Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 169 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2016, 169 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Saatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2015, nr. 2015-0000306341;
Gelet op de artikelen 38b, eerste lid, onderdelen d en e, en derde lid, 38d, negende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 januari 2016, nr. W12.15.0462/III);
Gezien het nader rapport van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 april 2016, nr. 2016-0000084872;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In het Besluit Wfsv wordt na hoofdstuk 2a een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die deel heeft uitgemaakt van de doelgroep van het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra, nadat hij zich daartoe schriftelijk meldt bij het UWV om opgenomen te worden in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d, eerste lid, van de Wfsv.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien die persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
1. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen:
a. de persoon die op de laatste dag van de periode waarin hij onderwijs genoot, deel uitmaakt van de doelgroep van:
1º. een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;
2º. de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
en van wie op eigen verzoek op of na 18 juli 2015 door UWV het arbeidsvermogen is beoordeeld en door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
b. de persoon, die op 31 december 2014 een geldende indicatiebeschikking had op grond van artikel 11 van de Wet sociale werkvoorziening zoals die wet op die dag luidde, waarvan de geldigheid op of na 1 januari 2015 is verstreken en die geen geïndiceerde is blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening, zoals die wet met ingang van 1 januari 2015 luidt;
c. de persoon, die op of na 1 juli 2015 een aanvraag heeft ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en van wie door UWV is vastgesteld dat hij niet een jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet, en dat hij tevens niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet;
d. de persoon, niet zijnde een persoon als bedoeld in onderdeel a, b of c, die door het college wordt ondersteund bij de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, van wie op eigen verzoek door UWV is beoordeeld en door UWV is vastgesteld dat hij wegens ziekte of gebrek niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
2. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 juli 2015 het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde onderwijs geheel of gedeeltelijk genoot en in die periode tevens dat onderwijs heeft beëindigd, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
3. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die in de periode van 10 september 2014 tot en met 31 december 2014 de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde aanvraag heeft ingediend voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, maar van wie door UWV is vastgesteld dat geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
4. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde aanvraag heeft ingediend voor een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, maar van wie door UWV is vastgesteld dat hij niet een jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
5. Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, wordt aangewezen de persoon die voor 10 september 2014 een aanvraag heeft ingediend voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten maar van wie door UWV heeft vastgesteld dat geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan op grond van het enkele feit dat die persoon voor 1 januari 2015 de leeftijd van achttien jaar, bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, nog niet heeft bereikt, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
1. Onder een voorziening als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, wordt verstaan:
a. de vervoersvoorziening, de intermediaire activiteit, de meeneembare voorziening of de noodzakelijke persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet WIA;
b. de voorzieningen, die het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling en heeft verstrekt op grond van artikel 10 van de Participatiewet.
2. De vaststelling door het UWV dat een persoon een arbeidsbeperkte is, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, vindt plaats op verzoek van het college van burgemeester en wethouders dan wel op aanvraag van betrokkene zelf.
Het Besluit SUWI wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c» vervangen door: artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b, onderdeel c, onderdeel d, onderscheidenlijk onderdeel e, tweede lid.
2. Aan het artikel worden vijf leden toegevoegd, luidende:
3. De registratie van een arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 2.24 van het Besluit Wfsv, is geldig zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel 2.24, met dien verstande dat de registratie eindigt ten aanzien van die arbeidsbeperkte:
a. indien betrokkene aan het werk gaat en het college vaststelt dat hij niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6 van de Participatiewet, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop het college die vaststelling doet;
b. indien het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 10d van de Participatiewet vaststelt dat betrokkene niet langer behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6 van de Participatiewet, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop het college die vaststelling doet, met dien verstande dat de registratie niet eindigt indien van betrokkene door de gemeente is vastgesteld dat hij nog wel medisch uren beperkt is als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, van de Participatiewet;
c. indien het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 6b, eerste lid, van de Participatiewet vaststelt dat betrokkene niet langer medisch urenbeperkt is, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop het college die vaststelling doet, met dien verstande dat de registratie niet eindigt indien betrokkene nog wel behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 6 van de Participatiewet.
4. De registratie van een arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 2.25 van het Besluit Wfsv is geldig zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel 2.25, met dien verstande dat de registratie eindigt ten aanzien van die arbeidsbeperkte indien die niet meer aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.25 van het Besluit Wfsv voldoet, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop niet meer aan die voorwaarden wordt voldaan.
5. De registratie van een arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 2.25 van het Besluit Wfsv is geldig zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat artikel 2.25, met dien verstande dat de registratie eindigt ten aanzien van die arbeidsbeperkte indien UWV aan het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van die arbeidsbeperkte adviseert dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en dat het college dit op grond van artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet heeft vastgesteld, op de dag direct volgend op die vaststelling.
6. De registratie van een arbeidsbeperkte, die zowel op grond van artikel 2.25, tweede, derde, vierde of vijfde lid van het Besluit Wfsv als op grond van artikel 2.24 van het Besluit Wfsv is opgenomen in de registratie, is geldig zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd die artikelleden, met dien verstande dat de registratie eindigt ten aanzien van die arbeidsbeperkte indien de persoon zelf verzoekt de registratie te beëindigen, op de dag direct volgend op dat verzoek.
7. De registratie van de arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv is geldig zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, met dien verstande dat de registratie eindigt ten aanzien van die arbeidsbeperkte indien die niet meer aan die voorwaarden voldoet, op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum waarop niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan.
B
Aan artikel 3.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in afwijking van het zevende lid uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie met behulp van een voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet of op grond van artikel 35 van de Wet WIA kan uitvoeren.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 21 april 2016
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Uitgegeven de negenentwintigste april 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Op 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden.
In het sociaal akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners afspraken gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 100.000 extra banen. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 25.000 extra banen. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Afgesproken is dat als de afgesproken aantallen extra banen niet worden gerealiseerd, de bepalingen over de quotumheffing na overleg met sociale partners en gemeenten in werking kunnen treden.
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten bevat onder andere een uitgewerkte quotumregeling en de mogelijkheid deze te activeren. Na activering geeft het quotumpercentage het percentage van het totaal aantal verloonde uren dat een werkgever voor wie dit percentage geldt, door iemand uit de doelgroep moet laten invullen. Voldoet een werkgever aan het quotumpercentage, dan is geen quotumheffing verschuldigd. Voldoet een werkgever niet aan dit percentage, dan wordt het (quotum)tekort (vastgesteld in te verlonen uren) omgerekend naar het aantal niet ingevulde arbeidsplaatsen. De quotumheffing bedraagt vervolgens 5.000 euro per niet ingevulde arbeidsplaats.
In de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is geregeld dat gemeenten aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vragen om de doelgroepbeoordeling te doen voor de mensen die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren, en van wie zij verwachten dat deze mensen niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen.
De doelgroep voor de banenafspraak bestaat uit de volgende vier groepen:
1. Mensen die onder de Participatiewet vallen en die geen WML kunnen verdienen.
2. Mensen met een Wsw-indicatie.
3. Wajongers met arbeidsvermogen.
4. Mensen met een Wiw-baan of ID-baan.
Tijdens de behandeling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten bleek dat de Tweede Kamer het wenselijk vond om bij de beoordeling voor de banenafspraak waar mogelijk gebruik te maken van beschikbare informatie op basis van eerdere indicaties en andere beschikbare informatie (amendement Schouten c.s.1).
Tijdens de Kamerbehandeling bleek verder een breed gedragen wens om de doelgroep uit te breiden. Ook wilde de Kamer voorkomen dat de additionele groep de vier al bestaande doelgroepen voor de banenafspraak zou verdringen (amendement Van Weyenberg c.s.2).
De aantallen van de banenafspraak zijn gebaseerd op de vrijwillige afspraak van sociale partners. Het kabinet en ook de Tweede Kamer, zijn positief over deze afspraak. Met deze afspraak hebben sociale partners immers getoond dat zij verantwoordelijkheid hebben genomen om mensen met een arbeidsbeperking meer kansen op de arbeidsmarkt te geven. Het is niet aan het kabinet, noch aan de Tweede Kamer om deze vrijwillige afspraak te veranderen. Een uitbreiding van de doelgroep zonder aanpassing van de omvang van het aantal banen, zou verdringing tot gevolg kunnen hebben. Daarom vindt de uitbreiding van de doelgroep niet al tijdens de banenafspraak plaats, maar uitsluitend tijdens de quotumheffing. Bij de quotumheffing is het namelijk wel mogelijk om rekening te houden met de toegenomen doelgroep, namelijk door deze groep mee te nemen in de berekening van het quotumpercentage en zo het quotumpercentage naar boven bij te stellen.
Dit besluit vult in de eerste plaats artikel 38b, eerste lid, onderdeel d van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) nader in. Dit besluit werkt in de tweede plaats de uitbreiding van de doelgroep nader uit als de quotumheffing wordt geactiveerd, zoals is opgenomen in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv.
Met de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten heeft de regering inhoud gegeven aan haar ambitie om mensen met een arbeidsbeperking meer kansen op een reguliere baan te geven. Ook de betrokken partijen, sociale partners, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de gemeenten onderschrijven dit belang. Met deze partijen is afgesproken dat UWV beoordeelt of mensen tot de doelgroep van de banenafspraak of quotumheffing behoren. UWV heeft een doelgroepregister ingericht waarin alle mensen die tot de doelgroep behoren worden opgenomen. Dit doelgroepregister is belangrijk om de afspraken voor de extra banen te verwezenlijken. In het doelgroepregister zijn al de mensen opgenomen die in de Wajong zitten, mensen met een Wsw-indicatie en mensen met en Wiw of ID-baan. Deze groepen worden aangevuld met de mensen die onder de gemeentelijke verantwoordelijk vallen op grond van de Participatiewet. Het is belangrijk dat het doelgroepregister zo snel mogelijk goed gevuld wordt met ook deze laatstgenoemde doelgroep.
In de eerste maanden van 2015 bleek dat gemeenten nog in onvoldoende mate mensen die onder de Participatiewet vallen, hebben aangemeld voor een doelgroepbeoordeling. Een belangrijke oorzaak daarvoor is dat met name weinig jongeren die voor een deel potentieel tot de doelgroep horen, voor een beoordeling zijn aangemeld. Het gaat met name om schoolverlaters van het praktijkonderwijs (pro), het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en de mbo-entree opleidingen. Het is van belang dat de mensen met een arbeidsbeperking, en zeker ook de kwetsbare groep schoolverlaters van deze scholen, in beeld blijven. Om te voorkomen dat zij nadat zij hun school hebben afgerond, tussen de wal en het schip vallen.
Ook is het belangrijk dat bij de beoordeling gebruik wordt gemaakt van de informatie waarover UWV al beschikt op grond van de beoordeling van andere aanvragen, waarvoor UWV ook een beoordeling op arbeidsvermogen heeft uitgevoerd, bijvoorbeeld de beoordeling van een aanvraag voor de Wajong. Verder is het belangrijk om gebruik te maken van de kennis waarover de scholen van deze jongeren beschikken. Bij de aanvraag voor een beoordeling op arbeidsvermogen gebruikt UWV dan ook, zoals de gangbare praktijk was bij de aanvragen voor een Wajonguitkering, de informatie die scholen ten behoeve van de beoordeling kunnen aanleveren. Als UWV deze beschikbare informatie bij de beoordeling kan betrekken, wordt ook overbodige bureaucratie vermeden en worden betrokkenen niet onnodig meerdere keren geconfronteerd om dezelfde gegevens te verstrekken.
Over bovengenoemde punten heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met de partijen van de Werkkamer bestaande uit de VNG, de sociale partners en UWV gesproken over deze onderwerpen en daarover in mei en november 2015 afspraken gemaakt.
De afspraken waarover de staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer op 8 mei 20153 heeft geïnformeerd hebben als doel om het werkproces voor de beoordeling beter te stroomlijnen en ervoor te zorgen dat aanvragen voor verschillende indicaties, die alle het arbeidsvermogen van een belanghebbende betreffen, zo veel mogelijk gecombineerd kunnen verlopen. De afspraken beogen verder dat UWV waar mogelijk gebruik kan maken van beschikbare indicaties en informatie over het arbeidsvermogen van belanghebbende. Dit nieuwe werkproces is aanvullend op het al bestaande werkproces, waarbij gemeenten UWV kunnen verzoeken om een beoordeling voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (en eventueel andere beoordelingen) uit te voeren. Deze mogelijkheid blijft bestaan.
Dit besluit vult de mogelijkheid nader in dat burgers zelf een verzoek bij UWV indienen om een beoordeling voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (en eventueel andere beoordelingen) uit te voeren.
Dit geldt niet alleen voor de specifieke groepen schoolverlaters. Ook andere belanghebbenden met een arbeidsbeperking behorend tot de doelgroep van de Participatiewet, kunnen zich met onderbouwing en eventuele aanvullende informatie waarover zij al beschikken, rechtstreeks tot UWV wenden om een beoordeling voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten aan te vragen.
Uitgangspunt van het aangepaste werkproces is dus een gecombineerde beoordeling van het arbeidsvermogen van de belanghebbende. Voor deze gecombineerde beoordeling kijkt UWV of iemand behoort tot de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. En als dit niet het geval is, of iemand mogelijk recht heeft op Wajong 2015. Deze gecombineerde beoordeling maakt het mogelijk dat UWV zoveel mogelijk in één beoordeling en met gebruikmaking van alle relevante informatie beoordeelt of betrokkene arbeidsvermogen heeft. Dit uitgangspunt bevordert een eenduidige procesgang die in het voordeel is van alle partijen. Degene die aanvraagt hoeft informatie niet twee of meer keer te verstrekken. En voor de beoordeling kan zo veel mogelijk geprofiteerd worden van de informatie die bij de scholen en gemeenten al beschikbaar is. Burgers en gemeenten houden de mogelijkheid om voor een specifieke regeling of beoordeling een verzoek bij UWV in te dienen.
Op basis van die beoordeling kan UWV vaststellen of betrokkene tot de doelgroep van de banenafspraak of quotumheffing behoort, en opgenomen kan worden in het doelgroepregister. Een andere uitkomst kan zijn dat betrokkene geen arbeidsvermogen heeft en recht heeft op de Wajong 2015. Indien na beoordeling voor de Wajong 2015 blijkt dat een betrokkene geen recht heeft op Wajong 2015, omdat UWV niet vast kan stellen dat iemand duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, wordt hij in het doelgroepregister opgenomen. UWV informeert betrokkenen over de uitkomsten van de beoordeling.
Verder informeert UWV, als de betrokkene onder de doelgroep van de gemeente valt, de gemeente over de uitkomsten. De gemeente kan op grond daarvan zo nodig vervolgstappen zetten met het oog op de ondersteuning van betrokkene. Als UWV signaleert dat een persoon mogelijk uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, dan geeft UWV een signaal door aan de gemeente waarin hij/zij woont. De gemeente kan dan besluiten om UWV te verzoeken om een advies voor beschut werk af te geven.
UWV werkt sinds juli 2015 via de nieuwe werkprocessen uit de brief van 8 mei 2015. Een van de afspraken rondom de nieuwe werkprocessen is ook dat alle betrokken partijen bezien of de afspraken resultaten hebben en of deze resultaten zouden moeten leiden tot nieuwe aanpassingen. Inmiddels is gebleken is dat er voor de groep leerlingen uit het vso voldoende en eenduidige gegevens beschikbaar zijn om hen zonder een beoordeling door UWV op te nemen in het doelgroepregister banenafspraak. De staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer op 27 november 2015 geïnformeerd over de nadere bestuurlijke afspraken met de partijen van de Werkkamer4. Deze aanpassing maakt daarvan onderdeel uit. Om deze reden worden (voormalige) leerlingen uit het vso nadat zij zichzelf hebben aangemeld voor het doelgroepregister, zonder beoordeling in het doelgroepregister opgenomen. UWV stelt vast of iemand onderwijs op een vso-school heeft genoten. Indien UWV dit niet kan vaststellen, beoordeelt UWV iemand alsnog voor de banenafspraak. Het is van belang dat alleen leerlingen in het doelgroepregister komen die beschikken over arbeidsvermogen en ook de wens hebben om in het doelgroepregister te staan. Vso-leerlingen melden zich dus via een aanvraag zelf aan voor het doelgroepregister. Zo komen er alleen leerlingen in het doelgroepregister die in het register willen worden opgenomen. Ook blijft het mogelijk dat vso-leerlingen die dit wensen, een aanvraag voor een doelgroepbeoordeling doen.
Als vso-leerlingen in aanmerking menen te komen voor een uitkering op grond van de Wajong 2015, kunnen zij dit kenbaar maken bij deze aanvraag. Zij krijgen dan een Wajong-beoordeling. Zo komen er geen leerlingen in het doelgroepregister die aanspraak kunnen maken op Wajong 2015.
Door de nieuwe werkwijze voor de groepen schoolverlaters van het speciaal onderwijs heeft UWV in de maanden na het einde van het schooljaar 2014–2015 te maken gekregen met relatief veel verzoeken om beoordelingen.
Vanwege het grote belang te voorkomen dat een kwetsbare groep (voormalige) leerlingen tussen wal en schip terecht zouden komen, met het gevaar dat zij niet meer in beeld zouden zijn als potentiële gegadigden voor de banenafspraak, wordt voor een specifieke groep een andere werkwijze gevolgd. Het gaat om de groep voormalige leerlingen die tussen 10 september 2014 en 17 juli 2015 (de laatste dag waarop ze in 2015 op school hebben kunnen zitten) het onderwijs hebben verlaten. Een groep dus die voor een deel het onderwijs al enige tijd had verlaten toen de nieuwe werkafspraken van de Werkkamer werden uitgewerkt.
Voor een aangepaste werkwijze voor deze specifieke groep is ook gekozen vanwege de wens van de partijen in de Werkkamer om snel met de uitwerking en de uitvoering van de afspraken aan de slag te gaan.
Voor deze specifieke groep geldt dat hun aanmelding voor het doelgroepregister via de scholen is verlopen. UWV heeft de scholen gevraagd de leerlingen die het betreft vooraf te informeren over wat dit voor hun betekent. Deze leerlingen worden tijdelijk zonder beoordeling in het doelgroepregister opgenomen. Nadat UWV de aanmelding heeft ontvangen, stuurt UWV de (voormalige) leerling een bevestiging dat hij hierin is opgenomen. Ook ontvangt hij extra informatie over de banenafspraak. In een later stadium beoordeelt UWV of de leerling tot de doelgroep van de banenafspraak behoort. Als voor die tijd blijkt dat er bij betrokkene toch onduidelijkheid bestaat over de tijdelijke opname in het doelgroepregister, informeert UWV deze persoon hier nader over. Voor de groepen (voormalige)-leerlingen uit het vso die via de scholen zijn aangemeld, hanteert UWV dezelfde werkwijze als voor de (voormalige) leerlingen van vso-scholen die zelf een verzoek hebben ingediend bij UWV om opgenomen te worden in het doelgroepregister.
Ook de mensen die tussen 10 september 2014 en 30 juni 2015 een aanvraag hebben ingediend voor de Wajong, maar van wie UWV heeft vastgesteld dat zij geen aanspraak kunnen maken op een uitkering of voorziening op grond van de Wajong, worden tijdelijk in het doelgroepregister opgenomen.
Dit zelfde geldt voor een heel beperkte groep personen die voor 10 september 2014 een aanvraag Wajong heeft ingediend. Deze personen zijn vanwege een administratieve reden afgewezen, namelijk omdat zij pas in 2015 de leeftijd van 18 jaar zouden bereiken. In totaal gaat het om 291 mensen (zie artikel 2.25, vijfde lid, Besluit Wfsv).
Naar verwachting zal een relatief groot deel van de hierboven genoemde groepen tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Opname in het doelgroepregister vergroot hun kansen op een baan en werkt dus begunstigend op hun arbeidsmarktkansen.
Het kan zijn dat de omstandigheden van betrokkenen zijn gewijzigd nadat zij zijn aangemeld door hun scholen of na een afwijzing voor de Wajong (tijdelijk) in het doelgroepregister zijn opgenomen. Indien mensen uit deze groepen van mening zijn dat het niet meer in hun belang is om in het doelgroepregister te zijn opgenomen, kunnen zij in ook zo’n geval UWV verzoeken om zonder beoordeling uit het doelgroepregister te worden verwijderd.
UWV voert voor de groepen (voormalige) leerlingen van pro-scholen, mbo-entreeopleidingen en de afgewezen Wajongers een beoordeling voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten uit. Uiteraard legt de beoordeling van deze groep beslag op de beschikbare capaciteit van UWV. Deze capaciteit is afgestemd op een gespreide instroom. Het gaat om een omvangrijke groep mensen. Zij kunnen, gegeven de beschikbare capaciteit niet meteen worden beoordeeld. UWV zal de mensen uit deze groepen beoordelen volgens het nieuwe werkproces, maar zal dit doen binnen een bepaalde termijn, die afgestemd is op de beschikbare capaciteit. In de tussentijd zullen betrokkenen vooruitlopend op de beoordeling tijdelijk worden opgenomen in het doelgroepregister en zoals hierboven al gemeld, informeert UWV de betrokkenen hierover. Mocht na beoordeling blijken dat zij niet tot de doelgroep behoren, dan blijven zij, zoals in het Uitvoeringsbesluit bij de wet is opgenomen, nog twee volle kalenderjaren meetellen voor de banenafspraak. Dit is de termijn die op grond van artikel 3.5, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit SUWI (bij het Uitvoeringsbesluit van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Stb. 2015, 155)) wordt gehanteerd voor de mensen die niet langer tot de doelgroep behoren. Deze termijn zorgt er aan de ene kant voor dat werkgevers die iemand uit deze groepen in dienst hebben genomen, niet van de ene op de andere dag ermee geconfronteerd worden dat hun werknemer niet langer meetelt voor de banenafspraak. En geeft aan de andere kant de werknemer de zekerheid dat hij nog enkele jaren tot de doelgroep van de banenafspraak behoort. Ook voor deze speciale groepen is dit belangrijk Deze termijn voorkomt anderzijds dat iemand te lang in het register opgenomen blijft.
Zoals hiervoor al opgemerkt kan het zijn dat na de opname in het doelgroepregister de omstandigheden van mensen uit deze groepen zijn gewijzigd en zij daardoor van mening zijn dat het niet meer in hun belang is om opgenomen te zijn in het doelgroepregister. Zij hebben dan de mogelijkheid om UWV te verzoeken ze onmiddellijk uit het doelgroepregister te verwijderen.
Tot de doelgroep van de banenafspraak behoort ook de groep mensen met een geldige Wsw-indicatie die op 31 december 2014 geen dienstbetrekking op basis van de Wsw hadden. De Wsw-indicatie heeft een einddatum en loopt na deze datum van rechtswege af voor deze groep. Door de afsluiting van de Wsw vanaf 1 januari 2015 is het voor deze groep mensen niet mogelijk om een herindicatie te krijgen. Voor de mensen met een Wsw-indicatie die in een dienstbetrekking op de basis van de Wsw aan de slag zijn, is een Wsw-herindicatie nog wel mogelijk. Om te voorkomen dat deze groep vanwege het van rechtswege verlopen van de Wsw-indicatie vanaf dat moment niet meer tot de doelgroep van de banenafspraak/quotumheffing behoren, regelt dit besluit dat voor deze groep de Wsw-indicatie wordt aangewezen als een positieve doelgroepbeoordeling door UWV. Dit impliceert dat mensen tot de doelgroep behoren zolang ze niet werken, of werken met loonkostensubsidie. Dit zijn dezelfde voorwaarden als voor de groep mensen die onder de Participatiewet valt. Op het moment dat zij in een dienstbetrekking gaan werken en WML kunnen verdienen vervalt de doelgroepstatus, net als voor de overige groep mensen die onder de Participatiewet vallen. Deze persoon blijft dan ook nog twee volle kalenderjaren (tot einde kalenderjaar) meetellen voor de banenafspraak.
Het tweede onderdeel van dit besluit betreft de uitbreiding van de doelgroep als het quotum wordt geactiveerd. Op het moment dat de quotumheffing wordt geactiveerd, behoort, in aanvulling op de groepen die al tot de doelgroep van de banenafspraak horen, ook de volgende groep tot de doelgroep van de quotumheffing: mensen met een medische beperking, die is ontstaan voor hun 18e verjaardag of tijdens studie, en die zonder voorziening(en) niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen, maar met voorziening(en) wel. De uitbreiding van de doelgroep gebeurt conform de toelichting van het amendement van Van Weyenberg c.s.5
De additionele doelgroep voor de quotumregeling bestaat uit mensen die, evenals de mensen die nu al tot de doelgroep van de banenafspraak horen, een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben.
Het criterium om te beoordelen of mensen tot de additionele doelgroep behoren, is dat zij het WML uitsluitend kunnen verdienen, als zij gebruik maken van een voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet of artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). En zonder deze voorziening daartoe niet in staat zijn. Dit besluit bevat een wijziging van artikel 3.5 van het Besluit Suwi om deze beoordeling te regelen. Deze wijziging heeft tot doel dat degene die dankzij een voorziening het WML kan verdienen meetelt voor de doelgroep quotumheffing. Deze wijziging gaat in als de quotumheffing wordt geactiveerd.
Onder een voorziening wordt in dit Besluit verstaan de voorzieningen zoals genoemd in artikel 35 van de WIA en artikel 10 van de Participatiewet. Het criterium voor de uitbreiding van de doelgroep tijdens de quotumregeling sluit met deze beoordeling aan op de bepalingen in de nWajong waarmee mensen die alleen een voorziening nodig hadden, maar geen uitkering, recht houden op arbeidsondersteuning vanuit de nWajong. Het gaat om voorzieningen als vervoersvoorzieningen, intermediaire voorzieningen zoals doventolk of voorleeshulp, meeneembare voorzieningen, zoals aanpassingen op de werkplek, en/of noodzakelijke persoonlijke ondersteuning, via bijvoorbeeld een jobcoach. Het gaat dus om mensen die met behulp van dergelijke voorzieningen die door gemeenten of UWV worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 35 WIA (als het cliënten van UWV betreft) respectievelijk de Participatiewet en het eigen gemeentelijk beleid (als het cliënten van gemeenten betreft).
In de wet is geregeld dat deze groep mensen wel tot de doelgroep behoort wanneer de quotumregeling geactiveerd wordt. Het gevolg daarvan is dat hun plaatsing meetelt voor de berekening van een eventueel quotumtekort als zij bij een reguliere werkgever werken, of met een voorziening bij een werkgever aan de slag gaan. In de praktijk zal het wat deze groep betreft in de meeste gevallen gaan om mensen die al in een dienstbetrekking werken met een voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet of artikel 35 van de WIA.
UWV beschikt zelf over de gegevens van de mensen die een voorziening op grond van artikel 35 van de WIA hebben gekregen. Van die personen die een gemeentelijke voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet ontvangen, dient het college van burgemeester en wethouders het UWV te informeren over deze voorziening en de duur ervan overeenkomstig en op grond van een nog voorgenomen aanpassing van artikel 38d, derde lid, van de Wfsv.
De omvang van de additionele groep voor de quotumregeling is niet op voorhand vast te stellen (zoals verwoord in het amendement Van Weyenberg c.s.). Het gaat naar schatting om enkele tienduizenden personen in de structurele situatie. Hoewel de uitbreiding van de doelgroep niet al tijdens de banenafspraak plaatsvindt, neemt UWV deze groep vooruitlopend op de eventuele activering van de quotumregeling, al op in het doelgroepregister. Dit is nodig, omdat áls de quotumregeling geactiveerd wordt, de mensen die door deze uitbreiding ook tot de doelgroep behoren, bekend moeten zijn. Inzicht in de omvang van de groep is ook nodig om deze groep mee te nemen in de berekening van het quotumpercentage opdat verdringing van de bestaande doelgroepen voor de banenafspraak wordt voorkomen.
Voor voorzieningen geldt dat de registratie duurt zolang de voorziening is toegekend. Deze einddatum komt in het doelgroepregister te staan. Als blijkt dat iemand geen voorziening meer nodig heeft, dan zal ook voor deze persoon gelden dat de registratie in het doelgroepregister na twee volle kalenderjaren eindigt, zoals het ook het geval is voor de reeds bestaande doelgroepen van de banenafspraak (zie paragraaf 2.3 en het met dit besluit gewijzigde artikel 3.2 van het Besluit SUWI).
Deze persoon blijft in het doelgroepregister opgenomen, totdat uit de administratie van UWV blijkt dat de betrokkene de voorziening niet langer ontvangt. In het geval iemand een voorziening op grond van de Participatiewet ontvangt, vervalt de opname in het doelgroepregister (na de twee volle kalenderjaren) nadat de gemeente conform artikel 38d, vierde lid, van de Wfsv aan UWV heeft doorgegeven geen voorziening meer te verstrekken.
UWV zorgt ervoor dat ook deze additionele doelgroep opgenomen kan worden in het doelgroepregister. Dit wordt zo ingericht, dat de nieuwe doelgroep eenvoudig te onderscheiden is van de doelgroep voor de banenafspraak. Ook zorgt UWV ervoor dat de gegevens over deze groep meelopen in de bestaande monitoring voor de banenafspraak, maar dat deze groep wel als onderscheiden groep gepresenteerd wordt. Deze additionele groep behoort niet tot de doelgroep van de banenafspraak en telt dus niet mee bij het aantal mensen dat tot de doelgroep voor de banenafspraak behoort. De banen waarin deze mensen gaan werken, tellen evenmin mee in de cijfers over de plaatsingen van de doelgroep bij reguliere werkgevers voor de banenafspraak.
Deze manier van registreren maakt het ook mogelijk tegemoet te komen aan het verzoek van de Tweede Kamer in de motie Van Weyenberg c.s.6, om te monitoren of het totaal aantal banen voor deze nieuwe doelgroep toeneemt.
Uitgangspunt voor de gewijzigde financiering voor de doelgroepbeoordeling voor de Wet banenafspraak en quotumheffing, (evenals voor de advisering beschut werk en voor de beoordeling medische urenbeperking door UWV op grond van de Participatiewet), is het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit. Kern is dat gemeenten in 2015 en latere jaren niet betalen voor de beoordeling door UWV, maar dat dit gebeurt via centrale financiering. De al aan gemeenten beschikbaar gestelde middelen (aan gemeenten is al 14 miljoen euro in 2015, oplopend tot 18 miljoen euro structureel ter beschikking gesteld) zijn per eerste suppletoire begroting 2015 structureel overgeheveld van het gemeentefonds naar de begroting van SZW om via de begroting van SZW rechtstreekse financiering voor beoordelingen bij UWV mogelijk te maken (facturering van reeds uitgevoerde beoordelingen heeft nog niet plaatsgevonden en wordt dus ook niet meer doorgevoerd of teruggedraaid). In onderstaande tabel zijn de middelen die beschikbaar zijn voor de verschillende indicaties opgenomen.
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
Struct. |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Uitvoeringskosten beoordeling banenafspraak |
10.0 |
10.0 |
12.0 |
12.0 |
14.0 |
14.0 |
Uitvoeringskosten beoordeling beschut werken |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
Uitvoeringskosten beoordeling mub1 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
2.0 |
Totaal |
14.0 |
14.0 |
16.0 |
16.0 |
18.0 |
18.0 |
UWV zal nauwgezet de uitputting van deze middelen monitoren. Naar verwachting zijn de beschikbare middelen toereikend voor het aantal benodigde beoordelingen. Mochten de aantallen door UWV uitgevoerde beoordelingen echter aanleiding zijn om te veronderstellen dat door het aanvraagtempo de beschikbare capaciteit wordt overschreden, dan zal het ministerie SZW hierover tijdig en terstond met betrokken partijen overleggen. In bovenstaande bedragen voor de rechtstreekse financiering van de beoordelingen is nog geen rekening gehouden met het feit dat personen die op een vso-school hebben gezeten, geen beoordeling door het UWV meer nodig hebben om in het doelgroepregister te worden opgenomen. Na overleg met UWV zal worden bezien of deze bedragen hiervoor nog aanpassing behoeven.
Zoals aangegeven voert UWV waar nodig een gecombineerde beoordeling uit. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook een Wajong beoordeling uitgevoerd. Voor de financiering betekent dit dat ook de beschikbare middelen voor de Wajong beoordeling hierbij betrokken worden. Via een ministeriële regeling is de centrale financiering nader uitgewerkt (Stcrt. 15 oktober 2015, nr. 34931).
In dit besluit worden nadere regels gesteld er uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Zoals beschreven in het algemene deel van de toelichting bij deze wet geldt dat regeldruk zich pas gaat voordoen op het moment dat de quotumheffing daadwerkelijk wordt geactiveerd. Zolang werkgevers de afgesproken aantallen extra banen in de markt en bij de overheid jaarlijks realiseren, zal de quotumheffing niet worden geactiveerd. De banenafspraak is een vrijwillige afspraak tussen sociale partners en het kabinet. Er is geen sprake van directe regeldruk die voortvloeit uit wet- en regelgeving.
De aanpassingen in deze AMvB leggen de juridische basis voor een aantal wijzigingen van de werkprocessen. Deze zorgen ervoor dat burgers zich rechtstreeks bij UWV kunnen melden voor een doelgroepbeoordeling of aanmelding voor de banenafspraak. Deze wijziging heeft naar verwachting geen effect op de administratieve lasten voor burgers.
Dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling (Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 2015, tot Wijziging Regeling Wfsv in verband met rijksbijdrage uitvoeringskosten beoordelingen UWV voor gemeentelijke doelgroep Stcrt. 2015 nr. 34931) zijn op uitvoeringsaspecten beoordeeld door de VNG, het Uitvoeringspanel gemeenten en UWV. De Inspectie SZW heeft het besluit en de regeling bezien op toezichtbaarheid. Hieronder staat de reactie op de inbreng van deze organisaties op dit besluit.
De VNG heeft het besluit (en de ministeriële regeling) beoordeeld op de mate waarin deze bijdrage van het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, namelijk het realiseren van extra kansen voor mensen met een arbeidsbeperking. De VNG is positief over de centrale financiering van de beoordelingen door SZW aan UWV en de gecombineerde beoordeling door UWV. De VNG onderschrijft het belang van een klantvriendelijke uitvoering en het belang om zoveel mogelijk eenmalig gebruik te maken van beschikbare informatie. De gecombineerde beoordeling op arbeidsvermogen door UWV verlaagt de administratieve lasten voor zowel burgers als gemeenten.
De VNG plaatst een kanttekening bij het tijdelijk plaatsen van de groep schoolverlaters van het vso en pro-onderwijs en de mbo-entree-opleidingen. Zij begrijpt de keuze voor deze oplossing die achterstanden moet voorkomen en ervoor zorgt dat het doelgroepregister gevuld wordt, maar wijst ook op de onduidelijkheid voor de werkgever die ontstaat doordat deze groep tijdelijk in het doelgroepregister wordt opgenomen. De VNG pleit ervoor om deze groepen geen tijdelijke, maar een permanente doelgroepindicatie te geven.
Dit aangepaste werkproces voor deze specifieke groep is de uitwerking van de afspraken die de staatssecretaris van SZW met de partijen Werkkamer heeft gemaakt, en waarover zij de Tweede Kamer in haar brief van 8 mei 2015 heeft geïnformeerd. Het doel van deze afspraken is inderdaad geweest, zoals ook de VNG meldt, om achterstanden voor opname in het doelgroepregister te voorkomen en ervoor te zorgen dat het doelgroepregister gevuld wordt met de mensen voor wie de banen bedoeld zijn. Het doel van de afspraken is ook om te voorkomen dat deze groepen kwetsbare (voormalige) leerlingen nadat zij de scholen hebben verlaten, tussen de wal en het schip vallen en voor buiten beeld blijven. Deze groepen worden tijdelijk opgenomen in het doelgroepregister, en in een latere fase door UWV beoordeeld. Bij de keuze voor deze tijdelijke oplossing is een afweging gemaakt tussen al deze belangen, en het belang van werkgevers om zekerheid hebben dat degenen die zij aannemen (blijven) meetellen voor de banenafspraak. Daarom is ook geregeld dat als uit de beoordeling blijkt dat iemand uit deze groep toch niet tot de doelgroep behoort, iemand na deze beoordeling nog twee volle kalenderjaren meetelt voor de banenafspraak. Voor deze groep geldt dus dezelfde termijn als voor alle mensen die niet langer tot de doelgroep van de banenafspraak behoren.
Een andere afspraak die voor dit onderwerp belangrijk is, is de afspraak van de Werkkamer dat alle betrokken partijen de afspraken nauwlettend gaan monitoren. Als na een significant aantal beoordelingen blijkt dat de herkomst van de (voormalige) leerlingen uit (een van de) schooltypes voor speciaal onderwijs een afdoende voorspeller is voor het behoren tot de doelgroep van de banenafspraak, overleggen de partijen hierover en zal de staatssecretaris van SZW op basis van de uitkomsten van dit overleg bezien welke nadere maatregelen nodig zijn om onnodige beoordelingen te voorkomen. In haar bestuurlijke reactie geeft de VNG verder aan ook enkele vragen te hebben over de beoordeling die UWV uitvoert voor de indicatiestelling van de banenafspraak. Ook over dit onderwerp heeft de Werkkamer afgesproken dat dit meeloopt in de afspraken over de monitoring, zoals hierboven is aangegeven.
Het overleg om te bezien welke nadere maatregelen nodig zijn om onnodige beoordelingen te voorkomen heeft in november 2015 plaatsgevonden. Zoals hiervoor al in de Nota van toelichting is gemeld, is op basis van de ervaringen vanaf juli 2015 met de nieuwe werkprocessen gebleken dat er voor de groep (voormalige) leerlingen uit het vso-onderwijs inmiddels voldoende en eenduidige gegevens beschikbaar zijn om hen zonder een beoordeling door UWV op te nemen in het doelgroepregister banenafspraak. Om deze reden worden (voormalige) leerlingen uit het vso, nadat zij zichzelf hebben aangemeld voor het doelgroepregister, zonder beoordeling in het doelgroepregister opgenomen.
In haar tweede kanttekening wijst de VNG erop dat het aan gemeenten is om een advies beschut werk te vragen bij UWV. Ook over dit punt hebben de partijen in de afspraken die zij in de Werkkamer hebben gemaakt, een balans gezocht tussen enerzijds het belang dat mensen klantvriendelijk worden benaderd (zoals ook de VNG in haar oordeel onderschrijft), en niet twee of drie keer voor een beoordeling moeten worden opgeroepen, en anderzijds recht doen aan datgene wat geregeld is in de Participatiewet over het advies beschut werk. In nauwe samenspraak met UWV en gemeenten is gekozen voor een werkwijze die recht doet aan het voorkomen van onnodige administratieve drukte voor de mensen, en aan het uitgangspunt van artikel 10b van de Participatiewet, dat het aan het college blijft om de beslissing te nemen om voor iemand de voorziening beschut werk in te zetten.
Het Uitvoeringspanel gemeenten heeft tijdens de bespreking van het besluit en de ministeriële regeling voor de centrale financiering (Stcrt. 2015, 34931) enkele vragen gesteld aan het ministerie van SZW. Op basis van het besprokene acht het Uitvoeringspanel gemeenten het besluit en de regeling uitvoerbaar.
UWV acht het besluit uitvoerbaar. UWV geeft aan verheugd te zijn over de aanpassingen in de werkprocessen die het voor burgers eenvoudiger maken om via één aanvraag duidelijkheid te krijgen over de vraag of men in aanmerking komt voor een Wajonguitkering of behoort tot de doelgroep banenafspraak. UWV brengt een aantal punten onder de aandacht.
UWV wijst erop dat de lagere regelgeving voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in samenhang met de wetgeving voor de Participatiewet complex is voor betrokkenen, als werkgevers, burgers, scholen en gemeenten. UWV wijst er in dit verband op dat het belangrijk is dat al deze groepen goede informatie krijgen over de wet- en regelgeving van deze beide wetten, en waar mogelijk te werken aan vereenvoudiging van wet- en regelgeving.
Ook wijst UWV erop dat de ondersteunende systemen niet tijdig kunnen worden aangepast op de juiste registratie op de achtergrond van de (voormalige) vso-leerlingen die zonder beoordeling in het doelgroepregister kunnen worden opgenomen. Daardoor is het nodig om in eerste instantie de achtergrond handmatig te registreren, met een beperkt risico op fouten. Ook wijst UWV erop dat het zich voor de gegevens over de vso-achtergrond van deze groep moet baseren op de informatie van de scholen.
De regering vindt het net zoals UWV belangrijk dat er goede informatie beschikbaar komt voor alle betrokkenen. Er is al veel informatie verstrekt, ook in samenwerking met andere partners. Het ministerie van SZW blijft met UWV en andere betrokkenen in gesprek om te bezien op welke wijze een goede informatievoorziening naar alle betrokkenen verder gestalte kan krijgen.
Een van de afspraken die de partners in de Werkkamer hebben gemaakt is dat zij bezien hoe de nieuwe afspraken uitwerken die in de brief van 8 mei 2015 zijn opgenomen. In december 2015 bespreken de partijen de resultaten van deze afspraken.
Verder wijst UWV op de korte implementatietijd om de aangepaste werkprocessen te realiseren en op het gevolg daarvan dat dit noodzaakt om de ICT-systemen aan te passen. Soms kan dat pas op termijn gebeuren. De regering is UWV er erkentelijk voor dat het na de afspraken in de Werkkamer zeer voortvarend te werk is gegaan om vanaf 1 juli volgens de aangepaste werkafspraken te werken. Er bestaat begrip voor het gegeven dat door de korte implementatietijd het dus ook enige tijd vergt om de ICT-systemen op de nieuwe werkprocessen aan te passen.
De regering heeft er begrip voor dat door de tijdelijke handmatige registratie van de groep met een vso-achtergrond er op een beperkte schaal fouten kunnen voorkomen.
Maar zij vindt een snelle registratie op vso-achtergrond in het doelgroepregister van belang voor de mensen in deze doelgroep. Daarom is de tijdelijke handmatige registratie van de achtergrond van deze doelgroep te prefereren boven het wachten tot alle systemen zijn aangepast. Ook kan de regering ermee instemmen dat UWV afgaat op de informatie van scholen voor de gegevens over de vso-achtergrond.
UWV heeft ook een aantal wetstechnische opmerkingen geplaatst. De wettekst en de toelichting zijn waar nodig hierop aangepast.
De Inspectie SZW geeft aan op twee punten van het besluit de behoefte te hebben aan verheldering. De Inspectie heeft terecht gewezen op een onduidelijkheid in het besluit over de specifieke groep schoolverlaters die in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 juli 2015 op school hebben gezeten. De toelichting bij dit besluit is naar aanleiding van dit commentaar in paragraaf 2.2 verduidelijkt.
De Inspectie SZW wijst er verder op dat de tekst in artikel 2.25 van het besluit en de tekst in de toelichting en de artikelsgewijze toelichting niet volledig met elkaar overeenstemmen. En heeft in overweging gegeven om deze onderdelen beter op elkaar af te stemmen. De tekst in artikel 2.25 is naar aanleiding van de opmerking van de Inspectie aangepast, zodat de teksten in artikel, toelichting en artikelgewijze toelichting met elkaar overeenstemmen.
De Inspectie heeft separaat een aantal meer technische opmerkingen onder de aandacht gebracht. Deze zijn waar nodig in het besluit verwerkt.
Met het invoegen van een nieuwe Hoofdstuk 2b in het Besluit Wfsv worden drie artikelen toegevoegd.
In dit nieuw in te voegen artikel in het Besluit Wfsv worden personen aangewezen als arbeidsbeperkte voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, zoals dit begrip gedefinieerd is in artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv, zonder dat daarvoor een beoordeling door het UWV plaatsvindt. In dit artikel worden alle personen aangewezen die op een vso-school hebben gezeten en zich schriftelijk hebben gemeld bij het UWV om opgenomen te worden in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d van de Wfsv. Indien na de melding wordt vastgesteld dat zij ingeschreven hebben gestaan bij een vso-school worden zij opgenomen in de registratie van arbeidsbeperkten, zonder dat het UWV alsnog vaststelt dat betrokkene niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
In dit nieuw in te voegen artikel in het Besluit Wfsv worden groepen van personen aangewezen als arbeidsbeperkte voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, zoals dit begrip gedefinieerd is in artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv, waarvoor door UWV is of wordt vastgesteld dat betrokkene niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
In dit onderdeel wordt een persoon als arbeidsbeperkte voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten aangewezen, die – nadat hij door UWV is beoordeeld en waarvan door UWV vervolgens is vastgesteld dat hij niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen – en op of na 18 juli 2015 afkomstig is van een school voor praktijkonderwijs dan wel de mbo-entreeopleiding. De keuze voor de datum van 18 juli 2015 komt voort uit het gegeven dat 17 juli 2015 de datum is waarop het schooljaar eindigt. Nadat dit door UWV is vastgesteld, neemt UWV betrokkene op in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d van de Wfsv (hierna: doelgroepregister). Zie voor een nadere toelichting ook paragraaf 2.1.
In dit onderdeel wordt een persoon als arbeidsbeperkte voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten aangewezen, waarvan de Wsw-indicatie die hij voor 1 januari 2015 nog had, verloopt na die datum maar naar verwachting verlengd zou kunnen worden indien op grond van de Wet sociale werkvoorziening na die datum nog nieuwe indicaties afgegeven hadden kunnen worden (hetgeen voor betrokkene met ingang van 1 januari 2015 niet meer mogelijk is). Betrokkene wordt – indien hij voldoet aan de omschrijving in dit onderdeel – zonder aanvraag daartoe te richten aan UWV en zonder beoordeling door UWV direct opgenomen in het doelgroepregister.
In dit onderdeel wordt een persoon als arbeidsbeperkte voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten aangewezen indien hij op of na 1 juli 2015 een aanvraag indient om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAJONG zoals die met ingang van 1 januari 2015 luidt, maar waarvan door UWV na een beoordeling is vastgesteld dat hij daarvoor niet in aanmerking komt omdat hij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, en UWV tevens heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Na deze vaststelling door UWV neemt UWV betrokkene op in het doelgroepregister.
In dit onderdeel wordt voor iedere burger die vindt dat hij voldoet aan de voorwaarden om als arbeidsbeperkte in aanmerking te komen voor de banenafspraak, de mogelijkheid in het leven geroepen om een aanvraag daartoe bij UWV in te dienen. Indien na beoordeling door UWV is vastgesteld dat hij wegens ziekte en gebrek niet in staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen neemt UWV betrokkene op in het doelgroepregister. Voor het overige moet betrokkene wel behoren tot de doelgroep van de Participatiewet.
Alle personen die in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 juli 2015 op een pro/mbo-entree school als bedoeld in het eerste lid hebben gezeten, worden door het UWV in eerste instantie tijdelijk opgenomen in het doelgroepregister. De keuze voor de datum van 17 juli 2015 komt voort uit het gegeven dat dit de dag is waarop het schooljaar eindigt. UWV zal pas na 17 juli 2015 beoordelen of betrokkene al dan niet in staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen en of betrokkene al dan niet alsnog verwijderd dient te worden uit het doelgroepregister.
UWV heeft in de periode van 10 september 2014 tot en met 31 december 2014 aanvragen van personen ontvangen voor arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van de WAJONG zoals die wet in die periode luidde. Indien UWV op grond van de beoordeling heeft vastgesteld dat betrokkene geen recht op arbeidsondersteuning heeft, wordt hij op grond van dit lid in eerste instantie tijdelijk opgenomen in het doelgroepregister. UWV beoordeelt na 1 juli 2015 of betrokkene al dan niet in staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen en of betrokkene al dan niet alsnog verwijderd dient te worden uit het doelgroepregister.
UWV heeft in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 aanvragen van personen ontvangen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1A van de WAJONG zoals die wet luidt met ingang van 1 januari 2015. Indien UWV op grond van de beoordeling heeft vastgesteld dat betrokkene geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, wordt hij op grond van dit lid in eerste instantie tijdelijk opgenomen in het doelgroepregister. UWV zal pas na 1 juli 2015 beoordelen of betrokkene al dan niet in staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen en of betrokkene al dan niet alsnog verwijderd dient te worden uit het doelgroepregister.
UWV heeft voorafgaand aan 10 september 2014 nog aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk II van Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten afgewezen op grond van het gegeven dat betrokkene überhaupt geen recht konden verkrijgen op een uitkering omdat zij nog niet voldeden aan de leeftijdseis van 18 jaar. Het is wenselijk dat deze personen alsnog (in elk geval tijdelijk) worden opgenomen in het doelgroepregister.
In dit artikel wordt in het eerste lid een nadere regeling vastgesteld met betrekking tot de beoordeling door UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is, als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv, door aan te geven wat onder het begrip voorziening in artikel 38b, tweede lid, wordt verstaan.
Dit zijn alle voorzieningen die verleend kunnen worden door UWV op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Daarnaast zijn dit ook de voorzieningen die door het college kunnen worden toegekend op grond van artikel 10 van de Participatiewet te weten de voorzieningen die overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling geven en alle overige door het college toegekende noodzakelijk geachte voorzieningen.
In het tweede lid wordt geregeld dat zowel de burger als het college van burgemeester en wethouders een aanvraag kunnen doen voor deze beoordeling door UWV.
Artikel 3.2 van het Besluit SUWI wordt gewijzigd, naast een technische wijziging in het eerste lid, onderdeel b, door het toevoegen van een vijftal leden. Met deze wijziging wordt de geldigheidstermijn van de registratie in het doelgroepregister nader ingevuld voor al die groepen arbeidsbeperkten die in de artikelen 2.24 en 2.25 van het Besluit Wfsv nader zijn uitgewerkt, te weten de in deze amvb aangewezen groepen onder artikel 38b, eerste lid, onderdelen d en e, en artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv (zie voor de toelichting op deze groepen de toelichting bij artikel I, onderdeel A.)
De registratie in het doelgroepregister van de voormalige vso-leerling uit artikel 2.24 eindigt uitsluitend in het geval waarin hij niet langer behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie dan wel niet langer behoort tot degene die medisch urenbeperkt is.
De registratie in het doelgroepregister van de arbeidsbeperkte in artikel 2.25 blijft bestaan zolang aan de voorwaarden van de omschrijving van arbeidsbeperkte is voldaan. Wordt niet meer voldaan aan deze voorwaarden dan volgt schrapping uit het doelgroepregister maar dan wel pas op 31 december van het tweede kalenderjaar waarin betrokkene niet meer voldoet aan die voorwaarden. Dat geldt zowel voor de arbeidsbeperkten onder 38b, eerste lid, onderdeel d, als voor de arbeidsbeperkte onder 38b, tweede lid, van de Wfsv (zie voor een nadere toelichting paragraaf 2.5.).
Een bijzondere verwijdering uit het doelgroepregister is geregeld voor de groep arbeidsbeperkten van die groepen onder artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, waarvan door het college is vastgesteld dat deze personen uitsluitend kunnen werken in een beschutte omgeving als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet. Feitelijk is er dan ook sprake van de situatie waarin betrokkene niet meer voldoet aan de omschrijving van de arbeidsbeperkte. In dat geval informeert het college van burgemeester en wethouders het UWV en wordt deze persoon verwijderd uit het doelgroepregister.
In artikel 2.25, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van het Besluit Wfsv worden personen tijdelijk opgenomen in het doelgroepregister in afwachting van een beoordeling door het UWV. Indien betrokkene van mening is dat hij niet tot de doelgroep behoort, dan kan hij dit aangeven, en voert UWV dan met voorrang een beoordeling uit (zie deze nota van toelichting in paragraaf 2.2). Indien betrokkene van mening is dat het niet in zijn belang is om in het doelgroepregister te staan, omdat zijn situatie na de opname in het doelgroepregister is gewijzigd, kan hij dit aangeven en wordt hij onmiddellijk uit het doelgroepregister verwijderd (dit is geregeld in artikel 3.2, vijfde lid, onderdeel b).
Artikel 3.5 van het Besluit SUWI wordt gewijzigd met het oog op de beoordeling van personen die behoren tot de additionele doelgroep die gaat meetellen bij activering van de quotumregeling. In artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv is al bepaald dat het gaat om mensen met een arbeidsbeperking, ontstaan voor het 18e jaar of tijdens studie, die dankzij een voorziening het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. De wijziging van artikel 3.5 bepaalt op welke wijze UWV de beoordeling uitvoert voor deze groep. Het criterium om te beoordelen of mensen tot de additionele doelgroep behoren, is dat zij het wettelijk minimumloon uitsluitend kunnen verdienen, als zij gebruik maken van een voorziening op grond van artikel 10 van de Participatiewet of artikel 35 van de Wet WIA en zonder deze voorziening daartoe niet in staat zijn. Deze personen tellen mee zodra het quotum wordt geactiveerd. UWV kan wel mensen daaraan voorafgaand beoordelen en met een apart vinkje opnemen in het doelgroepregister. Zie voor een verdere toelichting ook paragraaf 2.3 en 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.
UWV en de colleges van burgemeester en wethouders anticiperen op de inhoud van deze algemene maatregel van bestuur. Als gevolg daarvan staat de inhoud van dit besluit op 1 juli 2015 reeds vast, en is het anticiperen daarop gemeld aan het parlement (Kamerstukken II 2014/15, 26 448, nr. 537 en Kamerstukken I 2014/15, 33 981,g.) Opname in het doelgroepregister wordt als begunstigend (zie ook paragraaf 2.2) voor betrokkene aangemerkt, daarom kan aan dit besluit terugwerkende kracht gegeven worden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Kamerstukken II 2015/16, 29 544, nr. 675. In deze brief staat verder dat voor leerlingen van het Praktijkonderwijs (of van een mbo-entree opleiding) de beoordeling door UWV wel blijft bestaan. Zij kunnen zich conform de afspraken uit de brief van 8 mei 2015 (zie noot 3) rechtstreeks melden bij UWV voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-169.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.