Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 maart 2013, nr. WBV 2013/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3 Terugkeervisa

Een terugkeervisum is een nationaal visum, dat recht geeft op terugkeer naar Nederland (artikel 1a, onder c Vw).

De IND mag een terugkeervisum afgeven aan een vreemdeling die daarom verzoekt. In de artikelen 2k t/m o en 2w t/m cc Vw en verder de artikelen 1.24, 1.26 t/m 1.28 Vb zijn bepalingen opgenomen inzake de behandeling, afgifte, weigering, geldigheidsduur, wijziging en intrekking van terugkeervisa. De indiening van een aanvraag om een terugkeervisum vindt op dezelfde wijze plaats als een aanvraag tot wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een visum.

De IND beheert het model van de aanvraag om een terugkeervisum, en ook de modellen van de beschikkingen tot afwijzing van deze aanvraag. De Hoofddirecteur van de IND stelt op grond van het basismodel aantekeningensticker het model voor het terugkeervisum vast (zie bijlage 7 VV en de website van de IND).

De IND weigert een terugkeervisum niet op de in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw genoemde grond indien de vreemdeling heeft aangetoond dat hij voor zakelijke doeleinden moet reizen of wegens dwingende en dringende familieomstandigheden Nederland tijdelijk moet verlaten.

De IND verstaat onder dwingende en dringende familieomstandigheden in de zin van artikel 1.28 Vb in ieder geval het volgende:

  • ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);

  • het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);

  • onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan.

De IND verstaat onder dringende reden als genoemd in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw in ieder geval:

  • de vreemdeling neemt deel aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland;

  • de vreemdeling maakt deel uit van een sportteam dat Nederland in het buitenland zal vertegenwoordigen.

Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld behoeven voor het verkrijgen van een terugkeervisum geen dringende reden aan te tonen.

Met gebruikmaking van artikel 2y, derde lid Vw, verleent de IND op aanvraag een terugkeervisum

  • voor meer dan één reis: aan de vreemdeling die aantoonbaar voor zakelijke doeleinden meerdere malen in- en uit dient te reizen.

  • voor maximaal zes maanden: aan de buitenlandse student die in afwachting is van een beslissing op zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier, als hij in het kader van zijn studie voor langere tijd naar het buitenland moet reizen.

  • voor meer dan één jaar: aan Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld.

Een vreemdeling die over een geldig reisdocument beschikt en daarbij over een afzonderlijk verblijfsdocument als bedoeld in bijlage 7 VV, of een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument, behoeft voor de terugkeer naar Nederland niet te beschikken over een terugkeervisum. De IND verleent in deze gevallen aan de vreemdeling enkel een terugkeervisum indien hij kan aantonen dit nodig te hebben voor de reis door of naar een land gelegen buiten het Schengengebied.

De vreemdeling mag zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland vestigen.

B

Algemene inhoudsopgave/Deel B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

C

Het deel B Vreemdelingencirculaire 2000 wordt opnieuw vastgesteld. De tekst komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2013.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 maart 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

BIJLAGE 1

DEEL B

B1

Regulier algemeen

1

Inleiding

2

Erkenning als referent

2.1

De erkenning als referent

2.2

Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

3

Aanvraagprocedures

3.1

Aanvraag tot erkenning als referent

3.2

TEV-procedure

3.2.1

Begin van de TEV-procedure

3.2.2

Aanvraagprocedure mvv door de vreemdeling

3.2.3

Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

3.2.4

Afgifte mvv en inreis in Nederland

3.2.5

Ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

3.2.5.1

Uitzondering in geval van nareis

3.2.5.2

Geen ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

3.2.5.3

Ingangsdatum ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

3.3

Overige aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning regulier

3.3.1

Algemene bepalingen

3.3.1.1

De aanvraag

3.3.1.2

Vereisten voor de indiening van de aanvraag

3.3.1.3

Herstel verzuim

3.3.1.4

Beslistermijn

3.3.1.5

Bekendmaking van de beschikking

3.3.1.6

Intrekking van de aanvraag

3.3.2

Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

4

Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

4.1

Mvv-vereiste

4.2

Geldig document voor grensoverschrijding

4.3

Middelen van bestaan

4.3.1

Inleiding

4.3.2

Algemene beleidsregels

4.3.3

Inkomen per inkomstenbron

4.3.3.1

Inkomen uit arbeid in loondienst

4.3.3.2

Inkomen uit arbeid als zelfstandige

4.3.3.3

Inkomsten uit eigen vermogen

4.3.3.4

Inkomsten uit overige bron

4.4

Openbare orde en nationale veiligheid

4.5

Medisch onderzoek

4.6

Niet voldoen aan de beperking

4.7

Inburgeringsvereiste

4.8

Onjuiste gegevens

4.9

Illegaal verblijf

5

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

5.1

Algemeen

5.2

Aantekening beroep algemene middelen

5.3

Wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking

5.4

Voorschriften

5.5

Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

6

Het verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

6.1

Toetsing aanvraag van het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

6.2

Gronden voor het niet-verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

6.2.1

Hoofdverblijf

6.2.2

Openbare orde en nationale veiligheid

6.2.3

Middelen van bestaan

6.3

Gronden voor intrekking verblijfsvergunning bepaalde tijd

7

Rechtsmiddelen

7.1

Het indienen van rechtsmiddelen

7.2

Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit

7.3

Het verzoek om een voorlopige voorziening

8

Bewijsmiddelen

8.1

Algemeen

8.1.1

Gelegaliseerde bescheiden

8.1.2

Gebruik van gegevens uit aangewezen administraties als bedoeld in artikel 2d Vw

8.2

Bewijsmiddelen aanvraag tot erkenning

8.2.1

Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

8.2.2

Bewijsmiddelen erkenning als referent

8.3

Bewijsmiddelen aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier

8.3.1

Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

8.3.2

Bewijsmiddelen vrijstelling leges op grond van artikel 8 EVRM

8.3.3

Bewijsmiddelen TEV-procedure

8.3.4

Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

8.3.5

Bewijsmiddelen aanvraag verlenging verblijfsvergunning

8.3.6

Bewijsmiddelen aanvraag vervanging of vernieuwing document

8.4

Bewijsmiddelen

9

Handhaving

9.1

Bestuurlijke boete

9.1.1

Inleiding

9.1.2

Waarschuwing

9.1.3

Opleggen van een bestuurlijke boete

9.1.3.1

Berekening hoogte van de bestuurlijke boete

9.1.3.2

Ernst van de overtreding

9.1.3.3

Verwijtbaarheid van de overtreding

9.2

Verhalen van de kosten van uitzetting op de referent

9.2.1

Kosten van uitzetting

   

B2

Uitwisseling

1

Inleiding

2

Beleidsregels

2.1

Algemeen

2.2

WHS/WHP

3

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.1

Beperking

3.2

Arbeidsmarktaantekening

3.3

Geldigheidsduur

4

Bewijsmiddelen

4.1

Algemeen

4.2

Au pair

4.3

WHS/WHP

   

B3

Studie

1

Inleiding

2

Beleidsregels

2.1

Hoger onderwijs

2.2

Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

2.3

Middelen van bestaan

3

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

4

Verlenging en intrekking

5

Bewijsmiddelen

   

B4

Arbeid tijdelijk

1

Inleiding

2

Lerend werken

2.1

Beleidsregels

2.2

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

2.3

Bewijsmiddelen

3

Seizoenarbeid

3.1

Beleidsregels

3.2

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.3

Bewijsmiddelen

   

B5

Arbeid regulier

1

Inleiding

2

Arbeid in loondienst

2.1

Beleidsregels

2.1.1

Arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

2.1.2

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

2.2

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

2.3

Bewijsmiddelen

3

Grensoverschrijdende dienstverlening

3.1

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.2

Bewijsmiddelen

4

Arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel

4.1

Beleidsregels

4.2

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

4.3

Bewijsmiddelen

5

Intrekking

   

B6

Kennis en talent

1

Inleiding

2

Beleidsregels

2.1

Algemeen

2.2

Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

2.3

Arbeid als kennismigrant

2.4

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

2.5

Arbeid als zelfstandige

2.6

Houder van een Europese blauwe kaart

3

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.1

Beperking

3.1.1

Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

3.1.2

Arbeid als kennismigrant

3.1.3

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

3.1.4

Arbeid als zelfstandige

3.1.5

Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

3.2

Arbeidsmarktaantekening

3.2.1

Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

3.2.2

Arbeid als kennismigrant

3.2.3

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

3.2.4

Arbeid als zelfstandige

3.2.5

Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

3.3

Geldigheidsduur

3.3.1

Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

3.3.2

Arbeid als kennismigrant

3.3.3

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

3.3.4

Arbeid als zelfstandige

3.3.5

Houder van een Europese Blauwe Kaart

4.

Bewijsmiddelen

4.1

Algemeen

4.2

Het zoeken naar en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst

4.3

Arbeid als kennismigrant

4.4

Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

4.5

Arbeid als zelfstandige

4.6

Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

5.

Verlenging

5.1

Arbeid als kennismigrant

5.2

Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

   

B7

Gezinsmigratie

1

Inleiding

2

Algemene beleidsregels

2.1

Middelen van bestaan

2.1.1

Vrijstellingsgronden middelen van bestaan

2.1.2

Gezinsvorming en alimentatie

2.1.3

Familie- of gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

2.2

Referent met tijdelijk verblijfsrecht

3

Specifieke beleidsregels

3.1

Huwelijk en (geregistreerd) partnerschap

3.1.1

Duurzame en exclusieve relatie

3.1.2

Leeftijd echtgenoten of (geregistreerd) partners

3.1.3

Samenwoning

3.1.4

Verbreking huwelijk

3.2

Minderjarige kinderen

3.2.1

Gezinsband

3.2.2

Zorgrecht en gezag

3.2.3

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere met het gezag belaste ouder

3.2.4

Bereiken meerderjarigheid

3.2.5

Meetellen gezinsinkomen

3.2.6

Polygamie

3.3

In Nederland geboren kinderen

3.4

Gezinshereniging bij minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

3.4.1

Leeftijd van de referent

3.4.2

Alleenstaand

3.5

Gezinsleden van een verblijfsvergunninghouder medische behandeling

3.6

Buitenlandse adoptiekinderen en adoptiefkinderen

3.6.1

Mvv-vereiste

3.6.2

Buitenlandse adoptiekinderen

3.6.3

Wobka

3.6.4

Afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders

3.6.5

Buitenlandse adoptiefkinderen

3.7

Buitenlandse pleegkinderen

3.7.1

Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

3.7.2

Onaanvaardbare toekomst

3.7.3

Medische verklaring

3.7.4

Meetellen gezinsinkomen

3.8

Familie of gezinsleven als bedoeld in Artikel 8 EVRM

3.8.1

Familie- of gezinsleven

3.8.2

Inmenging

3.8.3

Belangenafweging

3.9

Gezinshereniging van verzorgende ouder met Nederlands minderjarig kind

4

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

5

Bewijsmiddelen

   

B8

Humanitair tijdelijk

1

Inleiding

2

Eergerelateerd en huiselijk geweld

2.1

Beleidsregels

2.2

Verlenging en intrekking

2.3

Bewijsmiddelen

3

Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

3.1

Beleidsregels

3.2

Verlenging en intrekking

3.3

Bewijsmiddelen

3.4

Afspraken ketenpartners

4

Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1

Beleidsregels

4.2

Bewijsmiddelen

5

Verblijfsvergunning voor remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet

5.1

Beleidsregels

5.2

Verlenging

5.3

Bewijsmiddelen

6

AMV’s

6.1

Beleidsregels

6.2

Verlenging en intrekking

7

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

8

Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 RWN

8.1

Beleidsregels

8.2

Verlenging

8.3

Bewijsmiddelen

8.4

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

9

Medische behandeling

9.1

Beleidsregels

9.1.1

Algemene voorwaarden

9.1.2

Meest aangewezen land

9.1.3

Medische noodsituatie

9.1.4

Noodzakelijke medische behandeling

9.1.5

Deugdelijke financiering van de medische behandeling

9.1.6

Medisch advies

9.1.7

Feitelijke toegankelijkheid

9.1.8

Artikel 64 Vw

9.1.9

Analoge toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming

9.2

Overgangsrecht

9.3

Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur

9.4

Bewijsmiddelen

   

B9

Humanitair niet-tijdelijk

1

Inleiding

2

Oud-Nederlanders

2.1

Buiten Nederland geboren oud-Nederlanders

2.2

Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN)

2.2.1

Algemene verblijfsvoorwaarden

2.2.2

Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door intrekking (artikel 15, eerste lid, onder d en f, RWN)

2.2.3

Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand (artikel 15, 3

3

Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

4

Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen)

5

Langdurig verblijvende kinderen

5.1

Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

5.2

Contra-indicaties

5.3

Overige vereisten

6

Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige vreemdeling in het kader van verblijf als familie- of gezinslid

7

Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid

7.1

Algemene verblijfsvoorwaarden

7.2

Bijzondere voorwaarden na een (huwelijks)relatie

7.3

Bijzondere voorwaarden na verruimde gezinshereniging

7.4

Verblijfsvergunning na overlijden van de referent

7.5

Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling

8

Na verblijf in het kader van medische behandeling

9

Bijzondere individuele omstandigheden

10

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

10.1

Privéleven

10.2

Inmenging

10.3

Belangenafweging

11

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

12

Verlenging en intrekking

13

Bewijsmiddelen

13.1

Algemeen

13.2

Verblijfsspecifiek

   

B10

EU-recht en Internationale Verdragen

1

Inleiding

2

Het recht van de Europese Unie

2.1

Inleiding

2.2

Beleidsregels

2.3

Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

2.4

Bewijsmiddelen

3

Internationale Verdragen

3.1

Inleiding

3.2

Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

3.3

Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

4

Associatieovereenkomst EG – Turkije, aanvullend protocol EG – Turkije en Besluit 1/80

4.1

Inleiding

4.2

Beleidsregels

4.3

Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

4.4

Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

4.5

Bewijsmiddelen

   

B11

Bijzonder verblijf

1

Inleiding

2

Beleidsregels

3

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

4

Bewijsmiddelen

   

B12

De verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

1

Inleiding

2

Algemene beleidsregels

2.1

Inburgeringsvereiste

2.1.1

Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

2.1.2

Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

3

Specifieke beleidsregels status langdurig ingezetene

3.1

De duur van het ononderbroken verblijf in Nederland

3.2

De aard van het verblijfsrecht

3.3

Afwezigheid van het grondgebied

3.4

Middelen van bestaan

3.5

Openbare orde of nationale veiligheid

3.6

Rechtmatig verblijf (werkingssfeer)

4

Specifieke beleidsregels nationale verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

4.1

De duur van het verblijf in Nederland

4.2

Middelen van bestaan

4.3

Openbare orde of nationale veiligheid

4.4

Bijzondere categorieën verblijfsvergunning onbepaalde tijd op nationale gronden

4.4.1

Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN)

4.4.1.1

Algemene beleidsregels

4.4.1.2

Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door intrekking

4.4.1.3

Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand

4.4.2

Terugkeer op grond van artikel 8 Remigratiewet

4.4.3

Terugkeeroptie

4.4.4

(Ex) geprivilegieerde en diens afhankelijke gezinsleden

5

Intrekking verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

6

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

7

Bewijsmiddelen

BIJLAGE 2

B1 Regulier algemeen

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

  • paragraaf 2, die gelden voor de aanvrager die verzoekt om erkenning als referent of de al erkende referent. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 2e en 2f Vw, de artikelen 1.18, 1.19 en 1.22 Vb en de artikelen 1.12, 1.15 VV;

  • paragraaf 3 ten aanzien van de algemene voorschriften over de aanvraag tot erkenning als referent, de TEV-procedure en de overige verblijfsaanvragen. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 1, eerste lid, onder h, 1a, 14 en 23 Vw en de artikelen 1.24, 1.25. 1.26, 1.27, 1.29, 1.30, 1.31, 1.32, 3.57, 3.99 en 3.101 Vb;

  • paragraaf 4 over de afwijzingsgronden van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 16 Vw en de artikelen 3.71, 3.73, 3.74, 3.75, 3.99 en 3.101 Vb;

  • paragraaf 5 over de specifieke kenmerken van de verblijfsvergunning. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.4, 3.7, 3.58 en 3.59 Vb;

  • paragraaf 6 over de gronden van niet verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 18 en 19 Vw en de artikelen 3.80 en 3.82 Vb;

  • paragraaf 7 over de rechtsmiddelen. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 69 tot en met 79 Vw, 84 tot en met 92 Vw en de Awb;

  • paragraaf 8 over de bewijsmiddelen. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 2d en 24a Vw en de artikelen 1.15 en 3.34i VV; en

  • paragraaf 9 over de handhavingsinstrumenten boete en verhalen van kosten op de referent. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 55a Vw en artikel 6.4 Vb.

2 Erkenning als referent

2.1 De erkenning als referent

De VOG

Op grond van artikel 2e, derde lid, Vw junctis artikelen 1.22, aanhef en onder b, Vb en 1.15 VV vraagt de IND een VOG aan degene die om erkenning als referent verzoekt (de aanvrager) als sprake is van één of meer strafrechtelijke antecedenten als genoemd in artikel 1.19 Vb ten aanzien van:

  • de aanvrager die verzoekt om erkenning als referent; en

  • de bij de aanvrager om erkenning als referent betrokken (rechts)personen.

Op grond van artikel 2e Vw junctis artikelen 1.18, 1.19, 1.22 Vb en de artikelen 1.12 t/m 1.15 VV wijst de IND de aanvraag tot erkenning als referent af als:

  • de aanvrager – als dit is vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007- niet is ingeschreven in het handelsregister;

  • de aanvrager, die niet inschrijfplichtig is in het handelsregister, niet de in artikel 1.12 VV gevraagde persoonsgegevens van de bij de onderneming of rechtspersoon betrokken bestuurders aan de IND verstrekt;

  • de aanvrager failliet is, of in surseance van betaling verkeert;

  • de aanvrager, of de bij de aanvrager betrokken (rechts)personen, in het jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie keer failliet is verklaard;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning fiscale vergrijpboetes op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f Algemene wet inzake Rijksbelastingen zijn opgelegd;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de IND op grond van artikel 55a Vw;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18 juncto 19a van de Wav;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18b juncto 18c van de WML;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd op grond van een combinatie van artikel 55a Vw en/of artikel 18 Wav en/of artikel 18b juncto 18c WML;

  • de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van mensenhandel/mensensmokkel, strafbaar gesteld in artikel 197a WvSr;

  • de aanvrager in het kader van uitwisseling in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van zedendelicten, strafbaar gesteld in artikel 250a WvSr;

  • de aanvrager feitelijk wordt bestuurd door anderen dan op grond van de gegevens uit het handelsregister mag worden verondersteld; of

  • de aanvrager desgevraagd geen VOG, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verstrekt.

Op grond van artikel 2e Vw juncto artikel 1.19 en 1.22 Vb kan de IND de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen als:

  • a. de aanvrager om erkenning in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning boetes zijn opgelegd op grond van de Vw, Wav en/of WML door de IND of de Inspectie SZW. Hierbij wegen de volgende elementen mee:

    • de grondslag van de boete;

    • de hoogte van de opgelegde boete; en

    • de vraag of sprake is van meerdere opgelegde boetes.

  • b. een erkenning van de referent in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is ingetrokken.

Ad b.

Van deze bevoegdheid maakt de IND in ieder geval geen gebruik als de intrekking op verzoek van de erkende referent heeft plaatsgevonden, zonder dat zich daarbij een van de gronden als neergelegd in artikel 2g, aanhef en onder a, b, of c, Vw heeft voorgedaan.

2.2 Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

Schorsen van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw juncto artikel 1.22 Vb kan de IND de erkenning als referent schorsen als sprake is van in ieder geval één van de volgende omstandigheden:

  • de IND heeft een ernstig vermoeden dat de referent niet meer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning, als bedoeld in artikel 2e Vw;

  • de IND doet aangifte bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren tegen de referent of raakt bekend met de omstandigheid dat een ander overheidsorgaan aangifte heeft gedaan tegen de referent, dat er een opsporingsonderzoek is opgestart of vervolging is ingesteld tegen de referent die de voorwaarden voor erkenning raakt;

  • de IND heeft een klacht ingediend tegen een referent bij de Landelijke Commissie Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs, die de voorwaarden voor erkenning raakt;

  • de Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek ingesteld naar een referent, dat de voorwaarden voor erkenning raakt; of

  • de Inspectie SZW heeft een onderzoek naar fraude door de referent ingesteld in verband met het niet naleven van bepalingen uit de Wav of de Wml.

Een schorsing van de erkenning duurt drie maanden. De IND verlengt de schorsing steeds met drie maanden als advies van derden of de uitkomst van onderzoek door derden of het OM moet worden afgewacht om een besluit omtrent de erkenning als referent te kunnen nemen.

Intrekken van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2g Vw trekt de IND de erkenning als referent in als de in dit artikel genoemde feiten zich voordoen. Op grond van artikel 2g, aanhef en onder c, Vw geldt dat de IND de erkenning als referent ook intrekt als zich één van de volgende gevallen voordoet:

  • de referent is voor de derde keer beboet wegens het niet naleven van de zorg- of informatieplicht waarbij de overtreding door de IND als ernstig is gekwalificeerd. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 9.1.3.2. van dit hoofdstuk;

  • de referent weigert om zijn medewerking te verlenen aan nalevingstoezicht door de IND;

  • de referent niet zorgvuldig toetst of de vreemdeling wiens overkomst hij wenst aan de verblijfsvoorwaarden voldoet; of

  • de referent heeft bij kennis of vermoedens van misstanden met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet adequaat opgetreden.

3 Aanvraagprocedures

3.1 Aanvraag tot erkenning als referent

De aanvrager dient de aanvraag tot erkenning als referent in bij een door de IND opgegeven postadres met een door de IND vastgesteld formulier dat bij de IND te verkrijgen is.

De aanvrager moet binnen een termijn van acht weken nadat de IND daarom verzoekt een VOG overleggen. De IND verlengt deze termijn als sprake is van bijzondere omstandigheden.

Zie verder B1/3.3.1.2 Vc.

3.2 TEV-procedure
3.2.1 Begin van de TEV-procedure

De TEV-procedure vangt aan door:

  • indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of

  • indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de Visadienst in Nederland.

In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.

De Visadienst maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.

Bestendig verblijf

De Visadienst neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:

  • verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;

  • in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of

  • verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.

De Visadienst neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.

De Visadienst neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.

Afwachten van de mvv-aanvraag in het buitenland

De Visadienst wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling:

De Visadienst wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.

3.2.2 Aanvraagprocedure mvv door de vreemdeling

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken en zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en

  • binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende kennisgeving van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.

De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van:

  • vier weken na kennisgeving om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de kennisgeving genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.

De Visadienst stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:

  • a. binnen twee weken na kennisgeving de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de kennisgeving genoemde gegevens en bescheiden; en

  • b. binnen drie weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.

In geval van een inwilliging machtigt de Visadienst de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven. De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging maakt de beschikking bekend aan de vreemdeling door de afgifte van de mvv. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.

3.2.3 Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent in gebreke blijft, stelt de Visadienst hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving alsnog de gevraagde gegevens over te leggen en de leges te betalen.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de Visadienst onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven. Dit voorbehoud houdt in:

  • dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt; en

  • dat zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als voldaan is aan deze voorwaarden gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv.

3.2.4 Afgifte mvv en inreis in Nederland

De vreemdeling moet binnen drie maanden:

  • a. na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en

  • b. na de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.

De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:

  • de vreemdeling later dan drie maanden na de inwilligende beslissing of kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen; of

  • de vreemdeling later dan drie maanden na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv).

  • de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.

3.2.5 Ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent de verblijfsvergunning ambtshalve door uitreiking van het verblijfsdocument aan de vreemdeling in persoon.

Ook als niet meer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan als gevolg van een verandering van het beleid in de periode tussen de aanvraag van de mvv en de afgifte van de verblijfsvergunning verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve aan de vreemdeling.

3.2.5.1 Uitzondering in geval van nareis

De IND merkt de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel aan de in Nederland verblijvende referent van de vreemdeling aan als de startdatum van de nareistermijn van drie maanden. De IND beschouwt de aanvraag tot het verlenen van een (onverplichte) mvv die het familie- of gezinslid binnen drie maanden na het verlenen van de verblijfsvergunning asiel van de in Nederland verblijvende vreemdeling indient als een tijdig verzoek om nareis.

3.2.5.2 Geen ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning in de volgende situaties:

  • de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);

  • de mvv is ingetrokken;

  • de afgegeven mvv is door de Kmar aan de grens geannuleerd; of

  • de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.

Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de Visadienst de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling conform artikel 4:7 Awb in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze uit te brengen.

3.2.5.3 Ingangsdatum ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op artikel 3.57, eerste lid, Vb en op grond van artikel 3.57, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag, die in het mvv-aanvraagformulier is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen, als deze datum binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv valt.

3.3 Overige aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning regulier
3.3.1 Algemene bepalingen
3.3.1.1 De aanvraag

De herhaalde aanvraag

De IND merkt in het kader van artikel 4:6 Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.

Verzoek om heroverweging

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking als een aanvraag die niet is ingediend overeenkomstig de formele vereisten voor de indiening van een aanvraag.

De IND stelt de vreemdeling in de gelegenheid om aan de formele vereisten te voldoen.

Meer verblijfdoelen

De IND beoordeelt slechts één verblijfsbeperking per aanvraag.

3.3.1.2 Vereisten voor de indiening van de aanvraag

Plaats van indiening aanvraag

Op grond van artikel 3.101 Vb worden de volgende aanvragen ingediend bij de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • de aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De aanvrager dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres of IND-loket dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de aanvrager de leges moet betalen. De aanvrager dient de aanvraag in met het vereiste formulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

Uitzondering voor het indienen van de aanvraag bij de IND

De vreemdeling moet de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel indienen bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Leges

De IND eist dat de vreemdeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb de verschuldigde leges per kas of per elektronische betaling ter plekke aan het IND-loket voldoet.

Indiening door een wettelijk vertegenwoordiger

De IND merkt als wettelijke vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 23 Vw juncto artikel 3.99 Vb aan:

  • de ouder;

  • de voogd; of

  • de curator.

Als degene die een aanvraag indient namens een minderjarig kind niet aantoont diens wettelijke vertegenwoordiger te zijn, geeft de IND een termijn van drie maanden na kennisgeving om dat gebrek te herstellen. Het herstellen van het gebrek geschiedt door:

  • een voogdijvoorziening in Nederland; of

  • door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind die zich in het land van herkomst bevindt.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling als:

  • het kind voor wie de aanvraag is ingediend jonger is dan 12 jaar; en

  • de wettelijke vertegenwoordiging na afloop van genoemde termijn van drie maanden niet is aangetoond.

De IND stelt de aanvraag niet buiten behandeling als de aanvraag is ondertekend door een vreemdeling van 12 jaar of ouder.

3.3.1.3 Herstel verzuim

Als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan geeft de IND de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb een termijn van twee weken na kennisgeving om dit verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

In afwijking hiervan geeft de IND de aanvrager:

  • een termijn van drie maanden na kennisgeving als de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarig kind niet is aangetoond (zie ook 3.3.1.2 bij indiening door een wettelijk vertegenwoordiger);

  • een termijn van vier weken na kennisgeving als de vreemdeling niet meteen een geldig document van grensoverschrijding over kan leggen;

  • een termijn van het tijdsverloop dat gemoeid is met de handeling van kas- of elektronische betaling, als sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per elektronische betaling heeft voldaan.

De IND geeft geen herstel verzuim als de IND van tevoren vaststelt dat de vreemdeling ook overigens niet voldoet aan één of meer voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel.

De IND verlengt de in de kennisgeving genoemde termijn om de aanvraag aan te vullen als sprake is van bijzondere omstandigheden.

3.3.1.4 Beslistermijn

Aanvragen van een erkende referent

De IND streeft ernaar om binnen een termijn van twee weken na ontvangst te beslissen op een door een erkende referent ingediende aanvraag met het oog op afgifte van een mvv of op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De IND beslist niet binnen twee weken op voornoemde aanvragen als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • de aanvraag is niet op de voorgeschreven wijze en voorzien van de benodigde gegevens ingediend;

  • een nader onderzoek is vereist;

  • het betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarvoor een TWV is vereist; of

  • de aanvraag wordt niet aan de hand van de eigen verklaringen van de erkende referent beoordeeld, maar aan de hand van de onderliggende gegevens.

3.3.1.5 Bekendmaking van de beschikking

De IND verzendt geen beschikking in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. De grondslag van de inbewaringstelling moet worden gewijzigd en beide beschikkingen worden tegelijkertijd aan de vreemdeling uitgereikt;

  • de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. De beschikking wordt in persoon aan de vreemdeling uitgereikt;

  • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd.

3.3.1.6 Intrekking van de aanvraag

De vreemdeling kan alleen met een model M53 zijn aanvraag om een verblijfsvergunning intrekken als hij in bewaring is gesteld.

3.3.2 Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Identificatie vreemdeling

Op grond van artikel 3.102 Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.

Verblijfssticker

De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen' (bijlage 7g VV):

  • aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en

  • voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.

De IND verstrekt de verblijfsaantekening ‘Gemeenschapsonderdaan’ aan het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland die zelf niet de nationaliteit heeft van deze lidstaten.

Uitreiking verblijfsdocument

De IND reikt het verblijfsdocument uit:

  • aan de vreemdeling in persoon;

  • bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en

  • bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.

De korpschef reikt het verblijfsdocument uit als de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld.

Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen bedoeld in artikel 9 Vw

De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.

Op de regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.

  • uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het gestelde in A4/7.3 is van toepassing.

4 Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

4.1 Mvv-vereiste

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend aan de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning van een vreemdeling:

  • van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard; of

  • die minderjarig is en op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands document voor grensoverschrijding, terwijl geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlands document voor grensoverschrijding.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

  • stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd, maar dit niet binnen een door de IND gestelde termijn met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd;

  • aangeeft dat de noodzakelijke medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd. Tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

4.2 Geldig document voor grensoverschrijding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND merkt een geldig paspoort dat door de Nederlandse autoriteiten wordt erkend, aan als geldig document voor grensoverschrijding. De IND merkt een blanco paspoort niet aan als een geldig document voor grensoverschrijding, omdat in dit geval voor afgifte geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.

Uitzonderingen

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als de vreemdeling behoort tot een van de volgende categorieën:

  • onderdanen van Somalië, zolang er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië en Nederland de Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten niet erkent; of

  • hier te lande geboren kinderen die een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor verblijf bij ouder (familie- en gezinslid) aanvragen, mits zij voldoen aan alle volgende voorwaarden:

    • beide ouders zijn in het bezit van een geldige verblijfsvergunning; en

    • beide ouders zijn vrijgesteld van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken.

De IND wijst de aanvraag af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en als enkele reden daarvoor aanvoert dat hij:

  • terug moet naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen;

  • zijn militaire plicht moet vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document van grensoverschrijding; of

  • een medische behandeling in Nederland ondergaat.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend voor het volgende verblijfsdoel:

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B8);

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

4.3 Middelen van bestaan
4.3.1 Inleiding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is de IND bevoegd de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling of de persoon bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen voor de beoordeling van de middelen van bestaan van een vreemdeling. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw worden bij de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan in sommige gevallen ook de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven betrokken. Wanneer de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven – al dan niet samen met die van de vreemdeling – worden beoordeeld, is dit in het betreffende materiehoofdstuk aangegeven.

4.3.2 Algemene beleidsregels

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:

  • de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;

  • de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en

  • de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.

De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling.

Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.

Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.

Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.

Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.

De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.

4.3.3 Inkomen per inkomstenbron

In de navolgende paragrafen worden, in aanvulling op de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 Vb en 3.19 VV, per bron de beleidsregels genoemd die bij de beoordeling van de zelfstandigheid, duurzaamheid en voldoende hoogte van de middelen van bestaan van toepassing zijn.

4.3.3.1 Inkomen uit arbeid in loondienst

De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en

  • over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.

De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.

Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.

Flexibele arbeid

De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.

Samenvoegen van inkomstenbronnen

De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

Kortdurende werkloosheid

De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. In deze periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.

Als de vreemdeling tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.

Proeftijd

Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.

Onregelmatige inkomsten en loon in natura

De IND merkt onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.

4.3.3.2 Inkomen uit arbeid als zelfstandige

De IND beoordeelt de middelen van bestaan van een vreemdeling op basis van een overeenkomst van opdracht als freelancer op dezelfde wijze als het inkomen van een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht.

4.3.3.3 Inkomsten uit eigen vermogen

De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond vanartikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.

4.3.3.4 Inkomsten uit overige bron

De IND merkt de middelen van bestaan van de vreemdeling uit overige bronnen als zelfstandig aan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb als de vereiste wettelijke premies en belastingen zijn afgedragen.

De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.

4.4 Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

    • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

    • een taakstraf; of

    • een onvoorwaardelijke geldboete.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

4.5 Medisch onderzoek

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af of verleent de IND niet ambtshalve een verblijfsvergunning als de vreemdeling:

  • niet bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • niet meewerkt aan de behandeling van de tbc.

De IND werpt het bovenstaande niet tegen bij de beoordeling van de voortzetting van het rechtmatig verblijf.

Als de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ ondertekent, geeft de IND hem een termijn van twee weken om dat alsnog te doen. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling de intentieverklaring niet binnen de hiervoor gegeven termijn ondertekent. Als sprake is van een erkende referent neemt de IND genoegen met een eigen verklaring van de referent waarin deze verklaard dat de vreemdeling bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan.

Als de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor toelating voldoet, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de voorwaarde dat de vreemdeling daadwerkelijk binnen drie maanden na afgifte van het verblijfsdocument een tbc-onderzoek bij de GG&GD ondergaat.

In de volgende gevallen trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in:

  • de vreemdeling is niet bereid een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • de vreemdeling werkt niet mee aan de behandeling van de tbc.

4.6 Niet voldoen aan de beperking

Op grond van artikel 16, eerste lid, onder g, Vw, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af al de vreemdeling niet voldoet aan de specifieke voorwaarden (de beperking) van het doel waarvoor hij wil verblijven.

4.7 Inburgeringsvereiste

Inburgering in het buitenland

De IND wijst de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald, tenzij de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of is ontheven.

Vrijstelling

In aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit inburgering geldt dat voor vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland niet vereist is dat sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving in de GBA of acht jaar rechtmatig verblijf.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege een geestelijke of lichamelijke belemmering

Op basis van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb ontheft de IND in ieder geval de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat sprake is van:

  • blindheid;

  • doofheid; of

  • doofstomheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van eigen hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

Ontheffing basisexamen inburgering wegens onbillijkheid van overwegende aard

Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder d, Vb, wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet af als sprake is van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leidt dat de vreemdeling blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen.

De IND merkt het enkele feit dat de vreemdeling een of meerdere malen het examen heeft afgelegd, niet aan als een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder d, Vb.

4.8 Onjuiste gegevens

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum kort verblijf, machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning regulier hebben geleid of zouden hebben geleid; en

  • sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tevens af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de voorliggende aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden leiden; en

  • de vreemdeling de voorliggende aanvraag heeft ingediend voordat het tot zijn uitzetting of gecontroleerde vertrek is gekomen.

4.9 Illegaal verblijf

Met inachtneming van artikel 17a Vw en artikel 3.77, achtste en negende lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw af als de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw als een aan de vreemdeling opgelegd inreisverbod is opgeheven.

5 De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

5.1 Algemeen

De IND maakt bij de verlening van de verblijfsvergunning terughoudend gebruik van:

  • de in artikel 3.4, tweede lid, Vb neergelegde bevoegdheid om de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking nader te omschrijven.

  • de in artikel 3.4, derde lid, Vb, genoemde bevoegdheid. De IND gebruikt deze bevoegdheid niet in de situatie waarin de vreemdeling:

  • in Nederland wil verblijven voor een doel dat in het Vb wordt genoemd; en

  • niet voldoet aan één of meer van de toelatingsvoorwaarden.

De IND vermeldt bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vb of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

De beperking en de arbeidsmarktaantekening waaronder de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, zijn in de desbetreffende materiehoofdstukken nader uitgewerkt.

5.2 Aantekening beroep algemene middelen

De IND stelt de vreemdeling vooraf schriftelijk in kennis dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. De IND doet dit door een aantekening op te nemen op:

  • het verblijfsdocument; of

  • de beschikking waarbij de IND de verblijfsvergunning toekent.

5.3 Wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking

De aanvraag tot wijziging van de beperking is vereist in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling wil zijn verblijf in Nederland voortzetten op grond van een andere beperking dan de beperking waaronder hij aanvankelijk was toegelaten; of

  • de vreemdeling wil gezinshereniging bij een ander familie- of gezinslid dan bij wie hij aanvankelijk was toegelaten.

Als de aanvraag tot wijziging van de beperking wordt ingediend na de redelijke termijn van twee jaar, dan is het mvv-vereiste van toepassing (zie B1/6.1 Ad b voor een toelichting op de redelijke termijn).

Een aanvraag tot wijziging van de beperking is niet vereist in die gevallen waarbij de vreemdeling zijn verblijf wil voortzetten onder dezelfde beperking, maar bij een andere referent dan bij wie hij oorspronkelijk is toegelaten.

In een dergelijk geval moet:

  • a) de vorige referent de vreemdeling afmelden bij de IND met een bij de IND te verkrijgen formulier; en

  • b) de nieuwe referent de vreemdeling met een bij de IND te verkrijgen formulier aanmelden bij de IND.

Ad b)

De nieuwe referent moet zich met het formulier referent stellen van de vreemdeling en verklaren dat de vreemdeling nog steeds aan alle voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voldoet. De melding moet binnen vier weken na de opgetreden wijziging door de IND zijn ontvangen.

5.4 Voorschriften

De vreemdeling voldoet aan het voorschrift van artikel 3.7, tweede lid, Vb als hij voor zijn verblijf een passagebiljet deponeert dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning.

Als de IND het voorschrift tot het deponeren van een waarborgsom, als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, aan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verbindt, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van de factuur het op de factuur vermelde bedrag te voldoen. De IND geeft bij het in gebreke blijven van de vreemdeling, de vreemdeling één keer de gelegenheid (door middel van een aanmaning) om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen.

De IND verbindt geen voorschrift aan het verblijfsdocument dat is verleend op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

5.5 Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Op grond van de artikelen 3.58 en 3.59 Vb verleent en verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tot het maximum dat op basis van deze artikelen mogelijk is, tenzij in de materiehoofdstukken is opgenomen dat de IND de betreffende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een kortere geldigheidsduur verleent of verlengt.

6 Het verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

6.1 Toetsing aanvraag van het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND toetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als sprake is van:

  • a. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.80, eerste lid, Vb; of

  • b. een situatie van verlenging genoemd in artikel 3.82, eerste lid, Vb, tenzij zich een geval genoemd in het tweede lid van dit artikel voordoet.

Ad a. Tijdige indiening

De IND bekijkt per geval of de termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 3.80, eerste lid, Vb de vreemdeling niet is toe te rekenen. De IND merkt in ieder geval de volgende omstandigheden niet aan als verschoonbare reden voor de te late indiening:

  • vakantie;

  • detentie;

  • nalatigheid van de vreemdeling; of

  • het niet hebben ontvangen of hebben gelezen van de rappelbrief.

De IND rekent een te late indiening van de aanvraag niet toe aan de vreemdeling als hij zich als achtergelaten vreemdeling zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend. De IND houdt rekening met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

Ad b. Binnen redelijke termijn ingediende aanvraag

De in artikel 3.82, eerste lid, Vb bedoelde redelijke termijn is twee jaar.

Als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekt (al dan niet met terugwerkende kracht), vangt de redelijke termijn aan op de dag na bekendmaking van het intrekkingsbesluit.

Als de IND de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt en sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag:

  • tijdig is ingediend als deze is ingediend vóór het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken; of

  • niet tijdig is ingediend als deze is ingediend ná het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is ingetrokken.

Als de IND het Nederlanderschap intrekt op grond van artikel 14 RWN, dan is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, of het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten zouden hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur.

6.2 Gronden voor het niet-verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer één van de in artikel 18 Vw genoemde gronden zich voordoet.

6.2.1 Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten.

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • c. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA, die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • d. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • e. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • f. buiten Nederland gedetineerd is of is geweest en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

Ad c.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

6.2.2 Openbare orde en nationale veiligheid

De IND past de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb ook toe als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft niet tijdig een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning;

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is door de IND ontvangen binnen twee jaar nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er zijn geen onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland gevestigd.

Voor toepassing van artikel 3.86, vierde lid, Vb beoordeelt de IND of sprake is van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven. Het bepaalde in B1/4.4 is van overeenkomstige toepassing.

Terbeschikkingstelling

Als een vreemdeling een terbeschikkingstelling opgelegd heeft gekregen (artikel 37 WvSr) beziet de IND bij verlenging van de terbeschikkingstelling (artikel 37 WvSr) van een vreemdeling of het verblijfsrecht, met toepassing van de glijdende schaal als genoemd in artikel 3.86, tweede lid, Vb kan worden beëindigd.

In het buitenland gepleegde en/of berechte inbreuk op de openbare orde

Voor de toepassing van artikel 3.86, achtste lid Vb verzoekt de IND het OM te beoordelen of het buiten Nederland gepleegde feit een misdrijf oplevert en welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd. Hierbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de officier van justitie ter zitting.

Aan het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Nationale veiligheid

Voor de toepassing van deze grond is het bepaalde in B1/4.4 van overeenkomstige toepassing.

6.2.3 Middelen van bestaan

De IND kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens het niet voldoen aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, afwijzen, als de verblijfsvergunning is verleend in het kader van gezinsmigratie en de vreemdeling en/of de hoofdpersoon een beroep doet/doen op de algemene middelen.

6.3 Gronden voor intrekking verblijfsvergunning bepaalde tijd

Op grond van artikel 19 Vw trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, Vw genoemde gronden. Voor de beleidsregels wordt verwezen naar hetgeen onder B1/6.2.1 en B1/6.2.2 is vermeld.

7 Rechtsmiddelen

7.1 Het indienen van rechtsmiddelen

De in artikel 70, eerste lid, Vw genoemde personen dienen het bezwaar- of administratief beroepschrift in bij de IND. Een bezwaarschrift in visum- en mvv-zaken wordt gericht aan de Visadienst.

Als het bezwaar- of administratief beroepschrift niet voldoet aan één of meerdere van de in artikel 6:5 Awb genoemde vereisten voor het in behandeling nemen ervan, stelt de IND de indiener van het bezwaar- of administratief beroepschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken hieraan alsnog te voldoen.

Uitstel van het indienen van nadere gronden

Voor het indienen van de nadere gronden als bedoeld in artikel 6:5 Awb bij het bezwaar- of administratief beroepschrift verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is en de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk heeft aangetoond dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond; of

  • d. bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel tot vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND.

Ad a.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad b.

Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND ervan uit dat de zaken van de betreffende gemachtigde door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen. Als door het uitstel aan de gemachtigde de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a.

Ad d.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan honoreert de IND het verzoek om uitstel. De IND verstaat onder het in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure optreden als rechtshulpverlener/ gemachtigde ook het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

De IND wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van rechtshulpverlener.

7.2 Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit

Aantekening

De IND plaatst in het identiteitspapier en/of geldig document voor grensoverschrijding van een vreemdeling:

  • 1. een aantekening luidende: ’bezwaar/administratief beroep ingediend ... (datum)’, als de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist;

  • 2. een sticker ’Verblijfsaantekeningen vervolgprocedures’ (bijlage 7i VV), als de vreemdeling bezwaar maakt tegen een besluit waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd. Het verblijfsdocument wordt niet ingehouden als de uitzetting achterwege blijft. Op deze sticker vult de IND de datum en het nummer van het geldig document voor grensoverschrijding in achter de tekst ’bezwaar ingediend...’.

Ad 1.

De IND haalt de aantekening door als het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. De ambtenaar die de doorhaling verricht dateert deze en voorziet deze van zijn paraaf.

7.3 Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd; of

  • e. sprake is van misbruik van recht.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden uitgezet door overdracht aan de buitenlandse grensautoriteiten op grond van terug- en overnameovereenkomsten of Verordening 343/2003 en de terugname of overdracht op grond van de bepalingen van de overeenkomst of verordening zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

8 Bewijsmiddelen

8.1 Algemeen

In deze paragraaf is opgenomen welke bescheiden de IND beschouwt als bewijsmiddelen van de voorwaarden voor erkenning als referent en de algemene toelatingsvoorwaarden. In ieder materiehoofdstuk (B2 tot en met B12) is opgenomen welke bescheiden door de IND zijn aangemerkt als bewijsmiddelen van de verblijfsdoelspecifieke toelatingsvoorwaarden. Het is niet (in alle gevallen) uitgesloten dat ook met andere bescheiden kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, mits van deze bescheiden dezelfde bewijskracht uitgaat.

Dat de bewijsmiddelen in de beleidsregels zijn opgenomen, betekent niet in alle gevallen dat de (erkende) referent of de vreemdeling deze over moet leggen bij de aanvraag (zie paragrafen 8.2.1 en 8.3.1). De IND maakt aan de hand van de aanvraagformulieren kenbaar welke bescheiden de aanvrager over moet leggen bij de aanvraag.

Uit de genoemde bewijsmiddelen moet volgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

8.1.1 Gelegaliseerde bescheiden

De IND baseert zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van BZK, de Minister van BuZa en de Minister voor I&A van 1 januari 2011 (verder de Circulaire).

De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.

8.1.2 Gebruik van gegevens uit aangewezen administraties als bedoeld in artikel 2d Vw

Als de IND het voornemen heeft de aanvraag tot erkenning als referent of de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van gegevens van de in bijlage 20 en 21 VV genoemde administraties (de aangewezen administraties) af te wijzen en deze gegevens wijken af van door de referent of vreemdeling verstrekte gegevens, dan:

  • stelt de IND de referent of vreemdeling schriftelijk in kennis van dit voornemen onder vermelding van de gegevens en de administratie(s) waaruit deze gegevens afkomstig zijn; en

  • biedt de IND tegelijkertijd op grond van artikel 4:7 Awb een termijn van twee weken aan de vreemdeling of referent om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

De IND neemt een besluit op de aanvraag op basis van de gegevens uit een aangewezen administratie als bedoeld in artikel 2d Vw als:

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen; of

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen bewijsstukken over heeft gelegd op grond waarvan de IND kan aannemen dat de gegevens uit de aangewezen administratie onjuist zijn.

Opvragen van gegevens en bescheiden

Op grond van artikel 24a, derde lid, Vw vraagt de IND bij de vreemdeling of de (erkende) referent gegevens en bescheiden op als:

  • een aangewezen administratie (tijdelijk) is vervuild of om andere redenen onbruikbaar is;

  • gerede twijfel bestaat over de juistheid of de volledigheid van de uit de aangewezen administratie verkregen gegevens;

  • aanlevering van relevante wijzigingen in de aangewezen administratie aan de IND onvoldoende snel is om inzage in de actuele situatie te hebben; of

  • de erkende referent de eigen verklaring niet wil of kan afleggen.

8.2 Bewijsmiddelen aanvraag tot erkenning
8.2.1 Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 2d Vw, juncto artikel 1.16 VV vraagt de IND voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning als referent de volgende gegevens en bescheiden in beginsel op bij de aangewezen administraties:

  • een (uitgebreid) uittreksel uit het handelsregister;

  • bekendmakingen van rechtbanken van surseance van betaling of faillissement;

  • bewijs van het nastreven van een culturele doelstelling;

  • bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling in het register van onderwijsinstellingen die de gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs hebben ondertekend;

  • bewijs van inschrijving van een opleiding in het CROHO-register;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen voor het verzorgen van opleidingen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • bewijs dat voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 2 Wet op het voortgezet onderwijs;

  • bewijs dat beroepsonderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • bewijs van vermelding in het NARCIS; en

  • bewijs van vermelding in het Register Normering Arbeid.

De IND neemt een beslissing op basis van gegevens van andere overheden.

8.2.2 Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/ onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

Als de referent, die om erkenning verzoekt, niet inschrijvingsplichtig is in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007, beschouwt de IND de betreffende uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel dat sprake is van het in surseance van betaling of faillissement verkeren van de referent.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister waaruit dat blijkt als bewijsmiddel dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

De IND beschouwt een door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goedgekeurd uitwisselingsprogramma als bewijsmiddel dat de referent een goedgekeurd uitwisselingsprogramma uitvoert.

Erkenning als referent voor tijdelijke arbeid in loondienst

Als een uitzendbureau om erkenning als referent verzoekt, beschouwt de IND een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid als aanvullend bewijsmiddel dat de betrouwbaarheid van de referent voldoende is gewaarborgd.

Erkenning als referent voor tijdelijke en reguliere arbeid en Kennis en talent

Als een startende vestiging van een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een buitenlands bedrijf verzoekt om erkenning als referent, beschouwt de IND een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA) als bewijsmiddel dat de continuïteit en solvabiliteit van de referent voldoende is gewaarborgd.

Als een technostarter verzoekt om erkenning als referent, beschouwt de IND een afschrift van de toekenning van een TechnoPartner label door Agentschap.NL als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de continuïteit en solvabiliteit van de referent voldoende is gewaarborgd.

Erkenning als referent voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie

Op grond van artikel 2a Vw, juncto artikel 1.15 en 3.31, tweede lid, Vb, juncto artikel 1.10 VV beschouwt de IND een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel dat de referent rechtspersoonlijkheid heeft.

Zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid en erkenning als referent aanvragen moeten bescheiden overleggen waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van een koepelorganisatie.

De IND beschouwt bescheiden als een verklaring over het betalingsgedrag afgegeven door de Belastingdienst en een door een accountant goedgekeurde jaarrekeningen of een bankverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de continuïteit en solvabiliteit van de referent voldoende zijn gewaarborgd.

8.3 Bewijsmiddelen aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier
8.3.1 Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 24a Vw juncto artikel 3.34l VV vraagt de IND voor de beoordeling van de verblijfsaanvraag de volgende gegevens en bescheiden op bij de aangewezen administraties:

  • bewijs van inschrijving in de GBA;

  • bewijs van inschrijving huwelijk in de GBA;

  • bewijs van verbreking huwelijk;

  • bewijs van burgerlijke staat;

  • bewijs van adresgegevens;

  • een uittreksel uit het handelsregister;

  • bewijs van inschrijving in het BIG-register.

8.3.2 Bewijsmiddelen vrijstelling leges op grond van artikel 8 EVRM

De IND beschouwt als bewijsstukken dat vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen:

  • een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de referent; en

  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.

8.3.3 Bewijsmiddelen TEV-procedure

De IND beschouwt officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft als bewijsmiddel van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als bedoeld in B1/3.2.1 en de periode van rechtmatig verblijf.

8.3.4 Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste

Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

  • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

  • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

  • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend- paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet kan invullen, relevante gegevens en bescheiden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde resultatenbrief van het Ministerie van BuZa met resultaat ‘geslaagd’ als bewijsmiddel dat het basisexamen inburgering met goed gevolg is afgelegd.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma of getuigschrift van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen als de aanvrager onderwijs heeft gevolgd in de Nederlandse taal en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van een hiergenoemde opleiding;

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II als de aanvrager het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, heeft afgelegd;

  • een Belgisch diploma of getuigschrift, behaald in Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een Surinaams diploma, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document uit Aruba, Curaçao of Sint Maarten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document, van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer het WIN-traject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', ‘lezen' en ‘schrijven' ten minste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald.

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

In aanvulling op artikel 3.10 VV beschouwt de IND als bewijsmiddel ter onderbouwing van een verzoek om medische ontheffing van het basisexamen inburgering:

  • het door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige ingevulde ‘Standaardvragenformulier (ten behoeve van opstellen medisch advies) aan arts’; en

  • een korte verklaring van de arts/specialist/deskundige op eigen brief- of receptpapier, voorzien van zijn paraaf en stempel, waaruit blijkt:

    • a. dat sprake is van blindheid, doofheid, doofstomheid, slechtziendheid, hardhorendheid; of

    • b. dat de vreemdeling niet door eigen hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om het basisexamen inburgering af te leggen; of

    • c. dat de vreemdeling anderszins door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet is staat is het basisexamen inburgering af te leggen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op de hardheidsclausule:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling die inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij bijvoorbeeld wel een positief resultaat is behaald voor de Toets Gesproken Nederlands en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor de toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen. Deze resultaten blijken uit de op naam van de vreemdeling gestelde resultatenbrief van het Ministerie van BuZa. Deze resultatenbrief ontvangt de vreemdeling van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na het afleggen van het basisexamen inburgering en voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling blijvend niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen.

8.3.5 Bewijsmiddelen aanvraag verlenging verblijfsvergunning

Studie

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling na toelating zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een jaarlijks door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Eigen verklaring vreemdeling middelen van bestaan in het kader van studie’.

8.3.6 Bewijsmiddelen aanvraag vervanging of vernieuwing document

Als sprake is van verlies of diefstal van het verblijfsdocument, beschouwt de IND een kopie van het proces-verbaal van de aangifte bij de politie van verlies of diefstal van het verblijfsdocument als bewijsmiddel hiervan.

8.4 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van het tolkencentrum als bewijsmiddel, waaruit moet blijken:

  • wanneer de eerstvolgende datum is waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is; of

  • dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

9 Handhaving

9.1 Bestuurlijke boete
9.1.1 Inleiding

De IND legt bij een overtreding van een wettelijke verplichting een bestuurlijke boete op aan de referent. In afwijking hiervan legt de IND de bestuurlijke boete op aan de vreemdeling als:

  • de vreemdeling geen referent heeft; of

  • aannemelijk is dat de vreemdeling op de hoogte was van het feit dat zijn referent niet langer voldeed aan zijn wettelijke verplichtingen als referent.

Als de IND het aannemelijk acht dat de vreemdeling op de hoogte is van het feit dat zijn referent niet langer voldoet aan zijn wettelijke verplichtingen als referent, stelt de IND de vreemdeling op de hoogte van de bevindingen en geeft hem een termijn van twee weken om de gegevens te controleren en eventuele wijzigingen aan te brengen. Als de vreemdeling binnen de termijn van twee weken geen gebruik maakt van deze mogelijkheid of bewust zijn gegevens niet aanvult of wijzigt, legt de IND de bestuurlijke boete aan de vreemdeling op.

9.1.2 Waarschuwing

Als de referent of vreemdeling voor de eerste keer een wettelijke verplichting overtreedt, geeft de IND een waarschuwing. Een waarschuwing blijft gedurende 24 maanden van kracht. Wanneer door de ernst van een overtreding een waarschuwing niet op zijn plaats is, legt de IND zonder eerst te waarschuwen, een bestuurlijke boete op.

Als de referent of vreemdeling binnen 24 maanden nadat hij een waarschuwing heeft gekregen opnieuw dezelfde wettelijke verplichting overtreedt, legt de IND aan de overtreder een bestuurlijke boete op.

9.1.3 Opleggen van een bestuurlijke boete

Wanneer de IND voornemens is om een bestuurlijke boete op te leggen wegens een overtreding van een wettelijke verplichting maakt de IND van deze overtreding een rapport op, zoals bedoeld in artikel 5:48 Awb. Dit rapport vermeldt:

  • de dagtekening;

  • de naam van de overtreder;

  • de overtreding;

  • het overtreden voorschrift; en zo nodig

  • een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

Bij het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de referent of vreemdeling voegt de IND een afschrift van het rapport toe.

Als de IND de referent of vreemdeling in de gelegenheid stelt om mondeling zijn zienswijze te geven op het voornemen of de beschikking om hem een bestuurlijke boete op te leggen, wijst de IND de vreemdeling of referent op zijn zwijgrecht, omdat hij niet verplicht is om over de overtreding een verklaring af te leggen.

Een opgelegde bestuurlijke boete blijft gedurende 24 maanden van kracht. Op grond van artikel 55a, derde lid, Vw legt de IND een bestuurlijke boete op die 50 procent meer bedraagt dan de maximale bestuurlijke boete als opgenomen in artikel 55a, eerste lid, Vw als de referent of vreemdeling binnen 24 maanden nogmaals de wettelijke verplichting overtreedt waarvoor hij eerder is beboet.

De IND kan in geval van zeer ernstige schending of grove overtreding direct overgaan tot aangifte bij het OM. Van een zeer ernstige schending of grove overtreding is in ieder geval sprake als:

  • het een zeer ernstige overtreding van de zorgplicht betreft;

  • het een overtreding betreft die gericht is op het bewust misbruiken van (verblijfsrechtelijke) procedures; of

  • er sprake is van uitbuiting in het kader van mensenhandel.

De IND doet geen aangifte van een strafbaar feit bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren als de IND of een ander bestuursorgaan de referent of vreemdeling wegens dezelfde gedraging al een boete heeft opgelegd (artikel 5:44 Awb).

9.1.3.1 Berekening hoogte van de bestuurlijke boete

Als sprake is van meerdere overtredingen van verschillende of dezelfde wettelijke verplichting(en), legt de IND een bestuurlijke boete op die bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. De hoogte van de (totale) bestuurlijke boete is niet gemaximeerd. Als de referent bijvoorbeeld de administratieplicht voor vijf vreemdelingen heeft overtreden en de informatieplicht voor één vreemdeling, kan de IND hem een bestuurlijke boete opleggen die in totaal zes maal het maximale boetebedrag als bedoeld in artikel 55a, eerste of derde lid Vw bedraagt.

De IND houdt bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete conform artikel 5:46 Awb rekening met:

  • de ernst van de overtreding;

  • de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten; en

  • de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Als sprake is van meerdere overtredingen van verschillende of dezelfde wettelijke verplichting(en), legt de IND een bestuurlijke boete op die bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. De hoogte van de (totale) bestuurlijke boete is niet gemaximeerd.

9.1.3.2 Ernst van de overtreding

De IND legt een bestuurlijke boete op van maximaal 100 procent van het bedrag dat opgenomen is in artikel 55a, eerste of derde lid, Vw, als sprake is van een overtreding van een wettelijke verplichting die als ernstig wordt aangemerkt. Als sprake is van een minder ernstige overtreding matigt de IND het boetebedrag tot 50 procent van de maximale bestuurlijke boete zoals opgenomen in artikel 55a, eerste of derde lid, Vw.

De IND beschouwt de volgende overtredingen van een wettelijke verplichting door de vreemdeling of referent in ieder geval als ernstig:

  • een overtreding van de zorgplicht; of

  • een overtreding van de informatieplicht die tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling of de erkenning van de referent leidt of zou hebben geleid.

De IND beschouwt de volgende overtredingen van een wettelijke verplichting door de referent of de vreemdeling in ieder geval als minder ernstig:

  • een overtreding van de informatieplicht door een niet erkende referent, als de informatie die verstrekt had moeten worden, niet leidt of geleid zou hebben tot intrekking van de verblijfsvergunning; of

  • een overtreding van de administratieplicht door een niet erkende referent of vreemdeling.

9.1.3.3 Verwijtbaarheid van de overtreding

De IND legt geen bestuurlijke boete op als de overtreding van een wettelijke verplichting de referent of vreemdeling niet te verwijten is.

Een verminderde mate van verwijtbaarheid geeft aanleiding het boetebedrag dat overblijft nadat de IND de ernst van de overtreding heeft meegewogen, te matigen met 50 procent. Bijvoorbeeld, als een natuurlijk persoon een overtreding heeft begaan die de IND aanmerkt als een minder ernstige overtreding en hiernaast sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid, kan de IND een bestuurlijke boete opleggen die € 375 bedraagt. Dit bedrag is als volgt berekend. De maximale bestuurlijke boete van € 1500, die de IND conform artikel 55a, eerste lid, Wv, kan opleggen aan een natuurlijk persoon, is eerst verminderd met 50 procent omdat het een minder ernstige overtreding betreft. Vervolgens is het boetebedrag dat hierna overblijft, € 750, verminderd met 50 procent omdat sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid.

Van een verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval sprake als:

  • de overtreding het gevolg is van een andere onvermijdelijke handeling; of

  • de referent aannemelijk maakt dat de overtreding het gevolg is van dwang door derden.

9.2 Verhalen van de kosten van uitzetting op de referent

In aanvulling op artikel 6.4, derde lid, Vb, verhaalt de IND de kosten van uitzetting van de vreemdeling in de volgende gevallen niet op de (gewezen) referent:

  • de referent toont door middel van objectief waardeerbare bescheiden aan dat de vreemdeling uit eigen beweging is teruggekeerd naar zijn land van herkomst of naar een land waar zijn toelating is gewaarborgd.

  • De referent toont aan dat bij rechterlijk vonnis een faillissement uitgesproken is en de rechtspersoon of onderneming ontbonden en uitgeschreven is uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • De referent toont aan dat bij rechterlijk vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken en de schuldsaneringsregeling nog van kracht is.

  • De referent is overleden. De mogelijkheid van het verhalen van de kosten van uitzetting vervalt als dit op het moment van overlijden nog niet onherroepelijk is. Het te claimen bedrag vervalt dan voor zover het op dat tijdstip nog niet is betaald.

9.2.1 Kosten van uitzetting

De kosten voor een vliegticket en een vervangend document voor grensoverschrijding, zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV behorende bij artikel 6.2a VV, zijn variabel. Dit betekent dat de IND de daadwerkelijke kosten die de overheid hiervoor heeft gemaakt, in rekening brengt bij de referent.

Voor de kosten van het vervoer naar het vliegveld of naar de grens brengt de IND de vastgestelde tarieven zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV (zie artikel 6.2a VV) in rekening.

De vreemdeling wordt tijdens de procedure tot uitzetting in de gelegenheid gesteld om zelf, of via de (gewezen) referent, op eigen kosten een vliegticket te boeken. Als de vreemdeling hier niet voor kiest, volgt hieruit dat de IND de kosten die DT&V maakt voor een vliegticket volledig op de (gewezen) referent verhaalt.

B2 Uitwisseling

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb en VV:

  • artikel 3.43 Vb; en

  • artikel 3.24 en 3.24a VV.

2 Beleidsregels

2.1 Algemeen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling die in het kader van uitwisseling in Nederland wil gaan verblijven:

  • een borg aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie ter beschikking heeft gesteld; of

  • een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract; of

  • taken verricht of gaat verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben, welke taken een specifieke vaardigheid vereisen.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling die als au pair in Nederland wil gaan verblijven:

  • een geldbedrag heeft betaald aan kosten die verband houden met de voorbereiding op het verblijf in Nederland dat in totaal hoger is dan 10% van het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen.

De IND betrekt bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag in ieder geval de volgende kosten:

  • de kosten die de vreemdeling betaald heeft aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau voor inschrijving en bemiddeling;

  • de kosten voor het volgen van een (door de eigen overheid voorgeschreven) cursus ter voorbereiding op het verblijf in Nederland.

Bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag, laat de IND de volgende kosten buiten beschouwing:

  • kosten voor de reis naar Nederland en de terugreis naar het land herkomst of bestendig verblijf;

  • kosten voor het visum, inclusief de direct hiermee verband houdende reis- en verblijfskosten;

  • kosten voor het aanvragen, vertalen en legaliseren van de geboorteakte;

  • kosten voor het reisdocument.

Het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen is opgenomen in het besluit ‘Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen, achterwege laten inhouding loonheffing au pairs’ van 21 december 2000.

Voorzien in levensonderhoud

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die niet als au pair verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als hij een beroep doet op de algemene middelen.

2.2 WHS/WHP

Op grond van artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die in het kader van de internationale overeenkomsten WHS (Nieuw-Zeeland en Australië) of WHP (Canada) in Nederland verblijft of wil verblijven, af als de vreemdeling:

  • geen retourticket heeft; of

  • de middelen van bestaan hiervoor niet heeft.

De aanvraag tot verblijf in het kader van het WHP en het WHS kan worden afgewezen als blijkt dat de vreemdeling voorafgaande aan de aanvraag in Nederland heeft verbleven zonder in het bezit te zijn geweest van verblijfsrecht op grond van artikel 8 Vw.

3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland en Australië: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Voorschift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van maximaal één jaar.

4 Bewijsmiddelen

4.1 Algemeen

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de leeftijdseis als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24, eerste lid, VV.

De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling staat ingeschreven op hetzelfde adres als het gastgezin en waaruit de gezinssamenstelling blijkt als bewijsmiddel dat de vreemdeling in een gastgezin verblijft bestaande uit ten minste twee personen.

4.2 Au pair

De IND beschouwt de tussen het gastgezin en de vreemdeling overeengekomen en ondertekende dagindeling voor de lichte huishoudelijke werkzaamheden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 3.24, derde lid, aanhef en onder d, VV. Voor alle zeven dagen van de week dient een dagindeling te worden opgesteld. De dagindeling moet door het gastgezin en de vreemdeling zijn ondertekend. In de dagindeling wordt minimaal opgenomen:

  • hoeveel uur per dag de vreemdeling lichte huishoudelijke werkzaamheden gaat verrichten;

  • welke werkzaamheden de vreemdeling gaat verrichten;

  • welke dagen de vreemdeling vrij is; en

  • wie er als alternatief fungeert of fungeren voor het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.

De dagindeling is geldig gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland.

4.3 WHS/WHP

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat het tijdige vertrek van de vreemdeling uit Nederland als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, Vb is gewaarborgd:

  • een retourticket; of

  • bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling over middelen van bestaan beschikt om een retourticket aan te schaffen.

B3 Studie

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor het volgen van een opleiding aan een onderwijsinstelling voor:

  • hoger onderwijs;

  • middelbaar beroepsonderwijs; of

  • voortgezet onderwijs.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb en VV:

  • artikel 3.41 Vb;

  • artikelen 3.21, 3.22 en 3.23 VV.

2 Beleidsregels

2.1 Hoger onderwijs

De IND verstaat onder geaccrediteerd onderwijs in de zin van artikel 3.41 Vb onderwijs conform artikel 5.2 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs

2.2 Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

Nederland het meest aangewezen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het volgen van middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet onderwijs in ieder geval af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen.

Voor zover de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding niet in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerst lid, aanhef en onder b, Vb als niet aan ten minste twee van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is afkomstig uit en heeft de nationaliteit van Suriname, Indonesië of Zuid-Afrika;

  • de vreemdeling heeft familiebanden met rechtmatig in Nederland verblijvende personen; of

  • de vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Positieve bijdrage aan het eigen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de opleiding niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland of land van bestendig verblijf.

Bijzondere categorieën

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsdocument voor geprivilegieerden verstrekt door het Ministerie van BuZa; en

  • op het moment van indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een opleiding in Nederland volgt en deze hier te lande wil afronden.

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • de opleiding gaat volgen aan een onderwijsinstelling die voldoet aan de in artikel 1.9 VV genoemde voorwaarden; en

  • het Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma volgt.

2.3 Middelen van bestaan

In aanvulling op artikel 3.22 VV en paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen uit een studiebeurs;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of anderszins; of

  • een bedrag dat op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar is.

Op grond van artikel 3.75, vierde lid, Vb en artikel 3.22 VV beschouwt de IND middelen van bestaan als duurzaam als:

  • deze op het tijdstip waarop de aanvraag regulier voor bepaalde tijd is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als de voorgenomen studie in Nederland duurt, beschikbaar zijn; of

  • naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom als het verblijf en de studie van de vreemdeling in Nederland met periodieke betalingen wordt bekostigd.

3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Studie’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder c, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid niet toegestaan’.

Voorschift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zevende lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de opleiding vermeerderd met maximaal één jaar voor een voorbereidende opleiding, en drie extra maanden voor de administratieve afronding van de opleiding. De IND verstaat onder voorbereidend onderwijs ook een schakeljaar. Op grond van artikel 14, vierde lid, Vw wordt de verblijfsvergunning niet voor een langere geldigheidsduur dan vijf jaar verstrekt.

4 Verlenging en intrekking

Verlenging

Op grond van artikel 3.59, vijfde lid, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor de resterende duur van de opleiding vermeerderd met drie maanden voor de administratieve afronding van de opleiding.

Intrekking

Op grond van artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder b, Vb trekt de IND de verblijfsvergunning in als de vreemdeling na het volgen van maximaal één jaar voorbereidend onderwijs niet is ingeschreven voor de daadwerkelijke opleiding voor het hoger onderwijs.

5 Bewijsmiddelen

Algemeen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is ingeschreven aan de onderwijsinstelling binnen twee weken nadat hij rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 Vw, of het voorbereidend jaar heeft afgerond, één van de volgende bescheiden:

  • een voorlopig bewijs van inschrijving;

  • een definitief bewijs van inschrijving; of

  • een verklaring van de onderwijsinstelling dat de vreemdeling een uitwisselingsprogramma volgt.

Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

De IND beschouwt een verklaring van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) of een verklaring van de bevoegde autoriteiten uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de opleiding niet in zijn land van herkomst of zijn land van bestendig verblijf kan volgen.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de opleiding van de vreemdeling van betekenis is voor de arbeidsmarkt van zijn land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de onderwijsinstelling als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat:

  • de vreemdeling een Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma (IBDP) opleiding volgt aan een door de Internationale baccalaureaatorganisatie (IBO) geaccrediteerde onderwijsinstelling; en

  • de onderwijsinstelling deel uitmaakt van een internationale organisatie waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie of de onderwijsinstelling zijn leerlingen plaatst in een internaat.

B4 Arbeid tijdelijk

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:

  • lerend werken; of

  • seizoenarbeid.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.30c en 3.39 Vb.

2 Lerend werken

2.1 Beleidsregels

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV WERKbedrijf een TWV heeft verleend voor de te verrichten arbeid.

Young Workers Exchange Program

De IND neemt aan dat de vreemdeling voldoet aan artikel 3.39, aanhef en onder a, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is Canadees onderdaan;

  • de vreemdeling is woonachtig in Canada;

  • de vreemdeling is ten minste achttien jaar en niet ouder dan dertig jaar; en

  • de vreemdeling studeert of is op het moment van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet langer dan twaalf maanden geleden afgestudeerd.

2.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder j, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘lerend werken’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder e, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal één jaar.

2.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een TWV die ten behoeve van de vreemdeling aan de referent is verleend als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn arbeid of studie buiten Nederland:

  • de overeenkomst voor lerend werk;

  • het leerplan; of

  • het stageprogramma.

Young Workers Exchange Program

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling Canadees onderdaan is en ten minste 18 jaar en niet ouder dan 30 jaar is.

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving uit de openbare registers in Canada als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling woonachtig is in Canada.

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling studeert.

De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden is afgestudeerd.

3 Seizoenarbeid

3.1 Beleidsregels

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling die seizoenarbeid verricht zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV WERKbedrijf een TWV heeft verleend voor de te verrichten arbeid.

3.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘seizoenarbeid’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeid en met een maximum van 24 weken.

3.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een TWV die voor maximaal 24 weken ten behoeve van de vreemdeling aan de referent is verleend als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en dat de vreemdeling met de arbeid in loondienst zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De IND beschouwt een TWV als bewijsmiddel dat de vreemdeling voorafgaand aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende een aaneengesloten periode van ten minste veertien weken buiten Nederland heeft verbleven.

B5 Arbeid regulier

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:

  • arbeid in loondienst;

  • grensoverschrijdende dienstverlening; of

  • arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.31, 3.31a, 3.40, 3.89 en 3.91 Vb.

2 Arbeid in loondienst

2.1 Beleidsregels
2.1.1 Arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft;

  • op grond van dat arbeidsverleden recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet; en

  • met deze uitkering zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het doorbrengen van verlof in Nederland na werkzaamheden op een zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een arbeidsverleden heeft aan boord van een Nederlands zeeschip van ten minste zeven jaar waarbij de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid in deze periode niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden zijn verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht; en

  • nog ten minste een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands zeeschip.

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • op moment van indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende nog ten minste een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat; en

  • met deze werkzaamheden zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft;

  • op grond van dit ononderbroken arbeidsverleden recht heeft op een uitkering krachtens de WW; en

  • met deze uitkering zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het arbeidsverleden als hierboven bedoeld is niet onderbroken in geval van:

  • tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden; of

  • tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, bij elkaar opgeteld, ten hoogste twaalf maanden.

2.1.2 Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die:

  • werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25); of

  • werkzaamheden verricht als bedoeld in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw, als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder g, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, derde lid, onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de arbeidsovereenkomst.

Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder a, Vb, verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 verleende verblijfsvergunning voor de duur van maximaal één jaar.

Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder a, Vb, verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 verleende verblijfsvergunning voor de duur van de werkzaamheden.

2.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een TWV die ten behoeve van de vreemdeling aan de referent is verleend als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de ZW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is aan boord van een Nederlands zeeschip

De IND beschouwt een kopie van het monsterboekje als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden de verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende ten minste nog één jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de WW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat deze niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling onder de werking valt van de Zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland of onder de werking valt van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties behorend bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon.

3 Grensoverschrijdende dienstverlening

3.1 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘grensoverschrijdende dienstverlening’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, vierde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1e, tweede lid, Buwav, met een maximum van twee jaar.

3.2 Bewijsmiddelen

Grensoverschrijdende dienstverlening

Als de werkzaamheden van de vreemdeling voor aanvang daarvan bij het UWV WERKbedrijf zijn genotificeerd door de werkgever, beschouwt de IND deze notificatie als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling met de arbeid in loondienst zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener;

  • loonspecificaties; en

  • een werkgeversverklaring van de dienstverlener.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de dienstverlener te verblijven en gerechtigd is daar in dienst van de dienstverlener arbeid te verrichten:

  • een verblijfsvergunning van het land van vestiging; en

  • een werkvergunning van het land van vestiging.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de terugkeer van de vreemdeling naar het land van bestendig verblijf is gewaarborgd:

  • een verblijfsvergunning;

  • een werkvergunning; en

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en werkvergunning van het land van bestendig verblijf mag niet zijn verstreken op de dag na het beëindigen van de genotificeerde werkzaamheden in Nederland.

4 Arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel

4.1 Beleidsregels

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb wanneer de vreemdeling behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier.

4.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de tewerkstelling als een TWV is verleend ten behoeve van de vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, derde lid aanhef en onder b, Vb verleent de IND in de overige gevallen de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst.

4.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier en niet geprivilegieerd is:

  • een militair identificatiebewijs dat afgegeven is door de zendende staat; en

  • een Travel Order of een daarmee vergelijkbaar document.

5 Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in als sprake is van verwijtbare werkloosheid. De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 3.91, aanhef en onder c, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de werknemer is door hem verwijtbare gedragingen ontslagen. Hiervan is in het algemeen sprake bij ontslag op staande voet dat niet wordt aangevochten of als de vreemdeling zelf ontslag heeft genomen;

  • de werknemer heeft zich niet bij UWV WERKbedrijf als werkzoekende ingeschreven; of

  • de werknemer heeft meermalen geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

B6 Kennis en talent

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor de volgende verblijfsdoelen:

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • arbeid als kennismigrant;

  • wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • arbeid als zelfstandige; of

  • houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb, het Buwav en het VV:

  • artikelen 3.23b, 3.30, 3.30a, 3.30b, 3.32, 3.33 en 3.42, 3.89b, 3.91c en 4.43 Vb;

  • artikel 1d, 1h en 1i Buwav;

  • artikel 3.20a VV.

2 Beleidsregels

2.1 Algemeen
2.2 Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Eenmalige verstrekking

Op grond van artikel 3.42, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ af als de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekperiode afgestudeerde’ of ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’.

Behalen van bachelor- of master-graad

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.42, eerste lid, Vb aan de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘studie’ en die de aanvraag binnen vier weken na het behalen van de bachelor- of master-graad indient.

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.42, eerste of tweede lid, Vb ook als de vreemdeling nog niet in het bezit is van het diploma van de bachelor- of master-graad als er een periode van meer dan vier weken ligt tussen de datum van het afleggen van het laatste tentamen of het behalen van het examen en het verkrijgen van het diploma.

De IND wijst de aanvraag af van een vreemdeling die afgestudeerd is aan een opleiding die valt onder de categorie zoals genoemd in artikel 3.21, onder a, VV.

2.3 Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

De IND wijst de aanvraag voor een wijziging van de beperking of verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb omdat niet aan het looncriterium als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, Buwav wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • voor de vreemdeling gold bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, Buwav;

  • de vreemdeling voldoet nog aan dat looncriterium.

Het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan, zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, is van toepassing op die aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, Buwav wordt aangemerkt als:

  • wetenschappelijk onderzoeker; of

  • arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Loon niet marktconform

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is.

Registratie BIG

Aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van de arbeid als zelfstandige en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder c, is bij een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg voldaan als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de werkgever heeft de arbeidsovereenkomst of de aanstelling van de vreemdeling voortijdig ontbonden, dat wil zeggen tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning; en

  • de vreemdeling kan volgens het UWV WERKbedrijf van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verwijt worden gemaakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

2.4 Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

Promovendi en onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers

De IND verstaat onder wetenschappelijk onderzoekers in de zin van richtlijn 2005/71/EG naast wetenschappelijk onderzoekers ook promovendi en onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers zoals bursalen en ontvangers van stipendia.

Gastovereenkomst

Uit een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb moet in ieder geval blijken dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoeksproject is goedgekeurd door de onderzoeksinstelling;

  • de vreemdeling beschikt over een passend diploma van hoger onderwijs waarmee toegang bestaat tot een doctoraatprogramma; en

  • de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn opgenomen in de gastovereenkomst.

Middelen van bestaan

In aanvulling op B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen uit een (studie)beurs, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit een stipendium, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of op andere wijze, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen; of

  • een op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar bedrag.

2.5 Arbeid als zelfstandige

Bevoegdheid of vergunning om het beroep of onderneming te mogen uitoefenen

In aanvulling op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ aan een vreemdeling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling wil een onderneming voeren in de individuele gezondheidszorg en registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden; of

  • de vreemdeling is in het bezit van alle noodzakelijke vergunningen voor de uitoefening van de onderneming. Dit hangt af van de betreffende wetgeving die voor de onderneming geldt.

Directeur-(groot)aandeelhouder

In aanvulling op artikel 3.30 Vb beschouwt de IND de vreemdeling als zelfstandige die een directeur-(groot)aandeelhouder is als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een belang van 25% of meer in de onderneming;

  • de vreemdeling loopt een ondernemingsrisico; en

  • de vreemdeling kan de hoogte van het salaris zelf beïnvloeden.

Het Nederlands – Amerikaans Vriendschapsverdrag en Het Verdrag van handel en scheepsvaart tussen Nederland en Japan

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30 Vb aan een vreemdeling die onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika of Japan op grond van de hierboven genoemde Verdragen als wordt voldaan aan de algemene verblijfsvoorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder c, Vw, én de vreemdeling:

  • a. handel drijft tussen de grondgebieden van de twee verdragspartijen en zich bezighoudt met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied; of

  • b. de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd of waarin deze daadwerkelijk bezig is dat te doen, ontwikkelt en leidt.

Ad b.

De IND verstaat onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ in ieder geval één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling vertegenwoordigt een Amerikaanse of Japanse onderneming in Nederland en is in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie; of

  • de vreemdeling oefent een vrij beroep uit tenzij sprake is van een zekere publieke taak of een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidsector.

De IND verstaat onder ‘aanzienlijk kapitaal’ in de hierna genoemde situaties het volgende:

  • Eenmanszaak: een kapitaal waarmee de ondernemer zelfstandig de onderneming kan exploiteren. De IND beoordeelt de hoogte van het kapitaal per situatie, maar houdt als minimum een kapitaal van € 4.500 aan;

  • Vennootschap onder firma: een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500;

  • Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen onderneming uit en valt niet onder het bepaalde in de verdragen;

  • Besloten vennootschap: een kapitaal van ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal in Nederland is ten minste € 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 4.500 beslaat;

  • Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 beslaat.

De IND telt geleend kapitaal niet mee als onderdeel van het ‘aanzienlijk kapitaal’.

De IND trekt de verblijfsvergunning in als het aanzienlijk kapitaal onder het voor de ondernemingsvorm geldende minimum komt.

2.6 Houder van een Europese blauwe kaart

Looncriterium

In aanvulling op artikel 3.30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vb kent de IND uitsluitend betekenis toe aan loon in geld. Loon in geld moet vast, contractueel overeengekomen en in geld vastgesteld brutoloon zijn. De IND telt loon dat niet wordt uitgekeerd in geld en onzekere loonbestanddelen (overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen) niet mee. Vaste toeslagen (zoals vakantietoeslag en een dertiende maand) rekent de IND bij het brutoloon mee.

Diploma van hoger onderwijs

In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.

Erkenning beroepskwalificaties

In aanvulling op artikel 3.30b Vb moet een gereglementeerd beroep erkend zijn en dragen de werkgever en de vreemdeling de verantwoordelijkheid om bij een bezoek van een inspectie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de vereiste beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.30b Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

In aanvulling op artikel 4.43 Vb verleent de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart houder te vinden als de werkgever de arbeidsovereenkomst of de aanstelling van de vreemdeling voortijdig, dat wil zeggen tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, ontbindt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.1 Beperking
3.1.1 Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

3.1.2 Arbeid als kennismigrant

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder d, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Arbeid als kennismigrant’.

3.1.3 Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG‘.

3.1.4 Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Arbeid als zelfstandige’.

3.1.5 Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder e, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’.

3.2 Arbeidsmarktaantekening
3.2.1 Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt verleend op grond van artikel 3.42, eerste lid, Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt verleend op grond van artikel 3.42, tweede lid, Vb: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

3.2.2 Arbeid als kennismigrant

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder g, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als kennismigrant toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.

Op grond van in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.3 Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder j, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid als wetenschappelijk onderzoeker toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.

3.2.4 Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder i, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’.

Op grond van in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.5 Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder h, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als houder van de Europese blauwe kaart toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening, als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.3 Geldigheidsduur
3.3.1 Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar.

3.3.2 Arbeid als kennismigrant

Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder b, Vb en in aanvulling op artikel 3.59, vijfde lid, Vb, verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden;

  • voor de duur van de opleiding als de vreemdeling als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister; of

  • voor de duur van de registratie als de vreemdeling voor een beperkte periode in het BIG-register staat geregistreerd.

3.3.3 Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder b, Vb en in aanvulling op artikel 3.59, vijfde lid, Vb, verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden;

  • voor ten hoogste de duur van de opleiding als de kennismigrant als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister; of

  • voor de duur van de registratie als de vreemdeling voor een beperkte periode in het BIG-register staat geregistreerd.

3.3.4 Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.58, vijfde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van maximaal twee jaar.

3.3.5 Houder van een Europese Blauwe Kaart

Op grond van artikel 3.58, tweede lid, Vb verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor de duur van de arbeidsovereenkomst of aanstelling aangevuld met drie maanden maar niet langer dan vier jaar.

4 Bewijsmiddelen

4.1 Algemeen
4.2 Het zoeken naar en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in Nederland een hogere beroepsopleiding of wetenschappelijke studie heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift van een geaccrediteerde opleiding aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling of van een buitenlandse onderwijsinstelling zoals genoemd in bijlage 10 van het VV; of

  • een verklaring met de datum waarop aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van een geaccrediteerde opleiding aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling is voldaan.

De IND beschouwt een schriftelijke diplomawaardering van de Nuffic van een diploma van een buitenlandse onderwijsinstelling zoals genoemd in bijlage 10 van het VV met een afschrift van het gewaardeerde diploma als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is afgestudeerd met een Master-graad of is gepromoveerd aan een buitenlandse onderwijsinstelling zoals genoemd in bijlage 10 van het VV.

4.3 Arbeid als kennismigrant

Kennismigrant: algemeen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het looncriterium zoals is vastgelegd in artikel 1d, Buwav:

  • een arbeidsovereenkomst;

  • een aanstellingsbesluit; of

  • als sprake is van overplaatsing in concernverband en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel van het bedrijf: een verklaring van het bedrijf in het buitenland waarin staat wat de duur van de overplaatsing is, de aard van het dienstverband en het loon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit moet blijken dat de vreemdeling een marktconform loon verdient, documenten met daarin informatie over:

  • de aard van het bedrijf en het totale personeelsbestand van het bedrijf;

  • de opleiding van de kennismigrant. De werkgever moet inzichtelijk maken dat de kennismigrant over bepaalde kwalificaties beschikt. Dit kan de werkgever aantonen door het overleggen van diploma’s en/of getuigschriften van de kennismigrant. Kopieën van diploma’s en getuigschriften moeten zijn gewaardeerd door het Nuffic;

  • de functie die de kennismigrant gaat vervullen. De werkgever moet:

  • aangeven wat de naam van de functie is en welke taken de kennismigrant binnen deze functie gaat vervullen; en

  • aantonen welke speciale deskundigheid op het gebied van opleiding en werkervaring nodig is om deze functie te doen vervullen door een kennismigrant; en

  • de arbeidsplaats. De werkgever moet:

  • aangeven of er een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing is, en zo ja, welke; en

  • inzichtelijk maken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden (inclusief de overige vergoedingen die aan de kennismigrant betaald gaan worden), overeenkomen met de laatst overeengekomen CAO.

Als geen sprake is van een CAO moet de werkgever informatie verstrekken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden overeenkomen met vergelijkbare functies.

Kennismigrant: wetenschappelijk onderzoeker

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van het dienstverband en het loon blijken en waarin de functiescheiding en de functiecode zoals gedefinieerd in het universitair functieordeningssysteem zijn opgenomen:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

Kennismigrant: gastdocent

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van de werkzaamheden en het loon blijken

  • een aanstellingsbesluit; of

  • een gastovereenkomst.

Kennismigrant: arts of specialist in opleiding

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het opleidingsregister van de Medische Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is ingeschreven als arts of specialist in opleiding.

Kennismigrant: individuele gezondheidszorg

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het BIG-register als bewijsmiddel dat de vreemdeling geregistreerd staat in het BIG-register.

4.4 Wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG

De IND beschouwt een gastovereenkomst als bedoeld in paragraaf B6/2.4 Vc als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb.

4.5 Arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling bevoegd is een beroep of onderneming uit te oefenen:

  • een uittreksel van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel; en

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen.

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister met een omschrijving van het beroep of de bedrijfsactiviteiten die in de onderneming worden uitgeoefend als bewijsmiddel dat de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.

De IND beschouwt een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ als bewijsmiddel (bijlage 13 VV) waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;

  • een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;

  • een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens van de ondernemer;

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • organisatie;

    • balans;

    • omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen;

    • specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/ stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering voor zover het een buitenlands diploma betreft (dit geldt niet voor Turkse vreemdelingen);

  • afschriften van getuigschriften (diploma, promotie) van een Nederlandse opleiding (dit geldt niet voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een onderneming in het land van herkomst: de akte van oprichting en de statuten van de onderneming;

  • arbeidsovereenkomst(en) van de voormalige dienstbetrekking(en);

  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.

  • bewijsmiddelen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.) die het innovatieve karakter van het product of de dienst voor Nederland aantonen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • bewijsmiddelen van arbeidscreatie in de eigen onderneming (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • gegevens met betrekking tot de voorgenomen investeringen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als de vreemdeling een freelancer is: overeenkomst(en) van (de) opdracht(en) waaruit blijkt dat de vreemdeling in opdracht werkzaamheden als freelancer gaat uitvoeren.

Vriendschapsverdragen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd:

  • bij een Eenmanszaak: een bankafschrift van de onderneming waarop het geïnvesteerde bedrag staat en de openingsbalans;

  • bij een Vennootschap onder firma: een oprichtingsakte of contract waarin staat hoe groot de financiële deelname is van iedere vennoot, de (openings)balans en een bankafschrift van de onderneming; of

  • bij een Besloten Vennootschap en een Naamloze Vennootschap: de oprichtingsakte.

4.6 Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het looncriterium voor houders van een Europese blauwe kaart:

  • een arbeidsovereenkomst;

  • een aanstellingsbesluit; of

  • als sprake is van overplaatsing in concernverband en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel van het bedrijf: een verklaring van het bedrijf in het buitenland waaruit de duur en aard van het dienstverband en het overeengekomen inkomen blijkt.

Diploma

De IND beschouwt een originele diplomawaardering van de Nuffic als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling beschikt over een diploma van hoger onderwijs en dat deze opleiding vergelijkbaar is met een Nederlandse opleiding voor hoger onderwijs.

De IND beschouwt een origineel gewaarmerkte kopie van het diploma van hoger onderwijs in Nederland als bewijsmiddel waar uit moet blijken dat de vreemdeling beschikt over een diploma van hoger onderwijs.

Individuele gezondheidszorg

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het BIG-register als bewijsmiddel dat de vreemdeling in het BIG-register is geregistreerd.

Erkenning beroepskwalificaties

De IND beschouwt als bewijsmiddel documenten waarin staat dat de vreemdeling voldoet aan de vereisten om een bepaald beroep uit te oefenen.

Mvv-vereiste voor de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt bewijsmiddelen waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in de andere Staat die partij is bij het EU-verdrag blijkt als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

5 Verlenging

5.1 Arbeid als kennismigrant

De IND willigt de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb in als niet aan het looncriterium voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wel wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft voor het bereiken van het dertigste levensjaar verblijf gekregen als kennismigrant;

  • de vreemdeling wijzigt niet van werkgever; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan het looncriterium voor vreemdelingen jonger dan dertig jaar zoals is vastgelegd in artikel 1d, Buwav.

5.2 Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

Werkloosheid

Als de houder van de Europese blauwe kaart werkloos is op het moment dat de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend wijst de IND de aanvraag af op grond van artikel 3.89b, tweede lid, Vb en trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 3.91c Vb als:

  • de houder van een Europese blauwe kaart langer dan drie maanden werkloos is;

  • tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eerder werkloos is geweest; of

  • de houder van een Europese blauwe kaart een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand heeft aangevraagd.

In aanvulling op het voorgaande wordt verwezen naar de artikelen 3.84, 3.89b, 3,89c, 3.91c en 3.91d Vb met daarin de gronden om de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet te verlengen of in te trekken in paragraaf B6/5.2 Vc.

B7 Gezinsmigratie

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als familie- of gezinslid van een in Nederland verblijvende referent.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.13 tot en met 3.22a, 3.23, 3.23b, 3.24a, 3.26, 3.27 en 3.28 Vb.

Bijzondere categorieën gezinsleden

Ten aanzien van de volgende categorieën familie- of gezinsleden zijn de toelatingsvoorwaarden opgenomen in respectievelijk de hoofdstukken B10 en B12:

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Zwitserland of van een lidstaat van de EU/EER;

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Turkije op grond van Besluit 1/80;

  • familie- of gezinsleden van een ex-geprivilegieerde; en

  • familie- of gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier voor (on)bepaalde tijd die in een andere EU-lidstaat de status hebben verkregen van EG-langdurig ingezetene.

2 Algemene beleidsregels

2.1 Middelen van bestaan

De persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, de referent, moet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. De beleidsregels opgenomen in B1/4.3 zijn van toepassing op de beoordeling van de middelen van bestaan van de referent.

2.1.1 Vrijstellingsgronden middelen van bestaan

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet bereikt;

  • de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of

  • de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Uitkering WAO, WAZ, Wajong

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WAO, WAZ of de Wajong; en

  • voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Uitkering WIA

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de WIA ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WIA; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.

Uitkering Wet Wajong (wet geldig vanaf 1 januari 2010)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en

  • aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en

  • voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

Andere uitkering (bijvoorbeeld Wwb)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;

  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en

  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.

Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:

  • de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig ontheven van alle verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Familie- of gezinslid van slachtoffer mensenhandel, getuige-aangever mensenhandel of slachtoffer eergerelateerd geweld

Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1.2 Gezinsvorming en alimentatie

De IND brengt de alimentatie die moet worden betaald voor zowel de huwelijks- of geregistreerde partner als de alimentatie voor de kinderen, in mindering op het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er is sprake is van een aanvraag met als doel gezinsvorming; en

  • de referent heeft in een eerdere verblijfsprocedure zijn (ex)-partner tegen zijn wil en zonder identiteitspapieren achtergelaten in het land van herkomst.

2.1.3 Familie- of gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van bijzondere banden met een derde land, zoals bedoeld in artikel 3.22, derde lid, Vb als de vreemdeling de nationaliteit van dat derde land bezit of een verblijfsvergunning voor dit land heeft.

2.2 Referent met tijdelijk verblijfsrecht

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan familie- of gezinsleden van een referent met tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vb als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning onder één van de volgende beperkingen:

  • studie;

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • grensoverschrijdende dienstverlening;

  • verblijf als familie- of gezinslid;

  • asiel voor bepaalde tijd;

  • medische behandeling;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap; of

  • tijdelijke humanitaire gronden (met uitzondering van verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling).

3 Specifieke beleidsregels

3.1 Huwelijk en (geregistreerd) partnerschap
3.1.1 Duurzame en exclusieve relatie

De IND neemt aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Als de IND onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, dan kan de IND de aanvraag afwijzen.

De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.

3.1.2 Leeftijd echtgenoten of (geregistreerd) partners

In afwijking van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, Vb en artikel 3.15, eerste lid, Vb verleent de IND met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb de verblijfsvergunning als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling of de referent heeft de leeftijd van vijftien jaar bereikt;

  • er is sprake van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap; en

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap bestond al in het buitenland, voordat de referent rechtmatig verblijf in Nederland had.

3.1.3 Samenwoning

De IND neemt aan dat de vreemdeling en de referent samenwonen als bedoeld in artikel 3.17 Vb als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen;

  • de referent en de vreemdeling voeren naar buiten toe hetzelfde adres; en

  • de referent en de vreemdeling zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA.

3.1.4 Verbreking huwelijk

De IND neemt aan dat de gezinsband is verbroken als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent is ontbonden.

3.2 Minderjarige kinderen
3.2.1 Gezinsband

De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.7.1).

Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:

  • onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en

  • naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:

  • het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

In uitzondering op het voorgaande neemt de IND altijd aan dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het kind is een familie- of gezinslid van een tot de arbeidsmarkt toegelaten Turkse werknemer;

  • het kind heeft toestemming gekregen om zich bij deze Turkse werknemer te vestigen; en

  • het kind blijft samenwonen met deze Turkse werknemer.

3.2.2 Zorgrecht en gezag

De IND neemt aan dat van rechtswege rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb:

  • beide echtgenoten als het kind is geboren tijdens het huwelijk; of

  • de alleenstaande moeder.

Dit geldt niet als er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij hen of haar berust.

De IND neemt aan dat beide ouders rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt.

3.2.3 Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere met het gezag belaste ouder

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb af als:

  • het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;

  • beide ouders het gezag hebben over het kind;

  • een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en

  • de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.

De toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie kan voor de hierboven bedoelde toestemming in de plaats worden gesteld als de ouder wiens toestemming is vereist:

  • de toestemming niet wil geven;

  • onvindbaar is; of

  • is overleden.

3.2.4 Bereiken meerderjarigheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond 3.14, aanhef en onder c, Vb om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het kind is in het land van herkomst achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • het kind had op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt; en

  • de aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst.

3.2.5 Meetellen gezinsinkomen

De IND telt het zelfstandige en duurzaam verworven inkomen van de partner van de referent mee bij het beoordelen van het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent en zijn partner zijn gehuwd of zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan;

  • de partner van de referent is een Nederlander of heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of l, Vw; en

  • de referent en de partner wonen samen.

Als de referent voldoet aan bovenstaande voorwaarden, dan beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van vereiste met betrekking tot middelen van bestaan op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid van het kind niet af op grond van artikel 3.22, eerste lid, Vb omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het minderjarige kind beoogt verblijf bij zijn juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij zijn (huwelijks)partner (de referent van de ouder); en

  • door de referent van de ouder wordt zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan of deze is vrijgesteld van het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan.

Dit geldt ook als de referent van het minderjarige kind inmiddels rechtmatig verblijf heeft, of Nederlander is.

3.2.6 Polygamie

Als de referent met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of (geregistreerd) partnerschap is verbonden, verleent de IND op grond van artikel 3.16 Vb geen verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de referent in Nederland leeft samen met één van de (huwelijks)partners én deze (huwelijks)partner is niet de biologische of juridische ouder van het minderjarige kind; of

  • de referent in Nederland leeft samen met een kind dat is geboren uit een andere (huwelijks)relatie dan die tussen de biologische of juridische ouders van het minderjarige kind.

3.3 In Nederland geboren kinderen

De IND wijst de aanvraag van een in Nederland geboren kind als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, Vb niet af als het rechtmatig gezag van de ouders niet is aangetoond.

3.4 Gezinshereniging bij minderjarige houder verblijfsvergunning asiel
3.4.1 Leeftijd van de referent

De IND verleent de verblijfsvergunning als bedoeld in 3.24a Vb niet als de referent 18 jaar of ouder is, tenzij de referent wegens de ontwikkeling van zijn geestelijke vermogens door de Nederlandse rechter onder curatele is gesteld of er een bewindvoerder is aangesteld of er een mentorschap is ingesteld, als bedoeld in artikelen 378, 431 en 450 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.

3.4.2 Alleenstaand

De referent wordt niet als alleenstaand als bedoeld in artikel 3.24a, eerste lid, Vb aangemerkt als hij onder de hoede staat van een krachtens wettelijk voorschrift of gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene.

De IND wijst de aanvraag niet af op grond van artikel 3.24a, eerste lid, Vb vanwege het feit dat de referent niet alleenstaand is, als door de Nederlandse rechter een in Nederland gevestigde persoon of instelling als voogd is benoemd, tenzij de voogd een bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn is.

3.5 Gezinsleden van een verblijfsvergunninghouder medische behandeling

De IND kan op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning verlenen aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, als genoemd in artikel 3.14, sub a en c, Vb:

  • de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;

  • de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.

Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voor medische behandeling’. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.

De IND kan aan de in Nederland verblijvende gezinsleden zoals hier bedoeld, die met referent zijn meegereisd, met toepassing van artikel 3.71, derde lid, Vb, vrijstelling van het mvv-vereiste verlenen.

Middelen van bestaan

Op grond van artikel 3.46, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is nadat gedurende ten minste een jaar, direct voorafgaand aan de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

3.6 Buitenlandse adoptiekinderen en adoptiefkinderen
3.6.1 Mvv-vereiste

De IND wijst de aanvraag niet af op grond van het mvv-vereiste als een buitenlands adoptiekind of adoptiefkind als gevolg van een in het buitenland uitgesproken adoptie ten onrechte in het bezit is gesteld van een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding en de vreemdeling alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier indient.

3.6.2 Buitenlandse adoptiekinderen

De IND maakt een onderscheid tussen buitenlandse adoptiekinderen en buitenlandse adoptiefkinderen (zie paragraaf 3.6.5).

De IND verstaat onder buitenlandse adoptiekinderen:

  • niet Nederlandse en in de zin van de Nederlandse wet minderjarige kinderen;

  • die buiten Nederland zijn geboren; en

  • in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke worden of zullen worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers de plaats van de ouders innemen.

De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een buitenlands adoptiekind aan artikel 3.26, eerste lid, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • in Nederland moet (alsnog) in de adoptie worden voorzien;

  • de buitenlandse rechter heeft ingestemd met de plaatsing van het kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders maar hij moet de definitieve adoptie nog uitspreken; of

  • erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:109 BW moet nog plaatsvinden; of

  • de buitenlandse adoptiebeslissing kan niet op grond van het Haags adoptieverdrag of op grond van artikel 10:103 t/m artikel 10:112 BW worden erkend; of

  • de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing is nog niet door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing erkend, in de situatie dat de aspirant- adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka).

3.6.3 Wobka

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier onder de beperking familie- of gezinslid als aan alle volgende vereisten van de Wobka als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, Vb is voldaan:

  • de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een beginseltoestemming afgegeven (artikel 2 Wobka);

  • het adoptiekind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten of de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toestemming verleend dat van deze leeftijdsvereisten kan worden afgeweken (artikel 3, artikel 5, vijfde, zesde en zevende lid, en artikel 8, aanhef en onder a, Wobka);

  • er is een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse adoptiekind (artikel 8, aanhef en onder b, Wobka) overgelegd waaruit blijkt dat het kind niet lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is;

  • de aspirant-adoptiefouders hebben gebruikgemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie (artikel 8, aanhef en onder c Wobka).

  • als de aspirant-adoptiefouders geen gebruik hebben gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, maar van andere contacten, moeten de aspirant-adoptiefouders hiervoor toestemming hebben gekregen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (artikel 7a Wobka);

  • de afstand door de biologische ouder(s) van het buitenlandse adoptiekind is naar behoren geregeld (artikel 8, aanhef onder d, Wobka); en

  • de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders (artikel 8, aanhef en onder e, Wobka).

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

3.6.4 Afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders

Als het buitenlandse adoptiekind, als bedoeld in artikel 3.27 Vb, op het tijdstip van de inreis in Nederland sinds meer dan een jaar verblijft bij de aspirant-adoptiefouders en door hen wordt verzorgd en opgevoed, vindt er geen onderzoek meer plaats naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders. De IND merkt het buitenlands adoptiekind dan aan als een minderjarig juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid aanhef en onder c, Vb, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.27, eerste lid aanhef en onder a en b. Vb. In dat geval beoordeelt de IND de toelating van het kind aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22 Vb.

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

3.6.5 Buitenlandse adoptiefkinderen

Een adoptiefkind is een juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

Onder buitenlands adoptiefkind wordt verstaan een niet Nederlands en in de zin van de Nederlandse wet minderjarig kind:

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van het Haags adoptieverdrag van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter is erkend;

  • van wie de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing is erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wobka; of

  • dat in Nederland is geadopteerd.

De IND beoordeelt de toelating van buitenlandse adoptiefkinderen aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22a Vb.

3.7 Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:

  • om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en

  • worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.

3.7.1 Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

De IND verleent in ieder geval een verblijfsvergunning onder de beperking familie- of gezinslid als wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:

  • 1. het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant van de referent;

  • 2. a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf

  • 3. b. de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en

  • 4. het gezag van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.

Ad 1.

De referent moet een grootouder, broer, zuster, oom of tante van het pleegkind zijn.

Ad 2.

Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten in het land van herkomst vereist.

3.7.2 Onaanvaardbare toekomst

De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.

De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.

3.7.3 Medische verklaring

De IND wijst de aanvraag af als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind, genoemd in artikel 3.28, derde lid, Vb, blijkt dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is.

3.7.4 Meetellen gezinsinkomen

De IND telt de zelfstandige en duurzame middelen van bestaan van de partner van de referent mee bij het beoordelen van de middelen van bestaan van de referent als aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de referent en diens partner zijn gehuwd of een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;

  • de partner van de referent is een Nederlander of een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, Vw; en

  • de referent en diens partner wonen samen.

De IND beschouwt in deze gevallen de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het referentiebedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van het middelenvereiste op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.

3.8 Familie of gezinsleven als bedoeld in Artikel 8 EVRM
3.8.1 Familie- of gezinsleven

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:

  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie; of

  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige en meerderjarige kinderen.

De IND kan familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aannemen tussen:

  • de erkenner en het kind, mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven;

  • de biologische vader en het kind, mits sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals een relatie tussen die vader en de moeder die voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk (ongeacht of de geboorte van het kind plaatsvond voor of nadat de relatie of de samenleving was verbroken) of feitelijke contacten (als samenleving, verzorging en/of opvang) met het kind;

  • adoptiefouders en het kind, mits aan de relatie tussen de adoptiefouders en het kind voldoende invulling wordt gegeven;

  • pleegouders of opvangouders en het kind, mits aan de relatie tussen de pleeg- of opvangouders en het kind voldoende invulling wordt gegeven; of

  • overige naaste bloedverwanten, zoals de grootouders en het kleinkind, broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

3.8.2 Inmenging

De IND neemt inmenging in het familie- en gezinsleven aan, als de vreemdeling:

  • een inreisverbod is opgelegd;

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard; of

  • ooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.

3.8.3 Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft de IND hierbij een zekere beoordelingsvrijheid.

Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.

Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

3.9 Gezinshereniging van verzorgende ouder met Nederlands minderjarig kind

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling voldoet niet aan de voorwaarden voor een ander verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4 of hoofdstuk 8 van het Vreemdelingenbesluit;

  • de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • dit kind komt ten laste van de vreemdeling, en woont in bij deze vreemdeling; en

  • dit kind moet, bij het onthouden van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de vreemdeling volgen en het grondgebied van de EU verlaten.

De IND neemt aan dat het kind de vreemdeling niet moet volgen en het grondgebied van de Unie niet moet verlaten als er een andere ouder is die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, Vw of de Nederlandse nationaliteit heeft, tenzij deze ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen.

De IND neemt aan dat de andere ouder feitelijk voor het kind kan zorgen als:

  • de andere ouder niet het gezag heeft over het kind, tenzij de andere ouder aantoont dat het gezag niet aan hem kan worden toegekend; en/of

  • de ouders gebruik kunnen maken van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding die van overheidswege of door maatschappelijke organisaties wordt geboden. Hieronder verstaat de IND ook de verstrekking van een uitkering uit de algemene middelen waar Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.

De IND neemt aan dat de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen als deze ouder zich in detentie bevindt.

De IND wijst de aanvraag niet af als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.'

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder o, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

In afwijking hiervan wordt op het verblijfsdocument van een gezinslid van een kennismigrant, houder van een Europese blauwe kaart of een wetenschappelijk onderzoeker op grond van de richtlijn 2005/71/EG op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist'.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, negende lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.58, negende lid, aanhef en onder c, Vb voor de duur van vijf jaar.

5 Bewijsmiddelen

Middelen

Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Wwb die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet is gehuwd.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent niet is gehuwd.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van het geldig document voor grensoverschrijding van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie

a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent

De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent:

  • geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie; en

  • gebruik mag maken van een vergunninghoudende bemiddelende instantie als bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.

De IND beschouwt een verklaring van de vergunninghoudende bemiddelende instantie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent gebruik heeft gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.

Als geen gebruik is gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka, dan beschouwt de IND een toestemmingsverklaring van de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent toestemming heeft gekregen om zonder directe bemiddeling van een vergunninghoudende bemiddelende instantie een procedure tot opneming van een adoptiekind in het buitenland te starten.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

  • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

  • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

  • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

  • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

  • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders; of

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist- de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

B8 Humanitair tijdelijk

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op tijdelijke humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • eergerelateerd en huiselijk geweld;

  • slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;

  • vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • AMV’s;

  • verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN

  • medische behandeling.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.46, 3.48 en 3.49 Vb.

2 Eergerelateerd en huiselijk geweld

2.1 Beleidsregels

Eergerelateerd geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst;

  • 2. er is een reële dreiging die niet op korte termijn kan worden weggenomen;

  • 3. de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld is voldoende ernstig; en

  • 4. de vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 1 en 2.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als uit het deskundigenadvies van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld voor de Nederlandse politie (LEC EGG) blijkt dat sprake is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland. Het LEC EGG betrekt in haar advies in ieder geval de mogelijkheid om de dreiging af te wenden.

Naast dreiging in Nederland moet ook in het land van herkomst van het slachtoffer dreiging aanwezig zijn. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of:

  • familieleden in het land van herkomst wonen;

  • welke familieleden dat zijn; en

  • waar deze familieleden woonachtig zijn.

Ad 3.

De IND verstaat onder een voldoende ernstige uiting van eergerelateerd geweld in ieder geval:

  • levensbedreigende delicten gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, waaronder ook wordt begrepen het aanzetten tot zelfmoord, waartegen het slachtoffer geen weerstand kan bieden;

  • andere strafbare feiten, gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, zoals verminking, mishandeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving;

  • verstoting, met als gevolg dat het slachtoffer zich niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst;

  • kinderontvoering; of

  • als het geweld leidt tot schrijnende omstandigheden, zoals gedwongen scheiding tussen ouder en kind of een gedwongen uithuwelijking.

De IND wijst de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens:

  • het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld is voldaan; en

  • het ontbreken van middelen van bestaan.

Huiselijk geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb een verblijfsvergunning aan een slachtoffer van huiselijk geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van (een reële dreiging van) huiselijk geweld;

  • 2. het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie;

  • 3. het huiselijk geweld heeft geen relatie met eer(wraak);

  • 4. het slachtoffer kan zich niet onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst of het land van herkomst; en

  • 5. het slachtoffer komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 2.

Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.

Uitsluitend bij minderjarige slachtoffers is het in verband met de leeftijd niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.

Ad 4.

Naast dreiging in Nederland moet ook in het land van herkomst van het slachtoffer dreiging aanwezig zijn. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of:

  • familieleden in het land van herkomst wonen;

  • welke familieleden dat zijn; en

  • waar deze familieleden woonachtig zijn.

De IND wijst de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens:

  • het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van huiselijk geweld is voldaan; en

  • het ontbreken van middelen van bestaan.

2.2 Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld niet.

Het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld kan na 1 jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9/9):

  • bij voortduring van de dreiging in verband waarmee de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend; of

  • of als sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in als naar het oordeel van het LEC EGG geen sprake meer is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst.

2.3 Bewijsmiddelen

Eergerelateerd geweld

De IND beschouwt het schriftelijke advies van het LEC EGG als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst, dat er een reële dreiging is die niet op korte termijn kan worden weggenomen en dat de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld voldoende ernstig is.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn bijvoorbeeld bewijsmiddelen als een familieboekje, een uittreksel uit de burgerlijke stand of een notariële akte waaruit de gezinssamenstelling en de woonplaats blijkt.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk gemaakt is dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

3 Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

3.1 Beleidsregels

Voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland inreist zijn de bevoegdheden van de Districtscommandant KMar Schiphol gelijkgesteld met die van de Korpschef van Politie.

EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:

  • 1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;

  • 2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en

  • 3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Ad 1. De bedenktijd

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.

Gedurende de bedenktijd wordt het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort.

De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.

De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:

  • werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;

  • nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of

  • geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, bepaalt of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.

De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie hiermee akkoord gaan.

Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie waar hij of zij administratief is ondergebracht.

De bedenktijd eindigt op het moment dat:

  • de politie vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;

  • het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;

  • het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of

  • het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.

Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.

Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie is doorgestuurd naar de IND.

De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:

  • niet beschikt over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de aanvraag door de politie aan de IND is verzonden.

Ambtshalve verlening in de asielprocedure

In afwijking van het bovenstaande merkt de IND de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel gedurende de asielprocedure (Model M55) niet ambtshalve aan als aanvraag als de vreemdeling er voor kiest de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wachten.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd uitsluitend ambtshalve:

  • nadat is geconstateerd dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen; of

  • nadat is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.

De IND toetst bij de ambtshalve beoordeling ex nunc.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet ambtshalve als;

  • de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek;

  • geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.

Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken

De IND kan aan een slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:

  • een ernstige bedreiging; en/of

  • een medische of psychische beperking.

De IND wijst de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het slachtoffer:

  • niet beschikt over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend;

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • niet beschikt over een geldige mvv, mits aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken is voldaan.

3.2 Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel alleen als sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de getuige-aangever alleen als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk acht.

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens:

  • het ontbreken van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan; en

  • gevaar voor de openbare orde, als sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel dat geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar niet.

De vreemdeling kan:

  • na een jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (B9/9); of

  • tussentijds of na een jaar alsnog aangifte doen of medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan of anderszins heeft meegewerkt in als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend. De vreemdeling mag het beroep in cassatie in Nederland afwachten, omdat de Hoge Raad de zaak nog terug kan wijzen naar het Gerechtshof. De vreemdeling mag cassatie in het belang der wet niet in Nederland afwachten, omdat cassatie in het belang der wet geen verandering in de rechten en positie van partijen teweeg brengt en dus geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen heeft.

De IND trekt de verblijfsvergunning van een getuige-aangever van mensenhandel in als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet langer noodzakelijk acht.

3.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van de politie of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid over mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat een slachtoffer van mensenhandel geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met een ernstige bedreiging en/of een medische of psychische beperking:

  • een verklaring van de politie waaruit blijkt dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel; en

  • als dit van toepassing is: een verklaring van de politie waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar. Als deze verklaring wordt overgelegd, wordt hiermee ook aannemelijk geacht dat betrokkene zich niet aan de bedreigingen kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst, omdat mensenhandelbendes vrijwel altijd opereren over de grenzen heen; of

  • als dit van toepassing is: medische informatie waaruit blijkt dat een fysieke of psychische aandoening aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die of in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg hetzij in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

3.4 Afspraken ketenpartners

Aanmelding bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel

De politie meldt aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel:

  • dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen;

  • of het vermoedelijke slachtoffer gebruik wenst te maken van de periode van de bedenktijd; en

  • dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking verleent of heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar mensenhandel.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen van vermoedelijke slachtoffers. Ook als het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting, moet de politie het vermoedelijke slachtoffer voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel aanmelden.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Ook moeten voorbereidingen worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaand aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers.

Opvang en huisvesting

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel bemiddelt bij het zoeken naar opvang en schakelt na een melding van de politie de regiocoördinator mensenhandel in de regio in. De regiocoördinator is verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer. Als in de regio nog niet is voorzien in regiocoördinatie, blijft het Coördinatiecentrum Mensenhandel verantwoordelijk voor de regiocoördinatie. De beschikbare capaciteit bepaalt de plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de periode van de bedenktijd opvang wordt gezocht binnen de politieregio.

De Korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de regiocoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Als het slachtoffer minderjarig is, dan moet in het gezag worden voorzien.

Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale opvangvoorzieningen en noodbedden. Plaatst de politie het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren, dan meldt de politie dit met spoed aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgens beoordeelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot:

  • de regiocoördinator in de regio waar hij of zij verblijft; of

  • als geen regiocoördinator beschikbaar is, tot het Coördinatiecentrum Mensenhandel.

Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, als de opvanglocatie die in de periode van de bedenktijd werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de politie het aanvraagformulier voor de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) aan het vermoedelijke slachtoffer. De politie vult voor de verzending de verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier in. De politie voorziet het aanvraagformulier van een stempel. Het aanvraagformulier wordt eenmalig verstrekt en is geldig gedurende de drie maanden bedenktijd.

Medische bijstand en rechtshulp

De regiocoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer. De regiocoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en zich zo nodig te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning moet een tbc-onderzoek onderdeel uitmaken van dit medisch onderzoek.

De regiocoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. Als het noodzakelijk blijkt om voor het geven van juridisch advies gedurende de periode van de bedenktijd een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt de rechtshulpverlener hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

4 Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1 Beleidsregels

De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning van een vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken afwijzen als de vreemdeling:

  • een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit van de vreemdeling; of

  • zich heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, dat wil zeggen, als hij is vertrokken ‘met onbekende bestemming’; of

  • op enig moment onjuiste gegevens heeft verstrekt om te bewerkstellingen dat hij in vreemdelingrechtelijke zin in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren.

Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken, als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling heeft:

    • alles gedaan wat in zijn vermogen ligt om zijn vertrek zelfstandig te realiseren;

    • er bestaat geen twijfel over zijn nationaliteit en identiteit; en

    • het is niet aan hem te wijten dat hij Nederland niet kan verlaten.

  • de vreemdeling heeft:

    • zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek; en

    • deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisbescheiden.

  • de vreemdeling heeft:

    • om bemiddeling van de DT&V verzocht bij het verkrijgen van de benodigde bescheiden van de autoriteiten van het land waarnaar vertrek mogelijk is; en

    • de bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat gehad; en

  • de vreemdeling:

    • verblijft zonder verblijfstitel in Nederland;

    • voldoet niet aan voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning; en

    • heeft evenmin een aanvraag voor een verblijfsvergunning op andere gronden ingediend.

De IND kan de verblijfsvergunning zowel ambtshalve als op aanvraag verlenen.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden Nederland binnenreisden.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • alle gezinsleden hebben alle bovenstaande stappen ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • alle gezinsleden hebben deze stappen ondernomen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in één van de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Uitgeprocedeerde AMV’s

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een uitgeprocedeerde AMV, als de AMV aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling heeft na een in rechte onaantastbaar geworden besluit op zijn laatste aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd omtrent verblijf als AMV, drie jaar of langer aaneengesloten en zonder rechtmatig verblijf in Nederland verbleven;

  • zijn vertrek uit Nederland is in die periode van drie jaar of langer niet bewerkstelligd;

  • de vreemdeling heeft na het verlopen van die periode van drie jaar de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt; en

  • de vreemdeling heeft in die periode van drie jaar voldoende meegewerkt aan het onderzoek dat voor zijn terugkeer is verricht naar adequate opvang in zijn land van herkomst of derde land.

De IND verleent de verblijfsvergunning zowel ambtshalve als op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning in ieder geval niet in één van de volgende gevallen:

  • de vreemdeling werkt niet voldoende mee aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit in het kader van vervangende reisbescheiden;

  • de vreemdeling weigert mee te werken aan een leeftijdsonderzoek; of

  • de vreemdeling blijkt na leeftijdsonderzoek meerderjarig.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • door BMA is vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

4.2 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst heeft geprobeerd een geldig document voor grensoverschrijding te krijgen:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land van herkomst waarin staat dat de vreemdeling niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend geldig document voor grensoverschrijding hoewel niet wordt getwijfeld aan de door de vreemdeling opgegeven identiteit en nationaliteit.

De IND beschouwt een schriftelijke verklaring van de IOM dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren omdat hij stelt niet te beschikken over reisbescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de IOM heeft gewend om zijn vertrek te bewerkstelligen.

De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V, waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.

5 Verblijfsvergunning voor remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet

5.1 Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor remigratie als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is meerderjarig;

  • de vreemdeling heeft afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit; en

  • de vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet.

De IND wijst de aanvraag niet af als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

5.2 Verlenging

Als de vreemdeling een aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indient na het verlopen van de geldigheidsduur van zes maanden, wijst de IND de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsgunning regulier voor bepaalde tijd af, tenzij de remigrant van de overschrijding van de termijn van zes maanden redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

5.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een geldig paspoort dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring dat de vreemdeling afstand heeft gedaan als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit.

De IND beschouwt een kopie van een verklaring van de SVB waarin staat dat positief zal worden beslist op de aanvraag voor remigratievoorzieningen als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een aanvraag is ingediend voor remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet.

6 AMV’s

6.1 Beleidsregels

Op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning aan een alleenstaande minderjarige vreemdeling als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de asielaanvraag is afgewezen;

  • de vreemdeling is alleenstaand;

  • de vreemdeling is minderjarig;

  • de vreemdeling kan zich in het land van herkomst, of in een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan, niet zelfstandig handhaven; en

  • in dit land is geen adequate opvang aanwezig.

De IND verleent de verblijfsvergunning uitsluitend ambtshalve als:

  • is geconstateerd dat de IND aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd afwijst; of

  • als is besloten dat de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde intrekt.

De IND toetst bij de ambtshalve beoordeling ex nunc.

Ad 2. Alleenstaand

De IND verleent de verblijfsvergunning niet aan de minderjarige vreemdeling in één van de volgende gevallen:

  • de vreemdeling reist met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland in;

  • de vreemdeling reist met zijn eventuele in het buitenland toegewezen voogd Nederland in;

  • de ouder(s) van de vreemdeling bevind(t)(en) zich al in Nederland; of

  • de in het buitenland toegewezen voogd bevindt zich al in Nederland.

De IND beschouwt een minderjarige vreemdeling als alleenstaand, als zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn en niet zijn gehuwd.

De IND beschouwt minderjarige gehuwden als juridisch meerderjarig. Hierbij moet wel sprake zijn van een huwelijk dat naar regels van het Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend.

Ad 3. Minderjarigheid

De IND beoordeelt de minderjarigheid naar Nederlands recht op grond van artikel 1:233 BW.

Als de IND twijfelt aan de leeftijd van de betrokken vreemdeling en deze zijn gestelde leeftijd niet met bescheiden kan aantonen, kan de IND de vreemdeling in de gelegenheid stellen een leeftijdsonderzoek te laten verrichten. De procedure en de bepalingen over het leeftijdsonderzoek zijn nader uitgewerkt in C11/3.4 en C14/6.1.

Als een verricht leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie over de minder- of meerderjarigheid leidt, kan de IND de vreemdeling binnen één à twee jaar opnieuw oproepen voor een leeftijdsonderzoek.

Ad 4. Zelfstandig handhaven in land van herkomst of een ander land

Bij de beoordeling van de mogelijkheid dat de vreemdeling zich zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst, betrekt de IND in ieder geval het gedrag van de vreemdeling en de mate van getoonde volwassenheid voorafgaand aan het vertrek uit het land van herkomst.

De IND wijst de aanvraag niet af omdat de vreemdeling zich in het land van herkomst zelfstandig kan handhaven als de vreemdeling op het moment van de beslissing jonger is dan zestien jaar.

Ad 5. Adequate opvang

De IND verstaat onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden.

De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • uit het landgebonden asielbeleid (zie hoofdstuk C24) volgt dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn;

  • uit het landgebonden asielbeleid (zie hoofdstuk C24) volgt dat de autoriteiten zorg dragen voor de opvang en dat de opvangvoorzieningen adequaat zijn;

  • in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;

  • in het betreffende land is de echtgeno(o)t(e) aanwezig met wie de vreemdeling niet-erkend traditioneel is gehuwd;

  • uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan hierboven gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden; of

  • opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar.

De IND verleent geen verblijfsvergunning aan een vreemdeling die tijdens de verblijfsprocedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreert.

6.2 Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt, zolang de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af vanwege het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

Intrekking

Op grond van artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw trekt de IND de verblijfsvergunning in als:

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op het moment van het eerste onderzoek meerderjarig was; of

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op dat moment meerderjarig is.

7 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Als de IND vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning in verband met remigratie, plaatst de IND in het geldig document voor grensoverschrijding de aantekening ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van één jaar.

Als de IND de vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning in verband met remigratie, dan verleent de IND op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste zes maanden.

Als de IND de vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning in verband met verblijf als AMV, dan verleent de IND op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van één jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

8 Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 RWN

8.1 Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.49 Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in afwachting is van een verzoek ex artikel 17 RWN als de vreemdeling:

  • op grond van een besluit van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland wordt verwijderd in afwachting van het besluit op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap; en

  • zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

8.2 Verlenging

Nadat de rechtbank te ‘s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 RWN, wijst de IND de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af omdat de vreemdeling niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, als de vreemdeling:

  • cassatieberoep heeft ingesteld, waarop nog geen beschikking is gegeven;

  • zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • hangende het cassatieberoep niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de IND niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.

Als de aanvraag op grond van het openbare orde criterium wordt afgewezen, wordt de vreemdeling niet uitgezet als op het verzoek ex artikel 17 RWN niet is beslist.

8.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift van het verzoek ex artikel 17 RWN aan de rechtbank als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap is aangespannen.

8.4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van één jaar.

9 Medische behandeling

9.1 Beleidsregels
9.1.1 Algemene voorwaarden

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND verleent vrijstelling van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling verblijft in Nederland;

  • er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is betwisten de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet;

  • de vreemdeling toont aan dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst;

  • als gevolg van stopzetting van de medische behandeling ontstaat een medische noodsituatie; en

  • de behandeling van de medische klachten kan niet plaatsvinden in het land van herkomst.

Middelenvereiste

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning af als de vreemdeling niet over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de kosten van het levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf in Nederland.

De IND wijst de aanvraag af als de kosten die verbonden zijn aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met de medische behandeling met algemene middelen worden gefinancierd.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af om de reden dat de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan alsten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

Beletselen in de zin van artikel 64

Met een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, Vb, bedoelt de IND dat sprake moet zijn van één aaneengesloten jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw direct voordat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het ondergaan van een medische behandeling indient.

Tijdig ingediende aanvraag

De vreemdeling draagt zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van de aanvraag. Als de vreemdeling de aanvraag voor de verblijfsvergunning niet tijdig indient, is er geen sprake meer van een jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw direct voorafgaande aan de aanvraag.

De IND beschouwt de aanvraag als tijdig ingediend als de vreemdeling de aanvraag in persoon bij de IND indient in de periode tussen:

  • 28 dagen voor het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64Vw; en

  • 28 dagen na het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw.

Niet tijdig ingediende aanvraag maar niet toerekenbaar

Als de vreemdeling de aanvraag later indient dan 28 dagen nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw is geëindigd, beschouwt de IND de aanvraag als tijdig, als de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe rekenen. In deze gevallen geeft de IND toepassing aan artikel 3.46, vierde lid, Vb. De IND bekijkt of de te late indiening van de aanvraag de vreemdeling toe te rekenen is. De IND vindt in ieder geval dat de volgende omstandigheden geen verschoonbare redenen zijn voor de te late indiening:

  • de vreemdeling geeft aan dat de IND hem er niet op heeft gewezen dat zijn rechtmatig verblijf binnenkort eindigt en dat hij een aanvraag moet indienen;

  • de vreemdeling meldt zich kort voor het eindigen van het rechtmatig verblijf voor het maken van een afspraak, waardoor de IND niet tijdig een afspraak kan inplannen; of

  • de vreemdeling geeft aan meer tijd nodig te hebben om de voor de aanvraag benodigde bewijsmiddelen te verzamelen.

Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient na 28 dagen voor het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf, maar voor de datum waarop het rechtmatige verblijf grond van artikel 64 Vw eindigt, verleent de IND de verblijfsvergunning niet eerder dan met ingang van de datum waarop het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw eindigt;

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient na de datum waarop het rechtmatige verblijf grond van artikel 64 Vw eindigt, maar binnen 28 dagen na het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf, verleent de IND de verblijfsvergunning altijd met een onderbreking in het verblijfsrecht;

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient voor het einde van het jaar rechtmatig verblijf op grond van art. 64 Vw, verleent de IND de verblijfsvergunning met onderbreking in het verblijfsrecht, als de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw is geëindigd aantoont aan alle voorwaarden te voldoen.

Bij onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling telt de IND de voorgaande periode van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j, Vw niet mee voor de periode van drie jaar rechtmatig verblijf die nodig is om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijk humanitair’ (zie in dit verband B9/8).

9.1.2 Meest aangewezen land

De IND beschouwt Nederland uitsluitend als het meest aangewezen land voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling, als bedoeld in artikel 3.46 Vb, als de vreemdeling voldoet aan elk van de voorwaarden die genoemd worden in de op de vreemdeling toepasselijke situatie van de hier, onder 1 t/m 6 genoemde situaties:

  • 1. Nederland heeft internationaal gezien een bijzonder specialisme voor de medische noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening.

  • 2.

    • a. de vreemdeling verblijft ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland;

    • b. er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar de vreemdeling zich kan vestigen, kan plaatsvinden;

    • c. stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en

    • d. de medische behandeling vindt ten minste één jaar plaats.

  • 3.

    • a. de vreemdeling is in Nederland;

    • b. er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waarheen de vreemdeling zich kan verwijderen, kan plaatsvinden;

    • c. stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en

    • d. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie zal naar verwachting langer dan één jaar duren.

  • 4.

    • a. de vreemdeling verblijft langdurig in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel l, Vw; en

    • b. de vreemdeling ondergaat in Nederland een medisch noodzakelijke behandeling.

  • 5.

    • a. uit het BMA-advies blijkt dat de vreemdeling medisch gezien op mantelzorg is aangewezen;

    • b. de vreemdeling toont aan dat in het land van herkomst of bestendig verblijf geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de medisch noodzakelijke mantelzorg te verlenen;

    • c. de vreemdeling toont aan dat hij gezins- of familieleden hier te lande heeft;

    • d. deze gezins- of familieleden verblijven in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e dan wel l, Vw of zijn Nederlander; en

    • e. deze gezins- of familieleden verlenen de medisch noodzakelijke mantelzorg.

  • 6.

    • a. de vreemdeling is zwanger;

    • b. de vreemdeling is hier te lande woonachtig;

    • c. uit het BMA-advies blijkt dat het verlenen van specialistische prenatale zorg medisch noodzakelijk is;

    • d. er is sprake van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een (geregistreerd) partnerschap; en

    • e. de partner of echtgenoot van de vreemdeling is Nederlander of verblijft in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel l, Vw.

Ad 2b. en 3b.

De IND concludeert dat de medische behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waarheen de vreemdeling zich kan verwijderen, kan plaatsvinden in één van de volgende gevallen:

  • uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land geen of onvoldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn;

  • uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land onderbrekingen in de medicijnvoorraden voorkomen, die een maand of langer duren;

  • het BMA is vanwege de situatie in het land van herkomst niet in staat om te adviseren over de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in het land van herkomst; of

  • uit het BMA-advies blijkt dat:

    • de vreemdeling een medische behandeling ondergaat;

    • mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van deze medische behandeling; en

    • sprake is van een medische noodsituatie; en de vreemdeling toont aan dat:

    • in het land van herkomst of bestendig verblijf geen gezins- of familieleden zijn die in staat moeten worden geacht de medisch noodzakelijke mantelzorg te verlenen; en

    • gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn, die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen.

Ad 3d.

De IND verleent geen verblijfsvergunning, maar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als de medische behandeling ter voorkoming van deze medische noodsituatie één jaar of korter zal duren (zie ook A4/7).

Ad 4.

Onder langdurig verblijf verstaat de IND: verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij de IND onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet tegenwerpt.

Ad 5.

Met mantelzorg bedoelt de IND dat de aard van de medische aandoening het noodzakelijk maakt dat de vreemdeling wordt verzorgd door derden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn. Professionele zorg, zoals thuiszorg, is geen mantelzorg.

De IND kent geen betekenis toe aan over het ontbreken van mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf en is evenmin verplicht om onderzoek te doen naar niet (in voldoende mate) onderbouwde of speculatieve stellingen stellingen.

9.1.3 Medische noodsituatie

Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

9.1.4 Noodzakelijke medische behandeling

De IND betrekt het advies van het BMA bij de beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, als bedoeld in artikel 3.46 Vb.

9.1.5 Deugdelijke financiering van de medische behandeling

De IND beschouwt een toereikende ziektekostenverzekering als deugdelijke financiering van de medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46 Vb. De IND beschouwt een ziektekostenverzekering in ieder geval niet als toereikend als:

  • de ziektekostenverzekering uit de algemene middelen wordt betaald; of

  • de premie van de ziektekostenverzekering wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de algemene middelen.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning af bij niet deugdelijke financiering van de medische behandeling.

9.1.6 Medisch advies

De IND verleent de verblijfsvergunning als uit een advies van het BMA blijkt dat sprake is van een medische behandeling waar de vreemdeling verblijfsrechten aan kan ontlenen.

De IND wijst de aanvraag van de vreemdeling af zonder advies aan het BMA te vragen als de vreemdeling:

  • zijn medische situatie niet aantoont;

  • geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) niet ouder dan zes maanden, overlegt; of

  • tijdens de procedure om verlening van een verblijfsvergunning voor medische behandeling in verband met een medische noodsituatie (zie onder B8/9.2.2, onder 2 en 3), een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum indient (zie A2/4.3.3.2) voor een bezoek aan het land van herkomst, met een langere duur dan één maand.

De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit onvoldoende aantoont (zie ook B1/4.2).

9.1.7 Feitelijke toegankelijkheid

De IND betrekt omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen niet bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor medische behandeling of voor toepassing van artikel 64 Vw.

De IND verstaat onder feitelijke toegankelijkheid de bereikbaarheid van een medische behandeling voor een individu waarbij niet-medische factoren, zoals onder meer politieke, discriminatoire, veiligheids-, geografische, economische, infrastructurele en inkomensaspecten, een rol spelen.

9.1.8 Artikel 64 Vw

De IND beoordeelt ambtshalve bij afwijzing van een aanvraag voor medische behandeling of de uitzetting van de vreemdeling op grond van artikel 64 Vw achterwege moet blijven (zie ook A4/7).

De IND past artikel 64 Vw toe in de volgende gevallen:

  • er is sprake van één van de situaties genoemd in A4/7; of

  • In het BMA advies staat dat:

    • als gevolg van stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie ontstaat;

    • de behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waar de vreemdeling zich kan vestigen; en

    • de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.

De IND past artikel 64 Vw toe voor de duur van het reisbeletsel met maximaal een jaar.

9.1.9 Analoge toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming

De IND geeft (analoge) toepassing aan artikel 64 Vw in afwachting van de beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling' als de vreemdeling:

  • een uitgeprocedeerde asielzoeker is;

  • een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling heeft ingediend;

  • voorafgaand aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning de procedure zoals beschreven in A4/7.2 heeft ingediend; en

  • samen met de relevante medische gegevens een geldig document voor grensoverschrijding overlegt (B8/9.2.1 is van overeenkomstige toepassing).

Paragrafen A4/7.2 en A4/7.3 zijn verder van toepassing.

De analoge toepassing van artikel 64 Vw eindigt in deze gevallen van rechtswege als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het ondergaan van een medische behandeling afwijst.

9.2 Overgangsrecht

De IND hanteert sinds de inwerkingtreding van WBV 2010/10 op 1 juli 2010 de volgende overgangsregeling:

  • De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die, op grond van artikel 3.103 Vb na 1 juli 2010 wordt verleend op grond van het beleid dat vóór 1 juli 2010 van kracht was, onder de beperking ‘medische behandeling’. Als de aanvraag op grond van het recht dat gold ten tijde van het indienen aanvraag in aanmerking zou komen voor inwilliging, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’;

  • De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die vóór 1 juli 2010 is verleend onder de beperking ‘vanwege medische noodsituatie’ behoudt zijn geldigheidsduur;

  • De IND verstaat onder de situatie bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, Vb ook de situatie dat de vreemdeling ten minste een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’.

9.3 Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘medische behandeling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder k, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de medische behandeling voor maximaal één jaar.

9.4 Bewijsmiddelen

Bijzonderheid specialisme

De IND beschouwt een daartoe strekkende medische verklaring als bewijsmiddel van de bijzonderheid van het specialisme als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 1.

Verblijf in Nederland

De IND beschouwt objectieve bescheiden als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.2.2, onder situatie 2. Ook moet uit deze of andere bescheiden het moment van aanvang van medische behandeling blijken. De IND beschouwt getuigenverklaringen niet als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2, onder situatie 2.

Mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf

De IND beschouwt officiële bescheiden, zoals een familieboekje of overlijdensakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er geen gezins- of familieleden in het land van herkomst of bestendig verblijf zijn die geacht kunnen worden de mantelzorg op zich te nemen.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel dat de vreemdeling is gehuwd met de partner of echtgenoot van de vreemdeling, als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 6.

Erkenning

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend, als bedoeld in B8/9.1.2 onder situatie 6:

  • een daartoe strekkende akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand; of

  • een daartoe strekkende notariële akte van erkenning.

Als de erkenning naar vreemd (niet-Nederlands) recht heeft plaatsgevonden, beschouwt de IND bewijsmiddelen over de staat van personen als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend.

Deugdelijke financiering van de medische behandeling

De IND beschouwt een polis van de afgesloten ziektekostenverzekering waaruit blijkt dat de kosten voor de medische behandeling gedekt zijn als bewijsmiddel dat sprake is van deugdelijke financiering van de medische behandeling.

Bewijslast medische omstandigheden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich terecht beroept op medische gronden in ieder geval een gedagtekend, ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s) waaruit blijkt:

  • de naam, het adres en het registratienummer van het register van BIG of het NIP van de behandelaar(s);

  • dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar wordt behandeld;

  • datum start behandeling en alsbekend verwachte einddatum van de behandeling; en

  • wat de aard is van de medische klachten.

Het bewijs over de medische situatie mag niet ouder zijn dan één maand op het moment dat de vreemdeling dit overlegt.

Inschakeling BMA bij ongedocumenteerde vreemdelingen

De IND beschouwt als bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • aanvullende gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte, een nationaliteitsverklaring.

B9 Humanitair niet-tijdelijk

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die:

  • eerder in Nederland hebben verbleven en naar Nederland willen terugkeren;

  • als kind of alleenstaande minderjarige vreemdeling langdurig in Nederland verblijven; of

  • in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning en voortgezet verblijf in Nederland wensen.

De beleidsregels zijn een nadere invulling of een uitwerking van de artikelen 3.50 en 3.51 Vb.

2 Oud-Nederlanders

2.1 Buiten Nederland geboren oud-Nederlanders

De IND neemt aan dat in ieder geval sprake is van bijzondere banden met Nederland als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder e, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling heeft als Nederlander in Europees of Caribisch Nederland of op Aruba, Sint-Maarten of Curaçao minstens de helft van het basisonderwijs gevolgd;

  • de vreemdeling heeft gedurende zijn minderjarigheid een opleiding gevolgd, die meer dan in die tijd in dat land gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht; of

  • er is sprake van bijvoorbeeld een opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking die op Nederland gericht zijn (zie bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst).

2.2 Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN)
2.2.1 Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, eerste lid aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap.

2.2.2 Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door intrekking (artikel 15, eerste lid, onder d en f, RWN)

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling in aanvulling op de in B9/2.2.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN.

2.2.3 Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand (artikel 15, eerste lid, onder b, RWN)

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling in aanvulling op de in B9/2.2.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN zou worden ingetrokken.

3 Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND verleent, in aanvulling op artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder g, Vb, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de aanvraag is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet; en

  • de vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeeroptie.

4 Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen)

Nederland meest aangewezen land

De IND beoordeelt of Nederland het meest aangewezen land is, zoals bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder f, sub 2, Vb en betrekt daarbij in ieder geval één of meer van de volgende omstandigheden:

  • de reden van de remigratie;

  • de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst;

  • de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding;

  • de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring;

  • de kennis van de Nederlandse taal;

  • de aanwezigheid van familieleden in Nederland; en

  • eerdere pogingen om terug te keren naar Nederland.

5 Langdurig verblijvende kinderen

5.1 Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:

  • a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de aanvraag;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op het moment van de beoordeling deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.

De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7. Het toetsmoment is het moment van de aanvraag.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen); of

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die nog onderdeel vormen van het gezin.

En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

Ad b.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in B1/6.2.1 (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt ingevolge artikel 30, eerste lid onder d, Vw, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Als de gezinsband is verbroken, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor het betreffende gezinslid.

5.2 Contra-indicaties

De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de volgende contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;

  • b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;

  • c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER;

  • d. de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;

  • e. de vreemdeling heeft niet meegewerkt aan zijn vertrek, of

  • f. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.

Ad a.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet als de vreemdeling of van één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval als:

  • wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt, of

  • bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.

Als bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.

Ad b.

Als een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.

Als de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.

Ad d.

Op grond van het bepaalde in artikel 31, tweede lid onder f, Vw moet de vreemdeling bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Als dat niet kan, dan moet hij consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit.

Wanneer de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de GBA inschrijft met andere gegevens, dan trekt de IND de vergunning in.

Ad e.

De IND neemt aan dat de vreemdeling heeft meegewerkt aan zijn vertrek als hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:

  • 1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;

  • 2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en

  • 3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.

Ad f.

De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.

De IND werpt aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie altijd tegen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.

Uitsluitend in het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.

Als de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.

5.3 Overige vereisten

De IND wijst de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens:

  • het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden is voldaan;

  • het ontbreken van middelen van bestaan; en

  • het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

6 Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige vreemdeling in het kader van verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb ook aan de vreemdeling die:

  • in het jaar na zijn verblijfsaanvaarding in het kader van verblijf als familie- of gezinslid meerderjarig is geworden; of

  • nog feitelijk bij zijn ouder(s) woont en van wie de gezinsband niet is verbroken en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb.

7 Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid

7.1 Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als:

  • 1. gedurende vijf jaren geen grond is geweest voor intrekking van de verblijfsvergunning;

  • 2. de vreemdeling het inburgeringsexamen heeft behaald of hiervan is vrijgesteld of ontheven; en

  • 3. de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van de subcategorieën c en k.

Ad 1.

In aanvulling op artikel 3.51, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb verleent de IND de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart een verblijfsvergunning als:

  • het gezinslid onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad bij de houder van de Europese blauwe kaart;

  • het gezinslid twee jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning; en

  • het gezinslid op het tijdstip waarop de aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ontvangen, of het besluit op deze aanvraag is genomen ten minste vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een EU lidstaat.

Ad 2.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen.

Op grond van artikel 3.80a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als:

  • a. ondanks aantoonbaar geleverde inspanning de vreemdeling redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen. Hiervan is sprake als:

    • de vreemdeling niet gealfabetiseerd is in zijn eigen taal en de Nederlandse taal;

    • van de vreemdeling gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, niet kan worden verwacht dat hij Nederlands leert lezen en schrijven binnen een periode van vijf jaar; en

    • de vreemdeling de toets gesproken Nederlands (TGN) op A2 niveau heeft behaald; of

  • b. de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

Ad a.

De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van een door de vreemdeling overgelegde verklaring met een advies (naar aanleiding van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek) van het ROC Amsterdam.

De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet dit haalbaarheidsonderzoek zelf aanvragen bij het ROC Amsterdam en de kosten voor dit haalbaarheidsonderzoek betalen.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenstrijd zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen op grond van artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling stelt:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening te hebben gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening opgelegd heeft gekregen; of

  • nooit te hebben geweten het inburgeringsexamen te moeten behalen.

7.2 Bijzondere voorwaarden na een (huwelijks)relatie

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend als de vreemdeling naast de in B9/7.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie aangegaan met een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft; en

  • de (huwelijks)relatie bestaat vijf jaren (of heeft vijf jaren bestaan) en de vreemdeling heeft ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning gehad.

7.3 Bijzondere voorwaarden na verruimde gezinshereniging

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning alleen als de vreemdeling naast in B9/7.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij vijf jaren in het kader van verruimde gezinshereniging een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft.

7.4 Verblijfsvergunning na overlijden van de referent

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, derde lid, aanhef en onder c, Vb af als de vreemdeling verblijf heeft gekregen op grond van het beleid voor gezinshereniging van een alleenstaande vreemdeling van 65 jaar of ouder met zijn kind.

7.5 Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling

Op grond van artikel 3.51, derde lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ alleen aan de vreemdeling die aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend, is op grond van artikel 3.51, lid 1, onderdeel a, ten tweede, of artikel 3.51, lid 1, onderdeel b, Vb, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na:

    • a. drie jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’; of

    • b. twee jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is direct nadat zijn uitzetting uit Nederland op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege was gebleven; en

  • de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan alle voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling voldoet, op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ indient, aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling dient tegelijkertijd met, of op een latere datum dan de hoofdpersoon een aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’; en

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).

8 Na verblijf in het kader van medische behandeling

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, en artikel 3.51, eerste lid, onderdeel b, Vb, uitsluitend als de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is ten minste drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; of

  • b. de vreemdeling is direct nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege is gebleven, ten minste twee jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en

  • c. de medische behandeling is voor ten minste nog één jaar noodzakelijk; en

  • d. de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en

  • e. de vreemdeling voldoet op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden indient, nog steeds aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

9 Bijzondere individuele omstandigheden

Een vreemdeling kan een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51 eerste lid, aanhef en onder h, Vb als hij:

  • ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (dreigend) eergerelateerd geweld (zie B8/2);

  • ten minste 1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (een reële dreiging van) huiselijk geweld (zie B8/2);

  • ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die geen aangifte kan of wil doen of op een andere manier medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar (zie B8/3).

In bovengenoemde gevallen verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als de vreemdeling aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt.

In geval van de slachtoffers van mensenhandel verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als uit de recente medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces.

Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld of van een medische of psychische beperking, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces, geen sprake meer, dan verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard.

De IND wijst de aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af als de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:

  • de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die hiervoor zijn beschreven (paragrafen 2 tot en met 8); en

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.

De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of

  • f. de banden met Nederland.

De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten.

Ad a,b en c

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of

  • de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of

  • de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.

Ad e.

De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.

Bij een minderjarige vreemdeling is het in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband met de referent is verbroken.

Ad d. en f.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en

  • aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.

Slachtoffer van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als de vreemdeling aangifte heeft gedaan als slachtoffer van mensenhandel of op andere wijze medewerking heeft verleend aan de opsporing en vervolging daarvan en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • 1. de strafzaak heeft uiteindelijk geleid tot een onherroepelijke veroordeling;

  • 2. de strafzaak heeft uiteindelijk niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van de rechterlijke uitspraak al drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid over mensenhandel in Nederland; of

  • 3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1.

Een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:

  • de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 tot en met 3 zijn beschreven; en

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

Getuige-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden. Als de aangifte door de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte moet bij de beoordeling van het risico voor represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht moet worden toegekend aan de veroordeling;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

10 Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

10.1 Privéleven

Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:

  • het recht op identiteit;

  • het recht op persoonlijke ontwikkeling;

  • het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;

  • elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en

  • geestelijke stabiliteit.

De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:

  • de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;

  • de verblijfsduur in Nederland; en

  • het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.

10.2 Inmenging

De IND neemt inmenging in het privéleven aan, als de vreemdeling:

  • een inreisverbod is opgelegd;

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard; of

  • in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.

10.3 Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.

De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.

Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

11 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, achtste lid, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ voor de duur van vijf jaar.

12 Verlenging en intrekking

Op grond van artikel 3.59, vijfde lid, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar.

De IND trekt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in en wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend. Onder de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstaat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die voorafging aan de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Afhankelijke gezinsleden oud-Nederlanders

De IND merkt de aanvraag van de afhankelijke gezinsleden van oud-Nederlanders om opnieuw te worden toegelaten tot Nederland aan als een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als:

  • de aanvraag tegelijk met de aanvraag van de oud-Nederlander is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie van de oud-Nederlander is beëindigd; en

  • de afhankelijke gezinsleden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.

Dit geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

Als de IND verblijfsrecht van de oud-Nederlander niet beëindigt, dan beëindigt de IND evenmin het verblijfsrecht van de afhankelijke gezinsleden als de afhankelijke gezinsleden niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet samenwonen met de oud- Nederlander.

13 Bewijsmiddelen

13.1 Algemeen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen één van onderstaande bescheiden:

  • een diploma of getuigschrift van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen als de vreemdeling onderwijs heeft gevolgd in de Nederlandse taal en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van een hiergenoemde opleiding;

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II als de aanvrager het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, heeft afgelegd;

  • een Belgisch diploma of getuigschrift, behaald in Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een Surinaams diploma, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document afkomstig uit Aruba, Curaçao, of Sint Maarten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document, van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende zes onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij, spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers, wanneer het inburgeringstraject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald en niveau NT2-1 voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat de vreemdeling de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet Inburgering met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit moet blijken dat de vreemdeling op grond van artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals deze geldig was op 1 april 2003 is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de medische ontheffing:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de arts is aangewezen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden).

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen af te leggen:

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door de DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

13.2 Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling, die niet ouder is dan een maand; en

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens die niet ouder is dan zes maanden.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

B10 EU-recht en Internationale Verdragen

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen ten aanzien van:

  • het recht van de Europese Unie;

  • internationale Verdragen;

  • de Associatieovereenkomst EG-Turkije.

2 Het recht van de Europese Unie

2.1 Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van richtlijn 2004/38/EG. In richtlijn 2004/38/EG staan de regels voor het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie van burgers van de Unie en hun familieleden.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb.

De beleidsregels in deze paragraaf zijn ook van toepassing op onderdanen van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, omdat zij zijn gelijkgesteld met burgers van de Unie.

De IND verstaat onder onderdanen van een derde land: vreemdelingen die geen burger van de Unie zijn of onderdaan van de EER, of Zwitserland.

De IND verstaat onder familieleden van een burger van de Unie: familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, ongeacht hun nationaliteit, tenzij anders vermeld.

2.2 Beleidsregels

Nederlanders en het EU-recht

In aanvulling op artikel 8.7 Vb geldt dat richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing is op Nederlanders die ook de nationaliteit van een andere lidstaat hebben, die het recht van vrij verkeer nooit hebben uitgeoefend en die altijd hier te lande hebben verbleven.

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzocht om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (d.w.z. niet in Nederland) gezien zijn financiële en sociale toestand materiële steun nodig had om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of

  • gezamenlijk een kind hebben.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als de werkgever beschikt over een geldige TWV, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb beschouwt de IND de burger van de Unie in ieder geval niet als onvrijwillig werkloos als de burger van de Unie:

  • door hem verwijtbare gedragingen is ontslagen;

  • ontslag op staande voet niet aanvecht;

  • zelf ontslag heeft genomen;

  • zich niet bij UWV WERKbedrijf als werkzoekende heeft ingeschreven; of

  • meer dan een keer heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

Voldoende middelen van bestaan voor vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND wijst de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid af als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment van het indienen van de aanvraag geen reële en daadwerkelijke arbeid meer verricht of voor zichzelf en zijn familieleden niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met de aantekening dat het familielid mag werken.

De IND verstrekt deze sticker niet als:

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie niet is aangetoond;

  • indicaties aanwezig zijn van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • niet deugdelijk is bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Volledige toegang van Roemenen en Bulgaren tot de Nederlandse arbeidsmarkt

De IND stelt een Roemeen of Bulgaar in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de Roemeen of Bulgaar ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de Roemeen of Bulgaar een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de Roemeen of Bulgaar ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de Roemeen of Bulgaar door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de Roemeen of Bulgaar volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een Roemeen of Bulgaar onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met dezelfde aantekening als de Roemeen of Bulgaar.

2.3 Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet reëel en daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het verblijf bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in het eerste jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb;

  • in het tweede jaar van dat verblijf drie maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in het derde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in het vierde jaar van dat verblijf negen maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende twaalf maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb; of

  • binnen drie jaren van verblijf achttien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder h; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Wwb een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Wwb krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd, moet de burger van de Unie of diens familielid Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

2.4 Bewijsmiddelen

Hoofdregel bewijs

Tenzij anders is bepaald in Vb, VV, of Vc, geldt binnen het EU-recht de vrije bewijsleer. Vrije bewijsleer wil zeggen dat de IND de bewijsmiddelen niet beperkt.

Nederlanders en EU recht

De IND beschouwt een EU-verblijfsdocument, afgegeven door de autoriteiten van de andere lidstaat, in beginsel als bewijsmiddel van verblijf in een andere lidstaat op grond van het EU-recht.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.13, derde lid, Vb beschouwt de IND als bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam als sprake is van een gezamenlijke huishouding buiten Nederland;

  • een bewijs van inschrijving in de GBA als de partners in Nederland samenwonen of recentelijk hebben samengewoond; of

  • de geboorteakte van een kind dat uit de relatie is geboren.

Voldoende middelen van bestaan burger van de Unie en familieleden

Bij de beoordeling van een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid beoordeelt de IND de inkomenspositie van de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb aan de hand van de bewijsmiddelen zoals genoemd in paragraaf B1/ 8.3.4 Vc.

3 Internationale Verdragen

3.1 Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van internationale Verdragen. Alleen de Verdragen die verblijfsrechtelijke gevolgen hebben, zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM is opgenomen in B7/3.8.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 7.2 en 8.26 Vb.

3.2 Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Begunstigde

Dit Verdrag is alleen voor onderdanen van Turkije, Servië, Montenegro, Macedonië en Andorra van belang.

De IND verstaat onder rechtmatig verblijf in overeenstemming met artikel 11 van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h, en j en l, Vw.

De IND verstaat onder ‘repatriëring’ verblijfsbeëindiging, inclusief uitzetting. De IND verstaat onder ‘het behoeven van bijstand’ het doen van een beroep op de algemene middelen.

Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand beëindigt de IND het verblijf van de rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere partij die een beroep doet op de algemene middelen uitsluitend als de vreemdeling:

  • a. het grondgebied heeft betreden vóór het bereiken van de leeftijd van 55 jaar en minder dan vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad;

  • b. het grondgebied heeft betreden ná het bereiken van de leeftijd van 55 jaar en minder dan tien jaar rechtmatig verblijf heeft gehad (zie artikel 7 van het Verdrag);

  • c. als de intrekkingsgronden van artikel 19 juncto 18, eerste lid, met uitzondering van onderdelen b en d, Vw van toepassing zijn.

Waarborgen

De IND beëindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een beroep doet op de algemene middelen in ieder geval niet als de vreemdeling:

  • in een staat van gezondheid verkeert die vervoer niet toelaat (zie artikel 7, aanhef en onder (a) en (ii), van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand en artikel 64 Vw); en

  • een bijzondere band met Nederland heeft (zie artikel 7, aanhef en onder (a) en (iii), van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand).

Naarmate de vreemdeling langer in Nederland verblijft, neemt de IND eerder aan dat de vreemdeling een bijzondere band met Nederland heeft.

3.3 Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Begunstigde

Het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers is alleen van belang voor Turkse werknemers en alleen voor zover Turkse werknemers geen rechten kunnen ontlenen aan Besluit 1/80 van de Associatieraad EG-Turkije. Daarnaast is het van belang voor onderdanen van Albanië, Moldavië en Oekraïne.

Tijdelijke arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte tot maximaal vijf maanden na het intreden van de ziekte of de werkloosheid, maar niet langer dan de duur van de uitkering in het kader van de WW. De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen voor:

  • het zoeken naar werk;

  • omscholing; of

  • revalidatie.

De IND neemt in ieder geval aan dat geen sprake is van onvrijwillige werkloosheid als sprake is van één van de situaties zoals opgenomen in paragraaf B5/5 Vc onder verwijtbare werkloosheid.

4 Associatieovereenkomst EG – Turkije, aanvullend protocol EG – Turkije en Besluit 1/80

4.1 Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het aanvullend protocol EG-Turkije en Besluit 1/80.

Besluit 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden. Besluit 1/80 ziet niet op eerste toelating. Aan de artikelen 6, eerste lid, en 7, Besluit 1/80 kan een vreemdeling recht op voortgezette arbeid ontlenen. Dit recht op voortgezette arbeid brengt een recht op voortzetting van verblijf met zich mee. Dit verblijfsrecht ontstaat en vervalt van rechtswege.

De IND legt de begrippen ‘werknemer’ en ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ voor zover gebruikt in deze paragraaf, op dezelfde wijze uit als in paragraaf B10/2 Vc. Onder ‘gezinsleden’ verstaat de IND de echtgenoot of geregistreerd partner van de Turkse werknemer, hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot of geregistreerd partner, die te hunnen laste zijn.

4.2 Beleidsregels

Ambtshalve beoordelen

De IND betrekt bij de beoordeling of het verblijf van een ((ex-) gezinslid van een) Turkse onderdaan beëindigd moet worden ambtshalve of de verblijfsbeëindiging in strijd is met Besluit 1/80.

Recht op voortzetting van verblijf voor Turkse werknemers

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning op grond waarvan hem is toegestaan die arbeid te verrichten. De IND neemt ook aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling arbeid heeft verricht tijdens de procedure ter verkrijging (of herkrijging) van een verblijfsvergunning en voor (een deel van) deze periode alsnog een verblijfsvergunning verkrijgt.

De IND neemt in ieder geval aan dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80 als alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften in acht zijn genomen en de werknemer dus het recht heeft op Nederlands grondgebied een beroepsactiviteit uit te oefenen.

De IND verstaat ook onder 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80:

  • een uitzendbureau;

  • een inlener;

  • een detacheringsbureau;

  • een bedrijf dat achtereenvolgens door verschillende ondernemingen wordt geëxploiteerd door fusie of overnamen; of

  • een bedrijf dat wegens faillissement wordt overgenomen door een ander bedrijf.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken legale arbeid bij dezelfde werkgever het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

Als een Turkse werknemer nog geen drie jaar beschikt over een verblijfsvergunning met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ en binnen drie jaar van werkgever wisselt, geldt de voorwaarde dat met de arbeid voor de nieuwe werkgever een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend.

De IND past de tijdvakken als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80 alleen toe op Turkse werknemers die ten minste één jaar, maar minder dan drie jaar legale arbeid hebben verricht bij dezelfde werkgever.

Bij toepassing van artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80, gaat de IND ervan uit dat op het moment dat de werkzaamheden bij dezelfde werkgever worden hervat, verder wordt gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.

Recht op voortzetting van verblijf voor gezinsleden van Turkse werknemers

Op grond van artikel 7, eerste alinea, Besluit 1/80 ontstaat voor het gezinslid van een Turkse werknemer een recht op voortzetting van verblijf als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het gezinslid is in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming toegelaten tot Nederland of in Nederland is geboren en heeft hier aansluitend verbleven;

  • het gezinslid heeft gedurende een periode van drie jaar onafgebroken bij de Turkse werknemer gewoond waarbij de IND korte legitieme onderbrekingen van het samenleven die niet zijn bedoeld om het samenleven op te geven zoals vakantie of familiebezoek, van niet langer dan zes maanden, gelijkstelt met perioden waarin het gezinslid werkelijk met de Turkse werknemer heeft samengeleefd; en

  • de verblijfgever was op het moment van toelating van het gezinslid en gedurende de periode van drie jaar een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer. De IND werpt perioden van werkloosheid van bij elkaar niet langer dan zes maanden niet tegen.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken rechtmatig verblijf bij een Turkse werknemer het bepaalde in artikel 7, eerste alinea, tweede gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

De IND acht het bij de beoordeling of een verblijfsrecht ontstaat op grond van artikel 7, tweede alinea, Besluit 1/80, niet van belang:

  • of de Turkse werknemer op het moment van aanvang van, of gedurende de studie behoorde tot de legale arbeidsmarkt of in Nederland woonachtig is (geweest);

  • om welke reden het kind aanvankelijk een inreis- en verblijfsrecht is verleend; of

  • op welk niveau de beroepsopleiding is gevolgd.

Bij de beoordeling of een recht op verblijf ontstaat op grond van artikel 7 Besluit 1/80 acht de IND het niet relevant:

  • of de Turkse werknemer rechten ontleent of ontleende aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80; of

  • die werknemer, onder behoud van de Turkse nationaliteit, de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

4.3 Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'.

Arbeidsmarktaantekening:

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist' zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist' zoals bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

Voorschrift

De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.'

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.

4.4 Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht van een Turkse werknemer en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, of 7, Besluit 1/80, als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. het persoonlijk gedrag van vreemdeling vormt een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving;

  • b. de vreemdeling die het verblijf ontleent aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 verricht geen legale arbeid meer:

  • c. na detentie of bij vrijwillige werkloosheid als de Turkse werknemer ten minste één jaar maar minder dan drie jaar legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever;

  • d. na detentie of bij vrijwillige werkloosheid als de Turkse werknemer drie jaar onafgebroken legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever en hij niet binnen drie maanden een nieuwe dienstbetrekking vindt tenzij hij na afloop van deze drie maanden aantoont dat hij daadwerkelijk op zoek is naar werk en een reële kans daarop heeft;

  • e. de vreemdeling heeft het grondgebied van Nederland voor zes maanden of langer verlaten, tenzij de reden hiervan is: een ernstige ziekte, het vervullen van de militaire dienstplicht of een andere bijzondere omstandigheid en het een afwezigheid betreft van niet langer dan één jaar; of

  • f. de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht in omdat niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, als:

  • inmiddels sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80; en

  • geen sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zou hebben geleid.

Ad a.

De artikelen 8.22, eerste lid, 8.23 en 8.24 Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

Ad b.

De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling de legale arbeidsmarkt heeft verlaten als hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden of hij anderszins objectief gezien geen enkele kans maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt.

Ad d.

Als na drie maanden een reële kans op werk is ontstaan, verlengt de IND de termijn van drie maanden maximaal twee keer.

De IND ontzegt of beëindigt het verblijfsrecht van een vreemdeling die valt onder de reikwijdte van artikel 6, eerste lid, of 7, Besluit 1/80, niet met terugwerkende kracht tenzij het verblijfsrecht op frauduleuze wijze is verkregen en deze vreemdeling daar ook voor is veroordeeld.

4.5 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van legale arbeid:

  • het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen;

  • arbeidscontracten; en

  • jaarloonopgaven.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van daadwerkelijk naar werk zoeken:

  • een bewijs van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf vanaf het moment dat de vreemdeling vrijwillig werkloos is geworden; en

  • sollicitatiebrieven voor passende functies en reacties daarop van de beoogde werkgevers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een reële kans op werk een brief van een beoogde werkgever waaruit blijkt dat de sollicitatieprocedure wordt voortgezet.

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van onafgebroken en daadwerkelijk samenwonen:

  • een uittreksel uit de GBA waaruit de verblijfshistorie blijkt;

  • aan het gezinslid geadresseerde post waaruit dit blijkt; en

  • aan de werknemer geadresseerde post waaruit dit blijkt.

B11 Bijzonder verblijf

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als:

  • economisch niet-actieve langdurig ingezetene.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 3.29a Vb.

2 Beleidsregels

Economisch niet-actieve langdurig ingezetene

In aanvulling op artikel 3.29a, eerste lid, aanhef en onder b, Vb accepteert de IND alle middelen van bestaan ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etcetera). Voorwaarde voor het accepteren door de IND van alle middelen van bestaan ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn, is dat met deze middelen wordt voorkomen dat de economisch niet-actieve langdurig ingezetene voor zichzelf en zijn gezinsleden een beroep doet op het Nederlandse stelsel van sociale bijstand.

3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder k, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen: 'Arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste 12 maanden vereist'.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, achtste lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar.

4 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt het gestelde in paragraaf B1/8.3.4 als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de economisch niet-actieve langdurig ingezetene beschikt over middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene heeft in een andere lidstaat:

  • een kopie van de door de andere lidstaat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de aantekening: ‘ EG-langdurig ingezetene’, in de taal van die lidstaat.

B12 De verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor:

  • vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor onbepaalde tijd als langdurig ingezeten onderdanen van derdelanden;

  • vreemdelingen die op grond van nationale gronden verblijf voor onbepaalde tijd wensen.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 20, 21, 21a en 22 Vw.

2 Algemene beleidsregels

2.1 Inburgeringsvereiste

In aanvulling op artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb geldt dat de IND niet verlangt dat de vreemdeling gedurende acht jaar ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.

2.1.1 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb ontheft de IND de vreemdeling van de wettelijke verplichting het inburgeringsexamen te behalen als hij aantoont dat hij een zodanige psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaren niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen.

2.1.2 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.96a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen:

  • omdat de vreemdeling niet gealfabetiseerd is in de eigen taal en de Nederlandse taal;

  • omdat op grond van leeftijd en overige omstandigheden niet van de vreemdeling kan worden verwacht dat de vreemdeling Nederlands leert lezen en schrijven binnen een periode van vijf jaar; en

  • terwijl de vreemdeling de toets gesproken Nederlands (TGN) op A2 niveau heeft behaald.

In dit verband wordt ook verwezen naar paragraaf B9/7.1, ad 2 Vc.

De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de in artikel 3.96a, vierde lid, Vb gegeven bevoegdheid als de vreemdeling stelt dat hij:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening opgelegd heeft gekregen

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening opgelegd heeft gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

3 Specifieke beleidsregels status langdurig ingezetene

De IND wijst de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als langdurig ingezetene af als in ieder geval één van de in artikel 21 Vw genoemde gronden zich voordoet en artikel 3.92 Vb hierop geen uitzondering maakt.

3.1 De duur van het ononderbroken verblijf in Nederland

De IND wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ niet af op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, Vw als de vreemdeling op het moment van het nemen van het besluit vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft.

3.2 De aard van het verblijfsrecht

De IND neemt aan dat sprake is van een formeel beperkt verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder b, Vw als:

  • de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier; of

  • de vreemdeling verblijf heeft gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen en gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure, gericht tegen een intrekking van een verblijfsvergunning.

Als de IND de verblijfsvergunning regulier vervolgens alsnog verleent, dan beschouwt de IND de periode van verblijf gedurende bezwaar- of beroepsprocedure (achteraf bezien) niet meer als formeel beperkt verblijfsrecht.

3.3 Afwezigheid van het grondgebied

Voor verplaatsing van het hoofdverblijf wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1. Vc.

3.4 Middelen van bestaan

Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag voor gezinnen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

3.5 Openbare orde of nationale veiligheid

De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wegens gevaar voor de openbare orde af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder e, Vw en artikel 3.92, vijfde lid, Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.

De IND beoordeelt of sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid. In welk geval hiervan in ieder geval sprake is staat vermeld in paragraaf B1/4.4 Vc.

3.6 Rechtmatig verblijf (werkingssfeer)

Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder i, Vw verleent de IND de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ niet als sprake is van een vreemdeling die:

  • toestemming heeft in een lidstaat te verblijven op grond van tijdelijke bescherming (houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw) of toestemming heeft om daar te verblijven in afwachting van een beslissing op een dergelijke aanvraag;

  • toestemming heeft in een lidstaat te verblijven op grond van subsidiaire vormen van bescherming, overeenkomstig internationale verplichtingen, nationale wetgevingen of de praktijk van lidstaten; of toestemming heeft om aldaar te verblijven in afwachting van een beslissing op een dergelijke aanvraag (artikel 3.1a Vb en artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel c, richtlijn 2003/109/EG);

  • op grond van artikel 33 Vw houder is van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd; of

  • burger is van de Unie (artikelen 2 en 3 van richtlijn 2003/109/EG).

4 Specifieke beleidsregels nationale verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

De IND wijst een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op nationale gronden af wanneer in ieder geval één van de in artikel 21 Vw genoemde gronden zich voordoet, voor zover de artikelen 21a Vw en artikel 3.93 Vb, 3.94 en 3.95 Vb hierop geen uitzondering maken.

4.1 De duur van het verblijf in Nederland

De IND wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op nationale gronden niet af op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, Vw als de vreemdeling op het moment van het nemen van het besluit vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft.

4.2 Middelen van bestaan

De IND telt bij de in artikel 21a, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw genoemde periode van tien jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a of l, Vw, mee:

  • de periode van het verblijf in Nederland als Nederlander; of

  • de periode van het verblijf in Nederland als houder van een verblijfsvergunning asiel.

4.3 Openbare orde of nationale veiligheid

De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wegens gevaar voor de openbare orde op nationale gronden af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, artikel 21a, tweede lid, Vw en artikel 3.92, vijfde lid, Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.

4.4 Bijzondere categorieën verblijfsvergunning onbepaalde tijd op nationale gronden
4.4.1 Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN)
4.4.1.1 Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4.4.1.2 Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door intrekking

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als de vreemdeling naast de in paragraaf B12/4.4.1.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN.

4.4.1.3 Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als de vreemdeling naast de in paragraaf B12/ 4.4.1.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN wordt ingetrokken.

4.4.2 Terugkeer op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND verleent de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 8 van de Remigratiewet als:

  • de in artikel 3.94, aanhef en onder c, Vb genoemde vijf jaren rechtmatig verblijf ononderbroken waren;

  • de vreemdeling de aanvraag indient binnen een jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet; en

  • de vreemdeling niet eerder heeft gebruikgemaakt van de Remigratiewet.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren ononderbroken verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4.4.3 Terugkeeroptie

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.92, eerste lid, Vb.

De IND wijst deze aanvraag niet af als:

  • de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.93, derde lid, Vb).

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met toepassing van artikel 21a Vw op nationale gronden.

4.4.4 (Ex) geprivilegieerde en diens afhankelijke gezinsleden

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan een ex-geprivilegieerde na beëindiging van diens bijzondere status als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.93, eerste lid, Vb, artikel 3.93, zesde lid, Vb en artikel 3.96a Vb.

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan het afhankelijk gezinslid van een ex-geprivilegieerde als geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en wordt voldaan aan artikel 3.93, eerste lid en eerste lid, aanhef en onder c, Vb, artikel 3.93, zesde lid, Vb en artikel 3.96a Vb.

Ten aanzien van de in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, Vb genoemde vreemdelingen geldt het volgende:

  • het is niet van belang of de bijzondere geprivilegieerde status al dan niet door eigen toedoen verloren is gegaan;

  • een aaneengesloten periode van tien jaar wordt niet aangenomen als de vreemdeling in deze periode zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven; en

  • in aanvulling op artikel 3.93, vijfde lid, Vb beschikt het afhankelijk gezinslid duurzaam over voldoende middelen van bestaan als de referent duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

5 Intrekking verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

Frauduleuze verkrijging

Voor het aannemen van frauduleuze verkrijging als bedoeld in artikel 3.95, tweede lid, Vb is als regel opzet vereist. Hierbij is niet van belang of de gegevens door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt.

6 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

EG-langdurig ingezetene

Op grond van artikel 21, derde lid, Vw verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening: ‘EG-langdurig ingezetene’, tenzij de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verleend met toepassing van artikel 21a Vw.

Nationale verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

De IND verleent op grond van artikel 20 Vw een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

7 Bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

Paragraaf B9/13.1 Vc is van toepassing.

Terugkeer op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt de beschikking van de SVB als bewijsmiddel van de vertrekdatum en het recht op basisvoorzieningen of toekenning van de remigratievoorziening.

(Ex)-geprivilegieerden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of

  • het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gedurende tien jaren aaneengesloten in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid op grond van een geprivilegieerde status.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:

  • een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;

  • een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of

  • bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.

Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met de onderhavige wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt deze aangepast ter uitvoering van de Wet Modern Migratiebeleid (wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingrechtelijke procedure, stb, 2010, nr. 290), de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (stb, 2012, nr. 258) en de hiermee samenhangende wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stb, 2010, nr. 307 en nr. 308) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt, 2013, nr. 9199). De onderhavige toelichting bij de wijziging van de Vreemdelingencirculaire geldt als een aanvulling op de toelichtingen zoals deze zijn gepubliceerd bij de wijzigingen van de Wet, het Besluit en het Voorschrift.

Zoals in de toelichting bij de Wet Modern Migratiebeleid is neergelegd, strekt deze wet tot versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenbeleid en de vereenvoudiging van de toelatingsprocedure waarbij de administratieve lasten voor burgers en bedrijven zo beperkt mogelijk moeten zijn. Effectief toezicht en zichtbare handhaving zijn hierbij van groot belang. Met de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen worden de procedures voor de verlening van de mvv (vervallen gratis referentprocedure, wettelijke beslistermijn mvv) en de procedure voor het terugkeervisum in de Vreemdelingenwet geregeld. Daarnaast worden ten aanzien van het reguliere toelatingsbeleid de beslistermijnen in eerste aanleg en bezwaar aangepast, de afhaaltermijn mvv en inreistermijn verkort en worden nieuwe afwijzingsgronden inzake fraude en illegaal verblijf geïntroduceerd. Ten aanzien van de toelating op asielgronden wordt de legesheffing voor de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingevoerd.

Referentensystematiek

In het Modern Migratiebeleid zijn de verantwoordelijkheden tussen overheid, vreemdeling en referent in het proces van toelating en verblijf herverdeeld. De positie van de referent is versterkt en is meer centraal komen te staan. In plaats van convenanten geldt er een algemeen geldend wettelijk stelsel van rechten en plichten voor de referent. Aan de referent worden meer verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen, zoals de administratieplicht en de zorgplicht, toegekend. Deze wettelijke verplichtingen vloeien in beginsel rechtstreeks voort uit de toepasselijke regels in de Wet, het Besluit en het Voorschrift. In de Vreemdelingencirculaire zijn slechts incidenteel uitwerkingen in beleidsregels hierover opgesteld.

Handhaving

Handhaving en de boetesystematiek zijn de thema’s waarover in de hogere wet- en regelgeving geen nadere regels zijn neergelegd, omdat nog niet volledig kan worden overzien welke situaties zich in de praktijk na invoering van de Wet Modern Migratiebeleid zullen voordoen. Daarom is wat betreft de boetesystematiek gekozen voor het voeren van een boetebeleid en niet voor een stelsel waarin de hoogte van de boeten in een wettelijk voorschrift is vastgelegd. In de Vreemdelingenwet heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het kader van handhaving op de naleving van de wettelijke verplichtingen de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen. In de toelichting bij paragraaf 8.2 van hoofdstuk B1 wordt nader ingegaan op de beleidsregels die met betrekking tot dit onderwerp zijn opgenomen in de Vreemdelingencirculaire.

Gegevensuitwisseling en versnelling van procedures

Vereenvoudiging en versnelling van procedures betekent ook een verbetering in de dienstverlening aan burgers en bedrijven. Uitgangspunt is dat eenmalig gegevensuitwisseling plaatsvindt zodat de administratieve lasten worden beperkt. Gegevens die al bij een andere overheidsinstantie bekend zijn, hoeven niet opnieuw door de vreemdeling of referent te worden verstrekt. In de Vreemdelingencirculaire is vermeld welke gegevens dit zijn.

Herformuleren Vreemdelingencirculaire

De invoering van het Modern Migratiebeleid is ook aanleiding geweest om de beleidsregels voor het reguliere toelatingsbeleid zoals deze zijn neergelegd in de Vreemdelingencirculaire, eenvoudiger en efficiënter te formuleren. De huidige Vreemdelingencirculaire bevat namelijk niet alleen beleidsregels, maar is ook een weergave van hogere regelgeving (Wet, Besluit en Voorschrift) inclusief een toelichting op deze (beleids)regels. Ook instructies aan de uitvoering, procesbeschrijvingen en voorbeelden zijn thans opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. Hierdoor is de Vreemdelingencirculaire in de loop der tijd uitgegroeid tot een ingewikkeld, gedetailleerd en daardoor minder toegankelijk stuk.

In de onderhavige gewijzigde Vreemdelingencirculaire zijn uitsluitend beleidsregels opgenomen en komen andere elementen, zoals hiervoor opgesomd, niet meer terug. Bij de beleidsregel is ook de juridische grondslag vermeld. Daarnaast is de Vreemdelingencirculaire in klare taal geformuleerd door het gebruik van korte en actief geformuleerde zinnen, het vermijden van vakjargon en het zo veel mogelijk opnemen van gestructureerde opsommingen. Waar dat mogelijk is, zijn de regels voorts objectief geformuleerd.

De hoofdstukken zijn ingedeeld aan de hand van de verblijfsdoelen zoals genoemd in artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit, die zo veel als mogelijk geclusterd zijn. Daarnaast zijn de beleidsregels voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd thans in een apart hoofdstuk opgenomen.

Naar verwachting wordt met deze nieuwe redactie van de Vreemdelingencirculaire een vermindering van de regeldruk en een verbetering van de dienstverlening bereikt.

Deze nieuwe redactie van de Vreemdelingencirculaire is ook in lijn met de aanbevelingen van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in haar advies van mei 2010 (‘Regelrust voor vreemdelingen’) om duidelijk aan te geven in de Vreemdelingencirculaire wat beleidsregels zijn en wat de juridische grondslag daarvan is.

De wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire die niet samenhangen met de Wet modern migratiebeleid zijn dan ook geen verscherping van de bestaande toelatingsvoorwaarden, maar hangen samen met de hierboven toegelichte nieuwe redactionele uitgangspunten. De beleidsregels die zijn overgebleven vormen een aanvulling op of een verdere uitwerking van de toepasselijke artikelen uit de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).

Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Vw en de Nota van toelichting bij het Vb en het VV. Naast redactionele aanpassingen van de Vc zijn vanwege de invoering van het Modern Migratiebeleid ook enkele nieuwe beleidsregels toegevoegd. Alleen deze nieuwe beleidsregels worden nader toegelicht.

ARTIKELSGEWIJS

A

Hoofdstuk A1 Toegang
Paragraaf 5.3

Met de inwerkingtreding van de MVV-wet en de hiermee samenhangende wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit worden de bepalingen ten aanzien van terugkeervisa grotendeels overgeheveld van de Vc naar de Vw en het Vb. De wijzigingen in de Vc op dit punt zien dan ook met name op het verwijderen van beleidsregels, die thans in hogere regelgeving (Vw en Vb) zijn opgenomen en het verwijzen naar de nieuwe relevante bepalingen in de Vw en het Vb.

B

De inhoudsopgave van de Vreemdelingencirculaire voor het B-deel wordt aangepast conform de nieuwe indeling van de Vreemdelingencirculaire.

C

Hoofdstuk B1 Regulier algemeen
Paragraaf 2.1

Om in aanmerking te komen voor erkenning als referent moet worden voldaan aan de in artikel 2e Vw genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in het Vb en in de Vc. In deze paragraaf staat een opsomming van de gevallen waarin de aanvraag tot erkenning door de IND wordt of kan worden afgewezen.

Op grond van artikel 2e lid 3 Vw juncto 1.14 VV kan de IND in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid de referent om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) verzoeken. In deze paragraaf is uitgewerkt in welke gevallen de IND de aanvrager hierom verzoekt.

De IND raadpleegt het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van JustID of er antecedenten zijn aan de hand van de gegevens die de aanvrager verstrekt. Als uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) naar voren komt dat de aanvrager om erkenning één of meer antecedenten heeft, die genoemd staan in artikel 1.19 Vb en paragraaf 2.1 vraagt de IND op grond van artikel 1.14 VV aan de aanvrager om een VOG over te leggen. Het kan hierbij gaan om antecedenten van de rechtspersoon en/of om antecedenten van één of meer natuurlijke personen die bij de rechtspersoon zijn betrokken. Als een aanvraag wordt ingediend ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de gegevens met betrekking tot relevante strafbare feiten op naam van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders binnen die rechtspersoon meegewogen. Dat betekent dat de IND de antecedenten van de volgende personen natrekt: eenmanszaak: eigenaar, bv: directie, maatschap: maten, vof: vennoten, c.v.: beherend vennoten, vereniging (volledige rechtsbevoegdheid): bestuur, vereniging (beperkte rechtsbevoegdheid): bestuur, coöperatie/onderlinge waarborgmaatschappij: bestuur, stichting: bestuur.

Voor zover in de genoemde besturen personen met een buitenlands adres of niet-Nederlandse nationaliteit voorkomen, kan daarvan in het kader van de betrouwbaarheidstoets enkel worden nagegaan of er sprake is van strafrechtelijke antecedenten in Nederland. Dat is wat de IND -redelijkerwijs- in ogenschouw neemt bij een aanvraag tot erkenning als referent.

Er bestaat een VOG voor rechtspersonen (VOG-RP) en voor natuurlijke personen (VOG-NP). Afhankelijk van de vraag of de aanvrager om erkenning een rechtspersoon (VOG-RP) is of een natuurlijk persoon is (VOG-NP), moet een VOG-RP of een VOG-NP worden overgelegd. Een VOG-RP kan alleen worden verzocht van rechtspersonen als genoemd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en organisaties die daarmee, op grond van artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden gelijkgesteld. Van bijvoorbeeld een eenmanszaak wordt geen VOG-RP gevraagd, maar VOG-NP.

Het Central Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) is een onderdeel van het Ministerie van Veligheid en Justitie en onderzoekt namens de Minister van Veiligheid en Justitie of er een VOG kan worden verstrekt. Het COVOG beschikt over een screeningsprofiel om te beoordelen of bezwaar bestaat tegen afgifte van een VOG aan een rechtspersoon of aan een natuurlijk persoon. Het COVOG weegt hierbij het belang van de aanvrager(s) af tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Andere bij de eerder genoemde bij de rechtspersoon betrokken natuurlijke personen, zoals aandeelhouders, leden van Raden van Commissarissen, commanditaire vennoten, ledenraden worden niet betrokken bij de vraag of een VOG kan worden afgegeven. De vertegenwoordiger van de rechtspersoon kan een VOG-RP rechtsreeks aanvragen bij het COVOG. Een verzoek om een VOG-NP wordt ingediend bij de afdeling Burger-/Publiekszaken van de gemeente waarin de verzoeker staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De aanvraagformulieren zijn via de site van de Rijksoverheid of het Ministerie van Veiligheid en Justitie te downloaden. De beoordeling van de aanvraag van een VOG-RP vindt binnen acht weken plaats en van een VOG-NP binnen vier weken. Tegen de weigering van het COVOG om afgifte van een VOG staan de rechtsmiddelen bezwaar en beroep open.

De IND kan de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen als de plicht tot het doen van een eerstedagsmelding is opgelegd. De wettelijke verplichting tot het doen van een eerstedagsmelding vormt een forse contra-indicatie voor het aannemen dat de betrouwbaarheid van de aanvrager om erkenning voldoende vaststaat. Als de aanvrager de verplichting tot het doen van een eerstedagsmelding is opgelegd, maar er zich geen overige gronden voordoen die doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de te erkennen referent, vormt de plicht tot het doen van een eerstedagsmelding enkel aanleiding om verscherpt toezicht op de erkende referent te houden. Als vaststaat dat er naast de plicht tot het doen van een eerstedagsmelding ook andere gronden zijn om niet van de betrouwbaarheid van de referent uit te kunnen gaan, wordt de aanvraag tot erkenning afgewezen.

Op de website van de Belastingdienst staat wat de verplichting tot het doen van een eerstedagsmelding inhoudt. De Belastingdienst kan een werkgever een dergelijke plicht bij beschikking opleggen als deze een naheffingsaanslag heeft gekregen, omdat hij werknemers niet in de loonadministratie heeft opgenomen of een vergrijpboete heeft gekregen voor het niet of te laat betalen van loonheffingen of als hij strafrechtelijk wordt vervolgd.

Paragraaf 2.2

De IND heeft op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw de bevoegdheid om de erkenning van de referent te schorsen. In deze paragraaf is als beleidsregel opgenomen dat de IND gebruikmaakt van deze bevoegdheid als er sprake is van een ernstig vermoeden dat de referent niet meer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning als referent, als bedoeld in artikel 2g Vw. Op grond van artikel 1.22 Vb is in aanvulling daarop weergegeven in welke andere gevallen de IND de erkenning als referent in ieder geval ook kan schorsen. Op grond van artikel 2f, tweede en derde lid, Vw eindigt de schorsing na drie maanden, maar kan deze termijn worden verlengd als advies van of onderzoek door derden nodig is. In deze paragraaf is op grond van artikel 1.22 Vb opgenomen dat een schorsing steeds voor drie maanden wordt verlengd, zolang een noodzakelijk advies van of de uitkomst van onderzoek door derden wordt afgewacht. Wanneer de IND besluit om de erkenning niet in te trekken wordt de schorsing beëindigd als de termijn van drie maanden nog niet verstreken is.

Paragraaf 3.1

Op de aanvraag tot erkenning als referent zijn dezelfde algemene bepalingen van toepassing als op de verblijfsaanvragen. Als de IND in het kader van de aanvraag tot erkenning als referent een verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager wenst, geeft de IND, gelet op de tijd die daarmee gemoeid kan zijn, de aanvrager een termijn van maximaal acht weken voor het verstrekken van de VOG.

Paragraaf 3.2

In de TEV-procedure worden de procedures tot verlening van een mvv en een verblijfsvergunning regulier op elkaar afgestemd. Met de aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt verzocht om toegang en verblijf. De mvv blijft bestaan als nationaal visum. De vreemdeling kan een mvv-aanvraag indienen.

Daarnaast kan de referent in Nederland een aanvraag voor een mvv ten behoeve van de vreemdeling indienen.

De definitie van de mvv is in de wet van 7 juli 2010, Stb. 2010, 290, tot wijziging van de Vw 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid) aangepast. In de wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen is op 15 juni, Stb. 2012, 258 de mogelijkheid opgenomen dat de mvv-aanvraag door de referent bij Onze Minister wordt ingediend. Deze aanpassingen maken het mogelijk dat de mvv niet langer uitsluitend door de vreemdeling in het buitenland kan worden aangevraagd, maar ook door de referent in Nederland.

Paragraaf 3.3.1.2

Met wijziging van het eerste lid van artikel 3.101 Vb wordt de plaats waar de aanvraag moet worden ingediend niet langer in het VV, maar in de Vc geregeld. Derhalve is in deze paragraaf als beleidsregel vermeld dat de aanvragen tot het verlenen, de aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur, het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en de aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument moeten worden ingediend bij de IND.

In het kader van een optimale dienstverlening aan de vreemdeling of diens referent en ook vanwege de noodzakelijke flexibiliteit in de bedrijfsvoering van de IND, is niet meer standaard voorgeschreven waar en op welke wijze de aanvraag moet worden ingediend. In plaats daarvan geeft de IND in beginsel gerichte informatie aan de vreemdeling of diens referent over de aanvraagprocedure. Daarnaast maakt de IND in ieder geval op de internetsite kenbaar waar bij de IND en op welke wijze deze aanvragen moeten worden ingediend.

Paragraaf 3.3.1.4

De erkende referent heeft recht op een versnelde afwikkeling van verblijfsprocedures: de versnelde procedure. Het uitgangspunt van deze procedure is dat de erkende referent voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zelf beoordeelt of alle benodigde gegevens en bescheiden aanwezig zijn. In die gevallen, waarin de referent vaststelt dat aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan, kan deze de aanvraag indienen, waarbij in plaats van de onderliggende gegevens en bescheiden een eigen verklaring wordt afgelegd dat aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Dit maakt het mogelijk dat de beschikking op een door de erkende referent ingediende aanvraag aanzienlijk sneller tegemoet kan worden gezien dan in de situatie waarin de aanvraag en de daarbij behorende gegevens en bescheiden door de IND volledig vooraf worden beoordeeld. Als beleidsregel is opgenomen dat de IND in de regel binnen twee weken na ontvangst beslist op een door de erkende referent ingediende aaanvraag om de afgifte van een mvv en een verblijfsvergunning regulier (TEV-procedure). Voorts is aangegeven in welke gevallen de IND niet binnen die termijn beslist. Het is namelijk niet mogelijk om in alle gevallen deze termijn te kunnen realiseren. Zo blijft het onder andere voor de IND mogelijk om in individuele gevallen aanvragen vooraf integraal te beoordelen.

Paragraaf 4.2

Aan de categorieën vreemdelingen die vrijgesteld zijn van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken is een groep toegevoegd. Het betreft hier te lande geboren kinderen van ouders die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder een andere beperking dan tijdsverloop in de asielprocedure, als alleenstaande minderjarige vreemdeling of in het kader van het buitenschuldbeleid, en die door de IND vrijgesteld zijn van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken. Hiermee wordt een staande praktijk van de IND in het beleid vastgelegd.

Paragraaf 4.4

Een onderdeel van het openbare orde beleid (de zogeheten glijdende schaal) is na een eerdere aanscherping in 2010 (WBV2010/11A, Stcrt. 2010, 11415) in 2012 nogmaals aangescherpt. Deze aanscherping is op 1 juli 2012 in werking getreden (WBV 2012/12, Stcrt. 2012, 13324). In deze paragraaf is ondermeer een beleidsregel opgenomen welke aangeeft wanneer sprake is van bij herhaling veroordeeld worden voor een misdrijf.

Paragraaf 4.8 en 4.9

Toegevoegd zijn de afwijzingsgronden fraude en illegaal (onrechtmatig) verblijf.

Paragraaf 5.1

Het aantal beperkingen waaronder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend zijn verminderd. Waar mogelijk zijn verschillende beperkingen samengevoegd tot één beperking. Doordat de IND terughoudend omgaat met het omschrijven van de specifieke kenmerken van een beperking, hoeft bij een kleine wijziging van de omstandigheden in de situatie van de vreemdeling geen wijziging van de beperking te worden aangevraagd. Dit betekent dat minder vaak een aanvraag voor wijziging van de beperking nodig is, waardoor de daarmee gepaard gaande administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de bestuurslasten voor de overheid verminderen.

Paragraaf 5.3

In de beleidsregels van paragraaf 5.3 is beschreven in welke gevallen een aanvraag voor wijziging van de beperking wel is vereist. Voorts is aangegeven hoe de vreemdeling of diens referent in overige gevallen moet handelen.

Paragraaf 5.5

Het uitgangspunt dat de verblijfsvergunning regulier wordt verleend en verlengd voor ten hoogste één jaar is losgelaten/vervallen. De verblijfsvergunning kan op grond van de artikelen 3.58 en 3.59 Vb voor een langere duur worden verleend en verlengd. In deze paragraaf is als beleidsregel uitgewerkt dat de IND de verblijfsvergunning regulier verleent en de geldigheidsduur ervan verlengt tot het maximum dat op basis van deze artikelen mogelijk is. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de doelstellingen van het Modern migratiebeleid, namelijk een administratieve lastenverlichting voor burgers en bedrijven en vermindering van de bestuurslasten voor de overheid doordat minder verlengingsaanvragen hoeven te worden ingediend. Vorenstaande laat uiteraard onverlet dat het wenselijk blijft voor de IND om in bepaalde gevallen de vergunning voor een kortere duur te verlenen of verlengen.

Paragraaf 6.2.1

Met deze wijziging wordt gehoor gegeven aan de afspraak uit het regeerakkoord van oktober 2010 om de periode van geoorloofd verblijf buiten Nederland in te korten van negen maanden naar maximaal zes maanden. Deze wijziging betekent ook dat de vreemdeling die voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes aaneengesloten maanden buiten Nederland heeft verbleven, in het daarop volgende jaar niet langer dan vier maanden buiten Nederland mag verblijven.

Paragraaf 6.2.2

Het aangescherpte openbare orde beleid, zoals neergelegd in WBV 2012/12, is op 1 juli 2012 in werking getreden (Stcrt. 2012, 13324). In deze paragraaf is een beleidsregel opgenomen welke aangeeft wanneer sprake is van bij herhaling veroordeeld worden voor een misdrijf.

Paragraaf 8

Op grond van artikel 4:2, tweede lid, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Hieronder valt ook de aanvraag tot erkenning als referent.

Aanvraag tot erkenning

Voor de aanvraag tot erkenning als referent is op grond van artikel 2d, eerste lid, Vw een uitzondering gemaakt voor gegevens en bescheiden die de IND kan verkrijgen bij aan te wijzen administraties. In bijlage 20 VV, behorende bij artikel 1.15 VV, is een overzicht opgenomen van de aangewezen administraties en het soort gegevens dat daaruit wordt betrokken. Indien sprake is van documenten die verkregen kunnen worden bij een aangewezen administratie vraagt de IND de gegevens niet op bij de aanvrager die om erkenning als referent heeft verzocht. Het is van belang voor de aanvrager om in het kader van de erkenning als referent te weten welke gegevens en bescheiden de IND wel en niet aan hem vraagt bij de indiening van de aanvraag. Dit in paragraaf 8.2 opgenomen.

Vorenstaande laat echter onverlet dat de IND op grond van artikel 2d, tweede lid, Vw de aanvrager kan verzoeken om al dan niet in persoon gegevens en bewijsmiddelen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning. De IND vraagt de gegevens en bewijsmiddelen op bij de aanvrager als het voor de IND niet mogelijk is om bepaalde informatie te verkrijgen, bijvoorbeeld vanwege vervuiling van geraadpleegde administraties. In paragraaf 8.1.2 is uitgewerkt in welke andere gevallen de IND de bewijsmiddelen opvraagt en hoe de IND handelt als de uit de in bijlage 20 VV genoemde administraties verkregen gegevens afwijken van de door de aanvrager verstrekte gegevens.

Aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier

Voor de indiening van aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vraagt de IND op grond van artikel 3.102, eerste lid, Vb een geldig document voor grensoverschrijding en de overige gegevens en bewijsmiddelen die noodzakelijk zijn om op de aanvraag te beslissen. Ook voor de indiening van aanvragen voor een verblijfsvergunning is in het kader van het overlggen van gegevens en bescheiden een uitzondering gemaakt, welke is neergelegd in artikel 24a, eerste lid, onder a, Vw. Op grond van dit artikel vraagt de IND evenmin gegevens en bewijsmiddelen op bij de vreemdeling of diens referent die de IND kan verkrijgen bij andere aan te wijzen administraties.

In bijlage 21 VV, behorende bij artikel 3.34l VV, is een overzicht opgenomen van de aangewezen administraties en het soort gegevens dat van de genoemde administraties wordt betrokken. In paragraaf 9.3 wordt aangegeven welke bescheiden de IND op grond van artikel 24a, eerste lid, onder a Vw juncto artikel 3.34l VV niet vraagt aan de vreemdeling of diens referent bij de indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De overige – niet uit administraties- te verkrijgen gegevens en bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, moeten door de indiener van de aanvraag worden overgelegd bij de indiening van de aanvraag.

Een andere uitzondering is gemaakt voor erkende referenten die toegang hebben tot de versnelde procedure. Op grond van artikel 24a, eerste lid, onder b, Vw vraagt de IND aan de erkende referent bij de indiening van een aanvraag om een verblijfsvergunning geen onderliggende bewijsmiddelen. De erkende referent legt over die bewijsmiddelen een eigen verklaring over. De erkende referent beoordeelt zelf of de vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet en legt hieromtrent de eigen verklaring af.

De IND kan bij aanvragen voor een verblijfsvergunning de aanvrager (zowel de erkende als niet erkende referent) alsnog verzoeken om al dan niet in persoon bewijsmiddelen te verstrekken die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Voor de referent moet duidelijk zijn met welke bewijsmiddelen moet worden aangetoond dat de vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. Daarnaast moet de erkende referent, om zelf te kunnen beoordelen of de vreemdeling voor wie hij een aanvraag wenst in te dienen voldoet aan de toepasselijke toelatingsvoorwaarden, weten met welke gegevens en bescheiden de IND de toelatingsvoorwaarden aangetoond acht. Gelet hierop en gelet op het feit dat de IND, zoals gezegd, alsnog de benodigde bewijsmiddelen bij de (erkende) referent kan opvragen, zijn de bewijsmiddelen en de algemene voorwaarden voor een verblijfsvergunning neergelegd in paragraaf 9.3. De bewijsmiddelen waarmee moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden voor het desbetreffende verblijfsdoel zijn neergelegd in de diverse materiehoofdstukken.

Paragraaf 8.2

Zoals hierboven al is vermeld wordt in deze paragraaf aangegeven welke bewijsstukken de IND op grond van artikel 2d Vw juncto artikel 1.15 VV niet vraagt aan de aanvrager bij de aanvraag tot erkenning als referent.

De IND vraagt de gegevens over de inschrijving van de referent en een eventueel faillissement of surseance van betaling op in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Op de website van de Kamer van Koophandel staat een overzicht van ondernemingen en rechtspersonen die verplicht zijn zich in te schrijven in het handelsregister. De gegevens omtrent een faillissement of surseance van betaling staan vermeld bij de algemene bedrijfsgegevens. Als een referent niet verplicht is om zich in te schrijven in het handelsregister, wordt het Centraal Insolventieregister (CIR) op Rechtspraak.nl geraadpleegd, bereikbaar via http://insolventies.rechtspraak.nl. In dit register, dat de uitspraken van na 1 januari 2005 bevat, kan worden gezocht op rechtspersoon/handelsnaam, natuurlijk persoon of insolventiekenmerken.

Aan startende ondernemingen kan geen -betekenisvolle- ‘verklaring omtrent het betalingsgedrag’ van de Belastingdienst worden gevraagd. Daarom wordt in plaats daarvan onderzocht of startende ondernemingen een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van het Ministerie van EL&I, hebben of dat aan de onderneming een Technopartner Label is verstrekt. De verklaring van bekendheid wordt door de NFIA uitsluitend afgegeven aan ondernemingen die bij de NFIA bekend zijn en die tot vestiging in Nederland hebben besloten. De IND informeert bij Agentschap NL van het Ministerie van EL&I of er aan het bedrijf een Technopartner Label is verstrekt. Een Technopartner Label houdt in dat er een geldleningovereenkomst met de bank is gesloten en dat er een borgstellingsbrief aan de bank door het Agentschap NL is afgegeven.

Als een startende onderneming niet in het bezit is van genoemde verklaringen, moet de onderneming met andere bewijsstukken aantonen dat de financiële positie van het bedrijf zodanig is dat de verplichtingen tegenover een vreemdeling die verblijf bij het bedrijf als kennismigrant heeft kunnen worden nagekomen. Hetzelfde geldt voor verplichtingen zoals neergelegd in de door de werkgever af te geven verklaring. Het gaat er om dat wordt aangetoond dat de referent aan de financiële verplichtingen richting de kennismigrant kan voldoen en dat inzicht gegeven wordt in de financiële positie van het bedrijf. Bewijsstukken die gevraagd kunnen worden zijn een ondernemingsplan of een financieel jaarplan.

Het Register Normering Arbeid is het openbare register van ondernemingen die een inspectiecertificaat hebben verkregen. Het Register Normering Arbeid wordt beheerd door de Stichting Normering Arbeid in Tilburg. Het Register Normering Arbeid is te raadplegen op de website www.normeringarbeid.nl.

Bij de aanvraag tot erkenning als referent is informatie in te winnen bij de Landelijke Commissie die toezicht houdt op de naleving van de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs.

De IND raadpleegt de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van OCW of voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

In het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) staan de door het Ministerie van OCW erkende beroepsopleidingen geregistreerd. De IND raadpleegt via de website van DUO, of de opleiding voorkomt in het register.

Instellingen die een opleiding verzorgen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staan in een door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic) beheerde lijst. Deze lijst is te raadplegen op de website www.internationalstudy.nl, onder ‘NFP fellowships’.

Instellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid staan op een door het Ministerie van OCW beheerde lijst. De IND raadpleegt deze lijst om te bezien of de onderwijsinstelling is toegelaten. De lijst is te raadplegen op de website www.internationalstudy.nl, onder ‘Advanced Art’.

Bij de aanvraag tot erkenning in het kader van wetenschappelijk onderzoek in het kader van richtlijn 2005/71/EG raadpleegt de IND het National Academic Research and Collaborations Systeem (NARCIS). Het NARCIS is een openbare online databank met informatie over wetenschappelijk onderzoek, onderzoekers en onderzoeksinstituten. Dit systeem is in te zien via www.narcis.nl, een site van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). Het NARCIS bestrijkt alle wetenschappelijke disciplines en beoordeelt of een project daadwerkelijk valt onder de term wetenschappelijk onderzoek. De IND sluit aan bij de beoordeling van NARCIS.

Paragraaf 9.1.1

In artikel 55a Vw is bepaald dat de in de toelichting bij dat artikel genoemde kaders betreffende het boetebeleid nader uitgewerkt worden in beleidsregels. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het Vw is opgenomen gaat het boetebeleid uit van een waarschuwing bij de eerste overtreding, een boete bij de tweede overtreding, een verhoging van de boete bij de derde overtreding en de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging bij verdere overtredingen.

De in dit hoofdstuk opgenomen beleidsregels zien toe op personen die een bestuurlijke boete opgelegd kunnen krijgen, de wijze van beboeten door de IND en het tot stand komen van het daadwerkelijke boetebedrag. Uitgangspunt hierbij is geweest dat duidelijk moet worden welke overtredingen worden beboet en hoe zwaar de IND deze kan beboeten.

De bestuurlijke boete treedt niet in de plaats van andere mogelijkheden voor handhaving die zijn opgenomen in het beleid. Naast het opleggen van een bestuurlijke boete kan ook worden overgegaan tot het intrekken van een verblijfsvergunning of het schorsen of intrekken van een status als erkende referent. Ook een combinatie van deze maatregelen kan mogelijk zijn.

Paragraaf 9.1.2

Bij het opleggen van een boete stelt de IND eerst vast of sprake is van een overtreding en of het een herhaalde overtreding is. Bij een eerste overtreding volgt, in de regel, eerst een waarschuwing en geen boete.

Wanneer de overtreding echter ernstig is, wordt direct tot boeteoplegging overgegaan. In zeer ernstige gevallen doet de IND direct aangifte bij het Openbaar Ministerie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bewust misbruik van verblijfsrechtelijke procedures, aan grootschalige overtredingen of aan overtredingen die leiden tot uitbuiting van vreemdelingen.

Paragraaf 9.1.3

De IND houdt bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete conform artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht rekening met de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

De totale bij een beschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen. Als een referent meerdere overtredingen heeft gepleegd ten aanzien van één vreemdeling of dezelfde overtreding heeft gepleegd ten aanzien van meerdere vreemdelingen, kunnen er evenzoveel boetes worden opgelegd. De hoogte van de totale boete is niet gemaximeerd. De IND kan een opgelegde boete met 50% verhogen als sprake is van een volgende overtreding van eenzelfde wettelijke verplichting.

Bij het vaststellen van de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding worden overtredingen die gevolgen hebben voor de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling en overtredingen die vreemdelingen in een kwetsbare positie brengen – bijvoorbeeld misbruik van de positie van au pairs of seizoenarbeiders – als ernstig beschouwd. Deze overtredingen worden altijd maximaal beboet. Voor de overige overtredingen geldt een matiging van 50% van het maximale boetebedrag.

Hoofdstuk B2 Uitwisseling
Paragraaf 2

Een vreemdeling die in het kader van uitwisseling naar Nederland komt, moet gedurende het verblijf door de erkende referent in een gastgezin worden ondergebracht. Een uitzondering is gemaakt voor vreemdelingen die op grond van een internationale overeenkomst in Nederland willen verblijven. De internationale overeenkomsten zijn in dit geval Working Holiday Scheme (WHS), Working Holiday Program (WHP), en de European Voluntary Service (EVS).

Vreemdelingen die in het kader van WHS of WHP naar Nederland komen, hebben geen referent en hebben de vrijheid om op hun eigen manier -dus buiten de kaders van een goedgekeurd uitwisselingsprogramma- invulling te geven aan hun kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur. Een wettelijke plicht om te verblijven in een gastgezin past hier niet bij. Bovendien is een dergelijke verplichting in strijd met de voorwaarden die zijn opgenomen in de Memoranda of Understanding die ten behoeve van deze uitwisselingsprogramma’s zijn opgesteld tussen Nederland en Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.

Erkende referenten die in het kader van het EVS vreemdelingen naar Nederland laten komen zijn op grond van dit uitwisselingsprogramma verplicht om passende huisvesting te bieden. Een wettelijke verplichting om de vreemdeling onder te brengen in een gastgezin is in strijd met de afspraken die op Europees niveau over het EVS zijn gemaakt. Overigens staat het de referent vrij om de vreemdeling gedurende het verblijf in Nederland in een gastgezin onder te brengen. Dit is echter niet verplicht.

Hoofdstuk B3 Studie
Paragraaf 3

In deze paragrafen is nader uitgewerkt met welke geldigheidsduur de verblijfsvergunning onder de beperking studie kan worden verleend of verlengd. In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.58, zevende lid, en artikel 3.59, vijfde lid Vb is bepaald dat voor de voorbereidende opleiding maximaal één jaar wordt opgeteld bij de totale duur van de opleiding en dat voor de administratieve afronding van de opleiding drie maanden extra worden gegeven. Deze periodes zijn in afstemming met het Ministerie van OCW en de koepels van de onderwijsinstellingen vastgesteld. De onderwijsinstelling kan bij de vreemdeling of desgewenst bij de IND informatie inwinnen of de vreemdeling eerder gebruik heeft gemaakt van een voorbereidend jaar en/of van een schakeljaar. Op grond van artikel 14, derde lid, Vb wordt de verblijfsvergunning niet voor een langere geldigheidsduur dan vijf jaar verstrekt.

Paragraaf 4

In deze paragraaf is als nieuwe beleidsregel uitgewerkt dat de verblijfsvergunning onder de beperking studie kan worden ingetrokken op grond van artikel 3.91b, eerste lid onder b, Vb als de vreemdeling na maximaal één jaar vanaf de start van het volgen van een voorbereidende opleiding of van een schakeljaar nog niet is ingeschreven voor de opleiding aan het hoger onderwijs. In dat geval wordt aangenomen dat de vreemdeling niet tijdig zijn voorbereidende opleiding of schakeljaar heeft afgerond waardoor onvoldoende studievoortgang wordt geboekt. Deze beleidsregel sluit aan bij het bepaalde in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs waarin ook is opgenomen dat de voorbereidende periode maximaal één jaar mag bedragen. Wanneer een vreemdeling een studie heeft afgerond en een nieuwe studie gaat doen, bijvoorbeeld een Master na een Bachelor krijgt de vreemdeling opnieuw de mogelijkheid om een voorbereidend jaar te doen. Dit zal vaak een schakeljaar zijn.

Hoofdstuk B4 Arbeid tijdelijk

In het hoofdstuk ‘arbeid tijdelijk’ zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven onder de beperking ‘lerend werken’ of ‘seizoenarbeid’. Onder de beperking ‘lerend werken’ vielen onder het oude beleid het verblijf als stagiair en het verblijf als praktikant. Met het Modern migratiebeleid is besloten dat er een specifieke beperking moest komen voor kortdurende arbeid van maximaal 24 weken. Onder de beperking ‘seizoenarbeid’ vielen onder het oude beleid geen specifieke verblijfsdoelen.

Paragraaf 2.1

In deze paragraaf is een beleidsregel opgenomen die toeziet op het Young workers exchange program. Onder het oude beleid viel deze groep onder het beleid voor stagiaires. Met het Modern Migratiebeleid vallen vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden voor het Young workers exchange program onder de beperking ‘lerend werken’. In de beleidsregel is opgenomen onder welke voorwaarden aan de vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend in uitwerking van artikel 3.39, onder a, Vb.

Hoofdstuk B5 Arbeid regulier

In het hoofdstuk ‘arbeid regulier’ zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, ‘grensoverschrijdende dienstverlening’ en ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.

Paragraaf 2.1

In deze beleidsregels is neergelegd wanneer voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb voor die vreemdelingen die in Nederland verblijven voor:

  • het afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentale plat;

  • het doorbrengen van verlof in Nederland na werkzaamheden op een zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat; en

  • het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat.

Onder het oude beleid bestond voor deze specifieke groep vreemdelingen enkele specifieke artikelen in het Vb. Met het Modern Migratiebeleid is dit artikel in het Vb komen te vervallen en is het verblijf van deze specifieke groepen als beleidsregels opgenomen in deze paragraaf. De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.

Paragraaf 2.2

In deze beleidsregel die volgt uit artikel 3.58, derde lid, Vb is bepaald dat de IND de verblijfsvergunning onder de beperking arbeid in loondienst verleent voor de duur van de tewerkstellingsvergunning. Als geen tewerkstellingsvergunning is vereist, wordt de verblijfsvergunning arbeid verleend voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden.

Als de verblijfsvergunning onder de beperking arbeid in loondienst wordt verleend op grond van paragraaf 2.1 van hoofdstuk B5 wordt de verblijfsvergunning verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens worden verlengd met ten hoogste één jaar.

Paragraaf 3.2

De verblijfsvergunning grensoverschrijdende dienstverlening wordt verleend voor de duur van de werkzaamheden, met een maximum van twee jaar. Deze verblijfsvergunning wordt niet verlengd en het verblijf in dit kader is een tijdelijk verblijfsrecht.

Paragraaf 4.2

De verblijfsvergunning arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel wordt verleend voor de duur van de werkzaamheden. Deze verblijfsvergunning kan telkens met ten hoogste vijf jaar worden verlengd.

Paragraaf 5

In deze paragraaf is nader uitgewerkt wanneer in ieder geval sprake is van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in het artikel 3.91b, aanhef en onder c, Vb. Het betreft hier geen nieuw beleid. Deze beleidsregel was ook al opgenomen in de oude Vc.

Hoofdstuk B6 Kennis- en talent

In dit hoofdstuk zijn aanvullende beleidsregels opgenomen die gelden voor de vreemdelingen die in Nederland willen verblijven onder de beperking ‘kennismigrant’, ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’, ‘arbeid als zelfstandige’, ‘wetenschappelijk onderzoeker in de zin van de richtlijn 2005/71 EG’, en ‘houder van een Europese blauwe kaart’. Met de invoering van Modern Migratiebeleid zijn deze verblijfsdoelen ondergebracht in één hoofdstuk, B6 Kennis en Talent. In de oude Vreemdelingencirculaire stonden de beleidsregels over deze verblijfsdoelen in de hoofdstukken B5, B15, B18 en B21.

In dit hoofdstuk zijn geen beleidsregels opgenomen voor zelfstandigen uit Turkije, de EU/EER of Zwitserland. De beleidsregels voor deze categorieën staan in hoofdstuk B10.

Verder zijn de beperkingen ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ en ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’, die hiervoor in B15 waren opgenomen, met de invoering van het Modern Migratiebeleid samengevoegd tot één beperking ‘Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

Paragraaf 2.1

In deze paragraaf is een beleidsregel opgenomen in aanvulling op artikel 3.42, derde lid, Vb, waardoor de vreemdeling die voor inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ of ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’ niet in aanmerking kan komen voor de verblijfsvergunning onder de beperking ‘ het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Deze beperkingen dienden immers hetzelfde doel als de verblijfsvergunning onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

De beleidsregel over de afstudeerdatum maakt het mogelijk dat de aan een Nederlandse onderwijsinstelling afgestudeerde of gepromoveerde vreemdeling voordat het diploma is uitgereikt, in het bezit kan worden gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. De reden hiervoor is dat in de praktijk blijkt dat er een lange periode kan liggen tussen het laatste tentamen of het behalen van het examen van de vreemdeling en de uitreiking van het diploma waardoor de vreemdeling ondanks dat deze klaar is met zijn studie geen wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning kan vragen omdat deze nog niet in het bezit is van een diploma. Met deze beleidsregel wordt dit wel mogelijk gemaakt waardoor de afgestudeerde of gepromoveerde vreemdeling soepel kan doorstromen naar ‘Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ en zich dus kan gaan oriënteren op een baan als kennismigrant. Het is aan de vreemdeling om kenbaar te maken welke datum het uitgangspunt moet zijn.

Paragraaf 2.2

De onderdelen uit de oude Vc die betrekking hadden op de referent van de kennismigrant en procedurele bepalingen zijn verwijderd en in zijn geheel overgebracht naar het Vw, Vb, VV en naar hoofdstuk B1 van de Vc. Daar staan in paragraaf 2 de beleidsregels die betrekking hebben op de referentensystematiek.

Paragraaf 2.4

In grote lijnen is er op dit beleidsterrein met de invoering van Modern Migratiebeleid weinig gewijzigd. Voor dit toelatingsdoel is in tegenstelling tot de meeste andere doelen een referent niet nodig. De vreemdeling moet dus zelf voldoen aan de inlichtingenplicht. Nieuw is dat de verblijfsvergunning de eerste maal direct voor twee jaar kan worden verleend en verlenging vervolgens kan plaatsvinden voor ten hoogste vijf jaar. Doordat er minder verlengingsmomenten zijn, wordt recht gedaan aan de wens van vermindering van administratieve lasten.

Het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag met bijbehorend Protocol (Trb 1956, 40) beoogt de handel tussen de beide partijen te vergemakkelijken. Hetzelfde geldt voor Het Verdrag van handel en scheepsvaart tussen Nederland en Japan. Deze regels stonden in de oude Vc in het hoofdstuk over Internationale Verdragen. Onder het nieuwe beleid vallen deze onder ‘arbeid als zelfstandige’.

Hoofdstuk B7 Gezinsmigratie

De voormalige hoofdstukken waarin de beleidskaders voor gezinshereniging en -vorming en ook de toelating van adoptie- en pleegkinderen waren opgenomen, zijn in dit hoofdstuk samengevoegd.

Paragraaf 3.1.1

De vreemdeling toont het bestaan van een relatie aan door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners. Door de ondertekening van die schriftelijke verklaring verklaren de vreemdeling en de hoofdpersoon feitelijk samen te (gaan) wonen en een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden. Deze verklaring vormt geen onweerlegbaar bewijs. De IND wijst de aanvraag, ongeacht de ondertekening van de relatieverklaring, af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is een relatie die wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen. Om de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie nader te onderbouwen, vult de referent in de TEV-procedure een vragenlijst in. De IND kan de aanvraag voor verblijf bij partner ook afwijzen als de referent deze vragenlijst niet ingevuld en ondertekend overlegt bij de aanvraag. Het is voor de IND dan namelijk niet mogelijk om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

Paragraaf 5

Het afgeven van verklaringen van arbeidsongeschiktheid valt niet meer binnen de taken van de GGD.

Hoofdstuk B8 Humanitair tijdelijk

De beleidsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk zijn overgebleven na een redactionele aanpassing van de oude Vreemdelingencirculaire. De voormalige hoofdstukken waarin de beleidskaders voor vreemdelingen die verblijf op medische gronden wensen, slachtoffers van eergerelateerd geweld, slachtoffers en getuige-aangevers mensenhandel, vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten, vreemdelingen die in afwachting zijn van een verzoek ex artikel 17 RWN, AMV’s en remigranten waren opgenomen, zijn samengevoegd. De eerdere teksten in de oude Vreemdelingencirculaire die een herhaling of uitleg waren van de artikelen uit het Vb en het VV zijn in dit hoofdstuk niet meer opgenomen. De beleidsregels die zijn overgebleven vormen een aanvulling of een verdere uitwerking van de toepasselijke artikelen uit het Vb en VV. Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Nota van Toelichting bij het Vb en het VV.

Voorts wordt voortaan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die voorheen werd verleend onder een beperking verband houdend met (a) verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, (b) verblijf als getuige of slachtoffer van mensenhandel, (c) verblijf als slachtoffer van eergerelateerd geweld, of (d) verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling verleend onder dezelfde beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Hiermee wordt de overzichtelijkheid van de beperkingen bevorderd.

De regeling met betrekking tot slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, zoals deze was opgenomen in Hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire, bevat naast de bepalingen betreffende het verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, ook een uitgebreide toelichting, de achtergronden van het beleid en een procesbeschrijving voor alle betrokken ketenpartners. De tekst is zoveel mogelijk aangepast conform deze uitgangspunten van de nieuwe redactie van de Vreemdelingencirculaire. Er is uitdrukkelijk geen enkele inhoudelijke wijziging van het beleid en de procedure met betrekking tot slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel beoogd. Hieronder volgt een korte toelichting op de keuze bepaalde bepalingen te verwijderen uit de tekst.

De opsomming die was opgenomen in hoofdstuk B9/2 van categorieën vreemdelingen die rechten kunnen ontlenen aan de in hoofdstuk B9 neergelegde bepalingen is verwijderd. Het verblijfsrecht en de daaraan gekoppelde voorzieningen zoals opvang staan open voor alle slachtoffers van mensenhandel. Waar ze zijn aangetroffen is hierbij niet van belang. Doorslaggevend is of de vreemdeling slachtoffer is van het in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit.

In de aanwijzing mensenhandel van het College van Procureurs-Generaal is geregeld dat de politie de vreemdeling al bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel moet wijzen op de rechten die in de Vreemdelingencirculaire zijn opgenomen. In de samenwerkingsovereenkomst tussen politie en IND zijn afspraken over de rol van de politie neergelegd.

De voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning zijn opgenomen in artikel 3.48 van het Vb. De legesvrijstelling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is geregeld in het Voorschrift Vreemdelingen. Het recht op een Rvb-uitkering van slachtoffers van mensenhandel in de bedenktijd is geregeld in de Rvb.

De bepalingen met betrekking tot het recht op gezinshereniging zijn opgenomen in hoofdstuk B7 van de Vreemdelingencirculaire.

De rol van het Coördinatiecentrum Mensenhandel en de regiocoördinator is niet neergelegd in enige andere regeling. De bepalingen die hieromtrent in de Vreemdelingencirculaire zijn neergelegd zijn van groot belang voor de opvang en bescherming van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en kunnen daarom niet uit de tekst verwijderd worden zolang hier geen andere regeling voor in de plaats is gesteld.

Hoofdstuk B9 Niet tijdelijk humanitair

De beleidsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk zijn overgebleven na een redactionele aanpassing van de oude Vreemdelingencirculaire. De voormalige hoofdstukken waarin de beleidskaders voor voortgezet verblijf van vreemdelingen die al in Nederland verblijven en de wedertoelating van vreemdelingen, waaronder oud-Nederlanders, die eerder in Nederland hebben verbleven en naar Nederland willen terugkeren, zijn samengevoegd. Ook zijn deze twee beperkingen omwille van de overzichtelijkheid samengevoegd tot de beperking verband houdende met niet-tijdelijke humanitaire gronden.

De eerdere teksten in de oude Vreemdelingencirculaire die een herhaling of uitleg waren van de artikelen uit het Vb en het VV zijn in dit hoofdstuk niet meer opgenomen. De beleidsregels die zijn overgebleven vormen een aanvulling of een verdere uitwerking van de toepasselijke artikelen uit het Vb en VV. Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Nota van Toelichting bij het Vb en het VV.

Hoofdstuk B10 EU-recht en Internationale Verdragen

In dit hoofdstuk zijn aanvullende beleidsregels opgenomen die gelden voor de vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van het EU-recht of een internationaal Verdrag in zoverre dit niet al in één van de andere hoofdstukken is geregeld.

De beleidsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk zijn overgebleven na een redactionele aanpassing van de Vreemdelingencirculaire. De eerdere teksten die opgenomen waren in de hoofdstukken B10 en B11 van de Vreemdelingencirculaire zijn nu samengekomen in dit hoofdstuk. De beleidsregels die zijn overgebleven vormen een aanvulling of een verdere uitwerking van de toepasselijke artikelen uit de betreffende Verdragen, de Vw, het Vb en het VV.

Naast redactionele aanpassingen van de vreemdelingencirculaire hebben vanwege de invoering van het Modern Migratiebeleid enkele verschuivingen plaatsgevonden. Deze worden hieronder ook toegelicht.

Paragraaf 2.2

Nederlanders en het EU-recht

Gebleken is dat behoefte bestaat aan een verduidelijking van de positie van Nederlanders in het EU-recht. Onderhavige wijziging beoogt deze verduidelijking te verschaffen.

Uit de tekst, doelstelling en inhoud van richtlijn 2004/38/EG (hierna te noemen ‘de richtlijn’) blijkt duidelijk dat deze niet van toepassing is op een burger van de Unie die verblijft in de lidstaat waarvan hij onderdaan is. Een in Nederland verblijvende Nederlander valt derhalve niet binnen de reikwijdte van de richtlijn. Dit geldt ook voor een Nederlander die beschikt over een dubbele nationaliteit.

Ook een Nederlander die gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer valt in Nederland niet onder het bereik van de richtlijn. Wel zullen de EU-rechten die zijn familieleden hierdoor hebben opgebouwd door Nederland worden gerespecteerd en overgenomen omwille van de effectieve uitoefening van het recht op vrij verkeer door de Nederlander.

‘Paragraaf 5.3.1 oude Vreemdelingencirculaire’

In B10/5.3.1 van de oude Vc werd overwogen dat de weigering van een verblijfsvergunning aan de echtgenote van een Nederlandse dienstverrichter onder omstandigheden een niet te rechtvaardigen inmenging in het familie- en gezinsleven van de dienstverrichter kan betekenen. Deze passage is afgeleid uit het arrest-Carpenter van 11 juli 2002 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (C-60/00). Om twee redenen is besloten deze passage niet langer op te nemen in de Vreemdelingencirculaire. Ten eerste is van belang dat in het voorliggende B10 alleen de beleidsregels zijn opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van richtlijn 2004/38/EG. Het arrest-Carpenter ziet daarentegen op een zaak waarin ten onrechte een besluit tot uitzetting is genomen. Ten tweede leent het sterk casuïstische karakter van het arrest zich niet voor vertaling in beleidsregels.

‘Paragraaf 3.6 oude Vreemdelingencirculaire’

In B10/3.6 van de oude Vc werd de mogelijkheid geboden aan de familieleden die onderdaan zijn van een derde land en die in het bezit zijn van een EU-verblijfskaart, afgegeven door een andere lidstaat, om te circuleren binnen de Unie en derhalve ook grensarbeid in Nederland te verrichten. De grensarbeid mocht worden verricht zonder dat de werkgever hoefde te beschikken over een geldige tewerkstellingsvergunning. Hiermee ging de Vreemdelingencirculaire verder dan artikel 23 van richtlijn 2004/38. Met onderhavige wijziging wordt beoogd aan te sluiten bij artikel 23.

Paragraaf 2.3

Overgangsrecht onderdanen van Bulgarije en Roemenië

De Akten van toetreding van Bulgarije en Roemenië bevatten een overgangsregeling die de toegang van Bulgaren en Roemenen tot de Nederlandse arbeidsmarkt bepaalt. Met de onderhavige beleidsregels is beoogd een eenduidige toepassing van de overgangsregeling mogelijk te maken zodat duidelijk is wanneer Bulgaren en Roemenen volledige toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hebben.

Openbare orde en openbare veiligheid

De wijziging van artikel 3.86 Vb waarin de glijdende schaal (onder andere voor veelplegers) is aangescherpt is op 1 juli 2012 in werking getreden (Stcr. 2012, nr. 13324). Onderhavige wijziging is beoogd om hierbij aan te sluiten en ook om te voorkomen dat de burger van de Unie in een nadeliger positie wordt gebracht dan een niet EU-burger. Gelet op de mededeling van de Europese Commissie betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG kunnen veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, ondanks het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging vormt. In de richtsnoeren worden drie factoren genoemd waarmee rekening moet worden gehouden: de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade.

Beroep op de algemene middelen

Op 23 februari 2010 heeft het Hof-EU de arresten Ibrahim (C-310/08) en Teixeira (C-480/08) gewezen. Hierin geeft het Hof een nadere invulling aan artikel 12 van Verordening nr. 1612/68. Dit artikel, dat ziet op de kinderen van migrerende werknemers, is nog steeds van kracht – ook na inwerkingtreding van richtlijn 2004/38. Omdat het een artikel uit een Verordening betreft, is er nimmer aanleiding geweest tot implementatie in de nationale regelgeving. De nadere invulling door het Hof, die voornamelijk ziet op het verblijfsrecht van de verzorgende ouders, rechtvaardigt echter alsnog opname in de Vc.

Rechtsgevolgen

Vw noch Vb bevat nadere regels over de rechtsgevolgen van beslissingen tot ontzegging of beëindiging van verblijf op grond van het EU-recht. Onderhavige wijziging beoogt deze lacune aan te vullen door op dergelijke beslissingen de artikelen 27, 62, eerste lid en 73, eerste lid, Vw en artikel 8.24 Vb op overeenkomstige wijze toe te passen.

Paragraaf 2.4

Bewijsmiddelen

Hierin wordt aangegeven in welke gevallen de vrije bewijsleer niet geldt. Contra-indicaties kunnen er altijd toe leiden dat aan een bewijsmiddel niet die waarde wordt gehecht die door de vreemdeling is beoogd.

Paragraaf 3

Internationale Verdragen

Hieronder wordt voor enkele Verdragen die niet meer zijn opgenomen in de Vc kort aangegeven wat hiervoor de reden is.

Nederlands – Duits Vestigingsverdrag

Het Nederlands – Duits Vestigingsverdrag is slechts van belang voor onderdanen van Duitsland die weliswaar over voldoende middelen van bestaan beschikken maar niet meer aan de verblijfsbeperking voldoen. Dit Verdrag kent geen gunstiger bepalingen voor onderdanen van Duitsland dan richtlijn 2004/38 EG en heeft daarom zijn betekenis verloren. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Het Nederlands – Zwitsers Traktaat

De EU heeft met Zwitserland een overeenkomst gesloten waarbij Zwitsers gelijk worden gesteld aan burgers van de Unie. Het Nederlands-Zwitsers Traktaat kent geen gunstiger bepalingen voor onderdanen van Zwitserland dan richtlijn 2004/38 EG. Hierdoor heeft het Traktaat zijn betekenis verloren. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Europa-overeenkomsten met Bulgarije en Roemenië

Bulgarije en Roemenië zijn met ingang van 1 januari 2007 toegetreden tot de Europese Unie, waardoor het EU-recht volledig van toepassing is op Roemenen en Bulgaren met uitzondering van de toegang tot de arbeidsmarkt. Hierdoor hebben de overeenkomsten hun betekenis verloren. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Het Europees Sociaal Handvest

Het Europees Sociaal Handvest (ESH) waarborgt dat de verblijfsvergunning van rechtmatig verblijvende werknemers en hun gezinsleden alleen op grond van openbare orde of nationale veiligheid kan worden ingetrokken. Deze waarborg wordt ook door het nationale recht geboden. Rechtmatig verblijvende werknemers en hun gezinsleden voldoen namelijk aan de beperking die verband houdt met hun verblijfsdoel. In dat geval bestaat geen aanleiding de verblijfsvergunning in te trekken, tenzij om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Het ESH biedt dan ook geen meerwaarde ten opzichte van het nationale recht. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Overeenkomst EEG – Algerije, Israël, Jordanië, Marokko en Tunesië

Deze overkomsten hebben geen vreemdelingrechtelijke betekenis. Omdat deze overeenkomsten niet kunnen leiden tot aanspraak op (voortzetting van) verblijf is deze paragraaf komen te vervallen.

Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR of BuPo)

Dit Verdrag verbiedt de uitzetting van een vreemdeling die wettig op het grondgebied verblijft van een Staat die partij is bij dit verdragrechtmatig verblijvende staatlozen – tenzij om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Deze waarborg wordt ook door het nationale recht geboden. Rechtmatig verblijf staat immers verwijdering in de weg – tenzij om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Het Verdrag biedt dan ook geen meerwaarde ten opzichte van het nationale recht. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

Het IVRK brengt geen verdergaande verplichtingen mee voor de Nederlandse staat dan hetgeen al is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid ter zake van gezinsvorming en -hereniging. Evenmin is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen

Artikel 3.46, tweede lid Vb is gebaseerd op de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen. Opname in de Vc is derhalve overbodig. Voor zover de overeenkomst gevolgen heeft voor de visumprocedure zal dit naar A2 worden verplaatst.

Het Staatlozenverdrag

Dit Verdrag verbiedt de uitzetting van rechtmatig verblijvende staatlozen – tenzij om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Deze waarborg wordt ook door het nationale recht geboden. Rechtmatig verblijf staat immers verwijdering in de weg – tenzij om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Het Staatlozenverdrag biedt dan ook geen meerwaarde ten opzichte van het nationale recht. Om die reden is deze paragraaf komen te vervallen.

Indien een staatloze om welke reden dan ook niet langer beschikt over rechtmatig verblijf, staat het hem vrij een aanvraag in te dienen tot verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Deze mogelijkheid biedt de staatloze vreemdeling voldoende bescherming.

Hoofdstuk B11 Bijzonder verblijf
Paragraaf 1

In dit hoofdstuk is het verblijf geregeld van enkele bijzondere categorieën vreemdelingen die niet onder één van de geclusterde verblijfsdoelen zoals opgenomen in de andere hoofdstukken passen. Economisch niet-actieve langdurig ingezetenen, die de status in één van de andere lidstaten hebben verkregen en op grond van hoofdstuk III van de richtlijn naar Nederland doormigreren, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Een referent is voor deze categorie niet nodig. Dit geldt ook voor langdurig ingezetenen, die voor arbeid als zelfstandige naar Nederland komen. Voorheen was deze categorie opgenomen in een apart hoofdstuk (namelijk B17). Het beleid voor deze categorie wijzigt niet, behalve dat de beperking anders luidt.

In dit hoofdstuk zijn ook de beleidsregels opgenomen die gelden voor vermogende vreemdelingen. Voorheen werd geen toelatingsbeleid gevoerd voor vreemdelingen met een aanzienlijk vermogen. Op grond van het nieuwe artikel 3.29, tweede lid, kan de IND een vermogende vreemdeling verblijf toestaan in Nederland.

Hoofdstuk B12 De verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

De beleidsregels zoals opgenomen in dit hoofdstuk zijn overgebleven na een redactionele aanpassing van de oude Vc. In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels samengevoegd die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derdelanden. De eerdere teksten in de oude Vc die een herhaling of uitleg waren van de artikelen uit het Vb en het VV zijn in dit hoofdstuk niet meer opgenomen. De beleidsregels die zijn overgebleven vormen een aanvulling of een verdere uitwerking van de toepasselijke artikelen uit het Vb en VV. Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de Nota van Toelichting bij het Vb en het VV.

Paragraaf 3.1

In afwijking van artikel 21 Vw wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ niet langer afgewezen indien de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet, maar op het moment van de beslissing wel vijf jaar rechtmatig verblijf heeft. Dit is een redelijke wetsuitleg waarmee bovendien het nuttige effect van richtlijn 2003/109 beter wordt gediend.

De oorspronkelijke hoofdstukken B13 t/m B21 zijn vervallen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven