstandigheden), met dien verstande dat in dat geval de ambtshalve beoordeling uitsluitend plaatsvindt indien de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.

Als er geen ambtshalve toets hoeft te worden uitgevoerd maar er wel een terugkeerbesluit moet worden genomen – bijvoorbeeld in 30a Vw genoemde gevallen- zal er in het kader van een terugkeerbesluit getoetst moeten worden of de terugkeer niet wegens medische redenen strijdig is met artikel 3 EVRM. Op basis van de zienswijze kan dan toch getoetst worden of er aanleiding is om voorlopig uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 Vw. Indien de medische situatie reden is voor het verlenen van uitstel van vertrek, dan wordt er geen terugkeerbesluit genomen. Een terugkeerbesluit dient te worden genomen bij het besluit tot het intrekken van de artikel 64-status of in situaties dat de periode van uitstel van vertrek eindigt en de vreemdeling het grondgebied van de Unie moet verlaten. Paragraaf C2/3.3 is van toepassing.

1F

Indien artikel 1F Vluchtelingenverdrag na verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog van toepassing blijkt te zijn, dan geldt het gestelde in paragraaf C2/7.10.2 Vc. De ambtshalve toets zoals hierboven is beschreven is van overeenkomstige toepassing.

Indiening aanvraag om verlenging

De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan zes maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend.

Als de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd indient na afloop van de verblijfsvergunning asiel beoordeelt de IND conform artikel 44, vijfde lid, Vw of er omstandigheden zijn waardoor de te late indiening de vreemdeling niet is toe te rekenen. Als dat het geval is wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

De IND merkt een van de omstandigheden als opgenomen in paragraaf B1/6.1, onder ad a, Vc in ieder geval niet aan als verschoonbare reden voor de te late indiening.

Als de aanvraag om verlenging is ingediend meer dan 6 maanden na de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel afloopt neemt de IND aan dat er in ieder geval geen sprake is van een omstandigheid waardoor de te late indiening de vreemdeling niet is toe te rekenen.

AA

Paragraaf C5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

C5. De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen, die gelden:

  • ten aanzien van de procedureregels van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 2);

  • bij de afwijzingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 3);

  • bij de intrekkingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 4).

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 33, 34, 35, 40, 41, 42, eerste lid, 44, vierde en vijfde lid, en 45 Vw, de artikelen 3.107a Vb, 3.108 Vb, 3.116, en 3.118 Vb, en de artikelen 3.41 en 3.47 VV.

2. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Indiening aanvraag

De IND wijst een aanvraag om verlening van verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan zes maanden voor afloop van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend. Hierop maakt de IND een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, Vw.

Op grond van artikel 40 Vw kan de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet eerder indienen dan vier weken voor de afloop van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indient tussen de zes maanden en vier weken voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan bepaalt de IND de aanvraagdatum op vier weken voor afloop van deze verblijfsvergunning.

Ingangsdatum verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

De vreemdeling moet de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen. Hierbij wordt aangesloten bij hetgeen is opgenomen in paragraaf B1/6.1, onder ad a, Vc.

De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en

  • deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.

De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De IND toetst hierbij of de vreemdeling aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend op of na 1 januari 2005. Voor de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste, waaronder de vrijstellings- en ontheffingsgronden, als bedoeld in artikel 3.107a Vb is paragraaf B12/2.6 Vc van overeenkomstige toepassing. Voor de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste is paragraaf B9/18.1 Vc van overeenkomstige toepassing.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend voor 1 januari 2005, dan geldt het inburgeringsvereiste niet en toetst de IND niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb. Zie paragraaf C2/10 Vc met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.

Arbeidsmarktaantekening

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.

Vervangen/vernieuwen verblijfsdocument

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/10 Vc.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.

Overgangsrecht

Indien de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de feitelijke gezinsband is verbroken, wordt een aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet om die reden afgewezen.

4. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Paragraaf C2/10 is van toepassing.

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in op grond van artikel 35, eerste lid, onder b, Vw als wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, onder b, Vw en aan artikel 3.86 Vb.

In aanvulling op paragraaf C2/10.3 Vc kan de IND een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook intrekken op grond van artikel 35, eerste lid, onder c, Vw als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.

AB

Paragraaf D1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2. Beleidsregels

De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af als in ieder geval één van de in artikel 45b Vw genoemde gronden zich voordoet en de artikelen 3.124, 3.125 en 3.126 Vb hierop geen uitzondering maken.

De IND gaat bij te vroeg of te laat ingediende aanvragen uit van de regels zoals die zijn opgenomen voor de behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd respectievelijk de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie paragraaf C2/10.1 en C5/2 Vc).

Paragraaf 2.1 tot en met 2.6 blijft ongewijzigd.

AC

Het model M93 Vreemdelingencirculaire komt te luiden als aangegeven in de bijlage.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 december 2017

De Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Het Model M93: Bericht omtrent signalering

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

B en AC

Met de aanpassingen is geen wijziging van het beleid beoogd. De doorgevoerde wijzigingen zijn van redactionele aard.

C

De wijziging in paragraaf A3/6.10 Vc betreft een tekstuele aanpassing aan de tekst zoals die luidt in model M106a.

D

De wijzigingen zijn niet inhoudelijk van aard. Er is een foute verwijzing gerepareerd, en er is explicieter gesteld dat de aanvraag tot uitstel van vertrek of de aanvraag om verblijf om medische redenen, afgewezen kan worden als niet beoordeeld kan worden (omdat er geen paspoort of ander identiteitsdocument is) of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.

E

In de aangepaste beleidspassage wordt verduidelijkt wat de verhouding is tussen artikel 64 Vw en een opgelegd inreisverbod. Indien er een licht inreisverbod (dat niet met toepassing van het zevende lid van artikel 66a Vw is gegeven) is opgelegd, kan de ingediende aanvraag worden ingewilligd. Artikel 66a, zesde lid onder b, Vw leidt er in dat geval toe dat er sprake is van rechtmatig verblijf.

In het kader van een zwaar inreisverbod kan er gelet op het zevende lid van artikel 66a Vw geen sprake zijn van rechtmatig verblijf in de hier bedoelde situatie. Een aanvraag komt dan ook voor afwijzing in aanmerking. Wel geven de redenen die in combinatie met een licht inreisverbod leiden tot een ingewilligd besluit, aanleiding om uitzetting tijdelijk achterwege te laten. Het inreisverbod wordt in dat geval niet opgeschort.

F

Het woord ‘daarnaast’ is toegevoegd ter verduidelijking dat naast de bevoegdheid om een inreisverbod op te leggen aan een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten, zowel mogelijk is in de situatie dat het beleid inzake de ongewenstverklaring van overeenkomstige toepassing wordt geacht, als in de opsomming die daarop volgt.

Gelet op AbRS 4 juli 2017, nr. 201604476/1/V1, is het opleggen van zware inreisverboden met toepassing van het zevende lid van artikel 66a Vw aan striktere voorwaarden gebonden dan voordien werd aangenomen. Dat betekent dat vaker volstaan zal worden met het opleggen van een licht inreisverbod. Anders dan zware inreisverboden, worden lichte inreisverboden – behoudens een enkele uitzondering – niet opgelegd als er in het kader van een terugkeerbesluit een vertrektermijn wordt gegund.

In het bijzonder bij de intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning levert dat onwenselijke situaties op. In de praktijk doet zich de situatie voor dat een vergunning wordt ingetrokken om redenen van openbare orde, bijvoorbeeld op grond van de glijdende schaal (artikel 3.86 Vb), maar er wegens de openbare orde geen vertrektermijn kan worden onthouden, omdat daarvoor een strikter – unierechtelijk – criterium geldt. Het wordt wenselijk geacht in die gevallen ook een licht inreisverbod op te kunnen leggen als er een vertrektermijn wordt geboden.

Naast redenen van openbare orde kan een vergunning ook anderszins worden ingetrokken wegens aan de vreemdeling toe te rekenen omstandigheden, omdat hij zijn hoofdverblijf heeft verplaatst in het geval hij zich niet aan zijn vreemdelingenrechtelijke verplichtingen heeft gehouden of omdat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Ook in die situatie bestaat er – in beginsel – aanleiding om ondanks een geboden vertrektermijn een licht inreisverbod op te leggen. Onveranderd blijft het beleidsuitgangspunt om ondanks een geboden vertrektermijn een zwaar inreisverbod op te leggen, ongeacht de aard van de onderliggende procedure en de reden om de vreemdeling geen verblijf (meer) toe te staan.

G

In deze paragraaf werd paragraaf A4/3.5 Vc ‘Opheffing van de ongewenstverklaring’ van overeenkomstige toepassing verklaard. Paragraaf A4/3.6 Vc is echter ook van overeenkomstige toepassing. Deze omissie wordt thans gecorrigeerd.

H

In het Nederlandse systeem is verankerd dat de vreemdeling aan wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, wordt bijgestaan door een rechtshulpverlener aan wie krachtens artikel 98 van de wet bijzondere eisen worden gesteld. De rechtsbijstand aan in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdelingen is over het algemeen goed. Ter verdere borging van de rechtsbijstand, ook in het licht van de situaties waarin achtereenvolgens maatregelen worden opgeheven, onder gelijktijdige oplegging van een maatregel op grond van een andere rechtsbasis, wordt een aanvullende beleidsbepaling ingevoerd. Deze maatregel borgt ook dat voor de staat duidelijk blijft wie de gemachtigde van de vreemdeling is. Het attendeert de advocaat ook op het tijdsverloop sedert een eerdere rechterlijke toetsing en stelt hem in staat weloverwogen een keuze te maken om een dergelijke toets opnieuw uit te lokken door het instellen van beroep. Dat in de regel de DT&V deze mededelingen uitvaardigt, sluit niet uit dat de IND deze mededeling doet. Indien na de eerste toetsing door de rechter al een beroep op basis van artikel 96 Vw is ingesteld, kan van de mededeling aan de advocaat worden afgezien. Het doel is immers zeker te stellen dat de vreemdeling, indien gewenst, door tussenkomst van zijn advocaat toegang heeft tot de rechter. Dat belang is in een dergelijk geval reeds ondervangen. Deze maatregel vormt een aanvulling op de reeds in wet- en regelgeving vastgelegde waarborgen voor de adequate rechtsbijstand en toegang tot de rechter voor de vreemdeling, en doet uiteraard niet af aan de bestaande mogelijkheden van de rechtshulp verlener om in rechte en daarbuiten die handelingen te verrichten die hij in het belang van zijn cliënt acht. De mededeling leidt niet tot een wijziging van de vergoedingen vastgelegd in artikel 14a van Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000. De mededeling betreft een stuk dat ter informatie wordt toegestuurd. Als de advocaat op basis daarvan besluit tot het instellen van beroep gelden de gebruikelijke vergoedingen. De omschreven beleidsbepaling is enkel van kracht op vreemdelingenbewaring aangevangen op of na de datum van inwerkingtreding van deze beleidsbepaling.

I

In de titel van paragraaf B1/4.7 is het woord ‘buitenland’ opgenomen ter verduidelijking. Deze paragraaf is namelijk enkel van toepassing op het inburgeringsvereiste dat geldt bij de mvv-aanvraag ten behoeve van de vreemdeling die zich in het buitenland bevindt.

Bij de tekst over de geestelijk bedienaar is ter verduidelijking opgenomen dat het om een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’ moet gaan, als het inburgeringsvereiste buitenland niet van toepassing is.

J, V, Z, AA en AB

Met de wijzigingen in deze paragrafen wordt duidelijkheid gegeven over de handelwijze van de IND in het geval van een te vroeg of te laat ingediende aanvraag om:

  • verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel of regulier;

  • verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel of regulier;

  • verlening van een status als langdurig ingezeten derdelander.

De IND wil voorkomen dat een vreemdeling een aanvraag te laat indient waardoor deze niet meer in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een verblijfsgat krijgt. Ook moet worden voorkomen dat de vreemdeling een aanvraag te vroeg indient waardoor deze afgewezen moet worden omdat nog niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Met de wijziging in deze paragrafen worden de regels die de IND hieromtrent hanteert verduidelijkt. De afwijkende termijnen voor asiel- en reguliere aanvragen vloeien voort uit de afwijkende wettelijke beslistermijnen voor de behandeling van een verblijfsvergunning asiel (zes maanden) dan wel regulier (drie maanden).

Met de wijziging wordt tevens duidelijkheid gegeven dat in verband met het voorkomen van een schending van artikel 3 EVRM vanwege medische omstandigheden, er bij een intrekking van een verblijfsvergunning asiel getoetst wordt of er aanleiding is om voorlopig uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 Vw.

K

In deze paragraaf staat een foute verwijzing naar artikel 3.4 Vb. Dit wordt met deze wijziging gecorrigeerd.

L, M, P, U

Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand (Wwb). Er is geen sprake van wijzigingen van inhoudelijke aard.

N

Deze wijziging vloeit voort uit de uitspraken van onder meer 5 februari 2015 (201405834/1/V1) en 3 augustus 2017 (201607960/1/V1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierin heeft de Afdeling overwogen dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen minderjarige kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden ('more than the normal emotional ties') bestaan. Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden ('close personal ties'/ 'sufficiently close family ties').

O

Op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG) hebben de gezinsleden van de gezinshereniger, op dezelfde wijze als de gezinshereniger, recht op toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige. Indien de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ dient uit de arbeidsmarktaantekening die van toepassing is op het gezinslid ondubbelzinnig tot uitdrukking te komen dat naast dat arbeid in loondienst alleen is toegestaan met een tewerkstellingsvergunning het gezinslid ook is toegestaan arbeid als zelfstandige te verrichten. De Vc tekst is in lijn gebracht met het nieuwe onderdeel j van artikel 3.1, derde lid, VV. Dit volgt uit de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 maart 2017 (201606704/1/V1).

Q

Met de laatste verlettering van artikel 3.4 Vreemdelingenbesluit is onderdeel ‘p’ verletterd tot ‘q’. In dit hoofdstuk van de Vc was deze verlettering per abuis niet meegenomen en wordt dit thans gecorrigeerd.

R

Met de laatste verlettering van:

  • artikel 3.4 Vreemdelingenbesluit; en

  • de tabel in artikel 3.58, eerste lid, Vreemdelingenbesluit;

is onderdeel ‘r’ verletterd tot ‘s’. In dit hoofdstuk van de Vc was deze verlettering per abuis niet meegenomen en wordt dit thans gecorrigeerd.

S

Het certificaat Naturalisatietoets omvat vijf en niet zes onderdelen, te weten:

  • 1. kennis van staatsinrichting en maatschappij;

  • 2. spreekvaardigheid;

  • 3. luistervaardigheid;

  • 4. schrijfvaardigheid;

  • 5. leesvaardigheid.

De verwijzing naar zes onderdelen was onjuist. Middels dit WBV wordt dit hersteld.

Het certificaat Inburgering ziet op de toenmalige Wet inburgering nieuwkomers (WIN). In het WBV 2013/6 (Stcrt. 2013, nr. 11168) is het woord ‘nieuwkomers’ onterecht vervallen. Middels dit WBV wordt dit hersteld.

In het WBV 2013/5 (Stcrt. 2013, nr. 8389) is ten aanzien van beschikkingen van het College van B&W, waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege is gelaten, bij een tweetal bewijsmiddelen het woord ‘nieuwkomers’ onterecht vervallen. Het betreft bullet 12 en 13 van de opsomming van bewijsmiddelen dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen. Middels dit WBV wordt dit hersteld.

Middels dit WBV wordt een wijziging doorgevoerd naar aanleiding van het toevoegen van de zogeheten participatieverklaring aan het inburgeringsexamen.1

Voor vreemdelingen die op of na 1 oktober 2017 op grond van de Wet inburgering (Wi) inburgeringsplichtig worden, is het participatieverklaringstraject een onderdeel van het inburgeringsexamen. De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) stelt op grond van de Wet inburgering de inburgeringsplicht vast en is verantwoordelijk om te toetsen welke vreemdeling welke onderdelen van het inburgeringsexamen moet volgen om het inburgeringsdiploma te behalen. Als het participatieverklaringstraject niet afgelegd hoeft te worden, wordt dit examenonderdeel niet op het inburgeringsdiploma vermeld.

Het inburgeringsexamen dient eveneens te zijn behaald indien een vreemdeling een sterker verblijfsrecht wenst.

In de artikelen 3.80a, lid 2, onder e, 3.96a, lid 2, onder e en 3.107a, lid 2, onder e van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt steeds bepaald in welke gevallen de hoofdregel, dat het inburgeringsexamen moet zijn behaald, niet van toepassing is. Verwezen wordt naar de situatie dat de vreemdeling op grond van ’artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering’ van de inburgeringsplicht is ontheven.

De verwijzing naar het eerste lid van artikel 6 van de Wet inburgering betekent dat de inburgeringsplichtige vreemdeling die ontheven is op grond van het eerste lid van artikel 6 van de Wet inburgering (ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering) ontheven is van alle onderdelen van het inburgeringsexamen, inclusief het participatieverklaringstraject. De IND beschouwt een brief van DUO als bewijsmiddel dat de vreemdeling op deze grond is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen als DUO in de brief aangeeft dat de vreemdeling om de genoemde redenen blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.

De verwijzing naar het tweede lid van artikel 6 van de Wet inburgering betekent dat voor een inburgeringsplichtige vreemdeling, die op grond van artikel 6, tweede lid, vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen wordt ontheven van de in artikel 7, tweede lid, onder b en c, van de Wet inburgering genoemde onderdelen (examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen en de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving) geen ontheffing van het participatieverklaringstraject geldt. Ten behoeve van een sterker verblijfsrecht betekent bovengenoemde gedeeltelijke ontheffing van DUO derhalve geen vrijstelling van het participatieverklaringstraject voor inburgeringsplichtigen die op of na 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig worden.

De situatie van een vreemdeling die vóór 1 oktober 2017 inburgeringsplichtig werd, is echter een andere situatie. Uit artikel VI, eerste lid, van de hiervoor aangehaalde Wet van 23 juni 2017 (Stb. 2017, 285) blijkt dat de term ‘examen’ in de afwijzingsgronden genoemd in de artikelen 16a, 21, 34 en 45b Vreemdelingenwet 2000 moet worden gelezen als het inburgeringsexamen in de zin van het oude artikel 7 van de Wet inburgering (zoals deze wet luidde tot en met 30 september 2017), waarvan het participatieverklaringstraject nog geen onderdeel uitmaakte. Voor deze vreemdelingen geldt dus dat ontheffing van de onderdelen Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving wél betekent dat het (volledige) inburgeringsexamen niet hoeft te worden behaald bij het aanvragen van een sterker verblijfsrecht. Gelet daarop wordt in dit WBV benadrukt dat de IND de brief van DUO, waarin staat dat DUO vanwege aantoonbare geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen, als bewijsmiddel beschouwt dat de vreemdeling, die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig is geworden, (volledig) is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen.

Ter verduidelijking van het verschil tussen de bewijsmiddelen voor vrijstellingen van het inburgeringsvereiste (bewijsmiddelen dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste) en de bewijsmiddelen voor ontheffing van de plicht het inburgeringsexamen te behalen indien een sterker verblijfsrecht wordt aangevraagd, is in de aanhef van de bewijsmiddelen voor ontheffingen opgenomen dat deze bewijsmiddelen vereist zijn voor de beoordeling door de IND om over te gaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1 of een ontheffing op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in de hardheidsclausule van paragraaf B9/8.1.

Bovendien is in de aanhef van de bewijsmiddelen voor ontheffingen respectievelijk toegevoegd dat deze ontheffingen zien op een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1 of zien op een ontheffing op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in de hardheidsclausule van paragraaf B9/8.1.

Ten aanzien van de medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1 was de verwijzing naar een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de arts was aangewezen onjuist. Het betreft een advies van het College van de woonplaats van de vreemdeling, niet de woonplaats van de arts. Middels dit WBV wordt dit gecorrigeerd in vreemdeling. Als de vreemdeling is verhuisd dan moet het gaan om een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats.

T

Met deze aanpassing is het beleid in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2015 (kenmerk 201407465/1/V6, vindplaats ECLI:NL:RVS:2015:2506).

W

De vreemdeling die wil nareizen dient ingevolge artikel 1.26 van het Vb, zijn identiteit aan te tonen met een officieel door de autoriteiten van het land van herkomst daartoe afgegeven identificerend document, bij voorkeur een geldig document voor grensoverschrijding. Dergelijke documenten moeten tenminste een pasfoto, de geboorteplaats en geboortedatum van de vreemdeling bevatten. Als uitgangspunt voor het aantonen van de identiteit en familierechtelijke relatie geldt dat officiële documenten worden overgelegd. Indien de vreemdeling die wil nareizen niet over één of meerdere officiële documenten beschikt, dient de vreemdeling een verklaring te geven over het ontbreken van deze documenten. De identiteit en de familierechtelijke relatie dienen op een andere wijze aannemelijk te worden gemaakt. Alle hiertoe overgelegde (indicatieve) documenten worden daarbij betrokken.

X

Feitelijke gezinsband:

Middels nareis bevestigt de nareizende vreemdeling dat de gezinsband met referent dé gezinsband is die beschermd moet worden. Een nagereisde vreemdeling kan na aankomst in Nederland desgevraagd in het bezit worden gesteld van een zelfstandige verblijfsvergunning. Een dergelijke vreemdeling kan dan echter – in het kader van nareis – niet meer als referent de overkomst bewerkstelligen van andere, gestelde familieleden waarmee hij stelt een gezinsband te hebben. Met de keuze om bij referent na te reizen kiest de nareizende vreemdeling er voor om een eventuele gezinsband met andere, achtergebleven personen, te verbreken. Een eventuele nareisaanvraag voor deze personen wijst de IND reeds daarom af. Een uitzondering hierop kan een ouder zijn die tegelijkertijd een gezinsband heeft met meerdere van zijn (biologische) kinderen en een kind dat een gezinsband heeft met beide ouders.

Vorenstaande laat onverlet dat de vreemdeling in het kader gezinsvorming in voorkomende gevallen om overkomst van bijvoorbeeld een huwelijkspartner kan vragen en in dat kader wel als referent op kan treden.

Huwelijk en partnerschap:

De bepaling dat een traditioneel huwelijk geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is, behoeft nuancering. Er bestaan traditionele huwelijken die volgens de wetgeving van het land waarin ze gesloten zijn, aan te merken zijn als rechtsgeldig. Indien dit type huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het huwelijk gesloten is, als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan beschouwt de IND dit type huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk, mits beide personen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Het huwelijk dient echter nog wel op de juiste wijze aangetoond te worden. Indien het in het land waar het is gesloten, vereist is om een rechtsgeldig huwelijk in te schrijven in de registers om het huwelijk bij officiële instanties te kunnen aantonen, dan verlangt de IND naast een bewijs van een rechtsgeldig huwelijk ook een bewijs van inschrijving van dit huwelijk in de registers.

Indien een type huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het huwelijk is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan beschouwt de IND dit type huwelijk niet als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De IND beschouwt dit als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die met het huwelijk gelijk te stellen is en beide partners de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Ten aanzien van de verduidelijking aangaande polygamie geldt dat polygamie in geen enkel geval is toegestaan. In zaken waarin één van de (huwelijks)partners polygaam is, geldt dat slechts één (huwelijks)partner tegelijkertijd in Nederland of de EU mag verblijven. Aan de overige (huwelijks)partners en de uit die relatie voortgekomen kinderen, zal verblijf worden geweigerd. Dit is overeenkomstig artikel 16 lid 1 onder c van Richtlijn 2003/86/EG waaruit volgt dat gezinshereniging geweigerd mag worden, wanneer wordt vastgesteld dat de gezinshereniger of de partner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, met iemand anders gehuwd is dan wel een duurzame relatie onderhoudt. Gelet op de reikwijdte van genoemde Richtlijn heeft bovengenoemd artikel in samenhang met artikel 4 lid 4 tot gevolg dat op het grondgebied van de lidstaten polygamie niet wordt geaccepteerd. Wanneer één van de (huwelijks)partners van een polygaam persoon reeds in een andere lidstaat verblijft, zal aan de andere (huwelijks)partner en de uit die relatie voortgekomen kinderen geen verblijf worden toegestaan. Dit geldt voor alle mogelijke casusposities waarbij op het grondgebied van de lidstaten een polygame situatie zou kunnen ontstaan. Ook geldt dat slechts één (huwelijks)partner voor nareis in aanmerking komt. Indien deze relatie na inreis verbroken wordt, komt, gelet op bovenstaande, niet een andere (huwelijks)partner voor nareis in aanmerking.

Y

Bij besluit van 13 oktober 2016 is artikel 3.58 Vb gewijzigd in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/66/EU (Stb. 2016 nr. 408). Als gevolg hiervan heeft een vernummering plaatsgevonden in het eerste lid. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden is thans opgenomen in artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb. Dit is aangepast. Tevens zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.C. Goet Directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Wet van 23 juni 2017 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsexamen en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 285) en het Besluit van 26 juni 2017 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met het toevoegen van het onderdeel participatieverklaring aan het inburgeringsvereiste en de wettelijke vastlegging van de maatschappelijke begeleiding (Stb. 2017, 286). Als datum voor de inwerkingtreding van deze wetgeving is gekozen voor 1 oktober 2017. Zie de toelichting in Stb. 2017, 287.

Naar boven