12 Toelatingsrecht beroepsonderwijs

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs ( 34457 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. Ik geef mevrouw Siderius als eerste spreker namens de SP het woord. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik begin met het uitdelen van een compliment aan de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, de JOB. De JOB is namelijk de aanjager van dit wetsvoorstel om de misstanden bij de toelating tot het mbo te bestrijden. Het zijn jongeren die het opnemen voor diegenen die niet de kans krijgen om toegelaten te worden tot een beroepsopleiding, een mbo-opleiding. Je bent jong en je weet wat je wilt leren, namelijk een echt vak als automonteur, kinderleidster of kapster, maar je droom wordt al wreed verstoord voordat je überhaupt een stap op een mbo-school hebt gezet. 

Het kabinet en de mbo-scholen hebben de mond vol van het bieden van kansen, maar het leren van een echt vak wordt voor deze jongeren zo voortijdig een grote horde. Je komt niet binnen op school en de afwijzingen van mbo-scholen zijn vaak vervat in mooi proza, maar soms zijn ze ook keihard. De brief van de JOB liet de voorbeelden zien: "Te oud. Jij hebt als student te veel zorg nodig en dus kunnen we jou niet aannemen." "Jouw IQ is te hoog voor deze opleiding. Dus is het gevaar van verveling aanstaande." "Je bent volledig incapabel voor deze opleiding." "Je toont te veel emoties om deze opleiding te kunnen volgen." "Je vooropleiding is te hoog om deze mbo-opleiding te kunnen volgen." 

Wat de SP betreft kan dit niet, want op deze manier is het gewoon een chaos. Het is hoog tijd dat het toelatingsbeleid van het mbo op orde wordt gebracht. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, is dan ook wat de SP betreft hard nodig. 

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor mevrouw Siderius die voorbeelden noemen, maar ik heb begrepen dat het maar om honderd of tweehonderd gevallen per jaar gaat. Het gaat niet om zo heel veel gevallen. De gevallen die nu worden genoemd, zijn natuurlijk allemaal vervelend en soms zelfs dramatisch voor die leerlingen, maar het is maar één kant van het verhaal. Ik heb heel lang gewerkt in het mbo en ik heb dit soort verhalen ook verteld. We vertelden die verhalen ook niet voor niks, want de ervaring leerde dat leerlingen met een te hoog IQ op een bepaalde opleiding zich inderdaad stierlijk verveelden. Leerlingen met een bepaalde psychische of fysieke aandoening zijn soms inderdaad niet geschikt om een bepaalde opleiding te doen. Wat is nou precies het probleem? Ik denk dat het niet goed is om heel erg diep in te gaan op die verhalen en dat we ook de kant van de school moeten meenemen. Scholen brengen namelijk op een heel professionele manier een advies uit. Waarom hebt u daar zo'n wantrouwen tegen? 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik begin met het eerste punt dat de heer Beertema aanstipte, de aantallen. Daar is nogal wat discussie over. Zijn het er inderdaad maar honderd, zoals de MBO Raad zegt? Of zijn het er veel meer, zoals de JOB zegt? In eerdere debatten heb ik de minister gevraagd om onderzoek te doen naar het aantal studenten dat daadwerkelijk wordt afgewezen door mbo-scholen. Dat wilde de minister niet. De SP wil heel graag dat zij dat alsnog gaat doen en daarom zal ik er vandaag opnieuw een voorstel voor doen. 

De SP is van mening dat we elke aspirant-student de kans moeten geven om een bepaalde opleiding te kunnen doen. Daar hebben we het in het parlement doorlopend over, bijvoorbeeld gisteren in het debat over het onderwijsverslag. De inspectie zegt ook dat er steeds minder kansen zijn voor kinderen om een opleiding te halen. De SP wil kinderen die kansen wel geven, want wij denken dat het goed is om jongeren te motiveren eruit te halen wat erin zit. De SP kan er echt niet achter staan dat er bij voorbaat wordt gezegd: jij hebt een beperking en daarom mag je deze opleiding niet volgen. 

De voorzitter:

De interrupties moeten kort zijn en de reactie daarop ook. 

De heer Beertema (PVV):

Ik ben het daar helemaal niet mee eens. Mijn volgende vraag aan mevrouw Siderius zou zijn: vindt u niet dat u heel diep ingrijpt met een generieke wet voor een bepaald aantal overzichtelijke gevallen? Die generieke wet grijpt heel diep in in het professionele handelen van leraren. Dat intaketraject is een van de kernen van het bestaan van een leraar. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik zou niet weten wat er mis is met een toelatingsrecht voor studenten. We gaan nu gewoon met elkaar afspreken dat als iemand een vmbo-diploma heeft, hij gewoon toegelaten kan worden tot het mbo. Dat is hartstikke mooi. Dan heb je als student of als aspirant-student gewoon een recht. Dan kan je niet zomaar worden afgewezen om allerlei vage redenen, waaronder de redenen die ik net heb opgenoemd: te veel zorg nodig, te slim of te dom voor deze opleiding. Als jij dat diploma hebt van het vmbo, kun je gewoon naar het mbo. Ik vind het echt heel mooi als wij dat vandaag hier kunnen regelen. 

Ik wilde zeggen dat de SP de vaste aanmelddatum en het toelatingsrecht in dit wetsvoorstel steunt. Wij vinden dat daarmee echt een stap vooruit wordt gezet. De SP heeft echter ook wel wat wensen. De eerste betreft het registreren van die afwijzing. Het is onduidelijk hoeveel studenten precies worden afgewezen en wat de redenen van afwijzing zijn. Mbo-scholen hoeven dat niet te registreren. Er wordt nogal gediscussieerd, onder andere tussen de MBO Raad en de JOB, over deze afwijzingsproblemen en de grootte daarvan. Daar moet wat ons betreft duidelijkheid over komen. Het registreren van afwijzingen maakt dat mbo-scholen niet meer op een gemakkelijke manier studenten kunnen afwijzen. Ondoorzichtige afwijzingsgronden maken het voor studenten maar ook voor hun ouders heel erg lastig om een klacht in te dienen om deze afwijzing aan te vechten. Hiermee kunnen afwijzingsgronden als "te oud" of "wij kunnen geen ondersteuning bieden voor jouw beperking" niet meer voorkomen. De MBO Raad heeft vorige week in de hoorzitting over dit wetsvoorstel daar met enthousiasme op gereageerd. De MBO Raad is hierin geïnteresseerd. Ik wil graag vandaag horen of de minister bereid is om mbo-scholen te verplichten om dit te gaan registreren. De SP-fractie heeft daartoe een voorstel, een motie, voorbereid. 

De SP vindt het ook belangrijk dat studenten een gemotiveerde afwijzing, op papier of via e-mail, kunnen ontvangen. Met die afwijzing in de hand kunnen zij dan naar een klachtencommissie stappen om de afwijzing eventueel aan te vechten. Met een verplichte afwijzingsbrief moeten mbo-scholen helder beschrijven waarom een student wordt afgewezen. Is de minister bereid om hier werk van te gaan maken? 

De betrokkenheid van ouders is heel belangrijk bij de studiekeuze. We hebben klachten ontvangen van ouders en van jongeren die ouder zijn dan 18 jaar, waarbij de ouders buitenspel zijn gezet door de mbo-school. Een 18-jarige moet zelfstandig een intake doen voor een nieuwe mbo-opleiding en met het pedagogisch adviesbureau in verband met het passend onderwijs voor eventuele extra ondersteuning op school. Ouders zijn hier nadrukkelijk bij gewenst maar toch zeggen sommige scholen: nee, die ouder mag niet bij die intake zijn. Dit resulteert erin dat jongeren met een beperking alleen naar die intake moeten. Soms hebben die jongeren hun eigen beperking nog niet geaccepteerd. Daardoor geven deze jongeren niet duidelijk aan welke begeleiding en ondersteuning nodig is tijdens de opleiding om met succes een diploma te halen. Ik wil graag vandaag van de minister weten of dit de normale procedure is. Vindt de minister het wenselijk dat ouders buitenspel worden gezet? Ziet zij mogelijkheden om eens met de mbo-scholen te bespreken dat ouders worden betrokken bij de studiekeuze en bij het intakegesprek, met name van jongeren met een beperking die extra ondersteuning nodig hebben? 

Het onderwijs is volgens de SP geen diplomamachine om studenten door het mbo te jagen naar een beroep op de arbeidsmarkt. Wij verfoeien daarom nog steeds de zogenaamde "cascadebekostiging" waarmee scholen minder geld krijgen wanneer een student langer doet over de studie. In onze ogen moet het onderwijs een instrument zijn om zich algemeen en breed te kunnen ontwikkelen. 

De SP is niet echt een warm voorstander — eigenlijk helemaal niet — van een maximumaantal opleidingsplekken voor bepaalde beroepsrichtingen. Het afwijzen van leerlingen omdat een student uit het oog van opleidingscapaciteit of arbeidsmarktperspectief niet kan worden toegelaten, steunen wij daarom niet. Elke student moet de mogelijkheid hebben om opgeleid te worden tot een beroep, ook als de arbeidsmarkt minder perspectief biedt. Wij zouden graag willen dat bij de toelating tot een opleiding in een gesprek met de student en eventueel met de ouders duidelijk wordt gewisseld wat de kansen op werk zijn, als je aan deze opleiding begint en als je die succesvol afrondt. De uiteindelijke keuze hoort wat de SP betreft toch echt bij de student te liggen. Ziet de minister mogelijkheden om deze selectie aan de poort aan banden te leggen? 

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Siderius heeft het steeds over kwetsbare studenten die aan de arm genomen moeten worden, maar nu lijkt het bijna alsof ze een soort D66'er is die ervan uitgaat dat deze studenten alles aankunnen en zelf het beste weten of er een arbeidsmarktperspectief is. We hebben deze opleidingen toch uiteindelijk om deze jongeren in een goede positie op de arbeidsmarkt te brengen? 

Mevrouw Siderius (SP):

Voordat ik lid word van D66 zijn we nog wel even verder, dus daarover hoeft de heer Rog zich in ieder geval geen zorgen te maken. We hebben in het mbo de zogenaamde macrodoelmatigheid. Het ministerie van Onderwijs bekijkt welke opleidingen in het beroepsonderwijs worden toegelaten en hoe het perspectief op de arbeidsmarkt is. Wat ons betreft, zou dat voldoende moeten zijn. Als wij een bepaalde opleiding toelaten, dan moet je iedereen de kans gunnen om die opleiding te volgen. Wij zeggen niet dat er geen gesprek hoeft plaats te vinden. Wij zijn er een voorstander van dat je tegen een student zegt: je wilt deze opleiding volgen en je hebt er passie voor, prima, maar realiseer je wel dat het misschien wat lastiger is om straks een baan te vinden in dit beroepenveld. Die kansen en die risico's moeten duidelijk met de student worden besproken. 

De heer Rog (CDA):

Het is van tweeën één. Of de SP kiest voor een vijfjarenplan en de overheid legt dat allemaal vast. Dat zou duidelijkheid bieden, maar de vraag is of de overheid daarvoor de geëigende partij. De SP en het CDA denken daar verschillend over. Of je laat dat aan de instellingen, maar dan is het toch ook aan die instellingen om met kennis van de regionale arbeidsmarkt op enig moment te zeggen: het is schluss en deze student komt er niet meer? Dan is het toch niet aan de student om te bepalen dat er wel een arbeidsmarktperspectief is? 

Mevrouw Siderius (SP):

De heer Rog weet net zo goed als ik dat het ministerie van Onderwijs niet van achter het bureau zegt dat de ene opleiding wel arbeidsmarktperspectief heeft en de andere opleiding niet. Dat is natuurlijk een samenspel tussen mbo-opleidingen en het bedrijfsleven. Het ministerie moet zo'n opleiding toelaten, maar uiteindelijk wordt in de regio's door de mbo-instellingen en het regionale bedrijfsleven samen bekeken of die kansrijk is. Daarna moet dat gesprek met die student plaatsvinden. Uiteindelijk is het aan de student om die keuze te maken. Wij zijn niet de partij die tegen studenten zegt: jij moet deze opleiding maar gaan volgen, want daar is straks werk in en dat is allemaal goed voor de economische groei. Wij denken dat onderwijs ook is bedoeld om mensen zich breed te laten ontwikkelen … 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Mevrouw Siderius (SP):

Oké, voorzitter. Jammer, ik zat net zo lekker in mijn verhaal. 

In de ogen van de SP verdient het loten voor opleidingen niet de voorkeur. Als dat dan gebeurt, moet dat wel eerlijk en rechtvaardig gebeuren. De minister wil aspirant-studenten die zich na 1 april aanmelden bij een mbo-opleiding uitsluiten van loting of op achterstand zetten. Dat zorgt voor ongelijke kansen om toegelaten te worden. Wilden we in het onderwijs niet juist gelijke kansen bespoedigen? Leerlingen die zich na 1 april aanmelden, worden zo benadeeld. Dat zijn vaak de zij-instromers, maar ook de studenten die wat later een studiekeuze maken. Wij willen deze studenten gelijk behandelen, net als de studenten die zich voor 1 april aanmelden. Wij willen dat dit onrecht uit de wet wordt geschrapt. Daarvoor hebben wij een amendement ingediend. 

Ik kom op het bindend negatief studieadvies. Het idee van het voorliggende voorstel is dat de kloof tussen het vmbo en het mbo wordt geslecht. 2.000 leerlingen komen na het vmbo niet aan bij het mbo. Nog eens 6.000 leerlingen stoppen in het eerste jaar van de mbo-opleiding. De minister wil nu een bindend negatief studieadvies invoeren voor studenten met een gebrek aan studievorderingen. De mbo-school krijgt hiermee in principe het recht om zelf studenten van school te sturen. Maar was het nou niet juist de bedoeling van deze wet om deze studenten juist op school te houden in plaats van ze weg te sturen? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? 

Hoe verhoudt dit zich ook tot de kwalificatieplicht, waarbij studenten minimaal een opleiding op mbo-2-niveau moeten halen? Is dat niet in strijd met elkaar? Is het bindend negatief studieadvies niet juist een mogelijkheid om het toelatingsrecht, dat we in dit voorstel regelen, te omzeilen? Scholen zullen studenten moeten aannemen die aan de vooropleiding voldoen, maar kunnen na vier maanden onder het mom van slechte resultaten een student gewoonweg naar huis sturen. Is dit niet ook een soort verbod op zittenblijven? 

Het is heel goed mogelijk dat externe factoren van invloed zijn op de studieresultaten van een student. Als je ouders gaan scheiden, kan dat nogal een impact hebben. Dat kan tot gevolg hebben dat een leerling even wat minder gefocust is op zijn schoolwerk. Waarom mag een student dan niet het volgende jaar nogmaals proberen om de opleiding met succes af te ronden? En hoe voorkomt de minister verder eigenlijk willekeur? In het mbo kennen we namelijk geen studiepunten. Wanneer zijn de resultaten dan voldoende of onvoldoende? Ik hoor graag een reactie van de minister. De introductie van het bindend negatief studieadvies is een heel slecht idee. D66 heeft samen met de SP en GroenLinks daarover een amendement ingediend. 

Het belang van loopbaanoriëntatie in het vmbo wordt veelvuldig in het wetsvoorstel genoemd. De SP is het er helemaal mee eens dat dat van belang is. Wij hebben daarover bij de behandeling van de vmbo-wet een amendement ingediend. Daarmee willen we dat loopbaandossier ook in de mavo-richting, de richting vmbo-tl opnemen. Er was daarvoor een meerderheid. De minister heeft dat volgens mij per 1 juni in een regeling gezet en zou daarover ook in gesprek gaan met het onderwijsveld. Wat zijn daarvan de uitkomsten? 

De heer Van Meenen (D66):

Ik bied mevrouw Siderius natuurlijk graag een proeflidmaatschap aan. Zeker gezien de tekst die zij zojuist heeft uitgesproken, geef ik haar goede kansen. Misschien kan ze nog weleens Kamerlid voor onze mooie partij worden. We gaan het zien. 

Voorzitter. Vandaag ligt een wetsvoorstel voor waarin het toelatingsrecht voor het mbo wordt vastgelegd. Op dit moment worden er, wanneer je je als student aanmeldt bij een mbo-opleiding, nog allerlei barrières opgeworpen. Het is dus goed dat we nu een helder toelatingsrecht introduceren. Het is een voorstel dat D66 volledig kan steunen. Ik sluit mij overigens aan bij de complimenten voor de initiatieven op dit vlak van de JOB. 

Wel heeft mijn fractie nog enige zorgen over de vraag of alle instellingen dit nieuwe toelatingsrecht ook wel keurig aan potentiële studenten zullen overbrengen. Immers, ook nu al kunnen studenten afwijken van een advies dat wordt gegeven door instellingen, maar is dat voor studenten lang niet altijd even duidelijk. Veel van die procedures wekken de indruk selectieprocedures te zijn waartegen geen verweer mogelijk is. Wie gaat erop toezien dat mbo-instellingen zich ook houden aan het toelatingsrecht, niet alleen wat betreft de letter? Instellingen moeten er ook voor zorgen dat studenten op de hoogte zijn van hun recht, zodat ze dit recht ook kunnen laten gelden. 

Mbo-instellingen kiezen overigens niet voor toelatingsprocedures en selecties omdat ze dat zo leuk vinden, maar omdat er grote financiële risico's zitten aan het bieden van kansen. Dat zijn perverse prikkels die het toelaten van kwetsbare leerlingen stapelen en de doorstroom beperken. Dit kan ertoe leiden dat je als mbo-instelling een hoog percentage studenten hebt rondlopen waarvoor je weinig of geen vergoeding van de overheid ontvangt. De gemeente Rotterdam heeft dit probleem recent aan de kaak gesteld. Het is een fundamentele kwestie die aan de oorsprong ligt van de toelatingsproblematiek. Die kern van het probleem wordt met dit wetsvoorstel niet weggenomen. Deelt de minister deze analyse en wat gaat zij eraan doen als zij die analyse deelt? 

Over het toelatingsrecht is D66 dus positief, maar op twee punten van dit wetsvoorstel hebben we nog bezwaren. Allereerst het bindend studieadvies. Het kan natuurlijk gebeuren dat een student niet op zijn plek zit of wellicht niet goed zijn best doet. Dat is wat ons betreft een reden voor de instelling om het gesprek aan te gaan met die student. Heeft hij moeite met het niveau? Moet hij wennen aan de nieuwe opleiding, aan de andere manier van studeren? Heeft de student daar misschien extra hulp of tijd bij nodig? Of is de student bij een andere opleiding beter op zijn plek? Wat zou dat dan kunnen zijn? Dat is wat een studieadvies zou moeten zijn, een sluitstuk van uitgebreide begeleiding door een instelling. 

Maar het hoger onderwijs laat zien wat nu vaak de praktijk is: een willekeurig vastgestelde norm voor het aantal studiepunten dat je moet halen. Er wordt niet gekeken naar de student, maar naar de norm. Het gaat er dus niet om de student op de goede plek te krijgen, maar om zo veel mogelijk geld binnen te halen en om risico's te minimaliseren. Gisteren hebben we het bij het debat over het onderwijsverslag al gehad over kansen voor kinderen, voor jonge mensen. Dit bindend studieadvies staat kansen in de weg. Daarom wil D66 dit schrappen uit het wetsvoorstel. We hebben hiertoe samen met de SP en GroenLinks een amendement ingediend. 

Een tweede bezwaar heeft mij fractie bij het stellen een landelijke aanmelddatum van 1 april voor het mbo. Het hoger onderwijs kent al een dergelijke aanmeldingsdatum, maar die is 1 mei. Het lijkt mij vele malen duidelijker om eenzelfde landelijke aanmelddatum voor het hele tertiaire onderwijs te hanteren. Bovendien deel ik de redenen van de minister om te kiezen voor 1 april, niet. Officieel starten mbo-opleidingen op 1 augustus en hbo- en wo-opleidingen op 1 september, maar in de praktijk is dit verschil aanzienlijk minder. De vakken op de roc's starten pas in september en ook in het hoger onderwijs beginnen de instellings- en opleidingsintroducties vaak al in augustus. Ook schrijft de minister dat havo- en vwo-leerlingen langer op de middelbare school zitten dan vmbo-leerlingen. Dat is in de toekomst ook nog een discussiepunt, maar goed. De vmbo-leerlingen zitten dus minder lang op school voordat zij een studiekeuze moeten maken. De havo- en vwo-leerlingen, hun ouders en de school hebben meer tijd om zich hierop voor te bereiden. Daarnaast zijn deze leerlingen ouder. Dat zijn toch exact de redenen om de aanmelddatum voor vmbo-leerlingen een maand later te zetten? Dan kunnen ze zich een maand langer voorbereiden en zijn ze bovendien ook nog eens een maand ouder. 

Kortom, de redenering van de minister op dit punt is een beetje krom. Voor de landelijke duidelijkheid en met het oog op de voorlichting over aanmelden, lijkt onze fractie één aanmelddatum overzichtelijker. De voorlichting hierover is dan meer uniform en adequaat te organiseren. Daarom hebben wij ook op dit punt een amendement ingediend dat de aanmelddatum op 1 mei zet. 

Het is mooi dat het toelatingsrecht er komt, maar verplaats die barrière dan niet naar selectie direct na de poort, maar haal hem echt weg, en schrap dus het bindend studieadvies en geef deze studenten ook echt kansen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Ieder kind in Nederland heeft recht op goed onderwijs. Daar zijn we het vandaag, denk ik, snel over eens. En niemand wil tweedeling in het onderwijs. Ook daarover zijn we het snel eens. Gisteren is daarover in het WGO over het jaarverslag ook al veel gezegd. Ik wil ook dat zo veel mogelijk leerlingen de kans krijgen de opleiding te volgen die ze willen volgen en die uitzicht biedt op een baan. Die twee dingen gaan echter niet altijd samen, moeten we ons realiseren. Daarin moeten we ook eerlijk durven zijn, ook tegenover leerlingen. Niet iedereen die dat wil kan sport- en evenementmanagement gaan studeren, of diermanagement. Er zijn simpelweg meer leerlingen met interesse in sport en dieren dan dat er banen zijn. Ik wil ook dat iedere leerling in de klas zit met gemotiveerde medeleerlingen, een klas waarin niet een klein groepje, dat eigenlijk helemaal niet naar school wil of het niveau echt niet aan kan, ervoor zorgt dat de andere helft van de klas zich zit te vervelen of te ergeren. Die leerlingen zitten er eigenlijk alleen maar omdat ze het recht hadden om toegelaten te worden. Toelatingsrecht in het mbo? In principe zeg ik ja, want iedere leerling verdient een kans om zich te bewijzen. Maar de rechten van leerlingen moeten wel in evenwicht zijn met de kansen op de arbeidsmarkt en ook de plichten voor de leerlingen om serieus werk te maken van hun opleiding. 

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat bij veel leerlingen nu vooral de rechten centraal staan. Ik heb docenten gesproken die zeggen dat leerlingen die totaal niet gemotiveerd zijn, tegen hen zeggen: meester, u stuurt mij toch niet weg, want dan ben ik een voortijdig schoolverlater en krijgt de school een boete. Dat zijn niet de leerlingen die ik kwetsbaar zou willen noemen. Die leerlingen noem ik vervelend. Dat mogen ze zijn, want het zijn pubers en die moeten nog leren dat bij rechten ook plichten horen. Toelatingsrecht? Ja dus, mits we ook eisen durven stellen aan de leerling. Niet op tijd ingeschreven? Dan mag je van de VVD nog best worden toegelaten op een roc, maar kun je je niet meer beroepen op het toelatingsrecht. Bij dat recht hoort immers de plicht je tijdig aan te melden. Niet deelgenomen aan de voor jouw opleiding verplichte intake of studiekeuzeactiviteit? Dan mag je van de VVD nog steeds worden toegelaten op een roc, maar je kunt je niet beroepen op het toelatingsrecht, want bij dat recht hoort de plicht om deel te nemen aan een intake. Je eigenlijk alleen maar ingeschreven om studiefinanciering en een ov-kaart te ontvangen en daarna nooit meer verschenen op school? Dan vervalt voor jou sowieso het toelatingsrecht, want studiefinanciering en een ov-kaart zijn bedoeld om je in staat te stellen naar school te gaan, niet als alternatief voor een uitkering. 

Bij rechten horen plichten en dat kunnen we leerlingen het best zo snel mogelijk duidelijk maken. Daarmee bereid je ze beter voor op de toekomst dan door ze kwetsbaar te verklaren, want dat zou weleens een selffulfilling prophecy kunnen worden. We moeten onderscheid durven maken tussen leerlingen die een steuntje in de rug verdienen en leerlingen die een schop onder hun kont nodig hebben. Ik denk dat docenten dat prima kunnen inschatten. 

Mevrouw Siderius (SP):

Mijn nekharen staan ondertussen fier overeind, kan ik u vertellen, want … 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dan is dat doel alvast bereikt! 

Mevrouw Siderius (SP):

Ja, dat is mooi, als dat uw doel is in het parlement. Mijn doel is goed beroepsonderwijs organiseren. U begon uw bijdrage namens de VVD met: niemand wil tweedeling in het onderwijs; we willen allemaal dat iedereen gelijke kansen heeft. Wat doet de VVD vervolgens? Zij dient voorstellen in die leiden tot ongelijke kansen voor aankomende studenten. Neem het toelatingsrecht. Als je je voor 1 april aanmeldt, heb je een vrije toelating. Meld je je daarna aan, dan is het afhankelijk van de opvatting van de mbo-instelling zelf. Hoe verhoudt dat zich tot elkaar? U zegt dat u geen tweedeling wilt, maar vervolgens zet u bepaalde studenten die wat later zijn met hun studiekeuze, op forse achterstand. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Over tweedeling gaat het hier de laatste tijd vaak. Er zijn verschillende soorten van tweedeling. Als de tweedeling gemotiveerde versus ongemotiveerde leerlingen betreft, zal er een verschil zijn. Ieder kind dat een opleiding wil beginnen, moet die kans hebben. Daarom ben ik in principe ook voor een toelatingsrecht. Dat geef ik hier ook heel duidelijk aan. Ook ik heb de kans gehad om mij via het onderwijs op te werken, zodat ik hier vandaag sta, en dat is me heel wat waard. We moeten echter ook eerlijk durven zijn. In het mbo is niet iedere leerling per definitie kwetsbaar. Daar zitten ook gewoon leerlingen die ongemotiveerd zijn. Natuurlijk moeten we dan vooral proberen om die leerlingen wel te motiveren, maar ook in het vmbo mag je van leerlingen verwachten dat ze, als ze een studiekeuzeactiviteit hebben gevolgd, zich gewoon tijdig aanmelden. Als je dat vanwege een goede reden niet hebt gedaan en je die reden kenbaar maakt aan het mbo, dan mag je van mij nog steeds worden toegelaten. Alleen, je mag je van mij dan niet meer beroepen op het recht om toegelaten te worden. Op die manier krijg je immers ook allerlei ongemotiveerde mensen in de klas die eigenlijk helemaal niet naar het mbo willen. Dat doet echt afbreuk aan het niveau in de klas en aan het onderwijs dat aan de andere leerlingen wordt gegeven die wel gemotiveerd zijn. Die tweedeling tussen mensen in de klas die wel willen en mensen in de klas die niet willen zou wat mij betreft ook weleens benoemd mogen worden. Mevrouw Siderius loopt daarvoor weg. 

De voorzitter:

Graag een kort antwoord, mevrouw Siderius. 

Mevrouw Siderius (SP):

De VVD doet net alsof elke mbo-student die zich na 1 april aanmeldt, ongemotiveerd is. Dat is natuurlijk helemaal niet waar. Heel veel studenten weten op 1 april nog niet welke studiekeuze zij willen maken en zijn daardoor niet op tijd voor die aanmelddatum. Zij worden hier gelijk weggezet als "ongemotiveerd" en als "studenten die de boel in de klas verstieren". In de schriftelijke inbreng heeft de VVD-fractie immers naar voren gebracht dat dit studenten zijn die de boel verstieren en die verhinderen dat er goed les wordt gegeven. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

Mevrouw Siderius (SP):

Het gaat hier om een ongelijke behandeling. Volgens mij is dat echt in strijd met onze Grondwet. Daar zou de VVD zich op moeten beraden. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat zijn heel zware woorden van mevrouw Siderius. Ik herken mij daar absoluut niet in. Slechts 34% van de leerlingen in het mbo voelt zich uitgedaagd. Ik maak mij grote zorgen over die cijfers. Ik begin de leerlingen in zo'n klas die wel willen en die gewoon goed onderwijs willen, zo langzamerhand kwetsbaar te vinden. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik vraag me toch af welk probleem mevrouw Lucas wil oplossen. Natuurlijk heb je op een school gemotiveerde, wat minder gemotiveerde en niet gemotiveerde leerlingen. Dat is nu ook al zo. Dat heeft helemaal niets te maken met een toelatingsrecht, tenzij mevrouw Lucas zou vinden dat leerlingen die gebruikmaken van het toelatingsrecht plotseling minder gemotiveerd zouden zijn. Ik zie dat causale verband niet. Zou mevrouw Lucas mij dat kunnen uitleggen? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Zoals ik heb aangegeven, wil ik ervoor zorgen dat er een beter evenwicht komt tussen de rechten en de plichten van de leerlingen. Ik vind het belangrijk dat eenieder die aan een studie wil beginnen dat ook kan doen als hij of zij de juiste vooropleiding heeft en er een arbeidsmarktperspectief is. Ik vind het inderdaad niet goed dat mbo's ongemotiveerd leerlingen zouden kunnen weigeren, want het zijn bekostigde instellingen en die horen gewoon onderwijs te geven. In principe ben ik voor een toelatingsrecht — ik kom daar zo nog op terug — maar ik vind dat dat in dit wetsvoorstel niet op een goede manier wordt geregeld en ik vind al helemaal niet dat de rechten en de plichten in evenwicht zijn. Dat probeer ik hier te regelen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat is een heel theoretisch verhaal. Je kunt natuurlijk bekijken of een wetsvoorstel er op papier voor zorgt dat alle rechten en plichten in evenwicht zijn, maar mijn vraag was: welk probleem wil je oplossen? Bestaat dat probleem wel? En zo ja, heeft dat dan enige relatie met het toelatingsrecht dat wij hier om heel andere redenen willen regelen? Dat is juist vanwege het niet of slecht gemotiveerd afwijzen. Het komt voor dat een leerling die op een bepaalde school niet wordt toegelaten, op een andere school een prima gemotiveerde leerling is. Dat verband bestaat niet. Mevrouw Lucas wil nu eigenlijk een niet bestaand probleem met de verkeerde middelen oplossen. Het mbo zelf is uitstekend in staat om die leerlingen met goede begeleiding en goede advisering óf naar de eindstreep óf naar de uitgang te begeleiden en dat gebeurt al. 

De voorzitter:

De interrupties moeten ook kort zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik denk dat de heer Grashoff en ik het meer met elkaar eens zijn dan we misschien van tevoren dachten, want ook ik vraag mij af of dit wetsvoorstel over het toelatingsrecht wel de oplossing is en of het probleem inderdaad wel zo groot is. Ook ik heb die vraag, maar ik stel voor om in ieder geval de rechten en de plichten meer in evenwicht te brengen. 

Terug naar het wetsvoorstel. Dat roept veel vragen op bij de VVD. Zoals de heer Grashoff al zei, is de eerste vraag inderdaad of dit wetsvoorstel echt nodig is. Hadden we het probleem van die 100 tot 200 leerlingen — het gaat om 0,1% van het aantal leerlingen dat zich aanmeldt — die wellicht onterecht geweigerd worden, niet beter kunnen oplossen met veel meer transparantie over de gehanteerde criteria en bijvoorbeeld extra mogelijkheden voor bezwaar en beroep? Hoe hard zijn de cijfers waarop de minister dit hele wetsvoorstel baseert? Ik krijg daar graag een reactie op van de minister. 

De minister zegt dat dit wetsvoorstel vooral bedoeld is om de groep die tussen het vmbo en het mbo verdwijnt alsnog naar school te krijgen. Maar dat kan toch veel beter worden aangepakt door in het vmbo echt werk te maken van loopbaanoriëntatiebegeleiding of door bijvoorbeeld te zorgen voor meer bbl-plekken, zodat leerlingen die twijfelen of ze wel willen doorleren of gaan werken voor een combinatie van werken en leren kunnen kiezen. Dat zijn toch betere maatregelen dan deze administratieve voorstellen over een aanmelddatum, het recht op een gesprek en vervolgens een recht op toelating? Dit zijn toch vooral papieren rechten in plaats van een echt goed loopbaanadvies of een concrete leerwerkplek, dingen waar de leerlingen echt wat mee kunnen? Ik krijg graag een reactie van de minister. 

Zowel de MBO Raad als de mbo-docenten, degenen die dit wetsvoorstel feitelijk moeten gaan uitvoeren, hebben grote bezwaren tegen dit wetsvoorstel. Dat zou de minister, maar misschien ook collega Van Meenen, toch zorgen moeten baren? De MBO Raad en de mbo-docenten vrezen een enorme bureaucratie en denken dat dit wetsvoorstel misschien zelfs wel contraproductief gaat uitwerken voor de groep die de minister probeert te helpen. Ik krijg graag een reactie van de minister. 

Ik vind het jammer dat we dit wetsvoorstel onder hoge tijdsdruk moesten behandelen, waardoor we ook geen advies van Actal hebben kunnen inwinnen over de administratieve lasten voor de scholen die dit wetsvoorstel met zich mee gaat brengen. Ik neem aan dat de heer Rog daar straks nog op terugkomt. 

De VVD is in principe voor een toelatingsrecht in het mbo. Als je de juiste vooropleiding hebt, als er een arbeidsmarktperspectief is en als je gemotiveerd bent, zou je niet geweigerd moeten worden door een instelling die ervoor betaald wordt om jou van goed onderwijs te voorzien. Maar dat maakt nog niet dat wij voor dit wetsvoorstel zijn. Zoals gezegd vinden wij rechten en plichten niet in evenwicht. Bovendien vinden we het raar dat, wanneer er sprake is van beperkte opleidingsplekken, geluk bepaalt of je toegelaten wordt in plaats van de kans dat je de opleiding succesvol zult afronden, zoals overigens gelukkig wel in het hoger onderwijs gebeurt. Ik wil graag juist de kwetsbare jongeren de kans geven om hun soms ongunstige situatie te ontvluchten door hen heel gemotiveerd aan te laten geven waarom juist zij toegelaten zouden moeten worden tot een opleiding met een beperkt aantal plaatsen. Ik hoor graag van de minister waarom niet de kans op succes maar geluk, loting, als criterium is gekozen, en waarom er afgeweken wordt van de situatie in het hoger onderwijs. 

De VVD heeft vier amendementen ingediend: drie om rechten en plichten meer in evenwicht te brengen en zo de echt kwetsbare leerlingen te beschermen tegen een klas vol ongemotiveerde medeleerlingen, en één om de loting te vervangen door decentrale selectie op basis van motivatie en geschiktheid voor de opleiding. 

Wij zijn tegen het amendement van de heer Van Meenen waarmee wordt beoogd om het bindend studieadvies te schrappen uit de wet. Hierdoor ontstaat namelijk feitelijk een ongeclausuleerd verblijfsrecht in het mbo. Wij vinden dit onverantwoord. Je kunt scholen niet verplichten om iedereen toe te laten zonder dat ze ooit nog afscheid kunnen nemen van een leerling, ook al is er geen enkele studievoortgang en is de bekostiging inmiddels gestopt. Het mbo wordt hiermee een soort jeugdhonk in plaats van een school. Als dit amendement wordt aangenomen, zullen wij tegen de wet stemmen. 

De heer Van Meenen (D66):

Tja, voorzitter, waar moet ik beginnen? 

De voorzitter:

Vertel. 

De heer Van Meenen (D66):

Soms herken je de juiste weg aan de tegenliggers, zeg ik dan toch maar. Ik kan werkelijk niet begrijpen dat een liberaal, die mijn collega toch meent te zijn, kan zeggen dat als deze wet wordt ingevoerd, een enkele gemotiveerde leerling in klassen vol met ongemotiveerde leerlingen terechtkomt en dat een ongeclausuleerd recht ertoe zal leiden dat grote hoeveelheden leerlingen zonder enige studievoortgang … et cetera. Ik spreek mevrouw Lucas nu aan als liberaal. Je gaat er toch van uit dat mensen die keuze zelf kunnen maken en dat mensen zich verantwoordelijk voelen voor hun gedrag? Je gaat toch niet op voorhand al allerlei instrumenten introduceren waarvan de waarde nog op geen stukken na bewezen is, ook niet in het hoger onderwijs, om gedrag af te straffen dat je niet aanstaat? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ben een echte liberaal maar ik ben ook een realist. Ik zie ook wat er op die mbo-scholen gebeurt. We zien dat maar 34% van de leerlingen zich uitgedaagd voelt. We horen van docenten dat er ook echt leerlingen zijn die zich vooral beroepen op al hun rechten maar niet bijdragen aan een positief leerklimaat in de klas. Ik vertrouw er wel op dat de professional in die school in een intakegesprek kan onderscheiden welke leerlingen inderdaad een steuntje in de rug verdienen omdat ze uit een lastige thuissituatie komen en natuurlijk recht hebben op goed onderwijs. Ik verwacht dat de docenten die leerlingen er prima tussenuit kunnen pikken en van het steuntje in de rug kunnen voorzien. Ik wil ook dat die docenten, die professionals, iets in handen hebben. Ik vrees dat de leerlingen die echt ongemotiveerd zijn en waarvan je al van mijlenver kunt zien aankomen dat ze er geen succes van gaan maken, misschien omdat zij er geen succes van willen maken omdat zij er alleen maar zitten omdat zij ergens moeten zitten, het voor de grote groep gaan verpesten. De professional moet in dat oordeel worden vertrouwd. De heer Van Meenen ontneemt hun dat oordeel. Iedereen wordt toegelaten en het laatste restje dat de professional in staat stelt om te zeggen dat hij echt geen studievoortgang ziet, wordt door de heer Van Meenen uit deze wet gehaald. Dan ontstaat een ongeclausuleerd verblijfsrecht. 

De heer Van Meenen (D66):

Het klopt; het bindend studieadvies is er nu ook niet. Dit wordt nu geïntroduceerd als een soort tegenhanger van iets wat volgens mevrouw Lucas maar voor een heel marginale groep betekenis heeft. Wij geven mensen daarvoor een enorm instrument in handen terwijl 34% van de leerlingen in het mbo gemotiveerd is en zich uitgedaagd voelt. Is dat het probleem van die leerlingen, of zouden wij misschien meer moeten investeren in docenten en hen wat meer ruimte moeten geven om hun onderwijs wel uitdagend te maken in plaats van aan de andere kant te gaan zitten en leerlingen die zich niet uitgedaagd voelen, de deur te wijzen? 

De voorzitter:

Korte reactie, mevrouw Lucas. 

Mevrouw Lucas (VVD):

De heer Van Meenen draait het om. De docenten zijn ook heel kritisch over dit wetsvoorstel. Zij kunnen nu op basis van de intake het advies geven: u kunt niet aan deze opleiding beginnen. Als de criteria onduidelijk zijn, dan moeten wij die helderder maken. Als er bezwaar- en beroepsmogelijkheden nodig zijn, dan moeten wij die regelen. Wij kiezen nu voor een toelatingsrecht — iedereen wordt toegelaten — en daar hoort dan ook iets bij, namelijk een bindend studieadvies als blijkt dat er geen enkele voortgang is. Als de heer Van Meenen dat uit de wet sloopt, noopt hij mij om tegen deze wet te stemmen. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Dit is een wetsbehandeling en nu wordt gezegd dat de grootste partij in het parlement deze wet tegen zal stemmen vanwege een amendement dat ik heb voorgesteld. Het lijkt mij goed om daarover nog even te kunnen doorpraten. Staat u dat toe? 

De voorzitter:

Ja, maar niet eindeloos. U mag nog een keer interrumperen, maar niet eindeloos. Als de interrupties kort zijn en de antwoorden ook, wil ik alle ruimte bieden voor het debat. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp het, voorzitter. Nog één keer, want dit is nogal wat. Blijkbaar veroorzaken wij met dit amendement dat de VVD gaat tegenstemmen. Blijkbaar weegt het bindend studieadvies voor de VVD zwaarder dan het toelatingsrecht waarvan mevrouw Lucas zegt dat zij daar erg voor is. Mag ik het zo duiden? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb gezegd dat bij de uitwerking van het toelatingsrecht in dit wetsvoorstel de rechten en plichten niet in evenwicht zijn. Namens mijn fractie zijn hierover vier amendementen voorgesteld. Als het amendement van de heer Van Meenen wordt aangenomen, zullen wij sowieso tegen het wetsvoorstel stemmen, omdat wij van mening zijn dat het mbo dan met een groot probleem wordt opgezadeld. Het kan dan leerlingen die onvoldoende studievoortgang maken en misschien wel nooit verschijnen, niet meer verwijderen terwijl de bekostiging al is opgehouden. Dat gaat ten koste van leerlingen die wel willen, dat gaat ten koste van de kwaliteit van het onderwijs voor een hele klas. Dat neem ik niet voor mijn rekening. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb een feitelijke vraag aan mevrouw Lucas over het amendement van de VVD. Zij wil de rechten van mbo-studenten afbreken. Hoeveel studenten die nu een ov-kaart en studiefinanciering hebben, komen nooit opdagen? Hoe groot is de groep die geen succes wil maken van de opleiding? Hoeveel studenten zijn dat eigenlijk, mevrouw Lucas? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Die cijfers hebben wij niet en wij weten ook niet hoeveel leerlingen onterecht worden geweigerd. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op een gevoel en een JOB-monitor die inderdaad voorbeelden geeft. De heer Beertema heeft al gezegd dat wij de andere kant niet kennen. Wij weten niet waarom die leerlingen geweigerd zijn. Komende zomer wordt een onderzoek gedaan naar het aantal leerlingen dat zich alleen heeft ingeschreven voor studiefinanciering en een ov-jaarkaart. Die geluiden zijn er al wel van scholen. Ik snap dat ook. Jongeren krijgen niet meer zomaar een uitkering. Soms wordt jongeren geadviseerd om zich in te schrijven bij een mbo-opleiding omdat zij zo een studiefinanciering en een ov-jaarkaart krijgen. Het is dan wel de bedoeling dat zij ook werk maken van die opleiding, maar dat doen zij dan soms niet. Soms verschijnen zij niet. Van de zomer weten wij hoeveel het er zijn. Ik vind dat je leerlingen die dat doen en die de studiefinanciering dus eigenlijk misbruiken en als een vorm van inkomen zien, in het jaar daarop het toelatingsrecht mag ontnemen. Ik vind dat bij een recht ook plichten horen. 

Mevrouw Siderius (SP):

Mevrouw Lucas doet grote uitspraken over grote groepen studenten die niet willen, die de boel verstieren in het mbo en die een ov-jaarkaart en studiefinanciering aanvragen om zichzelf van een inkomen te voorzien. Ik vind het knap als je kunt rondkomen van je studiefinanciering. Als mevrouw Lucas geen boter bij de vis levert door te zeggen hoe groot die groep is en daar zelf geen onderzoek naar heeft gedaan, staat zij hier toch met een heel zwak verhaal. Het enige wat zij wil, is rechten afnemen en degenen die de boel verstieren — dat zijn haar woorden, want ik denk dat er iets heel anders aan de hand is — gewoon weigeren. Met deze studenten zou je echter juist in gesprek moeten gaan om te achterhalen hoe zij gemotiveerd kunnen worden en wat er eigenlijk aan de hand is. Vaak spelen ook externe factoren een rol. Ik gaf al het voorbeeld van de thuissituatie. Die kan echt gevolgen hebben voor het onderwijs. Mevrouw Lucas gaat daar totaal aan voorbij. Het enige waar zij mee bezig is, is weigeren en ervoor zorgen dat de goede studenten in het mbo komen en een diploma halen. De rest mag het lekker thuis uitzoeken. Ik vind het echt een heel, heel, heel magere VVD-visie. Ik vind het echt, nou ja, triest. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik herken mij totaal niet in dit verhaal. Ik ga uit van de professionaliteit van de leraren. Zij voeren de intakegesprekken met leerlingen. Ik ga ervan uit dat zij rekening houden met de thuissituatie. Ik ga ervan uit dat de leraren professionals zijn die kunnen inschatten welk kind echt een steuntje in de rug nodig heeft. Mevrouw Siderius heeft dat vertrouwen in de docenten blijkbaar niet. Zij denkt dat het allemaal cijferfetisjisten zijn die gewoon iedereen wegsturen en dat wij daarom weer een toelatingsrecht moeten regelen, terwijl wij niet eens precies weten hoe groot de groep is die onterecht naar huis wordt gestuurd. Dit hele wetsvoorstel is gebaseerd op het gevoel dat per jaar misschien wel 100 tot 200 leerlingen onterecht worden geweigerd. Als dat zo is en leerlingen dus onterecht worden geweigerd, dan moeten wij daar zeker iets aan doen. Ik vind alleen het middel erger dan de kwaal als wij ook nog het bindend studieadvies eruit gaan halen. Dat is waar het hier over gaat. Mevrouw Siderius kan mij allerlei woorden in de mond leggen en doen alsof ik niet het beste voorheb met het onderwijs. Dat heb ik wel, maar ik heb het beste voor met alle leerlingen in de klas, en dan horen rechten en plichten in evenwicht te zijn. 

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, een persoonlijk feit, dacht ik. Of niet? 

Mevrouw Siderius (SP):

Docenten zouden cijferfetisjisten zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Mevrouw Siderius legt mij allerlei woorden in de mond. Dit is geen persoonlijk feit. 

De voorzitter:

Nee, het ging over de vorige opmerking. Dat dacht ik tenminste. 

Mevrouw Siderius (SP):

Mevrouw Lucas zegt: mevrouw Siderius denkt dat docenten allemaal cijferfetisjisten zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Blijkbaar heeft mevrouw Siderius geen enkel vertrouwen in de docenten. Dat zegt zij zelf. 

De voorzitter:

Mevrouw Siderius heeft het woord. 

Mevrouw Siderius (SP):

De SP heeft heel veel vertrouwen in de docenten. De docenten moeten ook ruimte hebben om goede gesprekken te voeren. Helaas wordt ons ook regelmatig gemeld dat mbo-scholen zeggen "je bent te oud voor deze opleiding", "jij hebt een beperking", "jij bent te oud, dus jij kunt dit niet doen" en "jouw IQ is te hoog voor deze opleiding en er is dus gevaar voor verveling". Dat zijn toch geen afwijzingsgronden? Ja, de SP heeft voorgesteld om dat te registreren. Daar kreeg ik in dit parlement de handen niet voor op elkaar. Dat vind ik heel erg jammer. Dan zouden wij namelijk precies weten waar het probleem zit. Laten wij wel zijn: de VVD dient allerlei amendementen in om allerlei rechten van studenten te schrappen. Het is echt, nou ja, triest. 

De voorzitter:

De heer Grashoff. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Krijg ik nog de kans om hierop te reageren, voorzitter? 

De voorzitter:

U mag hierop reageren. U zei niks, daarom wilde ik het woord geven aan de heer Grashoff. U mag reageren, natuurlijk. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik was aan het verwerken wat mevrouw Siderius allemaal over mij had uitgestort. 

De voorzitter:

Oké, dat had ik niet gemerkt. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik heb heel veel vertrouwen in de docenten. Ik vind dat leerlingen niet onterecht geweigerd moeten worden. Ik vind het daarom heel goed dat wij nagaan op welke gronden leerlingen geweigerd worden en dat de mogelijkheid voor beroep en bezwaar wordt versterkt. Dat heb ik allemaal in mijn verhaal aangegeven. Wat ik niet wil, is dat het toelatingsrecht ertoe gaat leiden dat op het mbo allerlei mensen toegelaten moeten worden die vervolgens niet meer verwijderd kunnen worden door de professionals, namelijk de leraren. Zij zitten straks met de problemen, omdat zij dan les moeten geven aan een klas waarin ook leerlingen zitten die daar misschien niet horen te zitten. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

De koppeling die de VVD legt tussen het aanvaarden van dit wetsvoorstel en het amendement over het bindend studieadvies wordt onder meer gemotiveerd met geluiden uit veld. Wij hebben een brief ontvangen en een hoorzitting gehouden, waarin wij hebben gesproken met de Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO). Haar belangrijkste kritiekpunt op dit wetsvoorstel is het bindend studieadvies. Dat wil zij niet, omdat een bindend studieadvies ten koste kan gaan van de mbo'er die later op gang komt, de werkdruk voor docenten doet toenemen en leidt tot een andere dynamiek in de relatie tussen de student en het opleidingsteam. Zij wil dit niet. Als mevrouw Lucas dat fair wil neerzetten, dan zou zij ook tot de conclusie moeten komen dat we het wetsvoorstel kunnen verbeteren door dit amendement aan te nemen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Diezelfde docenten vragen zich ook af of dit wetsvoorstel op deze manier wel nodig is. Dat is de eerste vraag die zij stellen. Daar gaat de heer Grashoff iets te makkelijk aan voorbij. Vervolgens stellen zij dat een verplicht bindend studieadvies voor alle leerlingen heel veel bureaucratie teweeg kan brengen. Ik vind dat we die zorg serieus moeten nemen. Het zou goed zijn om eerst een Actal-advies te hebben over de regeldruk die dit wetsvoorstel meebrengt. Door het amendement van de heer Van Meenen wordt het bindend studieadvies helemaal geschrapt, dus niet alleen een verplicht bindend studieadvies voor alle leerlingen, maar ook de mogelijkheid tot een bindend studieadvies in bijzondere gevallen wordt uit de wet gehaald. Dat vind ik onverantwoord, want daardoor kunnen ook leerlingen die geen enkele studievoortgang maken, niet meer weggestuurd worden of moeten zij het jaar daarop weer toegelaten worden. Dat vind ik echt heel onverstandig. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb die vraag in de hoorzitting heel expliciet gesteld: zou het wetsvoorstel erop verbeteren als we het bindend studieadvies schrappen? Het antwoord daarop was klip-en-klaar: ja. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Omdat ze die regeldruk dan misschien niet meer hebben, maar dat maakt nog niet dat dit wetsvoorstel in evenwicht is. Dat vond de heer Grashoff blijkbaar niet interessant, maar dat is ook gezegd door de docenten. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Na deze heftige discussie heb ik een vraag. Ik herinner mij dat de BVMBO in het rondetafelgesprek niet per se voor het toelatingsrecht was, maar dat wil niet zeggen dat alle docenten tegen zijn, zoals mevrouw Lucas zei. Als ik mij goed herinner heeft de AOb, die ook staat voor docenten, gezegd zeer voor een toelatingsrecht te zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat klopt. Ik bedoel te zeggen dat de MBO Raad en de mbo-docenten, verenigd in de BVMBO, tegen zijn. Zij vragen zich af of dit wetsvoorstel wel nodig is. Zijn we niet bezig met een kanon op een mug te schieten, terwijl we dat op een andere manier veel beter hadden kunnen oplossen, zowel voor de leerlingen als voor de docenten? Dat vind ik een terechte vraag. Ik vind ook dat de minister daar een duidelijk antwoord op moet geven. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

U bent het met mij eens dat de AOb aan de andere kant staat, dus dat er twee uitleggen mogelijk zijn? Enerzijds zegt de BVMBO tegen een toelatingsrecht te zijn, maar anderzijds is er de AOb, met 85.000 leden, die voor een toelatingsrecht is. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ja, dat klopt. Wij horen iedereen zeggen dat we iedere leerling een goede kans willen geven. Dat wil ik ook. Op de vraag of dit wetsvoorstel daarvoor het juiste antwoord is, zeg ik tot nu toe: nee. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik probeer de feiten op een rijtje te krijgen, want mevrouw Lucas doet aan cherrypicking bij het citeren, en dan ook nog onjuist. De BVMBO zegt in haar reactie dat zij niet per se voor een toelatingsrecht is, maar wel voor het recht op toelating. Dat is een marginaal verschil. Zij zegt ook dat zij tegen een bindend studieadvies is. Mevrouw Lucas zegt dat docenten heel graag een bindend studieadvies willen, maar de beroepsvereniging wil dat blijkbaar niet. Hoe zit dat nou? 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik doe niet aan cherrypicking. De beroepsvereniging heeft gezegd dat zij tegen het bindend studieadvies is, omdat het heel veel bureaucratie met zich meebrengt en omdat het een verplicht bindend studieadvies voor alle leerlingen is. Dat vindt zij heel onnodig, dat levert heel veel extra gedoe op. Van alle leerlingen moet dan worden aangegeven of zij het volgende jaar wel of niet doorkunnen. Wat je wel zou willen, is dat je op een gegeven moment afscheid kunt nemen van leerlingen die echt geen enkele voortgang boeken of die echt ongeschikt zijn. Je gaat ze immers allemaal toelaten. Nu doen ze die screening aan de voorkant, via de intakegesprekken, en geven ze soms iemand het advies om gewoon echt niet aan de opleiding te beginnen. Dat kan straks veel moeilijker. Als je dan ook nog die mogelijkheid wegneemt, geef je scholen wel een heel lastige opdracht. Dat staat ook zo in de brief van de MBO Raad. Ik adviseer de heer Van Meenen om dat nog eens terug te lezen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik bedank mevrouw Lucas voor dat advies. De suggesties die zij hier wekt, zijn gewoon niet juist. Die advisering aan de voorkant kan natuurlijk gewoon onverminderd doorgaan. Het enige wat deze wet regelt, is dat het ook echt een advies is, en niet zoals bij heel veel instellingen een soort schijnselectie waarbij heel veel studenten op het spoor gezet worden dat zij er gewoon niet in mogen. Ik heb het ook tijdens de hoorzitting gezegd: kijk naar hoe dat nu op mbo-scholen geregeld is. Er staat gewoon: selectieprocedure, toets dit, toets dat. Dat kan allemaal doorgaan, maar de student beslist uiteindelijk. En dat is het recht dat hier geregeld wordt. Dus niks toename van administratieve lasten! 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat valt me tegen van de heer Van Meenen, want hij zegt nu ook weer — volgens mij geheel ongefundeerd — dat heel veel studenten onterecht op het verkeerde been worden gezet. Waar haalt hij die cijfers vandaan? Het gaat om 100 studenten per jaar. Dat is 0,1%. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is echt een topje van de ijsberg, want er zijn heel veel studenten die zich in deze procedure laten ontmoedigen om de opleiding van hun dromen te volgen. Gelooft u mij maar! Dan gaan we dat samen nog weleens onderzoeken. Dat is de praktijk. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dat blijft straks toch hetzelfde als het een adviesgesprek is? Ze laten zich dan toch ook al ontmoedigen? Het gaat erom dat docenten nu aan de voorkant tegen iemand kunnen zeggen: je bent echt ongeschikt voor deze opleiding; dit gaat 'm niet worden. Ik vind dat ze dat heel beperkt moeten doen en dat ze daar heldere criteria voor moeten hebben. Ik vind ook dat ze daar heel transparant in moeten zijn. Ze moeten duidelijk aangeven waarom ze dat hebben gedaan. Ik ben dat met de heer Van Meenen eens. De heer Van Meenen wil docenten die mogelijkheid aan de voorkant ontnemen. Het wordt dan een advies en ze moeten die leerling toch toelaten, ook al denken die docenten dat het niks wordt. De heer Van Meenen wil docenten echter ook nog de kans ontnemen om op een gegeven moment toch een bindend studieadvies mee te geven aan die student, omdat het inderdaad niks werd. De professionaliteit van de leraar bleek dus inderdaad groot te zijn. Hij heeft dat goed kunnen inschatten. Dan brengt de heer Van Meenen die docenten toch in een onmogelijke positie? Hoe moeten ze dan nog lesgeven aan die klas? 

De voorzitter:

Mijnheer van Meenen, echt tot slot op dit punt. 

De heer Van Meenen (D66):

De rollen zijn nu omgedraaid, want nu wordt er een vraag aan mij gesteld. 

De voorzitter:

Ik heb het gehoord. Het geeft niet. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik breng docenten helemaal niet in een onmogelijke positie, ik breng ze in de positie dat zij zich er heel bewust van zijn dat een student het recht heeft op toelating, ook als dat advies, hoe onderbouwd ook, negatief is. Dat is dus een advies aan de voorkant, voor de poort. Dit wetsvoorstel regelt dat dat recht voor die student ontstaat en dat het ook glashelder wordt, in tegenstelling tot wat nu het geval is. Daarna moet de situatie ontstaan dat die school ook de verantwoordelijkheid voor die leerling neemt. Het bindend studieadvies is een heel makkelijke way-out voor een leerling die bijvoorbeeld dat advies aan de voorkant heeft genegeerd. De instelling moet de verantwoordelijkheid voor de student blijven voelen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ga er dus ook van uit dat die instelling er zo in zit, dat die een verantwoordelijkheid voor leerlingen voelt, dat die niet zomaar allerlei mensen wegstuurt. Ik vind het ook heel raar dat de heer Van Meenen zo weinig vertrouwen heeft in de scholen en de docenten. Ik ga ervan uit dat mensen die in het bekostigd onderwijs werken, dat doen, omdat ze zo veel mogelijk leerlingen verder willen helpen. Ik ga ervan uit dat ze er niet op uit zijn om zo veel mogelijk leerlingen zo snel mogelijk weer weg te kunnen sturen. 

De voorzitter:

Dank u wel. Het spijt me, mijnheer van Meenen, maar ik geef u geen gelegenheid meer om mevrouw Lucas te interrumperen. Het woord is aan de heer Rog. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ook het CDA hecht natuurlijk grote waarde aan goed toegankelijk onderwijs en een goede overgang tussen de onderwijssoorten. Dat geldt natuurlijk al helemaal voor leerplichtige leerlingen, nog altijd het grootste deel van de instromers in het middelbaar beroepsonderwijs. Bij nieuwe wetgeving kijken we ook naar de effectiviteit van die wetgeving en naar de proportionaliteit. We moeten ervan overtuigd zijn dat de voorgestelde oplossingen de problemen ook echt oplossen. Daar hebben we nog een paar vragen over. 

We willen graag dat de minister nog eens ingaat op de vraag waarom het niet mogelijk is om tot bindende afspraken te komen met de mbo-instellingen. Waarom biedt deze wetgeving volgens haar een oplossing en in hoeverre nemen de administratieve lasten hierdoor toe? Ik voeg daaraan de vraag toe of zij bereid is om Actal een kort onderzoek te laten doen naar de administratieve lasten die gepaard gaan met dit wetsvoorstel. Als zij dat verzoek doet, boeken we tijdswinst, want anders moet het verzoek via de Kamer worden gedaan. Dat neemt extra tijd in beslag en dat is natuurlijk zonde. 

Het CDA ziet het als een groot probleem dat 2.000 jongeren per jaar uitvallen bij de overstap naar een mbo-opleiding, het zogenaamde zomerlek. 

Voorzitter, ik zie dat mevrouw Siderius wil interrumperen. 

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Siderius ook staan, maar ik dacht dat het een goed idee was om u eerst uw blokje af te laten maken. 

De heer Rog (CDA):

Ik heb nog van alles, maar … 

De voorzitter:

Oh goed, dan geef ik mevrouw Siderius het woord. 

Mevrouw Siderius (SP):

De heer Rog ging heel snel door na zijn vraag over het onderzoek waarvan het CDA wil dat Actal het gaat doen. Stel dat we dat Actal-onderzoek niet hebben, gaat het CDA dan tegen het wetsvoorstel stemmen? Ik meen dat daar gisteren nog wel sprake van was. 

De heer Rog (CDA):

Volgens mij hebben we een procedurevergadering gehad. Het heeft eventjes geduurd voordat het linkerdeel van de Kamer bereid was een verzoek om informatie toe te staan van een organisatie die juist in het leven is geroepen om de administratieve lasten door te prikken. Het heeft eventjes geduurd voordat ook die partijen die organisatie aan het werk wilden zetten. Ik begrijp nu dat er in ieder geval in de Kamer een meerderheid is voor dit voorstel. Als de minister mijn verzoek dus onverhoopt niet overneemt, kan ik het nog altijd via die weg doen. Ik heb van onze minister-president geleerd dat ik me nergens zorgen over hoef te maken en dat we gewoon actie moeten ondernemen. 

Mevrouw Siderius (SP):

De minister-president zegt wel vaker dingen die je beter niet kunt overnemen. 

Mijn vraag was of het CDA heeft gedreigd tegen de wet te stemmen als dat Actal-onderzoek er niet zou komen. 

De heer Rog (CDA):

Volgens mij hebben heel veel partijen in dit huis hun mening over deze wet al gevormd. Het CDA niet! Het CDA weegt en wikt en wil daarvoor nadere informatie hebben. Ik heb net om die informatie gevraagd. 

Gek genoeg, voorzitter, heb ik ook nog een paar andere vragen voor de minister. 

De voorzitter:

Dan gaat u daar nu verder mee. 

De heer Rog (CDA):

De antwoorden op die vragen zal ik ook meenemen in onze afweging. 

Het voorstel voor een vervroegde aanmelddatum, juist om dat zomerlek te voorkomen, steunt het CDA van harte. Tevens wijzen wij de minister nog eens op de aangenomen motie van mijn hand om echt werk te maken van schakeltrajecten voor afgestudeerde vmbo'ers in de periode na het examen en voordat ze met hun mbo-opleiding zouden starten. Het doel daarvan is dat lek te voorkomen en daarmee te voorkomen dat 2.000 jongeren per jaar uitvallen. 

De aanmelddatum van 1 april leidt bij mensen in het mbo-veld tot veel twijfel en discussie. De minister kiest voor 1 april, maar ik heb een amendement van de heer Van Meenen voorbij zien komen over 1 mei. Het veld is zeer verdeeld en daarom zou ik graag nog een keer van de minister horen waarom zij kiest voor deze aanmelddatum. Ik ben het er helemaal mee eens dat de aanmelddatum moet worden vervroegd, maar of het 1 april of 1 mei moet zijn, is mijn fractie nog niet duidelijk. Ik zou ook graag een preciezer inzicht krijgen in de negatieve consequenties die een latere aanmelddatum dan 1 april of 1 mei heeft voor de aanstaande student. Graag krijg ik een toelichting van de minister. Dit zou namelijk uit kunnen maken voor de keuze tussen 1 april of 1 mei, want 1 mei is verder weg in de tijd. Dan is de periode waarin je negatieve consequenties van het niet op tijd aanmelden kunt ervaren dus minder lang. 

Het CDA vindt het positief dat studenten met dit wetsvoorstel het recht krijgen op een studiekeuzegesprek. Dit studiekeuzegesprek is niet bindend, maar zou het niet toch zo kunnen worden ervaren? Hoe ziet zo'n studiekeuzegesprek er in de praktijk uit? Waarom wordt de onderwijsovereenkomst geen onderdeel van dit gesprek, zodat voor de student duidelijk is dat hij daadwerkelijk een toelatingsrecht heeft en zodat hij duidelijk heeft wat van hem verwacht wordt. In dat licht moet ik mevrouw Lucas zeggen dat ook mijn fractie de balans tussen rechten en plichten zeer van belang acht. 

Sommige betrokkenen stellen dat dit wetsvoorstel een oplossing zou bieden voor slechts 100 tot 200 studenten die nu niet worden toegelaten tot de mbo-opleiding die zij zouden willen volgen. De minister suggereert dat het om veel meer studenten gaat, bijvoorbeeld omdat er voor de potentiële mbo-student geen leer-werkplaats beschikbaar is, maar wat verandert dit wetsvoorstel aan die praktijk? Betekent het toelatingsrecht in deze wet dat studenten niet meer geweigerd of van de opleiding gestuurd kunnen worden als er geen stage beschikbaar is? Ziet de minister geen risico dat opleidingen en sociale partners zich nu aan de voorkant alle mogelijke situaties voor de geest halen, daarover protocollen afspreken en alle mogelijke deficiënties van alle afzonderlijke kwalificaties in kaart gaan brengen om intakers en aspirant-studenten voor te bereiden? De vraag is of de studenten er wat mee opschieten als zij wel toegelaten worden, een schuld opbouwen en daarna alsnog van de opleiding gestuurd worden, bijvoorbeeld omdat er geen stage beschikbaar is. En betekent het toelatingsrecht volgens de minister ook dat de student het recht krijgt op het volgen van goed onderwijs? 

Het CDA vindt het mooi dat er steeds meer aandacht is voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding, zeker in het beroepsgerichte onderwijs. Zowel in het vmbo als in het mbo is dit van groot belang. Wij steunen ook de wens van de minister om in het eerste jaar van de mbo-opleiding een studievoortgangsgesprek te voeren. Kan de minister hier nog eens toelichten waarom dit wettelijk vastgelegd moest worden? Begrijp ik goed dat het studievoortgangsgesprek niet per se na vier maanden gehouden hoeft te worden, maar ook later in het eerste jaar kan worden gehouden? 

Ontstaan er met het bindend studieadvies niet nog meer mogelijkheden om studenten tussentijds te laten stoppen met de opleiding? Is er nu niet al de mogelijkheid om studenten tussentijds de opleiding te laten beëindigen of om ze te verwijderen? Wordt de rechtspositie van studenten hiermee niet juist slechter in plaats van beter? Dat heeft mevrouw Siderius eerder ook terecht opgemerkt. Waarom moet dit bindend studieadvies wettelijk vastgelegd worden? Zou er ook op een andere manier een duidelijk moment in de voortgang van de studie kunnen zijn waarop afspraken worden gemaakt en waarop opleidingen in de gelegenheid zijn om een streep te trekken? 

Dit waren mijn vragen. Dank u zeer. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wil de heer Rog een meer principiële vraag voorleggen. Is hij het met mij eens dat het hebben van een passend diploma ten principale toegang geeft tot de vervolgopleiding en dat er daarmee logischerwijs gezien gewoon sprake zou moeten zijn van zo'n toelatingsrecht? 

De heer Rog (CDA):

Ik ben voor laagdrempelige doorstroming van de ene opleiding naar de andere, maar zeg daar wel wat bij: gedrag kan wat uitmaken. Het kan ook zo zijn dat je bij bepaalde opleidingen bepaalde kwaliteiten moet hebben. Ik vind dat we daar aandacht voor moeten hebben. In de basis hoort er een normaal doorstroomrecht te zijn van het vmbo naar het mbo. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Met dat antwoord kan ik uit de voeten. Ik neem aan dat de heer Rog het met mij eens is dat heel bijzondere redenen zijn die vaktechnisch of vaardighedentechnisch van aard zijn, transparant moeten zijn en vooraf helder en duidelijk voor iedereen. Daarvoor moet gelden: gelijke monniken, gelijke kappen. 

De heer Rog (CDA):

Mij lijkt het wenselijk dat dat zoveel mogelijk de situatie is. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over het wetsvoorstel over toelating tot het middelbaar beroepsonderwijs. Iedere student met de juiste vooropleiding verdient een gelijke kans om zich te kunnen bewijzen in het mbo. Het doel van deze wet is dan ook om de overstap naar het mbo goed te laten verlopen, de positie van de student te versterken en een toelatingsrecht te regelen. Op al deze punten kom ik terug in de rest van mijn betoog. 

Het beroepsonderwijs moet jongeren vaardigheden en kennis bijbrengen, zowel beroepsvaardigheden als levensvaardigheden. De keuze voor een opleiding en een school vormt een belangrijk moment. Tijdens de vele werkbezoeken en gesprekken met jongeren in het beroepsonderwijs, en met ouders, hoor ik steeds vaker dat jongeren om allerlei onduidelijke redenen worden geweigerd. Mevrouw Siderius had het al over die onduidelijke redenen. Die variëren van "je bent te hoog opgeleid voor deze opleiding" en "je hebt een veel te hoog IQ voor deze opleiding" tot aan "je past niet helemaal in de samenstelling van deze klas". Tijdens het rondetafelgesprek kregen wij het prachtige voorbeeld van een persoon die werd geweigerd omdat hij een aantal vaardigheden nog niet bezat, die hij zou leren tijdens de opleiding. Dat is raar, want je gaat naar school om iets te leren. Als je het al wist, hoefde je niet naar school. 

Dit brengt enorme verwarring met zich mee. Jongeren weten niet waar zij aan toe zijn en dat is ongewenst. Aan de ene kant gaven de JOB en het LAKS in het onlangs georganiseerde rondetafelgesprek hier in de Kamer aan dat zij veel klachten ontvangen en dat dit slechts het topje van de ijsberg is. Dat is wel een beetje spannend, want aan de andere kant gaf de MBO Raad juist aan dat het om een heel klein aantal gaat en er met dit wetsvoorstel met een kanon op een mug wordt geschoten. Het is de vraag hoe de MBO Raad de zwerm van oneigenlijke weigeringen te lijf wil gaan. Bestaat er wel een alternatief dat recht doet aan de jongeren die nu worden geweigerd? Valt überhaupt te verwachten dat alle roc's zich houden aan afspraken over de toelating nu het bestuur van de MBO Raad geen wetgeving wil? Ik hoor graag een reactie van de minister hierop. 

Mijn inleiding maakt het helemaal niet meer zo spannend: de PvdA is voor een breed toelatingsrecht waarin een transparante toelatingsprocedure centraal staat. Het is helder dat het uitgangspunt is dat iedere student die zich aanmeldt voor een mbo-opleiding op niveau 2, 3 of 4 en aan de juiste opleidingseisen voldoet, het recht heeft om toegelaten te worden tot de opleiding waarvoor hij of zij zich heeft aangemeld. Natuurlijk moet iemand die een opleiding wil volgen aan een kunstacademie iets van een kunstzinnig talent hebben. Het adagium moet echter blijven dat een passende vooropleiding toegang moet bieden tot de bijbehorende vervolgopleiding. Deelt de minister deze visie? 

Ik kom op mijn meest favoriete onderwerp: loopbaanbegeleiding. Dat is ontzettend belangrijk. Het is goed dat LOB-activiteiten en studiekeuzeactiviteiten heel prominent in het voorstel staan. Zoals de jongeren van het LAKS onlangs ook weer onderstreepten: er moet fors worden ingezet op begeleiding, begeleiding en begeleiding. Een zo goed mogelijke voorbereiding begint al op het voortgezet onderwijs. Dat gaat op veel plekken goed. Er blijven echter signalen komen dat er nog steeds scholen zijn die de samenwerking tussen vo en mbo een opgave vinden. 

De heer Beertema (PVV):

Ik ben even de draad kwijtgeraakt. Wel een toelatingsrecht voor iedereen, heel breed. Dat wordt ook warm ondersteund door de Partij van de Arbeid. Maar ja, er zijn ook opleidingen waarvoor specifieke competenties vereist zijn, zoals de kunstopleidingen; zelf denk ik ook aan iets als sport. Ook daar moet het echter … Hoe zit dat nou? Worden al die leerlingen die niet kunnen sporten, die daar geen enkel talent voor hebben, maar die wel het juiste diploma hebben dan toch toegelaten tot die sportopleiding? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee hoor. In de memorie van toelichting en alle andere stukken die we hebben gekregen en konden lezen, staat het heel duidelijk. Het adagium is dat als je de goede vooropleiding hebt, dus dat vmbo-diploma, je naar het mbo kunt. Er zijn wel uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld een dansopleiding. Als je niet kunt dansen, is het vrij moeilijk om toch toegelaten te worden. In de stukken wordt al aangegeven dat die uitzonderingen mogelijk zijn, dus het is niets nieuws. 

De heer Beertema (PVV):

Als het iets cultureels betreft, zijn alle linkse partijen overtuigd: nee, dat zijn de hogere kunsten. Maar als je nou secretaresse niveau 4 wilt worden en geen taalbeheersing hebt, dan is dat toch net zoiets als niet kunnen dansen en toch naar een dansopleiding willen? Of is dat van een andere orde? Is dat ordinairder? Is dat minder hoogstaand? Leg dat eens uit. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dit zijn geen woorden die ik in de mond zou nemen. Hoogstaand, laagstaand; het komt niet in mijn idioom voor. Maar goed, dat laat ik aan de heer Beertema. 

Als een jongedame een administratieve opleiding wil volgen en haar taalbeheersing nog niet op orde is, dan is het aan de school om haar te begeleiden, want taal kun je leren. Als je geen talent hebt om te dansen, kun je het nog zo hard proberen, maar dat gaat niet lukken. Taal is tot op zekere hoogte heel goed te leren. Dat zie je bij heel veel mensen. 

Nogmaals, ik denk dat het goed is dat we het adagium hanteren: heb je een juiste vooropleiding, dan word je toegelaten tot een opleiding. Er zijn bepaalde opleidingen waar kan worden gezegd dat het niet gaat lukken, bijvoorbeeld bij mooie kunstopleidingen. 

Ik was gekomen bij de begeleiding. De loopbaanoriëntatie is heel belangrijk. Vmbo'ers moeten al op relatief jonge leeftijd een keuze voor een vervolgopleiding maken. Dat is nogal moeilijk. Daarom is het goed om daar zicht te hebben op beroepsomgevingen en werkpraktijken. Initiatieven zoals VMBO On Stage vervullen in dit opzicht een heel belangrijke rol. Bij zo'n project zorgen mensen ervoor dat jongeren worden geïnspireerd om over hun toekomst na te denken. Dat is ook mijn visie. Onderwijs moet motiveren, onderwijs moet inspireren, onderwijs moet jongeren verder brengen. Dergelijke initiatieven ontslaan echter het onderwijs niet van de verantwoordelijkheid om leerlingen voor te bereiden op de volgende stap in hun onderwijsloopbaan. Ook onderwijsinstellingen moeten bijdragen aan een succesvolle aansluiting van opleidingen. Wat kan nog meer gedaan worden om deze belangrijke ondersteuning te bieden om deze jongeren tot een zorgvuldige studiekeuze te laten komen? 

In het rondetafelgesprek dat hier al vele malen is genoemd, zei de AOb iets wat ik heel interessant vond: er is een enorm begrippenkader ontstaan; kun je het gehanteerde begrippenkader niet vereenvoudigen? Er is nu een woud aan begrippen: intake, inschrijving, aanmelding, aannemen, toelaten, aanbieden, onderwijsovereenkomst, ondertekening onderwijsovereenkomst, afwijzen, weigeren en het gaat maar zo door. Verdienen docenten en studenten geen helder begrippenkader, zo was het pleidooi van de AOb. Ik voel daar echt voor. Wat kan de minister doen om daaraan tegemoet te komen? 

De kwaliteit van de begeleiding is bepalend voor het verdere verloop van de keuze van de student en moet dus goed zijn. Zo ook de kwaliteit van de studievoortgangsgesprekken en het daarbij behorende bindend studieadvies. Hoe is de borging van die kwaliteit geregeld? Hoe vindt de beoordeling plaats en hoe is de procedure om te komen tot dat bindend studieadvies? Het bindend studieadvies is een belangrijk punt, zo bleek ook uit alle betogen van de verschillende fracties. Die lopen nogal uiteen, van fel tegen het BSA tot zeer voor het BSA. Het BSA biedt bij een goede studiekeuzebegeleiding de mbo-instellingen de mogelijkheid om mbo'ers af te wijzen, als duidelijk is gebleken dat zij blijven steken. Maar als ik het goed heb begrepen, is het BSA er niet om de weg te blokkeren naar andere, geschiktere mbo-opleidingen. 

Het belang van de jongere moet altijd centraal staan. Wat mij betreft moet de nadruk nooit liggen op wegsturen, maar op begeleiden naar een andere opleiding. Zo zorgen we ervoor dat er alles aan wordt gedaan om jongeren te helpen bij hun keuze voor een passende opleiding en uiteindelijk bij het vinden van een baan die aansluit bij hun talent en interesse. Er is echter ook heel veel kritiek op het BSA. Ik zeg dus nogmaals dat ik hier heel open in sta. Ik wil daarom graag dat de volgende vragen door de minister beantwoord worden. Hoe groot is het risico dat een bindend studieadvies ten koste gaat van een mbo'er die later op gang komt? Hoe groot is het gevaar dat het bindend studieadvies leidt tot een toenemende werkdruk voor de docent? In hoeverre leidt het bindend studieadvies ook tot een druk op de relatie tussen de student en het opleidingsteam? 

Mevrouw Siderius (SP):

Terecht stelt mevrouw Jadnanansing dat er in de Kamer nogal verschillend wordt gedacht over het bindend negatief studieadvies. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ja. 

Mevrouw Siderius (SP):

Mevrouw Jadnanansing geeft echter geen oordeel. Zij zegt niet wat de fractie van de Partij van de Arbeid hiervan nu vindt. Ik kan mij, als linkse vriendin van de Partij van de Arbeid, bijna niet voorstellen dat de PvdA voor een bindend negatief studieadvies zou zijn. Dat leidt immers juist ook tot tweedeling. Studenten kunnen worden weggestuurd van een mbo-instelling, terwijl we nu juist kansen willen bieden. Nu weet ik dat mevrouw Jadnanansing nog laten we zeggen acht maanden in dit parlement zal zitten. Gaat zij deze studenten een stomp in de buik geven door dat studieadvies in de wet te houden, of geeft ze ze een aai over de bol en stemt ze vóór het amendement dat ik samen met mijn collega's Van Meenen en Grashoff heb ingediend? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ja, die twee heren staan op dit moment ook letterlijk mooi achter u, mevrouw Siderius. Het ziet er heel vriendelijk uit. Ik zal de vraag heel open en eerlijk beantwoorden. Ik zie de voordelen en ik zie de nadelen van het bindend studieadvies. Daarom heb ik gezegd dat ik er open in sta. Ik ben niet gek. Ik heb ook tijdens het rondetafelgesprek gehoord dat er hierover nog heel veel onduidelijk is. Wat gaat dit bindend studieadvies betekenen? Daarom heb ik mijn vragen gesteld. Ik hoor de antwoorden graag. Op grond van die antwoorden ga ik besluiten welke kant ik opga. Ik sta er echt heel open in. Enerzijds vind ik het toelatingsrecht een heel groot goed. We moeten echter altijd de juiste balans zoeken tussen rechten en plichten. Ik ben heel erg van de aai over de bol, maar ik ben ook gewoon heel streng. Een van mijn jongeren, van wie ik mentor ben, zit daar achterin en weet dat. Er zijn dus enerzijds rechten, maar anderzijds zijn er soms ook gewoon plichten. Je moet daartussen altijd de juiste balans zoeken, in het voordeel van de jongere. Daarom wil ik heel graag de antwoorden van de minister horen op de vragen die ik heb gesteld. Op grond daarvan wil ik bepalen hoe we de juiste balans vinden. 

Mevrouw Siderius (SP):

Dit is gewoon een verhaal waarin mevrouw Jadnanansing nog een keer de voordelen en de nadelen noemt, in de hoop dat er verder niet op wordt teruggekomen. Mevrouw Jadnanansing heeft tijdens haar carrière in dit parlement altijd gezegd dat het beroepsonderwijs zo'n waardevol type onderwijs is. Zij heeft ook altijd gesproken over gelijke kansen en het bieden van kansen aan studenten. Dan zou het toch heel raar zijn als zij nu ineens zegt: nou ja, dan moeten we dat bindend negatief studieadvies echt houden? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee, dat heb ik ook niet gezegd. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb niet gezegd dat ik voor ben en ik heb niet gezegd dat ik tegen ben. Ik heb gezegd dat ik er heel open in sta. Als ik dat anders zou doen, zou ik net zo goed nu al hier weg kunnen gaan en ergens een andere baan kunnen gaan nemen. Als we hier met elkaar debatteren, gaat het er toch juist ook om, met elkaar zaken, feiten, cijfers, gegevens uit te wisselen? Op basis van wat we met elkaar uitwisselen, kom je tot een oordeel. Natuurlijk is het in de basis voor mij heel duidelijk: ik ben zeer, zeer voor een toelatingsrecht. Dat staat voor mij echt voorop en daarover wil ik het vandaag vooral hebben. Natuurlijk is dat bindend studieadvies daar ook erg belangrijk bij. Daarom stel ik de minister hierover een aantal vragen, om zo tot een gewogen oordeel te komen. 

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Jadnanansing stelt prima vragen; daar doe ik niets aan af. Is echter niet de allerbelangrijkste vraag rond het bindend studieadvies of het eigenlijk wel op een goede manier gegeven kan worden? Mevrouw Jadnanansing is ook jaren woordvoerder hoger onderwijs geweest. Daar werkt het als volgt. Daar zegt men: dit jaar stellen we de grens op 43 studiepunten. Werkt dat niet, dan maken we er 47 studiepunten van. Daar zit een volstrekte willekeur achter. Mevrouw Jadnanansing zei meen ik zelf ook dat er hier niet wordt gewerkt met studiepunten. Het is dus heel ingewikkeld, ook gezien de jonge leeftijd van deze groepen leerlingen. Sommige leerlingen zijn misschien nog niet eens 17. Op die leeftijd zouden ze dan al een bindend studieadvies krijgen. Dan zijn ze nog volop aan het groeien. Is dit wel verantwoord? Is het volgens mevrouw Jadnanansing überhaupt mogelijk om op een goed onderbouwde, transparante manier zo'n belangrijk advies aan zo'n student te geven? Is dat ook niet een vraag die zij de minister zou moeten stellen? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dank voor deze inspirerende vraag. Een jongere wordt echter niet weggestuurd. Het is niet: het is klaar, over en uit. Het is wel een verplichting van de onderwijsinstelling. Dat maakt het juist zo ingewikkeld. Als het helemaal klaar, over en uit zou zijn, zou ik het echt verschrikkelijk vinden. Er kan niet worden gezegd: je kan niets meer, het houdt op. In het voorstel staat dat de student dan wordt begeleid naar een andere opleiding. Het is dus niet: de kansen zijn weg, het is game over. Dat is het niet. Maar dat gezegd hebbende, wil ik graag het antwoord van de minister horen om gewogen tot een beslissing te kunnen komen. Ik sta er echt open in. Ik neem ook mee wat de heer Van Meenen zegt. Ik lijk wel een politicus als ik zeg: ik neem het mee. Ik wil echt eerst van de minister horen hoe zij daarin staat. Zij heeft daar waarschijnlijk nog betere antwoorden op dan ik heb. Voor mij is het allerbelangrijkste dat we een toelatingsrecht gaan regelen voor al die jongeren en dat we gelijke kansen bieden aan al die jongeren. Voor mij is het belangrijk dat jongeren dus niet, als er een advies komt, niets meer kunnen. Als dat zo was, was ik onmiddellijk tegen, want dat kan echt niet. 

De heer Van Meenen (D66):

Het is wellicht niet game over, maar wel dream over. Ik weet dat mevrouw Jadnanansing dat ook belangrijk vindt. Waar dromen kinderen van? Dat kan dus na vier maanden al voorbij zijn. Maar op grond van wat? Dat is voor mij echt de vraag. Natuurlijk — volgens mij vinden wij elkaar daarin — is een studieadvies heel belangrijk. Dat blijft het ook na de poort. Voor de poort geef je een advies en daarna moet je de student blijven adviseren, ook als het niet de goede kant op gaat. Maar dat is echt iets anders dan een bindend studieadvies, want dan is het: ook al blijf je binnen de school, je gaat in ieder geval weg van je droom. Dat wil ik mevrouw Jadnanansing graag nog meegeven. Ze hoeft hier niet op te antwoorden en ze hoeft ook niet meteen in snikken uit te barsten, maar dat is wel iets waarvan ik altijd het gevoel heb gehad dat het haar raakt. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dat raakt mij inderdaad. Ik denk echt dat we bij alles wat we doen in dit parlement, de balans moeten zoeken tussen enerzijds de rechten en plichten en anderzijds de zorg om jongeren in positie brengen. Daarom vind ik dit wetsvoorstel zo ontzettend mooi en daarom ben ik zo voor het toelatingsrecht, omdat we er daarmee echt voor zorgen dat we de studenten beter in positie brengen, los van willekeur. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er ontstaat nu een beeld alsof tegenover dat toelatingsrecht ineens een extra plicht zou moeten komen te staan, uit een soort van rechtvaardigheidsgevoel. Dat verbaast mij, want ik dacht dat we het toelatingsrecht gingen regelen omdat er een onevenwichtigheid bestond aangezien dat toelatingsrecht er niet was. Is mevrouw Jadnanansing dat met mij eens? Zou ze ook nog op het volgende in kunnen gaan? Er kunnen altijd totaal ongemotiveerde leerlingen zijn. Die zullen er nu ook zijn. Ik kan me niet voorstellen dat het school niet gewoon het recht heeft om op enig moment te zeggen: sorry, maar als je je zo gedraagt, dan vertrek je maar. Dat kan met de leerplicht zelfs op een vo-school nog. Die kan gewoon van school gestuurd worden. Die mogelijkheid is er volgens mij al lang om dat soort uitwassen tegen te gaan. Is dit dan niet eigenlijk een soort schijndiscussie over dat evenwicht tussen rechten en plichten? We waren immers bezig een vrij schrijnende situatie van het ontbreken van evenwicht te herstellen. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik focus me echt op de voorkant. Dat hebben we met elkaar besproken, ook tijdens de rondetafeldiscussie. Je ziet nu dat jongeren al aan de voorkant worden geweigerd en wel om allerlei gekke redenen, waarvan je denkt: dat kan toch niet waar zijn. Daarin vinden we elkaar dus absoluut. Er moet een toelatingsrecht zijn. Waar ik over heb nagedacht, is het volgende. Je hebt toelatingsrecht, maar tegelijkertijd moet de school natuurlijk ook middelen, instrumenten hebben om te kunnen zeggen: als het echt niet gaat, moeten we afscheid van elkaar kunnen nemen. Een bindend studieadvies is daarvoor een optie. Ik luister nu ook naar wat jullie zeggen en straks naar wat de minister als antwoord zal geven. Op basis daarvan kan ik dan zeggen: het is wel of niet een goed idee. Voorop staat echter dat het toelatingsrecht door moet gaan. 

De voorzitter:

De heer Grashoff … U moet even nadenken. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Zeker, ook omdat ik mijn vraag graag op een evenwichtige manier wil stellen. Soms is dat helemaal niet zo makkelijk. De beroepsvereniging van opleiders in het mbo heeft onder meer gezegd dat de cultuur in het mbo erop gericht moet zijn om naar de eindstreep te begeleiden in plaats van af te rekenen bij onvoldoende studievoortgang; je leest ook wel dat de cultuur daar al grotendeels op gericht is. Hoe weegt mevrouw Jadnanansing deze factor in het kader van deze discussie? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dat weeg ik natuurlijk heel zwaar mee. Het is een van de zwaarwegendste factoren om tot een oordeel te komen. In elk debat dat ik hier voer zeg ik: het belang van de jongeren staat voorop. Het doel is om jongeren zo ver en zo hoog mogelijk op te leiden. Dat zal ik dus absoluut meewegen. Nogmaals: het gaat mij echt om het toelatingsrecht. Al die andere zaken die ervoor moeten zorgen dat dat heel ordentelijk gaat verlopen, komen daar nog bovenop. Daar zal ik ook goed naar kijken en over nadenken, maar dat we vandaag het toelatingsrecht moeten regelen, staat als een paal boven water. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ook ik reageer even op het verhaal van de rechten en de plichten. Ik ben heel blij met het verhaal van mevrouw Jadnanansing, die erop wijst dat er een vorm van evenwicht tussen de rechten en plichten moet zijn, met name in het belang van de leerling. Ik ben dus heel benieuwd wat zij van onze amendementen vindt die de volgende strekking hebben: als je je wilt beroepen op het toelatingsrecht, moet je er wel voor zorgen dat je je hebt aangemeld voor de aanmelddatum, juist ook omdat dat voor studenten een prikkel bevat om zich tijdig aan te melden en om bijvoorbeeld wel naar dat intakegesprek te komen. Juist die activiteiten zorgen ervoor dat leerlingen goed voorbereid kunnen beginnen. Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens dat het helemaal niet erg is om daar een klein beetje druk achter te zetten en te zeggen: doe dat nou, want dan behoud je ook dat toelatingsrecht? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Hoewel ik de opbouw van de vraag van mevrouw Lucas prachtig vind, ga ik er niet in mee. Haar amendementen gaan mij iets te ver. Waarom doen wij dit? Dat toelatingsrecht is er niet voor niets gekomen. Enerzijds gaat het erom de oneigenlijke weigeringsgronden te voorkomen, maar anderzijds kunnen wij tegen een heel aantal jongeren, die we er juist bij willen halen, niet zeggen dat ze niet mogen meedoen omdat ze zich te laat hebben aangemeld of niet hebben meegedaan aan de studiekeuzeactiviteit. We moeten deze jongeren echt naar een diploma toe brengen. Ze zijn vaak ook leer- of kwalificatieplichtig. Je straft ze al een beetje, want als ze zich te laat aanmelden, komen ze bijvoorbeeld niet in aanmerking voor al die mooie opleidingen waarvoor geloot wordt. Daar zijn ze dan te laat voor; daar is het dan game over. Daarop moeten ze dus beducht zijn. Ik ga dus niet zover dat ik de redenering van mevrouw Lucas volg en zeg: we gaan allerlei weigeringsgronden erbij halen. De wet die er nu ligt, kan mijn goedkeuring wegdragen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dan is het toch goed dat we dit gesprekje nog even voeren. Mijn amendementen zijn juist bedoeld om leerlingen te stimuleren om wel naar zo'n gesprek te gaan, omdat juist dat hun een veel grotere slagingskans geeft, omdat ze dan in ieder geval op de juiste opleiding terechtkomen. Soms kan het dus zeer helpen om een extra stok achter de deur te houden en te zeggen: als je gebruik wilt maken van het toelatingsrecht, dan moet je er wel voor zorgen dat je je tijdig aanmeldt, dan moet je er wel voor zorgen dat je hebt deelgenomen aan zo'n studiekeuzeactiviteit. Ik hoop dus dat mevrouw Jadnanansing met die ogen nog eens naar de amendementen wil kijken. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

U kent mij als geen ander. Ik ben altijd van de diplomatie en kijk er altijd goed naar. Tegelijkertijd vrees ik dat ik denk: wij moeten jongeren motiveren en niet demotiveren; we moeten jongeren ook niet weren. Deze wet is bedoeld om jongeren binnen te halen en binnen te houden, en op de juiste opleiding te krijgen. Zo lees ik deze wet en daarom vind ik het ook een heel mooie wet. 

Ik rond bijna af. Het is al genoemd door een heel aantal andere collega's. In het rondetafelgesprek is met ons de angst gedeeld dat dit toelatingsrecht zou gaan leiden tot bureaucratie en juridisering. Kan de minister zeggen in hoeverre die angst gegrond is? Ik kon het niet helemaal pinpointen. Oh, ik gebruik wel heel veel Engelse woorden. Sorry, voorzitter. 

Het wetsvoorstel voert 1 april in als vast aanmeldmoment. In het hbo is dat 1 mei. Kan de minister toelichten waarom zij kiest voor verschillende aanmeldmomenten? Waarom niet beide 1 april of 1 mei? Ik ben zeer voor een aanmelddatum, maar wel graag duidelijkheid. 

Het zal niemand verbazen: het wetsvoorstel kan op steun van de Partij van de Arbeid rekenen. Het beroepsonderwijs is er om al die denkende doeners zo veel mogelijk kansen te bieden om zichzelf te ontwikkelen. Het instellingsbelang moet altijd dienstbaar zijn aan de belangen van de jongeren. De jongeren moeten centraal staan, niet het systeem. Geen maatregelen om jongeren te weren, maar juist om hen te motiveren. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Het voorstel ligt er dan: het toelatingsrecht tot het mbo. Dat is heel goed. Het heeft even geduurd. Al in oktober 2014 spraken we met elkaar over een schokkende uitzending van Nieuwsuur, waarin pijnlijk duidelijk werd dat veel jongeren werden geweigerd op mbo's. We zagen schrijnende beelden van jongeren die graag wilden — die gemotiveerd waren, mevrouw Lucas — maar die om onduidelijke redenen werden geweigerd, terwijl ze een juist, passend diploma hadden, een diploma op niveau. Intussen weten we via JOB dat er een hele lijst van in elk geval 100 tot 200 klachten zijn van mensen die op de meest wonderlijke gronden worden geweigerd. Dat kan niet. Het is namelijk een fundamenteel onderdeel van ons onderwijsbestel dat je met het juiste diploma dat recht hebt. Als dat recht niet wordt gewaarborgd, moeten wij als wetgever in actie komen, denk ik. Dat ligt hier voor. Het is niet een gunst om deze studenten een recht te verlenen. Het is het recht dat ze al hebben en dat we nu wettelijk verankeren, een recht dat overigens ook in internationale overeenkomsten al is vastgelegd. 

Dit wetsvoorstel voorziet daar nu in en regelt dat. We kunnen allerlei discussies hebben over de manier waarop het precies wordt geregeld. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op bureaucratie et cetera. Niemand zit te wachten op bureaucratie. Naar mijn indruk valt het wel mee, maar ik hoor het graag van de minister. 

Er zijn in de verdere uitwerking van de wet wel een paar zaken waar wij onze vraagtekens bij hebben. In het wetsvoorstel wordt gesteld dat enkel bij ministeriële regeling en na intensief overleg aanvullende eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van het aanmelden bij verschillende opleidingen. Dat is toch een begrenzing van het toelatingsrecht. Waarom wordt dit bij ministeriële regeling geregeld? Het raakt immers de essentie van de wet. Is het niet beter om in de wet zelf deze beperkingen op te nemen, dan wel dit per AMvB met een voorhangprocedure te regelen? Wil de minister hierop ingaan? 

Over de begrenzing van de zes verblijfsjaren is mijn vraag: waarom is voor dat aantal gekozen? In de toelichting op het wetsvoorstel lees ik eigenlijk niets terug over deze termijn. 

"Negatief bindend studieadvies" vinden we sowieso een heel rare term. Eigenlijk zouden we die term uit het woordenboek moeten verwijderen, want een advies is naar zijn aard en betekenis niet bindend. Dit soort gekunstelde woorden doet de zaak meestal geen goed. Het gaat eigenlijk om een wegstuurbeslissing; misschien moet de minister dit ook zo in de wet opnemen. 

De minister wil dat er een voortgangsgesprek wordt gevoerd. Dat vinden wij ook uitstekend. Dat er een advies wordt gegeven? Ook prima. Ik kan me voorstellen dat in die cultuur van het mbo, waarin begeleiding heel belangrijk is, een mentor in een indringend gesprek tegen iemand zegt: zit jij hier wel op de goede plek? Maar in ultimo zou het aan de leerling zelf moeten zijn of dat advies wordt opgevolgd of niet, misschien met uitzondering van heel specifieke, rare gedragsverschijnselen. Ik denk — ik hoor het graag van de minister — dat een mbo-school ook nu al uitstekende mogelijkheden heeft om iemand die daadwerkelijk de boel voor anderen verpest, weg te sturen, zoals dat ook in het voortgezet onderwijs en zelfs onder de leerplicht kan. Dus wat is nu eigenlijk het probleem? Waar is dat BSA nu eigenlijk voor bedoeld? Als het zou moeten gaan om het herstel van een soort evenwicht tussen rechten en plichten, dan vinden wij dat verbazingwekkend. We waren immers bezig met het herstellen van een belangrijk manco in dat evenwicht tussen rechten en plichten, namelijk het ontbreken van het recht op toelating. Dan kun je niet vervolgens het verhaal gaan houden dat allerlei andere plichten daar logischerwijs tegenover zouden moeten staan. Kan de minister daarop ingaan? 

Het valt op dat het bindend studieadvies al na vier maanden kan worden gegeven. Dat is wel heel bijzonder. Dat is haast de kat op het spek binden. Een school die met lange tanden en tegenzin heeft moeten voldoen aan het toelatingsrecht, zou ervoor kunnen kiezen om vooral maar de eerste gelegenheid te baat te nemen om dat nog eens heel scherp tegen het licht te houden. Het zal weinig voorkomen, maar ik zou het niet willen en ik zou zelfs de schijn daarvan willen vermijden. Ik kan mij niet voorstellen dat een onderwijsinstelling na vier maanden al daadwerkelijk kan beoordelen of een student in het mbo kans van slagen heeft of niet. Dat is veel te snel. Nog even los van de vraag of het überhaupt bindend zou moeten zijn, is het een wonderlijke termijn. Is de minister dat met mij eens? En zo ja, is zij dan bereid om ten minste aan die termijn te sleutelen? 

Wat doet dat bindend studieadvies nu precies? Volgens mij staat klip-en-klaar in de wet "u wordt weggestuurd" en niet "u wordt begeleid naar een andere opleiding". Ik vond de bijdrage van mevrouw Jadnanansing op dat punt interessant. Zij zei dat het bindend studieadvies eigenlijk bedoeld is om een student naar een andere opleiding te begeleiden, maar dat staat niet in de wet. Ik zie de minister nu gebaren, maar ik ben daar heel benieuwd naar. Ik heb dat niet kunnen teruglezen in de memorie van toelichting. Volgens mij staat in de wet gewoon: u wordt weggestuurd en zoekt u het verder maar zelf uit. 

Het is opvallend dat het bindend studieadvies ook een van de allerbelangrijkste bezwaren is die de beroepsvereniging voor opleiders in het mbo tegen dit wetsvoorstel heeft. Ik vond het treffend dat juist deze belangrijks groep zegt: dit past echt niet bij het mbo; dit is niet de manier waarop wij willen omgaan met onze leerlingen. Ik vind dat een belangrijk punt. Ik wil heel graag dat de minister daarop ingaat. Ik denk dat we echt moeten oppassen als we deze zaken, waarvan wij al de grootst mogelijke twijfel hebben of zij in het hoger onderwijs werken, op die manier gaan overplanten naar het mbo, waar echt sprake is van een andere binding tussen docenten en leerlingen dan in het hoger onderwijs. Het is een fremdkörper. 

Ik kom op de inschrijvingstermijn van 1 april. Wij zijn het er van harte mee eens dat er een vaste, geüniformeerde inschrijfdatum komt, maar ik wil heel graag dat de minister nog eens ingaat op de vraag of die inschrijfdatum 1 april of 1 mei moet worden. Als er bij een latere inschrijfdatum echt onvoldoende tijd zou zijn om een zorgvuldige procedure met een intakegesprek en een studiekeuzeadvies te doorlopen, dan kan ik mij voorstellen dat dat een argument is om voor 1 april te kiezen. Ik kan mij echter goed voorstellen dat dit bij 1 mei ook zou kunnen. Als dat zo is, heeft het volgens mij de voorkeur om de datum niet vroeger te stellen dan strikt noodzakelijk is. Dat is om allerlei redenen. Er zijn er al veel genoemd. Er kunnen heel legitieme redenen zijn waarom een potentiële student zich later inschrijft. Kan de minister daarop ingaan? Maar laat we wel wezen: mijn fractie is een sterk voorstander van een geüniformeerde inschrijfdatum en een duidelijke procedure met daarbij inderdaad wel die advisering en studiebegeleiding vooraf, waarbij dan gekeken wordt naar de vraag of de opleiding echt bij een student past. Dat zou samen met loopbaanbegeleiding in het vmbo een buitengewoon goed rol kunnen werken. Op die manier zouden heel veel problemen wellicht kunnen worden opgelost. 

Ik kom in dat kader op de opleidingen waarbij er uiteindelijk sprake is van loting. Mevrouw Siderius heeft dat punt heel scherp naar voren gebracht. Er zit iets vreemds in dat iemand die legitieme redenen heeft om zich later in te schrijven, eigenlijk achter het net vist omdat hij of zij niet meer kan meedoen met die loting. Ik kan mij voorstellen dat die opleiding dan al vol is, tenzij er sprake is van een toevalstreffer en iemand daarna alsnog afvalt, waardoor die persoon dan nog een kansje zou hebben. In dit geval zijn de kansen van zo'n student van het ene op het andere moment echt gedecimeerd; dat is dan nog gunstig uitgedrukt, want ik denk dat die kans dan bijna nul is. Dat zou toch heel vreemd zijn als iemand gewoon goede redenen heeft om zich later aan te melden. Zou dit ervoor pleiten om toch naar 1 mei te gaan, omdat die datum wellicht redelijker zou kunnen zijn? Voor mijn fractie is dit van groot belang. Er liggen twee amendementen. Dat zijn amendementen van de heer Van Meenen en mevrouw Siderius. Ik heb mijn standpunt daarover nog niet bepaald. Dat zal in belangrijke mate afhangen van de beantwoording door de minister. 

Ik kom op het sanctiebeleid. Mijn fractie verbaasde zich er in 2014 al over dat scholen zo weinig worden aangesproken op het onterecht weigeren van leerlingen. Laten we immers wel wezen: we leggen dat recht nu wettelijk vast, maar eigenlijk bestond dat al. Dat recht was al een pijler in ons onderwijsbestel. Hoe kan dat? En hoe wordt dit geregeld met deze wet? Is er sprake van een strakkere sanctiebepaling en van een eerder en duidelijker optreden van de inspectie bij geconstateerde missers? Dat zou immers wel nodig zijn om dat recht op een goede manier materieel te verankeren. Kan de minister daarop ingaan? 

In de wet staat ook dat er nu nog geen beperking wordt gesteld aan het aantal opleidingen, ook dit zal via ministeriële regeling worden bepaald. Ik vraag mij ook op dit punt af of zo'n fundamentele kwestie niet in de wet geregeld zou moeten worden. 

Tot slot. Er ligt nu een wetsvoorstel voor dat in de kern heel goed is, en mijn fractie staat er dus zeer positief tegenover. Maar daar staat tegelijkertijd tegenover dat het bindend studieadvies ons als een zware steen op de maag ligt. Ik vraag mij af hoe dat uiteindelijk zal uitpakken ten aanzien van ons stemgedrag. Het is in die zin een deel van de oplossing — de heer Van Meenen refereerde daar ook nog even aan — omdat er in de bekostigingssystematiek nog altijd elementen zitten die terug te voeren zijn op rendement, ook al heet dat hier studiewaarde. Op die manier blijven we scholen een prikkel geven om te voorkomen dat een leerling die wat lastiger is omdat die er wat langer over doet en wat meer begeleiding nodig heeft, geweigerd wordt. Natuurlijk zal het leeuwendeel van de scholen dit niet doen, maar elke leerling die op grond van dit soort argumenten geweigerd wordt, is er één te veel. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik moest tijdens de voorbereiding van dit debat onwillekeurig denken aan een term uit een heel ander beleidsveld, het vreemdelingenbeleid, namelijk "met onbekende bestemming vertrokken". Die term doet mij denken aan de 2.000 leerlingen die in de zomer tussen hun vooropleiding en hun beroepsopleiding als het ware verdwijnen. Het is een goede zaak dat de regering aandacht heeft voor deze onwenselijke situatie en dat er nu een voorstel voorligt om het toelatingsrecht te regelen. 

Ik wil twee punten behandelen, misschien zelfs drie als de tijd dat toelaat. Ik wil het allereerst hebben over de overstap van leerlingen. Het overdragen van informatie tussen de ene en de andere school moet zo min mogelijk rompslomp opleveren. De SGP zoekt daarom graag naar het slankste model. Om die reden plaatst de SGP een aantal vraagtekens bij de opzet in dit voorstel. Het uitwisselen van gegevens gebeurt op dit moment in drie stappen: de school voor voortgezet onderwijs levert de gegevens aan het mbo, het mbo checkt die gegevens en stuurt ze vervolgens weer terug, waarna de school voor voortgezet onderwijs de gegevens opnieuw controleert. Wat ons betreft kan dat ook in twee stappen. Het mbo zou bijvoorbeeld de aanmeldingen van leerlingen na 1 april door kunnen geven aan de scholen voor voortgezet onderwijs. Het mbo weet immers van welke vo-scholen die leerlingen afkomstig zijn. De scholen voor voortgezet onderwijs kunnen vervolgens direct controleren welke leerlingen hun school gaan verlaten, maar nog niet zijn aangemeld. Op die manier sla je twee vliegen in één klap, want je hebt tegelijkertijd de verantwoordelijkheid van de vo-scholen geregeld. Zij moeten er immers op toezien dat leerlingen voor een vervolgopleiding kiezen. Naar ons idee kan met een dergelijke opzet het doel veel sneller bereikt worden. Het leidt er bovendien toe dat de scholen voor voortgezet onderwijs scherp voor ogen hebben waar hun leerlingen een beroepsopleiding gaan volgen. Ik ontvang graag een reactie van de regering op dit punt. 

Met dit soort maatregelen gaat onlosmakelijk enige bureaucratie gepaard. Het mbo kent meer lasten dan andere sectoren, doordat verschillende modellen naast elkaar bestaan. Naast het onderwijs- en examenreglement is er een onderwijsovereenkomst. Daarnaast komt er ook nog een praktijkovereenkomst. Onderkent de minister dat deze systematiek veel extra administratieve lasten en zelfs risico's oplevert qua uitvoering? Is zij bereid om eens kritisch te kijken naar deze verschillende systemen naast elkaar en te zoeken naar manieren om de druk te verlichten? 

Mijn tweede punt is de toelating van leerlingen. De regeling daarvoor moet een zorgvuldige zijn. Het is duidelijk dat leerlingen niet op oneigenlijke gronden geweerd moeten kunnen worden. De jongerenorganisatie vanuit het mbo draagt terechte voorbeelden van knelpunten aan. Tegelijkertijd verdienen scholen de ruimte om leerlingen te weigeren, zeker als dat in het belang is van die leerling zelf, van andere leerlingen of van het onderwijs als geheel. De overheid verwacht van instellingen in het mbo juist dat zij leerlingen niet zomaar in een kansloos traject laten lopen. Instellingen moeten op basis van dit voorstel niet tot het onmogelijke gehouden worden. 

Het wetsvoorstel biedt een grond om leerlingen te weigeren of uit te sluiten wegens ongeschiktheid voor het beroep. Dat vindt de SGP een aanvaardbare basis, maar de uitwerking roept nog wat verwarring op. In haar nadere reactie stelt de regering dat het gaat om moreel verwerpelijk gedrag. Tegelijk wordt toegevoegd dat toelating toch ook wegens ernstige persoonlijkheidsstoornissen geweigerd kan worden. De SGP zou deze groepen niet graag direct met elkaar associëren. Ook is het onduidelijk waarom een persoonlijkheidsstoornis op basis van gedragingen en uitlatingen aangetoond zou moeten worden. Een dergelijke stoornis vraagt toch juist om een deskundig oordeel van een professional? 

De SGP vindt dat instellingen de voorkeur van leerlingen mogen passeren als de opleiding wegens psychische of fysieke redenen geen succes kan worden. Denk bijvoorbeeld aan een leerling die kampt met grote psychische problemen. Is het verstandig om deze leerling een recht op toelating tot een opleiding sociaal-maatschappelijk hulpverlening te geven? Dat lijkt ons niet. Daarin heeft de school wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid. Of neem een leerling die er niet in slaagt om enkele uren achter elkaar stil te zitten. Moet deze leerling dan toch het recht krijgen om een chauffeursopleiding te volgen? Ik hoor graag van de minister welke ruimte het voorstel in zulke situaties biedt. De SGP-fractie is van mening dat instellingen met een zorgvuldige motivering moeten kunnen afwijken van de studievoorkeur van de aangemelde leerling. De instelling spant zich vervolgens wel in om een andere geschikte opleiding te vinden. 

Tot slot nog het hete hangijzer van het bindend studieadvies. Als ik de memorie van toelichting goed lees, realiseer ik mij dat er pro's en contra's zijn; die zijn al genoemd en ik zal ze niet herhalen. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het bindend studieadvies een zorgvuldig traject moet zijn en niet als een verrassing mag komen. Het moet met redenen omkleed en schriftelijk worden gemotiveerd, aldus de memorie van toelichting. Daar wordt nog de instructie aan toegevoegd: voor zover studenten nog kwalificatieplichtig zijn of niet reeds drie maal een negatief bindend studieadvies hebben gekregen, houden zij recht op toelating tot een andere opleiding. Alles bij elkaar genomen, is de SGP-fractie van mening — hoewel zij zich de aarzelingen over het bindend studieadvies in het mbo goed kan voorstellen — dat het zorgvuldig is vormgegeven. Zij steunt het bindend studieadvies dat op deze wijze is ingericht. 

De heer Van Meenen (D66):

Die zorgvuldige vormgeving is toch alleen maar papier in de wet. De heer Bisschop heeft ook jarenlang in het onderwijs rondgelopen. Ik probeer mij daar een voorstelling bij te maken. Wat is een zorgvuldig onderbouwd, aan alle kanten overwogen bindend studieadvies voor een mbo-leerling van 17 jaar die net aan zijn opleiding is begonnen? Heeft de heer Bisschop daar enige voorstelling bij? Mag ik hem vragen dan ook eens te reflecteren op de manier waarop het nu in het hoger onderwijs gaat, waarvoor ongetwijfeld vergelijkbare teksten over het bindend studieadvies in de wet staan? 

De heer Bisschop (SGP):

Laat ik met het laatste beginnen. Ik heb niet helemaal scherp of het voor het hoger onderwijs op een vergelijkbare manier is uitgewerkt. Ik heb mij gericht op de uitwerking voor het mbo. Het kan een papieren tijger blijven, maar het is dan aan de inspectie om daar toezicht op te houden opdat het wordt uitgevoerd zoals het is bedoeld in de memorie van toelichting. Dit betekent dat er een voortgangsgesprek is gevoerd, de studievorderingen zijn besproken met de leerling en er wordt gekeken naar de ontwikkeling. Je kunt het op allerlei manieren inrichten, maar op een gegeven moment moet dan het signaal worden gegeven: ik denk niet dat dit een studie voor jou is. In de memorie van toelichting staat letterlijk, en dat vind ik hartverwarmend: het mag geen verrassing zijn. Het moet het sluitstuk van een traject zijn. 

Misschien mag ik daar een vraag aan de minister aan toevoegen? Betekent dit dan ook dat die gesprekken die kunnen uitmonden in een bindend studieadvies, ook impliceren dat wordt gekeken naar de opleiding die de leerling dan wel zou kunnen volgen? Ik heb wel vertrouwen in de zorgvuldigheid waarmee het proces wordt ingericht. 

De heer Van Meenen (D66):

Het hele proces dat de heer Bisschop beschrijft, het in gesprek gaan, het mag niet als een verrassing komen enzovoort, zit toch als het goed is nu ook al in het onderwijs? In hoeverre dat gebeurt, is overigens best wel lastig vast te stellen door de inspectie. Het enige tastbare is het papiertje aan het einde waarop staat: je mag niet verder met deze opleiding. Dat is het grote verschil. Ik maak mij er zorgen over of wij dat nu voor deze doelgroep moeten doen, soms al na vier maanden. Ik vind het nogal wat. 

Ik begrijp niet zo goed waarom de heer Bisschop zegt dat de inspectie hierop moet toezien. We waren net bezig om de inspectie een beetje weg te houden, maar nu moet deze voor ongeveer elke leerling het hele gespreksdossier … 

De heer Bisschop (SGP):

Dit betreft de deugdelijkheidseisen. 

De heer Van Meenen (D66):

Nou ja, dat ontbreekt er nog maar aan. 

De heer Bisschop (SGP):

Die aarzelingen kan ik wel meevoelen. Ik ben het ermee eens dat dit recht in dit wetsvoorstel wordt gecreëerd, maar dan moet een school voor de balans ook instrumenten in handen hebben om goed beleid te kunnen voeren. Ik hoor hierop graag een toelichting van de minister, maar ik heb het zo gelezen dat het recht dat een school kan hanteren, op een zorgvuldige wijze is vormgegeven. Zo kijk ik ernaar. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik was aan het eind van mijn betoog, voorzitter. 

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bisschop. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Voor het competentieonderwijs een feit werd, waren de verschillen in opleidingen van niveau 2, 3 en 4 heel duidelijk. Sommige leerlingen stapelden van 2 en 3 naar niveau 4. In mijn geval was dat bij de opleiding managementassistent. Zij haalden dan het examen taalbeheersing niet, waarbij het ging om stijlfouten, incongruenties, foutief beknopte bijzinnen, pleonasmen en dat soort dingen. Dat was een kwestie van keihard werken en heel veel oefenen. De meesten haalden het wel, gelukkig, en dat werden die supersecretaresses die we nu nauwelijks nog kunnen vinden; in elk geval niet in de roc's, maar we kunnen ze wel vinden in het niet-bekostigd onderwijs. 

Waarom is dat zo? Waarom vinden we de echt degelijk opgeleide secretaresses wel in het niet-bekostigd onderwijs en niet meer in de roc's? Omdat er in de roc's, net als in de linkse partijen, al jaren een overfocus is op gelijke kansen. In het niet-bekostigd onderwijs is die overfocus er niet. Daar wordt de kwaliteit strikt bewaakt, zodat het niveau jarenlang hetzelfde blijft en het civiel effect heel sterk is. 

In de roc's kreeg die overfocus op gelijke kansen een plek in het competentiegestuurd onderwijs. Als die gelijke kansen er zogenaamd niet waren, moest er iets bedacht worden om toch iedereen aan een diploma te helpen. De examens voor verschillende vakken, ook voor dat mooie vak taalbeheersing, werden vervangen door een zogenaamde proeve van bekwaamheid. Taalbeheersing maakte daar nog maar een paar procent van uit. 

Zo kon het gebeuren dat we nu managementassistenten of directiesecretaresses afleveren met een prachtig diploma, die niet in staat zijn om een samengestelde zin tot een goed einde te brengen en die geen idee hebben van werkwoordspelling of interpunctie. Maar ze kunnen leuk positief samenwerken met collega's en ze vergeten nooit "goedemorgen" te zeggen tegen een gast. Alles telt even zwaar mee. Iedereen een diploma. Ook de stapelaars, die vanaf niveau 2 de weg naar boven vonden, en zelfs doorstroomden naar het hbo, en dat hebben we geweten, want dat ontaardde nog niet zolang geleden in de diplomafraude, waarvan het hbo nog steeds herstellend is. 

Dit wetsvoorstel past in dat linkse streven om iedereen, ongeacht geschiktheid, toe te laten tot welke opleiding dan ook, om iedereen de gelegenheid te geven om een kwalificatie te halen. De linkse partijen noemen dat gelijke kansen, maar wij noemen het diploma-inflatie, want dat is het. Het is de reflex van links, gebaseerd op afgunst en jaloezie. Het kan en mag niet zo zijn dat iemand met meer ambitie en met harder werken zich onderscheidt, bijvoorbeeld door meer geld te verdienen. Dan liever allemaal even arm. In het onderwijs vertaalt dat zich in dit soort beleid. Heeft een leerling minder kans dan een ander op een mooi diploma, dan verlagen we het niveau. Allemaal even arm en even dom. 

Wat zien we nu gebeuren bij dit wetsvoorstel? Het aanmelden en inschrijven van aspirant-studenten zijn cruciale processen voor het onderwijs. Zij horen echt tot de kerntaak. Daar hoort passende en proportionele wetgeving bij. De PVV heeft ernstige twijfels of dat hier het geval is. Het is wenselijk dat studenten gestimuleerd worden om zich zo vroeg mogelijk aan te melden. Maar dat kunnen de opleidingen toch zelf organiseren? Mbo's bedienen bij uitstek de regio waarin zij geworteld zijn. Zij worden geacht warme contacten te hebben met de vmbo's in hun buurt. Daarmee kunnen zij prima afspraken maken om vroegtijdig, nog ver voor de examens, voorlichtingsbijeenkomsten te houden, om leerlingen te wijzen op de mogelijkheid tot aanmelding. In het geval van zo'n vroege aanmelding is er op zo kort mogelijke termijn een intakegesprek om een eventuele plaatsing te organiseren. Dat gebeurt ook in de praktijk. Ik weet niet beter. Ik ken voorbeelden van teams die ieder jaar nog voor de zomervakantie meer dan 60 geschikte en gemotiveerde leerlingen geplaatst hebben. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Dat is een prima principe. Waarom moeten wij nou alles dichtregelen? Waarom is er de verplichte aanmelding op 1 april? Wat voegt een studiekeuzeadvies nou toe voor een leerling die gemotiveerd is en een gunstig advies heeft gekregen naar aanleiding van een intakegesprek? Waarom die overregulering? Zou niet juist vanuit de vooropleiding de studiekeuze ruim aan bod moeten komen? Wij hebben niet voor niks loopbaanoriëntatie opgetuigd. Dat is juist gedaan om leerlingen te ondersteunen bij het maken van een keuze. Hoe staat het daarmee? Mankeert er misschien nog iets, of misschien wel heel veel, aan de uitvoering daarvan? En zo ja, waar ziet de minister dan nog mogelijkheden voor verbetering? 

Deze wet gaat naar onze mening uit van groot wantrouwen, wantrouwen tegen onderwijsinstellingen en docenten. Alsof zij niet in staat zouden zijn om een potentiële student op een vroeg moment aan te trekken en zo mogelijk te plaatsen; alsof zij geen valide intakegesprekken zouden kunnen organiseren. Natuurlijk zijn zij daartoe in staat, en natuurlijk gebeurt dat heel zorgvuldig. De scholen zijn immers gebaat bij het zo veel mogelijk voorkomen van voortijdig schooluitval. Wat denkt de Tweede Kamer eigenlijk wel om zich met een generieke wet te willen mengen in het hoe van de intakeprocedure waar een opleiding voor kiest? Hoe vaak gebeurde het mij niet? Tijdens een intakegesprek voor niveau 2 antwoordden leerlingen op de vraag wat zij wilden worden: ik wil advocaat worden; ik wil kinderarts worden; ik wil rechter worden. Dat zijn natuurlijk prachtige dromen, maar wij hebben te maken met plaatsing op niveau 2. Daarna strandden zij in diezelfde opleiding; zij meldden zich aan bij een andere sector, raakten vervolgens uit beeld en gingen naar een ander roc. Na een jaar of vier zag ik hen weer terug in ons gebouw. "Hallo mijnheer", was het dan, "hoe is het met u?". Moet zo'n leerling een recht op toelating krijgen? Nee, de opleiding moet het recht hebben om leerlingen op grond van ongeschiktheid te weigeren en vervolgens te begeleiden naar een geschiktere opleiding. De kans op een diploma en op het vinden van werk is dan groter. Dat is heel belangrijk. Die scholen hebben deze wettelijke ingrepen in hun manier van werken helemaal niet nodig. 

Kort geleden hebben wij het hier gehad over de omdraaiing van de eerste en tweede correctie. Dat heeft betrekking op de examinering in het voortgezet onderwijs. Door partijen hier, door al die koepels en door zo'n 3.000 woedende docenten werd daar enorm misbaar over gemaakt. Het zou gebaseerd zijn op wantrouwen. Dat is terecht in dit geval, want er mankeert heel veel aan die correctie. Het zou echter ook de beroepseer aantasten. Maar is het niet juist dit wetsvoorstel dat uitgaat van onterecht wantrouwen en is niet juist dit wetsvoorstel een enorme aantasting van de beroepseer van docenten? Wat is nou precies het probleem? Wat is de omvang van het probleem? Wij hebben het er al over gehad. De vraag hoe proportioneel deze wet dan is, hangt daarmee samen. 

Een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is voortijdige schooluitval voorkomen, maar waarom regelen wij dat niet aan de voorkant? Waarom kiezen voor een toelatingsrecht voor alle studenten, ongeacht motivatie of specifieke geschiktheid? Waarom zouden wij die leerlingen nog een jaar als dood gewicht in de klas laten rondhangen, tot hinder van medeleerlingen en docenten, om hen vervolgens met een bindend studieadvies via de achterdeur te laten verdwijnen? Als wij dat doen, zullen ook veel gemotiveerde mbo'ers de opleiding voortijdig verlaten. Ik heb dat zo vaak gezien. Zij raken in een paar maanden immers zwaar gedemotiveerd doordat elke leraar zich uiteindelijk richt op het niveau van de slechtste, meest ongemotiveerde leerling. Op die manier zullen de echte mbo'ers voortijdig verdwijnen. Ook dat heb ik zien gebeuren. Rond de kerstvakantie verdwenen die leerlingen dan. Ik had hen dolgraag willen houden. En waar gingen zij heen? Naar de niet-bekostigde opleidingen. Ik gun het die opleidingen van harte, maar het is funest voor de roc's, die toch al het imago hebben dat zij alleen probleemgroepen bedienen. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister. 

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van de eerste termijn van de Kamer. 

De vergadering wordt van 16.04 uur tot 16.15 uur geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik zal eerst even aangeven hoe ik de beantwoording zal doen. Dat is misschien handig met het oog op de verwachtingen van de leden. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen. Die zullen ook betrekking hebben op het nut en de noodzaak van dit wetsvoorstel. Dan ga ik in op de vragen die zijn gesteld over de 1 april-aanmelding, het moment en het hoe. Vervolgens ga ik in op het toelatingsrecht en de uitzonderingen daarop. Daarna ga ik in op de vele vragen die zijn gesteld over het bindend studieadvies en ten slotte behandel ik de overige vragen. 

Vorige week rond deze tijd kregen alle vmbo-eindexamenkandidaten bericht of zij geslaagd waren. Voor velen was dat een fijne en blije dag, want zij konden zich voorbereiden op een vervolgopleiding. Anderen moeten misschien nog een herexamen doen of zijn gezakt. Dat is vervelend, maar ook voor degenen met een herexamen is er de mogelijkheid om daarna door te gaan. Ik heb vorige week ook gezegd: "Gefeliciteerd allemaal; het is tijd om feest te vieren maar ook om na te denken over je vervolgopleiding. Daar moet je niet te lang mee wachten, want doorleren tot aan een startkwalificatie geeft je een ticket naar een mooie toekomst." 

We bespreken hier het toelatingsrecht. Dat is een onderdeel van een bredere agenda. Die agenda voor het mbo bestaat uit drie sporen. Het eerste spoor gaat over het verbeteren van kwaliteit. Daarom verbeter ik ook en investeer ik fors in het mbo met de kwaliteitsafspraken. Tegelijkertijd leggen we ook de lat hoger. Met het actieplan Focus op Vakmanschap is de weg naar uitdagend beroepsonderwijs ingezet. Ook heb ik gericht geïnvesteerd in onderwijs voor talentvolle studenten. 

Het tweede spoor bestaat uit responsief onderwijs dat aansluit bij maatschappelijke en economische uitdagingen. We hebben daar een stevige agenda voor uitgerold. Via het Regionaal Investeringsfonds investeer ik in innovatieve projecten, waarmee ik stimuleer dat het onderwijs samen met bedrijven werkt aan uitdagend en eigentijds onderwijs. Met de herziening van de kwalificatiestructuur en de introductie van keuzedelen wordt een stimulans gegeven aan het vernieuwen, vereenvoudigen en flexibiliseren van het mbo. Daarnaast krijgt de Kamer spoedig het voorstel voor een experiment met cross-overs. Daarmee bevorder ik dat het onderwijs beter en sneller aansluit op de behoefte van de arbeidsmarkt. 

Het derde spoor gaat over gelijke kansen voor alle jongeren om een goed diploma te kunnen halen en daarmee de uitdagingen en kansen van de arbeidsmarkt en samenleving tegemoet te treden. Daar hebben we het vandaag met het toelatingsrecht ook over. Ik heb de afgelopen tijd al een aantal keren aandacht gevraagd voor jongeren in een kwetsbare positie. De daling van het aantal voortijdig schoolverlaters laat zien dat het beleid ook zijn vruchten afwerpt. Ik ben hier trots op, maar ik moet tegelijkertijd aangeven dat we de ambitie op dat vlak nog kunnen opschroeven. 

Vandaag bespreken we eigenlijk in zekere zin het sluitstuk van deze agenda. Met dit wetsvoorstel regelen we dat het mbo voor alle jongeren toegankelijk is en alle jongeren kansen biedt. Ik noem jongeren die het misschien niet van huis uit meekrijgen, voor wie het van heel groot belang is dat ze kennis kunnen maken met vervolgopleidingen. Ik noem jongeren die misschien, om wat voor reden dan ook, kwetsbaar zijn en bescherming behoeven. Maar ik noem ook jongeren die misschien wel over excellente mogelijkheden beschikken. Daarom zeg ik ook tegen mevrouw Lucas: natuurlijk, dit wetsvoorstel richt zich voor een belangrijk deel op het creëren van gelijke kansen. Het richt zich op kansen voor degenen die niet de ouders hebben die hen toch wel via een omweg ergens kunnen proberen binnen te praten. Maar het gaat ook om excellente studenten. Ik hoorde onlangs over een student die de prijs voor excellente student en ondernemer in Twente had gekregen en nu een eigen bedrijf heeft. Hij heeft dubbele diploma's, maar hij werd in het begin wel twee keer geweigerd op een opleiding, omdat hij te oud was of omdat men hem niet gemotiveerd vond. Tot dat soort talenten kunnen mensen dus uitgroeien. 

We hebben een efficiënt schoolsysteem waarin leerlingen al vroeg de overstap naar het voortgezet onderwijs maken. Dat betekent dat ook de selectie relatief vroeg plaatsvindt. We hebben daar gisteren uitgebreid met elkaar over gesproken in het kader van het inspectierapport de Staat van het Onderwijs en de OESO-publicatie waarin staat dat ons systeem op zichzelf goed in elkaar zit maar dat de vroege selectie wel kwetsbaar is als de overgangen die daarop volgen en de compenserende factoren daarin niet goed op orde zijn. Een onderdeel dat niet goed is geregeld, is de overgang van vmbo naar mbo. 

De voorzitter:

Even een punt van orde. 

Mevrouw Lucas, ik heb u zien staan. De minister heeft de onderdelen aangegeven waarop ze in wil gaan en ik stel voor om de minister in de gelegenheid stellen om nu eerst haar algemene inleiding af te ronden. Daarna krijgt u de gelegenheid om te interrumperen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter, ik werd rechtstreeks aangesproken door de minister. Volgens mij mag ik daar altijd op reageren. 

De voorzitter:

Als het een persoonlijk feit is, mag u zeker reageren. U krijgt nu de kans. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dank u wel, voorzitter. 

Ik ben het helemaal met de minister eens dat ieder talent een kans moet krijgen en dat bestrijd ik dan ook helemaal niet. Wat ik wel graag van de minister wil weten is hoe groot het probleem nu precies is. Er is dat geval van een succesvolle ondernemer die twee keer geweigerd is, maar waar hebben we het nu precies over? Wat zijn de cijfers? 

De voorzitter:

Mevrouw Lucas, dat was geen persoonlijk feit. Ik stel voor dat de minister doorgaat met haar inleiding. U krijgt daarna de gelegenheid om daarover vragen te stellen. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. De toegankelijkheid van het onderwijs is een groot goed, want het is een stuwende kracht achter verheffing en ook een stuwende kracht op weg naar een baan als chauffeur, verpleegkundige of ICT-specialist. Het kan allemaal. Over die toegankelijkheid wil ik het hebben. 

Elk jaar stappen ruim 100.000 leerlingen over van het voortgezet onderwijs naar het mbo, onder wie ook vso-leerlingen met een vmbo-diploma uit het uitstroomprofiel vervolgonderwijs en leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs doorstromen. Gelukkig gaat die overstap bij heel veel leerlingen goed, mede dankzij de begeleiding van de vo-school en een goede intake op het mbo. Maar er is ook een groep bij wie het niet goed gaat. Daarmee kom ik toe aan de vraag van mevrouw Lucas, een vraag die ook door de heer Beertema en de heer Rog is gesteld. Wat is nu eigenlijk de reden voor dit wetsvoorstel? Kan de minister dat nog een keer uitleggen? 

Dit wetsvoorstel is bedoeld voor de leerlingen bij wie die overstap niet goed gaat. Dat gebeurt bijvoorbeeld na een te late aanmelding door de leerling bij de vervolgopleiding. Daardoor wordt een verkeerde studiekeuze pas veel later ontdekt en wordt de kans op doorstroming en een succesvolle loopbaan kleiner. Het gebeurt ook bij het zogenoemde "zomerlek", iets wat 2.000 leerlingen treft. Deze leerlingen raken we kwijt, omdat we geen warme overdracht hebben tussen het vmbo en mbo. Daaraan gaan we met het wetsvoorstel een eind maken. 

Verder zijn er de onduidelijkheden in het toelatingsbeleid van de instellingen. De cijfers daarover verschillen, want de een zegt honderd en de ander tweehonderd. Weer iemand anders zegt dat het het topje van de ijsberg is. We weten dat er veel signalen zijn en we weten ook dat die signalen heel hardnekkig zijn. Dit wetsvoorstel doet meer dan alleen het probleem oplossen van de studenten die geweigerd zijn, want het is ook van betekenis voor die 2.000 leerlingen die we nu kwijtraken. 

Er komt nu een principieel toelatingsrecht. Het mbo heeft dat niet! Het is de enige onderwijssector in Nederland waar dat recht nu feitelijk niet bestaat. Gisteren hebben we heel intensief met elkaar gesproken over het creëren van gelijke kansen en toen hebben we met z'n allen geconstateerd dat de kwetsbaarheden in de overgangen van het onderwijs zitten. Ik denk dat we met dit wetsvoorstel de overgang van vmbo naar mbo heel sterk kunnen verbeteren. 

Met alleen dit wetsvoorstel lukt het niet en daarom vroeg de heer Rog naar de schakeltrajecten. Gaan wij die trajecten, zoals in zijn motie wordt gevraagd, stimuleren? Vanzelfsprekend! Er is namelijk meer nodig dan alleen dit wetsvoorstel. Er is ook een cultuurverandering nodig. Naar mijn idee is het van het allergrootste belang dat we naast de schakeltrajecten ook werken aan de verbetering van de LOB. Over de LOB krijgt de Kamer overigens nog voor het reces een brief van de staatssecretaris en mij, want we willen die meer betrekken bij de doorlopende leerlijn van vmbo naar mbo. Ons stelsel werkt met een civiel effect. Met een diploma heb je toelatingsrecht tot een vervolgopleiding. Wij repareren nu een omissie in de huidige wetgeving. 

Studenten worden bijvoorbeeld geweigerd omdat ze te oud zijn. Ik sprak Linda, die geweigerd is omdat ze twee kinderen heeft. Yousef had op zijn vmbo-diploma een 6 voor rekenen, maar haalde de aanvullende toets bij het mbo niet. Ik hoorde ook schrijnende verhalen van vmbo-gediplomeerden die met 23 jaar te oud zijn of te ver weg zouden wonen. Recent hoorde ik het voorbeeld van een blinde jongen die zich aanmeldde om pianostemmer te worden. Vanwege zijn visuele handicap werd hij geweigerd. Hij vroeg toen om één kans om ter plekke een piano te mogen stemmen. Wat bleek? Hij had absoluut de kwaliteiten hiervoor en kon dus gewoon starten met de opleiding. 

In het mbo hebben wij hier, anders dan in andere onderwijssectoren, eigenlijk niets voor geregeld. Ik vind het van belang dat iedere jongere die zijn vmbo-diploma heeft gehaald en kan leren, op het mbo terechtkan, ongeacht zijn of haar achtergrond. De jongeren in het mbo zijn heel vaak nog leer- of kwalificatieplichtig. Zij moeten de kans krijgen om minimaal hun mbo-diploma te halen. Meer dan 30% van de leerlingen die voor het eerst naar het mbo gaan, is leer- of kwalificatieplichtig. Dat maakt dat de oplossing anders is dan in het hoger onderwijs. Ik heb veelvuldig de vergelijking met het hoger onderwijs horen maken, onder andere bij de toelating en het studieadvies. Het mbo is voor een groot deel te vergelijken met het voortgezet onderwijs. Een heel grote groep leerlingen moet naar school. Wij moeten ervoor zorgen dat ze daar op een goede manier terechtkunnen. 

Ik zeg tegen de heer Beertema, mevrouw Lucas en de heer Rog dat er aanhoudende klachten zijn over de transparantie. Studenten weten niet waarom ze geweigerd worden. Bij de helft van de instellingen komen weigeringen in meer of mindere mate voor. Studenten worden niet altijd formeel geweigerd, maar krijgen informeel het advies om een andere oplossing te zoeken. Soms weten studenten ook niet waarom ze ergens niet terechtkunnen. Dat raakt hun motivatie. Motivatie wordt ook bepaald door hoe er naar je gekeken wordt en welke verwachtingen over je uitgesproken worden. Studenten met een vmbo-diploma die zich aanmelden voor een vervolgopleiding krijgen te horen dat ze toch niet slim of sociaal genoeg zijn of dat ze anderszins ongeschikt zijn. Dat is niet acceptabel. 

De heer Grashoff sprak over het doorstroomrecht. Ik noem dat het civiel effect en dat is wat wij hier regelen. Het gaat om het recht om met een vmbo-diploma met de juiste vakken door te kunnen naar het mbo. Dat helpt ook voor de motivatie van studenten en het is goed voor hun zelfvertrouwen. 

De heer Rog en mevrouw Jadnanansing vroegen of hier een wet voor nodig is. Kan dit niet op een andere manier, bijvoorbeeld via zelfregulering? Je kunt veel met zelfregulering. De MBO Raad kan als vereniging afspraken met haar leden maken, dus met de mbo-instellingen in Nederland. Bij het niet nakomen van deze afspraken kan de vereniging zelf passende maatregelen nemen. Een en ander hangt af van wat er gebeurt tussen de MBO Raad en de instellingen. Nadeel hiervan is dat een student geen beroep kan doen op afspraken die zijn gemaakt tussen de leden van de MBO Raad. De student is geen partij in deze afspraken. Ook de inspectie kan niet toezien op het nakomen van afspraken door roc's omdat zij ook geen partij is. 

Het is niet dat er van de ene op de andere dag klachten zijn ontstaan. Er zijn al geruime tijd klachten over de toelatingsprocedure bekend. Roc's hebben de mogelijkheid gehad om hier zelf iets aan te doen. De inspanningen van roc's hebben tot nu toe soms wel resultaat gehad maar hebben in algemene zin naar mijn idee voldoende resultaat gehad. Daarom vind ik het van belang om met dit wetsvoorstel onder andere het toelatingsbeleid van instellingen te voorzien van een duidelijk kader en de positie van de student te versterken. Die doelen kunnen niet worden worden bereikt door zelfregulering door roc's en dat is ook niet overeenkomstig de toelatingseisen in andere onderwijssectoren. Het is dus — ik zeg het nog maar een keer — logisch om dat hier dan ook niet met zelfregulering te doen. 

Er is gevraagd naar de administratieve lasten verbonden met dit wetsvoorstel. Dat is mijn laatste punt in dit algemene blok. Mevrouw Lucas en de heer Rog hebben daarnaar gevraagd. Ik heb er bij dit wetsvoorstel naar gestreefd om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden. Ik zie de zorgen in de Kamer over administratieve belasting en dichtgeregelde procedures. Juist daarom sluit ik met dit wetsvoorstel veelal aan bij hetgeen al door intakers en docenten in de regio's gebeurt, zoals de aanmelddatum, de uitwisseling van overstapgegevens en de goede intake. Dat gaat in veel regio's naar tevredenheid, maar niet overal. 

Met dit wetsvoorstel wordt een aantal zaken gevraagd die naar mijn idee vrij vanzelfsprekend zijn om te vragen. Ten eerste krijgen instellingen en vo-scholen de plicht om een aantal gegevens betreffende de aanmelding met elkaar en met gemeenten uit te wisselen. Dit om die warme overdracht van studenten van vmbo naar mbo mogelijk te maken. De lasten staan vermeld in de memorie van toelichting. Die bedragen 2,9 miljoen in totaal: €86.000 voor het vo en 2,8 miljoen voor het mbo. Feit is dat in het gros van de regio's deze lasten reeds op eigen initiatief door scholen en instellingen worden gedragen, om inzicht te krijgen in de overstap. Zij geven aan hier behoefte aan te hebben, omdat dat inzicht loont. Wil je ervoor zorgen dat de overgang van vo naar mbo soepel verloopt, moet je wel weten wie je leerlingen of studenten zijn en waar ze zitten. Anders kun je dat zomerlek nooit voorkomen. Het leidt ook bij hen tot minder uitval en switchgedrag. Door deze uitwisseling nu wettelijk te verankeren, met meer waarborgen voor de privacy, worden de kosten aan het wetsvoorstel toegerekend. Eigenlijk betreft het dus kosten die voor een belangrijk deel al gemaakt worden, maar die wij hier nu expliciteren. Als we een doorlopende loopbaanoriëntatie en -begeleiding willen, kan dat niet anders. 

Ik zeg erbij dat we dit hebben gedaan volgens de Actal-methode. Dat betekent dat in de berekening voor elke handeling vijftien minuten is uitgetrokken. Het ministerie van OCW heeft overigens de complimenten van Actal gekregen voor de wijze waarop het zelf met zijn administratievelastenberekeningen omgaat, zeg ik even met trots. Wij zijn één van de drie departementen waarvan Actal heeft gezegd dat ze het goed doen. 

Instellingen krijgen dus de plicht om de informatie waarop zij hun toelatingsprocedure inrichten voor 1 februari beschikbaar te stellen. Dat is een extra last, maar het is toch heel logisch dat we studenten deze informatie willen geven? We vragen van instellingen ook om studenten een studiekeuzeadvies te geven. Dat levert extra lasten op, maar dat is toch een heel logische stap als je studenten op de goede plek wilt houden? Bij het hoger onderwijs is dat ook nooit een argument geweest. 

Ik ga nu eerst op alle andere voorbeelden en vragen in. Daarbij kom ik ook weer terug op de administratieve lasten. Op het eind zal ik dan op de hoofdvraag terugkomen, namelijk of er wel of niet een advies moet worden gevraagd aan Actal. Dit was het wat betreft de algemene vragen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

De minister geeft aan dat er eigenlijk in alle andere onderwijssoorten ook sprake is van een toelatingsrecht. Ik denk dat dat waar is. Daarom is het goed dat we kijken hoe we dat in het mbo kunnen regelen. Ik heb ook steeds gezegd dat met een toelatingsrecht op zich niets mis is. De vraag is echter hoe je het regelt. Daarover heb ik een heel specifieke vraag. De minister maakt zelf de vergelijking met het hoger onderwijs. Daar bestaat inderdaad een toelatingsrecht, maar daarvoor gelden andere voorwaarden. In het hoger onderwijs kan een instelling een student die niet heeft deelgenomen aan een studiekeuzeactiviteit weigeren. In het hoger onderwijs is ook heel expliciet gekozen voor een vorm van decentrale selectie. Als er een beperkt aantal plaatsen is, kunnen studenten worden geplaatst op basis van de grootste geschiktheid en de meeste kans om de opleiding succesvol af te ronden. Waarom is er dan in het mbo voor gekozen om dit weer op een heel andere manier te doen? Ik ben voor een toelatingsrecht, maar laten we dan heel dicht blijven bij de manier waarop we dat ook in het hoger onderwijs hebben geregeld. 

Minister Bussemaker:

Volgens mij ben ik daar net al op ingegaan. Ik moet eerlijk zeggen dat ik op verschillende plekken zie, zelfs op mijn eigen departement, dat de eigenheid van het mbo niet altijd voldoende wordt herkend. Het mbo wordt in heel veel onderzoeken meegenomen met het basis- en voortgezet onderwijs. Er zijn tal van adviezen die gaan over po, vo en mbo. Óf het mbo wordt meegenomen bij het hoger onderwijs, omdat het een vervolgopleiding is. Maar, zeg ik, meer dan de helft van onze jongeren zit wel op dat mbo. Het mbo is een heel eigen onderwijssoort met heel eigen karakteristieken, maar ook met een heel eigen populatie. Een deel van de leerlingen op het mbo is leerplichtig, een deel is kwalificatieplichtig. Een deel van de leerlingen is 18 jaar en ouder, en zelfs is een redelijk groot deel 23 jaar en ouder. En dus moeten we het mbo op zijn eigen merites beoordelen. Ik vind dat een aantal dingen die bij het hoger onderwijs verantwoord zijn, bij het mbo niet vanzelfsprekend zijn. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Nu komen we volgens mij bij de kern van het probleem. Juist doordat de populatie van het mbo zo divers is, is het volgens mij heel lastig om er één generieke regeling op los te laten zoals nu gebeurt. Dat leidt inderdaad tot die administratievelastendruk. Heeft de minister overwogen om dit voorstel alleen te laten gelden voor bijvoorbeeld leerlingen van 16 jaar of 17 jaar, of voor leerlingen in niveau 1 of niveau 2 die nog geen startkwalificatie hebben? Heeft de minister ook bekeken hoe er meer maatwerk geleverd had kunnen worden, in plaats van op deze manier toch met een kanon op een mug te schieten? 

Minister Bussemaker:

Dat kanon en die mug komen van de MBO Raad. Het spijt mij om te horen dat mevrouw Lucas die woorden herhaalt, want ik herken me daar geenszins in. Ik vind het eigenlijk niet meer dan normaal dat we ook in het mbo, net als in de andere onderwijssectoren, zeggen: je heb toelatingsrecht. Ik vind het niet meer dan normaal dat we zeggen: als jij je vmbo-diploma hebt en je hebt een goede richting gekozen, dan heb je gewoon het recht op een vervolgopleiding. Als we nou echt de vroegselectie die we in Nederland hebben, op een goede manier willen compenseren door te kunnen stapelen en door te kunnen groeien, dan moeten we er om te beginnen voor zorgen dat de meest basale overgangen op orde zijn. Dit is een heel generieke wet. Die biedt nog heel veel ruimte voor maatwerk voor instellingen. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Die uitspraak over het kanon en de mug gaat niet zozeer over het toelatingsrecht, als wel over dit wetsvoorstel. Probeert men dit via dit wetsvoorstel niet op te lossen op een manier die het misschien alleen maar erger maakt, en in ieder geval heel veel administratievelastendruk met zich mee zal brengen? Had dit wetsvoorstel niet wat verfijnder moeten zijn, met wat meer aandacht voor de verschillende groepen in het mbo, en dus ook voor de rechten en de plichten van de verschillende groepen? Daar zou ik graag een reactie op horen. 

Minister Bussemaker:

Mevrouw Lucas trekt een conclusie over de administratievelastendruk. Ik vind die conclusie nogal vergaand. Ik ben net ingegaan op de administratieve lasten. Dit betekent inderdaad dat gegevens van het vmbo aan het mbo moeten worden doorgegeven. Maar zonder dat kun je het probleem, ook dat van het zomerlek, niet oplossen. Er moeten studievoortgangsgesprekken gevoerd worden; ik kom daar zo nog op terug. De hele Kamer hecht aan betere loopbaanbegeleiding. Ik kan me eerlijk gezegd niet voorstellen hoe die loopbaanbegeleiding zou kunnen worden gerealiseerd zonder dat er een gesprek wordt gevoerd tussen de student, de school en de docent. Je kunt dit administratieve lasten noemen, maar als we dat doen, is eigenlijk elke onderwijsactiviteit in zichzelf een administratieve last. Ik hoor de heer Rog dit in vragende zin doen. Dat snap ik nog. Maar nu gebeurt dit in concluderende zin, doordat wordt gezegd dat dit een enorme toename van de administratieve lasten met zich mee zou brengen en dus niet proportioneel zou zijn. Dat vind ik een vergaande conclusie die ik niet deel; laat ik daar helder over zijn. 

De heer Rog (CDA):

We hebben het over de toelatingsprocedure, het intakegesprek. De minister geeft aan dat er in de huidige situatie ook sprake is van aspirant-studenten die op een informele manier worden geweigerd. Volgens mij willen we daarvan af. Maar neemt dit wetsvoorstel dat weg? Kan de minister daar eens op ingaan? Bereiken we, bijvoorbeeld door het optuigen van het intakegesprek en het precies weten op welke elementen studenten kunnen worden afgewezen, uiteindelijk niet hetzelfde effect? 

Minister Bussemaker:

Dat verwacht ik niet. Als ik kijk naar de ervaringen in het hoger onderwijs, zie je dat dit helpt bij een goede voorbereiding op de studiekeuze. Studenten waarderen die studiekeuzecheck ook. Student en school samen kunnen daardoor een bewustere keuze maken. Ik denk dat de manier waarop we dat nu vormgeven, echt gaat helpen om tot een betere overgang te komen. 

De heer Rog (CDA):

Dat is het ideaalplaatje en dat zal overigens ook door mijn fractie wenselijk worden gevonden. Wat ook een resultaat zou kunnen zijn, is dat de intakers, als er toch ergens een vlekje zit, goed voorbereid zijn op welke elementen, op welke kwalificaties et cetera in dat traject zij de aspirant-student kunnen afwijzen. Heb je dan feitelijk niet nog steeds dat circuit van informele afwijzing waarover de minister het had? 

Minister Bussemaker:

Dat wil ik juist beperken door het veel transparanter te maken, zodat studenten weten wat er aan de hand is. Nu is dat allemaal heel schimmig. Het is ook moeilijk om er grip op te krijgen. Feit is dat we al jarenlang veel van die klachten horen. Ik snap dat ik met een wet niet alle problemen in het mbo kan oplossen. Was het maar waar! Maar ik denk wel dat we een bijdrage kunnen leveren, en ook de positie van de studenten in voorkomende gevallen sterker kunnen maken, en we dus meer grip op die vage afwijzingen krijgen. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Bussemaker:

Er zijn verschillende vragen gesteld over de aanmeldprocedure, vooral over het moment van 1 april. Waarom moet het 1 april zijn en niet 1 mei? De heer Rog vroeg wat de effecten van 1 mei zouden zijn. De heer Van Meenen heeft een amendement ingediend om de datum te verschuiven naar 1 mei. Laat ik eerlijk zijn dat ik heb geworsteld met de vraag of het 1 april of 1 mei moet zijn. Iedereen die daarover nadenkt, denkt in eerste instantie: we hanteren 1 mei bij het hoger onderwijs, doe dan niet zo moeilijk en doe dat hier ook. Maar ik zei net al dat we het mbo wel op zijn eigen merites moeten beoordelen. Vanuit ons perspectief kan het praktisch zijn om dezelfde datum te hanteren als bij het hoger onderwijs. Maar als je daarover verder praat met scholen en ziet hoe dingen lopen, zijn er ook andere argumenten denkbaar. 

Zo zie ik dat er in veel regio's al met een vervroegde aanmelddatum, 1 april dus, wordt gewerkt. In de regio's Utrecht, Noord-Holland en Brabant werkt men al met de datum 1 april. Van de regio Utrecht weet ik dat ruim 90% van de studenten zich tijdig aanmeldt. Ook bij de andere voorbeelden meldt het merendeel zich op tijd aan. Zij geven ook aan dat van verwarring met 1 mei geen sprake is. Een ander argument is dat als begin april duidelijk wordt dat een leerling zich nog niet heeft aangemeld, er nog tijd voor de vo-school is om deze jongere, terwijl hij nog op school zit, te begeleiden. Tot slot is van belang dat mbo-instellingen aangeven dat een vroege aanmelddatum hun de ruimte geeft voor een zorgvuldige intake, omdat ze vaak eerder beginnen. Omdat ik zelf aarzelde, heb ik bij de internetraadpleging de vraag voorgelegd wat nu de ideale datum zou zijn: 1 april of 1 mei. Ik stel vast dat we daar meer dan 100 reactie op hebben gekregen en dat er verschillen in voorkeur zijn, maar dat het merendeel een voorkeur voor 1 april uitspreekt. Die datum heb ik dus overgenomen, maar 1 mei is niet onmogelijk. De vraag is of we het doen omdat we denken "laat het mbo maar meegaan met het hoger onderwijs". Of vergewissen we ons ervan wat de specifieke eisen zijn die we aan het mbo stellen? Ik denk dat het van belang is dat op deze manier ook de overgang en de LOB-activiteiten met beide data goed vorm kunnen krijgen. Het dwingt — of stimuleert; net wat u wilt — studenten immers om op tijd na te denken over een studiekeuze of een vervolgopleiding. Zoals gezegd, krijgt de Kamer binnenkort een brief over de LOB-activiteiten. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik zie dat u wilt interrumperen, maar we hebben net afgesproken dat de minister eerst dit deel van haar betoog afmaakt. Daarna krijgt u de gelegenheid om te interrumperen. 

Minister Bussemaker:

Wat zijn de negatieve consequenties van aanmelding na 1 april, vroeg de heer Rog. Die heeft geen consequenties voor het toelatingsrecht van de student. Hij behoudt dit recht. De uiterste aanmeldingsdatum is 1 april. Wat betekent dit voor iemand die zich later aanmeldt? Die verliest een aantal voordelen van het vroegtijdig aanmelden, te weten het recht op studiekeuzeadvies, een tijdige intakeprocedure bij het mbo en snel weten of je terecht kunt bij de opleiding en voorrang bij populaire opleidingen met slechts een beperkt aantal plekken. Uiteindelijk moet je wat doen. Straks kom ik daar nog uitgebreid op terug. Dat zijn de voordelen van een vroege aanmelding. Met een aanmelding op 1 april is daar iets meer tijd voor. 

Dat betekent dat ik het amendement van de heer Van Meenen op stuk nr. 16 toch ontraad, alles afwegende. Ik heb bewust gekozen voor 1 april, maar wat mij betreft is het niet een heel zwaar punt. Ik vind die vervroegde toelating het allerbelangrijkste. Ik begrijp dat de meeste scholen zeggen dat 1 april voor hen praktischer is en dat ze dan meer tijd hebben voor een goede voorbereiding. Wie ben ik dan om te zeggen dat ze zich toch moeten voegen naar het hoger onderwijs? Dat is indertijd mijn redenering geweest en eerlijk gezegd heb ik daar niet veel aan toe te voegen. 

Het is van belang dat er bij de overgang goed wordt geregistreerd. De ICT-systemen moeten inzicht geven in alle overstappers van vmbo naar mbo. De eerste goede gesprekken hierover voeren we al. Ik ben bereid de partijen te faciliteren. Ook dit punt heeft weer met administratieve lasten te maken. Het merendeel van de RMC-regio's, scholen en instellingen voert deze registratie al uit. De administratieve lasten wijzigen dus niet met dit wetsvoorstel. Scholen investeren nu al in registratie. Dat brengt lasten met zich. Scholen schaffen hiervoor een systeem aan, omdat het zich uitbetaalt: een beter inzicht in de overstappende leerling leidt vaak tot minder uitval en switchgedrag. Die systemen geven echter alleen een regionaal inzicht, geen landelijk. Om de privacy van studenten te waarborgen, krijgt deze uitwisseling nu een wettelijke plek. Als een student zich tijdig heeft aangemeld bij het mbo, krijgt hij hiermee het recht op een studiekeuzeadvies bij de opleiding van aanmelding. Dat is een belangrijke stimulans om je vroeg aan te melden. Het is best mogelijk dat een student na aanmelding nog twijfelt over zijn keuze, de uiteindelijke loopbaan of de instelling zelf. Dat kan dus ook nog allemaal. Het is geen plicht om de opleiding te volgen waarvoor je je hebt aangemeld. Je hebt wel het recht om daarbij begeleiding te krijgen. 

Een intakegesprek is geen selectiegesprek en een keuzeadvies is niet bindend. Dat is belangrijk om aan te geven. Het is een hulpmiddel voor de student en een manier om het "zomerlek", die 2.000 studenten tussen vmbo en mbo, kwijt te raken. ROC Nijmegen spreekt wat dat betreft ook niet over een intake, maar over een welkomstgesprek, waarin samen met de student wordt nagegaan op welke manier diens talenten het beste tot ontplooiing komen. Dan gaat het om de balans tussen de ervaring en de belangstelling van de student, het beeld dat hij of zij van de opleiding heeft en de motivatie. 

Mevrouw Siderius vroeg in dit verband naar de rol van de ouders. Het is aan de instellingen om invulling te geven aan het intakebeleid. Het ligt voor de hand dat ouders daarbij worden betrokken, vooral als het jongeren betreft die uit het passend onderwijs komen. Bij minderjarigen zijn de ouders sowieso betrokken aangezien het dan de ouder is die de onderwijsovereenkomst tekent. Met de MBO Raad, ouders en het onderwijs bespreek ik momenteel hoe we ervoor kunnen zorgen dat de afspraken over extra ondersteuning die tijdens de intake zijn gemaakt, op een goede manier in de onderwijsteams landen. Ik zal de Kamer over de voortgang van deze gesprekken informeren. Vooral bij oudere studenten vind ik het echter heel erg belangrijk dat zij zelf een keuze maken. We hebben gisteren tijdens het debat over gelijke kansen gesproken over fenomenen als huiswerkbegeleiding en ouders die van alles en nog wat doen om voor hun kinderen te blijven zorgen, ook als zij ouder zijn. Ik heb voorbeelden genoemd van universiteiten waar ouders een vinger opsteken als er bij een kennismakingsgesprek vragen aan studenten worden gesteld. Waar nodig zouden ouders daar dus bij betrokken moeten worden, maar waar mogelijk moet er vooral geluisterd worden naar aankomende studenten zelf. 

Mevrouw Jadnanansing vroeg wat we nog meer kunnen doen om tot een zorgvuldige studiekeuze te komen. In het kader van de vsv-convenanten wordt er in veel regio's al samengewerkt tussen het vo en het mbo. Er is aandacht voor LOB en studievoorlichting. Ik weet dat de roc's in de regio Eindhoven met de vo-scholen samenwerken om de open dagen van het mbo naar voren te halen, zodat leerlingen voldoende tijd hebben om zich te oriënteren. Dat hoort er natuurlijk allemaal bij. Door middel van de code of conduct die in het wetsvoorstel staat, kunnen betrokkenen in de regio, waaronder de gemeenten, afspraken maken om dergelijke initiatieven op meer plaatsen te ontplooien. Naar mijn idee kun je op die manier voldoende maatwerk creëren. 

De heer Bisschop vroeg waarom de vo-instellingen hun gegevens aan het mbo moeten geven en of we dat niet omgekeerd zouden kunnen doen. Het mbo zou dan de gegevens hebben en naar de vo-scholen gaan, althans zo heb ik zijn vraag begrepen. We moeten bij die uitwisseling goed zicht hebben op die populatie. Je moet een soort beginpopulatie hebben om vervolgens te kunnen weten wie daarvan zich nog niet heeft aangemeld. Alleen bij de vo-scholen kunnen we die beginpopulatie vaststellen. Als we dat bij het mbo zouden doen, als mbo-instellingen hun studenten aangemeld zouden krijgen, dan zouden die instellingen vervolgens naar heel veel verschillende vo-scholen moeten en dat daar moeten terugmelden. Scholen in het vo zouden dan, op een moment waarop leerlingen misschien niet meer bij hen op school zitten, weer in hun systemen moeten gaan graven, hun moeten bestanden gaan checken en moeten gaan bekijken of ze het wel over dezelfde leerlingen hebben. Het gaat om intensief berichtenverkeer. Via het beoogde ICT-systeem kan dat veel sneller en met meer waarborgen voor de privacy worden uitgevoerd als die gegevens van het vo naar het mbo gaan. Hierbij hoeven mbo-instellingen maar aan één punt te leveren in plaats van wellicht 40 scholen. Het is ook een beproefd systeem aangezien het op regionaal niveau al naar tevredenheid op deze wijze wordt gebruikt. 

Als we het zouden doen zoals de heer Bisschop voorstelt, zouden we ook studenten kwijtraken. Het zomerlek lossen we dan niet op, want het mbo kent alleen de studenten die zich daar aangemeld hebben. Waar vind je die kwijtgeraakte leerlingen dan? Waar vind je die leerlingen die wel een vo-diploma hebben maar zich niet inschrijven bij het mbo? Alles overwegende denk ik dat het huidige voorstel praktisch is. Ik heb daar eerlijk gezegd ook geen klachten over gehoord. 

De heer Van Meenen (D66):

De minister was openhartig over haar aarzeling met betrekking tot de vraag of de uiterste inschrijfdatum 1 april of 1 mei moet worden. Laat ik daar ook openhartig over zijn: het is voor mij ook niet een heel hard punt. Mijn voornaamste argument om voor 1 mei te kiezen is dat het mij met het oog op voorlichting aan mensen die het voortgezet onderwijs verlaten, heel goed lijkt als er één eenduidig moment is. Het ging mij wat ver om voor het hoger onderwijs 1 april voor te stellen. Vandaar mijn amendement. Bovendien denk ik dat het voor deze doelgroep van belang is om zo lang mogelijk de tijd te hebben om zich te oriënteren. Dat zou ook pleiten voor 1 mei. Mijn vraag is hoe de minister daarnaar kijkt, naar één moment. 

Minister Bussemaker:

Dat snap ik. Daar zitten voordelen aan. Het is goed om dat moment op één datum te hebben, als het dezelfde voorbereiding zou vragen. Als je 1 april aanhoudt en ervoor zorgt dat scholen de voorlichting en begeleiding wat eerder doen, kan dat heel goed. Ik noemde het voorbeeld van de regio Eindhoven. Ik hoor van scholen dat zij daar in meerderheid de voorkeur aan geven. In regio's waar ze nu al 1 april aanhouden, zeggen ze dat het naar volle tevredenheid gaat en dat ze er helemaal geen problemen mee hebben. Daarom ben ik toch geneigd om voor 1 april te kiezen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat is heel erg geredeneerd vanuit de scholen en de besturen. Het is natuurlijk heel gemakkelijk: hoe eerder de leerlingen zich aanmelden, hoe meer tijd we allemaal hebben. Maar ik redeneer vanuit de leerling. Als die meer tijd heeft om zich te oriënteren, is dat in zijn voordeel. 

Minister Bussemaker:

Dat hoeft niet per se. Je kunt dat ook omkeren. Een leerling die zich voor 1 april inschrijft, wordt helemaal niet gedwongen om die opleiding te gaan volgen waarvoor hij of zij zich heeft ingeschreven. De leerling heeft juist meer tijd om na te denken over de begeleiding en de juiste studiekeuze. Ook vanuit het perspectief van de student valt er bij het mbo veel voor 1 april te zeggen. 

De heer Van Meenen (D66):

Als de datum in de wet 1 mei wordt, verhindert dat niemand om in de eigen regio 1 april te propageren en alvast met gesprekken te beginnen. In die zin is het uiteindelijk voor de leerling van belang dat hij zo lang mogelijk de tijd krijgt om zich te oriënteren. We worden het niet helemaal eens, denk ik. 

Minister Bussemaker:

Het lijkt mij niet dat dit de nodige duidelijkheid geeft, want dan krijg je in allerlei regio's andere systemen. Dat lijkt mij heel vervelend voor studenten die in een paar regio's een kijkje willen nemen. Ik ben het niet met de heer Van Meenen eens dat de scholen alleen redeneren vanuit wat voor hen praktisch te organiseren is. Als ze de studenten of leerlingen nog dichtbij zich hebben, kunnen ze de aanmelding stimuleren. Volgens de mbo-scholen kunnen ze zo de tijd nemen om dat goed te begeleiden, terwijl ze nog niet druk zijn met de studenten die in hun examentijd zitten. Nogmaals, het is voor mij geen hard punt, maar ik heb bijvoorbeeld niet van de JOB gehoord dat zij vanuit studentenoverwegingen expliciet voor 1 mei zou pleiten. 

De heer Bisschop (SGP):

Ik denk dat het heel goed is om 1 april vast te houden, juist om het voorstel dat ik in mijn bijdrage heb gedaan over de overdracht. Ik denk dat er wel degelijk een voordeel zit in het systeem waarbij de mbo-instelling terugmeldt aan de vo-school welke leerlingen zich gemeld hebben. Dat betekent namelijk dat de vo-school een extra check heeft of de leerlingen die nog kwalificatieplichtig zijn, zich bij een vervolgopleiding gemeld hebben. Als we 1 april aanhouden, heeft de vo-school die er verantwoordelijk voor is dat de leerlingen zich inschrijven bij een vervolgopleiding, de tijd om zaken te repareren waar dat nodig is. Ik zou de minister in overweging willen geven om hier nog eens rustig naar te kijken. 

Minister Bussemaker:

Dan begrijp ik de heer Bisschop zo dat hij zijn eerdere uitspraak nuanceert. Hij zegt niet dat de mbo-scholen bij de vo-scholen waar de studenten vandaan komen, moeten checken of ze zich netjes aangemeld hebben. Hij zegt echter dat het logisch is dat vo-scholen dat doen bij het mbo, maar dat het mbo het terugkoppelt naar de vo-scholen. Begrijp ik dat goed? 

De heer Bisschop (SGP):

Ja, het is in feite een samenspel. Mijn denklijn is om een extra slag uit de procedure te halen en mijn voorstel is daarom om de ontvangende school dit terug te laten melden aan de school waar de student vandaan komt en te zeggen "dit is onze lijst". Vervolgens controleert de vo-school waar de student vandaan komt die lijst. Die heeft daarmee tegelijk een dekkend instrument in handen om te bekijken of alle leerlingen zich gehouden hebben aan de afspraak dat zij zich moeten inschrijven voor een vervolgopleiding. Volgens mij bouw je op een natuurlijke manier een extra check in via een verkorte route. 

Minister Bussemaker:

Dat kan dus juist niet via de verkorte route; dat heb ik net proberen uit te leggen. We zitten dan met privacy-elementen en een ingewikkeld ICT-systeem. Dit is de heel duidelijke voorkeur van scholen. Indachtig de discussie die we net hebben gevoerd over administratieve lasten, ben ik er beducht voor om daar nu nog weer een extra stap aan toe te voegen. Ik zou het helemaal niet verkeerd vinden als dat uiteindelijk met één druk op de knop kan, maar dan zouden we dat ICT-systeem even goed moeten bekijken. Het zou dan heel nuttig kunnen zijn omdat vo-scholen dan ook weten wat er met hun leerlingen gebeurt. Ik ben wel bereid om na te gaan of dat mogelijk is, maar ik wil niet verder in conflict komen met mevrouw Lucas en de heer Rog, die mij dan zouden verwijten dat ik weer administratieve lasten toevoeg. Dat kan wel het gevolg zijn. 

De heer Bisschop (SGP):

De minister kent de SGP goed genoeg om te weten dat de nekharen van de SGP overeind gaan staan zodra er een voorstel zou zijn dat leidt tot extra administratievelastendruk bij scholen. Het voorstel dat de SGP probeert enigszins bij te stellen, leidt tot minder lastendruk. We hoeven dat hier niet publiekelijk uit te discussiëren, maar kunnen het ook gewoon zakelijk nog eens even bekijken. Het is geen politiek punt of iets dergelijks, maar gewoon een kwestie van uitwerking. 

Minister Bussemaker:

Dat lijkt mij heel goed, want ik bepleit juist het voorstel dat in de wet staat vanwege de beperking van administratieve lasten, vanwege goede ICT-systemen die snel kunnen werken en vanwege het waarborgen van de privacy. Misschien moeten we deze discussie buiten deze zaal nog eens diepgaand voeren. 

Mevrouw Lucas (VVD):

De minister zegt dat het intakegesprek een hulpmiddel is dat bedoeld is om het zomerlek te dichten. Ik denk dat we dat allemaal willen dichten. De vraag is wel waarom leerlingen die zich eerder niet op tijd bij een mbo-instelling aanmeldden, opeens wel naar zo'n vrijwillig intakegesprek zouden gaan, helemaal als er geen enkele consequentie is wanneer zij daar niet naartoe gaan. Datzelfde geldt voor de aanmelddatum, ongeacht of die 1 april of 1 mei is: wat is de consequentie als men zich op 2 mei aanmeldt? Die is er niet. Men mag dan gewoon worden toegelaten. Zit er dan wel voldoende druk en initiatief achter om het toch te gaan doen, om én naar het intakegesprek te gaan én om zich voor die datum in te schrijven? Volgens mij heeft het geen enkele consequentie als men dat beide niet doet. 

Minister Bussemaker:

Nee, maar het is ook een versterking van een recht en is niet bedoeld om studenten te straffen. Het is van heel groot belang dat zij de kans krijgen om zich goed voor te bereiden, om te bekijken of zij de juiste opleiding gekozen hebben en om met de vervolgopleiding te bespreken of die ook vindt dat de betreffende opleiding het best past, na geluisterd te hebben naar de student, of juist zegt: goh, ga toch nog een keer daar of daar kijken. Ik denk dat de meeste studenten zich gewoon zullen moeten melden, aangezien meer dan 30% leer- en kwalificatieplichtig is. Van de overige studenten mag je verwachten dat ze zich nu ook melden, maar dan eerder. Als vo-scholen hen daar goed over voorlichten en helder maken dat dit de bedoeling is, dan hebben we misschien nog wel wat tijd nodig voordat iedereen begrijpt dat het eerder moet, zoals we in het hoger onderwijs ook hebben gezien. Uiteindelijk heb ik er niet veel zorgen over dat daar nu de problemen zouden zitten. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Het gaat mij ook niet om het straffen. Het gaat mij erom dat we beleid maken dat werkt en dat we ons doel bereiken, namelijk het dichten van het zomerlek. Dan zou het kunnen helpen om er wel een consequentie aan te verbinden als iemand zich niet voor de aanmelddatum aanmeldt en niet deelneemt aan het intakegesprek. Dan stimuleer je jongeren om wel naar het intakegesprek te gaan en zich goed voor te bereiden. Nu is het allemaal erg vrijblijvend. Het heeft geen enkele consequentie. Ik snap niet waarom het anders zou lopen dan nu, want nu kunnen leerlingen ook naar een open dag gaan, maar dat doen ze blijkbaar niet. 

Minister Bussemaker:

Waarom zou iets alleen moeten werken als er een straf op staat? Dat vind ik hier niet logisch. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik weet niet waar het woord "straf" vandaan komt. 

Minister Bussemaker:

Nou, omdat ze dan niet meer toegelaten mogen worden. Ze hebben er zelf belang bij, als er selectie is bij een beperkt aantal opleidingsplekken. Dit is mijn volgende blokje. Dat nadeel hebben ze dan wel als ze zich na 1 april of na 1 mei aanmelden. Dan komen ze niet meer in aanmerking voor opleidingen waar meer studenten zijn dan plekken en de instelling op de een of andere manier een keuze zal moeten maken in wie er wel of niet wordt toegelaten. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik maak er bezwaar tegen dat het consequent "straffen" wordt genoemd. Ik wil niet mensen het recht ontnemen. Je kunt je niet op dat recht beroepen, als je je niet hebt ingespannen door naar zo'n intakegesprek te gaan. Als een school een leerling nog steeds wil plaatsen, ook al is deze niet naar de intake geweest en heeft hij zich niet gemeld voor die datum, vind ik dat prima, maar ik wil niet dat een student zich erop kan beroepen, zonder dat hij aan die intake heeft meegedaan. Dat is iets heel anders dan straf. 

Minister Bussemaker:

Het gaat voor een heel groot deel om leerplichtige jongeren. We zeggen bij het voortgezet onderwijs en het basisonderwijs toch ook niet dat men zich moet melden en anders niet wordt toegelaten? Laten we uitgaan van een recht op en een plicht tot onderwijs en laten we vervolgens stimuleren dat iedereen zo goed mogelijk gebruikmaakt van die mogelijkheid. 

Mevrouw Siderius (SP):

Het lijkt mij heel goed dat het intakegesprek wordt gebruikt om er zo goed mogelijk advies over in te winnen of de opleiding waarvoor je je wilt inschrijven, bij je past. 

Ik heb nog een vraag over de ouders. Ik gaf een voorbeeld van een ouder die geweigerd was door een mbo-school, terwijl de student niet bij machte was om duidelijk aan te geven welke ondersteuning en begeleiding er nodig waren. Het lijkt mij niet goed als mbo-scholen ouders weigeren bij het intakegesprek, of de student nu ouder of jonger is dan 18 jaar. Wil de minister dit punt ter tafel brengen in de gesprekken die zij voert en tegen mbo-scholen zeggen dat dit niet gewenst is? 

Minister Bussemaker:

Met de nuancering die ik al eerder aanbracht. Het kan ook zijn dat ouders graag het gesprek willen voeren voor hun kind, terwijl een kind heel wel zelf in staat is om dat te doen. Dan denk ik dat het heel goed is dat mbo-scholen zeggen dat zij met de student willen praten en even niet met de ouders. In het geval van passend onderwijs en dergelijke is het een heel ander verhaal, zoals ik al heb gezegd, net als bij minderjarigen. Dit vraagt maatwerk. Het is aan de instellingen, maar ik ben graag bereid om dat met hen te bespreken. Ik wil er niet al te veel verplichtingen bij opleggen, want zij moeten maatwerk kunnen leveren. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik vraag ook niet om een verplichting, maar ik wil graag dat de minister dat bespreekt. Bij een goed intakegesprek gaat het er ook om hoe professioneel de docent dat gesprek voert. Zo'n docent zou ook moeten ingrijpen als de ouders telkens hun vinger opsteken, zoals de minister net zei. Deze zou ervoor moeten zorgen dat juist de student op de voorgrond en in positie wordt geplaatst. Als de minister dat wil bespreken, heel graag. 

Minister Bussemaker:

Volgens mij had ik dat al gezegd. Dat zeg ik graag toe. Ik ben al in gesprek met de MBO Raad, ouders en onderwijs om de extra ondersteuning die tijdens de intake nodig kan zijn, op een goede manier te laten landen, ook bij de onderwijsteams. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als ik de redenering van mevrouw Lucas zou volgen dat het deelnemen aan een intakegesprek en aan een studiekeuzecheck voorwaardelijk wordt voor een bepaald recht, dan neem ik aan dat dit allemaal centraal geregistreerd moet worden, want anders kun je nooit formeel beoordelen of iemand zich op een bepaald recht kan beroepen. Is de minister het met mij eens dat dit een behoorlijke extra administratieve last zou opleveren? 

Minister Bussemaker:

Ik heb geen idee of dat centraal moet, maar dat zou voor de instelling een extra last opleveren. Zij moet dat dan immers meer bijhouden. Dat lijkt mij wel. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Bussemaker:

Ik ga in op de vragen over de uitwerking van het toelatingsrecht. Hierover zijn veel amendementen ingediend. Wanneer zijn er nu redenen om studenten te selecteren? De opleidingscapaciteit of het arbeidsmarktperspectief kan een reden zijn. Het is daardoor mogelijk dat opleidingen een maximumaantal plekken hebben. In het voorliggende wetsvoorstel wordt bepaald dat de instelling in die gevallen de beschikbare plekken toewijst op basis van niet-kwalitatieve criteria. Dat kunnen instellingen doen door te loten of door toe te wijzen op basis van volgorde van aanmelding. Toewijzing mag in elk geval niet geschieden op basis van motivatie of behaalde cijfers. 

Aan de ene kant staat mevrouw Lucas, die hierover een amendement heeft ingediend. Zij pleit voor een decentrale selectie. Dat is het systeem dat in het hoger onderwijs wordt gehanteerd. Aan de andere kant staat mevrouw Siderius, die eigenlijk elke selectie onwenselijk vindt. Ook als er minder stageplekken zijn, vindt zij dat iedereen moet worden toegelaten. De positie die ik inneem, bevindt zich in het midden. Ik vind het van belang dat studenten worden opgeleid voor een baan en kans op werk hebben. Daar gaat het om. Ik hoorde dat de heer Rog ook zeggen. Ik vind ook van belang dat zij tijdens hun opleidingen een stageplek kunnen vinden. Mevrouw Jadnanansing is in deze Kamer een van de aanvoerders — ik mag wel zeggen dé aanvoerder — die daar elke keer weer voor pleiten. Als die stageplekken er helemaal niet zijn, kan een instelling niet een onbeperkt aantal studenten toelaten. Het is heel vervelend, maar het kan zo zijn dat je niet iedereen tot je instelling kunt toelaten. Je moet dan een manier vinden om dat op een verantwoorde wijze te doen. 

Ik vind het belangrijk dat elke aspirant-student met de juiste vooropleiding een gelijke kans heeft om zich te bewijzen bij een mbo-opleiding. Dat geldt zeker, zo zeg ik nog maar een keer, omdat een groot deel van deze groep nog leer- of kwalificatieplichtig is. Ook wonen zij vaak nog thuis, waardoor een alternatief bij een instelling die verder weg ligt, minder tot de mogelijkheden behoort. Ik vind het van belang dat een instelling verantwoordelijkheid heeft voor het begeleiden van een student naar een diploma. Ik vind niet dat een instelling een student goed doet als zij de student alleen maar aanneemt omdat hij dat wil, terwijl zij weet dat er in de regio geen werk is en geen stageplekken zijn. 

Wij kiezen dan ook niet voor kwalitatieve criteria, zoals in het hoger onderwijs het geval is. Van de mbo-populatie is immers een grote groep, meer dan 30%, nog leer- en kwalificatieplichtig. Voorts willen wij eerst weten hoe dit in het hoger onderwijs uitwerkt. Hier zitten immers voor- en nadelen aan, gelet op de hele discussie over gelijke kansen. Laten wij dus eerst maar eens kijken hoe het daar gaat. Ik vind het voor het mbo nu een stap te ver. Het zou immers kunnen betekenen dat ouders die het goed hebben, extra investeren in training, begeleiding en wat dan ook en zo de toegang bij de jongerengroep en de meer kwetsbare groep meer ongelijk maken. 

Naast de opleidingen die met stageplekken te maken hebben, zijn er opleidingen waar specifieke eisen voor gelden. Daar ligt dan weer een overeenkomst met het hoger onderwijs. Als je de opleiding tot zilversmid wilt doen, heb je een fijne motoriek nodig. Als je de dansopleiding wilt doen, heb je een goede fysieke gesteldheid nodig. Tegen de heer Beertema zeg ik: dat zijn dus andere eisen dan een goede taalbeheersing, die wij van alle mbo'ers vragen. Het gaat om specifieke opleidingen — dat is wel hetzelfde als in het hoger onderwijs — die wij bij ministeriële regeling zullen vaststellen. Daarna kunnen deze opleidingen een eigen regeling publiceren met een selectieprocedure. In het hoger onderwijs gaat het daarbij nu om 30 opleidingen. Voor het mbo verwacht ik een vergelijkbaar aantal en daar streef ik ook naar. 

Op dit punt heeft mevrouw Lucas een aantal amendementen ingediend. Door het amendement-Lucas op stuk nr. 8 kan een student zich alleen beroepen op het toelatingsrecht indien hij of zij zich voor de wettelijke uiterste aanmelddatum heeft aangemeld. Zij sprak daar al over. Ik ontraad het amendement op stuk nr. 8 om de reden die ik net al heb gegeven, namelijk dat ik het van belang vind dat iedereen van die grote groep leer- en kwalificatieplichtigen met de juiste vooropleiding recht op toelating heeft. Tegelijkertijd merk ik op dat het niet tijdig aanmelden ook wel consequenties heeft, namelijk geen recht op studiekeuzeadvies. Ook bestaat de kans dat de opleiding al vol zit en dat is nadelig bij selectie op basis van loting of volgorde van aanmelding. Ik ben echter wel van mening dat iedere jongere met een vmbo-opleiding de mogelijkheid moet krijgen zijn startkwalificatie te behalen. De aanmelddatum mag daaraan niet in de weg staan. Ik trek hierbij ook maar de vergelijking met andere sectoren, niet alleen met het hoger onderwijs maar ook met het voortgezet onderwijs. Ik beoordeel het mbo op zijn eigen merites. 

In haar amendement op stuk nr. 9 geeft mevrouw Lucas aan dat een school wel kan beslissen om een student ook zonder deelname aan bovengenoemde activiteiten toe te laten, maar dat een student zich niet kan beroepen op het toelatingsrecht. Daar geldt eigenlijk dezelfde argumentatie voor. Studenten die zich van tevoren voor deze opleiding aanmelden als er sprake is van capaciteitsbeperking of overaanmelding weten dat zij veel minder of geen kans hebben om bij de opleiding van hun eerste keuze te komen. Ik heb met de instellingen overlegd over de voors en tegens van een verplichte intake en zij vinden het onwenselijk om voor deze groep studenten een intake te verplichten. Ik ontraad dit amendement dus ook. 

Het amendement op stuk nr. 10 gaat over misbruik door studenten die zich inschrijven en over de mogelijkheid om studenten te kunnen weigeren als er bewijs is dat een student in het voorgaande jaar alleen was ingeschreven om studiefinanciering te ontvangen. Ik ontraad het amendement, niet zozeer omdat ik het er inhoudelijk mee oneens ben, maar meer om formele redenen. Bij toelating gaat het om de relatie tussen de school en de student. Bij fraude met studiefinanciering gaat het om de relatie tussen de overheid en de student. We hebben daar al heel veel maatregelen voor genomen. Er loopt op dit moment een landelijk onderzoek naar oneigenlijk gebruik van studiefinanciering in het mbo en daar zal de Kamer binnenkort de gegevens over krijgen. Daarmee kunnen we bekijken wat de beste aanpak is van het misbruik. We hebben ook al via het vsv-beleid heel veel maatregelen om studenten die echt misbruik maken van studiefinanciering of die niet komen opdagen uit te schrijven. Als zij zich niet melden, moet de school dat aan de RMC-regio doorgeven. Voor die heel bewuste fraudeurs kunnen maatregelen genomen worden in het kader van het vsv-beleid, maar ook bij valsheid in geschrifte kan aangifte worden gedaan. 

Ik stel vervolgens vast dat het amendement zoals het nu luidt de toelating ook voor een veel bredere groep beperkt, namelijk iedere niet-kwalificatieplichtige student die op een moment in de afgelopen drie jaar stond ingeschreven in een beroepsopleiding, iedere student — ook als deze nog kwalificatieplichtig is — die één keer een negatief bindend studieadvies heeft ontvangen, en — zoals nu ook al in het wetsvoorstel staat — een student die al zes jaar of langer in een beroepsopleiding ingeschreven staat zonder een diploma te behalen en voor wie sinds de laatste dag van de inschrijving minder dan drie studiejaren zijn verstreken. 

De vraag is of de indiener ook echt bedoelt om die eerste twee elementen mee te nemen. Ik zou dat onwenselijk vinden. Los daarvan ben ik van mening dat we studiefinancieringsfraude moeten aanpakken en dat het nooit toelaatbaar is als studenten zich alleen inschrijven om een ov-kaart of studiefinanciering te krijgen. Daar hebben we echter andere manieren voor en daar zijn we ook hard mee bezig. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeel? 

Minister Bussemaker:

Mevrouw Lucas heeft nog een amendement ingediend. 

De voorzitter:

U krijgt zo de gelegenheid om een opmerking te maken, mevrouw Lucas. 

Minister Bussemaker:

Ik ga verder met het amendement op stuk nr. 11, over decentrale selectie en de vergelijking met het hoger onderwijs. 

De voorzitter:

Minister, voordat u verdergaat, wil ik iets zeggen. 

Mevrouw Lucas, wij hebben net afgesproken dat u nog de gelegenheid krijgt om te interrumperen. Ik weet dat het nu over uw amendementen gaat, maar u krijgt nog alle gelegenheid om daarop in te gaan. Ik wil de bespreking echt per onderdeel doen. Zo hebben we het in het begin ook afgesproken. Dat geldt voor iedereen, ook voor u. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Als mijn amendementen worden besproken, is het toch raar dat ik daar niet direct op kan reageren? Het wordt anders straks een heel raar debat als ik moet verwijzen naar mijn verschillende amendementen. Het lijkt mij gewoon logischer om dit debat zo te voeren. 

De voorzitter:

Tot nu toe ging het prima; het amendement van de heer Van Meenen werd ook zo besproken. Maar als u alleen op dit amendement wilt ingaan, krijgt u daar van mij nu de gelegenheid voor; anders gaan we hier weer over discussiëren. Ga uw gang, mevrouw Lucas. 

Mevrouw Lucas (VVD):

Dank u, voorzitter. 

Het amendement op stuk nr. 10 is juist bedoeld om de school die mogelijkheid te geven. Een student die in het jaar ervoor met studiefinanciering heeft gefraudeerd, kan zich dan niet beroepen op zijn toelatingsrecht en zich niet in het volgende jaar gewoon weer inschrijven om dat nog een keer te doen. Ik ben het eens met de minister dat dit in principe een zaak is tussen de overheid en de student, want inderdaad moet dat geld ook worden teruggevorderd. Ik vind echter ook dat de school de mogelijkheid moet hebben om een leerling die zoiets heeft gedaan, te weigeren als er geen bewijs bestaat dat deze opeens wel gemotiveerd is en echt aan de opleiding wil beginnen. Nu heeft de school die weigeringsgrond niet, waardoor een student zich wel drie jaar voor zo'n opleiding kan inschrijven. Ik vind dat gewoon erg raar. Als de fraude is bewezen, moeten wij de school in staat stellen om die leerling voor het volgende jaar te weigeren. De school hoeft dat niet te doen als zij ervan overtuigd is dat die leerling dan wel gemotiveerd aan de opleiding wil beginnen. Ik vind dat de school dit moet kunnen. Zo is het amendement bedoeld. 

Minister Bussemaker:

Dit verandert mijn oordeel niet. Deze kwestie speelt tussen de overheid en de student, die onterecht ontvangen studiefinanciering moet terugbetalen. Daarbij kan aangifte van valsheid in geschrifte worden gedaan. Ik vind niet dat dit een weigeringsgrond moet zijn voor toelating. Overigens bestaat dat in het hoger onderwijs ook niet, al intensiveren we daar wel de aanpak van fraude. Als daar aanleiding voor is, ben ik graag bereid om dat ook in het mbo te doen. Er loopt nu een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en fraude met studiefinanciering in het mbo. De Kamer krijgt deze zomer de uitkomsten daarvan. Ik wil graag tegen die tijd bekijken wat ons op grond van die gegevens te doen staat om studenten aan te pakken die zich onterecht inschrijven. Over de onwenselijkheid daarvan zijn mevrouw Lucas en ik het volgens mij niet oneens. Wel gaat het erom dat we dit op een juridisch nette manier regelen. 

Ik ontraad het amendement op stuk nr. 11 over decentrale selectie. Ik heb al eerder gezegd dat het mbo een echt andere sector is dan het hoger beroepsonderwijs. Ik vind verder dat we moeten leren van de decentrale selectie in het hoger beroepsonderwijs. Voor deze groep, met een grote hoeveelheid leerplichtigen, wil ik dit niet onmiddellijk doen. Dat vind ik te kwetsbaar. 

Het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Siderius wil dat de loting wordt geschrapt als er meer aanmeldingen zijn. Dat zit weer helemaal aan de andere kant: zo wordt iedereen toegelaten. Dat lijkt mij niet alleen onwenselijk, maar ook redelijk onuitvoerbaar. Het betekent namelijk dat eigenlijk alle studenten een plek moeten krijgen, ook degenen die zich later melden en ook als er onvoldoende stageplekken zijn. Daarom ontraad ik dit amendement. 

Mevrouw Siderius (SP):

De minister heeft mijn amendement niet goed gelezen. Het gaat namelijk niet om het schrappen van de loting, maar van de voorkeursbehandeling voor studenten die zich voor 1 april aanmelden. Nu is er een verschil in de loting als studenten zich voor 1 april hebben aangemeld; die hebben daar dan voordeel van. Bij een aanmelding na 1 april hebben studenten nadeel in de loting. Wij vinden dat niet eerlijk. Het is mogelijk dat studenten dan helemaal niet meer kunnen meedoen aan de loting, waardoor ze al bij voorbaat kansloos zijn. Juist studenten die hun studiekeuze wat later maken, zijinstromers en noem maar op, melden zich pas na 1 april aan. Zij hebben dan vaak helemaal geen kans om te worden ingeloot. Dat we het oneens zijn over of er wel of niet loting moet plaatsvinden, staat hier even los van. Dit gaat over de rechtvaardigheid als er wél loting plaatsvindt. 

Minister Bussemaker:

Dat maakt niet zo veel uit, want dan moet je later gaan loten. Dat is weer nadeliger voor degenen die zich wel vroeg ingeschreven hebben, misschien uitgeloot zouden worden en dan nog voldoende tijd moeten hebben om naar een andere opleiding te kijken. Dat lijkt mij een vervelende consequentie, misschien een straf, voor degenen die de juiste procedures volgen. Ik kom dan richting mevrouw Lucas die zegt dat je wel een norm moet stellen. De norm is dan dat je je op tijd moet inschrijven. Daarna vindt de loting plaats. Als je onverhoopt wordt uitgeloot, heb je nog voldoende tijd om, met voldoende voorbereiding, naar een andere studie van je gading te zoeken. Ik ontraad dit amendement. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik ben het daar helemaal niet mee eens. Hiermee wordt beweerd dat de aanmelddatum ook de datum van loting is. Als je je dan later aanmeldt — dit zijn toch vaak de studenten, de minister weet dat ook, die wat meer hobbels hebben richting het mbo — kom je gelijk op achterstand. We blokkeren zo bij voorbaat al de toegang tot zo'n opleiding voor degenen die wat meer ondersteuning nodig hebben. 

Minister Bussemaker:

Dat is een conclusie die veel te snel getrokken wordt. Degenen die minder gemotiveerd zijn, kunnen ook degenen zijn die zich later melden. De ideale situatie dat elke student de studie van zijn of haar voorkeur kan volgen, kunnen we niet organiseren. Als wij tegelijkertijd willen dat er een stagegarantie is, dat jongeren niet allemaal in de jeugdwerkloosheid belanden na een studie en dat we een goede matching hebben met de regionale arbeidsmarkt, moeten we soms loten. Het moet voor een instelling of school nog wel werkbaar zijn. Voor studenten moet het zo zijn dat als je een keer wordt uitgeloot, het niet eind juni is en overal de zomervakantie begint, want dan kom je pas echt op achterstand te staan. 

Mevrouw Siderius (SP):

De minister zei aan het begin van haar blokje dat dit wetsvoorstel is bedoeld om iedereen een gelijke kans te geven om zich te kunnen bewijzen in het mbo. Door deze uitspraken en deze reactie op dit amendement moet ik concluderen dat dit niet het geval is. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het volstrekt niet eens met deze opmerking. Het gaat er om dat wij dingen uitvoerbaar houden. Soms moet je roeien met de riemen die je hebt. Nogmaals, als er meer studenten zijn dan plekken, zul je iets moeten doen om studenten te selecteren. Het is wenselijk om dat voor deze groep met zo min mogelijk selectie te doen en met zo veel mogelijk kans, ook als je uitgeloot wordt, om een goede keuze te maken. Ik hoor overigens geen betere alternatieven hiervoor. 

Mevrouw Siderius vroeg ook nog of ik bereid ben om werk te maken van de verplichting tot het sturen van een afwijzingsbrief. Eigenlijk is het zo dat nu ook een afwijzingsbrief aan studenten geschreven moet worden als zij niet worden toegelaten. Een weigering tot toelating betreft echt een officieel besluit en moet daarom ook op schrift worden gesteld. Ik deel met mevrouw Siderius dat hieraan nog veel te verbeteren valt. Na invoering van dit wetsvoorstel moet een afwijzing ook schriftelijk plaatsvinden. 

De heer Bisschop vroeg naar het toelatingsrecht. Hij vroeg of een onderwijsovereenkomst ook ontbonden kan worden bij een specifieke opleiding, met name als het gaat om de uitzondering wegens psychische of fysieke beperkingen. Over de fysieke elementen die je moet hebben om een opleiding te kunnen volgen, heb ik al het een en ander gezegd. Dit kan ook bij persoonlijkheidsstoornissen het geval zijn. Ook dan moet er een mogelijkheid zijn om, na zorgvuldige afweging, een onderwijsovereenkomst te ontbinden of een student de toegang te weigeren tot een specifieke opleiding. In artikel 8.7.1b hebben wij vastgesteld — dit sluit aan bij artikel 7.42a WHW — dat het dan wel gaat om bijzondere gevallen, na advies van de examencommissie en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen. Alleen dan kan een onderwijsovereenkomst ontbonden worden of kan de toegang tot een specifieke opleiding geweigerd worden. Dat kan dus nooit in algemene zin voor alle opleidingen gebeuren, maar alleen voor een specifieke opleiding. Het kan bijvoorbeeld gebeuren als er verdenkingen zijn dat iemand niet goed met jonge kinderen kan omgaan. Dat betekent dat er voor bepaalde opleidingen een beperking kan worden aangegeven of dat er aanvullende, speciale eisen gesteld kunnen worden. Daar heb ik net al voorbeelden van gegeven, dan gaat het om een opleiding tot zilversmid of een dansopleiding. 

Ik ben toe aan de vragen over het bindend studieadvies. Ook daar zou ik willen beginnen met het neerzetten van het eigen karakter van het mbo. Zoals ik het bindend studieadvies zie, zoals ik het ook in de memorie van toelichting heb beschreven, gaat het niet zozeer alleen over het bindend studieadvies, maar gaat het het feitelijk om "een studievoortgangsgesprek en mogelijk het beëindigen van een inschrijving". Dat is ook het kopje. 

Ik heb vandaag weinig gehoord over die studievoortgangsgesprekken en heel veel over het BSA, het bindend studieadvies. Ik hecht eraan om aan te geven dat goede begeleiding begint bij een studievoortgangsgesprek. Dat begint bij de loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) van vmbo naar mbo in een doorlopende leerlijn. Studenten hebben ook aangegeven dat zij het wenselijk vinden dat er ten minste één keer per jaar een gesprek plaatsvindt en dat dit een voortgangsgesprek moet zijn. Daarin moet aan de orde komen hoe het met de student gaat, wat er goed gaat, wat er beter kan, of de studie voldoet aan de verwachtingen en of de stage bevalt. In die zin is dit gesprek een logische voortzetting van de doorlopende leerlijn, van de LOB-activiteiten, om te reflecteren op de studiekeuze en de toekomst. Dat ben ik eens met mevrouw Lucas en met mevrouw Jadnanansing. 

Daar begint het dus allemaal mee. Dat betekent dat het in principe een gesprek is zoals dat altijd gevoerd zou moeten worden, als onderdeel van de LOB. Mevrouw Jadnanansing heeft de BVMBO aangehaald, die zou hebben gezegd dat het heel veel extra werk met zich meebrengt. Ik kan me niet voorstellen dat mevrouw Jadnanansing niet zou willen dat een instelling één keer per jaar een gesprek met een student voert over hoe het in zijn algemeenheid gaat. Zo veel gevraagd is dat niet. Misschien moet ik het dus beter uitleggen. Ik ben graag bereid om daar met BVMBO over te spreken. Ik kan me echter niet voorstellen dat daar het probleem zit. Er kunnen zich natuurlijk situaties voordoen waarin een instelling of een docententeam ziet dat de studievoortgang dusdanig traag is, dat het de vraag is of de student in staat is om deze opleiding met succes af te maken. Dan kan er sprake zijn van een bindend studieadvies. Ik zeg er wel bij: ik snap dat iedereen bij alle voorbeelden die hier genoemd zijn het kader van het hoger onderwijs in zijn hoofd heeft, maar het gaat wat mij betreft hierbij echt om een andere zaak. Het gaat om een gesprek waarin studenten de kans en een termijn krijgen om tot verbetering te komen. 

Ik ben het eens met de heer Van Meenen dat als een student vertraging oploopt of als het niet goed gaat, je kijkt wat er aan de hand is. Dan kijk je of er extra hulp nodig is of dat een andere studie wellicht beter zou kunnen zijn. Daar begint het allemaal mee. Alleen, als de studieresultaten over de gehele linie uitblijven, kan aan de student een negatief bindend studieadvies worden gegeven om een andere opleiding te kiezen. Ik zeg richting de heer Grashoff dat dit geen advies is om de laan uit gestuurd te worden. Dat kan niet. Maar er kan wel worden geadviseerd om een andere opleiding te kiezen. Dat is een besluit van de instelling waarin de onderwijsteams een belangrijk aandeel hebben. 

In het deelnemersstatuut legt de instelling de te behalen studievorderingen vast. Dat moet allemaal op zorgvuldige wijze gedaan worden. Kwalificatieplichtige studenten behouden onder voorwaarden hun toelatingsrecht tot een andere opleiding. Je hebt het deelnemersstatuut, je hebt de instemming van de medezeggenschap en vervolgens heb je wel in individuele gevallen een besluit dat genomen moet worden na zorgvuldige overweging van het onderwijsteam. Laat ik niet de vergelijking trekken met het hoger onderwijs, maar we hebben nu al de vergelijking met de entreeopleiding. Daarbij hebben wij een bindend studieadvies. Daar werkt het goed. Daar zijn de eerste ervaringen van zowel studenten als docenten met de resultaten van het studieadvies positief. Dat blijkt uit een inventarisatie van de MBO Raad. Er worden weinig negatieve adviezen gegeven. Instellingen ervaren een bindend studieadvies als een zinvol instrument om de inschrijving van studenten die niet naar de lessen komen of die niet bij de opleiding te passen, te beëindigen. Ik heb hierover geen opmerkingen van JOB gezien. Mits wij erop toezien dat het op een zorgvuldige manier gebeurt — en daar ben ik graag toe bereid — denk ik dat het bindend studieadvies een goede oplossing kan zijn voor de studenten die op de verkeerde opleiding zitten of van wie de instelling beredeneerd en zeer zorgvuldig overwogen concludeert dat de kans dat zij daar met succes het examen zullen halen, zeer gering is. 

Mevrouw Lucas vroeg of er dan geen anderen elementen zijn. Ja, en daar ben ik al op ingegaan. Ik noem een goede LOB-begeleiding en het stage- en leerbanenoffensief met bbl-plaatsen die ik stimuleer en waar mevrouw Lucas naar vroeg. Dit laat onverlet dat wij met betrekking tot de toelating tot het mbo te maken hebben met verschillende groepen studenten. Voor sommigen is het echt van belang om een startkwalificatie te halen. Daar heeft de school een verantwoordelijkheid in. Stel dat het bij een opleiding niet lukt. Wat ik dan het allerergste zou vinden is dat een school zou zeggen "het maakt ons allemaal niet uit, we laten je nog een jaar in je sop gaar koken en we laten je doormodderen", waarna je iemand uiteindelijk ziet weggaan zonder startkwalificatie. Het is niet alleen een recht van de instelling om een bindend studieadvies te geven. Het hangt samen met de plicht van de instelling om de student goed naar een examen te begeleiden. 

Mevrouw Siderius vroeg naar LOB en naar vmbo-tl. Daarover is een amendement aangenomen bij de behandeling van een wetsvoorstel over het vmbo. Zij vroeg hoe het staat met een gesprek dat in juni zou plaatsvinden. Die gesprekken lopen nu met de VO-raad en het platform vmbo-t. Die gesprekken zijn constructief en gaan vooral over de vraag hoe een en ander kan worden ingevoerd in het vmbo-tl. In het najaar is er meer te melden en zal de staatssecretaris dat doen. 

De heer Rog vroeg of de rechtspositie van de student door het BSA niet slechter wordt. Nee, ik zou eerlijk gezegd zeggen dat die beter wordt. Net als geldt voor de toelating, geldt nu ook dat een instelling zonder nadere argumentatie een student de opleiding kan laten beëindigen. Ik denk eerder dat het studievoortgangsgesprek de positie van de student versterkt. Verder noem ik de mogelijkheden die de instelling heeft om op onduidelijke gronden of zelfs al na enkele weken studenten van een opleiding te verwijderen. Dat kan ook nu allemaal. Dat studievoortgangsgesprek biedt de studenten dus de garantie van een eerlijke kans en een zorgvuldig evaluatiemoment tijdens het eerste jaar na inschrijving. Net als in het hoger onderwijs — er is sprake van een overeenkomst — moeten vooraf heldere regels worden vastgesteld, maar anders dan in het hoger onderwijs kan het besluit niet op grond van bijvoorbeeld het aantal behaalde studiepunten voor grote groepen genomen worden. Het zal altijd moeten gaan om een individueel besluit. Daarmee is het naar mijn idee een zorgvuldige manier om de studievoortgang te volgen en de positie van de student te versterken, die recht krijgt op het studievoortgangsgesprek, maar waarbij ook de instelling niet tot het onmogelijke wordt gehouden. 

De voorzitter:

Ik geef u zo meteen het woord, mijnheer Grashoff, maar ik wil weten hoe lang de minister nog nodig denkt te hebben om in elk geval de eerste termijn af te ronden. Er is heel veel geïnterrumpeerd, dus heel veel zaken zijn al aan de orde geweest. 

Minister Bussemaker:

Het bindend studieadvies is eigenlijk het hoofdpunt en dan heb ik nog drie heel kleine vragen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

De minister maakt goed duidelijk dat het bindend studieadvies in dit wetsvoorstel is ingebed in een aantal dingen. Op zichzelf genomen is dat prima. Het is prima dat je een begeleidingsachtige setting kiest, dat je een voortgangsgesprek verplicht stelt en dat daaruit een studieadvies volgt. Toch wil ik de minister op dit punt een paar vragen stellen. Gehoord hebbende wat de minister hier stelt en de huidige cultuur en gewoontes kennende in het mbo, is er dan überhaupt nog een noodzaak om dat studieadvies bindend te maken? Is daar echt een noodzaak voor? In grote lijnen mag ik aannemen dat het vaak nog zal gaan om minderjarigen, zodat ook de ouders nog een rol spelen op het moment dat dit speelt. Is dan een studieadvies niet voldoende? Als er een zorgvuldige lijn in de wet staat, waarom maakt de minister het dan mogelijk om al na vier maanden met een bindend studieadvies te komen? Zijn zorgvuldigheid en die termijn niet strijdig met elkaar? 

Minister Bussemaker:

Ik zei net al, ook tegen de heren Bisschop en Beertema, dat de school een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om die student te begeleiden naar een diploma. Als je al na een aantal maanden ziet dat het niets wordt, dan is wel de vraag hoelang je iemand nog laat doormodderen, om dan in een veel te laat stadium toch te moeten zeggen: jammer, wij wisten eigenlijk allang dat het niet zou lukken. Wat ik daarbij heel erg belangrijk vind, is dat zo'n besluit weloverwogen moet zijn en buitengewoon zorgvuldig genomen wordt. Het mag niet gebeuren omdat iemand zijn ogen je niet aanstaan of omdat je denkt: ik dacht al vanaf het begin dat die student de verkeerde vooropleiding had. Dat mag dus niet. Het mag ook niet het recht op toelating tenietdoen. Een bindend studieadvies is niet een manier om een student weg te sturen, zeg ik nog maar een keer. Alle jongeren houden hun toelatingsrecht. Ook bij een bindend negatief studieadvies houdt de jongere in kwestie zijn recht op toelating tot een andere opleiding, aan dezelfde instelling of aan een andere instelling. De periode waarvoor dat geldt, is flexibel en duurt vier tot twaalf maanden nadat die student in ieder geval een eerste kans heeft gekregen. Als je na vier maanden constateert dat iemand echt niet bij een opleiding past, dan hoef je niet langer te wachten. Als een instelling aarzelt, dan moet ze natuurlijk goed gebruikmaken van die periode en misschien pas aan het eind van het eerste jaar besluiten. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Op één punt durf ik stellig te zijn: het is godsonmogelijk om al na vier maanden te constateren dat iemand kansloos is op een opleiding. Daar geloof ik gewoon geen bal van. Met die termijn heb ik dan ook niks. Ik vind nog iets heel raar. Het mbo werkt in leerjaren. Wat zou er gebeuren als je na vier maanden tot dat besluit komt? Wat betekent dat dan? Dat de rest van dat schooljaar iemand thuis gaat zitten, wellicht zelfs in weerwil van een gehele of gedeeltelijke leerplicht? Daar kan ik mij niets bij voorstellen. Waar ik me nog wel iets bij kan voorstellen, is om het aan het eind van het schooljaar te doen, nog los van de vraag of het bindend zou moeten zijn. 

De minister suggereert dat er sprake zou zijn van begeleiding naar een andere opleiding. Dat staat niet in haar wet en ook niet in haar memorie van toelichting. Ik heb het net nog even gecheckt. Het is gewoon einde overeenkomst en er wordt geen enkele verplichting opgelegd aan de school om de student te begeleiden naar een nieuwe opleiding. 

Minister Bussemaker:

Dat ben ik niet met de heer Grashoff eens. Het wetsvoorstel introduceert het bindende studieadvies. Daar moet aan vooraf zijn gegaan een voortgangsgesprek, waarin met de student besproken is wat wel goed gaat en wat niet goed gaat. Een bindend studieadvies mag alleen genomen worden in afstemming met het gehele onderwijsteam. Het kan dus niet afkomstig zijn van één docent, die op subjectieve gronden zegt: deze student staat mij niet aan. Een bindend negatief studieadvies moet schriftelijk worden gegeven, de student kan ertegen in beroep gaan en vervolgens heeft de instelling bij het beëindigen van de onderwijsovereenkomst de verplichting om ten minste acht weken lang de student te begeleiden naar een andere opleiding of een andere instelling. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik vind het verhaal van de minister nogal zwak. Er wordt gezegd: scholen mogen het toelatingsrecht niet tenietdoen door een bindend negatief studieadvies na vier maanden. Hoe zit het dan met het toezicht daarop? Hoe gaat de minister waarborgen dat zo'n bindend negatief studieadvies niet wordt misbruikt? In die verplichting ziet mijn fractie trouwens nog een probleem, want de verplichting om de student door te verwijzen of te begeleiden naar een andere opleiding staat inderdaad niet in de wet. Het kan zo zijn dat de school na die acht weken de student loslaat waardoor die alsnog thuis komt te zitten. Als de minister zo overtuigd is van dit bindend negatief studieadvies, zou zij in de wet moeten vastleggen dat de mbo-school het bijvoorbeeld bij het meldpunt RMC meldt wanneer de student thuis komt te zitten. 

Minister Bussemaker:

We moeten het vergelijken met de situatie voor studenten nu. Er wordt gezegd dat ik een bindend studieadvies invoer. Naar mijn idee doe ik precies het tegenovergestelde. Nu kunnen studenten niet alleen aan het begin geweigerd worden, zonder een studievoortgangsgesprek, zonder objectieve redenen en zonder schriftelijk informatie, maar kunnen zij ook in het eerste jaar heel makkelijk worden weggestuurd. Die regels moeten helder zijn en er moet controle plaatsvinden. Dat gebeurt intern al via de medezeggenschap. We hebben net de Wet inzake de versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen behandeld met daarin een aanscherping van de rechten van de medezeggenschap, ook in het mbo. De inspectie zal erop toezien. We hebben ook de ervaringen van de entreeopleidingen, waar wij van moeten leren. Ik zie dat studenten, docenten en instellingen daar positief over zijn. Dat maakt dat ik het verantwoord vind om het op deze manier te doen. Het is een aanscherping van de huidige praktijk. Het betekent niet dat een instelling gehouden is om studenten die op geen manier voortgang boeken op de opleiding te houden. Instellingen moeten wel rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van studenten. Als de voortgang niet voldoende is, kunnen ze niet zonder zich in de student te verdiepen zeggen dat die maar ergens anders naartoe moet. 

Mevrouw Siderius (SP):

Dit is wel een heel rare redenering. De minister zegt: we hebben nu niets, we gaan het nu zo doen en dat is de beste manier. Als de minister dit wil, moet zij er ook voor zorgen dat het goed wordt georganiseerd. Het is voor medezeggenschapsraden geen doen om bij elk bindend negatief studieadvies de dossiers door te nemen om na te gaan of er wel juist is gehandeld. Dat is ook niet de rol van de medezeggenschap. Mijn vraag over het verplicht doorgeleiden naar een andere opleiding is niet beantwoord. Is het niet verstandig dat de minister ervoor zorgt dat de student na die acht weken niet totaal uit beeld verdwijnt, bijvoorbeeld door een verplichte melding? Dit geldt zeker voor de studenten die nog een kwalificatieplicht hebben. 

Minister Bussemaker:

Het is een herhaling van zetten. De regels moeten helder zijn. De medezeggenschap moet niet elke individuele afwijzing beoordelen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Er moeten wel regels gesteld worden voor de gevallen waarin er een bindend studieadvies gegeven kan worden. Dit dient opgenomen te worden in het deelnemersstatuut en dit moet ter instemming worden voorgelegd aan de deelnemersraad. Het is niet zo dat er sprake kan zijn van willekeur. Ik zeg nog een keer dat de onderwijsteams erbij betrokken moeten zijn. Er moet een schriftelijke verklaring zijn en de student kan in beroep gaan. We hebben echt een heleboel veiligheidskleppen ingebouwd. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik heb een informatieve vraag. Niemand moet daar conclusies aan verbinden. Ik zeg dit omdat mijnheer Van Meenen naast me staat. 

Tijdens het rondetafelgesprek is gevraagd waarom je een bindend studieadvies moet invullen als er al een onderwijsovereenkomst is waar wij al heel veel in kunnen regelen. Ik hoor graag de appreciatie van de minister. 

Minister Bussemaker:

Omdat de onderwijsovereenkomsten hier niet over gaan. Dat is een standaardovereenkomst die onvoldoende aansluit op het studievoortgangsgesprek en op de plichten die je de instelling in bepaalde gevallen oplegt. Dit betekent ook dat de deelnemersraad geen instemming hoeft te geven. Ik kom zo nog terug op uw vraag, want er zijn ondertussen heel veel begrippen in het mbo die dicht bij elkaar liggen. Volgens mij is echter uiteindelijk dit de juiste manier om in een goed kader, waarin het ook gaat om het gedrag en de inspanningen van de leerling, een goede afweging te maken. Dat kan niet met een onderwijsovereenkomst. Dat moet hier, met die voorwaarden die ik net al noemde, ook rekening houdend met de persoonlijke situatie van de student. Uiteindelijk moet het met een individueel oordeel. 

De heer Van Meenen (D66):

Is er nu volgens de minister een onlosmakelijk verband tussen het toelatingsrecht en het bindend studieadvies? Ze staan in één wet, maar is dat verband er volgens de minister ook? Waarom zou er niet alleen een toelatingsrecht kunnen zijn, en wellicht een studieadvies? 

Minister Bussemaker:

Ik heb net al gezegd dat ook met het bindend studieadvies het toelatingsrecht overeind blijft. Met een bindend studieadvies wordt dus het toelatingsrecht niet ondermijnd. Er moeten, zeker als er toelatingsrecht is, bij een bindend studieadvies tegelijkertijd mogelijkheden zijn voor studenten die niet op de juiste plek zitten. Ik snap dat de discussies die we over het hoger onderwijs hebben gehad de leden nog scherp voor ogen staan. Maar ik vraag de heer Van Meenen nogmaals om hierbij niet te veel naar het hoger onderwijs te kijken, maar om ook naar het mbo zelf en naar de entreeopleidingen te kijken. Wat we hier doen, is dus niet identiek aan wat we in het hoger onderwijs doen. Daar kan men zeggen: als jij het aantal studiepunten niet hebt gehaald, mag je gewoon niet verder naar het tweede jaar. Dat kan hier, in dit voorstel voor het mbo, op geen enkele manier. Het moet hier om individuele besluiten gaan, die betrekking hebben op de hele studievoortgang. Het moet gaan om de vraag of de leerling daar echt op zijn plek is, en ook om wat dat betekent voor het onderwijs in z'n geheel, voor de individuele student en voor andere studenten. Formeel is er dus inderdaad geen verband, want het toelatingsrecht blijft altijd overeind. 

De voorzitter:

Stelt u tot slot kort een vervolgvraag, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, kort, voorzitter, maar dit is ingewikkelde materie. 

De voorzitter:

Ja. Toch kan het kort. 

De heer Van Meenen (D66):

Waarom kan niet volstaan worden met gewoon een studieadvies? Dat zou je ook kunnen regelen. De minister zei nog: op dit moment kunnen instellingen al gewoon leerlingen wegsturen. Ik weet niet op basis waarvan ze dat kunnen. Je kunt van het systeem in het hoger onderwijs vinden wat je wilt, maar een grens van een aantal studiepunten is in ieder geval klip-en-klaar. Is niet het probleem van het studieadvies waar we het nu over hebben, ten opzichte van de situatie in het hoger onderwijs … ? 

De voorzitter:

De minister. 

De heer Van Meenen (D66):

Sorry voorzitter, ik … 

Minister Bussemaker:

Maar daarom kan het hier niet subjectief gebeuren. Het geldt hier in heel bijzondere gevallen. Daarbij moet eerst een statuut worden gemaakt, moet de deelnemersraad daarmee instemmen en moet men er in een onderwijsteam samen over spreken. Vervolgens moet er een beredeneerd advies worden gegeven. Er zitten dus heel veel slagen in waardoor het niet zomaar een subjectief advies kan zijn. Gelukkig is het niet mogelijk dat, als iemand een keer een onvoldoende voor een vak haalt, men zegt: we willen jou niet meer en we sturen je de laan uit. Pas in heel bijzondere gevallen kan er worden gezegd: we moeten op zoek naar wellicht een andere opleiding voor jou. Ik vind dat ook niet verkeerd, als het maar zorgvuldig wordt toegepast. Ik zeg graag toe dat we erbovenop zitten en het zullen monitoren. We kunnen overigens ook in de code of conduct met de mbo-sector afspraken maken over de nadere invulling en vormgeving van het studievoortgangsgesprek. Daar vroeg de heer Grashoff ook naar. Daarbij kan het ook gaan over het moment waarop dit gesprek wordt gehouden voor verschillende groepen studenten. Ik ben in de komende tijd ook heel graag bereid om, áls die gesprekken plaatsvinden, te volgen wanneer ze dan plaatsvinden. Als we zouden constateren dat vier maanden te snel is, dan kunnen we dat altijd weer aanpassen als het moet. 

De voorzitter:

Afrondend, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

We geven een toelatingsrecht, dus we stappen af van wat er nu gebeurt, namelijk selectie aan de poort, maar we gaan direct na de poort selecteren. Zo blijft het voor mij voelen. Je zult immers maar een student zijn die een negatief advies heeft gekregen en die toch die opleiding is begonnen. De minister heeft het over het bekijken van het totaal, waarbij van alles en nog wat wordt betrokken. Dat klinkt op papier heel mooi, maar heeft juist ook een subjectief element in zich. Ik ben er heel erg benauwd voor dat dit gewoon gaat leiden tot afwijzing direct na de poort. Hierover kan de minister mij gewoon niet geruststellen. Ik begrijp dit ook werkelijk niet. Dit is nou echt een paardenmiddel dat de mbo-besturen in handen wordt gegeven. Hiermee kunnen zij iedereen bij de opleiding de deur wijzen die even niet bevalt of met wie het even niet naar wens gaat. De minister kan mij niet overtuigen. Voor mij geldt in ieder geval dat als dit blijft staan, instemming met deze wet buitengewoon dubieus is. 

Minister Bussemaker:

Ik ga daar graag, maar dan misschien buiten deze zaal, nog een keer op door met de heer Van Meenen, om duidelijk te maken dat het toelatingsrecht iets anders is en dat we niet via een omweg toch weer kunnen selecteren. Ik zeg het nog maar een keer: het is juist nu mogelijk dat mbo-instellingen studenten op onduidelijke gronden, vaak subjectief, van een opleiding verwijderen. Naar mijn idee is dit voorstel een enorme stap vooruit, want we zeggen: er kunnen zich situaties voordoen waarin het niet anders kan, maar dat moeten vanzelfsprekend uitzonderingen zijn. Zoals de heer Van Meenen het formuleert, zou dit voor heel grote groepen kunnen gaan gelden. Wat mij betreft is dat onaanvaardbaar. Ik ben er verder ook niet zo bang voor, gelet op de waarborgen die ik net heb genoemd. 

De voorzitter:

U moet gaan afronden. 

Minister Bussemaker:

Ik hoop dat ik de vragen van de heer Rog daarmee ook afdoende heb beantwoord als het gaat om de onderwijsovereenkomst en de LOB-leerlijn. 

Mevrouw Jadnanansing sprak over het feit dat sommige leerlingen later op gang komen. De mbo-instelling is niet verplicht om studenten weg te sturen. Ze is ook nooit verplicht om studenten die meer tijd nodig hebben of die langzaam op gang zijn gekomen, een negatief studieadvies te geven. Het gebeurt echt in heel bijzondere uitzonderingssituaties. 

Voorts vroeg mevrouw Jadnanansing naar de werkdruk voor de docent. Ik zie het zo dat het een onderdeel is van de tijd van de normale mentor-, loopbaan- en coachingsgesprekken van individuele leerlingen. In het geval het goed gaat, hoef je verder ook geen administratieve handelingen meer te verrichten. De administratieve lasten hiervan zijn dus zeer beperkt. Alleen als het ergens niet goed gaat, moet het schriftelijk worden vastgelegd. Omdat ik ervan uitga dat dit uitzonderingen zullen zijn, denk ik dat daar goed mee te leven is. 

Daarmee heb ik ook geantwoord op het amendement op stuk nr. 12 van de heer Van Meenen, dat regelt dat het bindend studieadvies uit de wet wordt gehaald. Vooralsnog vind ik de argumentatie van de indieners niet overtuigend. Dit lijkt me onwenselijk. Gezien de vele vragen hierover is het misschien wel goed dat ik de Kamer toezeg om nog eens op papier te zetten hoe dat bindend studieadvies nu precies vorm krijgt en welke stappen — ook gezien van uit het perspectief van de student — en waarborgen daarin zitten. Ik hecht er zeer aan dat waar we uiteindelijk ook op uitkomen, dit wel gebeurt op grond van goede argumenten. 

Ik ben al ingegaan op de inspectie die zal toezien en op het begrippenkader van mevrouw Jadnanansing. De heer Bisschop zei daarover ook: het zijn wel veel begrippen. Levert dit nu bureaucratische lasten op? Ik vind het prima om daar nog eens een keer doorheen te gaan en een soort woordenboekje of begrippenlijst te maken en om wat dubbel is te schrappen. In het kader van groot onderhoud van de wetgeving is het ook goed om daar aandacht aan te besteden. 

Dan kom ik tot de vraag van de heer Van Meenen over de cascade. Daarover hebben we het uitgebreid met elkaar gehad. De cascade is net ingevoerd. Laten we eerst even naar de invoeringsgronden kijken. Als er negatieve consequenties zijn, ben ik graag bereid daar opnieuw naar te kijken. 

De heer Grashoff sprak over het aanmelden bij meerdere opleidingen. Ik wil dat niet op voorhand beperken. Hij vroeg of dat niet bij wet geregeld moet worden. Ik meen dat het in voorkomende gevallen ook bij ministeriële regeling kan. Als er behoefte is aan een beperking, kan dat altijd nog geschieden. Ik merk daarbij nog wel op dat in dat geval een student na zijn aanmelding zijn keuze nog steeds kan wijzigen. Dat geldt ook voor het hoger onderwijs. 

Tot slot kom ik nog even terug op de administratieve lasten. In het begin ben ik daar uitgebreid op ingegaan. Ik heb bij de verschillende onderdelen aangegeven waar wel of niet administratieve lasten zitten, waar die boven op de huidige lasten komen en of die beredeneerd kunnen worden vanuit een aantal van de doelstellingen waarover we het met elkaar eens zijn. Denk aan een betere afstemming tussen sectoren, een betere doorstroming en overdracht van vo naar mbo, een goede loopbaanbegeleiding et cetera. Ik denk dat de administratieve lasten meevallen. In het wetsvoorstel heb ik dat ook aangegeven, maar ik zie dat daar nog aarzelingen bij zijn. Mevrouw Lucas en vooral de heer Rog hebben aangegeven dat ze een advies van Actal willen. Ik durf dat wel aan, met de complimenten die Actal ons recentelijk heeft gegeven. 

Ik heb er wel één maar bij. Dat betekent dat dit wetsvoorstel zeer waarschijnlijk niet meer voor het reces zal worden afgerond. En dat betekent weer dat de Eerste Kamer mij niet meer zal garanderen dat zij het voor kerst afrondt. Elke vertraging betekent dat het ingangsmoment met een vervroegde inschrijving per 1 april of 1 mei vanaf het studiejaar 2017/2018 onzeker wordt. De kans erop wordt steeds kleiner. Stel dat ik Actal vraag om onderzoek te doen. Ik verwacht dat het resultaat mij in het reces bereikt. Ik zal dat dan in het reces aan de Kamer sturen, met een reactie van mij. Ik heb over het bindend studieadvies — hoe gaat dat, aan welke stappen kan worden gedacht vanuit het perspectief van de student? — net toegezegd dat ik de Kamer informeer. Ik wil de Kamer dan wel vragen om dit debat zo spoedig mogelijk na het reces af te ronden. Elke week later verkleint de kans op tijdige invoering. 

De voorzitter:

Eigenlijk is dat een ordevoorstel van de minister. 

De heer Rog (CDA):

Ik had over het bindend studieadvies al genoteerd dat de minister heeft gezegd dat we de afweging wel moeten maken op basis van goede argumenten. Zo zit ik ook in het debat. Ik ben er open ingegaan. Ik heb veel vragen gesteld. Ik dank de minister voor de vele verhelderende antwoorden en voor de brief die we nog ontvangen. Ik hecht echter zeer aan dat Actal-onderzoek om door zo'n betrouwbaar en onafhankelijk onderzoek nog eens inzicht te krijgen in de administratievelastendruk. Als de minister zegt dat zij daartoe bereid is, ben ik daar heel blij mee. Wat mij betreft — u gaat echter over de agenda, voorzitter — nemen we de suggestie over om na dat onderzoek zo spoedig mogelijk, en als het even kan in de eerste week na het reces, de tweede termijn te houden. Dat laatste is een tweede ordevoorstel. 

Mevrouw Lucas (VVD):

We hebben ook in de procedurevergadering al aangegeven dat we graag eerst het Actalrapport wilden ontvangen voordat we dit wetsvoorstel zouden behandelen. Ik vind het een goed voorstel. Ik ben akkoord. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb er een beetje moeite mee, want we gaan de behandeling van dit wetsvoorstel zomaar, pak 'm beet, twee maanden uitstellen. Ik heb in de procedurevergadering begrepen dat het heel goed mogelijk is om binnen enkele weken dat Actal-rapport af te ronden. Blijkbaar heeft de minister al opmerkingen van Actal ontvangen, merk ik uit haar woorden op. Voor een brief over het bindend studieadvies lijkt me twee weken ook genoeg. Ik zou zeggen: we maken het vandaag gewoon af. We weten allemaal hoe we erin staan en er komt nog aanvullende informatie. We kunnen hooguit de stemmingen uitstellen. Voor mij hoeft het niet ineens tweeënhalve maand op te schuiven. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik maak me wel ernstig zorgen over de invoeringsdatum. Met een beetje uitstel heb ik op zichzelf niet zo'n probleem, maar de invoeringsdatum vind ik wel heel belangrijk. We zijn hier al enorm lang mee bezig. Als dat plots niet meer in het eerstvolgende studiejaar van start kan gaan, ga ik me wel afvragen of het dat wel waard is. Ik voel dan ook wel een beetje voor het voorstel van de heer Van Meenen, waarbij we proberen om aanvullende informatie met de grootste spoed te ontvangen. Eventueel kunnen we de stemmingen uitstellen, voor mijn part tot 9 juli of zo. Dan zorgen we er wel voor dat we het voor het reces afronden. 

De voorzitter:

U voelt dus wel een beetje voor het voorstel van de heer Van Meenen. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Als ik het goed heb begrepen, zegt de minister dat we, als we het onderzoek doen en zo snel mogelijk na het reces het debat voeren, dat wil zeggen de tweede termijn, nog wel op tijd zijn. Klopt dat? 

Minister Bussemaker:

De Eerste Kamer heeft gezegd dat zij nog alle wetsvoorstellen behandelt die voor het zomerreces door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Daar voldoe ik dan dus niet meer aan. Of het voorstel dan nog voor de kerst in de Eerste Kamer wordt behandeld, hangt af van de prioriteiten die in de Eerste Kamer worden gesteld. Ik heb dan dus niet meer die garantie; dat is het probleem. Ik heb wel goede hoop dat ik het daar voor de kerst nog kan behandelen, maar ik zeg daar wel bij dat elke dag na het reces dan telt. Dat is het eerlijke antwoord. 

De voorzitter:

Steunt u dit voorstel of niet, mevrouw Jadnanansing? 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik vind wel dat we dit zo snel mogelijk moeten regelen. Als het echt direct na het reces kan zodat we het kunnen regelen, dan steun ik het voorstel wel. 

Minister Bussemaker:

Ik zou graag nog één ding toelichten en dan is het besluit verder aan de Kamer. De brief over het bindend studieadvies kan ik natuurlijk binnen een week sturen; dat is het probleem helemaal niet. Voor dat advies ben ik echter afhankelijk van Actal. Ik geloof dat het normaal vier weken duurt om een advies te krijgen. Ik kan vragen of Actal het wat sneller kan doen, maar de mensen daar moeten wel die berekeningen maken. Zij geven ons wel een compliment voor de wijze waarop wij de berekeningen maken, maar het zijn niet hun berekeningen. Ik heb begrepen dat zij ook een zitting moeten hebben om een standpunt te kunnen vaststellen. Ik heb op dat punt dus geen bewegingsruimte. Er zijn twee opties. Of we maken dit nu helemaal af en dan krijgt de Kamer binnen een week de brief over het bindend studieadvies en in het reces het advies van Actal en mijn reactie daarop. Of we doen de tweede termijn direct na het reces, wanneer de Kamer mijn reactie en het advies van Actal heeft ontvangen. 

De voorzitter:

Steunt u het voorstel om direct na het reces, wanneer dat rapport er is, de tweede termijn te houden, mevrouw Jadnanansing? Daar wil ik toch duidelijkheid over. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik wil daar even over nadenken. 

De voorzitter:

Doet u dat maar. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik steun het voorstel van de heer Van Meenen om te proberen om Actal te bewegen om met spoed dat onderzoek te doen zodat wij daar dan bijvoorbeeld op 8 juli, en hopelijk niet op 9 juli, over kunnen stemmen. 

De heer Bisschop (SGP):

Als dat kan, is dat heel mooi, maar ik hecht wel aan een goed advies van Actal. Als het direct na het zomerreces zou moeten, dan zou de SGP daar goed mee kunnen leven. 

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik steun het voorstel om het direct na het reces te doen. 

De voorzitter:

Dan is er een grote meerderheid voor het houden van een tweede termijn het liefste direct na het reces. De minister heeft toegezegd dat er een rapport van Actal komt en dat dat voorzien zal worden van een reactie. Ik neem aan dat de Kamer het rapport en de reactie gelijk na het reces ontvangt. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb nog een vraag gesteld over het registeren van de afwijzingen. Als ik daarmee moet wachten tot de tweede termijn na het reces, dan weet ik die niet meer. Kan de minister daar misschien nog op reageren? 

De voorzitter:

Doet u dat schriftelijk of doet u dat nu? 

Minister Bussemaker:

Ik zal dat meenemen. Dat loopt mee in het hele verhaal over het bindend studieadvies. Of ging het over de afwijzing aan het begin? 

Mevrouw Siderius (SP):

Het gaat om de aantallen en de redenen van afwijzing. We willen graag dat die door mbo-instellingen worden geregistreerd zodat we weten hoe groot de problemen zijn en zodat we kunnen zien of het beleid de juiste richting op gaat als deze wet straks is ingevoerd. 

Minister Bussemaker:

Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat we in hoofdlijnen moeten willen weten hoe dat gaat, maar ook dat moet in redelijkheid gebeuren, want anders leidt het weer tot een toename van allerlei administratieve lasten. Hoe meer je wilt uitsplitsen, hoe meer daar sprake van zal zijn. Je kunt dat ook doen zoals je dat met een evaluatie doet. Je kunt dan bekijken of je een steekproef houdt of dat je een onderzoek laat doen naar de afwijzingen en de argumenten die daarvoor zijn gehanteerd. Natuurlijk wil ik ook in hoofdlijnen weten wat de redenen zijn, maar ik doe hier geen uitspraken over de wijze waarop we dat dan precies gaan doen. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Siderius. 

Mevrouw Siderius (SP):

De minister heeft vandaag gezegd dat elke student een afwijzingsbrief of een schriftelijk beargumenteerde afwijzing krijgt. Hoeveel moeite is het dan om even te turven hoeveel dat er zijn? Volgens mij zijn dat niet de administratieve lasten waar de heer Rog bovenop zit. Dat hoeft niet zo moeilijk te zijn. Als de minister dat niet wil toezeggen, is dat prima, maar dan kom ik in tweede termijn wel met een motie. 

De voorzitter:

Dat is uw goed recht. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Volgens mij heeft de minister op één vraag nog geen antwoord gegeven. Die vraag gaat over de sancties richting de instellingen die zich niet aan de wet houden. Volgens mij is dat niet in de beantwoording teruggekomen, of ik heb het gemist. Ik heb naar aanleiding van de beantwoording van de minister ook nog een vraag over de ministeriële regeling. Het ging mij met name om de beperkingen ten aanzien van specifieke opleidingen. Die kunnen bij ministeriële regeling. Is het niet logischer om dat in een AMvB met voorhang te doen, gezien de essentie van de wet? Daarmee heb je een duidelijker borging en meer betrokkenheid van de Kamer. 

De voorzitter:

Kan de minister daar kort op ingaan? 

Minister Bussemaker:

Wat betreft de eerste vraag: de inspectie houdt daar toezicht op. Dat is niet anders dan voor alle andere taken die mbo-instellingen hebben. De inspectie kan aangeven dat ze zich niet goed aan de taak houden en dat ze dat moeten verbeteren. Uiteindelijk zijn er vergaande sancties. Dit past in het reguliere toezicht van de inspectie. Wat betreft de tweede vraag: ik sluit het niet uit. Naar mijn idee is de ministeriële regeling hier op zijn plaats. Wat zou de heer Grashoff precies in de AMvB besproken willen zien, in plaats van in de ministeriële regeling? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Hetzelfde, maar dan is er betrokkenheid vanuit de Kamer als medewetgever. Volgens mij is dat bij een ministeriële regeling niet het geval, als ik het goed heb. 

Minister Bussemaker:

Nee, maar het gaat om een uitvoeringsaspect dat naar mijn idee ook goed kan in een ministeriële regeling. Laten we even kijken hoe het in tweede termijn gaat, dan ga ik daar in de brief nog even op in. Ik ben van oordeel dat we niet meer AMvB's moeten bespreken dan nodig, want het levert allemaal weer vertraging van de invoer van het beleid op. Als er gewoon duidelijkheid is en we hebben er genoeg vertrouwen in dat het goed gaat, zou ik het liever met een ministeriële regeling doen. Ik zie de inhoudelijke argumentatie voor een AMvB niet zo. 

De voorzitter:

Als u zegt dat u erop terugkomt in uw brief, is dat een goede gelegenheid voor Kamerleden om er iets over te zeggen. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

De tweede termijn zal direct na het reces worden gepland. Ik dank de minister. 

De vergadering wordt van 18.12 uur tot 19.16 uur geschorst. 

Voorzitter: Lodders

Naar boven