Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 14 september 2012, nummer WBV 2012/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7 Inburgeringsvereiste

Per 15 maart 2006 is de Wet inburgering in het buitenland van kracht geworden en per 1 januari 2007 de Wet inburgering. De koppeling tussen het behalen van het inburgeringsexamen en het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met voortgezet verblijf en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is per 1 januari 2010 van kracht.

Op 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd. Het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering is om de inburgeringsplichtigen zelf de volledige verantwoordelijkheid te laten dragen voor hun inburgering. Met de introductie van dit vernieuwde inburgeringsstelsel is aan de Vw de afwijzings- dan wel intrekkingsgrond ‘verwijtbaar niet tijdig hebben voldaan aan de inburgeringsplicht’ toegevoegd (zie B1/5.3.7).

Het inburgeringsvereiste in het kader van de mvv-procedure bestaat uit het met goed gevolg afleggen van het basisexamen inburgering binnen één jaar voorafgaand aan de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (artikel 3.71a, eerste lid, Vb) op een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging (zie B1/4.7.1).

Het inburgeringsvereiste in het kader van de aanvraag om een bovengenoemde verblijfsvergunning bestaat uit het behalen van het inburgeringsexamen (artikel 3.80a Vb voor de verblijfsvergunning bepaalde tijd en artikel 3.96a Vb voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd). Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt.

Met de introductie van het vernieuwde inburgeringsstelsel wordt ook het inburgeringsexamen aangepast. Alle inburgeringsplichtige vreemdelingen (ook die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig worden) kunnen na 1 januari 2013 gedurende een overgangsperiode van twee jaar nog de onderdelen van het inburgeringsexamen oude stijl afleggen. Vanaf 1 januari 2013 kunnen alle inburgeringsplichtige vreemdelingen ook de onderdelen van het inburgeringsexamen nieuwe stijl afleggen. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2013 twee verschillende inburgeringsdiploma’s overgelegd kunnen worden.

Het inburgeringsexamen voor 1 januari 2013

Het inburgeringsexamen bestaat uit twee onderdelen: een praktijkdeel en een centraal deel.

Praktijkdeel

Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen bestaat uit een onderzoek naar de vijf functionele taalvaardigheden (spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheid) gerelateerd aan veel voorkomende praktijksituaties die van cruciaal belang zijn om adequaat te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Het praktijkdeel bestaat uit een portfolio of assessment of een combinatie van beide (artikel 3.7 Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013).

Centraal deel

Het centraal deel van het examen bestaat uit drie examens: kennis van de Nederlandse samenleving (KNS), het electronisch praktijkexamen (EPE) en de toets gesproken Nederlands (TGN). KNS en EPE worden afgenomen via de computer. TGN wordt afgenomen via de telefoon. De examens van het centraal deel van het inburgeringsexamen worden enkel afgenomen door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK (vóór 1 januari 2010: de IB-Groep) (artikel 3.9 Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013).

Ten aanzien van het niveau van het inburgeringsexamen: voor een oudkomer (niet zijnde een geestelijke bedienaar) moet het behaalde niveau A1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader zijn voor de schriftelijke vaardigheden en A2 voor mondelinge vaardigheden. Voor overige vreemdelingen moet het behaalde niveau voor alle vaardigheden A2 zijn (artikel 2.9 Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013).

Het inburgeringsexamen na 31 december 2012

Het EPE en het praktijkdeel van het inburgeringsexamen zijn vervallen. In plaats van deze twee onderdelen zijn drie nieuwe examenonderdelen geïntroduceerd. Het gaat om de vaardigheden lezen, luisteren en schrijven in de Nederlandse taal die op niveau A2 worden getoetst. De onderdelen TGN en KNS blijven bestaan. De onderdelen lezen, luisteren, spreken (TGN) en KNS worden afgenomen via de computer. Het onderdeel schrijven wordt schriftelijk afgelegd (artikel 3.9 Besluit inburgering).

B

Paragraaf B1/4.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.1.1 Niet inburgeringsplichtig of vrijstelling

Uit de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering blijkt of de vreemdeling wel of niet inburgeringsplichtig is. Als de vreemdeling in Nederland niet inburgeringsplichtig is, dan is de vreemdeling ook niet inburgeringsplichtig in het buitenland en hoeft het basisexamen inburgering niet te worden afgelegd.

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op vreemdelingen die na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland niet inburgeringsplichtig op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor een tijdelijk doel naar Nederland komen.

Niet inburgeringsplichtig vanwege tijdelijk doel

Als tijdelijke verblijfsdoel in de zin van de Wet inburgering gelden de volgende verblijfsdoelen:

  • gezinshereniging of gezinsvorming indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • verblijf ter adoptie of als pleegkind indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wobka;

  • het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • het verrichten van arbeid in loondienst;

  • het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • het doorbrengen van verlof in Nederland;

  • het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • verblijf als stagiaire of practicant;

  • verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • het volgen van studie;

  • de voorbereiding op studie;

  • verblijf als au-pair;

  • verblijf in het kader van uitwisseling;

  • het ondergaan van medische behandeling;

  • de vervolging van mensenhandel;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn;

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • verblijf als Amv;

  • verblijf als kennismigrant;

  • werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;

  • verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • verblijf als houder van de Europese blauwe kaart;

  • verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.

Niet inburgeringsplichtig vanwege acht jaar verblijf tijdens leerplichtige leeftijd

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.

Niet inburgeringsplichtig vanwege diploma’s, certificaten of andere documenten

Op grond van artikel 2.3 en artikel 2.5 Besluit inburgering is niet inburgeringsplichtig de vreemdeling die beschikt over een diploma, certificaat of ander document zoals hieronder genoemd:

  • een diploma of getuigschrift van een Nederlandstalige opleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. Het diploma moet een wettelijke basis hebben. Als dat zo is, staat dat vermeld op het diploma;

  • een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II;

  • een in België, Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba behaald schooldiploma of getuigschrift. Dit moet zijn behaald na onderwijs in een Nederlandstalige opleiding met een voldoende op de cijferlijst voor het vak Nederlands. Het niveau van de opleiding moet hoger zijn dan lager- of basisonderwijs en het uitgereikte diploma moet een wettelijke basis hebben;

  • een diploma van het Europese baccalaureaat van de Europese school, het getuigschrift International Baccalaureate Middele Years Certificate, International General Certificate of Secundary Education of Internationaal Baccalaureaat, voor zover dat het baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald of indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • het inburgeringsdiploma bedoeld in artikel 14, tweede lid van de Wet inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2013;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer het WIN-traject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen‘ en ‘schrijven’ tenminste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is nieuwkomer);

  • een certificaat Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste het niveau NT2 2 is behaald; of

  • het document korte vrijstellingstoets van de Wet inburgering (artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013).

Andere bescheiden dan hier vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond. De thans geldende legalisatiecirculaire is van overeenkomstige toepassing.

Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag van de mvv of het verzoek om advies het gevraagde diploma. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.

Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met DUO.

Overige vrijstellingen
Surinaamse nationaliteit

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit is op grond van artikel 16, derde lid, Vw vrijgesteld van het basisexamen inburgering, indien hij heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Conform artikel 3.13 VV dienen daartoe de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;

  • b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;

  • c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

  • d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

  • e. een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Andere bescheiden dan daar vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond.

Niet mvv-plichtig

Het inburgeringsvereiste is evenmin van toepassing op vreemdelingen die, om voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in aanmerking te kunnen komen, niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. In artikel 16, eerste lid, onder h, Vw is reeds voorzien in een uitzondering voor de in artikel 17, eerste lid, Vw genoemde categorieën vreemdelingen, waartoe ook behoren de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën vreemdelingen, aan wie het ontbreken van een geldige mvv niet wordt tegengeworpen.

Hoofdpersoon is houder asielvergunning

Het inburgeringsvereiste wordt niet tegengeworpen aan het gezinslid van de hoofdpersoon die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

C

Paragraaf B1/4.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.2 Het inburgeringsexamen (voortgezet verblijf)

Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw kan de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.

In artikel 3.80a Vb is het inburgeringsvereiste geregeld met betrekking tot de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Op grond van artikel 3.80a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf afgewezen, indien de aanvraag is ingediend door een vreemdeling als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, die het inburgeringsexamen niet heeft behaald. Dit is de vreemdeling die vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht. Dit betekent dat het inburgeringsvereiste alleen van toepassing is in de gevallen genoemd in B16/3.1.1.

D

Paragraaf B1/4.7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.2.1 Gevallen waarin het inburgeringsvereiste niet van toepassing is

Op grond van artikel 3.80a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ afgewezen als de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.80a, tweede tot en met vierde lid, Vb niet van toepassing indien:

  • a. de vreemdeling minderjarig is of 65 jaar of ouder is;

  • b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

  • c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;

  • d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan het criterium genoemd in artikel 2.5 van het Besluit inburgering;

  • e. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • f. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • g. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

  • h. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel is gekomen dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;

  • i. de vreemdeling verblijf heeft in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel en de relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd is verbroken in verband met huiselijk geweld;

  • j. naar het oordeel van de Minister voor I&A blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door de Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

  • k. toepassing daarvan naar het oordeel van de Minister voor I&A zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Ad b.

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.

Ad c en d.

Het gaat hier om de vreemdeling die in het bezit is van een diploma, certificaat of ander document genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, of artikel 2.5 van het Besluit inburgering. Zie paragraaf B1/4.7.1.1 onder het kopje Niet inburgeringsplichtig vanwege diploma’s, certificaten of andere documenten voor de opsomming van de bedoelde diploma’s, certificaten of andere documenten die tot de vrijstelling kunnen leiden.

Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning een gewaarmerkte kopie van het gevraagde diploma, certificaat of document. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling ook een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.

Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met DUO.

De vreemdelingen die gedeeltelijk zijn vrijgesteld op grond van artikel 2.4 Besluit inburgering vallen hier uitdrukkelijk niet onder. De vreemdelingen die slechts gedeeltelijk van de inburgeringsplicht zijn vrijgesteld en de resterende examens (nog) niet hebben behaald, hebben het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, Wet inburgering dan ook nog niet behaald.

Ad e en f.

Met deze onderdelen is geregeld dat vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en vrijstelling hebben gekregen op grond van de artikelen 2.3, onderdelen i, j en k, en artikel 2.5, a tot en met c, van het Besluit inburgering in aanmerking blijven komen voor een vrijstelling op grond van deze bepalingen zoals deze luidden voor 1 januari 2013. Het gaat hier om de vreemdeling die in het bezit is van:

  • het Certificaat Naturalisatietoets;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het WIN-traject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is oudkomer);

  • een certificaat Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’, niveau NT2 2 is behaald en niveau NT2 1 voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’;

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat de nieuwkomer de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op andere wijze heeft verworven (artikel 2.5, aanhef en onder a, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013);

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd (artikel 2.5, aanhef en onder b, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013); of

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals dit gold op 1 april 2003 is of was ontheven van de verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen (artikel 2.5, aanhef en onder c, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013).

Ad g.

In artikel 3.80a, tweede lid, onder e, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering, zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder a, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8, eerste lid, Besluit inburgering). Deze beslissing heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad h.

In artikel 3.80a, tweede lid, onder e, Vb is ook de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat het voor een vreemdeling vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 31, tweede lid, Wet inburgering, zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder b, Wet inburgering).

Deze ontheffing werkt door in de procedure van een aanvraag om een verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad i.

In artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder f, Vb wordt verwezen naar vreemdelingen (voornamelijk vrouwen), die verblijf hebben in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel en wier relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd is verbroken in verband met huiselijk geweld. Aan deze groep kan voortgezet verblijf worden verleend wegens klemmende redenen van humanitaire aard (zie B16/4.2). De meeste personen binnen deze categorie zullen het inburgeringsexamen nog niet hebben behaald. Indien aan deze groep de eis van het behalen van het inburgeringsexamen gesteld wordt, zou dit in het overgrote merendeel van de gevallen leiden tot een afwijzing van de aanvraag tot wijziging van de beperking in voortgezet verblijf. Bij deze groep vallen twee subgroepen te onderscheiden. In de eerste plaats betreft het vreemdelingen, die binnen de vijf jaar verblijf op basis van een afhankelijke verblijfstitel, de relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd hebben verbroken en in afwachting zijn van de beoordeling of voortgezet verblijf in verband met huiselijk geweld of een combinatie van humanitaire redenen kan worden verleend. In de tweede plaats betreft het vreemdelingen die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om na vijf jaar een zelfstandige verblijfsvergunning aan te vragen en die het inburgeringsexamen nog niet hebben behaald.

De vreemdeling die verblijf heeft in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel en de relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd, is verbroken in verband met huiselijk geweld (art. 3.80a, tweede lid, onder f, Vb), toont dit aan door:

  • gegevens van de politie, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaatsgevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; èn één van de volgende eisen:

  • een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener. De vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of

  • gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of

  • andere gegevens, voorzover het gaat over objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

Ad j.

Deze ontheffingsgrond is nader uitgewerkt in paragraaf 4.7.2.2.

Ad k.

Deze ontheffingsgrond betreft de zogenaamde hardheidsclausule en is nader uitgewerkt in paragraaf 4.7.2.3.

E

Paragraaf B1/4.7.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.2.2 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

Op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb kan de Minister voor I&A besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Minister blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door de Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden kan ook een medisch advies worden overgelegd afkomstig van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts. Deze bepaling heeft ten eerste betrekking op vreemdelingen die na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht waren uitgezonderd, maar aan wie in het kader van de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning alsnog het inburgeringsvereiste wordt gesteld. Uitgangspunt is dat deze vreemdelingen op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moeten kunnen worden als de vreemdeling wie ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in beginsel inburgeringsplichtig was en ontheven is van de inburgeringsplicht vanwege medische omstandigheden. Deze bepaling heeft voorts betrekking op vreemdelingen die voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning niet van de inburgeringsplicht waren ontheven (zie 4.7.2.1 onder g). Voor hen geldt hetzelfde uitgangspunt.

De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8, eerste lid, Besluit inburgering).

Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de volgende procedure gevolgd te worden.

Medisch advies inburgeringsexamen

De vreemdeling die aantoont dat hij een zodanig psychische of lichamelijke belemmering dan wel een zodanige verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaar niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen, kan naar het oordeel van de Minister voor I&A worden ontheven van de verplichting het inburgeringsexamen te behalen. Voor een medisch advies die de belemmering of handicap aantoont, kan hij terecht bij de, in het kader van de uitvoering van de Wet inburgering, door de Minister voor I&A aangewezen arts. In geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden kan ook een medisch advies worden overgelegd afkomstig van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts. In geval van verhuizing kan het advies afkomstig zijn van een aangewezen arts uit de vorige woonplaats.

De medisch adviseur is een onafhankelijke arts – niet zijnde een behandelend arts van de vreemdeling – die is ingeschreven in het BIG-register (het conform de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehouden register).

De medisch adviseur stelt een advies op conform het ‘Protocol Medische Advisering’ dat een bijlage is bij artikel 2.4, derde lid, van de Regeling inburgering. Het advies wordt door de medisch adviseur rechtstreeks naar de vreemdeling gestuurd. In het advies dienen de volgende gegevens ingevuld te zijn: persoonlijke gegevens van betrokkene, de naam van de medisch adviseur, onderzoeksactiviteiten, probleemanalyse, conclusie en advies. Medische adviezen opgemaakt anders dan conform het model zoals opgenomen in het ‘Protocol Medische Advisering’, of door een andere dan de door de Minister voor I&A of het college van B&W aangewezen arts (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden), dan wel onvolledige adviezen, worden niet geaccepteerd.

Het medisch advies mag bij het indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning niet ouder zijn dan zes maanden.

Onderzoek IND

Mocht daartoe aanleiding bestaan dan kan tijdens de procedure om een verblijfsvergunning het medisch advies nader worden onderzocht door de IND. De IND stuurt dan het medische advies naar de medisch adviseur die het advies heeft opgesteld, waarna de medisch adviseur de authenticiteit kan vaststellen. Indien het advies niet authentiek blijkt, wordt de vreemdeling niet ontheven van de verplichting het inburgeringsexamen te behalen.

F

Paragraaf B1/4.7.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.2.3 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

In artikel 3.80a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep reeds bij het indienen van de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier in een verblijfsvergunning om voortgezet verblijf en onderbouwt dit zoveel als mogelijk met bewijsstukken. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling ook verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16a Vw in samenhang met artikel 3.80a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.

A. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen

De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Minister voor I&A op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

Het gaat hier om een vreemdeling die:

  • 1. niet gealfabetiseerd is in zijn eigen taal en de Nederlandse taal,

  • 2. van wie, gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, niet kan worden verwacht dat hij (nog) Nederlands leert lezen en schrijven binnen een periode van vijf jaar, en

  • 3. de toets gesproken Nederlands (TGN) op A2 niveau heeft behaald.

Ad 3.

Gezien de vorm waarin het inburgeringsexamen wordt afgenomen, kunnen de onderdelen, praktijkdeel examen (inburgeringsexamen oude stijl), kennis Nederlandse samenleving, elektronisch praktijkexamen (inburgeringsexamen oude stijl), lezen (inburgeringsexamen nieuwe stijl) en schrijven(inburgeringsexamen nieuwe stijl) bij een geslaagd beroep op niet gealfabetiseerd zijn niet op reguliere wijze door de vreemdeling worden afgelegd. Kunnen lezen is nu eenmaal een minimale voorwaarde om deze onderdelen af te kunnen leggen. Bij de toets gesproken Nederlands geldt de voorwaarde van het kunnen lezen echter niet. Bij een geslaagd beroep op ‘niet gealfabetiseerd’ zijn moet de niet gealfabetiseerde vreemdeling derhalve de vaardigheden ‘spreken’ en ‘luisteren’ door middel van de toets gesproken Nederlands afleggen.

Indien de niet gealfabetiseerde vreemdeling de toets gesproken Nederlands met goed gevolg op A2 niveau heeft afgelegd, verstrekt DUO een resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands, met het resultaat ‘geslaagd’.

Bij de indiening van een verblijfsaanvraag overlegt de vreemdeling de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’. Separaat hieraan toont betrokkene aan welke inspanning hij heeft verricht om gealfabetiseerd te raken.

Om een geslaagd beroep te doen op deze ontheffingsgrond, overlegt betrokkene een verklaring van het ROC Amsterdam, waarin deze aangeeft dat betrokkene wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat geacht kan worden het examen te behalen. Het ROC komt tot een dergelijke verklaring na het uitvoeren van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek, zoals hieronder beschreven.

Haalbaarheidsonderzoek

Het bovenstaande leidt ertoe dat bij een beroep op deze ontheffingsgrond een nader onderzoek wordt ingesteld. In dit onderzoek worden de volgende factoren meegenomen: de mate van het niet gealfabetiseerd zijn, de mate van extra inspanning om gealfabetiseerd te raken, alsmede het leervermogen van betrokkene, de vooropleiding en de leeftijd.

Dit zogenaamde ‘haalbaarheidsonderzoek’ vindt uitsluitend plaats bij Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) van Amsterdam. Dit ROC beoordeelt of het haalbaar is voor betrokkene binnen een tijdsbestek van vijf jaar Nederlands te leren lezen en schrijven op het betreffende niveau van het Referentiekader Nederlands als Tweede Taal. Betrokkene betaalt zelf voor het haalbaarheidsonderzoek. De kosten voor het haalbaarheidsonderzoek staan vermeld op www.ind.nl. De datum van ontvangst door het ROC Amsterdam van de aanmelding voor het haalbaarheidsonderzoek is bepalend voor de vaststelling van de vraag welk tarief geldt.

Iemand is ‘niet gealfabetiseerd’ in het kader van het inburgeringsexamen indien hij analfabeet is in zowel zijn eigen taal als het Nederlands. Beheerst iemand wel het schrift van zijn eigen taal (bijvoorbeeld betrokkene kan Arabisch, Chinees of Thais schrijven), maar beheerst hij niet het Latijnse schrift, dan kan hij niet als ‘niet gealfabetiseerd’ worden beschouwd. Betrokkene beheerst immers de kunst van het schrijven. Onderwijsdeskundigen spreken in dat geval van ‘anders’ gealfabetiseerd zijn .

Heeft iemand in zijn eigen land niet de aldaar gebruikelijke basisopleiding (lagere school) afgerond, dan wordt hij in het kader van het inburgeringsexamen als niet gealfabetiseerd beschouwd. Mogelijkerwijs kan betrokkene enigszins in zijn eigen taal en (al dan niet) het Nederlands enige woorden lezen en schrijven, toch is betrokkene te beschouwen als niet gealfabetiseerd. Van een ieder die op het model Aanmeldingsformulier ROC van Amsterdam voor het onderzoek naar analfabetisme aangeeft dat hij in het herkomst land geen enkele opleiding heeft afgerond, wordt aangenomen dat hij de eigen taal niet kan lezen en schrijven. Betrokkene hoeft dienaangaande geen stukken te overleggen. Indien later blijkt dat de vreemdeling in een andere procedure anders heeft verklaard of anderszins blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond, wordt van het ROC-advies afgeweken. Het model Aanmeldingsformulier ROC van Amsterdam voor het onderzoek naar analfabetisme is te vinden op www.ind.nl.

Extra inspanning in het kader van het haalbaarheidsonderzoek

Betrokkene toont aan de hand van certificaten of verklaringen van (bij voorkeur onderwijs-)instellingen aan dat hij zich heeft ingespannen om gealfabetiseerd te raken. Van een ‘extra inspanning’ is sprake als meer dan gemiddeld is getracht het vereiste niveau op het gebied van Nederlands leren lezen en schrijven te behalen. Voor oud-komers is dit het niveau A1, voor overige vreemdelingen is dit het niveau A2. Hierbij is het niet van belang of betrokkene wel of niet inburgeringsplichtig is of was ingevolge de Wet inburgering. Het moet wel ten minste gaan om een cursus in georganiseerd verband, bij voorkeur bij een onderwijsinstelling, maar het kan ook gaan om een gemeentelijk welzijnswerk, een cursus bij of via het arbeidsbureau of een cursus bij buurt- of clubhuis.

Dit betekent bijvoorbeeld voor een betrokkene die verplicht is geweest de inburgeringscursus uit de Wet Inburgering Nieuwkomers te doen (en daarvoor (wel getoetst) niet het niveau heeft gehaald waarop hij vrijstelling van het inburgeringsexamen zou hebben gekregen), dat hij (onverplicht door enige regelgeving) door middel van het volgen van een cursus zich heeft ingespannen te leren lezen en schrijven in de Nederlandse taal.

Voor een betrokkene die niet verplicht is geweest de inburgeringscursus uit de Wet Inburgering Nieuwkomers te volgen, geldt in het kader van ‘extra inspanning’ een zelfde maatstaf. Ook hier toont betrokkene aan dat hij (onverplicht door enige regelgeving) door middel van een cursus Nederlands zich heeft ingespannen te leren lezen en schrijven. De eis van ‘extra inspanning’ toont betrokkene aan door middel van bescheiden, afkomstig van de instelling waar het onderwijs of de cursus is gevolgd, bij het ROC van Amsterdam.

De vreemdeling toont bij zijn aanmelding bij het ROC van Amsterdam aan dat hij (onverplicht) een cursus Nederlands heeft gedaan. Gezien de kosten voor het onderzoek is het een betrokkene die niet aantoont (onverplicht) een cursus Nederlands te hebben gedaan, bij voorbaat af te raden om zich bij het ROC van Amsterdam te melden voor het onderzoek. Alleen als betrokkene ervan overtuigd is de ‘extra inspanning’ te kunnen aantonen bij het ROC van Amsterdam, heeft het zin dat betrokkene zich tot het ROC wendt voor het onderzoek naar de vraag of betrokkene eventueel nog binnen vijf jaar met kans op succes het inburgeringsexamen zal kunnen afleggen.

Beperkt leervermogen in het kader van het haalbaarheidsonderzoek

Met ‘beperkt leervermogen’ wordt bedoeld ‘beperkte studievaardigheden als gevolg van gebrek aan educatie’. Iemand die nooit geleerd heeft om ‘te leren’ bezit, in deze context, een ‘beperkt leervermogen’. Of hiervan sprake is, wordt onderzocht en beoordeeld door het ROC van Amsterdam. In die beoordeling betrekt het ROC van Amsterdam factoren als de geen tot zeer beperkte vooropleiding van betrokkene, diens leeftijd en het feit dat betrokkene wel heeft getracht Nederlands te leren schrijven en lezen op het betreffende niveau van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen.

B. Tegen hun wil in het land van herkomst achtergelaten vrouwen en kinderen

De hardheidsclausule kan toepassing hebben op de vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking gezinshereniging of gezinsvorming, die onvrijwillig in het land van herkomst zijn achtergelaten, en die niet meer kunnen beschikken over hun verblijfspapieren (ten aanzien van achtergelaten vrouwen zie B1/5.1, B1/5.3.2, B1/7.1.3 en B16/4.2). Wanneer deze vreemdelingen na achterlating een verzoek doen tot wedertoelating, is voortgezet verblijf vaak de enige vergunning waarvoor zij in aanmerking kunnen komen.

In het geval deze categorie in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf na vijf jaar verblijf in Nederland overeenkomstig artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb, wordt het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste hen niet tegengeworpen.

In het geval de vreemdeling nog geen vijf jaar in Nederland verblijft conform artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb, kan slechts voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 Vb worden overwogen. Mocht geconcludeerd worden tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.52 Vb, dan is het inburgeringsvereiste niet van toepassing.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.

Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder voortgezet verblijf wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Met de introductie van vernieuwde inburgeringsstelsel per 1 januari 2013 worden aan de inburgeringsplichtige vreemdelingen geen inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen meer aangeboden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.

G

Paragraaf B1/5.3.7 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

5.3.7 Niet voldoen aan de inburgeringsplicht

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder i, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering binnen de in dat artikel genoemde termijn, of binnen de met toepassing van artikel 7, derde lid, van die wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die wet gestelde regels verlengde termijn. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, Vw met uitzondering van onderdeel b (de vreemdeling beschikt niet over een geldig document voor grensoverschrijding).

Het gaat om een afwijzings- dan wel intrekkingsgrond bij reguliere verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd die zijn verleend voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel in de zin van het Besluit inburgering:

  • gezinshereniging of gezinsvorming bij een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht;

  • het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar;

  • het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap;

  • wedertoelating;

  • voortgezet verblijf;

  • verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene; of

  • verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is.

Een inburgeringsplichtige heeft tijdig voldaan aan zijn inburgeringsplicht indien hij binnen de door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gestelde termijn (drie jaar) of de verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, dan wel daarvan door DUO wordt vrijgesteld of ontheven (artikel 7 Wet inburgering). Indien de inburgeringsplichtige vreemdeling verwijtbaar niet tijdig inburgert, zal DUO de IND hiervan op de hoogte stellen. De IND beziet vervolgens of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen of dat de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken.

Op grond van artikel 3.89d Vb wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder i, van de Wet afgewezen indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM.

Op grond van artikel 3.91e Vb wordt niet op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder i, van de Wet ingetrokken, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM.

Tot intrekking dan wel niet-velenging zal niet eerder worden overgegaan dan nadat er een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval heeft plaatsgevonden. Voor de wijze waarop in individuele gevallen aan artikel 8 EVRM wordt getoetst, wordt verwezen naar B1/10.

Na beoordeling en eventuele niet-verlenging of intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zal de IND DUO informeren over het resultaat ervan.

H

Paragraaf B1/7.1.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.11 Het inburgeringsexamen

Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder k, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.

In artikel 3.96a Vb is het inburgeringsvereiste geregeld met betrekking tot de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 3.96a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijf afgewezen, indien de vreemdeling het examen bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.

Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, die in een andere lidstaat van de Europese Unie de status van langdurig ingezetene hebben verworven, moeten het volledige inburgeringsexamen met goed gevolg hebben afgelegd om na verloop van vijf jaren ook in Nederland de status van langdurig ingezetene (een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd) te kunnen verwerven. Dat is op grond van artikel 23, eerste lid, in samenhang met artikel 5, tweede lid, van Richtlijn 2003/109/EG aanvaardbaar. Indien zij dat inburgeringsexamen niet behalen, verkrijgen zij in Nederland niet de status van langdurig ingezetene. Ook komen zij in dat geval niet in aanmerking voor de ‘gewone’ verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

I

Paragraaf B1/7.1.11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.11.1 Gevallen waarin het inburgeringsvereiste niet van toepassing is

Op grond van artikel 3.96a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling het examen bedoeld in 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.96a, tweede tot en met het vierde lid, Vb niet van toepassing indien:

  • a. de vreemdeling minderjarig is of 65 jaar of ouder is;

  • b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

  • c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;

  • d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan het criterium genoemd in artikel 2.5 van het Besluit inburgering;

  • e. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • f. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • g. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

  • h. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel is gekomen dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;

  • i. naar het oordeel van de Minister voor I&A blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

  • j. toepassing daarvan naar het oordeel van de Minister voor I&A zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Ad b.

B1/4.7.2.1 ad b is van toepassing.

Ad c en d.

B1/4.7.2.1 ad c en d is van overeenkomstige toepassing.

Ad e en f.

B1/4.7.2.1 ad e en f is van overeenkomstige toepassing.

Ad g.

In artikel 3.96a, tweede lid, onder e, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering, zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder a, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8, eerste lid, Besluit inburgering). Deze beslissing heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad h.

In artikel 3.96a, tweede lid, onder e, Vb is ook de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat het voor een vreemdeling vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 31, tweede lid, Wet inburgering, zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder b, Wet inburgering).Deze ontheffing werkt door in de procedure van een aanvraag om een verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad i.

Deze ontheffingsgrond is nader uitgewerkt in paragraaf 7.1.11.2.

Ad j.

Deze ontheffingsgrond betreft de zogenaamde hardheidsclausule en is nader uitgewerkt in paragraaf 7.1.11.3.

J

Paragraaf B1/7.1.11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.11.2 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb kan de Minister voor I&A besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Minister blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door de Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden kan ook een medisch advies worden overgelegd afkomstig van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts. Deze bepaling heeft ten eerste betrekking op vreemdelingen die na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht waren uitgezonderd, maar aan wie in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd alsnog het inburgeringsvereiste wordt gesteld. Uitgangspunt is dat deze vreemdelingen op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moeten kunnen worden als de vreemdeling wie ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in beginsel inburgeringsplichtig was en ontheven is van de inburgeringsplicht vanwege medische omstandigheden. Deze bepaling heeft voorts betrekking op vreemdelingen die voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet van de inburgeringsplicht waren ontheven (zie 4.7.2.1 onder g). Voor hen geldt hetzelfde uitgangspunt.

De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8, eerste lid, Besluit inburgering). Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de procedure gevolgd te worden, zoals omschreven in B1/4.7.2.2.

K

Paragraaf B1/7.1.11.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.11.3 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

In artikel 3.96a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en onderbouwt dit zo veel als mogelijk met bewijsstukken.

Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.96a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.

A. Vreemdelingen die in aanmerking komen voor wedertoelating

Het gaat om de volgende groepen vreemdelingen:

  • a. De oud-Nederlander van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, Rijkswet op het Nederlanderschap is ingetrokken omdat hij na verlening of verkrijging van het Nederlanderschap heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen of de oud-Nederlander die op grond van artikel 15, onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap voordat deze zou worden ingetrokken omdat niet al het mogelijke was gedaan om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen èn die voorafgaand aan het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend vijf jaar aaneengesloten op grond van artikel 8, onder a, b, e of l, Vw in Nederland heeft verbleven;

  • b. De vreemdeling die binnen een jaar na terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet een aanvraag indient om wedertoelating en voorafgaand aan de remigratie als Nederlander in Nederland verbleef, in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd of gedurende een ononderbroken periode van tenminste vijf jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e of l, Vw in Nederland had;

  • c. De meerderjarige vreemdeling die tussen zijn vierde en 19e levensjaar tenminste tien jaar op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven en voor zijn 23e levensjaar een aanvraag in het kader van wedertoelating heeft ingediend en de vreemdeling die voor zijn 19e levensjaar tenminste vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven en voor wie Nederland het meest aangewezen land is.

Ad a.

Met betrekking tot deze oud-Nederlanders geldt dat zij, gelet op de duur van hun eerder rechtmatig verblijf en de omstandigheid dat zij op enig moment Nederlander zijn geweest, worden geacht ingeburgerd te zijn in de Nederlandse samenleving.

Ad b.

Ook voor de vreemdelingen die in het kader van de Remigratiewet zijn teruggekeerd geldt dat zij, gelet op de daaraan voorafgaande verblijfsduur en rechtspositie, geacht worden nauwe banden te hebben met de Nederlandse samenleving en te zijn ingeburgerd. Bovendien moeten zij, om voor wedertoelating in aanmerking te komen, binnen een jaar na emigratie naar Nederland terugkeren.

Ad c.

Voor deze categorie vreemdelingen geldt dat zij, gelet op hun leeftijd, geacht worden geen bewuste keuze te hebben gemaakt voor terugkeer naar het land van herkomst en dat zij geacht worden nauwere banden met Nederland te hebben dan met het land van herkomst.

B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen

De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Minister voor I&A op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

B1/4.7.2.3, kopje B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen is van overeenkomstige toepassing.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.

Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Met de introductie van het vernieuwde inburgeringsstelsel per 1 januari 2013 worden aan de inburgeringsplichtige vreemdelingen geen inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen meer aangeboden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.

L

Paragraaf C7/1.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.3.1 Het inburgeringsvereiste

Op grond van artikel 3.107a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijf afgewezen, indien de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald.

Paragraaf B1/4.7 is van overeenkomstige toepassing.

M

Paragraaf C7/1.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.3.2 Gevallen waarin het inburgeringsvereiste niet van toepassing is

Op grond van artikel 3.107a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.107a, tweede tot en met het vierde lid, Vb niet van toepassing indien:

  • a. de vreemdeling minderjarig is of 65 jaar of ouder is;

  • b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

  • c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;

  • d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan het criterium genoemd in artikel 2.5 van het Besluit Inburgering;

  • e. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder i tot en met l, van het Besluit inburgering zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • f. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013;

  • g. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

  • h. de vreemdeling is ontheven van de inburgeringsplicht omdat op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel is gekomen dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;

  • i. naar het oordeel van de Minister voor I&A blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door de Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

  • j. toepassing daarvan naar het oordeel van de Minister voor I&A zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Ad b.

B1/4.7.2.1 ad b is van overeenkomstige toepassing.

Ad c en d.

B1/4.7.2.1 ad c en d is van overeenkomstige toepassing.

Ad e en f.

B1/4.7.2.1 ad e en f is van overeenkomstige toepassing.

Ad g.

In artikel 3.107a, tweede lid, onder e, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder a, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8, eerste lid Besluit inburgering). Deze beslissing heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verleende ontheffing dient te blijken uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad h.

In artikel 3.96a, tweede lid, onder e, Vb is ook de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing (in geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden) of die van DUO (in geval dat de vreemdeling na 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden) dat het voor een vreemdeling vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 31, tweede lid, Wet inburgering, zoals deze luidde voor 1 januari 2013, en artikel 6, eerste lid, onder b, Wet inburgering).Deze ontheffing werkt door in de procedure van een aanvraag om een verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W of van DUO. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

Ad i.

Op grond van artikel 3.107a, derde lid, Vb kan de Minister voor I&A besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Minister blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door de Minister voor I&A aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.

In geval dat de vreemdeling voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden kan ook een medisch advies worden overgelegd afkomstig van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts. De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8, eerste lid Besluit inburgering). Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de procedure gevolgd te worden, zoals omschreven in B1/4.7.2.2.

Ad j.

Deze ontheffingsgrond betreft de zogenaamde hardheidsclausule.

In artikel 3.107a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep reeds bij het indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en onderbouwt dit zoveel als mogelijk met bewijsstukken. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling ook verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd conform artikel 34 Vw in samenhang met artikel 3.107a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragraaf.

A. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen

De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Minister voor I&A op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

B1/4.7.2.3, kopje B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen is van overeenkomstige toepassing.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer te hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.

Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Met de introductie van het vernieuwde inburgeringsstelsel per 1 januari 2013 worden aan de inburgeringsplichtige vreemdelingen geen inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen meer aangeboden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 september 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 1 januari 2013 zal de wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (33.086) in werking getreden. Door de wijziging van de Wet inburgering (33.308) wordt de verantwoordelijkheid voor de inburgering bij de inburgeringsplichtige zelf gelegd. De inburgeringsplichtige dient zelf het initiatief te nemen om ten minste de taalvaardigheden en kennis te verwerven die nodig zijn voor deelname aan de samenleving en dient zelf de kosten hiervan te dragen. De wijzigingen betreffen onder andere:

  • De handhaving van de inburgeringsplicht wordt per 1 januari 2013 niet meer door de gemeenten uitgevoerd, maar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO);

  • Een beperking van de doelgroep van de Wet inburgering tot vreemdelingen die zich na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor een niet-tijdelijk doel of als geestelijke bedienaar in Nederland willen en mogen vestigen;

  • Het beleggen van de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en de kosten van de inburgering bij de inburgeringsplichtige zelf;

  • Het vervallen van het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen op grond van de Wet inburgering aan vrijwillige inburgeraars en inburgeringsplichtigen;

  • Waar nodig ondersteuning van de eigen verantwoordelijkheid door een sociaal leenstelsel, waarmee de kosten van de voorbereiding en het examen kunnen worden gefinancierd;

  • Overgangsrecht voor degenen van wie de inburgeringsplicht al is gestart voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel;

  • Het niet-verlengen dan wel intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling verwijtbaar niet binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.

De nieuwe afwijzings- dan wel intrekkingsgrond ‘verwijtbaar niet tijdig hebben voldaan aan de inburgeringsplicht’

Vanaf 1 januari 2010 moeten vreemdelingen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier of asiel) of een zelfstandige vergunning regulier voor voortgezet verblijf (in het kader van gezinsvorming en -hereniging) willen verkrijgen, op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) slagen voor het inburgeringsexamen. De huidige wijzigingen brengen daar geen verandering in. Nieuw is het uitgangspunt dat het niet slagen voor het inburgeringsexamen, behoudens uitzonderingen, kan leiden tot intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dit uitgangspunt is verwerkt in artikel 18, eerste lid, onder i, Vw en artikel 19 Vw. Het intrekken van de verblijfsvergunning is niet van toepassing op asielgerechtigden. Bij de beoordeling zal worden getoetst of Richtlijn 2003/86/EG inzake gezinshereniging (richtlijn gezinshereniging) en artikel 8 EVRM zich verzetten tegen de intrekking. Indien daarvan in het individuele geval sprake is, kan worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete door DUO. In lagere regelgeving is uitgewerkt dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken indien dit in strijd is met artikel 8 EVRM (artikel 3.89d Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 3.91e Vb). Dat de verblijfsvergunning niet mag worden ingetrokken indien dit in strijd zou zijn met de richtlijn gezinshereniging volgt uit de systematiek van de vreemdelingenwetgeving, waarin de richtlijn is geïmplementeerd. Een nadere uitwerking hiervan is derhalve niet nodig.

Overige wijzigingen

De overige wijzigingen in dit WBV verband houdende met de wijziging van de Wet inburgering zien op onder andere de volgende punten: nieuwe examenopzet, het vervallen van artikel 13 van de Wet inburgering, de herformulering van de inburgeringsplicht in artikel 7, eerste en het tweede lid, van de Wet inburgering, de wijzigingen van artikel 2.3 en 2.5 van het Besluit inburgering en de overgangsbepaling ten aanzien van een aantal vrijstellende documenten. Tot slot wordt middels dit WBV de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) in overeenstemming gebracht met het Vb als het gaat om de aanpassing van de leeftijdscategorie waarvoor het inburgeringsvereiste niet geldt. De minderjarigen zijn van het inburgeringsvereiste vrijgesteld.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven