Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 81 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 81 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 2015, nr. 2015-0000309166;
Gelet op richtlijn nr. 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking) (PbEU 2014, L 96), alsmede op de artikelen 4, eerste lid, 5, tweede lid, 7, 7a, derde lid, 11, 12, 13, 14 en 32b van de Warenwet, artikel 49 van de Mijnbouwwet, de artikelen 2 en 120 van de Woningwet en artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 januari 2016, nr. W12.15.0456/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 februari 2016, nr. 2016-0000017872;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
richtlijn nr. 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (herschikking) (PbEU 2014, L 96);
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
conformiteitsbeoordelingsinstantie, genoemd in artikel 2 van de richtlijn;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, genoemd in artikel 26;
hetgeen de artikelen 1, eerste lid, en 2 van de richtlijn daaronder verstaan;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2 van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie;
hetgeen artikel 2 van de richtlijn daaronder verstaat;
het stelsel van regels, procedures en beheersaspecten voor het uitvoeren van (onderdelen van) de conformiteitsbeoordeling voor specifieke objecten waarvoor dezelfde specifieke eisen van toepassing zijn;
hetgeen artikel 1, eerste lid, van de richtlijn daaronder verstaat; en
Warenwet.
2. Dit besluit is niet van toepassing op liften en veiligheidscomponenten voor liften als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de richtlijn.
3. Dit besluit is mede van toepassing op liften die voorhanden zijn of worden gebruikt in de particuliere huishouding.
1. Het is verboden liften in de handel te brengen, in bedrijf te stellen of te gebruiken en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden, in bedrijf te stellen of te gebruiken die niet voldoen aan de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften.
2. Het is verboden liften in de handel te brengen en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden anders dan met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften met betrekking tot het bezigen van vermeldingen of aanduidingen.
3. Het is verboden liften in de handel te brengen, in bedrijf te stellen of te gebruiken en veiligheidscomponenten voor liften op de markt aan te bieden, in bedrijf te stellen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven conformiteitbeoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.
4. Het is verboden liften en veiligheidscomponenten voor liften te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.
1. Installateurs voldoen bij het ontwerpen, vervaardigen, in de handel brengen, installeren en beproeven van liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:
a. artikel 6, tweede lid;
b. artikel 7;
c. artikel 13;
d. artikel 16;
e. artikel 17;
f. artikel 18;
g. artikel 19, eerste tot en met vijfde lid;
h. artikel 38, eerste en derde lid;
i. artikel 40, eerste en tweede lid;
j. artikel 41, eerste lid; en
k. bijlage I.
2. Instructies en informatie aangaande de veiligheid, alsmede eventuele etikettering als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
3. De EU-conformiteitsverklaring, bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, en 17, eerste lid, van de richtlijn, is in ieder geval gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
1. Fabrikanten voldoen bij het ontwerpen, vervaardigen en het in de handel brengen van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:
a. artikel 8;
b. artikel 13;
c. artikel 15;
d. artikel 17;
e. artikel 18;
f. artikel 19, eerste tot en met vijfde lid;
g. artikel 38, eerste lid en derde lid,
h. artikel 40, eerste en tweede lid;
i. artikel 41, eerste lid; en
h. bijlage I.
2. Instructies en informatie aangaande de veiligheid, alsmede eventuele etikettering als bedoeld in artikel 8, zevende lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
3. De EU-conformiteitsverklaring, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, en 17, eerste lid, van de richtlijn, is in ieder geval gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
1. De fabrikant of installateur die een gemachtigde aanstelt, voldoet en zorgt dat wordt voldaan aan artikel 9 van de richtlijn.
2. De gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de artikelen 9, tweede lid, en 13 van de richtlijn.
1. Importeurs voldoen bij het in de handel brengen van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:
a. artikel 10;
b. artikel 12;
c. artikel 13;
d. artikel 38, eerste en derde lid;
e. artikel 40, eerste en tweede lid;
f. artikel 41, eerste lid; en
g. bijlage I.
2. Instructies en informatie aangaande de veiligheid, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
1. Distributeurs voldoen bij het op de markt aanbieden van veiligheidscomponenten voor liften aan de volgende bepalingen van de richtlijn:
a. artikel 11;
b. artikel 12;
c. artikel 13;
d. artikel 38, eerste en derde lid;
e. artikel 40, eerste en tweede lid; en
f. artikel 41, eerste lid.
2. Instructies en informatie aangaande de veiligheid, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de richtlijn, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
1. Liften voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen als vermeld in bijlage I van de richtlijn.
2. Liften die door installateurs in de handel worden gebracht en veiligheidscomponenten voor liften die door fabrikanten of importeurs in de handel worden gebracht of door distributeurs op de markt worden aangeboden, die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden vermoed te voldoen aan de eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken, zoals beschreven in artikel 14 en bijlage I van de richtlijn.
1. Liften en veiligheidscomponenten voor liften die in de handel worden gebracht, zijn overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de richtlijn, voorzien van de CE-markering.
2. Liften en veiligheidscomponenten voor liften die niet zijn voorzien van de CE-markering of anderszins niet aan dit besluit voldoen, mogen op beurzen en exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld met inachtneming van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn.
1. De beoordeling van de conformiteit van liften en veiligheidscomponenten voor liften, de afgifte van verklaringen en de verlening van goedkeuringen ter zake vinden plaats met inachtneming van de artikelen 15 en 16 van de richtlijn.
2. Fabrikanten vragen de beoordeling van de conformiteit van veiligheidscomponenten voor liften, bedoeld in artikel 15 van de richtlijn, aan bij de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12.
3. Installateurs vragen de beoordeling van de conformiteit van een lift, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de richtlijn aan bij de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12.
4. De bescheiden en briefwisseling betreffende de in de artikelen 15 en 16 van de richtlijn bedoelde conformiteitbeoordelingsprocedures zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal of in een door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12, aanvaarde andere taal.
De EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie trekt een door haar afgegeven verklaring van EU-typeonderzoek of EU-ontwerponderzoek of een verleende goedkeuring van een kwaliteitssysteem als bedoeld in bijlage IV tot en met XII bij de richtlijn, in als de essentiële veiligheidseisen of voorgeschreven gebruiksomstandigheden, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, zodanig zijn gewijzigd dat het type, ontwerp of kwaliteitssysteem niet meer voldoet aan de gewijzigde eisen op het tijdstip waarop deze volgens de richtlijn van toepassing zijn.
1. Bij een verzoek aan Onze Minister als bedoeld in artikel 7a van de wet, voldoet de aanvrager aan artikel 27, eerste en tweede lid, van de richtlijn.
2. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan of zorgt dat wordt voldaan aan de volgende bepalingen van de richtlijn:
a. artikel 24, tweede tot en met elfde lid;
b. artikel 32; en
c. artikel 34.
3. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie die taken uitbesteedt of door ondergeschikte instanties laat uitvoeren voldoet aan artikel 26 van de richtlijn.
4. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de criteria, genoemd in het eerste, tweede en derde lid. Zij toont dit aan door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eisen, bedoeld in de eerste zin, dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
5. Indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het eerste, tweede en derde lid.
1. Onze Minister weigert een aanwijzing als EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie indien de aanvrager niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 12, eerste tot en met vijfde lid.
2. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan deze instantie bekend was of kon zijn;
b. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 12, eerste tot en met vijfde lid; of
c. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.
3. Een aanwijzing kan worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4. Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet, worden gevraagd.
1. Bij de uitoefening van zijn taken als aanmeldende autoriteit voldoet Onze Minister aan de artikelen 22 en 28 van de richtlijn.
2. Onze Minister verricht de taken, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de richtlijn.
1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie:
a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 12, eerste tot en met vijfde lid; en
b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos gegevens en inlichtingen verstrekken door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie aan Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie dan wel door Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie aan de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.
3. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie die haar taken waarvoor zij is aangewezen, beëindigt, of waarvan de aanwijzing door Onze Minister wordt ingetrokken, is verplicht tijdig voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum, waarop de aanwijzing eindigt, haar dossiers over te dragen aan een andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee de marktdeelnemer een overeenkomst is aangegaan. Indien er geen andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie de dossiers over aan Onze Minister.
Degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en degene die de lift in of aan het gebouw of bij het bouwwerk installeert, verstrekken elkaar de nodige gegevens voor de goede werking en het veilige gebruik van de lift en treffen passende maatregelen teneinde de goede werking en het veilige gebruik van de lift te waarborgen.
Een wijziging van de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1. Liften worden ten hoogste twaalf maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kan verlangen dat een lift, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, bedoeld in de eerste zin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.
2. Liften als bedoeld in het eerste lid, die worden gebruikt tijdens de bouwfase van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, worden vóór de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste drie maanden door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Liften worden vóór de ingebruikneming na elke reparatie of wijziging door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie gekeurd.
4. Bij de keuring vóór de eerste ingebruikneming, bedoeld in het tweede lid, wordt gecontroleerd of de documenten van de conformiteitsprocedures, bedoeld in artikel 10, aanwezig en juist zijn. Bij de keuring voor de ingebruikneming na reparatie of wijziging, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan aan de voor de desbetreffende lift geldende vervaardigingvoorschriften, bedoeld in artikel 16 van de richtlijn.
5. Bij de keuringen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt getoetst of nog ten minste is voldaan aan de voor de desbetreffende lift geldende vervaardigingsvoorschriften van artikel 16 van de richtlijn en, wat betreft de liften, bedoeld in het eerste lid, aan artikel 7.21, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
6. Als blijk van goedkeuring brengt de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie op een duidelijk zichtbare plaats op de lift een kenmerk aan, waarop tevens de herkeuringstermijn, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt aangegeven.
7. Degene die een lift voorhanden heeft verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het vierde en vijfde lid.
Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat is voldaan aan de bij of krachtens artikel 18, vierde en vijfde lid, gestelde keuringseisen.
1. De afgifte van een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 19, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan het bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
2. Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft aangewezen, deze instantie, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en hij respectievelijk zij het certificaat op grond daarvan niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;
b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;
c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
1. Een lift gaat vergezeld van de instructies en een liftboek als bedoeld in punt 6.2 van bijlage I van de richtlijn. Deze zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
2. Een veiligheidscomponent voor liften gaat vergezeld van de instructies, bedoeld in punt 6.1 van bijlage I, van de richtlijn. Deze zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse taal.
3. Het certificaat van goedkeuring, bedoeld in artikel 19, en het liftboek, bedoeld in het eerste lid, of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan de functionaris, bedoeld in artikel 25 van de wet.
1. Degene die een lift voorhanden heeft, die in gebruik of voor gebruik gereed is, of die een lift aflevert, zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten voor liften in goede staat van onderhoud verkeren.
2. Degene die een lift voorhanden heeft en gebruikt zorgt ervoor dat die lift en de daarop aangebrachte veiligheidscomponenten voor liften overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de lift hetzij is afgekeurd hetzij onklaar is gemaakt hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik is bestemd.
Degene die een lift bedient, bestuurt of belaadt, zorg ervoor dat:
a. de toelaatbare belasting en het aantal toe te laten mensen, aangegeven op opschriften in de kooi, niet worden overschreden;
b. bij vervoer van goederen de belasting zo gelijkmatig mogelijk over het vloeroppervlak van de kooi wordt verdeeld; en
c. ingeval van liften zonder kooiafsluiting, wagens voor het vervoer van goederen, alsmede de beweegbare onderdelen van die wagens, in de kooi zijn vastgezet.
1. Degene die een lift voorhanden heeft, zorgt ervoor dat:
a. in liftschachten geen leidingen of installaties aanwezig zijn die niet voor de werking of veiligheid van de lift zijn vereist;
b. machinekamers, schijvenruimten en schachtputten niet worden gebruikt als bergruimte van voorwerpen, welke niet tot de lift behoren;
c. machinekamers, schijvenruimten en luiken, bestemd voor inspectie en onderhoud, zijn afgesloten met slot en sleutel;
d. de onder c bedoelde sleutels zijn voorzien van aanduidingen en op een uitsluitend voor bevoegden toegankelijke plaats worden bewaard; en
e. nabij de tornmiddelen een aanwijzing is opgehangen, waarin is aangegeven, op welke wijze de machine kan worden getornd.
2. Degene die een lift zonder kooiafsluiting voorhanden heeft, welke bestemd is voor het vervoer van goederen onder begeleiding van een persoon, zorgt ervoor dat die lift slechts wordt bediend door mensen die met die bediening vertrouwd zijn.
1. Een lift die niet geschikt is voor gebruik, is op zodanige wijze buiten gebruik gesteld, dat deze niet door een liftgebruiker weer in gebruik te stellen is. Alle nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de bescherming van personen te waarborgen.
2. Degene die een lift voorhanden heeft, die is voorzien van een merk van afkeuring, zorgt ervoor dat de schachtdeuren van de lift niet zonder bijzondere hulpmiddelen kunnen worden geopend en op of nabij elke schachtdeur van de lift duidelijk en opvallend een opschrift, waaruit blijkt dat de lift is afgekeurd, is aangebracht.
1. Als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kunnen worden aangewezen de instellingen die voldoen aan de volgende eisen:
a. artikel 25, tweede, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste en negende lid, van de richtlijn;
b. zij zijn in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten waarvoor zij aangewezen zijn, ongeacht of deze taken door henzelf of namens hen en onder hun verantwoordelijkheid worden verricht;
c. hun medewerkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan zij kennisnemen bij de uitoefening van hun wettelijke taken, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten;
d. zij beschikken over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij aangewezen willen worden, naar behoren worden vastgelegd; en
e. zij hebben een schemabeheerder voor het ontwikkelen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt. De schemabeheerder houdt naar behoren rekening met de belangen van alle partijen die belang hebben bij het schema, zonder dat één van de belangen de overhand heeft.
2. Indien er meerdere NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn aangewezen:
a. nemen zij deel aan het door hen gezamenlijk te organiseren overleg ten einde te komen tot het geharmoniseerd verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij zijn aangewezen;
b. wijzen zij een schemabeheerder aan voor het opstellen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een gezamenlijk schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt;
c. hanteren zij de in het overleg genomen administratieve beslissingen en opgestelde documenten als algemene richtsnoeren; en
d. zorgen zij ervoor dat hun medewerkers die de conformiteitsbeoordelingstaken verrichten, op de hoogte zijn van de activiteiten, administratieve beslissingen en opgestelde documenten van het overleg.
3. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties brengen Onze Minister op de hoogte van:
a. elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van goedkeuringen;
b. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanwijzing;
c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van Onze Minister ontvangen; en
d. op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanwijzing verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten waaronder uitbesteding.
4. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties verstrekken de andere uit hoofde van dit besluit aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor liften verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en, op verzoek, over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Indien NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties conformiteitsbeoordelingstaken uitbesteden of door een dochteronderneming laten uitvoeren, waarborgen zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen, bedoeld in artikel 26, eerste, tweede en derde lid, voldoet en brengen zij Onze Minister hiervan op de hoogte.
2. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteitsbeoordelingstaken die worden verricht door een onderaannemer of dochteronderneming.
3. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van een onderaannemer of dochteronderneming geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van de door henzelf te verrichten conformiteitsbeoordelingstaken.
4. Conformiteitsbeoordelingstaken mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden verricht.
5. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties houden alle relevante documenten betreffende de beoordeling van de kwalificaties van een onderaannemer of dochteronderneming en betreffende de door een onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van dit besluit verrichte conformiteitsbeoordelingstaken ter beschikking van Onze Minister.
1. De instelling, bedoeld in artikel 26, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.
2. Een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie toont aan dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in de artikelen 26, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 27 door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eerdergenoemde eisen dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
3. Indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag en de afhandeling van de aanvraag.
1. Onze Minister weigert een aanwijzing als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie indien de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 26, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 27.
2. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;
b. indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 26, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 27; of
c. indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet naar behoren uitvoert.
1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:
a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikelen 26, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 27; en
b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos gegevens en inlichtingen verstrekken door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie aan Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie dan wel door Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie aan de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.
3. Een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie die haar taken waarvoor zij is aangewezen, beëindigt, of waarvan de aanwijzing door Onze Minister wordt ingetrokken, is verplicht tijdig voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum, waarop de aanwijzing eindigt, haar dossiers over te dragen aan een andere NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee de marktdeelnemer een overeenkomst is aangegaan. Indien er geen andere NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie de dossiers over aan Onze Minister.
In artikel 7.4a, negende lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt na «Warenwetbesluit liften» ingevoegd: 2016.
Het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, bijlage, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de inhoudsopgave, regel C-38 Warenwetbesluit liften, wordt toegevoegd: 2016.
2. Onderdeel C-38 Warenwetbesluit liften komt te luiden:
C-38 |
|||
C-38.1.1 |
art. 2, lid 1, j° art. 3, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.2 |
art. 2, lid 1, j° art. 3, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.3 |
art. 2, lid 1, j° art. 3, lid 3 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.4 |
art. 2, lid 1, j° art. 4, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.5 |
art. 2, lid 1, j° art. 4, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.6 |
art. 2, lid 1, j° art. 4, lid 3 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.7 |
art. 2, lid 1, j° art. 5, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.8 |
art. 2, lid 1, j° art. 5, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.1.9 |
art. 2, lid 1, j° art. 6, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.1 |
art. 2, lid 1, j° art. 6, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.2 |
art. 2, lid 1, j° art. 7, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.3 |
art. 2, lid 1, j° art. 7, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.4 |
art. 2, lid 1, j° art. 8 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.5 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.6 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.7 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 3 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.8 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 4, |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.9 |
art. 2 lid 1, j° art. 18, lid 4 j° lid 8 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.2.10 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 5 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.1 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 5 j° lid 8 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.2 |
art. 2, lid 1, j° art. 18, lid 7 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.3 |
art. 2, lid 1, j° art. 22, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.4 |
art. 2, lid 1, j° art. 22, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.5 |
art. 2, lid 1, j° art. 23 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.6 |
art. 2, lid 1, j° art. 24, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.7 |
art. 2, lid 1, j° art. 24, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.8 |
art. 2, lid 1, j° art. 25, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.3.9 |
art. 2, lid 1, j° art. 25, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.4.1 |
art. 2, lid 2, j° art. 9, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.4.2 |
art. 2, lid 2, j° art. 9, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.5.1 |
art. 2 lid 3, j° art. 10, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.5.2 |
art. 2 lid 3, j° art. 10, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.5.3 |
art. 2 lid 3, j° art. 10, lid 3 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.5.4 |
art. 2 lid 3, j° art. 10, lid 4 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.6.1 |
art. 2, lid 4, j° art. 16 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.6.2 |
art. 2, lid 4, j° art. 21, lid 1 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.6.3 |
art. 2, lid 4, j° art. 21, lid 2 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
C-38.6.4 |
art. 2, lid 4, j° art. 21, lid 3 |
€ 525,– |
€ 1.050,– |
Het Warenwetbesluit machines wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden in alfabetische volgorde de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:
een aangemelde instantie, genoemd in artikel 14 van de richtlijn;
nationale accreditatie-instantie bedoeld in artikel 2 van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie;
NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, genoemd in artikel 6h;
het stelsel van regels, procedures en beheersaspecten voor het uitvoeren van (onderdelen van) de conformiteitsbeoordeling voor specifieke objecten waarvoor dezelfde specifieke eisen van toepassing zijn;.
B
In de artikelen 5a, eerste en tweede lid, en 6a, eerste en tweede lid, wordt «aangewezen aangemelde instelling» telkens vervangen door: EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie.
C
In de artikelen 6d, eerste en vierde lid, 6e, eerste lid, 6ea, tweede lid, onder a, en 6fa, tweede, derde en vierde lid, wordt «aangewezen instelling» telkens vervangen door: NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie.
D
Hoofdstuk 5, met opschrift, wordt vervangen door:
1. Als EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie kunnen worden aangewezen de instellingen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. zij hebben rechtspersoonlijkheid;
b. zij zijn onafhankelijk van de door haar beoordeelde organisaties en het ontwerp of productie van de door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie te beoordelen machines;
c. zij, hun hoogste leidinggevenden en hun medewerkers die de conformiteitsbeoordelingstaken verrichten, zijn niet ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde machines, noch de gemachtigde van een van deze partijen;
d. zij, hun hoogste leidinggevenden en hun medewerkers die de conformiteitsbeoordelingstaken verrichten, zijn niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze machines. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen;
e. zij zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten;
f. zij en hun medewerkers voeren de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden;
g. zij zijn in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten waarvoor zij zijn aangewezen ongeacht of deze taken door henzelf of namens hen en onder hun verantwoordelijkheid worden verricht;
h. zij beschikken te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort en elke categorie machines waarvoor zij zijn aangewezen, over:
1°. het benodigde personeel met voldoende technische kennis en voldoende passende ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;
2°. adequate beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot reproductie van deze procedures zijn gewaarborgd;
3°. over voldoende beleid en geschikte procedures om naar behoren onderscheid te maken tussen werkzaamheden die zij verrichten als EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en anderszins; en
4°. adequate procedures om bij het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken voldoende rekening te houden met de omvang van een onderneming, de sector waarin deze actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de betrokken producttechnologieën, het massa- of seriële karakter van het productieproces;
i. zij beschikken over voldoende middelen om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten adequaat uit te voeren en hebben toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten;
j. hun voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verantwoordelijke medewerkers beschikken over:
1°. een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat, waarvoor zij zijn aangewezen;
2°. voldoende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die zij verrichten en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;
3°. voldoende kennis over en inzicht in de essentiële eisen, de toepasselijke geharmoniseerde normen, de relevante communautaire wet- en regelgeving en de nationale wet- en regelgeving; en
4°. de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht;
k. de onpartijdigheid van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en hun beoordelingspersoneel wordt gewaarborgd;
l. de beloning van hun hoogste leidinggevenden en hun beoordelingspersoneel hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten ervan;
m. zij sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid door de Nederlandse staat wordt gedekt of de Nederlandse staat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling;
n. hun medewerkers zijn gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan zij kennisnemen bij de uit hoofde van dit besluit verrichte conformiteitsbeoordelingstaken, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten; en
o. zij nemen deel aan, of zorgen er voor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van de desbetreffende communautaire wetgeving, en hanteren de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren;
p. EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties brengen Onze Minister op de hoogte van:
1°. elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van goedkeuringen;
2°. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanmelding;
3°. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van Onze Minister ontvangen; en
4°. op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteits-beoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding;
q. EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties verstrekken de andere uit hoofde van de richtlijn EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde soort machines of dezelfde veiligheidscomponenten voor machines verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en, op verzoek, over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Indien een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie conformiteitsbeoordelingstaken uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen, bedoeld in artikel 6g, eerste lid, voldoet, en brengt zij Onze Minister hiervan op de hoogte.
2. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteitsbeoordelingstaken die worden verricht door een onderaannemer of dochteronderneming.
3. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie zorgt ervoor dat de activiteiten van een onderaannemer of dochteronderneming geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van de door haarzelf te verrichten conformiteitsbeoordelingstaken.
4. Conformiteitsbeoordelingstaken mogen uitsluitend met instemming van de opdrachtgever uitbesteed of door een dochteronderneming worden verricht.
5. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie houdt alle relevante documenten betreffende de beoordeling van de kwalificaties van een onderaannemer of dochteronderneming en betreffende de door een onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van dit besluit verrichte conformiteitsbeoordelingstaken ter beschikking van Onze Minister.
1. De instelling, bedoeld in artikel 6g, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.
2. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie toont aan dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in de artikelen 6g, eerste lid, en 6ga, door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eerdergenoemde eisen dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
3. Indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een aanwijzing als EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt geweigerd door Onze Minister indien de aanvrager niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g, eerste en tweede lid, 6ga en 6gb, tweede, derde en vierde lid.
2. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, worden gewijzigd of ingetrokken:
a. op grond van door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan deze instantie bekend was of kon zijn;
b. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g, eerste en tweede lid, 6ga en 6gb, tweede en derde lid; of
c. indien de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.
3. Een aanwijzing kan worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4. Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet, worden gevraagd.
Bij de uitoefening van zijn taken als aanmeldende autoriteit voldoet Onze Minister aan artikel 14 van de richtlijn.
1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie:
a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g, eerste en tweede lid, 6ga en 6gb, tweede, derde en vierde lid; en
b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie aan Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie respectievelijk door Onze Minister of de nationale accreditatie-instantie de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.
3. Een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie die haar taken waarvoor zij is aangewezen, beëindigt, of waarvan de aanwijzing door Onze Minister wordt ingetrokken, is verplicht tijdig voorafgaand aan de beëindiging van de werkzaamheden respectievelijk de datum, waarop de aanwijzing eindigt, haar dossiers over te dragen aan een andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee de marktdeelnemer een overeenkomst is aangegaan. Indien er geen andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie de dossiers over aan Onze Minister.
1. Als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kunnen worden aangewezen de instellingen die voldoen aan de volgende eisen:
a. eisen, genoemd in artikel 6g, eerste lid, a tot en met n;
b. zij beschikken over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op het verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij aangewezen willen worden, naar behoren worden vastgelegd; en
c. zij hebben een schemabeheerder voor het ontwikkelen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt. Deze schemabeheerder houdt naar behoren rekening met de belangen van alle partijen die belang hebben bij het schema, zonder dat één van de belangen de overhand heeft.
2. Indien er meerdere NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn aangewezen:
a. nemen zij deel aan het door hen gezamenlijk te organiseren overleg ten einde te komen tot het geharmoniseerd verrichten van de conformiteitsbeoordelingstaken waarvoor zij zijn aangewezen;
b. wijzen zij een schemabeheerder aan voor het opstellen, onderhouden en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maken van een gezamenlijk schema, dat onverkort door hen wordt gebruikt;
c. hanteren zij de in het overleg genomen administratieve beslissingen en opgestelde documenten als algemene richtsnoeren; en
d. zorgen zij ervoor dat hun medewerkers die de conformiteitsbeoordelingstaken verrichten, op de hoogte zijn van de activiteiten, administratieve beslissingen en opgestelde documenten van het overleg.
3. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties brengen Onze Minister op de hoogte van:
a. elke weigering, beperking, schorsing of intrekking van goedkeuringen;
b. omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van of de voorwaarden voor aanwijzing;
c. informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van Onze Minister ontvangen; en
d. op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanwijzing verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten waaronder uitbesteding.
4. NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties verstrekken de andere uit hoofde van dit besluit aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor machines verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en, op verzoek, over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Op het uitbesteden van conformiteitsbeoordelingstaken door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie is artikel 6ga van overeenkomstige toepassing.
1. De instelling, bedoeld in artikel 6h, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.
2. Een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie toont aan dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in de artikelen 6h, eerste, tweede, derde en vierde lid, en artikel 6ha, door middel van een accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen of delen daarvan, mits die normen de eerdergenoemde eisen dekken en de referentienummers van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
3. Indien de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie geen bewijs van accreditatie kan overleggen, verschaft zij Onze Minister alle bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in het tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een aanwijzing als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt geweigerd indien de aanvrager niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6h, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 6ha en 6hb, tweede, derde en vierde lid.
2. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gewijzigd of ingetrokken:
a. Op grond van door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan die instantie of dienst bekend was of kon zijn;
b. Indien een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6h, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 6ha en 6hb, tweede, derde en vierde lid; of
c. Indien een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.
1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie:
a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6h, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 6ha en 6hb, tweede, derde en vierde lid; en
b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomen en de taken waarvoor zij zijn aangewezen, naar behoren uitvoeren.
2. Het bepaalde in artikel 6ge, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie.
E
Na artikel 7b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De aanwijzing als aangemelde aangewezen instelling of aangewezen instelling op verzoek als bedoeld in artikel 6g en 6h, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, tweede lid, van dit besluit, afgegeven op grond van de wet en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, tweede lid, van genoemd besluit, worden geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens Hoofdstuk 5, paragrafen 1 en 2, gestelde bepalingen van genoemd besluit.
1. Liften en veiligheidscomponenten die voldoen aan het Warenwetbesluit liften, zoals dat onmiddellijk vóór 20 april 2016 luidde, en vóór dat tijdstip in de handel zijn gebracht, mogen ook na dat tijdstip op de markt worden aangeboden of in bedrijf worden gesteld.
2. Een certificaat van goedkeuring afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, tweede lid, van dit besluit, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, 11, 18 en 20.
1. De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing ten aanzien van liften die vóór 16 augustus 1991 in bedrijf zijn gesteld en die:
a. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950;
b. voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van N 1081, uitgegeven in december 1950, met uitzondering van de artikelen 5, derde lid, 8, tweede lid, 12, vijfde lid, 13, tweede lid, eerste zin, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede en derde lid, 19, eerste lid, 20, derde lid, 21, laatste zin, 22, tweede lid, 26, derde lid, tweede zin, en vierde lid, 27, derde lid, 28, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder e, 32, 34, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, 41, derde lid, onder b2, en vierde lid, 42, tweede lid, 43, eerste lid, 48, derde lid, en 49, tweede en vierde lid, vanaf de tweede zin, mits zij voldoen aan de met de hiervoor genoemde bepalingen van N 1081 overeenkomende bepalingen van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989, met dien verstande dat, indien de kooiafsluitingen van een lift mechanisch worden aangedreven, de blokkeerinrichting in de kooi achterwege mag blijven;
c. geheel voldoen aan de hoofdstukken II tot en met X en XII van NEN 1081, uitgegeven in december 1971, zoals gewijzigd in februari 1989; of
d. geheel voldoen aan de hoofdstukken 0 tot en met 16 van NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979.
2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en c, voldoen de daar bedoelde liften die in bedrijf zijn gesteld op of na 24 januari 1978 ten aanzien van kooitoegangen en de vloeroppervlakte van de kooi aan hetgeen daaromtrent is bepaald in NEN-EN 81-1, eerste druk, uitgegeven in juni 1979, met dien verstande dat voor liften met hydraulische aandrijving in punt 8.2.1 van die norm, in noot c, onder tabel 1.1 in plaats van «0,16 m2», geldt: 0,50 m2. Het in de vorige zin bepaalde geldt niet ten aanzien van liften voor de levering waarvan opdracht is gegeven vóór 24 oktober 1978 en die voor eerste keuring zijn gereed gekomen vóór 24 juli 1979.
De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1997 in bedrijf zijn gesteld, indien voor de levering daarvan opdracht is gegeven vóór 16 augustus 1991, mits zij voldoen aan artikel 35, eerste lid, onder c, en tevens aan het tweede lid van dat artikel, dan wel in het geval van een lift met elektrische aandrijving aan artikel 35, eerste lid, onder d.
De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing op liften die tussen 16 augustus 1991 en 1 juli 1999 in bedrijf zijn gesteld en die geheel voldoen aan hetgeen ten aanzien van de vervaardiging is bepaald in de hoofdstukken 0 tot en met 16 en bijlage Z van NEN-EN 81-1, tweede druk, uitgegeven in september 1986, zoals gewijzigd in december 1989, in onderscheidenlijk NEN-EN 81-2, eerste druk, uitgegeven in mei 1989, met dien verstande dat in plaats van punt 13.1.1.4 van die normen het volgende geldt:
«De elektrische installatie van liften dient te voldoen aan de eisen vermeld in de geharmoniseerde documenten van het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) welke zijn goedgekeurd door de nationale comités voor de elektrotechniek van de landen van de Europese Economische Gemeenschap».
1. De eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 van dit besluit zijn niet van toepassing op liften die zijn vervaardigd in overeenstemming met de vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 37, en die voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn.
2. Met betrekking tot de liften, bedoeld in het eerste lid, waarop de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn, en de artikelen 9 en 10 niet worden toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die liften gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.
1. Dit besluit is niet van toepassing op veiligheidscomponenten die zijn voorzien van het EEG-merkteken en vergezeld gaan van het certificaat van overeenstemming, bedoeld in artikel 6 van de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 1987 ter uitvoering van de EEG-richtlijnen 84/528/EEG en 84/529/EEG (hef- en verladingsapparatuur; liften met elektrische aandrijving) (Stcrt. 1987, 124) en voor 1 juli 1999 in de handel zijn gebracht en in bedrijf zijn gesteld, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming zijn gebracht met de eisen, bedoeld in artikel 3 van de richtlijn.
2. Met betrekking tot de veiligheidscomponenten, bedoeld in het eerste lid, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een andere wettelijke regeling CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen en gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.
De aanwijzing als aangewezen instelling op verzoek als bedoeld in artikel 23 van het Warenwetbesluit liften, afgegeven op grond van de wet en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, genoemd in artikel 42, eerste lid, van dit besluit, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 28, 29 en 30.
Het Warenwetbesluit liften wordt ingetrokken.
1. De artikelen 1, 12, 13, 14, 15, 26, 27, 28, 29, 30 en 40 van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. De artikelen 2 tot en met 11, 16 tot en met 25, 31 tot en met 39 en 41 van dit besluit treden in werking met ingang van 20 april 2016.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 17 februari 2016
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Uitgegeven de drieëntwintigste februari 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Het onderhavige besluit strekt allereerst ter implementatie van Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (PbEU 2014, L 96 verder te noemen: richtlijn 2014/33/EU).
Richtlijn 2014/33/EU is een herziening van Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften (PbEG 1995, L 213; verder te noemen: richtlijn 95/16/EG). Richtlijn 95/16/EG uit 1995 stelt essentiële veiligheids- en gezondheidseisen aan liften en veiligheidscomponenten van liften. Deze richtlijn en de wijzigingen daarop waren geïmplementeerd in het Warenwetbesluit liften.
Richtlijn 2014/33/EU moet zijn geïmplementeerd met ingang van 20 april 2016. Richtlijn 95/16/EG wordt per 20 april 2016 ingetrokken. Voor de transponeringstabel zie paragraaf B van deze nota van toelichting.
Omdat ook andere Warenwetbesluiten die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder te noemen: de Minister van SZW) vallen1, in lijn worden gebracht met het Nieuw wetgevend kader (NWK), ligt het in de rede ook het Warenwetbesluit machines daarmee in overeenstemming te brengen en niet te wachten op een inhoudelijke herziening van de richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PB 2006, L 157) (verder te noemen: Richtlijn 2006/42/EG). Dit is geregeld in artikel 32 van het besluit.
Richtlijn 2014/33/EU is onderdeel van het stroomlijningpakket dat volgens de methode van herschikking negen Europese richtlijnen met eisen aan producten in overeenstemming brengt met Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PbEU 2008, L 218). Dit betekent het stroomlijnen van de procedures in de richtlijnen. Met deze wijziging is geen sprake van nieuw beleid. Het beleid voor Europese productregelgeving is in 2008 vastgelegd in het Nieuw wetgevingskader (NWK). Dit kader omvat onder meer:
– Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218; verder te noemen: Verordening 765/2008); en
– Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PbEU 2008, L 218; verder te noemen: Besluit 768/2008).
Met de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie (Stb. 2009, 455 van 10 november 2009) is uitvoering gegeven aan Verordening 765/2008 en is de positie en de werkzaamheden van de Nationale accreditatie-instantie, voor Nederland de Raad voor Accreditatie, vastgelegd.
De stroomlijning aan het NWK omvat horizontale definities, stelt gelijke verplichtingen aan marktdeelnemers (fabrikanten, gemachtigden, importeurs en distributeurs) en eisen voor traceerbaarheid, harmoniseert conformiteitbeoordelingsprocedures, scherpt de criteria voor aangemelde (voortaan EU-) conformiteitsbeoordelingsinstanties aan, geeft eisen voor de aanmeldingsprocedure, stelt eisen aan de aanmeldende autoriteiten en geeft eenduidige regels voor de toepassing van de vrijwaringsprocedure. Aan de specifieke inhoudelijke producteisen wordt niets gewijzigd.
Er is bewust gekozen voor de toevoeging van «EU-» aan het begrip conformiteitsbeoordelingsinstantie, waarmee het begrip in de richtlijn wordt genuanceerd. In het Warenwetbesluit liften 2016 en het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016 is er een nationale tegenhanger, de zogenaamde NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie toegevoegd. Deze conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn niet verplicht op grond van de Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften respectievelijk Richtlijn 2014/68/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur, waardoor niet in deze terminologieproblematiek is voorzien. Omwille van duidelijkheid en eenheid in de diverse SZW-Warenwetbesluiten wordt in alle SZW-Warenwetbesluiten, gesproken van EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties en NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Het besluit wijzigt de systematiek voor een aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding in het New Approach Notified and Designated Organisations Information System (verder te noemen: Nando), het Europees registratiesysteem voor EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties.
De richtlijn laat de lidstaten de ruimte voor een accreditatiesysteem dan wel een ander gelijkwaardig beoordelingsysteem. De keuze ter zake is aan de lidstaten. De richtlijn geeft daarbij aan de voorkeur te hebben voor accreditatie als het geschiktste middel waarmee de technische bekwaamheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties kan worden aangetoond. Nederland sluit zich aan bij die voorkeur. Daar liggen de volgende overwegingen aan ten grondslag.
– De randvoorwaarden die Nando stelt zijn van dien aard dat een niet geaccrediteerde EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie economisch nadeel ondervindt, omdat zij aanvullende documenten beschikbaar moet stellen aan de Minister van SZW en rekening moet houden met een langere wachttijd (twee maanden in plaats van twee weken na aanmelding) voordat zij met de werkzaamheden mag aanvangen. De wachttijd is de periode die lidstaten en Europese Commissie hebben om gemotiveerd hun beoordeling kenbaar te maken over de aanmelding van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie.
– Op grond van de Verordening 765/2008 is het de nationale accreditatie-instantie, voor Nederland de Stichting Raad voor Accreditatie (verder te noemen: RvA), alleen toegestaan te accrediteren tegen de geharmoniseerde accreditatienormen die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Met andere woorden: het stelsel van beoordelen zoals dat is geregeld bij of krachtens het Warenwetbesluit liften waarbij de RvA een beoordeling uitvoert anders dan een accreditatie, is niet langer toegestaan en moet worden beëindigd. De RvA is bovendien bij uitstek geschikt om deze taak te verrichten.
– Het toezicht op de RvA als nationale accreditatie-instantie is geregeld via collegiale toetsing onder leiding van de European co-operation for Accreditation (verder te noemen: EA). De EA wordt op haar beurt weer collegiaal getoetst onder leiding van het International Accreditation Forum en de International Laboratory Accreditation Cooperation.
Het Warenwetbesluit liften ging uit van een beoordeling door de RvA. Deze SZW beoordeling voerde de RvA niet uit als nationale accreditatie-instantie. De SZW-beoordeling was daarmee geen onderwerp van deze collegiale toetsingen.
De overgang naar accreditatie maakt dat de beoordeling van EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties die in aanmerking wensen te komen voor een aanwijzing en aanmelding nu wel onderwerp van de collegiale toetsing van de RvA zijn. Het is niet de bedoeling dat de Minister van SZW toezicht houdt op het functioneren van de RvA als nationale accreditatie-instantie. Dat is aan de Minister van Economische Zaken als voor de RvA verantwoordelijke minister.
In de meeste Europese lidstaten zal als regel conform de voorkeur van de richtlijn accreditatie de voorkeur hebben. In uitzonderlijke omstandigheden kan dat echter anders zijn. In dat geval moet er inderdaad de ruimte zijn voor een potentiële EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie om de geschiktheid op een andere manier aan te tonen (zie verder de toelichting bij artikel 13).
Met uitzondering van de eerste overweging liggen dezelfde overwegingen ten grondslag aan de voorkeur voor accreditatie voor NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties die keuringen verrichten in de gebruiksfase van liften. Het stroomlijnen van de grond voor aanwijzing van deze zogenoemde NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties voor het keuren van liften in de gebruiksfase sluit zo ook aan bij Verordening 765/2008. Aldus wordt optimaal aangesloten bij het Europees stelsel van accreditatie. Verder wordt voorkomen dat er eisen worden gesteld aan een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie voor het regime zoals is geregeld in de richtlijn 2014/33/EU, en de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie in de gebruiksfase, die met elkaar kunnen conflicteren.
Een aanmelding van een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie door de Minister van SZW wordt altijd vooraf gegaan door een aanwijzing ex artikel 7a van de Warenwet eveneens door de Minister van SZW. In de praktijk zijn deze taken gemandateerd aan de Inspectie SZW. De aanwijzing wordt openbaar gemaakt in de Staatscourant. De aanmelding wordt openbaar gemaakt in Nando. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie wat betreft de uitvoering van dit Warenwetbesluit een publiekrechtelijke taak vervult en bestuursorgaan is (artikel 1:1, eerste lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht). Hij dient zich dus, net zoals zijn rechtsvoorganger, de cki, te houden aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, Wet openbaarheid van bestuur en Wet op de nationale ombudsman.
Een instelling die in aanmerking wenst te komen voor een aanwijzing (NL) of, indien toepasselijk, ook een aanmelding (EU) moet een accreditatie van de RvA overleggen. De RvA accrediteert tegen een geharmoniseerde accreditatienorm die is gepubliceerd in het Official Journal van de Europese Unie. Om te bepalen welke accreditatienorm toepasselijk is, dient de Blue Guide als uitgangspunt. De RvA geeft aan voor welke delen van dit besluit en de richtlijn op de accreditatie geldig is.
Accreditatie vindt altijd plaats tegen een integrale geharmoniseerde accreditatienorm. Accreditatie tegen uitsluitend delen van een geharmoniseerde accreditatienorm is niet mogelijk. Aanvullende eisen, zoals die zijn opgenomen in sectorale regelingen om specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten kunnen aanleiding zijn dat bepaalde normelementen uit andere geharmoniseerde accreditatienormen dan die waartegen integraal wordt geaccrediteerd een bruikbaar normartikel zijn. Om deze elementen niet uit te sluiten is opgenomen dat accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde norm of delen daarvan plaatsvindt.
In beginsel geeft een accreditatie tegen de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm(en) en met een passende scope het vermoeden van overeenstemming met de eisen voor aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding in Nando. Het is niet de bedoeling dat de Minister van SZW de toetspunten van de accreditatie opnieuw beoordeelt.
Alle certificerings- en keuringsinstanties die tot op heden zijn aangewezen en, indien toepasselijk, zijn aangemeld, beschikken naast een SZW-beoordeling over een in zijn algemeenheid toepasselijke accreditatie.
Met de verplichting tot accreditatie wordt aangesloten bij het Europees stelsel en vervalt de SZW-beoordeling. Daarmee vervalt het schema voor aanwijzing en toezicht op de instellingen voor conformiteitsbeoordelingsprocedures voor de richtlijn 95/16/EG – Liften, zoals dat opgenomen was in de bijlage bij de Warenwetregeling liften. Wat betreft de NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties geldt dat deze instanties alsdan zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een schema (zie artikel 26, eerste lid, onder e). Mocht een dergelijk schema niet zijn gerealiseerd bij de inwerkingtreding van dit besluit, dan moeten de instellingen willen zij aangewezen kunnen worden, het schema, zoals opgenomen in de bijlage bij het Warenwetbesluit liften, blijven hanteren (stand van de wetenschap). Dit is in praktische zin op te lossen als de schemabeheerder de SZW schema’s overneemt, bevriest en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maakt op het moment dat de dit besluit in werking treedt. De RvA zal daar op toetsen.
Verder wordt per 20 april 2018 het schema voor aanwijzing en toezicht op de instellingen ten behoeve van keuringen van liften in de gebruiksfase, zoals opgenomen in de bijlage van de Warenwetregeling liften, ingetrokken, omdat rond die datum de looptijd van de beoordeling van de conformiteitsbeoordelingsinstanties die keuringen verrichten in de gebruiksfase, afloopt. Voor de zekerheid is voorzien in een overgangsbepaling ter zake (zie artikel 40).
Een aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie is als regel al aangewezen op grond van de SZW-beoordeling die de RvA heeft uitgevoerd eind 2013, begin 2014. Deze beoordeling is in beginsel vier jaren geldig, dus tot eind 2017, begin 2018 afhankelijk van het moment waarop de RvA de resultaten van de SZW-beoordeling heeft vastgesteld en als advies aan de Minister van SZW heeft toegezonden. De NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft de volgende mogelijkheden:
a. Een al aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kan zijn aanwijzing continueren tot het moment dat de SZW-beoordeling vervalt. In een dergelijk geval zal de periodieke controle door de RvA zich moeten baseren op de toetspunten die zijn getoetst bij de initiële SZW beoordeling. Dat is geregeld via het overgangsregime in artikel 40 van het Warenwetbesluit liften 2016.
b. Een al aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kan ook gebruik maken van de mogelijkheid om de aanwijzing om te zetten naar een aanwijzing onder accreditatie. Daarbij moet er een schema door een schemabeheerder zijn opgesteld. Mocht een dergelijk schema niet zijn gerealiseerd bij de inwerkingtreding van het Warenwetbesluit liften 2016, dan moet de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie wil deze kunnen worden aangewezen, het schema, zoals dat was opgenomen in de bijlage bij het Warenwetbesluit liften, blijven hanteren (stand van de wetenschap).
c. Een nieuwe NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie die wenst te worden aangewezen als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie in het kader van het Warenwetbesluit liften 2016 moet altijd de weg volgen die onder (b) is geschetst.
Het is dus aan de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie om aan te geven wat deze op welk moment wenst: continuering van de SZW-beoordeling, optie (a), of overgaan naar accreditatie, optie (b). Alle aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties voor het werkveld liften zijn nog geaccrediteerd tegen de schema’s die tot voor kort waren opgenomen als bijlage bij de Warenwetregeling liften. De NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie kan dus kiezen tussen optie (a) of optie (b). Het initiatief ligt bij de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie om een aanvraag in te dienen bij de RvA om de SZW-beoordeling te beëindigen en deze te vervangen door een accreditatie. Met de accreditatieverklaring van de RvA kan de geaccrediteerde NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zich dan vervoegen bij de Inspectie SZW met het verzoek om de aanwijzing als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie te realiseren op grond van de accreditatie.
Voor het Warenwetbesluit machines geldt hetzelfde (zie artikel 33, onderdeel E, wijziging van artikel 7c van het Warenwetbesluit machines).
Hoofdstuk 2 van dit besluit is een één-op-één implementatie van richtlijn 2014/33/EU. Bij de implementatie is verder gekozen voor een directe verwijzing naar richtlijn 2014/33/EU. De bepalingen van richtlijn 2014/33/EU zijn duidelijk en gezien de internationale dimensie van de markt voor liften wordt veelal alleen met de tekst van de richtlijn gewerkt.
Van het beleid inzake vaste verandermomenten van regelgeving wordt afgeweken aangezien het hier implementatie van Europese regelgeving betreft.
De totstandkoming van dit nieuwe besluit betekent tevens dat de bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten behorende lijst van overtredingen moet worden aangepast. Dit geschiedt middels artikel 32 van het besluit. De boetebedragen wijzigen niet. Dat zal geschieden bij een in voorbereiding zijnde integrale herziening van dat besluit. Wat betreft de fase van het in de handel brengen en het op de markt aanbieden wordt gekomen tot een bestuurlijke boete in de vorm van een percentage van de omzet van de liften waarmee/ ten aanzien waarvan de overtreding is begaan. Wat betreft de gebruiksfase blijft het huidige systeem van twee boetebedragen afhankelijk van het aantal bij het bedrijf werkzame werknemers als zodanig gehandhaafd.
In onderstaande tabel is het verband weergegeven tussen richtlijn 2014/33/EU en het Warenwetbesluit liften 2016.
Richtlijn |
Wettelijke regeling |
Beleidsruimte. Betreft geharmoniseerde richtlijn. In het algemeen geen beleidsruimte |
---|---|---|
Artikel 1, eerste lid |
Artikel 1, eerste lid, onderdeel n, Besluit |
|
Artikel 1, tweede lid |
Artikel 1, tweede lid, Besluit |
|
Artikel 2 |
Artikel 1 Besluit |
|
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 2 Besluit |
|
Artikel 3, tweede lid |
Artikel 9, tweede lid, Besluit |
|
Artikel 3, derde lid |
Artikel 16, eerste lid, Arbowet en artikelen 2, derde lid, 18, 22, 23 en 25 Besluit |
|
Artikel 4, eerste en tweede lid |
Artikelen 2, derde lid, 18, 22 en 23 Besluit |
|
Artikel 5 |
Artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, 7 en 8 Besluit |
|
Artikel 6, eerste lid |
Artikel 16 Besluit |
|
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 24 Besluit |
|
Artikel 7 |
Artikel 3 Besluit |
Taal lid 7. Er is gekozen voor Nederlands |
Artikel 8 |
Artikel 4 Besluit |
Taal lid 7. Er is gekozen voor het Nederlands |
Artikel 9 |
Artikel 5 Besluit |
|
Artikel 10 |
Artikel 6 Besluit |
Taal lid 4. Er is gekozen voor het Nederlands |
Artikel 11 |
Artikel 7 Besluit |
|
Artikel 12 |
Artikelen 6 en 7 Besluit |
|
Artikel 13 |
Artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 Besluit |
|
Artikel 14 |
Artikel 8, tweede lid, Besluit |
|
Artikel 15 |
Artikelen 2, derde lid, en 10 Besluit |
Taal. Er is gekozen voor Nederlands of andere door de conformiteitsbeoordelingsinstantie aanvaarde taal |
Artikel 16 |
Artikelen 2, derde lid, en 10 Besluit |
|
Artikel 17 |
Artikelen 3 en 4 Besluit |
Taal lid 2. Er is gekozen voor Nederlands of Engels |
Artikel 18 |
Artikelen 3, 4 en 9, eerste lid, Besluit |
|
Artikel 19 |
Artikelen 3, 4 en 9, eerste lid, Besluit |
|
Artikel 20 |
Procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 21 |
Artikel 7a van de wet en artikelen 12, 13 en 14 Besluit |
|
Artikel 21, tweede lid |
Artikel 12, derde lid, Besluit |
Lid 2. Er is gekozen voor voorkeur voor accreditatie. Overeenkomstig voorkeur EU-commissie |
Artikel 22 |
Artikel 14, eerste lid, Besluit |
|
Artikel 23 |
Procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 24 |
Artikel 12, tweede lid, Besluit |
Aansprakelijkheidsverzekering nodig (negende lid) |
Artikel 25 |
Artikel 12, vierde lid, Besluit |
|
Artikel 26 |
Artikel 12, derde lid, Besluit |
|
Artikel 27 |
Artikel 12, eerste, tweede en vijfde lid, Besluit |
|
Artikel 28 |
Artikelen 12, eerste, vierde en vijfde lid, 13, eerste lid, en 14 Besluit |
|
Artikel 29 |
Bevoegdheid Commissie, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 30 |
Artikelen 14 en 15, vierde lid, Besluit |
|
Artikel 31 |
Bevoegdheid Commissie, behoeft geen implementatie met uitzondering van het vierde lid. Zie art. 12, tweede lid, Besluit. |
|
Artikel 32 |
Artikelen 11 en 1 Besluit |
|
Artikel 33 |
Hoofdstukken 6 en 7 Algemene wet bestuursrecht |
|
Artikel 34 |
Artikel 12, tweede en derde lid, Besluit |
|
Artikelen 35 en 36 |
Bevoegdheid Commissie, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 37 |
Toepasselijkheid deel Vo. nr.765/2008, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 38, eerste, derde en vierde lid |
Artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 7 Besluit |
|
Artikel 38, tweede lid |
Procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 38, vierde en achtste lid |
Artikelen 30, 32, 32k, 32l en 32m van de wet en Hoofdstuk 5 Algemene wet bestuursrecht |
|
Artikel 38, vijfde, zesde en zevende lid |
Procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 39 |
Bevoegdheid Commissie en procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 40, eerste en tweede lid |
Artikelen 30, 32, 32k, 32l en 32m van de wet, Hoofdstuk 5 Algemene wet bestuursrecht en artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 7 Besluit |
|
Artikel 40, derde, vierde en vijfde lid |
Bevoegdheid Commissie en procedureel, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 41, eerste lid |
Artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 7 Besluit |
|
Artikel 41, tweede lid |
Artikelen 30, 32, 32k, 32l en 32m van de wet, last onder bestuursdwang/dwangsom (hoofdstuk 5 Algemene wet bestuursrecht) |
|
Artikel 42 |
Bevoegdheid Commissie, behoeft geen implementatie |
|
Artikel 43 |
Artikel 32a en 32b Warenwet en artikel 31 Besluit |
|
Artikel 44 |
Artikel 34 tot en met 40 Besluit |
|
Artikelen 45 en 47 |
Artikelen 41 en 42 Besluit |
|
Artikel 46 |
Bevoegdheid Commissie, behoeft geen implementatie |
|
Bijlagen |
Artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, 7, 8, 9, 10 en 12, tweede lid, Besluit |
De redactionele opmerkingen van de RvA zijn daar waar mogelijk overgenomen. Ook de redactionele opmerkingen van de Inspectie SZW en de betrokken beheerstichtingen zijn daar waar mogelijk overgenomen. Het Regulier Overleg Warenwet heeft te kennen gegeven geen commentaar te hebben.
De gevolgen van richtlijn 2014/33/EU voor het bedrijfsleven zijn opgenomen in het Impact Assessment met kenmerk «SEC(2011) 1376 final» dat een begeleidend document is bij het document «10 proposals to align product harmonisation directives to decision No 768/2008/EC».
Volgens de effectbeoordeling van de Europese Commissie die in 2011 is gemaakt, zullen de voorgestelde maatregelen leiden tot een kostenstijging voor het betrokken bedrijfsleven. Met name de importeur en distributeur gaan kosten maken omdat de richtlijn 2014/33/EU nu voor het eerst ook eisen aan hen stelt. Uit de effectbeoordeling volgt dat de kosten niet significant zullen stijgen, echter deze kosten zijn niet gekwantificeerd. Uit de effectenbeoordeling volgt in zijn algemeenheid dat de voordelen voor het bedrijfsleven opwegen tegen de kosten.
Voor de Nederlandse (EU- en NL-)conformiteitsbeoordelingsinstanties wordt geen verhoging van kosten verwacht, omdat alle door de Minister van SZW aangewezen en, indien toepasselijk, aangemelde certificerings- en keuringsinstanties al zijn geaccrediteerd tegen de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm en de criteria van de richtlijn 2014/33/EU. De accreditatie, aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding voor de richtlijn 2014/33/EU kan geschieden via een administratieve uitbreiding. Hier zijn nauwelijks kosten aan verbonden.
Het vervallen van de SZW-beoordeling vereenvoudigt het systeem van aanwijzing, aanmelding en toezicht en kan leiden tot kostenreductie. Deze besparing is niet te kwantificeren.
Het eerste lid van dit artikel bevat de op richtlijn 2014/33/EU afgestemde lijst van begripsbepalingen. Nieuwe begrippen zijn «accreditatie» (voorheen beoordeling), «EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie» (voorheen aangewezen aangemelde instelling), «NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie» (voorheen aangewezen instelling), «distributeur», «gemachtigde vertegenwoordiger», «in de handel brengen», «marktdeelnemer», «nationale accreditatie-instantie», «op de markt aanbieden» en «schema».
Het tweede lid bepaalt in navolging van artikel 1, tweede en derde lid, van de richtlijn dat de aldaar genoemde producten (hijs- en hefwerktuigen met een max. snelheid van 0,15 m/s, bouwliften, kabelinstallaties, hijs- en hefwerktuigen van waaruit werkzaamheden kunnen worden verricht, militaire/politiële liften, mijnliften, hijs- en hefwerktuigen van kunstenaars, hijs- en hefwerktuigen ingebouwd in een vervoermiddel, hijs- en hefwerktuigen verbonden met een machine die toegang geven tot een werkplek op die machine, tandradbanen en roltrappen) niet onder de werking van dit besluit vallen.
Het derde lid bepaalt voor de volledigheid, conform het Warenwetbesluit liften (artikel 27a), dat het Warenwetbesluit liften 2016 mede van toepassing is op liften die voorhanden zijn of worden gebruikt in particuliere huishoudens.
Dit artikel bevat de algemene verplichtingen voor installateurs, fabrikanten, gemachtigden van fabrikanten, importeurs, distributeurs en gebruikers (het vierde lid en de artikelen 16 tot en met 23). Aldus ook artikel 4b van het Warenwetbesluit liften.
Deze artikelen bevatten de specifieke verplichtingen voor de installateurs (artikel 3), de fabrikant (artikel 4), de gemachtigde van de fabrikant (artikel 5), de importeur (artikel 6) en de distributeur (artikel 7). De verplichtingen van de distributeur zijn nieuw. In alle gevallen wordt rechtstreeks verwezen naar de specifieke verplichtingen van de richtlijn. Die verplichtingen zijn voldoende duidelijk en, zoals reeds opgemerkt in paragraaf A Algemeen, werken de geadresseerden als regel uitsluitend met de tekst van de richtlijn. Instructies en informatie aangaande veiligheid moeten in ieder geval in de Nederlandse taal worden aangeleverd. De fabrikant en importeur zien daarop toe. De EU-conformiteitsverklaring mag in de Nederlandse of Engelse taal zijn.
Dit artikel regelt, in navolging van artikel 12 van de richtlijn, wanneer een apparaat vermoed wordt EU-conform te zijn.
Dit artikel bevat de procedure ter zake van CE-markering van liften en veiligheidscomponenten voor liften. Het tweede lid bepaalt dat liften en veiligheidscomponenten die niet zijn voorzien van CE-markering of in ander opzicht niet voldoen aan de eisen van dit besluit, onder bepaalde voorwaarden toch mogen worden getoond en gebruikt op handelsbeurzen en tentoonstellingen. Het gaat hierbij om het tonen en gebruiken van liften en veiligheidscomponenten in de handelsketen door de professionele gebruiker. Aldus ook artikel 22 van het Warenwetbesluit liften.
Dit artikel betreft de door de fabrikant te volgen procedure ter zake van de beoordeling van de conformiteit van liften en veiligheidscomponenten en welke documenten hij daarbij moet overleggen aan de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie en in welke taal (namelijk in de Nederlandse taal of een andere door de EU-conformiteitsbeoordelinginstantie geaccepteerde taal). In zijn algemeenheid wordt, zoals dat ook geschiedde in het Warenwetbesluit liften, rechtstreeks verwezen naar de bepalingen van de richtlijn. Artikel 11 bepaalt in welke gevallen de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie tot intrekking van een verklaring of goedkeuring dient over te gaan.
Deze artikelen bevatten de procedure betreffende de aanwijzing van instellingen als EU-conformformiteitsbeoordelingsinstantie en de gronden voor weigering, wijziging, schorsing en intrekking (niet of niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen; toerekenbaar onjuiste informatie verstrekken waardoor zij ten onrechte is aangewezen of onder andere voorwaarden zou zijn aangewezen; dan wel de taken waarvoor zij is aangewezen niet naar behoren nakomen). Dit kan mede zijn ingegeven door onderzoek van de Commissie als bedoeld in artikel 31 van de richtlijn. Ingevolge de artikelen 7a tot en met 7e van de wet is de Minister van SZW bevoegd met betrekking tot de in artikel 1, onderdeel d, van de wet genoemde technische voortbrengselen (waaronder liften) instellingen aan te wijzen die bevoegd zijn tot door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die voortbrengselen voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures. In het verlengde hiervan is de Minister van SZW aanmeldende autoriteit in de zin van de richtlijn (artikel 14). In de praktijk zijn deze taken, zoals reeds opgemerkt in de paragraaf A Algemeen, gemandateerd aan de Inspectie SZW. De aanmelding geschiedt conform artikel 28 van de richtlijn.
Voor de eisen wordt rechtstreeks verwezen naar de bepalingen van de richtlijn (artikel 12, eerste lid).
Onder het Warenwetbesluit liften diende de instelling een beoordeling te laten verrichten door de RvA, waarbij deze gebruik maakte van door SZW vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht, zoals opgenomen in een bijlage bij de Warenwetregeling liften. Er waren 9 instellingen aangewezen en aangemeld. Zoals reeds uitgebreid toegelicht in Paragraaf A Algemeen, is de beoordeling vervangen door accreditatie door de RvA (artikel 12, vierde lid). De SZW-schema’s zijn hiermee vervallen.
Uitgangspunt is dat accreditatie in principe steeds de grondslag is voor de aanwijzing, met dien verstande dat in geval van uitzonderlijke omstandigheden in plaats van accreditatie andere bewijsstukken mogen worden overlegd om conformiteit met de eisen van de richtlijn aan te tonen (vijfde lid van artikel 12). Die uitzonderlijke omstandigheid doet zich in de visie van de regering, gezien ook de uitgangspunten en opzet van de richtlijn, alleen voor als geen nationale accreditatie-instantie meer bevoegd is om de werkzaamheden uit te voeren en er geen andere Europese accreditatie-instantie is die de werkzaamheden kan overnemen.
De EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie mag haar taken uitbesteden, mits met inachtneming van artikel 26 van de richtlijn (artikel 12, derde lid).
De nationale accreditatie-instantie toets op grond van de toepasselijke accreditatienorm en de wettelijke bepalingen of de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de integriteitsbepalingen. Hierbij wordt een systeem audit uitgevoerd, waarbij het schema en aanvullende documenten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie worden getoetst aan de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm en de wettelijke eisen. Tevens wordt een operationele audit uitgevoerd waarbij wordt getoetst of het schema en de aanvullende documenten in de praktijk ook correct worden toegepast. Onderdeel hiervan is een beoordeling door de nationale accreditatie-instantie of de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de integriteitbepalingen als opgenomen in de richtlijn. Hierin wordt geen informatie over de integriteit van individuele bestuurders meegenomen. Dit is, gezien de gevoeligheid, ook niet aan de nationale accreditatie-instantie.
Daarom is er voor gekozen dat de minister van SZW bij signalen over fraude een toets van de individuele bestuurders kan aanvragen op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
De Minister van SZW kan die resultaten meenemen in de afweging om over te gaan tot aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding, schorsen of intrekken van de aanwijzing en aanmelding (artikel 13, derde en vierde lid).
Indien de RvA van plan is een accreditatie te schorsen of in te trekken, of de Minister van SZW van plan is de aanwijzing of, indien toepasselijk, de aanmelding te schorsen of in te trekken, dan informeren de RvA en de Minister van SZW elkaar. Dit met het oog op de consequenties zijn voor de aanwijzing en aanmelding en de accreditatie.
Dit artikel regelt de periodiek door de Minister van SZW (in de praktijk Inspectie SZW) te verrichten controle op het functioneren van EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Aldus ook artikel 2 van het Warenwetbesluit liften.
Het tweede lid regelt de uitwisseling van informatie tussen betrokken partijen (de Minister van SZW, EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie en RvA). Dit wordt nader geregeld bij ministeriele regeling.
De informatie-uitwisseling met de Minister van SZW heeft geen betrekking op gegevens die de RvA, als nationale accreditatie-instantie, alleen mag delen met de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Het derde lid ziet op overdracht van dossiers bij beëindiging van de activiteiten of blijvende intrekking van de aanwijzing en aanmelding.
Het kan voorkomen dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie de activiteiten waarvoor zij is aangewezen en aangemeld, wenst te beëindigen. Dat kan geschieden door actief te verzoeken om intrekking van de aanwijzing, maar ook door geen nieuwe aanwijzing aan te vragen, dus door het laten verstrijken van de looptijd van de aanwijzing. Alvorens op een van deze manieren haar activiteiten te beëindigen (en bij een actief verzoek de aanwijzing en aanmelding kunnen worden ingetrokken), moet de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie in overleg treden met de marktdeelnemer of gebruiker (verder te noemen: klant) over de overdracht van de onderhavige dossiers aan een andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie. Dit alles moet bovendien tijdig gebeuren, dat wil zeggen op een zodanig tijdstip dat de overheveling van dossiers afgerond is voordat de aanwijzing is afgelopen.
Dit alles geldt in gelijke mate als de aanwijzing en aanmelding actief blijvend worden ingetrokken door de Minister van SZW. De Minister van SZW zal bij het blijvend intrekken van de aanwijzing in voorkomend geval een zodanige termijn hanteren, dat de overheveling van dossiers door EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie op zorgvuldige wijze kan geschieden. Daarbij kan de Minister van SZW in voorkomend geval bepalen dat de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie gedurende die periode geen keuringswerkzaamheden meer mag verrichten.
Bij de overheveling van de dossiers is de keuze van de klant leidend. Alleen als er geen andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is draagt zij de dossiers over aan de Minister van SZW. In het Warenwetbesluit liften was dat laatste de hoofdregel.
Dit artikel regelt de uitwisseling van informatie tussen de aannemer en installateur met betrekking tot het nemen van passende maatregelen om de goede werking van een lift te waarborgen. Deze nieuwe verplichting vloeit voort uit artikel 6 van de richtlijn.
Dit artikel betreft de doorwerking van toekomstige wijzigingen van de richtlijn (bijlagen daarvan). Als regel is dat het geval, tenzij bij ministeriele regeling anders wordt bepaald.
Hoofdstuk 3 betreft het zgn. nationale regime, dat wil zeggen de gebruiksfase van liften.
Artikel 18 regelt de verplichting voor de eigenaar van een lift om de lift voorafgaand aan de (eerste) ingebruikneming te laten keuren en de lift vervolgens regelmatig te laten herkeuren door een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie als bedoeld in artikel 26. Dit artikel komt geheel overeen met artikel 17 van het Warenwetbesluit liften.
Artikel 19 regelt dat bij een keuring als bedoeld in artikel 18, ingeval is voldaan aan de keuringseisen, de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie een certificaat van goedkeuring afgeeft. Het certificaat van goedkeuring is een specifieke, op de Warenwetsystematiek toegespitste, invulling van de verklaring van goedkeuring die in de in de geharmoniseerde accreditatienormen wordt geëist. Artikel 20 regelt vervolgens de gevallen waarin een certificaat van goedkeuring kan worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken. Deze bepalingen komen overeen met de artikelen 17a en 17b van het Warenwetbesluit liften.
Deze bepalingen bevatten specifieke verplichtingen die de eigenaar/beheerder of gebruiker van een lift in acht moeten nemen zodat de lift veilig gebruik wordt cq. kan worden.
Artikel 21 bepaalt dat een lift vergezeld gaat van de instructies en het liftenboek, die in ieder geval in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. Ook het certificaat van goedkeuring moet voorhanden zijn. Artikel 22 betreft de zorg voor het correct gebruiken en de goede staat van onderhoud van de lift. Artikel 23 regelt o.a. de maximale belasting bij het vervoer van personen en goederen. Artikel 24 ziet op de veilige inrichting van liftschachten en machinekamers. Artikel 25 tenslotte betreft het buiten gebruik stellen van een niet meer naar behoren functionerende lift.
Deze bepalingen komen geheel overeen met de artikelen 18, 19, 19a, 19b, 20 en 21 van het Warenwetbesluit liften.
Dit artikel bevat de eisen waaraan een instelling moet voldoen wil zij door de Minister van SZW kunnen worden aangewezen als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die belast is met de (gebruiks-)keuringen genoemd in artikel 18. Onder het Warenwetbesluit liften diende een aangewezen keuringsinstelling een beoordeling te laten verrichten door de RvA, waarbij deze gebruik maakte van door SZW vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht, zoals opgenomen in een bijlage bij de Warenwetregeling liften. Zoals reeds uitgebreid toegelicht in Paragraaf A Algemeen, is de beoordeling vervangen door uitsluitend accreditatie door de RvA. In zijn algemeenheid zijn dit dezelfde eisen als die voor de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 12, gelden. Om die reden wordt ter zake in zijn algemeenheid ook verwezen naar het relevante artikel 24 van de richtlijn. Bij het zesde, tiende en elfde lid is dat niet mogelijk. De inhoud van die artikelleden is in aangepaste vorm neergelegd en uitgeschreven in het eerste lid, onderdelen b, c, d en e, derde, vierde en vijfde lid. Dergelijke SZW-schema’s zijn hier niet meer nodig.
Er was en is geen reden om op dit punt onderscheid te maken tussen de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie. Het gaat in alle gevallen om het veilig kunnen gebruiken van liften. Verder zijn veel keuringsinstellingen zowel op nationaal als EU-terrein actief. Ook dat rechtvaardigt een gelijke behandeling ter zake.
Wat betreft de voorwaarde om zelf een schema te ontwikkelen en te gebruiken (eerste lid, onder e, en tweede lid, onder b) zij het volgende opgemerkt. Om te voorkomen dat arbeidsveiligheid ondergeschikt wordt aan het economisch belang van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een geharmoniseerde uitvoering van de conformiteitsbeoordeling gewenst. Daartoe worden conformiteitsbeoordelingsinstanties verplicht om samen te werken en een gezamenlijk schema te hanteren. Een schema bestaat uit drie delen:
1. een beschrijving van «het wat»: object van conformiteitsbeoordeling en de vereisten aan het object;
2. een beschrijving van «het hoe»: de processen, procedures en eventueel de werkwijze die de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie moet volgen, zoals de testmethode en controlefrequentie; en
3. een beschrijving van «het wie»: de vereisten die van toepassing zijn op de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie met betrekking tot bijvoorbeeld hun organisatie, werkwijze, personeel (deskundigheid), apparatuur, rapportage en certificaten. Onder een schema wordt mede verstaan een inspectieschema of een certificatieschema, twee benamingen die in accreditatie veelvuldig worden gebruikt. Om een specifiek schema niet uit te sluiten is in dit besluit gekozen om het begrip «schema» te gebruiken.
Dit artikel regelt de uitbesteding van taken door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en vormt aldus de nationale tegenhanger van artikel 12, derde lid.
Deze artikelen bevatten de procedure betreffende de aanwijzing van instellingen als NL-conformformiteitsbeoordelingsinstantie en de gronden voor weigering, wijziging, schorsing en intrekking (niet of niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen; toerekenbaar onjuiste informatie verstrekken waardoor zij ten onrechte is aangewezen of onder andere voorwaarden zou zijn aangewezen; dan wel de taken waarvoor zij is aangewezen, niet naar behoren nakomen). Ingevolge de artikelen 7a tot en met 7e van de Warenwet is de Minister van SZW bevoegd met betrekking tot de in artikel 1, onderdeel d, van de Warenwet genoemde technische voortbrengselen (waaronder liften) instellingen aan te wijzen die bevoegd zijn tot door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die voortbrengselen voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures.
Onder het Warenwetbesluit liften diende de instelling een beoordeling te laten verrichten door de RvA, waarbij deze gebruik maakte van door SZW vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht, zoals opgenomen in een bijlage bij de Warenwetregeling liften. Er waren 9 instellingen aangewezen (en aangemeld). Zoals reeds uitgebreid toegelicht in Paragraaf A Algemeen, is de beoordeling vervangen door accreditatie door de RvA (artikel 28, tweede lid). Met een uitzondering voor uitzonderlijke omstandigheden. Zie ook bij artikel 13, vijfde lid). De SZW-schema’s zijn hiermee vervallen.
Er was en is geen reden om op dit punt onderscheid te maken tussen de NL-conformformiteitsbeoordelingsinstantie en EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie. Het gaat, zoals reeds opgemerkt, in alle gevallen om het veilig kunnen gebruiken van liften. Daarnaast zijn veel keuringsinstellingen zowel op nationaal als EU-terrein actief.
Dit artikel regelt de periodiek door de Minister van SZW (in de praktijk Inspectie SZW) te verrichten controle op het functioneren van NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Aldus ook artikel 26 van het Warenwetbesluit liften.
Het tweede lid regelt de uitwisseling van informatie tussen betrokken partijen (de Minister van SZW, NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en RvA). Dit wordt verder geregeld bij ministeriele regeling. De informatie-uitwisseling met de Minister van SZW heeft geen betrekking op gegevens die de RvA, als nationale accreditatie-instantie, alleen mag delen met de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Het derde lid ziet op de overdracht van dossiers indien een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie de activiteiten waarvoor zij is aangewezen, beëindigt (door daar actief om te verzoeken of door het laten verstrijken van de looptijd van de aanwijzing), of indien de Minister van SZW actief de aanwijzing blijvend intrekt. Aldus vormt dit artikel de nationale tegenhanger van artikel 15.
Dit betreft een technische aanpassing van artikel 7.4a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Dit artikel bevat een wijziging van de in de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten opgenomen overtredingen, zodat deze thans is gekoppeld aan het Warenwetbesluit liften 2016. De boetebedragen wijzigen niet.
Het beleid voor Europese productregelgeving is in 2008 vastgelegd in het Nieuw wetgevingskader (NWK). Dit kader omvat ondermeer:
– Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218), verder te noemen: Verordening 765/2008; en
– Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PbEU 2008, L 218), verder te noemen: Besluit 768/2008.
Met de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie (Stb. 2009, 455 van 10 november 2009) is uitvoering gegeven aan Verordening 765/2008 en is de positie en de werkzaamheden van de Nationale accreditatie-instantie, voor Nederland de Raad voor Accreditatie, vastgelegd.
Op grond van de Verordening 765/2008 is het de nationale accreditatie-instantie, voor Nederland de Raad voor Accreditatie (verder te noemen: RvA) alleen toegestaan om te accrediteren tegen de geharmoniseerde accreditatienormen die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Met andere woorden: het stelsel van beoordelen zoals dat is geregeld bij of krachtens het Warenwetbesluit machines waarbij de RvA een beoordeling uitvoert anders dan een accreditatie is niet langer toegestaan en moet worden beëindigd.
Omdat ook andere Warenwetbesluiten die onder de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder te noemen: de Minister van SZW) vallen2, in lijn worden gebracht met het Nieuw wetgevend kader (NWK), ligt het in de rede om ook het Warenwetbesluit machines daarmee in overeenstemming te brengen en niet te wachten op een inhoudelijke herziening van de richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PB 2006, L 157) (verder te noemen: Richtlijn 2006/42/EG).
Dat geldt niet alleen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die een taak hebben bij de uitvoering van de richtlijn (de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties; voorheen aangemelde aangewezen instellingen) maar ook voor de conformiteitsbeoordelingsinstanties die een wettelijke taak hebben in de gebruiksfase van bepaalde machines (de NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties; voorheen aangewezen instellingen). Omwille van duidelijkheid en eenheid in de diverse SZW-Warenwetbesluiten wordt in alle Warenwetbesluiten gesproken van EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties en NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties.
Het stroomlijnen van het Warenwetbesluit machines met de overige SZW-Warenwetbesluiten geeft een vereenvoudiging van de regelgeving:
– conformiteitsbeoordelingsinstanties die voor verschillende SZW Warenwetbesluiten zijn of worden aangewezen moeten voldoen aan dezelfde eisen;
– de SZW-beoordeling komt te vervallen. Er is voorzien in een overgangsregime voor de instanties die nu zijn aangewezen op grond van een SZW-beoordeling. De SZW-beoordeling heeft een geldigheidsduur van vier jaren en loopt voor de thans aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstanties af rond januari 2018. Conformiteitsbeoordelingsinstanties kunnen eerder een verzoek tot aanwijzing indienen op grond van hun accreditatie, wat voor hun kostenbesparend kan zijn, omdat zij geen periodieke controle meer hoeven toe te laten voor de SZW-beoordeling. Immers alle conformiteitsbeoordelingsinstanties beschikken naast een SZW-beoordeling over een accreditatie. Met het vervallen van de SZW-beoordeling worden het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht en het werkveldspecifiek certificatieschema ingetrokken.
Verder wordt, in navolging van de andere SZW Warenwetbesluiten, accreditatie als uitgangspunt genomen voor aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding in het Europees registratiesysteem New Approach Notified and Designated Organisations Information System (verder te noemen: Nando) op grond de volgende overwegingen.
– De RvA is bij uitstek geschikt om deze taak te verrichten.
– Het toezicht op de RvA als nationale accreditatie-instantie is geregeld via collegiale toetsing onder leiding van de European co-operation for Accreditation (EA). De EA wordt op haar beurt weer collegiaal getoetst onder leiding van het International Accreditation Forum en de International Laboratory Accreditation Cooperation.
Het Warenwetbesluit machines ging uit van een beoordeling door de RvA. Deze SZW-beoordeling voerde de RvA niet uit niet als nationale accreditatie-instantie. De SZW-beoordeling was daarmee dus geen onderwerp van deze collegiale toetsingen.
De overgang naar accreditatie maakt dat de beoordeling van conformiteitsbeoordelingsinstanties die in aanmerking wensen te komen voor een aanwijzing en, indien toepasselijk, een aanmelding nu wel onderwerp zijn van de collegiale toetsing van de RvA. Het is niet de bedoeling dat de Minister van SZW toezicht houdt op het functioneren van de RvA als nationale accreditatie-instantie. Dat is aan de Minister van Economische Zaken als voor de RvA verantwoordelijke minister.
In uitzonderlijke omstandigheden kan dat echter anders zijn. In dat geval moet er de ruimte zijn voor een potentiële EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie om de geschiktheid op een andere manier aan te tonen (zie verder de toelichting bij artikel 6gb).
Een aanmelding van een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie door de Minister van SZW wordt altijd vooraf gegaan door een aanwijzing eveneens door de Minister van SZW. De aanwijzing wordt openbaar gemaakt in de Staatscourant. De aanmelding wordt openbaar gemaakt in Nando. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie wat betreft de uitvoering van dit Warenwetbesluit bestuursorgaan is (artikel 1:1, eerste lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht). Hij dient zich dus, net zoals zijn rechtsvoorganger, de cki, te houden aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, Wet openbaarheid van bestuur en Wet op de nationale ombudsman.
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie die in aanmerking wenst te komen voor een aanwijzing (NL) of, indien toepasselijk, ook een aanmelding (EU) moet een accreditatie van de RvA overleggen. De RvA accrediteert tegen een geharmoniseerde accreditatienorm die is gepubliceerd in het Official Journal van de Europese Unie. Om te bepalen welke accreditatienorm toepasselijk is, dient de Blue Guide als uitgangspunt. De RvA geeft aan voor welke delen van dit besluit en de Richtlijn 2006/42/EG de accreditatie van toepassing is.
Accreditatie vindt altijd plaats tegen een integrale geharmoniseerde accreditatienorm. Accreditatie tegen uitsluitende delen van een geharmoniseerde accreditatienorm is niet mogelijk. Aanvullende eisen, zoals die zijn opgenomen in sectorale regelingen om specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten kunnen aanleiding zijn dat bepaalde normelementen uit andere geharmoniseerde accreditatienormen dan die waartegen integraal wordt geaccrediteerd een bruikbaar normartikel zijn. Om deze elementen niet uit te sluiten is opgenomen dat accreditatie tegen de van toepassing zijnde geharmoniseerde norm of delen daarvan plaatsvindt. In beginsel geeft een accreditatie tegen de toepasselijke accreditatienorm(en) en met een passende scope het vermoeden van overeenstemming met de eisen voor aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding in Nando. Het is niet de bedoeling dat de Minister van SZW de toetspunten van de accreditatie nog een keer opnieuw beoordeelt.
Alle conformiteitsbeoordelingsinstanties die tot nu toe zijn aangewezen (NL) en, indien toepasselijk, zijn aangemeld (EU) beschikken, zoals opgemerkt, naast een SZW-beoordeling ook over een toepasselijke accreditatie. Dit besluit strekt tot het in lijn brengen van de regels met de Verordening 765/2008. Daarmee vervalt het schema voor aanwijzing en toezicht op de instellingen voor EU-conformiteitsbeoordelingsprocedures, zoals deze opgenomen was in de bijlage bij de Warenwetregeling machines.
Verder wordt per 20 april 2016 het schema voor aanwijzing en toezicht op de instellingen ten behoeve van keuringen van machines in de gebruiksfase, zoals opgenomen in de bijlage van de Warenwetregeling machines, ingetrokken. Voor de NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties geldt dat zij vanaf 20 april 2016 zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een schema (zie artikel 6h, eerste lid, onder c). Mocht een dergelijk schema niet zijn gerealiseerd bij de inwerkingtreding van dit besluit, dan moeten de instellingen willen zij aangewezen kunnen worden, het schema, zoals dat was opgenomen in de bijlage bij het Warenwetbesluit machines, blijven hanteren (stand van de wetenschap). Dit is in praktische zin op te lossen als de schemabeheerder de SZW schema’s overneemt, bevriest en publiekelijk en kosteloos toegankelijk maakt op het moment dat de dit besluit in werking treedt. De RvA zal daar op toetsen.
SZW en VWS zijn overeengekomen dat deze lijn wordt gevolgd zonder onderscheid te maken wie, SZW of VWS, de aanwijzing en aanmelding van een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie verzorgt en zonder onderscheid te maken naar de toepassing van machines (voor professioneel gebruik of gebruik door consumenten).
Van het beleid inzake vaste verandermomenten van regelgeving wordt afgeweken aangezien het hier een nadere implementatie van Europese regelgeving betreft.
De redactionele opmerkingen van de RvA zijn daar waar mogelijk overgenomen. Ook de redactionele opmerkingen van de Inspectie SZW en de betrokken beheerstichtingen zijn daar waar mogelijk overgenomen. Het Regulier Overleg Warenwet heeft te kennen gegeven geen commentaar te hebben.
Voor de EU- en NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn de gevolgen beperkt en in ieder geval niet kostenverhogend, omdat:
1. regels vereenvoudigen;
2. de SZW-beoordeling vervalt;
3. versterking van het gelijk speelveld voor EU- en NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties doordat gelijke eisen gelden voor alle conformiteitsbeoordelingsinstanties die door de minster van SZW worden en zijn aangewezen;
4. de eisen tussen de verschillende SZW-Warenwetbesluiten worden geharmoniseerd.
De inhoudelijke eisen aan machines veranderen niet.
Dit betreft redactionele en technische wijzigingen die voortvloeien uit het nieuwe Hoofdstuk 5, zoals opgenomen in onderdeel D.
Deze artikelen bevatten de procedure betreffende de aanwijzing van instellingen als EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie en de gronden voor weigering, wijziging, schorsing en intrekking (niet of niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen; toerekenbaar onjuiste informatie verstrekken waardoor zij ten onrechte is aangewezen of onder andere voorwaarden zou zijn aangewezen; dan wel de taken waarvoor zij is aangewezen, niet naar behoren nakomen). Ingevolge de artikelen 7a tot en met 7e van de wet is de Minister van SZW bevoegd met betrekking tot de in artikel 1, onderdeel d, van de wet genoemde technische voortbrengselen (waaronder machines) instellingen aan te wijzen die bevoegd zijn tot door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die voortbrengselen voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures. In het verlengde hiervan is de Minister van SZW aanmeldende autoriteit in de zin van de richtlijn (artikel 6gd). In de praktijk zijn deze taken, zoals reeds opgemerkt in de paragraaf A. Algemeen, gemandateerd aan de Inspectie SZW.
De in artikel 6g, eerste lid, opgenomen eisen zijn eisen zoals die ook gelden voor EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties in de andere SZW-Warenwetbesluiten. Zie de artikelen 12 en 26 van het Warenwetbesluit liften 2016.
Ingevolge artikel 6h (oud) van het Warenwetbesluit machines diende de instelling een beoordeling te laten verrichten door de RvA, waarbij deze gebruik maakte van de door SZW vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht. Er waren 7 aangewezen en aangemeld. Zoals reeds uitgebreid is toegelicht in Paragraaf A Algemeen, is deze beoordeling vervangen door accreditatie door de RvA (artikel 6gb, tweede lid). De SZW-schema’s zijn hiermee vervallen.
De EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie mag haar taken uitbesteden mits de dochter of onderaannemer voldoet aan dezelfde eisen die aan het functioneren van de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie worden gesteld en overigens aan het bepaalde in artikel 6gb is voldaan. Dit spoort met de uitbesteding van taken door de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties in de andere SZW Warenwetbesluiten (artikel 6ga).
Uitgangspunt is dat accreditatie in principe steeds de grondslag is voor de aanwijzing, met dien verstande dat in geval van uitzonderlijke omstandigheden in plaats van accreditatie andere bewijsstukken mogen worden overlegd om conformiteit met de eisen van de richtlijn aan te tonen (derde lid van artikel 6gb). Die uitzonderlijke omstandigheid doet zich in de visie van de regering, gezien ook de uitgangspunten en opzet van de richtlijn, alleen voor als geen nationale accreditatie-instantie meer bevoegd is om de werkzaamheden uit te voeren en er geen andere Europese accreditatie-instantie is die de werkzaamheden kan overnemen.
De nationale accreditatie-instantie toetst op grond van de toepasselijke accreditatienorm en de wettelijke bepalingen of de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de integriteitsbepalingen. Hierbij wordt een systeem audit uitgevoerd, waarbij het schema en aanvullende documenten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie worden getoetst aan de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm en de wettelijke eisen. Tevens wordt een operationele audit uitgevoerd waarbij wordt getoetst of het schema en de aanvullende documenten in de praktijk ook correct worden toegepast. Onderdeel hiervan is een beoordeling door de nationale accreditatie-instantie of de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de integriteitbepalingen als opgenomen in de richtlijn. Hierin wordt geen informatie over de integriteit van individuele bestuurders meegenomen. Dit is, gezien de gevoeligheid, ook niet aan de nationale accreditatie-instantie.
Daarom is er voor gekozen dat de minister van SZW bij signalen over fraude een toets van de individuele bestuurders kan aanvragen op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
De Minister van SZW kan de resultaten meenemen in de afweging om over te gaan tot aanwijzing en, indien toepasselijk, aanmelding, schorsen of intrekken van de aanwijzing en, indien toepasselijk, de aanmelding (artikel 6gc).
Indien de RvA van plan is een accreditatie te schorsen of in te trekken, of de Minister van SZW van plan is de aanwijzing of, indien toepasselijk, de aanmelding te schorsen of in te trekken, dan informeren de RvA en de Minister van SZW elkaar met het oog op de consequenties voor de aanwijzing, indien toepasselijk, de aanmelding en de accreditatie.
Dit artikel regelt de periodiek door de Minister van SZW (in de praktijk Inspectie SZW) te verrichten controle op het functioneren van EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Aldus ook artikel 6j (oud) van het Warenwetbesluit machines.
Het tweede lid regelt de uitwisseling van informatie tussen betrokken partijen (Minister van SZW, EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie en RvA). Dit wordt nader geregeld bij ministeriele regeling. De informatie-uitwisseling met de Minister van SZW heeft geen betrekking op gegevens die de RvA, als nationale accreditatie-instantie, alleen mag delen met de EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties en EU-keuringsdiensten van gebruikers.
Het derde lid ziet op overdracht van dossiers bij beëindiging van de activiteiten of blijvende intrekking van de aanwijzing en aanmelding.
Het kan voorkomen dat een EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie de activiteiten waarvoor zij is aangewezen en aangemeld, wenst te beëindigen. Dat kan geschieden door actief te verzoeken om intrekking van de aanwijzing, maar ook door geen nieuwe aanwijzing aan te vragen, dus door het laten verstrijken van de looptijd van de aanwijzing. Alvorens op een van deze manieren haar activiteiten te beëindigen (en bij een actief verzoek de aanwijzing en aanmelding kunnen worden ingetrokken), moet de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie in overleg treden met de marktdeelnemer of gebruiker (verder te noemen: klant) over de overdracht van de onderhavige dossiers aan een andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie. Dit alles moet bovendien tijdig gebeuren, dat wil zeggen op een zodanig tijdstip dat de overheveling van dossiers afgerond is voordat de aanwijzing is afgelopen.
Dit alles geldt in gelijke mate als de aanwijzing en aanmelding actief blijvend worden ingetrokken door de Minister van SZW. De Minister van SZW zal bij het blijvend intrekken van de aanwijzing in voorkomend geval een zodanige termijn hanteren, dat de overheveling van dossiers door EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie op zorgvuldige wijze kan geschieden. Daarbij kan de Minister van SZW in voorkomend geval bepalen dat de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie gedurende die periode geen keuringswerkzaamheden meer mag verrichten.
Bij de overheveling van de dossiers is de keuze van de klantleidend. Alleen als er geen andere EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie is, draagt zij de dossiers over aan de Minister van SZW. In het Warenwetbesluit machines was dat laatste de hoofdregel.
Dit artikel bevat de eisen waaraan een instelling moet voldoen wil zij door de Minister van SZW kunnen worden aangewezen als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie, die belast is met keuringen in de gebruiksfase als opgenomen in Hoofdstuk 4 van het Warenwetbesluit machines. In zijn algemeenheid zijn dit dezelfde eisen als die voor de EU-conformiteitsbeoordelingsinstantie, bedoeld in artikel 6g, gelden. Om die reden wordt ter zake in zijn algemeenheid ook verwezen naar dat artikel. Bij artikel 6g, eerste lid, onder n en o, is dat niet mogelijk De inhoud van die onderdelen is in aangepaste vorm neergelegd en uitgeschreven in het eerste lid, onder b en c, het derde en vierde lid.
Er was en is geen reden om op dit punt onderscheid te maken tussen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties en EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Het gaat in alle gevallen om het veilig kunnen gebruiken van machines. Verder zijn veel keuringsinstellingen zowel op nationaal als EU-terrein actief. Ook dat rechtvaardigt een gelijke behandeling ter zake.
Wat betreft de voorwaarde om zelf een schema te ontwikkelen en te gebruiken (eerste lid, onder c, en tweede lid, onder b) zij het volgende opgemerkt. Om te voorkomen dat arbeidsveiligheid ondergeschikt wordt aan het economisch belang van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een geharmoniseerde uitvoering van de conformiteitsbeoordeling gewenst. Daartoe worden conformiteitsbeoordelingsinstanties verplicht om samen te werken en een gezamenlijk schema te hanteren. Een schema bestaat uit drie delen:
1. een beschrijving van «het wat»: object van conformiteitsbeoordeling en de vereisten aan het object;
2. een beschrijving van «het hoe»: de processen, procedures en eventueel de werkwijze die de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie moet volgen, zoals de testmethode en controlefrequentie; en
3. een beschrijving van «het wie»: de vereisten die van toepassing zijn op de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie met betrekking tot bijvoorbeeld hun organisatie, werkwijze, personeel (deskundigheid), apparatuur, rapportage en certificaten. Onder een schema wordt mede verstaan een inspectieschema of een certificatieschema, twee benamingen die in accreditatie veelvuldig worden gebruikt. Om een specifiek schema niet uit te sluiten is in dit besluit gekozen om het begrip «schema» te gebruiken.
Dit artikel regelt de uitbesteding van taken door de NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en vormt aldus de nationale tegenhanger van artikel 6ga.
Deze artikelen bevatten de procedure betreffende de aanwijzing van instellingen als NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en de gronden voor weigering, wijziging, schorsing en intrekking (niet of niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen; toerekenbaar onjuiste informatie verstrekken waardoor zij ten onrechte is aangewezen of onder andere voorwaarden zou zijn aangewezen; dan wel de taken waarvoor zij is aangewezen, niet naar behoren nakomen). Ingevolge de artikelen 7a tot en met 7e van de Warenwet is de Minister van SZW bevoegd met betrekking tot de in artikel 1, onderdeel d, van de Warenwet genoemde technische voortbrengselen (waaronder liften) instellingen aan te wijzen die bevoegd zijn tot door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die voortbrengselen voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures.
Onder het Warenwetbesluit machines diende de aangewezen instelling een beoordeling te laten verrichten door de RvA, waarbij deze gebruik maakte van door SZW vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht. Er waren 7 instellingen aangewezen (en aangemeld). Zoals reeds toegelicht in Paragraaf A Algemeen, is de beoordeling vervangen door accreditatie door de RvA (artikel 6hb, tweede lid. Met de uitzondering voor uitzonderlijke omstandigheden. Zie ook bij artikel 6gb, derde lid). De SZW-schema’s zijn hiermee vervallen.
Er was en is geen reden om op dit punt onderscheid te maken tussen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties en EU-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Het gaat, zoals reeds opgemerkt, in alle gevallen om het veilig kunnen gebruiken van machines. Daarnaast zijn veel keuringsinstellingen zowel op nationaal als EU-terrein actief.
Dit artikel regelt de periodiek door de Minister van SZW (in de praktijk Inspectie SZW) te verrichten controle op het functioneren van NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties. Aldus ook artikel 6j (oud) van het Warenwetbesluit machines.
Het tweede lid regelt de uitwisseling van informatie tussen betrokken partijen (de Minister van SZW, NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie en RvA) en de overdracht van dossiers indien een NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie de activiteiten waarvoor zij is aangewezen, beëindigt (door daar actief om te verzoeken of door het laten verstrijken van de looptijd van de aanwijzing), of indien de Minister van SZW actief de aanwijzing blijvend intrekt, door artikel 6gd, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Zoals reeds opgemerkt in Paragraaf A Algemeen wordt het schema voor aanwijzing en toezicht op de instellingen ten behoeve van keuringen van machines, zoals opgenomen in de bijlage van de Warenwetregeling machines, ingetrokken. Voor de zekerheid is in artikel 7c van het Warenwetbesluit machines voorzien in een overgangsbepaling voor de huidige aangewezen en aangemelde aangewezen instellingen. Zie ook Paragraaf A, onder Algemeen.
Deze overgangsbepalingen geeft uitvoering aan artikel 44 van de richtlijn. De artikelen 34 tot en met 39 hebben betrekking op liften en veiligheidscomponenten voor liften die al in de handel werden gebracht en in bedrijf werden gesteld voorafgaand aan richtlijn 96/16/EG en onder de werking van het overgangsartikel 15 van genoemde richtlijn vielen. Het betreft hier een voortzetting van de in het Warenwetbesluit liften opgenomen overgangsartikelen 28 (thans 39), 28a (thans 38), 28b (thans 37), 28c (thans 35) en 28d (thans 36). De artikelen zijn geherschikt conform de in de artikelen genoemde data. Dit laat uiteraard onverlet dat er periodiek opnieuw gekeurd dient te worden. Zij het tegen eerdere, oude keuringsnormen (verkrijgbaar bij het NEN-instituut).
Voor de huidige aangewezen instellingen is een overgangsbepaling opgenomen wat betreft de geldigheid van de huidige SZW-beoordeling en aanwijzing voor de maximale looptijd ervan. De oorspronkelijke oude aanwijzing blijft van kracht totdat de accreditatie is afgerond dan wel de looptijd van de aanwijzing is verstreken. Zie ook Paragraaf A, onder Algemeen.
Ingevolge het eerste lid van artikel 42 treden de bepalingen betreffende de aanwijzingsprocedure voor conformiteitsbeoordelingsinstanties op het terrein van liften vrijwel direct in werking. Dit maakt het mogelijk voor de huidige certificerende en keuringsinstanties om de nieuwe procedure al in gang te zetten, zodat hun aanwijzing (NL-) dan wel, indien van toepassing, aanmelding als (EU-) conformiteitsbeoordelingsinstantie rond kan zijn op het moment dat het nieuwe keuringsregime in volle omvang in werking treedt, te weten 20 april 2016 (conform de artikelen 45 en 47 van de richtlijn).
De datum van 20 april 2016 geldt ook voor de wijzigingen van het Warenwetbesluit machines.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Warenwetbesluit explosieveilig materieel,
Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm,
Warenwetbesluit drukapparatuur,
Warenwetbesluit liften.
Warenwetbesluit explosieveilig materieel,
Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm,
Warenwetbesluit drukapparatuur,
Warenwetbesluit liften.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-81.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.