Besluit van 23 januari 2020, houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met enige technische aanpassingen en de implementatie van richtlijn 2017/2398 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk en wijziging van diverse Warenwetbesluiten in verband met enige technische correcties en de bijgestelde implementatie van richtlijn 2014/68/EU betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 november 2019, nr. 2019-0000163149;

Gelet op de artikelen 16, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 7, en 7a, derde lid, en 32b, eerste lid, van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 december 2019, No. W12.19.0384/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 januari 2020, nr. 2019-0000000240;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.42j, onderdeel a, wordt «artikel 1» vervangen door «artikel 2, aanhef en onder 1,».

B

In artikel 3.5e, onderdeel e, aanhef, wordt «geen andere eisen» vervangen door «geen aanvullende eisen» en wordt «de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016» vervangen door «de apparatencategorie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016».

C

In artikel 4.1a, eerste lid, wordt «onderdeel i» vervangen door «onderdeel j».

D

Aan artikel 4.23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In aanvulling op artikel 4.10a, vierde lid, kan een deskundige persoon als bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst verklaren dat het medisch toezicht na de beëindiging van de blootstelling zolang moet worden voortgezet als voor de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk wordt geacht.

E

Artikel 4.52, vierde lid, vervalt.

F

In artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, wordt «4.23, tweede lid» vervangen door «4.23, tweede en derde lid» en «4.52, eerste, derde en vierde lid» vervangen door «4.52, eerste en derde lid».

ARTIKEL II

Onderdeel D van de bijlage behorende bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

A

Na rij D-5.10 worden in de tabel drie rijen ingevoegd, luidende:

D-5.10a

artikel 2, eerste lid, juncto artikel 17a, eerste lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

D-5.10b

artikel 2, eerste lid, juncto artikel 17a, derde lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

D-5.10c

artikel 2, eerste lid, juncto artikel 17a, vierde lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

B

Na onderdeel D.5.27 wordt een rij ingevoegd, luidende:

D-5.27a

artikel 2, derde lid, juncto artikel 17a, tweede lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

C

De rijen D-7.2 tot en met D-7.23 worden vernummerd tot de rijen D-7.4 tot en met D-7.25.

D

Na rij D-7.1 worden twee rijen ingevoegd, luidende:

D-7.2

artikel 2, eerste lid, juncto artikel 3, tweede lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

D-7.3

artikel 2, tweede lid, juncto artikel 3, tweede lid

€ 525,–

€ 1.050,–

 

ARTIKEL III

Het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel j, komt te luiden:

j. fabrikant:

hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;.

B

In artikel 14 vervallen het derde en vierde lid.

C

In Hoofdstuk 3 wordt voor artikel 18 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a. Verplichtingen gebruiker

  • 1. Gebruikers voldoen bij het ontwerpen, vervaardigen, laten ontwerpen en het laten vervaardigen en in eigen beheer assembleren van drukapparatuur of samenstellen voor eigen doeleinden aan de volgende bepalingen van de richtlijn:

    • a. artikel 6;

    • b. artikel 11;

    • c. artikel 13;

    • d. artikel 14;

    • e. artikel 16, voor zover van toepassing;

    • f. artikel 17;

    • g. artikel 40, eerste en derde lid;

    • h. artikel 42, eerste en tweede lid; en

    • i. bijlage I.

  • 2. De beoordeling van de conformiteit van drukapparatuur en samenstellen, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met inachtneming van de artikelen 8 en 10, voor zover van toepassing, door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie.

  • 3. Instructies en informatie aangaande de veiligheid, alsmede eventuele etikettering als bedoeld in artikel 6, zevende lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.

  • 4. De NL-conformiteitsverklaring is in ieder geval gesteld in de Nederlandse of Engelse taal. Artikel 17 van de richtlijn is van overeenkomstige toepassing op de NL-conformiteitsverklaring.

D

In artikel 21, achtste lid, wordt «8 en 10» vervangen door «8, 10 en de beoordeling, bedoeld in artikel 17a, tweede lid».

E

In artikel 34 vervallen het derde en vierde lid.

ARTIKEL IV

Het Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12 vervallen het derde en vierde lid.

B

In artikel 18, tweede lid, wordt na «in gebruik te nemen» ingevoegd «of te hebben».

ARTIKEL V

Het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, worden onder verlettering van de onderdelen d tot en met s tot de onderdelen g tot en met v, drie onderdelen ingevoegd, luidende:

d. apparaten van groep I:

hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

e. apparaten van groep II:

hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;

f. apparatencategorie:

hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;.

B

Artikel 12, derde en vierde lid, vervallen.

ARTIKEL VI

Artikel 13, derde en vierde lid, van het Warenwetbesluit liften 2016 vervallen.

ARTIKEL VII

Het Warenwetbesluit machines wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing op liften en veiligheidscomponenten als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit liften 2016, tenzij deze in het Warenwetbesluit liften 2016 zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van dat besluit.

B

Artikel 6gc, derde en vierde lid, vervallen.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werkt ten aanzien van artikel I, onderdelen D en E, terug tot en met 17 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 januari 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Uitgegeven de eenendertigste januari 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) en diverse Warenwetbesluiten op SZW-beleidsterrein bevat diverse wijzigingen die voornamelijk van technische aard zijn, maar in een enkel geval ook een beperkte beleidswijzing inhouden in samenhang met een correcte implementatie van Europese richtlijnen. Tevens wordt met deze wijziging een bepaling uit richtlijn (EU) 2017/2398 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk geïmplementeerd waarvan de uiterste implementatiedatum 17 januari 2020 is (zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel D). De wijzigingen zijn hieronder in de paragraaf Artikelsgewijs toegelicht.

2. Budgettaire gevolgen, administratieve lasten/bedrijfseffecten en regeldruk

De wijzigingen zijn, zoals al is opgemerkt, voornamelijk van technische aard. Het gaat om redactionele aanpassingen en verduidelijkingen. In een enkel geval is sprake van reeds doorgevoerde beleidswijzigingen, die nu worden geformaliseerd.

Het besluit heeft voor de normadressaten (werkgevers, werknemers, eindgebruikers, fabrikanten, leveranciers, distributeurs, conformiteitsbeoordelingsinstanties en arbo-professionals) geen regeldruk- of financiële effecten. Daarnaast heeft het besluit ook geen budgettaire gevolgen voor de overheid.

3. Uitvoering en handhaving

Inspectie SZW

Onderhavige wijzigingen zijn voorgelegd aan de Inspectie SZW voor het toetsen op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De Inspectie SZW heeft aangegeven dat de wijzigingen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. De Inspectie SZW ondersteunt de visie dat de wijzigingen overwegend technisch van aard zijn. In het bijzonder onderschrijft de Inspectie SZW de verduidelijking van artikel 3.5e Arbobesluit en vraagt deze snel in werking te laten treden. Redactionele opmerkingen van de Inspectie SZW ten aanzien van de toelichting zijn overgenomen.

Internetconsulatie

Op 5 juli 2018 is een ontwerpbesluit, houdende redactionele en beperkte beleidswijzigingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit en het Warenwetbesluit machines voorgelegd voor internetconsultatie. In dat ontwerpbesluit waren ook wijzigingen opgenomen van artikel 3.5e Arbobesluit en enige artikelen van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Geconstateerd werd toen dat daarover nader overleg noodzakelijk was met betrokken partijen. Om die reden zijn deze onderdelen toen uit het ontwerpbesluit gehaald. Het ontwerpbesluit is vervolgens vastgesteld en gepubliceerd in Stb. 2018, 465.

Tevens was in dat ontwerpbesluit opgenomen de aanpassing van enige Warenwetbesluiten in verband met het schrappen van het instrument Bibob (de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door openbaar bestuur). Ook daarvoor was nader overleg nodig dat inmiddels heeft plaatsgevonden. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

Uit de internetconsultatie bleek verder dat de voorgestelde wijziging van artikel 3.5e Arbobesluit inzake maatregelen in gevarenzones bij explosieve atmosferen naar het oordeel van de chemische industrie juist onduidelijkheid zou creëren omdat die wijziging de huidige ruimte die nodig is voor maatwerk, leek weg te nemen. Dit betreft echter een misverstand. Met artikel 3.5e was altijd al beoogd ruimte te bieden voor maatwerk. Dit wordt daarom thans scherper toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Het voorbeeld dat eerder in de artikelsgewijze toelichting werd gegeven is niet meer opgenomen omdat gebleken is dat dit juist voor onduidelijkheid zorgde.

Uit de internetconsulatie kwam tenslotte naar voren dat er onduidelijkheid bestond over de relatie tussen artikel 17a (nieuw) van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 en artikel 12a van het (ingetrokken) Warenwetbesluit drukapparatuur en tussen het artikel 23 van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 en artikel 12d van het (ingetrokken) Warenwetbesluit drukapparatuur. Het Warenwetbesluit drukapparatuur is per 19 juli 2016 ingetrokken (Stb. 2016, 229).

Met het nieuwe artikel 17a wordt de situatie gecontinueerd die in artikel 12a van het (ingetrokken) Warenwetbesluit drukapparatuur al was vastgelegd, met dien verstande dat het begrip «druksystemen» niet meer wordt gebruikt, en beter wordt aangesloten bij definities in de Europese richtlijn 2004/68/EU inzake drukapparatuur.

Artikel 17a (nieuw) heeft geen invloed op de reikwijdte van artikel 23 van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016. Artikel 23 komt inhoudelijk overeen met artikel 12d uit het (ingetrokken) Warenwetbesluit drukapparatuur.

Artikelsgewijs

Artikel I (Arbeidsomstandighedenbesluit)

Onderdeel A (artikel 2.42j)

Bij de definitie van «zwaar ongeval» werd per abuis verwezen naar artikel 1 van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178). Dat moet zijn artikel 2, aanhef en onder 1. Met deze wijziging van artikel 2.42j is dat gecorrigeerd.

Onderdeel B (artikel 3.5e)

In onderdeel e van artikel 3.5e Arbobesluit is bepaald dat apparaten en beveiligingsmiddelen moeten worden gebruikt overeenkomstig de apparatencategorieën, bedoeld in het Besluit explosieveilig materieel 2016, en moeten worden toegepast volgens de beschreven principes waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende gevarenzones. Als uit de beoordeling van de gevaren in verband met explosieve atmosferen, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, Arbobesluit blijkt dat maatregelen nodig zijn, dat moeten die worden genomen. Dit dient schriftelijk te worden vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument.

Uit de aanhef van artikel 3.5e Arbobesluit (oud) volgde dat het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, Arbobesluit «andere eisen» kon stellen. De formulering «andere eisen» kon ten onrechte de indruk wekken dat het mogelijk was ter zake minder eisen te stellen, een minder strenge gevarenzone te kiezen, apparatuur of beveiligingsmiddelen te gebruiken uit een minder strenge categorie dan vermeld in de punten 1°, 2° of 3° van onderdeel e, of af te zien van het treffen van de maatregelen die nodig zijn volgens de beoordeling van de gevaren met betrekking tot explosieve atmosferen, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid. Met «andere eisen» werd en wordt echter bedoeld dat er «aanvullende, extra eisen» gesteld kunnen worden.

Uitgangpunt bij de eisen met betrekking tot explosieve atmosferen is het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer.

Indien het risico op het ontstaan en de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer niet volledig weggenomen kan worden, dan wordt een gebied ingedeeld in een gevarenzone en moeten passende maatregelen getroffen worden.

In de gevarenzone moeten apparaten en beveiligingssystemen worden gebruikt die passend zijn bij de ingedeelde gevarenzone. Voor de gevaarlijkste zone mag uitsluitend apparatuur worden gebruikt die een zeer hoog explosiegevaarbeschermingsniveau biedt. Voor de minder gevaarlijke zones mag alleen apparatuur worden gebruikt van een zeer hoog of hoog explosiegevaarbeschermingsniveau en voor de minst gevaarlijke zone apparatuur van een zeer hoog, hoog of normaal explosiegevaarbeschermingsniveau.

Indien er voor een apparatencategorie géén apparatuur of beveiligingsmiddelen beschikbaar zijn (of niet op een redelijke termijn beschikbaar gaan komen), mag afgeweken worden van de principes, bedoeld in artikel 3.5e, onderdeel e, Arbobesluit. Er moeten dan wel aanvullende maatregelen genomen worden om te zorgen dat het explosiegevaar zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Indien de gebruikers weten dat de apparatuur of beveiligingsmiddelen meer dan één keer gebruikt zullen worden, moeten zij er voor zorgen dat die apparatuur of beveiligingsmiddelen beschikbaar komen. De gebruikers moeten dus bij de fabrikant vragen naar de ontwikkeling van deze apparatuur of beveiligingsmiddelen.

Bij de beoordeling van de gevaren met betrekking tot explosieve atmosferen, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, Arbobesluit, moeten verder alle mogelijke incidentele of tijdelijke werkzaamheden die in een gevarenzone nodig (kunnen) zijn, worden meegenomen.

Ook bij deze werkzaamheden is het uitgangspunt dat de gevarenbron zo veel mogelijk wordt weggenomen of gereduceerd.

Een reductie kan leiden tot een minder gevaarlijke gevarenzone en hierdoor tot het treffen van minder zware maatregelen.

De werkzaamheden kunnen echter ook nieuwe of aanvullende risico’s introduceren. Door onder andere het gebruik of de mogelijke aanwezigheid van andere gevaarlijke stoffen of het gebruik van een ander proces, kan juist sprake zijn van een vergroting van het gevaar met als gevolg een zwaardere gevarenzone en het bewerkstelligen van een hoger explosiegevaarbeschermingsniveau. Dat is precies wat wordt beoogd met Bijlage II, onderdeel B, van richtlijn 1999/92/EG.

De bepalingen van paragraaf 2a. «Explosieve atmosferen» van het Arbobesluit zijn op veel sectoren van toepassing, zoals in de chemische sector. Daarbij is bij de chemische sector sprake van uitzonderlijke situaties waarin bij bedrijven gevaarlijke werkzaamheden in een gevarenzone als bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, Arbobesluit plaats moeten vinden, en waarbij het stilleggen van de installaties voor aanvullende risico’s voor de werknemers, zelfstandigen en omgeving kan zorgen.

In het kader van het explosieveiligheidsdocument, bedoeld in artikel 3.5c, Arbobesluit, zal de werkgever dan een uitgebreide risicobeoordeling moeten maken waarbij alle risico’s voor de werknemers, zelfstandigen en derden bekeken moeten zijn. Tevens moeten er aanvullende maatregelen worden getroffen om de omvang van de gevarenzone weg te nemen althans zo veel als mogelijk te reduceren. Verder moet de werkgever er voor zorgen dat met deze aanvullende maatregelen geen nieuwe risico’s voor de werknemers en zelfstandigen worden geïntroduceerd.

Indien aan die voorwaarden is voldaan, is het toegestaan dat in de chemische sector de werkzaamheden toch in een gevarenzone plaatsvinden zonder het uit bedrijf halen van de installatie.

De eis dat de apparatuur en beveiligingsmiddelen conform de apparatencategorieën, bedoeld in het Besluit explosieveilig materieel 2016, worden gebruikt, geldt echter altijd onverkort.

Onderdeel C (artikel 4.1a)

Bij een latere wijziging van artikel 4.1c, eerste lid, had in artikel 4.1a eerste lid, onderdeel i verletterd moeten worden tot onderdeel j. De in dit onderdeel buiten toepassing verklaarde werkmethoden zijn voor kankerverwekkende en mutagene stoffen uitgewerkt in artikel 4.19 (oorspronkelijke tekst: artikel I, onderdeel AX, van het Besluit van 5 december 2006, Stb. 2006, 674; gewijzigde tekst: artikel I, onderdeel D, van het Besluit van 22 augustus 2011, Stb. 2001, 399).

Onderdelen D, E en F (artikelen 4.23, 4.52 en 9.9b)

Artikel 4.10a stelt een werknemer die voor het eerst wordt blootgesteld aan een gevaarlijke stof voorafgaand aan de werkzaamheden in de gelegenheid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Over hoe het gaat met een dergelijk onderzoek na beëindiging van de blootstelling wordt hij nader geïnformeerd.

In geval van blootstelling aan asbeststof kan een bedrijfsarts of arbodienst zelfstandig verklaren dat het medisch toezicht na beëindiging van de blootstelling moet worden gecontinueerd, zolang de bedrijfsarts of arbodienst dat noodzakelijk vindt voor de gezondheid van de werknemer.

Artikel 1, tweede lid, onder a, van Richtlijn (EU) 2017/2398 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (L 345/87) verruimt die zelfstandige bevoegdheid van de bedrijfsarts en arbodienst tot blootstelling aan alle carcinogene en mutagene stoffen. Dit betekent dat artikel 4.52, vierde lid, verplaatst dient te worden naar artikel 4.23, derde lid, Arbobesluit.

Artikel 1, tweede lid, onder b, van de richtlijn (meldplicht bij kanker als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan een carcinogeen of mutageen agens) loopt via artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet.

De in de bijlage opgenomen nieuwe grenswaarden worden zoals gebruikelijk, geïmplementeerd in bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling.

Daarmee zijn alle onderdelen van de richtlijn geïmplementeerd. De uiterste implementatiedatum is 17 januari 2020.

CBS-cijfers wijzen uit dat in 2016 circa 7,9% van de werkenden jaarlijks wisselt naar een beroep in een andere sector. Dat komt neer op circa 27.500 personen.

Uitstroom van werknemers van inkomen uit werk naar inkomen uit een andere bron zoals pensionering, arbeidsongeschiktheidsuitkering of pensionering komt jaarlijks neer op circa 7,6% van de werkenden, dat zijn ongeveer 26.600 personen.

Het totaal komt dan neer op circa 54.000 personen per jaar.

Het is moeilijk te zeggen voor hoeveel werknemers artsen of arbodiensten extra medische aandacht nodig achten. Slechts 1,4% van de werknemers wordt jaarlijks ziek. Het is niet te zeggen welke dat zijn. Nemen we voor de schatting aan dat al deze 54.000 personen langer onderzocht moeten worden en dat die vervolgens 1x per drie jaar na blootstelling onderzocht worden (de wettelijk minimale frequentie van medisch onderzoek tijdens de blootstelling aan asbest), dan komt dat neer op 54.000/3 = circa 18.000 onderzoeken per jaar. Wat naar verwachting ongeveer € 2 miljoen kost waarbij een deel van de onderzoeken mogelijk al snel plaats gaat vinden.

Transponeringstabel Richtlijn (EU) 2017/2398

 

Artikel, -lid of -onderdeel EU-regeling

 

Art 1, eerste lid, (inrichting verslag lidstaat)

Behoeft geen implementatie

Art 1, tweede lid, onder a (gezondheidstoezicht)

Aanpassing art 4.23, lid 3, Arbobesluit (overeenkomstig art. 4.52, lid 4, Arbo-besluit)

Art 1, tweede lid, onder b

Meldplicht.

Inrichting verslag lidstaat.

Al geïmplementeerd:

Art. 9, derde lid, Arbowet.

Behoeft geen implementatie.

Art 1, derde lid (evaluatie door Commissie)

Behoeft geen implementatie

Art 1, vierde en vijfde lid, (aanpassing Bijlagen I en III Richtlijn)

Aanpassing Bijlage XIII Arboregeling

Art 2 (inwerkingtreding 17/1/2020; notificatie)

Behoeft geen implementatie

Bijlage

Aanpassing Bijlage XIII Arboregeling

Artikel II (Warenwetbesluit bestuurlijke boeten)

Onderdelen A en B

De toevoeging van het nieuwe artikel 17a van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (Artikel III) noopt ook tot aanpassing van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De gebruiker in artikel 17a is door zijn activiteiten feitelijk actief als fabrikant. Om die reden dient zijn niet-nakoming van de verplichtingen op dezelfde wijze gesanctioneerd te worden met een bestuurlijke boete. De hoogte van de boete is dezelfde als de hoogte van de boete bij de overige overtredingen.

Onderdelen C en D

Bij de wijziging van het Warenwetbesluit machines die per 15 december 2018 is gerealiseerd, is wel een aantal artikelen van dat besluit aangepast (zie Stb. 2018, 465, blz. 15), maar was rij D-7 in de bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten daar nog niet mee in lijn gebracht.

Artikelen III, onderdelen B en E, IV, onderdeel A, V, onderdeel B, VI en VII, onderdeel B (diverse Warenwetbesluiten)

Bij de totstandkoming van diverse nieuwe Warenwetbesluiten op SZW-beleidsterrein (Stb. 2016, 78; Stb. 2016, 79; Stb. 2016, 81 en Stb. 2016, 229) is ervoor gekozen dat de Minister van SZW bij signalen over fraude een toets van de individuele bestuurders zou kunnen aanvragen op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De Minister van SZW kon de resultaten van die toets dan meenemen in zijn afweging om over te gaan tot aanwijzing en aanmelding dan wel tot intrekking van de aanwijzing en aanmelding. Dit instrument bleek bij nader inzien minder passend en te vergaand. In verband daarmee is de mogelijkheid om het Bureau Bibob in te schakelen nu geschrapt.

In overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna JenV) is gekeken welk ander instrument ingezet kan worden om te beoordelen of er geen vragen over de integriteit zijn ten aanzien van een nieuwe bestuurder van een conformiteits-beoordelingsinstantie (cbi). Een cbi dient bij de Inspectie SZW melding te maken van het voornemen een nieuwe bestuurder te benoemen. De beoogde bestuurder zal dan een Verklaring omtrent het gedrag voor rechtspersonen (VOG RP) moeten overleggen als bewijs dat hij van onbesproken gedrag is. Dit betreft een van de aanwijzingscriteria. Verder kan de Inspectie SZW wanneer zij signalen ontvangt waardoor er twijfels ontstaan over het functioneren van een bestuurder, een risicomelding of een netwerkschets aanvragen bij Justis op basis van de Wet en het Besluit controle op rechtspersonen. Justis is de screeningsautoriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op het gebied van integriteit. De Inspectie SZW is een van de ketenpartners van Justis. De risicomelding of netwerkschets wordt gemaakt ter voorkoming en bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Justis kan een verhoogd risico constateren en Inspectie SZW kan hierop handhavend optreden. Zo kan de Inspectie SZW bijvoorbeeld verdere informatie opvragen bij de cbi of verder onderzoek instellen naar de bestuurder. Uiteindelijk kan de Minister van SZW op basis van deze informatie de aanwijzing van de cbi schorsen of intrekken als het risico op financieel-economische criminaliteit te groot is.

Artikel III, onderdelen A, C, en D (Warenwetbesluit drukapparatuur 2016)

Het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 strekt ter implementatie van Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur (PbEU 2014, L 189; rectificatie PbEU 2015, L 157; verder te noemen: richtlijn 2014/68/EU).

Op 8 maart 2018 heeft de Nederlandse regering een met redenen omkleed advies ontvangen (betreffende inbreuk nr. 2017-2182) die betrekking heeft op de wijze waarin Nederland richtlijn 2014/68/EU had omgezet in nationale wetgeving. Op 10 oktober 2019 heeft de Nederlandse regering een nader met redenen omkleed advies ontvangen (betreffende inbreuk nr. 2017-2182).

De inbreuk spitste zich toe op de wijze waarop in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, het begrip fabrikant was gedefinieerd.

Om tegemoet te komen aan de visie van de Europese Commissie is de definitie van fabrikant aangepast.

Ter bescherming van de veiligheid voor werknemers is het essentieel dat gebruikers (niet zijnde fabrikanten) die drukapparatuur of samenstellen ontwerpen, vervaardigen, laten ontwerpen of laten vervaardigen en in eigen beheer assembleren voor eigen doeleinden ook aan gezondheids- en veiligheidseisen voldoen. Dit valt buiten de scope van de richtlijn. De lidstaten zijn bevoegd ter zake nationale voorschriften vast te stellen. Uit oogpunt van eenduidigheid heeft Nederland er voor gekozen om, net als onder richtlijn 97/23/EG, ter zake te blijven aansluiten bij het Europese keuringsregime en de Europese essentiële veiligheidseisen. Zo wordt geborgd dat, net als in het verleden, ook voor de gebruiker met het oog op gebruik in de eigen onderneming soortgelijke eisen gelden.

Deze keuze is gemaakt vanuit veiligheidsoogpunt en omdat bij de verkoop of overname van een bedrijf of delen van een bedrijf of installatie de drukapparatuur of samenstellen alsnog op de markt gebracht worden. Die drukapparatuur en samenstellen moeten dan alsnog aan de eisen van de richtlijn voldoen en dus ook een CE-merk krijgen vanuit een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie.

Dit loopt echter, om onduidelijkheid te voorkomen, niet meer via de definitie van «fabrikant». De eisen voor de gebruiker (niet zijnde fabrikant) zijn thans opgenomen in een nieuw artikel 17a (onderdeel C). Met deze opzet wordt meer aangesloten bij de artikelen 12 en 12a van het ingetrokken Warenwetbesluit drukapparatuur.

Het begrip «druksystemen» is geschrapt, aldus aansluitend bij definities in de Europese richtlijn 2004/68/EU en omdat gebruikers die ook fabrikant zijn nu wel onder de richtlijn vallen. Voorheen vielen gebruikers niet onder de richtlijn, maar alleen onder het nationale gebruikersregime zoals geregeld in de Europese richtlijnen op gezond en veilig werken en arbeidsmiddelen.

Aan de reikwijdte van het besluit en de materiële bepalingen voor de gebruiker verandert verder niets. De conformiteitsbeoordeling moet geschieden door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie die tevens EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is. Alleen die beschikt over voldoende expertise ter zake van de Europese productveiligheidsregelgeving (artikel 17a, tweede lid). De eisen bij de NL-conformiteitsbeoordeling zijn gelijk aan die bij de EU-conformiteitsbeoordeling met uitzondering van de CE-markering. Hetzelfde geldt voor de NL-conformiteitsverklaring.

Deze wijziging brengt verder geen kosten mee voor de gebruiker omdat het een continuering is van het regime, dat al gold op basis van het Warenwetbesluit drukapparatuur dat per 1 juli 2016 is ingetrokken.

Ten overvloede zij opgemerkt dat voor de gebruiker hoofdstuk 4 van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 (over gebruik en keuring van drukapparatuur) onverkort van toepassing blijft.

Artikel IV (Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm 2016)

Onderdeel B (artikel 18)

Deze overgangsbepaling sluit aan bij de overgangsbepaling van artikel 16 van het per 20 april 2016 ingetrokken Warenwetbesluit drukvaten van eenvormige aard. In artikel 16 ging het om een verbod voor zowel het in gebruik nemen als in gebruik hebben van drukvaten van eenvormige aard van voor 1 juli 1992 (eerste lid, onderdeel c). Het in gebruik hebben was per abuis weggelaten in artikel 18. Het is uiteraard niet de bedoeling dat men drukvaten van voor 1 juli 1992 toch weer gaat gebruiken. Dat is met deze wijziging, die vanaf de dag na publicatie van dit besluit in het Staatsblad geldt, recht gezet. De bepaling komt voort uit de Europese richtlijnen 87/404/EEG van de Raad van 25 juni 1987 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten inzake drukvaten van eenvoudige vorm en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake drukvaten van eenvoudige vorm.

Artikel V (Warenwetbesluit explosieveilig materieel)

Onderdeel A (artikel 1)

In artikel 1, onderdelen c en d, van het met ingang van 20 april 2016 ingetrokken Warenwetbesluit explosieveilig materieel werden de begrippen «apparaten van groep I» en «apparaten van groep II» ook gedefinieerd. De definitie van «apparatencategorie» is nieuw. Dit met het oog op artikel 6 van de zogenoemde Richtlijn explosieveilig materieel (Richtlijn 2014/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor het gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (herschikking) (PbEU 2014, L 96), dat nader ingaat op de verplichtingen van de fabrikant.

In artikel 3 van het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 wordt rechtstreeks verwezen naar de relevante bepalingen van de Richtlijn explosieveilig materieel. Strikt genomen moeten de fabrikanten bij de toepassing daarvan ook de in artikel 1 van die richtlijn opgenomen begripsbepalingen gebruiken.

In de praktijk bleek dat daarover bij fabrikanten, importeurs, distributeurs en gebruikers en de Europese Commissie onduidelijkheid bestond.

Op verzoek van de Europese Commissie zijn deze begripsbepalingen daarom alsnog toegevoegd zodat die onduidelijkheid wordt weggenomen.

Artikel VII (Warenwetbesluit machines)

Onderdeel A (Artikel 1a)

Het Warenwetbesluit liften is met ingang van 20 april 2016 vervangen door een nieuw gelijkluidend besluit met het jaartal 2016 (Stb. 2016, 81) vanwege de stroomlijning van negen productrichtlijnen om deze in lijn te brengen met het Europese Nieuw wetgevingskader. De wijziging van artikel 1a, eerste lid (oud), van het Warenwetbesluit machines herstelt de verwijzing naar het nieuwe besluit.

In artikel 1a, tweede lid, onderdeel b, (oud) van het Warenwetbesluit machines was bepaald, dat dit besluit niet van toepassing was wanneer de machine (in een explosieve omgeving) onder de reikwijdte van het Warenwetbesluit explosieveilig materieel viel. Dit betrof de implementatie van artikel 3 van de machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG machines).

In de praktijk bleek er bij Lidstaten verschil van mening te bestaan met betrekking tot de uitleg van artikel 3 in die zin of/dat meerdere richtlijnen gelijktijdig van toepassing kunnen zijn. De Lidstaten en Europese Commissie hebben na overleg besloten in de bij de machinerichtlijn behorende Guide to application of the Machinery Directive 2006/42/EC, Edition 2.1 – July 2017 (Update of 2nd Edition) in paragraaf 91 een toelichting op artikel 3 van die richtlijn op te nemen, inhoudende dat de ATEX-richtlijn 2014/34/EU en machinerichtlijn inderdaad gelijktijdig van toepassing (kunnen) zijn op een machine. «The reference to «the specific Community Directives» in the second paragraph of section 1.5.7 of Annex I of the MD is to be understood as a reference to the ATEX Directive».

Dit betekent dat ook het Warenwetbesluit explosieveilig materieel 2016 en het Warenwetbesluit machines gelijktijdig van toepassing (kunnen) zijn op een machine (in een explosieve omgeving). Om die reden is onderdeel b in het tweede lid van artikel 1a geschrapt.

Artikel VIII (Inwerkingtreding)

Het grootste deel van dit besluit (de artikelen I, onderdelen D, E en F, III, onderdelen A, C en D, IV, onderdeel B, en V, onderdeel A) strekt ter implementatie van diverse Europese richtlijnen. Verder voorziet artikel II in sanctionering van overtreding van diverse artikelen van de Warenwetbesluiten drukapparatuur 2016 en machines. Dit besluit dient daarom, in afwijking van de zogenoemde vaste verandermomenten, zo spoedig mogelijk in werking te treden.

Artikel I, onderdelen D en E, werkt terug tot en met 17 januari 2020, zijnde de datum waarop Richtlijn (EU) 2017/2398 geïmplementeerd moet zijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven