Besluit van 14 november 2024, houdende enkele wijzigingen van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit politiegegevens, het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren, het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen en het Besluit verplichte politiegegevens (Verzamelbesluit gegevensverwerking politie en justitie 2024)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie, van 8 maart 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5278195;

Gelet op de artikelen 21, 24 en 54 van de Politiewet 2012, de artikelen 9, eerste lid, 13, eerste lid, 15, eerste lid, 16, tweede lid, 16a, zevende lid, 40, tweede lid, en 42, vijfde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, de artikelen 6, zesde lid, 10, eerste lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 15, tweede lid, 15a, tweede lid, 18, eerste lid, 23, tweede en derde lid, 32, vijfde lid, en 46, eerste lid, van de Wet politiegegevens, en artikel 118, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 mei 2024, nr. W16.24.00049/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken, van 7 november 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5762553, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 15b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15c

  • 1. Justitiële gegevens worden desgevraagd verstrekt aan De Nederlandsche Bank N.V., voor zover noodzakelijk ten behoeve van de beoordeling van de toepasselijkheid van de artikelen 9, juncto bijlage A, onder 1, 28, 29.01, tweede lid, onderdeel d, en 29.07, vierde lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, en uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de beleggers of depositohouders, bedoeld in artikel 3:261, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

  • 2. Indien de belegger of depositohouder een rechtspersoon is, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de belegger of depositohouder een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan.

B

Artikel 16 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. Onze Minister, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet kwaliteit incassodienstverlening.

C

In artikel 22, onderdeel b, wordt «Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

D

In artikel 26, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.

E

In artikel 27, eerste lid, onderdeel b, wordt «SAGEM Identification bv.» vervangen door «IDEMIA The Netherlands B.V.»

F

Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 31a

  • 1. Justitiële gegevens worden verstrekt aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek, voor zover dat noodzakelijk is ter uitvoering van zijn taken, bedoeld in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en veiligheid.

  • 2. De op grond van het eerste lid verstrekte gegevens kunnen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op verzoek aan derden worden verstrekt voor zover dat noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek. De gegevens worden slechts in gepseudonimiseerde vorm verstrekt.

  • 3. Aan de verstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voorwaarden worden verbonden.

ARTIKEL II

Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4:1, eerste lid, onderdeel d, wordt «Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel» vervangen door «Onze Minister van Asiel en Migratie».

B

Artikel 4:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel m wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken» en wordt «artikel 1, onderdeel d, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen» vervangen door «artikel 1, onderdeel b, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen».

2. In onderdeel p vervalt « en de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen».

3. In onderdeel r wordt «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken».

4. Onderdeel u vervalt.

5. Onderdeel v komt te luiden:

  • v. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

6. In onderdeel y wordt «Onze Minister voor Immigratie en Asiel» vervangen door «Onze Minister van Asiel en Migratie».

C

Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, komt te luiden:

  • 6°. de tenuitvoerlegging van een geldboete als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, van de verbeurdverklaring van niet in beslaggenomen voorwerpen, bedoeld in artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht of van een maatregel als bedoeld in de artikelen 36b, eerste lid, 36e, eerste lid, of 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

2. Aan het eerste lid, onderdeel a, wordt onder vervanging van de punt in subonderdeel 9 door een puntkomma een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • 10°. de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, en tweede lid, van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen, door het Nationaal Cyber Security Centrum.

3. In het eerste lid, onderdeel l, wordt «bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur» vervangen door «bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur» en wordt «bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van die wet» vervangen door «bedoeld in artikel 1, eerste lid, van die wet».

4. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma zeven onderdelen toegevoegd, luidende:

  • v. de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, bedoeld in artikel 1 van de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, ten behoeve van de onderzoeks-, advies- en rapportagetaken, bedoeld in artikel 5 van de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen;

  • w. de leden van een commissie ingesteld op grond van artikel 68, tweede lid, onderdeel a, of 69 van de Politiewet 2012, ten behoeve van de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie of militairen van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, de leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie, ten behoeve van het toezicht op de arrestantenzorg, en de leden van een commissie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, ten behoeve van de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten, alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies;

  • x. het Bureau Financieel Toezicht ten behoeve van zijn toezichthoudende taak genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, voor zover het instellingen betreft als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, b, d en e, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, Onze Minister van Financiën ten behoeve van zijn toezichthoudende taak genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel e, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, voor zover het instellingen betreft als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, h, i, j, k, o en p, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, en de Kansspelautoriteit ten behoeve van zijn toezichthoudende taak genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel f, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, voor zover het instellingen betreft als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;

  • y. De Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 9:17, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar gedragingen van bestuursorganen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Nationale ombudsman;

  • z. Onze Minister van Financiën, wanneer de door Onze Minister van Financiën aangewezen inspecteur of een andere aangewezen ambtenaar, bedoeld in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, een verzoek doet om deze gegevens in verband met de bevoegdheid op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en wanneer de door Onze Minister van Financiën aangewezen ontvanger of een andere aangewezen ambtenaar, bedoeld in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, een verzoek doet om deze gegevens in verband met de bevoegdheid op grond van artikel 62, derde lid, van de Invorderingswet 1990;

  • aa. de Politieacademie, bedoeld in artikel 73 van de Politiewet 2012, ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Politiewet 2012;

  • ab. de korpschef, ten behoeve van de voordracht voor toekenning van de Eremedaille voor verdienste politie aan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 5, eerste lid van het Besluit tot een Eremedaille voor verdienste politie.

5. Aan het vijfde lid, wordt onder het eerste gedachtestreepje, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het nemen van beslissingen omtrent het register van verrichters en aanbieders van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening.

6. In het vijfde lid, onder het derde gedachtestreepje, vervalt onderdeel f, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

7. Aan het vijfde lid, wordt na het laatste gedachtestreepje, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • de werkgever van een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de wet, ten behoeve van het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS als uitvoering van de aan die werkgever opgelegde taak in de zin van hoofdstuk 2 Arbeidsomstandighedenwet.

D

Artikel 4:6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. de functionarissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4;

  • h. de door Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren van de Douane, voor zover zij werkzaam zijn in de landelijke meldkamer van de Douane, ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 4:2, derde lid.

E

In artikel 6:4, vierde lid, wordt «vierde en vijfde lid» vervangen door «tweede en derde lid».

F

Aan artikel 6a:4 wordt, onder vervanging in onderdeel c van de punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de omkoping van een ambtenaar als bedoeld in de artikelen 183, eerste lid, 183a eerste lid, 378, eerste lid, en 379, eerste lid, van een toekomstig ambtenaar als bedoeld in de artikelen 183, tweede lid, 183a, tweede lid, 378, tweede lid, en 379, tweede lid, of van een voormalig ambtenaar als bedoeld in de artikelen 184a, tweede lid, en 380a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.

G

In artikel 6a:5, eerste lid, onderdeel d, wordt «Onze Minister voor Immigratie en Asiel» vervangen door «Onze Minister van Asiel en Migratie».

ARTIKEL III

Het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, vervalt de tweede volzin.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Politiegegevens over de naleving of uitvoering van wetgeving op een bepaald beleidsterrein, die overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 13 van de wet door een ambtenaar van politie worden verwerkt ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, kunnen voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van zijn of hun taak worden verstrekt aan:

    • a. een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van wetgeving op dat bepaalde beleidsterrein, en

    • b. een bestuursorgaan dat of aan personen die bij of krachtens wetgeving is of zijn belast met het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van wetgeving op het beleidsterrein van de verwerkingsverantwoordelijke.

2. In het derde lid wordt «verantwoordelijke» vervangen door «verwerkingsverantwoordelijke».

ARTIKEL IV

Artikel 2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren, komt te luiden:

ARTIKEL V

In artikel 1, onderdeel b, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken».

ARTIKEL VI

In Bijlage 1. als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit verplichte politiegegevens bij het Besluit verplichte politiegegevens wordt «operationaal» vervangen door «operationeel».

ARTIKEL VII

Indien het op 12 april 2024 gepubliceerde besluit van 8 april 2024, houdende uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Besluit bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) (Stb. 2024, 85) later in werking treedt dan dit besluit, komt artikel 4.1 van dat besluit als volgt te luiden:

Aan artikel 4:3, eerste lid, van het Besluit politiegegevens, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • ab. het Informatieknooppunt zorgfraude, genoemd in artikel 1.1 van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 2.4, van die wet.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 november 2024

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

De Minister van Defensie, R.P. Brekelmans

Uitgegeven de derde december 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit voorziet in een aantal wijzigingen van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Bjsg), het Besluit politiegegevens (hierna: Bpg), het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren, het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen en het Besluit verplichte politiegegevens. Het betreft een aantal wijzigingen van juridisch-inhoudelijke aard. Daarnaast bevat het besluit enkele technische wijzigingen en worden bepaalde artikelonderdelen waar nodig geactualiseerd of uitgebreid. De aanpassingen vinden hun aanleiding in een periodieke herijking van voornoemde regelgeving en betreffen met name wensen vanuit de uitvoeringspraktijk. Zij houden verband met het (beter) kunnen uitvoeren en naleven van wettelijke taken en plichten.

De juridisch-inhoudelijke wijzigingen bestaan uit de toevoeging van nieuwe grondslagen voor de verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens en politiegegevens, en houden in een enkel geval in het vervallen van een grondslag voor gegevensverstrekking. Met betrekking tot de verstrekking van justitiële gegevens bevat dit besluit een nieuwe grondslag voor gegevensverstrekking aan De Nederlandsche Bank en aan de minister ten behoeve van de betrouwbaarheidstoets op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening. Daarnaast is in dit kader een nieuwe grondslag in het leven geroepen voor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De grondslag voor het verstrekken van justitiële gegevens aan Joh. Enschedé Facilities BV is komen te vervallen. In het Besluit politiegegevens zijn grondslagen toegevoegd voor het kunnen verstrekken van politiegegevens aan een aantal instanties of personen ten behoeve van het uitvoeren van hun taken. Het gaat hierbij om de minister (ten behoeve van de betrouwbaarheidstoets op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening), het Nationaal Cyber Security Centrum, de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, het Bureau Financieel Toezicht, het Bureau Toezicht Wwft, de Kansspelautoriteit, de Nationale Ombudsman, de belastinginspecteur en de ontvanger, de Politieacademie, en de korpschef.

Het algemene kader voor het verstrekken van persoonsgegevens op grond van de in dit besluit voorziene bepalingen wordt gevormd door de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In die wetten zijn de beginselen, waarborgen en rechten van de betrokkenen opgenomen die van toepassing zijn op de nieuwe verstrekkingen die dit besluit regelt. Voor instanties die onder het regime van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vallen, geldt dat de (verdere) verwerking van de ontvangen gegevens wordt beheerst door de AVG. De beginselen, waarborgen en rechten van de betrokkene voorzien in de AVG zijn dan van toepassing.

Mede namens de Minister van Defensie worden de hiervoor benoemde wijzigingen, alsmede de overige aanpassingen, hieronder toegelicht.

Adviezen en internetconsultatie

Van 6 juli 2023 tot en met 28 september 2023 zijn het conceptbesluit en de toelichting opengesteld voor publieke consultatie. De consultatie heeft geleid tot vijf reacties. Naar aanleiding van deze reacties is ten eerste de toelichting op de grondslag voor gegevensverstrekking aan de Nationaal Rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen (artikel 4:3, eerste lid, Bpg) aangevuld wegens het verzoek om de mogelijkheid voor verstrekking van justitiële, strafvorderlijke en gerechtelijke gegevens. Daarnaast is een verschrijving bij de toelichting op de grondslag voor gegevensverstrekking aan het Bureau Financieel Toezicht (artikel 4:3, eerste lid, Bpg) hersteld. Een verzoek om de tekst van artikel 6, eerste lid, Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten aan te vullen met betrekking tot de reikwijdte is niet opgevolgd nu dit reeds voldoende duidelijk wordt geacht gelet op het wettelijk kader en de toelichting. Voor het overige hielden de reacties geen verband met hetgeen in het besluit is opgenomen, zodat daarop in dit besluit niet wordt gereageerd.

Over een ontwerp van het besluit is advies gevraagd aan het openbaar ministerie, de politie, de Raad voor de rechtspraak, de Koninklijke Marechaussee, en de Autoriteit Persoonsgegevens. Ook is het besluit voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier echter niet geselecteerd voor advies, omdat het geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

Het openbaar ministerie heeft in het advies allereerst verzocht om nader in te gaan op de rol van de officier van justitie bij de beoordeling van de noodzaak tot het verstrekken van de politiegegevens op grond van artikel 4:3 Bpg. Op dit punt is de toelichting op artikel 4:3, eerste lid, Bpg, aangevuld. Daarnaast is door het openbaar ministerie aandacht gevraagd voor de verstrekking van politiegegevens die met behulp van bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn verzameld. Hierover is in het advies aangegeven dat bijvoorbeeld in de artikelen 125n, derde lid, onderdeel a, en 126dd, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat de officier van justitie kan bepalen dat gegevens kunnen worden gebruikt voor een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid uit die artikelen is uitgeoefend. Nu deze bepalingen in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen, maken deze reeds onderdeel uit van het wettelijk kader voor de verwerking van politiegegevens. Gelet hierop wordt daar in dit besluit niet nader op ingegaan.

De politie heeft ten aanzien van de grondslag voor de verstrekking van politiegegevens aan de korpschef ten behoeve van de voordracht voor toekenning van de Eremedaille voor verdienste politie aan een ambtenaar van politie (artikel 4:3, eerste lid, Bpg), verzocht om aan de toelichting toe te voegen dat de gegevensverstrekking mede noodzakelijk is om tijdens het toetsingsproces te kunnen vaststellen of de te decoreren persoon van onbesproken gedrag is. De toelichting is op dit punt aangevuld.

De Raad voor de rechtspraak heeft verzocht om de grondslag voor gegevensverstrekking aan de Politieacademie (artikel 4:3, eerste lid, Bpg) te specificeren en nader te onderbouwen. Naar aanleiding hiervan is de toelichting voor deze grondslag aangescherpt. Voor het overige wordt opgemerkt dat de grondslag in het besluit niet nader is gespecificeerd, nu deze reeds in lijn was met de systematiek van het Bpg.

Voor wat betreft het verzoek om te laten blijken op welke wijze de politie het goede gebruik van politiegegevens door de Politieacademie zal verifiëren, wordt opgemerkt dat hier niet op wordt ingegaan. De Politieacademie is een zelfstandige organisatie en is zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk voor persoonsgegevens. De Politieacademie heeft een privacy officer in dienst en er wordt toezicht uitgeoefend op de verwerking van persoonsgegevens door een functionaris gegevensbescherming.

Vanuit de Koninklijke Marechaussee is aangeven dat men positief is over het besluit.

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft ten eerste met betrekking tot de nieuwe grondslag voor gegevensverstrekking aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum aangegeven op verschillende punten bezwaren te hebben. Deze bezwaren zien op de onderbouwing van de noodzakelijkheid van de verstrekkingsgrondslag, het ontbreken van waarborgen in het artikel die betrekking hebben op het evenredigheidsbeginsel en het gegeven dat de gegevens niet gepseudonimiseerd worden verstrekt. Naar aanleiding hiervan is de toelichting op het artikel uitgebreid en is het artikel aangevuld met de beperking dat de gegevensverstrekking enkel plaatsvindt voor zover dat noodzakelijk is voor de taakuitvoering van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum. Ten tweede is door de Autoriteit Persoonsgegevens geadviseerd om met betrekking tot Artikel II, onderdeel C, zevende lid, af te zien van de term «verwerkingsverantwoordelijke» en in de tekst op te nemen aan welke personen en/of instanties gegevens kunnen worden verstrekt. Gelet hierop is de tekst in het besluit aangepast en de toelichting aangevuld.

Uitvoeringsconsequenties, financiële gevolgen en administratieve lasten voor burgers en bedrijven

De uitvoeringsconsequenties, financiële gevolgen en administratieve lasten voor organisaties, burgers en bedrijven van dit besluit zijn beperkt.

Voor de uitvoeringsdienst Justid verandert er naar aanleiding van de aanpassing van het Bjsg weinig. Om die reden zijn de financiële gevolgen voor Justid gering. Aan De Nederlandsche Bank kunnen op grond van het Bjsg namelijk reeds justitiële gegevens worden verstrekt, maar met dit wijzigingsbesluit komt er ten behoeve van een ander doel een grondslag bij voor de gegevensverstrekking aan De Nederlandsche Bank. De gevolgen en kosten die deze wijziging met zich meebrengt voor Justid zijn echter gering. De gevolgen en kosten die er door deze wijziging voor De Nederlandsche Bank zijn, worden door De Nederlandsche Bank betaald en doorbelast aan de sector vanwege de rol van de Nederlandsche Bank als uitvoerder van het depositogarantiestelsel. Deze kosten en gevolgen zijn ook beperkt.

Aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum werd reeds verstrekt op basis van een toestemmingsbrief van de minister. De grondslag zorgt niet voor nieuwe of extra uitvoeringsconsequenties of financiële gevolgen.

Ook de aanpassing van het Bjsg vanwege de grondslag voor de gegevensverstrekking aan Justis ten behoeve van de betrouwbaarheidstoets op grond van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki), zorgt niet voor nieuwe of extra uitvoeringsconsequenties of financiële gevolgen. Justis verwacht hiervoor maximaal circa 700 bevragingen te gaan doen in een tijdsbestek van ongeveer één jaar.

In de reguliere dienstverlening Wki, dus na het eerste jaar, verwacht Justis jaarlijks circa 150 bevragingen te doen. Voor zover er kosten en gevolgen voor Justid zijn, worden deze kosten door het ministerie van Justitie en Veiligheid betaald en doorbelast aan de sector op grond van artikel 20 Wki.

De aanpassing van het Bjsg die betrekking heeft op het laten vervallen van de grondslag voor het verstrekken van justitiële gegevens aan Joh. Enschedé Facilities BV, kan gevolgen hebben voor burgers en bedrijven, namelijk voor (toekomstig personeel van) Joh. Enschedé Facilities BV, doordat het screeningsproces voor personeel anders zal moeten worden ingericht (bijvoorbeeld screenen aan de hand van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG). Deze aanpassing roept geen nieuwe verplichtingen in het leven. Als Joh. Enschedé Facilities BV naar aanleiding van deze aanpassing echter wel kiest voor het gebruik van een VOG ten behoeve van de screening van (een deel van) het personeel, dan worden er per VOG-aanvraag kosten gemaakt. Een digitale aanvraag die reeds door Joh. Enschedé Facilities BV als werkgever is gestart, kost afgerond € 34. Een niet-digitale, papieren VOG-aanvraag via de gemeente kost afgerond € 42. Het maximum aantal VOG-aanvragen wordt geschat op 450 per jaar.

Met dit besluit zijn er daarnaast nieuwe grondslagen toegevoegd in het Bpg voor gegevensverstrekking door de politie aan verschillende organisaties, zoals hierboven kort aangehaald. Waar deze wijzigingen leiden tot een wijziging van de werkprocessen, gaat het hierbij in zijn algemeenheid om een vereenvoudiging of stroomlijning van een werkwijze en daarmee uiteindelijk een lastenverlichting voor de politie, maar ook voor de ontvangende organisaties. De betrokken organisaties die te maken krijgen met de nieuwe gegevensverstrekkingen, dragen de daarmee gepaard gaande beperkte kosten en administratieve lasten zelf, voor zover die er al zijn. De politie verwacht ook geen andere uitvoeringsconsequenties als gevolg van de grondslag voor de gegevensverstrekking aan Justis ten behoeve van de betrouwbaarheidstoets op grond van de Wki. Het beperkt aantal verzoeken kan door Justis bij het geautomatiseerde Intelligence Knooppunt Nationaal van de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties worden ingediend. Voor zover er kosten en gevolgen voor de politie zijn, worden deze kosten door het ministerie van Justitie en Veiligheid betaald en doorbelast aan de sector op grond van artikel 20 Wki.

Artikelsgewijs

Artikel I (Wijziging Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens)

Onderdeel A

Artikel 15c voorziet in een grondslag voor de verstrekking van justitiële gegevens aan De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). Het gaat hierbij om de justitiële gegevens van beleggers en depositohouders. DNB is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel (hierna: DGS) en het beleggerscompensatiestelsel (BCS). Indien deze vangnetregelingen worden geactiveerd is DNB op grond van artikel 3:261, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor de toekenning van vergoedingen aan depositohouders of beleggers.

Bij de activering van de vangnetregelingen zijn de artikelen 9, juncto bijlage A, eerste lid, en 29.01, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (hierna: Bbpm Wft) van belang. Uit deze artikelen volgt dat DNB dient te voorkomen dat een vergoeding wordt toegekend voor deposito’s of vorderingen die zien op transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken vanwege het witwassen van geld. Voorts dient DNB bij de toepassing van een vangnetregeling wegens de artikelen 28 en 29.07, vierde lid, Bbpm Wft te kunnen beoordelen of de uitkering van een toegekende vergoeding al dan niet dient te worden opgeschort, omdat een depositohouder of belegger strafrechtelijk wordt vervolgd ter zake van een misdrijf dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld. Met deze regelgeving zijn Richtlijn 2014/49/EU inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) en Richtlijn 97/9/EG inzake de beleggerscompensatiestelsels geïmplementeerd. Om voornoemde regelgeving te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat DNB over relevante justitiële gegevens kan beschikken. Met het nieuwe artikel 15c wordt in de grondslag voor de verstrekking van justitiële gegevens voorzien. Met behulp van relevante justitiële gegevens kan nader en gericht onderzoek plaatsvinden om te controleren of een deposito of vordering van de betrokken persoon voortvloeit uit transacties in verband met een vervolging of strafrechtelijke veroordeling wegens witwassen van geld of een misdrijf dat daaruit voortvloeit of daarmee verband houdt. Tevens kan zo worden voorkomen dat ten onrechte een vergoeding wordt toegekend. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de aanpak van witwassen. Het tegengaan van witwassen van crimineel geld of criminele goederen is in het belang van de gehele samenleving en de bescherming van een veilig en stabiel financieel stelsel in onze maatschappij. Hiermee is derhalve sprake van een zwaarwegend algemeen belang dat het verstrekken van relevante justitiële gegevens rechtvaardigt.

DNB zal de benodigde terughoudendheid in acht nemen bij het opvragen van justitiële gegevens. DNB dient de gegevens te verwerken in overeenstemming met zowel de geheimhoudingsplicht van artikel 52 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, als de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) die van toepassing is op verwerking van persoonsgegevens door DNB. DNB heeft voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het DGS al een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd. Deze wordt echter aangepast omdat daarbij ingevolge dit besluit ook justitiële gegevens, wat strafrechtelijke gegevens zijn in de zin van de AVG, zullen worden verwerkt. Dat doet het risico van de verwerking voor betrokkenen toenemen. Daarbij wordt de nodige aandacht besteedt aan een veilige wijze van uitvraag van de gegevens bij Justid, een adequaat hoog beveiligingsniveau, interne afscherming van de gegevens, strikte bewaartermijnen om de gegevens niet langer te verwerken dan noodzakelijk is, en maatregelen om niet toegestaan gebruik voor andere doelen te voorkomen.

Onderdeel B

Artikel 16, aanhef en onder h, voorziet in een grondslag voor verstrekking van justitiële gegevens aan de minister. Het gaat hierbij om de justitiële gegevens van een aanbieder of verrichter van buitengerechtelijke incassodiensten (hierna: een buitengerechtelijke incassodienstverlener) die zich moet registeren in het register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki) en, voor zover van toepassing, bestuurders van de buitengerechtelijke incassodienstverlener.

Dit register wordt gehouden door de minister. Bij de aanvraag tot inschrijving in het register of een wijziging van een (opgenomen) registratie moet de minister op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 8, tweede lid, van de Wki een betrouwbaarheidstoets verrichten, waarbij onder meer de antecedenten van de aanvrager en eventuele bestuurders worden gecontroleerd. De minister weigert inschrijving in het register onder meer als het bedrijf van de aanvrager door de strafrechter is stilgelegd of een bestuurder van de aanvrager een beroepsverbod van de strafrechter heeft gekregen. Verder kan de toezichthouder, de Inspectie Justitie en Veiligheid1, in het kader van de toezichtstaak verzoeken om opnieuw te kijken of aan vorenbedoelde betrouwbaarheidstoets wordt voldaan, zodat de minister kan beoordelen of de registratie in het register op grond van artikel 17 van de Wki moet worden doorgehaald.2

Om uitvoering te kunnen geven aan voornoemde regelgeving, en dus de vereiste betrouwbaarheidstoets te kunnen verrichten, is het noodzakelijk dat de minister kan beschikken over de justitiële gegevens van de aanvrager en eventuele bestuurders. De betrouwbaarheidstoets vormt de basis voor de beoordeling van de minister of naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de regels uit de Wki en of zal worden gehandeld in overeenstemming met wat van een goede buitengerechtelijke incassodienstverlener in het maatschappelijke verkeer mag worden verwacht. Met behulp van de justitiële gegevens wordt onderzocht of de betrokken personen voldoende betrouwbaar zijn, gelet op het aard van het werk van een buitengerechtelijke incassodienstverlener. Andere informatie kan daarbij ook relevant zijn, bijvoorbeeld de overige activiteiten die de betrokken personen ontplooien.3 Daarmee is de betrouwbaarheidstoets uitgebreider dan een onderzoek dat wordt verricht voor een Verklaring omtrent het gedrag.

De betrouwbaarheidstoets vormt een van de maatregelen om de geconstateerde misstanden in de buitengerechtelijke incassobranche weg te nemen en de kwaliteit daarvan te verbeteren, zodat onder meer kwetsbare schuldenaren beter worden beschermd. Voorkomen moet worden dat er situaties ontstaan waarin sprake is van grove misdragingen, zoals het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van schuldenaren, of wanbeleid bij een buitengerechtelijke incassodienstverlener.4 Hierin ligt een zwaarwegend algemeen belang dat het verstrekken van justitiële gegevens rechtvaardigt.

Justis, een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid, voert de betrouwbaarheidstoets feitelijk uit.5 Ten behoeve hiervan vraagt Justis het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Systeem bij Justid op. In het kader van de uitvoering van andere wetgeving, zoals de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, verwerkt Justis al justitiële gegevens.

Justis heeft de benodigde maatregelen getroffen op het gebied van een veilige wijze van uitvraag bij Justid, zoals een adequaat hoog beveiligingsniveau, interne afscherming van de justitiële gegevens, strikte bewaartermijnen en het voorkomen van niet-toegestaan gebruik voor andere doeleinden. Justis voert daarnaast een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit.

Onderdeel C

In onderdeel b is de verwijzing naar de verantwoordelijke minister geactualiseerd.

Onderdeel D

In artikel 26, eerste lid, is onderdeel d vervallen, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d. Het vervallen onderdeel d voorzag in de grondslag om justitiële gegevens desgevraagd te verstrekken aan de directeur van Joh. Enschedé Facilities BV ten behoeve van onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid van personen die belast zijn met het produceren van bankbiljetten en waardepapieren. In de Nota van Toelichting bij de totstandkoming van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in 2004 is als motivering voor deze grondslag opgenomen dat de gegevensverstrekking aan Joh. Enschede Facilities BV gekoppeld is aan het voorkomen van problemen (vanwege onbetrouwbaar personeel) die een economische ontwrichting tot gevolg hebben (Stb. 2004, 130). Sinds 2017 produceert Joh. Enschedé Facilities BV echter geen bankbiljetten meer. Daarnaast is niet aangetoond dat Joh. Enschedé Facilities BV (nog) waardepapieren produceert waarvan eventueel misbruik door onbetrouwbaar personeel kan leiden tot economische ontwrichting. De noodzaak en het zwaarwegende algemene belang voor het bestaan van de grondslag voor gegevensverstrekking is daarmee komen te vervallen.

Naar aanleiding van deze wijziging zal Joh. Enschedé Facilities BV hun screeningsproces voor toekomstig personeel moeten aanpassen. Daarbij kunnen zij in het vervolg bijvoorbeeld (onder meer) gebruik maken van het opvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.

Onderdeel E

De wijziging onder dit onderdeel is een technische aanpassing, die samenhangt met de naamwijziging van het desbetreffende bedrijf.

Onderdeel F
Eerste lid

Dit onderdeel betreft een nieuw artikel dat de grondslag bevat voor verstrekking van justitiële gegevens aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (hierna: WODC) ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek. Het WODC is het kennisinstituut voor het ministerie van Justitie en Veiligheid. Het kennisinstituut verricht zelf onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek of laat dit door externe partijen doen. Met feiten en kennis draagt het WODC bij aan het beleid van het ministerie ten behoeve van een veiligere en rechtvaardigere samenleving. Om het hiervoor benodigde onafhankelijke wettenschappelijke onderzoek deugdelijk te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat het WODC kan beschikken over justitiële gegevens. Tevens wordt daarmee een zwaarwegend algemeen belang gediend, namelijk het met feiten en kennis kunnen onderbouwen van het beleid gericht op een veiligere en rechtvaardigere samenleving.

De mogelijkheid tot gegevensverstrekking aan het WODC is niet nieuw. Deze grondslag vervangt namelijk de toestemmingsbrief van de minister, die naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 31 is afgegeven en waarop tot op heden de verstrekking van justitiële gegevens aan het WODC gebaseerd was. Een dergelijke toestemmingsbrief moet echter steeds worden geactualiseerd en verlengd. Wegens het structurele karakter van de gegevensverstrekking, is een vaste verstrekkingsgrondslag – gebaseerd op artikel 15 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens – passender en biedt dit meer continuïteit alsmede rechtszekerheid. De noodzaak voor een vaste verstrekkingsgrondslag is mede gelegen in het belang van een bruikbaar, consistent en volledig bestand ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek. Enerzijds omdat structurele werkzaamheden, zoals het onderzoeken van recidive en criminele carrières, het gebruik van die gegevens noodzakelijk maken, en anderzijds omdat vaker ad hoc informatie wordt gevraagd door bijvoorbeeld de Tweede Kamer, de Algemene Rekenkamer, of wetenschappelijke instituten. Hiervoor dienen de betreffende gegevens beschikbaar te komen, te zijn en te blijven. Na het verstrijken van de bewaartermijnen zullen de gegevens namelijk niet meer beschikbaar zijn bij Justid (die de gegevens verstrekt aan het WODC). Op deze manier kan worden teruggekeken over de grens van de bewaartermijn heen, zoals bijvoorbeeld nodig is voor de Recidivemonitor of voor de kwaliteit van onderzoek, ten aanzien van nazorgbeleid. Door structurele verstrekking aan het WODC mogelijk te maken, wordt voorzien in het benodigde bruikbare, consistente en volledige gegevensbestand.

Voor wat betreft de gegevensverstrekking aan het WODC is bepaald dat dit ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek mogelijk is, en voor zover dit noodzakelijk is voor het WODC ter uitvoering van zijn taken. Deze noodzakelijkheidstoets impliceert dat getoetst wordt dat de gegevens daadwerkelijk nodig zijn om het onderzoek te kunnen uitvoeren. Ook zal hierbij een afweging dienen te worden gemaakt tussen het belang dat met de gegevensverstrekking wordt gediend en de (eventuele) inbreuk door de gegevensverstrekking op het recht van bescherming van persoonsgegevens. Deze belangenafweging kan aanleiding zijn voor de verstrekkende organisatie (Justid) om bij de verstrekking van de gegevens nadere voorwaarden te stellen (waarvoor het derde lid een grondslag bevat).

In de praktijk worden de justitiële gegevens door Justid aan het WODC verstrekt, waarbij wordt gewerkt met een kluisprocedure. Het WODC versleutelt (pseudonimiseert) de gegevens en slaat ze op in de onderzoeks- en beleidsdatabank justitiële documentatie (hierna: OBJD), zodat zij door de wetenschappers van het WODC enkel versleuteld worden gebruikt voor het wetenschappelijke onderzoek. Alleen waar dat noodzakelijk is voor specifiek onderzoek (denk aan de Recidivemonitor of ketenbreed onderzoek) worden gegevens terug-herleid om aan andere gegevens gekoppeld te worden. Na deze koppeling vindt opnieuw versleuteling plaats. Verstrekking van personalia kan noodzakelijk zijn omdat (wettelijke) persoonsnummers niet altijd dekkend zijn voor het vaststellen van recidive door betrokkenen over een langere periode. Daarnaast kunnen persoonsgegevens nodig zijn ten behoeve van bijvoorbeeld crimineel onderzoek dat generatie of familie gerelateerd is. Wegens deze gevallen is afgezien van de verplichting tot gegevensverstrekking aan het WODC in gepseudonimiseerde vorm.

De gegevensverstrekking vindt elektronisch plaats via een beveiligde verbinding en de systemen waar de gegevens in worden opgeslagen hebben een adequaat beveiligingsniveau. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen om wiens gegevens het gaat, zeer beperkt is, al dan niet afwezig. Verder is sprake van dataminimalisatie. Nadat eenmalig een volledig bestand is verstrekt, worden vervolgens per kwartaal alleen de gegevens geleverd die in het afgelopen kwartaal zijn gewijzigd.

Na de verstrekking van de justitiële gegevens door Justid aan het WODC vallen de gegevens niet meer onder het regime van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, maar als strafrechtelijke gegevens onder het regime van de AVG. Daarbij gelden specifieke regels op het gebied van verwerking van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Na verstrekking bepaalt het WODC op basis van de AVG wat de bewaartermijn van de gegevens in de OBJD is. De bewaartermijnen houden onder andere rekening met de periode waarover de gegevens redelijkerwijs beschikbaar moeten zijn voor het uitvoeren van onderzoek en het principe van controleerbaarheid en wetenschappelijke integriteit. De gegevens in de OBJD worden in beginsel langdurig bewaard, omdat deze langdurig beschikbaar moeten zijn voor onderzoek naar criminele carrières, recidive en historisch criminologisch onderzoek. Elke drie jaar wordt opnieuw gemotiveerd waarom en hoe lang de gegevens bewaard blijven. Het WODC ziet hierop toe en legt dit vast. Door een expliciete motivatie voor het bewaren van de gegevens wordt tegemoetgekomen aan de beginselen van dataminimalisatie in de AVG.

Voor de gegevensverstrekking aan het WODC is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling – beter bekend als een data protection impact assessment (hierna: DPIA) – vastgesteld. Hierin is met inachtneming van het voorgaande (zoals de waarborgen als de versleuteling van gegevens en de maatregelen rondom de beveiliging daarvan) positief geadviseerd over deze wijziging in het Bjsg.

Tweede lid

Uit het tweede lid van dit nieuwe artikel volgt dat het WODC gepseudonimiseerde gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek verder kan verstrekken aan derden, ofwel onderzoekers die niet werkzaam zijn bij het WODC, die daar om verzoeken. Als gezegd betreft het nieuwe artikel 31a een structurele grondslag voor verstrekking van justitiële gegevens aan het WODC ten behoeve van beleidsinformatie, wetenschappelijk onderzoek en statistiek. De aan het WODC verstrekte gegevens worden geautomatiseerd versleuteld (gepseudonimiseerd) opgeslagen in de OBJD en er wordt gebruik gemaakt van de eerdergenoemde kluisprocedure. Het WODC kan hierdoor snel en doorlopend gebruik maken van de betreffende gegevens voor wetenschappelijke onderzoeken in versleutelde vorm én met de juiste waarborgen op het gebied van privacyregelgeving. Indien de versleuteling telkens via Justid moet gebeuren duurt dit langer. Bovendien hoeft er op deze wijze minder capaciteit aan de zijde van Justid te worden aangesproken. Met het oog op de behartiging van voornoemde veiligheidswaarborgen en efficiëntiedoeleinden is het de bedoeling dat wetenschappelijke onderzoekers die niet werkzaam zijn bij het WODC, het WODC verzoeken om de gepseudonimiseerde gegevens uit de OBJD te verkrijgen, indien zij deze nodig hebben ten behoeve van specifieke wetenschappelijke of statistische onderzoeken. Bij de beoordeling van een verzoek worden de criteria gehanteerd die zijn vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de wet- en regelgeving omtrent gegevensbescherming, conform het databeleid van het WODC. Daarnaast geldt ook hier dat de gegevensverstrekking noodzakelijk moet zijn ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek en statistiek. Een verzoek van een onderzoeker die niet werkzaam is bij het WODC om niet-gepseudonimiseerde gegevens zal, zoals ook thans het geval is, op grond van artikel 31 moeten worden beoordeeld door de minister.

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat aan de verstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorwaarden kunnen worden verbonden. Ten aanzien van de verstrekking op grond van het eerste lid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de voorwaarde dat het WODC de gegevens na ontvangst pseudonimiseert en die gegevens enkel waar dat noodzakelijk is voor specifiek onderzoek (tijdelijk) mag terug-herleiden om aan andere gegevens gekoppeld te worden. Ook is denkbaar dat aan de gegevensverstrekking als voorwaarde wordt verbonden dat benadering van personen over wie justitiële gegevens worden verwerkt door de onderzoeker (in beginsel) niet plaatsvindt. Ten aanzien van de verstrekking op grond van het tweede lid zullen de voorwaarden (kunnen) inhouden dat het WODC bij de behandeling van een verzoek om gegevensverstrekking eenzelfde procedure toepast als wanneer het gaat om het gebruik van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek door het WODC zelf. Deze procedure houdt in dat de onderzoeker door middel van documentatie, zoals bijvoorbeeld een onderzoeksvoorstel, datamanagementplan en DPIA, moet aantonen dat de gegevens nodig zijn ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.

Artikel II (Wijziging Besluit politiegegevens)

Algemeen (ten aanzien van de onderdelen A, B en C)

Artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens houdt in dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur personen en instanties kunnen worden aangewezen aan wie of waaraan, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens worden of kunnen worden verstrekt ter uitvoering van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven taak. In het Besluit politiegegevens zijn deze personen en instanties aangewezen, waarmee de grondslagen voor gegevensverstrekking zijn geregeld. Met Artikel II worden verschillende grondslagen voor gegevensverstrekking toegevoegd, maar ook worden enkele bestaande grondslagen gewijzigd. Hierbij is telkens van belang dat voor een verstrekkingsgrondslag voldoende wordt gemotiveerd dat sprake is van een zwaarwegend algemeen belang op basis waarvan een structurele gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de genoemde instanties. Gelet op artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) dient onder het begrip zwaarwegend algemeen belang te worden verstaan het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Onderdelen A en G (wijziging artikelen 4:1, eerste lid, en 6a:5, eerste lid)

In de artikelen 4:1, eerste lid, onderdeel d, en 6a:5, eerste lid, onderdeel d, is de verwijzing naar de verantwoordelijke minister geactualiseerd.

Onderdeel B (wijziging artikel 4:2, eerste lid)

Artikel 4:2, eerste lid, biedt een grondslag voor het kunnen verstrekken van politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg), ten behoeve van een goede taakuitvoering. Het artikellid is op een aantal punten gewijzigd.

Ten eerste zijn de verwijzingen naar de verantwoordelijke ministers geactualiseerd (onderdelen m, eerste wijziging, r en y) en is een foute verwijzing hersteld (onderdeel m, tweede wijziging).

Ten tweede is in onderdeel p de grondslag voor de verstrekking aan de Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen, geschrapt. Deze grondslag is verplaatst naar artikel 4:3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 6°. Voor een inhoudelijke toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op dat artikelonderdeel.

Ten derde is onderdeel u vervallen. De grondslagen voor gegevensverstrekking aan de klachtencommissies van de politie en de Koninklijke Marechaussee zijn verplaatst naar artikel 4:3, eerste lid, onderdeel #2. Voor een inhoudelijke toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op dat artikelonderdeel.

Ten vierde is onderdeel v aangepast, nu de daarin opgenomen grondslag te beperkt was. De grondslag in onderdeel v zag op gegevensverstrekking aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA), ten behoeve van de huisvesting van een vreemdeling en de handhaving van de orde en veiligheid in het aanmeldcentrum. Allereerst bleek in voornoemde grondslag de term «huisvesting» te begrensd, nu de taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op dit gebied volgens artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, ruimer zijn. Daarnaast was de term «aanmeldcentrum» niet meer accuraat, omdat asielzoekers kunnen worden opgevangen en gehuisvest in verschillende soorten opvangvoorzieningen en niet alleen in aanmeldcentra. Het begrip opvangvoorziening wordt gedefinieerd als een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het COA opvang wordt geboden aan asielzoekers (artikel 1, onderdeel h, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005).

Het doel van de aanpassing en uitbreiding van de grondslag is dat het COA daardoor beter in staat is te voldoen aan de uitvoering van de aan het COA opgedragen taken. Met de nieuwe grondslag kan het COA politiegegevens ontvangen ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De taken in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers houden in dat het COA is belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening. De opvangcentra vormen leefgemeenschappen waar asielzoekers van diverse nationaliteiten en met verschillende achtergronden en ervaringen gedurende een langere periode moeten samenleven. Om de leefbaarheid en beheersbaarheid in stand te houden is het COA uit hoofde van haar wettelijke taak gehouden om de orde en veiligheid op een locatie te borgen, zowel voor COA-bewoners als voor het personeel op de locaties.

Daartoe is het noodzakelijk dat het COA politiegegevens kan ontvangen met het oog op het nemen van maatregelen omtrent de te stellen regels die gelden in de opvang en de plaatsing en begeleiding van asielzoekers. De maatregelen die het COA kan nemen zijn opgenomen en nader omschreven in het Maatregelenbeleid COA. Het COA kan twee soorten maatregelen opleggen die rechtsgevolgen hebben. Dit betreffen de Reglement Onthoudingen Verstrekkingen-maatregel en de handhavings- en toezichtslocatie-maatregel (hierna: HTL-maatregel). Oplegging van deze maatregelen is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en de oplegging daarvan zal daarmee moeten voldoen aan vereisten als motivering en proportionaliteit en subsidiariteit. In voorkomende gevallen zal de oplegging van de maatregel tot plaatsing van een persoon in een handhavings- en toezichtlocatie (HTL-maatregel) worden overwogen. Het doel van deze maatregel is het handhaven van de orde in de opvangvoorziening en de veiligheid van personeel en COA-bewoners op de opvanglocatie. Per individueel geval zal worden afgewogen of het opleggen van een dergelijke HTL-maatregel in een bepaald geval gerechtvaardigd is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wegens een veiligheidsincident in een opvangvoorziening met (zeer) grote impact voor personeel, bewoners of omwonenden. Politiegegevens zijn nodig voor het maken van een juiste afweging en het nemen van een rechtvaardige beslissing inzake de te nemen maatregel(en).

Politiegegevens dienen met het oog op een zwaarwegend algemeen belang alleen te worden verstrekt wanneer zij individueel, in onderlinge samenhang of in samenhang met andere gegevens waarover het COA beschikt, noodzakelijk zijn voor de beoordeling of er sprake is van een incident met grote of zeer grote impact op (het gevoel van) veiligheid van personen en de orde en veiligheid moet worden gehandhaafd, of wanneer zij nodig zijn om andere maatregelen te nemen gericht op de veiligheid van het personeel of de bewoners van de opvangvoorzieningen. Het gaat dus niet om een automatische gegevensverstrekking, maar om het mogelijk maken van het verstrekken van gegevens in individuele casuïstiek voor zover dat noodzakelijk en evenredig is. Het zwaarwegend algemeen belang dat met deze gegevensverstrekking wordt gediend, is dus de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het voorkomen van wanordelijkheden en overlast (ofwel de verstoring van de orde en veiligheid).

De politiegegevens waar het in een dergelijk geval om gaat zijn gegevens omtrent strafbare feiten of meldingen van (ernstig) overlast gevend gedrag door asielzoekers buiten de opvangvoorziening. De meldingen, aangiftes, mutaties en bejegeningsinformatie worden door de politie verwerkt op grond van artikel 8 en artikel 13, eerste lid, Wpg. Daarbij gaat het niet om gegevens die worden verwerkt in het kader van een opsporingsonderzoek (artikel 9 Wpg). Meer specifiek gaat het per relevante registratie om een beschrijving van wat de rol van de overlastgevende of verdachte asielzoeker is geweest bij het incident, wat voor type incident het was, wanneer het incident heeft plaatsgevonden, en wat daarbij het feitenrelaas was. Ten aanzien van de criteria die dienen te worden gehanteerd voor het delen van de gegevens, die op grond van artikel 8 en 13, eerste lid, Wpg, worden verwerkt, kan in het bijzonder ook aansluiting worden gezocht bij de criteria die worden gehanteerd voor plaatsing op de zogeheten Top-X lijst overlastgevende asielzoekers (Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 december 2019, Kamerstukken II, 2019–2020, 19 367, nr. 2572).

De criteria waar het in de Top-X lijst om gaat, houden in dat er sprake moet zijn van een veelpleger (vijf of meer registraties als verdachte door de politie in Nederland, in de afgelopen drie jaar), een registratie als verdachte van één of meer delicten met grote impact (dat wil zeggen op het gebied van straatroven, roofovervallen, inbraken aangevuld met geweld, moord, doodslag en zedendelicten) of een registratie als verdachte van een misdrijf gepleegd tegen een ambtenaar in het kader van Veilige Publieke Taak (in de afgelopen drie jaar). Op deze manier is de gevraagde gegevensdeling een versterking van de integrale aanpak van overlastgevende asielzoekers door de eerder beoogde intensievere samenwerking met de politie. Dat is tevens in lijn met de inzet op het gebied van overlastgevende en criminele asielzoekers: een harde, integrale aanpak van overlast in samenwerking met organisaties in de migratieketen (COA, DT&V, IND), gemeenten, politie en het OM (Kamerstukken II, 2020–2021, 19 637, nr. 2671, p. 1).

Onderdeel C (wijziging artikel 4:3, eerste en vijfde lid)

Dit onderdeel strekt tot uitbreiding van een aantal grondslagen voor de verstrekking van politiegegevens en herstel van een aantal omissies in artikel 4:3.

Eerste lid

Op grond van artikel 4:3, eerste lid, kunnen politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 Wpg worden verstrekt aan een organisatie wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een taak waarmee een zwaarwegend algemeen belang wordt gediend. Een waarborg daarbij is dat de bevoegd functionaris (bij de politie) beoordeelt of het verstrekken van politiegegevens in een bepaald geval ook voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, mede gelet op de tactische belangen van de opsporing. De bevoegd functionaris zal bij deze beoordeling indien nodig afstemmen met het bevoegd gezag (de officier van justitie). De officier van justitie is immers de leider van het opsporingsonderzoek, die zich kan verzetten tegen de verstrekking wanneer daardoor het opsporingsbelang kan worden doorkruist.

Het artikellid is op een aantal punten gewijzigd.

Centraal Justitieel Incassobureau

Ten eerste is in onderdeel a, subonderdeel 6°, de grondslag voor het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) om politiegegevens te ontvangen verruimd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van verschillende geldelijke sancties of maatregelen. Het doel hiervan is om de informatiepositie van het CJIB met betrekking tot de omvang en vindplaats van mogelijke vermogensbestanddelen waarop verhaal kan worden gehaald te verbeteren.

De Minister van Justitie en Veiligheid is sinds de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (artikel 6:1:1 van het Wetboek van Strafvordering). Het CJIB is feitelijk belast met de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, inhoudende geldelijke sancties, en het beheer en verwerking van dienaangaande gegevens (artikel 63d, eerste lid, onderdeel d, van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid).

Gebleken is dat de grondslag voor verstrekking van politiegegevens ten behoeve van de tenuitvoerlegging van ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen (zoals die tot op heden gold op grond van artikel 4:2, eerste lid, onderdeel p, voor politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, Wpg) en de grondslag voor verstrekking van politiegegevens ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een ontnemingsmaatregel (zoals die tot op heden gold op grond van artikel 4:3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, voor politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, Wpg) ontoereikend waren. Het CJIB heeft in het kader van een goede taakuitvoering van reeds andere opgelegde taken namelijk aangegeven in meer gevallen politiegegevens nodig te hebben die door de politie of een bijzondere opsporingsdienst, zoals de FIOD, worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, Wpg. Gegevens uit opsporingsonderzoeken en gegevens waarmee inzicht wordt verkregen in de betrokkenheid bij ernstige criminaliteit kunnen inzicht verschaffen in het vermogen van een persoon. Het CJIB heeft deze gegevens niet alleen nodig ten behoeve van de inning van een ontnemingsmaatregel, maar ook voor het innen van andere geldelijke sancties, zoals geldboetes, de maatregel kostenverhaal, de schadevergoedingsmaatregel en het verbeurdverklaren van niet in beslag genomen voorwerpen, waarbij het vermoeden is dat er vermogen is weggesluisd of verhuld. De tenuitvoerlegging van deze geldelijke sancties kan mede omvatten het instellen van een Strafrechtelijk Executie Onderzoek, een gijzelingsprocedure, het veiligstellen van voorwerpen of het verstrekken van een opdracht aan een gerechtsdeurwaarder om beslag te leggen. Middels deze grondslag voor gegevensverstrekking kan het CJIB daarmee rekening houden bij de executie. Met een effectieve tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen dan wel sancties is een zwaarwegend algemeen belang gediend, te weten het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen door het daadwerkelijk ten uitvoerleggen van opgelegde straffen. Het belang van een effectieve tenuitvoerlegging van opgelegde straffen weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie de politiegegevens betrekking hebben.

De gegevens die het CJIB ontvangt uit de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV; een samenwerkingsverband tussen de politie, Belastingdienst, Douane, FIOD, CJIB, Financial Intelligence Unit, KMar, bijzondere opsporingsdiensten en het openbaar ministerie, dat rapportages met gegevens levert) zien hoofzakelijk op fiscaal geregistreerde inkomen en vermogen. Verhuld vermogen blijft daarbij buiten beeld. De ruimere mogelijkheid voor verstrekking van politiegegevens aan het CJIB is daarom noodzakelijk, zodat aan de hand daarvan een goed beeld van iemands vermogenspositie kan worden gevormd, het door de veroordeelde verhulde vermogen beter in kaart kan worden gebracht en geldelijke sancties beter kunnen worden geïnd.

Gelet op het voorgaande verruimt deze wijziging de verstrekkingsgrondslag voor politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 Wpg aan het CJIB ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een geldboete als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), van de verbeurdverklaring van niet in beslaggenomen voorwerpen, bedoeld in artikel 34 Sr, of van een maatregel als bedoeld in de artikelen 36b, eerste lid, 36e, eerste lid, of 36f, eerste lid, Sr. Hieronder valt dus ook het vervallen onderdeel p uit artikel 4:2, eerste lid (Artikel II, onderdeel B, tweede lid).

Met betrekking tot informatie van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) (politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig artikel 10, eerste lid, onderdeel a, Wpg) wordt nog opgemerkt dat deze informatie vaak zachte gegevens bevat over personen die mogelijk betrokken zijn bij zware criminaliteit. De betrouwbaarheid van dergelijke informatie kan niet altijd worden vastgesteld. Voor de verwerking van dergelijke gegevens geldt binnen de politie en de Koninklijke Marechaussee een strikt regime. Het ligt dan ook in de rede dat de verstrekking aan het CJIB ten behoeve van de inning van geldelijke sancties wordt beperkt tot de TCI-gegevens die operationeel gebruikt kunnen worden (gegevens met de afhandelingscodes 11 (operationeel te gebruiken) of 01 (alleen te gebruiken na overleg met de afzender), als bedoeld in bijlage I bij het Besluit verplichte politiegegevens). De politie en de Koninklijke Marechaussee dient te allen tijde een afweging te maken ten aanzien van de verstrekking, waarbij rekening wordt gehouden met de te verstrekken gegevens en de taak waarvoor het CJIB die gegevens nodig heeft. Het hoofd van het TCI wordt betrokken bij deze afweging en de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

Indien het in het kader van de uitvoering van de wettelijke taken van het CJIB of naar aanleiding van een vordering daartoe nodig is om de gegevens aan een derde te verstrekken, zoals in geval een gerechtsdeurwaarder de opdracht krijgt om beslag te leggen, verstrekt het CJIB alleen de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beslaglegging, zoals administratieve kenmerken en de locatie van een voorwerp.

Het CJIB verwacht op jaarbasis ongeveer 100 verzoeken te doen. Bevraging zal in beginsel beperkt blijven tot de meer omvangrijke geldelijke sancties. Het CJIB zal voorafgaand aan de eerste verwerking van deze politiegegevens een DPIA uitvoeren alsmede een impactanalyse met betrekking tot de beveiligingsaspecten.

Nationaal Cyber Security Centrum

Ten tweede is aan onderdeel a een grondslag toegevoegd voor de verstrekking van politiegegevens aan de Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de taakuitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, en tweede lid, van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen, waarmee het Nationaal Cyber Security Centrum is belast.

In toenemende mate is er sprake van cybercriminaliteit. Cybercriminaliteit vormt een belangrijke bedreiging voor de cybersecurity en de nationale veiligheid van Nederland en kan grote maatschappelijke gevolgen hebben voor de veiligheid van ons land. De aanpak van cybercriminaliteit is daarom een prioriteit in de landelijke Veiligheidsagenda voor 2023–2026. Daarnaast wordt in de bestrijdingsstrategie van de politie en het openbaar ministerie ingezet op preventie en het voorkomen van (verdere) schade in samenwerking met publieke en private partners. Een belangrijk onderdeel van deze strategie is het informeren en waarschuwen van (potentiële) slachtoffers. Deze preventieve aanpak sluit ook aan bij de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) 2022–2028 van de Minister van Justitie en Veiligheid (Kamerstukken II, 2022–2023, 26 643, nr. 925). Informatie-uitwisseling is daarbij van groot belang.

Het Nationaal Cyber Security Centrum (hierna: NCSC) heeft op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Wbni), die uitvoering geeft aan Richtlijn (EU) 2016/1148, een belangrijke rol in de digitale veiligheid van Nederland.

Het NCSC heeft het mandaat (van de Minister van Justitie en Veiligheid), de expertise en de middelen om (onder andere) dreigingsinformatie of gegevens over incidenten te verstrekken wanneer bijvoorbeeld digitale systemen aantoonbaar kwetsbaar zijn door misconfiguratie of als sprake is van de aanwezigheid van malware of het hosten van websites die worden gebruikt voor phishing.

De politie heeft vanuit haar opsporingstaak regelmatig de beschikking over (grote hoeveelheden) slachtoffergegevens of dreigingsinformatie op het gebied van cybercriminaliteit. Zij heeft een unieke informatiepositie als het gaat om inzicht krijgen in de slachtoffers van cybercrime, het kunnen voorkomen van slachtofferschap van cybercrime, en het beperken of voorkomen van schade door (ophanden zijnde) cyberaanvallen. Het notificeren en identificeren van deze (potentiële) slachtoffers en het delen van dreigingsinformatie is echter een complex en gespecialiseerd proces waar de politie niet op is toegerust, maar het NCSC wel. De verwerkingsverantwoordelijke van de NCSC is de Minister van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 17 van de Wbni. Er kunnen politiegegevens worden verstrekt die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 Wpg. Het betreft uit politieonderzoeken verkregen slachtoffergegevens (bijvoorbeeld namen, Internet Protocol-adressen, mailadressen, domeinnamen, accountgegevens) zodat het NCSC deze kan duiden en waar mogelijk kan overgaan tot notificatie en het verrichten van analyses en onderzoek (artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, Wbni), of kan doorverstrekken (artikel 3, tweede lid, Wbni) zodat derde partijen die volgens de Wbni daartoe gemachtigd zijn hen kunnen notificeren. Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk om de gegevens zo accuraat, tijdig en compleet mogelijk te verstrekken aan het NCSC.

Bij ontvangst van de informatie toetst het NCSC of ter voorkoming van nadelige maatschappelijke gevolgen gegevens over dreigingen en incidenten verder moeten worden gedeeld met bepaalde organisaties. Voor de verwerking van gegevens beschikt het NCSC over een separaat netwerk waarvoor zeer strenge gegevensbeveiligingseisen gelden en autorisaties nodig zijn. Medewerkers die hiermee werken hebben voor indiensttreding een verklaring van geen bezwaar nodig.

Ten behoeve van slachtoffernotificatie zal in de meeste gevallen het Internet Protocol-adres (hierna: IP-adres) van het besmette systeem van een slachtoffer worden gebruikt voor notificatie. Het IP-adres zal via het NCSC gedeeld worden met andere partijen die genoemd zijn in de Wbni, zoals organisaties die tot taak hebben anderen te informeren, aangewezen computercrisisteams, of de Internet Service Providers (hierna: ISP). Deze partijen hebben goed zicht op hun achterban en kunnen hen notificeren. Een ISP kan dan bijvoorbeeld een vertaling doen naar welke klant er achter het IP-adres zat op het specifieke tijdstip. Vervolgens kan de ISP een notificatie naar de klant sturen, waarna de klant het besmette systeem (bijvoorbeeld een laptop of smartphone) kan identificeren aan de hand van de context over het besmette systeem die aan hem wordt meegegeven. Het is daarom essentieel, en in het belang van het slachtoffer, dat bij de slachtoffernotificatie zo veel mogelijk context wordt meegegeven over het besmette systeem die kan helpen bij de identificatie van het systeem. Dreigingsinformatie kan van verschillende niveaus zijn. In sommige gevallen is deze informatie herleidbaar tot individuele aansluitingen, die vervolgens weer herleidbaar kunnen zijn tot personen. Voor die gevallen is het noodzakelijk om een grondslag tot verstrekking van politiegegevens te creëren.

Verstrekking van politiegegevens aan het NCSC vindt nu incidenteel plaats. Door het structureel kunnen verstrekken van slachtoffer- en dreigingsinformatie aan het NCSC kan de politie tijdig en adequaat, via het NCSC, hulp verlenen aan slachtoffers van cybercrime, kan schade worden beperkt of zelfs worden voorkomen, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen, en wordt de digitale weerbaarheid van Nederland tegen cybercrime vergroot. Hiermee wordt een zwaarwegend algemeen belang gediend, gelet op de grote maatschappelijke gevolgen van cybercriminaliteit voor onder meer de nationale veiligheid, de openbare veiligheid en het economische welzijn van ons land. Daarnaast wordt zo bijgedragen aan het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dit zwaarwegend algemeen belang weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie de politiegegevens betrekking hebben.

Technische wijziging

Ten derde is in het eerste lid, onderdeel l, de verwijzing naar niet bestaande artikelonderdelen (a en e) van artikel 1, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur geschrapt.

Gebruik van het symbool #

Voor de hierna toegelichte wijzigingen van artikel 4:3, eerste lid, is gebruik gemaakt van het symbool #. Dit symbool is in de drukproeffase van het Staatsblad vervangen door de te hanteren lettering. Hiermee is bewerkstelligd dat de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste geldende onderdeel. Dit in verband met de reeds gepubliceerde wijziging van het Besluit politiegegevens van 8 april 2024, waarmee artikel 4:3, eerste lid, eveneens wordt gewijzigd, maar waarvan op het moment van het vaststellen van het onderhavige besluit nog niet duidelijk was wanneer deze wijziging in werking treedt (Stb. 2024, 85).

Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen

Ten vierde is een nieuw onderdeel #1 toegevoegd waarin de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) als ontvanger van politiegegevens wordt aangemerkt. De Nationaal Rapporteur heeft wettelijke onderzoeks-, advies- en rapportagetaken op het terrein van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen (artikel 5 van de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen). Aan de hand van het onderzoek van de Nationaal Rapporteur wordt het inzicht in mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen verkregen en worden aanbevelingen gedaan ter verbetering van de (strafrechtelijke) aanpak en bescherming van burgers. Nederland is verplicht tot het monitoren van statistieken van mensenhandel door middel van een rapporteur volgens de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.

De Nationaal Rapporteur heeft ten behoeve van een goede taakuitvoering en met het oog op een zwaarwegend algemeen belang (namelijk het bijdragen aan het voorkomen van wanordelijkheden en ernstige strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen) politiegegevens nodig die worden verwerkt door onder andere de politie, de KMar en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Het zwaarwegend algemeen belang weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben. Het gaat om gegevens die inzicht geven in de omvang (aantallen, verhoudingen, jaarlijkse ontwikkelingen) en de aard (type seksueel geweld of mensenhandel, kenmerken van verdachten en slachtoffers, informatieve gesprekken, aangiften et cetera) van deze fenomenen in de strafrechtelijke aanpak. Het gaat zowel om de signalering van slachtoffers en strafbare feiten als om opsporing van deze delicten. De Nationaal Rapporteur brengt sinds 2023 telkens een gecombineerde monitor uit per mandaat. Hiervoor zijn politiegegevens nodig die worden verwerkt overeenkomstig artikel 8 Wpg over de signalering van mensenhandel of seksueel geweld tegen kinderen en over slachtoffers die in beeld zijn bij de politie nodig om te koppelen aan gegevens over hulpverlening of bijvoorbeeld om inzicht te geven in herhaald slachtofferschap. Ook zijn politiegegevens nodig die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en artikel 10, eerste lid, onderdelen a en c, Wpg, uit opsporingsonderzoeken inzake mensenhandel. Ten slotte kunnen politiegegevens nodig zijn ten behoeve van het opstellen van thematische rapporten, bijvoorbeeld over fenomeenbeschrijving en de (effectiviteit van de) strafrechtelijke aanpak hiervan. De Nationaal Rapporteur draagt met deze werkzaamheden bij aan de bestrijding van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen en de negatieve gevolgen daarvan.

De afgelopen jaren zijn telkens incidenteel politiegegevens verstrekt aan de Nationaal Rapporteur op grond van artikel 22, eventueel in combinatie met artikel 18, tweede lid, Wpg. Gezien de structurele aard van de verzoeken en de taak van de Nationaal Rapporteur is een vaste grondslag voor gegevensverstrekking in het Bpg noodzakelijk, mede ten behoeve van de rechtszekerheid en het bieden van duidelijkheid.

De gegevensverstrekking wordt beperkt doordat vooraf selectie wordt toegepast. Uitsluitend de voor het onderzoek noodzakelijke velden worden verstrekt. Voor de levering van gegevens aan de Nationaal Rapporteur op grond van het Bpg wordt een DPIA uitgevoerd. De Nationaal Rapporteur spant zich in om in een zo vroeg mogelijk stadium de ontvangen gegevens te anonimiseren. De ontvangen gegevens worden beveiligd opgeslagen. Uitsluitend onderzoekers hebben toegang tot de gegevens. Er worden geen gegevens doorverstrekt aan andere partijen. De rapporten van de Nationaal Rapporteur bevatten uitsluitend geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens. De maximale bewaartermijn bedraagt tien jaar. Daarna worden de gegevens digitaal vernietigd en, waar van toepassing, fysiek vernietigd.

Het kan voorkomen dat de Nationaal Rapporteur ter uitvoering van de wettelijke taak naast politiegegevens ook inzicht wenst te krijgen in justitiële, strafvorderlijke en gerechtelijke gegevens. Voor wat betreft de verstrekking van deze gegevens wordt verwezen naar het reeds bestaande artikel 31 Bjsg. Tevens biedt het nieuwe artikel 31a, tweede lid, Bjsg een verstrekkingsgrondslag.

Tot slot wordt nog opgemerkt dat deze grondslag een ander doel treft dan de grondslag onder artikel 4:2, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3˚. Op basis van deze bepaling kunnen aan stichting Comensha (Comensha staat voor Coördinatiecentrum Mensenhandel), politiegegevens worden verstrekt die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, Wpg, voor zover zij deze politiegegevens behoeven voor de opvang en verzorging van slachtoffers of voor de registratie van gegevens over mensenhandel. Het doel van de verstrekking is steeds het behartigen van de belangen van slachtoffers van mensenhandel, ook in de gevallen waarin (nog) geen strafvervolging is ingesteld. De stichting Comensha coördineert de opvang en verzorging van slachtoffers en registreert gegevens over mensenhandel, waarbij het gaat om de registratie van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel. Het registreren van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel, voert de stichting Comensha mede uit ten behoeve van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Stb. 2014, 585). Op dit laatste punt kan de stichting Comensha (in bepaalde mate) mogelijk dus behulpzaam zijn bij de uitvoering van de onderzoeks-, advies- en rapportagetaken van de Nationaal Rapporteur op grond van artikel 5 van de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Zoals gezegd, richt de stichting Comensha zich echter enkel op de slachtoffers van mensenhandel die bij hen bekend zijn. De Nationaal Rapporteur daarentegen heeft bredere en wettelijke taken die inhouden het onderzoeken, adviseren en rapporteren over het onderwerp mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen als geheel, en tevens op nationaal niveau. Deze taakuitvoering is dus van andere orde en daarnaast is de grondslag voor gegevensdeling hier ruimer dan onder artikel 4:2, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3°.

Klachtencommissie

Ten vijfde is in een nieuw onderdeel #2 een grondslag opgenomen voor de verstrekking van politiegegevens ten behoeve van de leden van de onafhankelijk functionerende klachtencommissie die tot taak heeft het behandelen van een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie. Elke eenheid van de politie heeft een onafhankelijke klachtencommissie die de politiechef adviseert over een klacht.

Verstrekking aan leden van klachtencommissies van de politie of de Koninklijke Marechaussee en personen die de leden van deze commissies ondersteunen was reeds mogelijk op grond van artikel 4:2, eerste lid, onderdeel u, zoals dat tot op heden gold. Echter is die verstrekkingsgrondslag beperkt tot gegevens die (mede) worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, Wpg. Gebleken is dat ook politiegegevens die worden verwerkt met het oog op de opsporing of handhaving van de openbare orde (artikel 9 Wpg) noodzakelijk kunnen zijn bij het beoordelen van klachten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een proces-verbaal van een doorzoeking van een woning of het verhoor van een verdachte, waarbij iemand een klacht over een mogelijke misdraging heeft ingediend. Deze nieuwe grondslag voorziet daarom in de mogelijkheid voor verstrekking van ook die gegevens, hoewel de verstrekking wel noodzakelijk en evenredig moet zijn. Het onderdeel u uit artikel 4:2, eerste lid, dat met dit besluit is vervallen (Artikel II, onderdeel B, derde lid), komt in deze nieuwe grondslag terug. Gelet op artikel 19 van de Wpg is incidentele verstrekking hier niet mogelijk, nu de afhandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie niet onder de in dat artikel genoemde doelen valt.

Het doel van het afhandelen van een klacht van een burger is het wegnemen van onvrede, het herstellen van en lering trekken uit fouten en het wegnemen van zwakke punten in de politieorganisatie. Voor een behoorlijke afhandeling van klachten over politieoptreden is het noodzakelijk dat de klachtencommissie kan beschikken over de politiegegevens, waaronder gegevens die op grond van artikel 9 Wpg worden verwerkt. Met een deugdelijke klachtenbehandeling is een zwaarwegend algemeen belang gediend, namelijk de bescherming van de rechten van burgers die door politieoptreden geraakt worden. Daarnaast komt het voorgaande ook de nationale veiligheid ten goede. Immers is een goed functionerende, lerende en volgens de regels opererende politieorganisatie, waarin burgers vertrouwen hebben, onmisbaar in een rechtstaat als Nederland. Dit zwaarwegend algemeen belang weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie de politiegegevens betrekking hebben.

Ten opzichte van de verstrekkingsgrondslag van artikel 4:2, eerste lid, onderdeel u, is deze grondslag verder uitgebreid tot de klachtencommissie van de bijzondere opsporingsdiensten. In artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, wordt de mogelijkheid geboden tot inrichting van een klachtencommissie voor de behandeling van een klacht over een gedraging van een opsporingsambtenaar door de bijzondere opsporingsdiensten. De bijzondere opsporingsdiensten zijn daar inmiddels ook toe overgegaan. De klachtencommissie bij de bijzondere opsporingsdiensten heeft op gelijke voet als de overige klachtencommissies politiegegevens nodig voor de beoordeling van een klacht over het optreden van opsporingsambtenaren. Ook hier geldt – op dezelfde gronden als voor de klachtencommissie van de politie – dat met een deugdelijke klachtenbehandeling een zwaarwegend algemeen belang is gediend.

De te verstrekken gegevens of documenten dienen zoveel mogelijk te worden geanonimiseerd.

Toezichthouders onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

Ten zesde is een nieuw onderdeel #3 toegevoegd dat een grondslag biedt voor verstrekking van politiegegevens aan drie toezichthouders op het gebied van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) ten behoeve van het risicogericht toezicht op zogenaamde poortwachters.

De aanpak van witwassen is een onmisbare schakel in en een essentieel aanknopingspunt voor het voorkomen en bestrijden van georganiseerde criminaliteit. Immers, als kan worden voorkomen dat crimineel vermogen in onze bovenwereld met legale structuren terecht komt, wordt de macht en invloed van criminelen op onze samenleving en rechtsstaat beperkt en de integriteit, stabiliteit en veiligheid van het financiële stelsel geborgd. Daarbij is het werk van de poortwachters van ons financiële stelsel van groot belang. Zij zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten, transacties te monitoren en ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit Nederland. Zo zorgen zij ervoor dat het financieel-economische stelsel zo veel mogelijk geschoond blijft van gebruik door criminelen en ook door (rechts)personen die terroristische aanslagen financieren. Hiermee leveren zij een belangrijke bijdrage aan het voorkomen van het witwassen van crimineel vermogen en van het financieren van terrorisme. De verplichtingen zijn neergelegd in de Wwft en vloeien voort uit de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn. In de Wwft is tevens opgenomen wie de verschillende poortwachters (instellingen) en toezichthouders op de poortwachters zijn. De toezichthouders hebben als wettelijke taak erop toe te zien dat de instellingen hun rol als poortwachter goed vervullen. In artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wwft is het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) aangewezen als toezichthouder op instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel a, b, d en e van de Wwft. Het betreft onder meer belastingadviseurs, accountants, notarissen en aan advocaten of notarissen gelijksoortige juridische beroepsbeoefenaars. In artikel 1d, eerste lid, onder e, van de Wwft is Onze Minister van Financiën (zijnde het Bureau Toezicht Wwft (hierna: BTWwft) dat onder de Belastingdienst valt) aangewezen als toezichthouder op (onder meer) instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, h, i, j, k, o en p van de Wwft. Hierbij gaat het onder meer om natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig bemiddelen inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen, en natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig taxaties uitvoeren van onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen. Verder is de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) in artikel 1d, eerste lid, onderdeel f, van de Wwft, aangewezen als toezichthouder op instellingen als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de Wwft. Het gaat hier om casino’s en online kansspelaanbieders.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, Wwft is «toezichthoudende autoriteit» gedefinieerd als «het ingevolge artikel 1d bevoegde bestuursorgaan». Derhalve gaat het hier om bestuursrechtelijke handhaving door toezichthouders van de aangewezen instellingen. Op grond van paragraaf 4.2 van de Wwft mogen de toezichthouders handhavend optreden tegen geconstateerde overtredingen van Wwft-verplichtingen door instellingen. Zo kan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete worden opgelegd. Conform de Algemene wet bestuursrecht wordt onder handhaving zowel toezicht, als sanctionering begrepen. Artikel 1d, zesde lid, Wwft bepaalt dat de in artikel 1d, eerste lid, Wwft genoemde bestuursorganen hun taak op een risico gebaseerde en effectieve wijze uitvoeren.

De politie en andere opsporingsdiensten kunnen op grond van hun taakoefening beschikken over feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat er een gerede kans is dat instellingen zich niet houden aan de verplichtingen zoals neergelegd in de Wwft. Het kan hierbij gaan om opsporingsgegevens en om informatie uit de dagelijkse politiepraktijk. Daarnaast kan informatie over relevante politiële antecedenten of betrokkenheid bij eerdere, soortgelijke strafbare feiten van belang zijn. De te verstrekken politiegegevens zien vaak op een facilitator die daadwerkelijk betrokken is geweest bij een politieonderzoek, maar die niet strafrechtelijk is vervolgd. Het kan hierbij gaan om een poortwachter die onderzocht moet worden vanwege de mogelijke risico’s in het kader van het witwassen van crimineel geld en die mogelijk bestuurlijk gesanctioneerd moet worden, bijvoorbeeld wegens het nalaten van het verrichten van een cliëntonderzoek of het schenden van de meldplicht. In dergelijke gevallen zullen politiegegevens met de toezichthouders worden gedeeld, nu het toezicht voornamelijk signaalgedreven wordt verricht (artikel 1d, zesde lid, Wwft). Voor het effectief uitoefenen van risicogebaseerd Wwft-toezicht door de toezichthouders is het noodzakelijk dat de politie deze politiegegevens op structurele basis kan delen met de voornoemde, landelijk georganiseerde toezichthouders op niet-financiële Wwft-instellingen. Openbare bronnen zijn namelijk onvoldoende toereikend voor het kunnen uitvoeren van signaalgedreven toezicht. Primair betreft de gegevensverstrekking informatie over (rechts)personen en vennootschappen die een functie vervullen als poortwachter in het kader van de Wwft. Secundair betreft het ambtshouders of medewerkers die de overtredingen begaan of faciliteren.

Politiegegevens aan partners worden in principe verstrekt middels bestuurlijke rapportages (hierna: BR’s). Daarin wordt de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene geminimaliseerd. In plaats van gehele processen-verbaal of complete dossiers te verstrekken, wordt middels BR’s slechts de informatie verstrekt die relevant is.

Nadat de gegevens zijn verstrekt, wordt de (verdere) verwerking van de gegevens beheerst door de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming.

De eerdere verstrekkingen aan het BFT, het BTWwft en de Ksa vonden op incidentele wijze plaats op basis van artikel 19 Wpg. Een incidenteel karakter past echter niet bij het feitelijk aantal verstrekkingen en het te verwachten aantal verstrekkingen, met name gelet op de toenemende aandacht voor de gezamenlijke aanpak van witwassen en het zwaarwegende algemene belang dat daarmee wordt gediend. Met deze wijziging is daarom voorzien in een structurele verstrekkingsgrondslag op basis van artikel 18, eerste lid, Wpg. Het zwaarwegend algemeen belang dat met deze verstrekkingen wordt gediend, is het economisch welzijn van het land. Het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van uit criminele activiteiten verkregen opbrengsten schaadt de integriteit, stabiliteit en reputatie van ons financiële stelsel en vormt een gevaar voor de verdere ontwikkeling van dit stelsel en de interne markt. Daarnaast raakt het ook aan het belang van het voorkomen van strafbare feiten, doordat de Wwft-toezichthouders bestuurlijke handhavingsmaatregelen kunnen treffen. Dit zwaarwegend algemeen belang weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben. Tot slot is nog relevant om te benoemen dat effectieve gegevensdeling, onder andere tussen publieke partijen, en beter toezicht op niet-financiële instellingen, als prioriteiten zijn benoemd in de beleidsagenda aanpak witwassen (Kamerstukken II, 2022–2023, 31 477, nr. 80). Samenwerking is namelijk cruciaal voor het succesvol tegengaan van deze vorm van criminaliteit.

Nationale ombudsman

Ten zevende is in onderdeel #4 een nieuwe grondslag toegevoegd voor de verstrekking van politiegegevens aan de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman behandelt als onafhankelijke en onpartijdige instantie klachten over bijna alle overheidsinstanties en beschermt de burger tegen wangedrag van de overheid. De Nationale ombudsman komt op voor de belangen van burgers en helpt overheden hun dienstverlening te verbeteren.

Op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman bevoegd om onderzoek te verrichten naar de gedragingen van de politie. Artikel 9:31 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de verplichting voor het bestuursorgaan, naar wie in het kader van een klachtbehandeling door de Nationale ombudsman onderzoek wordt gedaan, inlichtingen te verstrekken. Dit betekent dat de politie in een dergelijk geval verzocht kan worden om politiegegevens te verstrekken. Om de politie als organisatie te kunnen laten voldoen aan voornoemde verplichting, is deze verstrekkingsgrondslag opgenomen. Dit betreft een zogenaamde spiegelbepaling. Het gaat hierbij om een verduidelijking en verbetering van de grondslag voor gegevensverstrekking. Eerder werden gegevens verstrekt op grond van artikel 9:31 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 7 Wpg. Artikel 7 Wpg richt zich echter tot de ambtenaar en niet tot de politie als organisatie.

Nu de Nationale ombudsman onderzoek doet naar elk type (wan)gedrag, kan het bij de gegevensverstrekking gaan om politiegegevens met verschillende verwerkingsdoelen. De verstrekking van deze politiegegevens aan de Nationale ombudsman is noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, namelijk de uitvoering van de door de wet aan de Nationale ombudsman opgedragen taken. Een integer handelende politieorganisatie met een correcte bejegening naar burgers is belangrijk ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook komt dit de bescherming van de rechten van anderen ten goede. De inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens van degenen die betrokken zijn bij een klacht is om die redenen gerechtvaardigd.

De Minister van Financiën

Ten achtste is in onderdeel #5 een nieuwe grondslag toegevoegd voor de verstrekking van politiegegevens aan de Minister van Financiën (de door hem aangewezen inspecteur of ontvanger). Artikel 55, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bevat voor de belastinginspecteur een grondslag om gegevens bij een andere (semi-)overheidsorganisatie op te vragen om deze te gebruiken voor zijn eigen taak, namelijk de uitvoering van de belastingwet. Hierbij kan het ook gaan om politiegegevens. Het Bpg kende echter nog geen grondslag voor de verstrekking van politiegegevens aan de inspecteur om daarmee aan een verzoek als bedoeld in artikel 55 AWR te kunnen voldoen. Een dergelijke grondslag is wel nodig, nu de Wpg een gesloten regime kent dat inhoudt dat enkel de mogelijkheid bestaat om politiegegevens te verstrekken aan personen of instanties indien zij in de Wpg zijn genoemd of bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Dit gesloten verstrekkingenregime volgt uit artikel 3, eerste lid, Wpg. In dit verband is in het vierde lid van artikel 3 Wpg bepaald dat verstrekking van politiegegevens voor andere doelen dan de uitvoering van de politietaak mogelijk is, maar dat dit alleen kan als de ontvangers van die gegevens personen of instanties zijn die bij of krachtens de wet met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of wetgeving van de Europese Unie zijn aangewezen. Nadat de gegevens zijn verstrekt, wordt de (verdere) verwerking van de gegevens beheerst door de regels van de AVG en eventuele sectorale wetgeving. In de praktijk is gebleken dat de betekenis van het vierde lid vragen oproept. Bij een in voorbereiding zijnde wetswijziging zal de formulering van het vierde lid worden aangepast, waarbij onder meer is beoogd om in dat lid het gesloten regime beter tot uitdrukking te brengen door te bepalen dat het verstrekken van politiegegevens slechts mogelijk is aan personen en instanties die bij of krachtens de Wpg (of EU wetgeving) zijn aangewezen.

Met de nieuwe grondslag in onderdeel #5 wordt voorzien in de vereiste wettelijke basis ten behoeve van de mogelijkheid voor de politie om gegevens te verstrekken aan de inspecteur om daarmee te kunnen voldoen aan een verzoek op grond van artikel 55 AWR. Dit betreft een zogenaamde spiegelbepaling in het Bpg ten opzichte van de bevoegdheid om gegevens op te vragen op grond van artikel 55 AWR.

Verzoeken op grond van artikel 55 AWR (en analoog hieraan artikel 62, derde lid, van de Invorderingswet 1990) kunnen worden gedaan indien de politie over informatie beschikt die van belang kan zijn voor de heffing, controle en invordering van rijksbelastingen en de daarmee samenhangende opcenten, renten en kosten. Doorgaans betreft dit informatie die wordt gevraagd indien er aanwijzingen zijn dat de politie over informatie – van met name verdachten van een strafbaar feit – beschikt die van belang kan zijn om een bron van inkomen aan te wijzen dan wel de hoogte van het inkomen of vermogen vast te stellen. Het kunnen dus politiegegevens betreffen die afkomstig zijn uit verwerkingen conform de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 Wpg. Verzoeken tot gegevensverstrekking worden slechts gedaan indien de Belastingdienst een concrete casus in behandeling heeft of wil starten. De verstrekking van politiegegevens aan de Belastingdienst is noodzakelijk met het oog een zwaarwegend algemeen belang, omdat de Belastingdienst hierdoor in staat wordt gesteld na te gaan of een burger of bedrijf zich terecht en tijdig registreert als belastingplichtige, of een burger of bedrijf tijdig, juist en volledig belastingaangifte doet, en in hoeverre de invordering van een belastingschuld mogelijk is. Het economisch welzijn van ons land is daarmee gemoeid en tevens kan de gegevensverstrekking bijdragen aan de bestrijding van fiscale fraude.

Hoewel op basis van artikel 18, tweede lid, en 19 Wpg in bijzondere gevallen politiegegevens kunnen worden verstrekt, is een structurele verstrekkingsgrondslag aangewezen, gelet op de regelmaat waarmee om dergelijke gegevens wordt verzocht. Tevens biedt een structurele grondslag meer duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid. Na ontvangst van de politiegegevens door de inspecteur en de ontvanger zijn artikel 67 AWR en artikel 67 van de Invorderingswet 1990 van toepassing, die een geheimhoudingsplicht inhouden. De politiegegevens worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de heffing of invordering.

Politieacademie

Ten negende is in onderdeel #6 een grondslag toegevoegd voor de verstrekking van politiegegevens aan de Politieacademie. De Politieacademie heeft op grond van artikel 74, eerste lid, van de Politiewet 2012, als taak het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs (onderdeel a), en het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht (onderdeel b). Dit doet de Politieacademie onder meer door het verrichten van onderzoek. Volgens artikel 85, eerste lid, van de Politiewet 2012 is het politieonderwijs gericht op de verwerving van kennis, inzicht, vaardigheden en houding, nodig voor de uitoefening van de politietaak. Het politieonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de studenten en draagt bij tot hun maatschappelijk functioneren.

De Politieacademie is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft rechtspersoonlijkheid. De academie is geen onderdeel van het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 25 van de Politiewet 2012. Hoewel de meeste studenten en docenten van de Politieacademie in dienst zijn van de politie, worden voornoemde activiteiten in het kader van onderwijs en onderzoek dus uitgevoerd onder verwerkingsverantwoordelijkheid van de Politieacademie. De politie is erbij gebaat dat (aanstaande) politiefunctionarissen goed opgeleid worden en daarna goed opgeleid blijven. Ook is het van belang dat ambtenaren van de politie tijdens hun opleiding praktijkgericht onderwijs kunnen volgen en tijdens hun opleiding onder andere leren om op professionele wijze gebruik te maken van de politiesystemen, waarin politiegegevens voorkomen.

Gedegen politieonderwijs en goed opgeleid politiepersoneel komt de kwaliteit van het functioneren van politiepersoneel in zijn geheel ten goede. Het ontwikkelen van kennis over de politie en de (uitoefening van de) politietaak kan bijdragen aan inzicht in en verbetering van prestaties. De kennisfunctie van de Politieacademie ondersteunt de politiepraktijk door ervoor te zorgen dat de resultaten van onderzoeken toegankelijk zijn voor de politie. Tevens is de politie gebaat bij een onafhankelijke en kritische, maar ook efficiënte kennisfunctie, om te kunnen inspelen op relevante en toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen. Indien de Politieacademie zijn taak naar behoren kan uitvoeren, komt dit de prestaties van het gehele politiestelsel ten goede. Daarom is ten behoeve van de taak op grond van artikel 74, eerste lid, van de Politiewet 2012, de verstrekking van politiegegevens aan de Politieacademie met het oog op een zwaarwegend algemeen belang noodzakelijk. Immers zal kwalitatief hoogstaand politieonderwijs en een deugdelijke kennisontwikkeling over de politie en de (uitoefening van de) politietaak bijdragen aan onder meer het bestrijden van wanordelijkheden en het opsporen van strafbare feiten, waarmee rechten en vrijheden van burgers worden beschermd. Indirect komt dit tevens de nationale en openbare veiligheid ten goede. Voornoemd zwaarwegend algemeen belang weegt in deze context zwaarder dan het belang van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben.

In het kader van de gegevensverstrekking ten behoeve van het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs valt bijvoorbeeld te denken aan de uitvoering van een opdracht in de praktijk door een student, zoals het afnemen van een verhoor van een getuige of een verdachte, of het uitvoeren van een afstudeeropdracht. Om een dergelijke opdracht te kunnen uitvoeren dan wel beoordelen, zullen de desbetreffende politiegegevens aan de Politieacademie moeten kunnen worden verstrekt. Met betrekking tot de gegevensverstrekking voor de ontwikkeling van kennis over de politie en de (uitoefening van de) politietaak kan worden gedacht aan een onderzoek naar nieuwe vormen van criminaliteit, waarvoor bijvoorbeeld bepaalde daderinformatie van belang kan zijn.

Voorafgaand aan iedere gegevensverstrekking zal door de verwerkingsverantwoordelijke een afweging dienen te worden gemaakt of de gegevensverstrekking noodzakelijk, proportioneel en subsidiair is. Bij de beoordeling van de vraag of in het kader van de ontwikkeling en verzorging van politieonderwijs politiegegevens mogen worden gebruikt, moet eerst worden onderzocht of het mogelijk is om te werken met gefingeerde of geanonimiseerde casussen. Anonimisering betekent niet dat alleen de direct identificerende persoonsgegevens zoals namen of identificerende nummers worden verwijderd, maar ook dat de gegevens voor de ontvanger op geen enkele manier meer herleidbaar mogen zijn tot een natuurlijk persoon. Wanneer het niet mogelijk is om op die manier het lesdoel te bereiken, kan er gebruik worden gemaakt van politiegegevens, op de voorwaarde dat dit op de minst inbreukmakende wijze gebeurt. Het beperken van de inbreuk kan bijvoorbeeld door de gegevens te pseudonimiseren, of door erop toe te zien dat de eventueel te verstrekken gegevens worden vernietigd zodra het lesdoel is bereikt. De student die in aanraking komt met de gegevens is gehouden tot geheimhouding.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor gegevensverstrekking in het kader van de ontwikkeling van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht, gelden in aanvulling op de hiervoor genoemde toetsingsvoorwaarden aanvullende waarborgen. Deze houden in dat de resultaten van wetenschappelijke onderzoeken geen tot een persoon herleidbare gegevens bevatten en er in beginsel geen contact wordt gelegd met de personen waar de verstrekte gegevens betrekking op hebben (behoudens expliciete toestemming van de verwerkingsverantwoordelijke). Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat verstrekte gegevens enkel mogen worden gebruikt ten behoeve van het (onderzoeks)doel zoals dat bij de gegevensaanvraag was vermeld.

Met deze nieuwe grondslag is het verlenen van incidentele toestemming door Onze Minister van Justitie en Veiligheid voor gegevensverstrekking aan de Politieacademie, op grond van artikel 22, eventueel in combinatie artikel 18, tweede lid, Wpg niet meer nodig. Tevens wordt hiermee de eventuele verwarring weggenomen dat gegevensverstrekking aan de Politieacademie op grond van artikel 15 Wpg zou zijn toegestaan. Het gaat hierbij immers niet om gegevensverstrekking ten behoeve van een politietaak. Benadrukt wordt dat indien ten behoeve van het doen van onderzoek door de Politieacademie wordt samengewerkt met externe partijen, er voor gegevensverstrekking aan deze externe partijen nog steeds toestemming zal moeten worden verleend op grond van artikel 22 Wpg of artikel 18, tweede lid, Wpg.

Korpschef

Tot slot is in onderdeel #7 een grondslag toegevoegd voor de verstrekking van politiegegevens aan de korpschef ten behoeve van de voordracht voor toekenning van de Eremedaille voor verdienste politie aan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit tot een Eremedaille voor verdienste politie. Op grond van de artikelen 27, eerste lid, en 45 van de Politiewet 2012 is de korpschef belast met de leiding en het beheer van de politie. Onderdeel van die taak is het beheer van het personeel. Als werkgever is het noodzakelijk vakmanschap, moedig optreden en de inzet van politiemedewerkers voor het – complexe – politiewerk te erkennen en formeel te waarderen. Op grond van het Besluit tot een Eremedaille voor verdienste politie (Stcrt. 2015, nr. 9909) kan de Minister van Justitie en Veiligheid een eremedaille toekennen aan ambtenaren van politie (artikel 5) die een uitzonderlijke prestatie van eenheid overstijgend of landelijk belang hebben geleverd dan wel zich op uitzonderlijke wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor de politie (artikel 3). Gedacht kan worden bijzondere situaties waarbij gedrag is vertoond dat de nationale veiligheid waarborgt, bijdraagt aan de handhaving van de openbare orde en veiligheid, of rechten en vrijheden van anderen beschermt. In een enkel geval gaat het zelfs om gedrag waarbij het risico bestond op het verlies van het eigen leven. Het uitreiken van de Eremedaille is een belangrijke vorm van waardering voor politiemedewerkers.

Het aantal Eremedailles dat tot nu toe is uitgereikt is gering, maar de intentie bestaat om meer aandacht te vestigen op het kunnen doen van een aanvraag. Op grond van korpsintern medaillebeleid is er sprake van een getrapte voordracht, die inhoudt dat medewerkers bij hun eigen politiechef of directeur een collega kunnen aandragen, waarna deze twee laatstgenoemde functionarissen formeel een voorstel bij de korpschef kunnen indienen. De korpschef laat zich vervolgens adviseren door de Adviescommissie Eremedaille voor verdienste politie (gepubliceerd op www.politie.nl).

De leden van de adviescommissie worden benoemd door de korpschef en hebben een geheimhoudingsplicht (op grond van de artikelen 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht en 7 Wpg, bevestigd in het instellingsbesluit). Besluit de korpschef positief, dan doet hij een voordracht aan de Minister van Justitie en Veiligheid. De toekenning van de Eremedaille vindt plaats door de minister en de korpschef reikt deze uit aan de persoon.

De aard van de besluitvorming maakt dat sprake is van een hoog afbreukrisico. Gelet hierop is een zorgvuldige voorbereiding op basis van de ter beschikking staande gegevens noodzakelijk. De korpschef moet daarom in voorkomend geval kunnen verifiëren of het feitencomplex dat in het verzoek en de bijgeleverde informatie wordt beschreven daadwerkelijk zo aan de orde was. Tevens dient tijdens het toetsingsproces te kunnen worden vastgesteld of de te decoreren persoon van onbesproken gedrag is. Hiervoor is nodig dat daarop betrekking hebbende gegevens kunnen worden geraadpleegd die worden verwerkt voor alle politietaken. Zo kan bijvoorbeeld aan de hand van stukken (zoals een proces-verbaal) en beeldmateriaal worden gecontroleerd welk aandeel de betrokkene in een teamactie had. Met de regeling van deze verstrekkingsgrondslag wordt voor de korpschef als ambtelijk bevoegd gezag voornoemde taak ter verificatie met het oog op de waardering en erkenning binnen de politie mogelijk gemaakt. Het zwaarwegend algemeen belang dat het verstrekken van politiegegevens met het oog op uitreiking van de Eremedaille rechtvaardigt, is erin gelegen dat met de uitreiking van de Eremedaille wordt bijgedragen aan onder meer de waarborging van de nationale veiligheid, de handhaving van de openbare orde en veiligheid, en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Voorbeeldgedrag binnen de politie is namelijk een essentieel onderdeel voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat. Erkenning en waardering van dergelijk gedrag, in dit geval met het kunnen uitreiken van een Eremedaille, komt immers het functioneren van de politieorganisatie ten goede en stimuleert het tonen van uitmuntend gedrag. Ook versterkt dit de identiteit en de beroepstrots van de politie en heeft het een positieve weerslag op de professionele weerbaarheid van medewerkers.

Vijfde lid

Artikel 4:3, vijfde lid, biedt een grondslag voor verstrekking van politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, Wpg aan personen en instanties ten behoeve van het nemen van besluiten waarmee zij zijn belast.

Het vijfde lid is op drie punten gewijzigd.

Eerste wijziging

Ten eerste is aan het eerste gedachtestreepje een nieuw onderdeel d toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat aan de minister politiegegevens kunnen worden verstrekt ten behoeve van het nemen van beslissingen omtrent het register van verrichters en aanbieders van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden (hierna: buitengerechtelijke incassodienstverleners). Het gaat hierbij om de politiegegevens van buitengerechtelijke incassodienstverleners, en voor zover van toepassing, hun bestuurders die zich moeten registeren in het register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki). Dit register wordt gehouden door de minister.

Bij de aanvraag tot inschrijving in het register of een wijziging van een (opgenomen) registratie moet de minister op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 8, tweede lid, van de Wki een betrouwbaarheidstoets verrichten, waarbij onder meer de antecedenten van de aanvrager en eventuele bestuurders worden gecontroleerd. Verder kan de toezichthouder, de Inspectie Justitie en Veiligheid6, in het kader van de toezichtstaak verzoeken om opnieuw te kijken of aan vorenbedoelde betrouwbaarheidstoets wordt voldaan, zodat de minister kan beoordelen of de registratie in het register op grond van artikel 17 van de Wki moet worden doorgehaald.7

Om uitvoering te kunnen geven aan voornoemde regelgeving, en dus de vereiste betrouwbaarheidstoets te kunnen verrichten, is het noodzakelijk dat de minister kan beschikken over politiegegevens van de aanvrager en eventuele bestuurders. De betrouwbaarheidstoets vormt de basis voor de beoordeling van de minister of naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de regels uit de Wki en of zal worden gehandeld in overeenstemming met wat van een goede buitengerechtelijke incassodienstverlener in het maatschappelijke verkeer mag worden verwacht. Met behulp van politiegegevens wordt onderzocht of de betrokken personen voldoende betrouwbaar zijn, gelet op het aard van het werk van een buitengerechtelijke incassodienstverlener. Andere informatie kan daarbij ook relevant zijn, bijvoorbeeld de overige activiteiten die de betrokken personen ontplooien.8 De politiegegevens zullen in de regel worden opgevraagd om inkleuring te geven aan eventueel aangetroffen justitiële gegevens over de aanvrager en eventuele bestuurders, die desgevraagd kunnen worden verstrekt op grond van artikel 16 van het Bjsg. In bepaalde situaties kan worden verzocht om politiegegevens zonder dat daaraan justitiële gegevens ten grondslag liggen. Daarbij zal de benodigde terughoudendheid in acht worden genomen. Een dergelijke situatie is aan de orde als de toezichthouder negatieve signalen ontvangt over een buitengerechtelijke incassodienstverlener en er in het kader van de toezichtstaak opnieuw een betrouwbaarheidstoets wordt uitgevoerd.

De betrouwbaarheidstoets vormt een van de maatregelen om de geconstateerde misstanden in de buitengerechtelijke incassobranche weg te nemen en de kwaliteit daarvan te verbeteren, zodat onder meer kwetsbare schuldenaren beter worden beschermd. Voorkomen moet worden dat er situaties ontstaan waarin sprake is van grove misdragingen, zoals het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van schuldenaren, of wanbeleid bij een buitengerechtelijke incassodienstverlener.9 Hierin ligt een zwaarwegend algemeen belang dat het verstrekken van politiegegevens rechtvaardigt.

Tweede wijziging

Ten tweede vervalt onder het derde gedachtestreepje onderdeel f (de zesde wijziging onder onderdeel C). De inhoud van het oorspronkelijke onderdeel f komt terug in een nieuw gedachtestreepje. Dit betreft de zevende wijziging onder onderdeel C, die wordt toegelicht in de volgende alinea.

Derde wijziging

Ten derde is een nieuw gedachtestreepje toegevoegd onderaan het vijfde lid. Hierin wordt geregeld dat aan de werkgever van een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet politiegegevens kunnen worden verstrekt ten behoeve van het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS als uitvoering van de aan die werkgever opgelegde taak in de zin van hoofdstuk 2 Arbeidsomstandighedenwet. Volgens artikel 1, onderdeel k, van de wet vallen onder de definitie van «ambtenaar van politie» opsporingsambtenaren die werken voor de politie, de Rijksrecherche en de Koninklijke Marechaussee. Dit impliceert dat verstrekking van politiegegevens voor dit doel aan de korpschef, het College van procureurs-generaal en Onze Minister van Defensie, in hun hoedanigheid van werkgever, mogelijk is. Deze grondslag omvat mede de grondslag die oorspronkelijk in het vijfde lid, derde gedachtestreepje, onderdeel f, van dit artikel was opgenomen voor de korpschef en die op 1 oktober 2021 in werking is getreden, maar die grondslag is met deze wijziging dus uitgebreid. Bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS kunnen immers ook binnen de Rijksrecherche en de Koninklijke Marechaussee voorkomen.

Het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS draagt bij aan het beschermen van de rechten van de werknemers binnen de relevante organisaties. Met het vaststellen van de genoemde ziekten, incidenten of aandoeningen kan voorkomen worden dat werknemers die daartoe onvoldoende of onvolledig in staat zijn hun werk uitoefenen. Met de behandeling hiervan wordt de (mentale) gezondheid van en daarmee het goed functioneren door ambtenaren van politie bevorderd. Hierin ligt een zwaarwegend algemeen belang dat het verstrekken van politiegegevens – en daarmee de inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens – rechtvaardigt.

Onderdeel D (wijziging artikel 4:6)

Op grond van artikel 23, tweede lid, Wpg kunnen aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties met een publiekrechtelijke taak rechtstreeks politiegegevens worden verstrekt door middel van geautomatiseerde vergelijking van persoonsgegevens. In het eerste lid van artikel 4:6 worden de personen en organisaties aangewezen die hiervoor in aanmerking komen.

Deze wijziging betreft de toevoeging aan artikel 4:6, eerste lid, van de mogelijkheid voor rechtstreekse verstrekking van politiegegevens aan functionarissen werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en aan ambtenaren van de Douane, voor zover zij werkzaam zijn in de landelijke meldkamer van de Douane. Het betreft in beide gevallen zogenoemde bejegeningsgegevens. Dat zijn politiegegevens waaruit kan worden afgeleid of een te benaderen persoon bekend staat als bijvoorbeeld (vuurwapen)gevaarlijk of als geweldpleger. De eventuele verstrekking van die achterliggende gegevens vindt plaats op basis van de bestaande bepalingen over de verstrekking van gegevens aan derden.

Voor wat betreft de functionarissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt dat rechtstreeks politiegegevens aan hen kunnen worden verstrekt, ten behoeve van het treffen van maatregelen met betrekking tot de voorkoming van strafbare feiten door of met betrekking tot gedetineerden, de handhaving van de orde en veiligheid in de justitiële inrichting, of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (artikel 4:3, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4).

De politie en de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben beiden aangegeven dat deze wijziging noodzakelijk is ten behoeve van de beheersing van gevaarzetting voor medewerkers, voor de justitiabelen zelf, voor derden en voor de maatschappij. Met deze aanpassing zal de politie enkel nog worden bevraagd als de geautomatiseerde vergelijking door de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft geleid tot een hit. Die aanvragen kunnen hierdoor gerichter worden gedaan. Tevens zal dit capaciteitswinst opleveren voor de politie.

Ook voor de ambtenaren van de Douane wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt dat rechtstreeks politiegegevens aan hen kunnen worden verstrekt, ten behoeve van de inschatting van de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de uitoefening van het toezicht waarmee zij zijn belast (artikel 4:2, derde lid). Het gaat daarbij om ambtenaren van de Douane die werkzaam zijn in de landelijke meldkamer van de Douane. De bevragingen door de Douane worden gedaan ten behoeve van een bejegeningsadvies bij controles. De noodzaak om deze bejegeningsinformatie rechtstreeks verstrekt te kunnen krijgen, is gelegen in het feit dat (een verzoek tot) verstrekking op basis van artikel 4:2, derde lid, gepaard zou gaan met lange doorlooptijden. Dat is in de praktijk niet werkbaar, nu het in veel gevallen nodig is om direct de veiligheidsrisico’s te kunnen inschatten. Rechtstreekse verstrekking van politiegegevens aan centralisten van de landelijke meldkamer van de Douane is een efficiënte en effectieve vorm van verstrekken, aangezien daarbij geen sprake is van handmatige verstrekkingen en lange doorlooptijden.

Onderdeel E (wijziging artikel 6:4, vierde lid)

Deze wijziging strekt tot herstel van een foute verwijzing in het vierde lid naar artikelleden in hetzelfde artikel.

Onderdeel F (wijziging artikel 6a:4)

Dit artikelonderdeel strekt tot toevoeging van ambtelijke omkoping aan artikel 6a:4, waardoor themaverwerking omtrent deze categorie misdrijven in Caribisch Nederland mogelijk wordt. Met ingang van 1 januari 2020 is door middel van wijziging van artikel 3:2 in het Europese deel van Nederland themaverwerking met betrekking tot ambtelijke omkoping mogelijk gemaakt (Besluit van 28 november 2019, houdende wijziging van het Besluit politiegegevens in verband met de themaverwerking ter bestrijding van ambtelijke omkoping en tot wijziging van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten in verband met de themaverwerking ter bestrijding van mensenhandel, Stb. 2019, 475). De Wpg biedt een grondslag voor themaverwerking in Caribisch Nederland (artikelen 36a juncto 10, eerste lid, onderdeel b). In verschillende Kamerbrieven (Kamerstukken II, 2017/18, 31 568, nr. 206 en Kamerstukken 2017/18, 29 279, nr. 443, Brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 oktober 2022, 4244440) is aangegeven dat de themaverwerking voor ambtelijke corruptie ook voor Caribisch Nederland zou gaan gelden. Bij voornoemde wijziging van het Bpg is echter over het hoofd gezien dat de (categorieën van) misdrijven waarvoor themaverwerking mogelijk is in Caribisch Nederland in een separaat artikel zijn opgenomen, te weten artikel 6a:4. Omdat wijziging van dit artikel abusievelijk achterwege is gebleven kunnen op dit moment geen signalen over ambtelijke omkoping worden verwerkt. Deze omissie is in dit artikelonderdeel hersteld.

Artikel III (Wijziging Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten)

Onderdeel A

Met deze wijziging vervalt de tweede volzin van artikel 3, eerste lid. Hiermee is de kring van ambtenaren van politie werkzaam bij de bijzondere opsporingsdiensten die toegang kunnen krijgen tot politiegegevens die worden verwerkt in het kader van artikel 8 Wpg (uitvoering van de dagelijkse politietaak) verruimd.

Op grond van het autorisatiebeleid genoemd in artikel 6, tweede en derde lid, Wpg, zijn in beginsel alle ambtenaren van politie die belast zijn met de politietaak geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 8 Wpg. Het betreft de volgende functies: medewerker dagelijkse politietaak, medewerker rechtsorde, medewerker Criminele Inlichtingen Eenheid/Regionale Inlichtingendienst/Thema, informatiecoördinator dagelijkse politietaak, informatiecoördinator rechtsorde, en informatiecoördinator Criminele Inlichtingen Eenheid/Regionale Inlichtingendienst/Thema. Bij de bijzondere opsporingsdiensten werd het autorisatiebeleid beperkt door artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten. Op grond hiervan was uitsluitend autorisatie toegestaan van ambtenaren van politie die zijn belast met taken of werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van een goede taakuitvoering. Het gaat hierbij om informatierechercheurs, het Team Criminele Inlichtingen en de infodesk bij de bijzondere opsporingsdiensten. Met dit besluit is voornoemde beperking vervallen. De reden hiervoor is dat in de praktijk is gebleken dat het voor een goede taakuitvoering van de opsporingsambtenaren bij de bijzondere opsporingsdiensten nodig is dat zij zelfstandig toegang hebben tot de politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 8 Wpg. Ter illustratie gaat het bijvoorbeeld om het opvragen van registraties in de basisvoorziening handhaving van waarnemingen of verhoren door politiemedewerkers. De politie noteert bijvoorbeeld na een verkeerscontrole de plaats en het tijdstip van controle, het nummerbord van het voertuig, de identiteit van de bestuurder en een omschrijving van inzittenden. Voor een bijzondere opsporingsdienst kan een dergelijke mutatie over een onderzoekssubject zeer relevant zijn, nu het een beeld kan geven van iemands sociale netwerk, activiteiten en gefrequenteerde locaties. Het opvragen van dergelijke gegevens uit systemen via een tussenpersoon of infodesk leidt in de praktijk vaak tot miscommunicatie en vertraging. Een tactisch rechercheur weet, met zijn kennis over de zaak en het onderzoekssubject, ook vaak beter wat hij zoekt dan de medewerkers van de infodesk.

Met deze wijziging is dus geregeld dat ook opsporingsambtenaren bij de bijzondere opsporingsdiensten kunnen worden geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 8 Wpg. Ambtenaren van politie kunnen toegang krijgen tot politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 8 Wpg wanneer zij zijn opgeleid tot buitengewoon opsporingsambtenaar of algemeen opsporingsambtenaar en ten minste een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek hebben ondergaan. De medewerkers van de bijzondere opsporingsdiensten die na deze wijziging geautoriseerd worden, zijn algemeen opsporingsambtenaar en voldoen aan dezelfde opleidings-, betrouwbaarheids- en geschiktheidseisen als politiemedewerkers. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene of de persoonlijke levenssfeer.

Onderdeel B

In het eerste en derde lid is «verantwoordelijke» vervangen door «verwerkingsverantwoordelijke». Deze aanpassing is conform artikel 1, onderdeel f, Wpg.

Voorts is het eerste lid van dit artikel uitgebreid, nu is gebleken dat de daarin opgenomen mogelijkheid tot gegevensverstrekking aan toezichthouders te beperkt was. Niet in alle gevallen valt een toezichthouder die taken uitvoert op het beleidsterrein waarvoor de opsporingsambtenaar politiegegevens verwerkt, ook onder dezelfde verwerkingsverantwoordelijke als de bijzondere opsporingsdienst. Een voorbeeld daarvan is de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw). De Aw valt onder de politieke verantwoordelijkheid van ministerie van Binnenlandse Zaken. De Minister van Binnenlandse zaken is verwerkingsverantwoordelijke voor de Aw. De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) en de bijzondere opsporingsdienst de Inlichtingen en Opsporingsdienst van de ILT (hierna: ILT-OID) zijn ondergebracht bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het gevolg daarvan is dat de ILT-IOD geen gegevens aan de Aw kon verstrekken, ondanks dat het een toezichthouder op hetzelfde beleidsterrein betreft. Immers gaat het niet om een toezichthouder op het beleidsterrein van de verwerkingsverantwoordelijke, nu de Aw voor wat betreft de beleidsverantwoordelijkheid onder een ander ministerie valt dan de ILT-IOD. Ten behoeve van de uitvoering van de (opsporings)taak van de ILT-IOD (waaronder het verrichten van opsporingsonderzoeken in relatie tot woningcorporaties) is het echter wel noodzakelijk dat zij gegevens kunnen verstrekken aan de Aw ter uitvoering van hun toezichthoudende taak. Voor het op een juiste wijze kunnen houden van toezicht op woningcorporaties door de Aw alsmede het al dan niet verlenen van goedkeuring door de Aw in een besluit inzake goedkeuringsplichtige handelingen of activiteiten, is het namelijk regelmatig van belang dat politiegegevens die door de ILT-IOD zijn verkregen, kunnen worden verstrekt aan de Aw. Belangen die daarmee zijn gemoeid zijn onder meer het voorkomen van ernstige wanordelijkheden (bijvoorbeeld het tegengaan van belangenverstrengeling en oneerlijke concurrentie) en het beschermen van de rechten en vrijheden van huurders.

Een ander voorbeeld dat de noodzaak tot een ruimere verstrekkingsmogelijkheid illustreert, is te vinden binnen de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA; de NLA valt onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Zorgfraudetaken zijn belegd bij de directie opsporing van de NLA (hierna: NLA-DO), wegens de Regeling strafrechtelijke handhaving door de Nederlandse Arbeidsinspectie op het terrein van Jeugdwet, Wlz, Wmo 2015, Wmg en Zvw. Deze regeling bepaalt dat de NLA-DO belast is met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Medische Zorg en de Minister voor Rechtsbescherming, voor zover die beleidsterreinen verband houden met de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet. Ten behoeve van de taakuitvoering is het noodzakelijk dat de bijzondere opsporingsdiensten gegevens kunnen verstrekken aan de toezichthouders binnen hun beleidsterrein, ook al vallen deze toezichthouders onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie. Om verstrekking van politiegegevens ook voor die gevallen mogelijk te maken is de regelgeving uitgebreid.

Gelet op het voorgaande is artikel 6, eerste lid, zo aangepast dat gegevensverstrekking door bijzondere opsporingsambtenaren ook mogelijk is aan bestuursorganen of personen die zijn belast met toezicht binnen het beleidsterrein van de bijzondere opsporingsdienst, ook indien zij onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie in Nederland vallen. Daarmee is de mogelijkheid tot gegevensverstrekking door bijzondere opsporingsambtenaren niet langer beperkt tot toezichthouders die binnen het beleidsterrein van hun eigen verwerkingsverantwoordelijke vallen. Deze wijziging is in lijn met de oorspronkelijke doelstelling van het artikel, namelijk de nauwe samenhang tussen opsporing en toezicht op de naleving van ordeningswetgeving (Stb. 2009, 305).

Artikel IV (Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren)

In artikel 2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren wordt, onverminderd artikel 46, eerste lid, van de Wet politiegegevens, hetgeen in het Besluit politiegegevens is bepaald met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing verklaard op de verwerking van persoonsgegevens door een buitengewoon opsporingsambtenaar. Daarop zijn echter wel enkele uitzonderingen gemaakt en die uitzonderingen worden in het artikellid genoemd. Met betrekking tot de uitgezonderde onderdelen die vallen onder artikel 4:2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens is in de toelichting op het Besluit politiegegevens buitengewoon opsporingsambtenaren (Stb. 2019, 85) aangegeven dat deze betrekking hebben op verstrekkingen die voor buitengewoon opsporingsambtenaren niet aan de orde zijn. Ten aanzien van de uitzondering die ziet op artikel 4:2, eerste lid, onderdeel j, is evenwel gebleken dat deze redenering niet (meer) opgaat. Artikel 4:2, eerste lid, onderdeel j, houdt in dat politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8 en 13, eerste lid, van de wet, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, kunnen worden verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming. Artikel 22, vijfde lid, van de Leerplichtwet 1969, houdt een verplichting in voor de leerplichtambtenaar om een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal aan de Raad voor de Kinderbescherming te zenden. Zolang artikel 4:2, eerste lid, onderdeel j, niet geldt voor de gegevensverwerking door buitengewoon opsporingsambtenaren, kunnen zij echter niet aan voornoemde verplichting voldoen. Gelet daarop, en daarmee op het algemene belang van naleving van de Leerplichtwet 1969, komt met deze wijziging de uitzondering van artikel 4:2, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit politiegegevens te vervallen.

Voor de volledigheid wordt ook nog opgemerkt dat met deze wijziging tevens de verwijzing in artikel 2, tweede lid, naar artikel 4:2, eerste lid, onderdeel o, Bpg is verwijderd. Artikel 4:2, eerste lid, onderdeel o, Bpg is reeds op 1 maart 2019 komen te vervallen (Stb. 2018, 340). Een verwijzing naar dat onderdeel is dus meer nodig en bovendien onjuist.

Artikel V (Wijziging Besluit inbeslaggenomen voorwerpen)

Deze wijziging strekt tot actualisatie van de verwijzing naar de verantwoordelijke minister in artikel 1 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen en hangt samen met de identieke wijziging van artikel 4:2, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit politiegegevens in Artikel II, onderdeel B, van dit besluit.

Artikel VI (Wijziging Besluit verplichte politiegegevens)

Met deze wijziging wordt een tekstuele omissie in de bijlage bij het Besluit verplichte politiegegevens hersteld.

Artikel VII (Samenloopbepaling)

Op 12 april 2024 is het besluit van 8 april 2024, houdende uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Besluit bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) (Stb. 2024, 85) gepubliceerd. Indien dat besluit later in werking treedt dan het onderhavige besluit, wordt artikel 4.1 van dat besluit aangepast. Deze aanpassing is nodig, om te voorkomen dat er een dubbelling in de alfabetische lettering van de onderdelen van artikel 4:3, eerste lid, van het Besluit politiegegevens zou ontstaan en om te bewerkstelligen dat de lettering een correcte alfabetische volgorde krijgt.

Artikel VIII (Inwerkingtreding)

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

De nota van toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Defensie.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 12.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 80.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 70–71.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 70–71.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 11.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 12.

X Noot
7

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 80.

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 70–71.

X Noot
9

Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 70–71.

Naar boven