Besluit van 13 december 2022, houdende wijziging van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de flexibilisering van de operationele inzet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 17 augustus 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4077385;

Gelet op artikel 36, tweede lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 september 2022, nr. W16.22.00105/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 8 december 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 4317246;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit verdeling sterkte en middelen politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie» vervangen door «de bij de politie aangestelde aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie, en de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. begrotingsjaar:

het kalenderjaar waarvoor de begroting dient.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet» vervangen door «de Landelijke eenheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit beheer politie, en de ondersteunende diensten, bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 36, eerste lid, en artikel 43a, eerste lid, van het Besluit beheer politie».

2. Het vijfde lid vervalt.

C

In artikel 4 wordt «de drie op het begrotingsjaar volgende jaren» vervangen door «de vier op het begrotingsjaar volgende jaren» en wordt «de regionale en landelijke eenheden» vervangen door «de eenheden».

D

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. In afwijking van de artikelen 3, tweede en vierde lid, en 4 kan de korpschef bepalen dat een percentage van de te realiseren operationele sterkte van een eenheid in een begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren niet wordt gerealiseerd. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden aspiranten als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie niet meegerekend bij de operationele sterkte.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal twee procent per begrotingsjaar.

  • 4. De uitkomst van de vermenigvuldiging van het met toepassing van het eerste lid niet te realiseren deel van de operationele sterkte van een eenheid per begrotingsjaar met de daarbij behorende loonsom wordt door de korpschef in hetzelfde begrotingsjaar uitsluitend binnen deze eenheid besteed aan andere uitgaven. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.

  • 5. Onder de loonsom, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan de loonsom, vastgesteld in de begroting voor het begrotingsjaar waarin toepassing wordt gegeven aan het eerste lid.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een regionale of landelijke eenheid» vervangen door «een eenheid» en wordt «een andere regionale of landelijke eenheid» vervangen door «een andere eenheid».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2022

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Uitgegeven de zestiende december 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Door middel van dit wijzigingsbesluit wordt in het Besluit verdeling sterkte en middelen politie een zogenoemde bandbreedte geregeld. De bandbreedte houdt in dat de korpschef1 kan beslissen een deel van de – door de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: minister) bepaalde – te realiseren operationele sterkte van een eenheid niet te realiseren en de middelen die als gevolg daarvan vrijvallen kan aanwenden voor de bekostiging van andere uitgaven. Ten aanzien van een regionale eenheid doet de korpschef dit in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.

Daarnaast worden door middel van dit wijzigingsbesluit enkele wetstechnische verduidelijkingen en correcties doorgevoerd. In de artikelsgewijze toelichting worden deze wijzigingen toegelicht.

Dubbel slot en bandbreedte

De Politiewet 2012 (artikel 36) bepaalt dat de minister jaarlijks de omvang van zowel de sterkte als de middelen bepaalt en over de onderdelen van de politie verdeelt (het zogenoemde dubbel slot). Daarbij dient de minister de regels, vastgelegd in het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, in acht te nemen. Dat besluit maakt onderscheid tussen de verdeling van te realiseren operationele sterkte enerzijds en de verdeling van de te realiseren niet-operationele sterkte en de middelen voor de (operationele en niet-operationele) sterkte en het materieel anderzijds. Het dubbel slot beperkt de ruimte om keuzes te maken in het uitgeven van de beschikbare middelen omdat die voor een groot deel vastzitten in de omvang en verdeling van de operationele sterkte.

De omvang van de operationele sterkte en de verdeling ervan over de onderdelen van de politie wordt door de minister voorafgaand aan het begrotingsjaar bepaald. Dit is voor de korpschef randvoorwaarde voor zijn bedrijfsvoering, welke hij inzichtelijk maakt door middel van een organisatie- en formatieplan dat door de minister wordt vastgesteld in het beheersplan. De niet-operationele sterkte en de middelen worden in het door de minister vast te stellen beheersplan onderscheidenlijk de begroting over de onderdelen van de politie verdeeld.

De Politiewet 2012 bepaalt voorts dat het ontwerpbeheersplan en de ontwerpbegroting worden besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) (het overleg, bedoeld in artikel 19 van de Politiewet 2012). Op grond van het Besluit beheer politie en het Besluit financieel beheer politie worden het ontwerpbeheersplan en de ontwerpbegroting als bijlagen bij de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de Staten-Generaal gezonden. Na goedkeuring van de begroting van het ministerie stelt de minister het beheersplan en de begroting van de politie vast.

In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) over de periode najaar 2014 – voorjaar 2016 wordt door de IBO-werkgroep aanbevolen om de effectiviteit van de politie te verbeteren door de flexibiliteit op de (operationele) sterkte.2 Hiermee wordt volgens deze werkgroep de impact van kaders met een onbedoeld belemmerende werking op de effectiviteit van de politie verminderd. Voor sterkte is dat het dubbele slot van vaststaand budget en vaststaande operationele sterkte. Concreet kan de flexibilisering van de sterkte volgens de IBO werkgroep worden gerealiseerd door een landelijke bandbreedte voor operationele sterkte te introduceren. Met deze bandbreedte ontstaat ruimte binnen het bestaande systeem waarin de omvang en verdeling van de operationele sterkte wordt bepaald en daarmee (meer) flexibiliteit in de besteding van de beschikbare middelen.

Bij brief van 10 april 2017 aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft het toenmalige kabinet in reactie op het IBO aangegeven dat de huidige dominante sturing op middelen met een dubbel slot de kwaliteit en de flexibiliteit van de politieorganisatie beperkt.3 Vanuit een effectiviteitsgedachte is het zinvol om de politieorganisatie in toenemende mate zijn schaalvoordelen te laten benutten voor het voldoen aan de naar omvang en tijd steeds wisselende veiligheidsvragen. Vanuit dit perspectief dient er meer flexibiliteit voor de politieorganisatie te komen om op die wijze tot een wisselende, meer effectieve mix tussen personeel en middelen in relatie tot veiligheidsproblematiek te kunnen komen. De huidige sturingssystematiek beperkt de politieorganisatie ook in zijn mogelijkheden om meer te variëren in de kwaliteit van de samenstelling van het personeel, terwijl de operationele noodzaak op verschillende terreinen van het politiewerk juist kan nopen te komen tot een hoger aandeel hoger opgeleiden.

Het introduceren van een bandbreedte in de opgelegde operationele sterkte past bij het middellange termijn eindbeeld van een flexibele, wendbare en daarmee effectievere organisatie. Dit vergt evenwel zorgvuldig bestuurlijk overleg met de gezagen, die verantwoordelijk zijn voor de inzet van de politie. Het wordt aan een volgend kabinet overgelaten om desgewenst de mogelijkheden te onderzoeken tot introductie van een bandbreedte, zo werd in de genoemde brief van 10 april 2017 tot slot aan de Tweede Kamer bericht.

In het Regeerakkoord 2017–2021 «Vertrouwen in de toekomst» is aangegeven dat de operationele sterkte van de politie wordt geflexibiliseerd.4 Hiermee kan, aldus het Regeerakkoord, de politie effectiever optreden en ook de digitale veiligheid vergroten.

Op 16 november 2017 heeft de Commissie Evaluatie Politiewet 2012 haar eindrapport «Doorontwikkelen en verbeteren» aan de minister aangeboden.5 De commissie adviseert om de korpschef meer verantwoordelijkheid te geven als het gaat om keuzes in de bedrijfsvoering van de politie, waarbij specifiek wordt gewezen op het dubbel slot. Hierdoor bestaat er volgens de commissie voor de korpschef weinig tot geen flexibiliteit die hij juist nodig heeft om aan wisselende en zich snel ontwikkelende veiligheidsvragen te voldoen.

In de kabinetsreactie van 15 juni 2018 wordt aangekondigd dat de flexibiliseringsagenda een reeks maatregelen bevat die beogen de politie flexibeler en effectiever te maken, waardoor mensen en middelen sneller en eenvoudiger daar kunnen worden ingezet waar het gezag de prioriteiten legt en dat hierop uitgebreid wordt ingegaan in een separate brief.6

Bij afzonderlijke brief van 15 juni 2018 aan de voorzitter van de Tweede Kamer is de minister ingegaan op de voorgestelde maatregelen die deel uitmaken van de flexibiliseringsagenda.7 Eén van de maatregelen is de introductie van een bandbreedte op de operationele sterkte.

De bandbreedte houdt in dat de korpschef, voor zover het een regionale eenheid betreft in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied van die eenheid en de hoofdofficier, de bevoegdheid krijgt om een deel van de door hem te realiseren operationele sterkte van een eenheid niet te realiseren. Dit deel bedraagt maximaal twee procent van de te realiseren operationele sterkte van die eenheid per begrotingsjaar. Er is gekozen voor een percentage van twee procent per begrotingsjaar om voldoende ruimte te geven om alternatieve besteding van middelen mogelijk te maken zonder dat de omvang van de operationele sterkte die van belang is voor het politiewerk onder druk komt te staan.

Door toepassing van de bandbreedte kunnen de middelen die bedoeld waren voor de besteding van dit deel van de te realiseren operationele sterkte worden aangewend voor een ander doel of andere doelen. Zoals in laatstgenoemde brief van 15 juni 2018 is aangegeven, kan daarbij worden gedacht aan (tijdelijke) investeringen in bepaalde (operationele) functies, materiële uitgaven als bewapening een uitrusting, externe inhuur van personeel of om extra operationele uren te kunnen draaien, uiteraard binnen de grenzen van de bestaande wet- en regelgeving.

Uitwerking bandbreedte

Dit besluit geeft uitvoering aan de aangekondigde, hierboven toegelichte introductie van een bandbreedte. Het nieuwe artikel 4a voorziet daartoe in de mogelijkheid voor de korpschef om per eenheid voor een begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren maximaal twee procent van de te realiseren operationele sterkte per begrotingsjaar (exclusief aspiranten) niet te realiseren. Aan het toepassen van de bandbreedte is een aantal beperkingen verbonden.

Ten eerste kan de beslissing om een deel van de te realiseren operationele sterkte niet te realiseren uitsluitend zien op het begrotingsjaar en twee daaropvolgende jaren. Er is gekozen voor een periode van drie jaar om meerjarig en planmatig om te kunnen gaan met de bandbreedte terwijl het niet beschikbaar hebben van een deel van de operationele sterkte wel tijdelijk en overzichtelijk blijft.

Ten tweede kunnen de middelen die vrijvallen uitsluitend worden besteed binnen een eenheid en binnen een begrotingsjaar. De keuze om tot twee procent van operationele sterkte niet beschikbaar te hebben en de daaraan gekoppelde middelen anders te besteden wordt per eenheid gemaakt en kan per eenheid verschillen afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van de betreffende eenheid. De middelen die beschikbaar komen voor alternatieve besteding kunnen alleen in het betreffende begrotingsjaar anders worden besteed omdat ze na afsluiting van het betreffende begrotingsjaar deel uitmaken van de bepaling van het financiële resultaat en de resultaatbestemming. Dit houdt in dat eventuele resterende middelen worden toegevoegd aan de algemene reserve en niet meer beschikbaar zijn in het jaar daarop.

Ten derde dient de beslissing omtrent het doel waaraan de middelen worden besteed, ten aanzien van een regionale eenheid in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied van die eenheid en de hoofdofficier te geschieden. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 39, eerste lid, van de Politiewet 2012 (het regionale beleidsplan, waarin de beschikbare politiesterkte over de onderdelen van de regionale eenheid wordt verdeeld).

De bandbreedte heeft als doel de politieorganisatie meer flexibiliteit te geven en meer ruimte te creëren voor lokaal maatwerk. Uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van dit besluit wordt de werking van de twee procent bandbreedte geëvalueerd.

Financiële gevolgen, bestuurlijke en administratieve lasten

Invoering van de bandbreedte heeft geen financiële gevolgen en leidt ook niet tot administratieve lasten voor politie-professionals. Toepassing van de bandbreedte zal naar verwachting leiden tot een beperkte toename in bestuurslasten, aangezien dat noopt tot het vastleggen van besluitvorming daarover en de uitvoering ervan. Er wordt echter geen substantiële wijziging van lasten verwacht die niet opgevangen kan worden binnen de begroting van de politie. Uit de consultatiereactie van de korpschef komt ook niet naar voren dat daarvan sprake is.

Advies en consultatie

Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de regioburgemeesters, het College van Procureurs-Generaal, de korpschef en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ontwerpbesluit is voorts van 3 december 2019 tot 15 februari 2020 via internet (www.internetconsultatie.nl) geconsulteerd.

De regioburgemeesters, het College van Procureurs-Generaal en de korpschef hebben een schriftelijke reactie gegeven. Van het ATR is ambtelijk een reactie ontvangen. Via internetconsultatie.nl zijn een tweetal reacties ontvangen.

De regioburgemeesters, het College van Procureurs-Generaal en de korpschef hebben aangegeven verheugd te zijn met de introductie van de bandbreedte. Door de bandbreedte toe te passen krijgt de politie een gewenste vorm van flexibiliteit. De korpschef onderschrijft dat het ontwerp aansluit bij de aanbeveling van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 om hem meer ruimte te geven om beleids- en beheersmatige sturing te geven aan de politieorganisatie.

De regioburgemeesters merken op dat de bandbreedte slechts kan resulteren in een beperkte mate van flexibiliteit. Er is immers sprake van een doelstelling op de operationele sterkte en er kan slechts gebruik gemaakt worden van deze 2% bandbreedte bij onderbezetting van de doelsterkte. Dit betekent dat de bandbreedte alleen naar beneden kan worden toegepast en dat toepassing van deze bandbreedte altijd budgetneutraal is binnen de eenheid.

In de via internetconsultatie ontvangen reacties wordt bepleit geen bandbreedte aan de korpschef toe te kennen.

De constatering van de regioburgemeesters dat de bandbreedte slechts kan resulteren in een beperkte mate van flexibiliteit van 2% door de doelsterkte niet volledig te bezetten, is juist. Dit is ook beoogd. De omvang van de operationele sterkte acht het kabinet van dusdanig belang voor het politiewerk dat het begrenzen van de bandbreedte door de te realiseren operationele sterkte niet volledig te bezetten, wenselijk is. De bandbreedte is bedoeld om enige ruimte te bieden die anders, door het vaststellen van de met het politiebudget betaalbare te realiseren sterkte door de minister, ontbreekt. Verdere flexibilisering acht het kabinet op dit moment niet nodig. Overigens kan de korpschef in het kader van het opstellen van het ontwerp van de begroting en het beheersplan door de minister al binnen de financiële kaders voorstellen om – al dan niet tijdelijk – tot een hogere operationele sterkte te komen. Gegeven het belang van voldoende personeel en voldoende moderne middelen, is het gewenst om dit een landelijke afweging te laten zijn.

Verder geven de regioburgemeesters aan dat de wijze waarop uitvoering en werking van de bandbreedte vorm zal krijgen randvoorwaardelijk is. De bevoegdheid van de korpschef om toepassing te geven aan de bandbreedte dient gemandateerd te worden aan de politiechefs en teamchefs van de regionale eenheden. Daarbij kan alleen besloten worden over toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters en hoofdofficier van justitie uit de betreffende eenheid. Het ligt voor de hand dit te doen via de cyclus van het regionale beleidsplan. Vrijgevallen middelen dienen alleen binnen betreffende eenheid aangewend te kunnen worden. In de lokale driehoeken zal gesproken worden over de invulling van de bandbreedte. De regioburgemeesters verzoeken dit zorgvuldig uit te werken in de uitvoeringsregeling.

Zoals in de inleiding van deze toelichting reeds is vermeld (zie voetnoot 1), is het het voornemen dat de korpschef deze bevoegdheid namens hem zal laten uitvoeren door de politiechefs van de eenheden. De korpschef bevestigt dat ook in zijn consultatiereactie. De bandbreedte is gebaseerd op toepassing op het niveau van de eenheden. De teamchefs kunnen in overleg treden met de politiechef over toepassing van de bandbreedte, waarna besluitvorming daarover middels het mandaat van de politiechef gerealiseerd kan worden. Het nieuwe artikel 4a bepaalt dat ten aanzien van de regionale eenheden alleen besloten kan worden over toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin deze eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie en dat de vrijgevallen middelen alleen binnen de betreffende eenheid aangewend kunnen worden. Ook bepaalt dit artikel dat de beslissing omtrent het doel waaraan de middelen die als gevolg van het niet realiseren van een deel van de operationele sterkte vrijvallen, worden besteed in overeenstemming met deze gezagsdragers wordt genomen. Formele uitvoeringsregelgeving is daarvoor dan ook niet nodig. Het artikel bepaalt met betrekking tot de overeenstemming alleen dat deze moet worden bereikt, niet op welke wijze dat zou moeten geschieden. Daardoor is lokaal maatwerk mogelijk. Desgewenst kan de cyclus van het regionale beleidsplan worden benut voor het bereiken van overeenstemming. Omdat overeenstemming vereist is, zal de politie de wijze van toepassing van de bandbreedte uiteraard met het gezag moeten afstemmen. De politie stelt een handleiding op ten behoeve van de operationele uitvoering van de bandbreedte.

De regioburgemeesters kunnen zich niet vinden in het voorstel tot wijziging van de percentages in de bijlage bij het Besluit verdeling sterkte en middelen politie (artikel I, onderdeel F, zoals dat in het geconsulteerde ontwerpbesluit was opgenomen). Zij achten het geen vanzelfsprekendheid dat de huidige verdeling de meest optimale dan wel wenselijke én breed gedragen werkelijkheid is, aangezien deze is ontstaan door vele incidentele en soms eenzijdige keuzen, zonder dat daaraan een voldoende gedegen en actuele systematiek ten grondslag ligt. Mede vanuit het gegeven dat thans een verkenning naar de mogelijkheden en noodzaak tot herijking van de verdeelsystematiek is ingezet, verzoeken zij de voorgestelde aanpassing van de percentages niet door te voeren. Het College van Procureurs-Generaal betwijfelt eveneens of het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit het juiste moment is voor de wijziging van deze percentages en adviseert daarom deze vooralsnog ongemoeid te laten in afwachting van de resultaten van het onderzoek. De korpschef wijst erop dat de uitkomsten van het meest recente rapport van het WODC «Onderzoek naar toegenomen mobiliteit en veranderingen in criminaliteit»8 niet hebben geresulteerd in andere inzichten aangaande het huidige budgetverdeelsysteem. De huidige percentages zijn gestoeld op eerdere gemaakte afspraken, waaraan destijds gedegen afwegingen ten grondslag lagen.

De in de bijlage van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie opgenomen percentages geven de juiste weergave van de verdeling van de politiesterkte over de regionale eenheden, zoals die gold op het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit. Als gevolg van de toepassing van artikel 6 zijn deze percentages in de tijd gewijzigd. In het geconsulteerde ontwerpbesluit was het voornemen opgenomen de percentages aan te passen aan de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit geldende verdeling, zoals die door toepassing van artikel 6 is ontstaan. Uit de consultatie blijkt dat betrokken partijen geen meerwaarde zien in het aanpassen van de percentages aan de huidige verdeling. Hierin is aanleiding gezien de wijziging van de percentages (en dus artikel I, onderdeel F, zoals dat was opgenomen in het geconsulteerde ontwerpbesluit) te schrappen. Overigens geldt, zoals in het geconsulteerde ontwerpbesluit was aangegeven, dat gewijzigde percentages als gevolg van artikel 6 van het Besluit verdeling stekte en middelen politie wederom kunnen wijzigen, waardoor de actualisatie van de in de bijlage opgenomen percentages slechts een tijdelijke meerwaarde zou hebben. De actuele verdeling van de sterkte over de regionale eenheden wordt jaarlijks zichtbaar in de formatie die in het beheersplan van de politie wordt opgenomen. Voorafgaand aan de vaststelling van het beheersplan wordt dit besproken in het LOVP. Het ontwerpbeheersplan wordt vervolgens als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de Staten-Generaal gezonden.

Voornoemd WODC-rapport ziet op de vraag of in de sterkteverdeling voldoende rekening is gehouden met de problematiek die «toegenomen mobiliteit» en de «veranderingen in de criminaliteit» vanaf 2010/2012 met zich brengen. Voor de reactie op dit rapport wordt verwezen naar de brief van 13 februari 2020 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.9

Tot slot heeft het ATR ambtelijk te kennen gegeven dat het geen formeel advies zal uitbrengen over onderhavig besluit. De ATR deelt de analyse en conclusie dat er geen gevolgen voor de regeldruk zijn.

Voorhang

Het ontwerpbesluit van dit wijzigingsbesluit is bij brieven van 14 juli 2020 aan de voorzitters van beide kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure (artikel 36, derde lid, van de Politiewet 2012).10

De Eerste Kamer heeft geen aanleiding gezien te reageren.

Het Kamerlid Van Dam heeft op 27 juli 2020 schriftelijke vragen gesteld over het ontwerpbesluit.11 Bij brief van 23 november 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer medegedeeld deze vragen te beantwoorden nadat eventuele andere reacties in het kader van de (toen nog niet beëindigde) voorhangprocedure zijn ontvangen, teneinde alle vragen integraal en in onderling verband te beantwoorden.12

Bij brief van 1 december 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid antwoord gegeven op de vragen.13

Op 7 december 2020 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over onder meer de brieven van 14 juli en 22 november 2020. Bij brief van 18 december 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de vragen beantwoord.14

Tijdens de procedurevergadering van 20 januari 2021 heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid het ontwerpbesluit controversieel verklaard, wat op 2 februari 2021 is bevestigd in de plenaire zaal.

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft de brief van 18 december 2020 geagendeerd voor het commissiedebat van 17 februari 2022. Dit commissiedebat heeft niet tot wijzigingen genoopt.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)

Onderdeel A
Artikel 1, onderdeel b

Het begrip «aspirant» is verduidelijkt door te expliciteren dat het gaat om bij de politie aangestelde aspiranten.

Met ingang van de inwerkingtreding van het Besluit van 26 juni 2018, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid (Stb. 2018, 204) kent de politie een «ambtenaar in opleiding». Dit is degene die door het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding (zie artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie). Deze ambtenaar valt ook onder het begrip «operationele sterkte».

Artikelen 1, onderdeel d

Ter verduidelijking is ervoor gekozen een begripsomschrijving op te nemen van het begrip «begrotingsjaar».

Onderdeel B

Ter verduidelijking wordt in artikel 3, tweede lid, verwezen naar de desbetreffende artikelen van het Besluit beheer politie waarin de Landelijke eenheid en de verschillende ondersteunende diensten zijn geregeld.

Het vijfde lid vervalt. Blijkens de oorspronkelijke toelichting bij dit lid (Stb. 2012, 610, blz. 6) voorzag dit lid in de mogelijkheid voor de minister om per begrotingsjaar en per eenheid of ondersteunende dienst af te wijken van de te realiseren operationele sterkte, aangezien het – in de bijlage genoemde – aandeel van iedere regionale eenheid was gebaseerd op de operationele sterkte per 2015 en een aantal regionale eenheden tot die tijd moesten groeien of krimpen om de te realiseren operationele sterkte te bereiken. De afwijkingen tussen doel en realiteit zijn inmiddels afgenomen. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt nu niet meer nodig geacht.

Onderdeel C

Artikel 34 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de minister jaarlijks een meerjarenraming vaststelt voor vier op het begrotingsjaar volgende jaren. Het vierde lid van artikel 4 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie, zoals dat luidde tot inwerkingtreding van dit besluit, bepaalde abusievelijk dat de minister jaarlijks een raming geeft van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren. Met de voorliggende wijziging wordt het vierde lid in overeenstemming gebracht met de termijn, genoemd in artikel 34 van de wet.

Onderdeel D

Artikel 4a voorziet in de mogelijkheid voor de korpschef om per eenheid voor een begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren maximaal twee procent van de te realiseren operationele sterkte per begrotingsjaar (exclusief aspiranten) niet te realiseren, zoals ook reeds in het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie. Voor de toepassing van dit artikel worden aspiranten niet meegerekend bij de operationele sterkte, omdat deze ambtenaren noodzakelijk zijn voor het in stand houden van de operationele sterkte op langere termijn.

Wanneer de operationele sterkte die niet wordt gerealiseerd, in de begroting of meerjarenraming is gedekt door bijdragen als bedoeld in artikel 33 van de Politiewet 2012, heeft toepassing van dit artikel tot gevolg dat deze middelen vrijvallen. Voor het berekenen van de omvang van het te besteden bedrag dient het niet te realiseren deel van de operationele sterkte te worden vermenigvuldigd met de bij de sterkte behorende loonsom, vastgesteld in de begroting. De korpschef kan deze financiële middelen binnen de betreffende eenheid aanwenden voor een ander doel of andere doelen, waarbij uiteraard geldt dat dit het maximum van het bedrag dat binnen dat begrotingsjaar vrijvalt niet kan overstijgen.

De korpschef is vrij in zijn keuze voor andere bestedingen. Wanneer het gaat om een regionale eenheid dient hierover overeenstemming te bestaan met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied van de regionale eenheid en de hoofdofficier van justitie.

Onderdeel E

Het eerste lid is wetstechnisch aangepast. In artikel 1, eerste lid, onder d, van de Politiewet 2012 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eenheid: een regionale of landelijke eenheid.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

De korpschef is voornemens deze bevoegdheid namens hem te laten uitvoeren door de politiechefs van de eenheden.

X Noot
2

Kamerstukken II 2016/17, 29 628, nr. 699 (bijlage).

X Noot
3

Kamerstukken II 2016/17, 29 528, nr. 699.

X Noot
4

Kamerstukken II 2016/17, 34 700, nr. 34, bijlage.

X Noot
5

Kamerstukken II 2017/18, 29 628, nr. 743 en Kamerstukken II 2017/18, 30 880, AA.

X Noot
6

Kamerstukken II 2017/18, 29 628, nr. 783.

X Noot
7

Kamerstukken II 2017/19, 29 628, nr. 784.

X Noot
8

Bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 936.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 936.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 968.

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3769.

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 990.

X Noot
13

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 919.

X Noot
14

Kamerstukken II 2019/20, 29 628, nr. 994.

Naar boven