Besluit van 8 juni 2015, houdende regels over het beheer van de politie (Besluit beheer politie)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 februari 2015, nr. 616920;

Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012, artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens en artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 april 2015, nr. W03.15.0038/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 3 juni 2015, nr. 638459;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. aandachtsgebieden:

het geheel van delictsoorten of clusters van delictsoorten, dadergroepen, aanpakstrategieën of geografische gebieden waarop de activiteiten van de politie kunnen worden gericht;

b. horizontale fraude;

fraude in het particuliere geld- en goederenverkeer, met een particuliere partij als benadeelde;

c. taakaccent:

gebied binnen de horizontale fraude, waarop expertise is ontwikkeld;

d. beheersplan:

het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

e. jaarverslag:

het jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Politiewet 2012;

f. jaaraanschrijving:

jaaraanschrijving van Onze Minister waarin aanwijzingen worden gegeven aan de korpschef;

g. managementrapportage:

rapportage van de korpschef aan Onze Minister waarin wordt ingegaan op de uitvoering van het beheersplan;

h. commissies van toezicht op de arrestantenzorg:

de commissie, bedoeld in artikel 24;

i. arrestantenzorg:

zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging, bejegening en vervoer van ingeslotenen door de regionale eenheid en door een landelijke eenheid in het gebied van die regionale eenheid;

j. ingeslotene:

de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht;

k. politiecellencomplex:

een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend één of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen;

m. ambtenaren van politie:

ambtenaren als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012.

HOOFDSTUK 2. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE LANDELIJK KORPS

Artikel 2

Bij ministeriële regeling worden ambtenaren van politie aangewezen die naast de politiechef deel uitmaken van de leiding van een eenheid.

Artikel 3

  • 1. De regionale eenheden worden als volgt aangeduid:

    • a. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Nederland als: de regionale eenheid Noord-Nederland;

    • b. de regionale eenheid in de arrondissementen Overijssel en Gelderland als: de regionale eenheid Oost-Nederland;

    • c. de regionale eenheid in het arrondissement Midden-Nederland als: de regionale eenheid Midden-Nederland;

    • d. de regionale eenheid in het arrondissement Noord-Holland als: de regionale eenheid Noord-Holland;

    • e. de regionale eenheid in het arrondissement Amsterdam als: de regionale eenheid Amsterdam;

    • f. de regionale eenheid in het arrondissement Den Haag als: de regionale eenheid Den Haag;

    • g. de regionale eenheid in het arrondissement Rotterdam als: de regionale eenheid Rotterdam;

    • h. de regionale eenheid in het arrondissement Zeeland-West-Brabant als: de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant;

    • i. de regionale eenheid in het arrondissement Oost-Brabant als: de regionale eenheid Oost-Brabant;

    • j. de regionale eenheid in het arrondissement Limburg als: de regionale eenheid Limburg.

  • 2. De regionale eenheden zijn onderverdeeld in districten en functionele onderdelen. De districten zijn onderverdeeld in basisteams.

HOOFDSTUK 3. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE LANDELIJKE EENHEID

Artikel 4

De volgende diensten maken onderdeel uit van één landelijke eenheid:

  • a. de dienst Nationale recherche;

  • b. de dienst IPOL;

  • c. de dienst Specialistische recherche toepassingen;

  • d. de dienst Speciale interventies;

  • e. de dienst Verkeerspolitie;

  • f. de dienst Waterpolitie;

  • g. de dienst Spoorwegpolitie;

  • h. de dienst Operationele samenwerking; en

  • i. de dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging.

Artikel 5

De dienst Nationale recherche heeft in ieder geval tot taak:

  • a. het binnen vooraf door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden verrichten van onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit die naar aard of organisatie een landelijk of internationaal karakter hebben en die de rechtsstaat in ernstige mate bedreigen;

  • b. het afhandelen van gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken op de door het bevoegd gezag aangewezen aandachtsgebieden van de dienst Nationale recherche en van gecompliceerde rechtshulpverzoeken die niet zijn terug te brengen op een specifieke regionale eenheid of opsporingsinstantie;

  • c. het verrichten van onderzoeken van nationaal belang zoals die door het bevoegd gezag als zodanig zijn aangewezen en die naar aard of methodiek aansluiten bij de dienst;

  • d. het leveren van capaciteit ten behoeve van internationale samenwerkingsverbanden;

  • e. het vervullen van een landelijke expertisefunctie op de voor de dienst Nationale recherche door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden, ten behoeve van het opstellen van criminaliteitsbeeldanalyses en het nationaal dreigingsbeeld alsmede het vervullen van deze functie ter ondersteuning van de bestrijding en voorkoming van zware en georganiseerde criminaliteit en van de operationele onderzoeken van de dienst en andere opsporingseenheden;

  • f. de bestrijding van de productie en verspreiding van XTC, de bestrijding van terrorisme en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven.

Artikel 6

De dienst IPOL stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal vierjaarlijks een nationaal dreigingsbeeld op ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Artikel 7

  • 1. Bij de dienst IPOL is een landelijk internationaal rechtshulpcentrum ondergebracht.

  • 2. Het landelijk internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4, en de bijzondere opsporingsdiensten;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4, alsmede de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de eenheid, bedoeld in artikel 4;

    • c. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken ten behoeve van de bijzondere opsporingsdiensten;

    • d. het zijn van kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp;

    • e. het beheer van de informatiekanalen, genoemd in de bijlage.

Artikel 8

Bij de dienst IPOL is een onderdeel ondergebracht dat in ieder geval is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

Artikel 9

  • 1. Bij de dienst Specialistische recherche toepassingen zijn infiltratieteams en een team operationele ondersteuning ondergebracht.

  • 2. De infiltratieteams zijn belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, artikel 126p, eerste lid, of artikel 126ze, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126w, eerste lid, 126x, eerste lid, of artikel 126zu, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing.

  • 3. De infiltratieteams kunnen worden belast met:

    • a. de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of pseudo-dienstverlening als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, of artikel 126q, eerste lid, 126zd, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126ij, eerste lid, artikel 126z, eerste lid, of artikel 126zt, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing;

    • b. de uitvoering van een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126j, eerste lid, of artikel 126qa, eerste lid, of artikel 126zd, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126v, eerste lid, en artikel 126zt, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing.

  • 4. Het team operationele ondersteuning heeft tot taak:

    • a. de selectie en de opleiding van kandidaat-leden van een infiltratieteam;

    • b. algemene en bijzondere ondersteuning in het kader van de taakuitvoering van infiltratieteams, waaronder het verzorgen van tijdelijke identiteiten en fictieve rechtspersonen;

    • c. de coördinatie van internationale rechtshulpverzoeken tot infiltratie, pseudokoop of pseudodienstverlening of stelselmatige inwinning van informatie;

    • d. de registratie van leden van een infiltratieteam alsmede de registratie van bevelen tot infiltratie.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de teams, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

De dienst Speciale interventies heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, in ieder geval tot taak:

  • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

  • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

  • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

  • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

  • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Minister.

Artikel 11

  • 1. Het landelijk team forensische opsporing is ondergebracht bij de dienst Operationele samenwerking. Dit team verricht in ieder geval de volgende werkzaamheden:

    • a. het verlenen van assistentie bij grootschalig of bijzonder forensisch onderzoek;

    • b. het verlenen van assistentie bij berging en identificatie van slachtoffers bij rampen of in die gevallen waarin identificatie van slachtoffers technisch bijzondere moeilijkheden oplevert.

  • 2. De korpschef houdt ambtenaren van politie beschikbaar ten behoeve van het landelijk team forensische opsporing. Zij zijn direct inzetbaar.

  • 3. De ambtenaren van politie, bedoeld in het tweede lid, worden door de korpschef aangewezen, waarbij wordt aangegeven welke functie de betrokken ambtenaar in het landelijk team forensische opsporing zal vervullen.

HOOFDSTUK 4. HOOFDLIJNEN ORGANISATIE REGIONALE EENHEDEN

Artikel 12

De regionale eenheden beschikken ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van:

  • a. tactische recherche;

  • b. technische recherche;

  • c. financiële recherche;

  • d. digitale recherche;

  • e. informatievoorziening.

Artikel 13

  • 1. De regionale eenheden beschikken elk ten minste over een onderdeel dat is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 2. De onderdelen, bedoeld in het eerste lid, houden, zelfstandig of samen met andere onderdelen, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de recherchefunctie een gegevensbestand voor de verwerking van politiegegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens.

  • 3. De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meer observatie-eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4. De regionale eenheden Oost-Nederland, Amsterdam, Rotterdam, Zeeland-West-Brabant en Limburg beschikken ieder binnen de in het derde lid bedoelde observatie-eenheden die zijn belast met de uitvoering van een bevel tot observatie over een capaciteit van ten minste 10 fte om, op basis van een verzoek om rechtshulp, buitenlandse observatieacties te kunnen voortzetten.

Artikel 14

  • 1. De regionale eenheden beschikken ieder over een organisatie van mobiele eenheden ten behoeve van de volgende werkzaamheden:

    • a. het optreden ter handhaving van de openbare orde en hulpverlening in het bijzonder bij grootschalige manifestaties en evenementen;

    • b. het uitvoeren van evacuaties;

    • c. het bewaken en beveiligen van objecten;

    • d. het optreden bij crises en rampen;

    • e. het uitvoeren van zoekacties;

    • f. het aanhouden van ordeverstoorders.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de mobiele eenheden.

Artikel 15

De regionale eenheden beschikken ieder over een staf die ten behoeve van het bevoegd gezag zorg draagt voor de coördinatie van grootschalig politieoptreden.

Artikel 16

  • 1. De regionale eenheden beschikken zelfstandig of samen met één of meer andere regionale eenheden over één of meerdere onderdelen die uitsluitend tot taak hebben, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, de volgende werkzaamheden uit te voeren:

    • a. het verrichten van planmatige aanhoudingen;

    • b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten;

    • c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden;

    • d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten;

    • e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Minister.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de onderdelen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

  • 1. De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. de regionale eenheid Midden-Nederland;

    • b. de regionale eenheid Noord-Holland;

    • c. de regionale eenheid Amsterdam;

    • d. de regionale eenheid Den Haag;

    • e. de regionale eenheid Rotterdam.

  • 2. De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een team bestrijding middencriminaliteit:

    • a. de regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland;

    • b. de regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3. Met uitzondering van het team in De regionale eenheid Midden-Nederland bestaat een team bestrijding middencriminaliteit in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld:

    • a. fraude;

    • b. milieu.

  • 4. Het team middencriminaliteit Midden-Nederland bestaat in ieder geval uit een onderdeel dat zich richt op het taakveld fraude.

  • 5. De teams bestrijding middencriminaliteit hebben tot taak:

    • a. het verrichten van tactische en financiële opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar vormen van middencriminaliteit;

    • b. het verrichten van zware en middelzware opsporingsonderzoeken, alsmede het afhandelen van internationale rechtshulpverzoeken, naar horizontale fraude binnen het taakaccent;

    • c. het vervullen van een expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren;

    • d. het in stand houden van een fraudemeldpunt op het taakaccent;

    • e. het onderdeel dat zich richt op het taakveld milieu heeft als taak het verrichten van tactische opsporingsonderzoeken naar complexe en ketengerelateerde milieudelicten.

Artikel 18

  • 1. De volgende regionale eenheden beschikken zelfstandig over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. de regionale eenheid Noord-Holland;

    • b. de regionale eenheid Amsterdam;

    • c. de regionale eenheid Den Haag;

    • d. de regionale eenheid Rotterdam.

  • 2. De volgende regionale eenheden beschikken tezamen over een internationaal rechtshulpcentrum:

    • a. de regionale eenheden Noord-Nederland en Oost-Nederland;

    • b. de regionale eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

  • 3. Een internationaal rechtshulpcentrum heeft in ieder geval tot taak:

    • a. de registratie van rechtshulpverzoeken;

    • b. de uitvoering van eenvoudige rechtshulpverzoeken;

    • c. de coördinatie van de uitvoering en het toezicht op de kwaliteit van de afhandeling van overige rechtshulpverzoeken;

    • d. het zijn van een kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp.

HOOFDSTUK 5. JAARAANSCHRIJVING, BEHEERSPLAN, MANAGEMENTRAPPORTAGES, JAARVERSLAG EN INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 19

Onze Minister zendt de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving. De jaaraanschrijving heeft betrekking op de managementrapportages, bedoeld in artikel 21, eerste lid, op de voorbereidende werkzaamheden door de korpschef ten behoeve van het beheersplan en het jaarverslag en de daarvoor nodige informatie, alsmede op de in artikel 3 van het Besluit financieel beheer politie bedoelde onderwerpen.

Artikel 20

  • 1. In het beheersplan zijn, naast de indeling van de eenheden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, van de Politiewet 2012, in districten en basisteams, ten minste opgenomen:

    • a. het sterktebeleid waaronder de sterkteverdeling, de organisatie en formatie en de bezetting;

    • b. het personeelsbeleid waaronder de meerjarige strategische personeelsplanning, het beleid op het terrein van leiderschap, loopbaanbeleid, het mobiliteitsbeleid, een divers samengesteld personeelsbestand, het integriteitbeleid en de maatregelen die voortvloeien uit de uitvoering van de vastgestelde CAO;

    • c. het ICT-beleid waaronder het beleid op het terrein van het onderhoud en vernieuwing en de informatieorganisatie;

    • d. het beleid op het gebied van materieel, waaronder inkoop en huisvesting.

  • 2. Onze Minister stelt voor de derde dinsdag van september het ontwerpbeheersplan voor het komende begrotingsjaar op.

  • 3. Het ontwerpbeheersplan wordt als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 4. Onze Minister stelt het beheersplan vast na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal.

  • 5. De korpschef meldt een voorgenomen wijziging van de organisatie of formatie, waarvan de gevolgen nog niet in het beheersplan zijn opgenomen en die wijzigingen in de verdeling van de operationele sterkte tot gevolg zal hebben zo spoedig mogelijk, aan Onze Minister.

Artikel 21

  • 1. De korpschef verstrekt aan Onze Minister een 3-maands-, een 6-maands-, 9-maands- en een 12-maandsmanagementrapportage over de uitvoering van het beheersplan. Deze managementrapportages worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 mei, 1 augustus, 1 november en 1 februari verstrekt aan Onze Minister.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde rapportages en het jaarverslag bevatten in ieder geval de onderstaande informatie:

    • a. de omvang van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie en de niet-operationele sterkte alsmede de verdeling van de operationele en de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie;

    • b. het aantal aspiranten alsmede de verdeling van de aspiranten over de onderdelen van de politie.

  • 3. Onze Minister stelt jaarlijks voor 15 mei het jaarverslag over het voorafgaande jaar vast.

  • 4. Het vastgestelde jaarverslag wordt als bijlage bij het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 5. De korpschef toetst in periodieke audits de mate waarin de door hem verwerkte gegevens eenduidig, consistent en volledig zijn.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de informatieverstrekking op het terrein van het beheer door de korpschef aan de minister.

HOOFDSTUK 6. INGESLOTENEN

Artikel 23

  • 1. De korpschef wijst de ambtenaren van politie aan die worden belast met de leiding in de politiecellencomplexen en over de zorg voor de ingeslotenen.

  • 2. Met inachtneming van de artikelen 26, 27 en 32 tot en met 36 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren stelt de korpschef een instructie vast voor het personeel, niet zijnde ambtenaren van politie, dat is belast met de zorg voor ingeslotenen.

Artikel 24

  • 1. Voor iedere regionale eenheid is er een commissie van toezicht op de arrestantenzorg, bestaande uit onafhankelijke leden, die tot taak heeft:

    • a. toezicht te houden op de arrestantenzorg;

    • b. jaarlijks voor 1 maart rapport uit te brengen aan de korpschef over haar werkzaamheden en bevindingen over het voorgaande jaar;

    • c. gevraagd en ongevraagd aan de korpschef advies uit te brengen en inlichtingen te geven omtrent aangelegenheden betreffende de arrestantenzorg.

  • 2. Onze Minister benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de commissies.

  • 3. Voor de benoeming en herbenoeming als lid komt in ieder geval niet in aanmerking de persoon tegen wie bezwaar bestaat tegen de vervulling van de functie hetgeen blijkt uit justitiële gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of politiegegevens als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, aanhef, van het Besluit politiegegevens. De bezwaren hebben betrekking op het vertrouwelijk karakter van de functie alsmede de aan de functie verbonden bevoegdheden. De korpschef adviseert Onze Minister bij het onderzoek of bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie.

  • 4. De leden van de commissies ontvangen van de ambtenaren van politie alle door hen gewenste inlichtingen ten behoeve van de in het eerste lid genoemde taak.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van, de afstemming tussen en de jaarlijkse rapportage door de commissies alsmede over de benoeming, de herbenoeming, de schorsing en het ontslag en de vergoeding van de leden.

  • 6. De korpschef zendt uiterlijk 15 mei aan Onze Minister de rapporten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, alsmede een verslag over de wijze waarop hij gevolg heeft gegeven aan deze rapporten. De korpschef zendt het verslag in afschrift aan de voorzitters van de commissies.

HOOFDSTUK 7. POLITIELEGITIMATIEBEWIJS, POLITIECELLENCOMPLEX EN POLITIELOGO

Artikel 25

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het politielegitimatiebewijs en het politiecellencomplex en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het politielogo en de politiehuisstijl.

HOOFDSTUK 8. WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 4:2, eerste lid, onderdeel u, komt als volgt te luiden:

  • u. de leden van een commissie als bedoeld in artikel 68, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 2012, ten behoeve van de behandeling van, en advisering over, klachten over gedragingen van ambtenaren van politie, de leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie, ten behoeve van het toezicht op de arrestantenzorg, alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies;.

2. Artikel 4:3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, derde streepje, komt te luiden:

  • de beoordeling van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, bedoeld in onderdeel c, alsmede van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie;.

b. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. de korpschef, ten behoeve van zijn adviserende taak in het kader van:

    • 1°. de uitvoering van artikel 3B.1 van het Vuurwerkbesluit;

    • 2°. de benoeming en de herbenoeming van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie;

Artikel 27

Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 24 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het onderzoek of bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie als lid van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie.

2. In artikel 29, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de korpschef ten behoeve van zijn adviserende taak in het kader van de benoeming en de herbenoeming van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie.

Artikel 28

  • 1. In afwijking van artikel 24, tweede lid, behouden de voor inwerkingtreding van dit besluit benoemde leden die hoedanigheid tot uiterlijk 1 januari 2016.

  • 2. In afwijking van artikel 24, tweede lid, behouden de voor inwerkingtreding van dit besluit aangewezen voorzitters en plaatsvervangers die hoedanigheid tot de datum waarop Onze Minister hen uit die hoedanigheid ontheft, doch tot uiterlijk 1 januari 2016.

Artikel 29

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2015.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 8 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder e

Internationale politiële informatie-uitwisseling vindt plaats:

  • A. door Liaison officiers die organisatorisch onder de eenheid, bedoeld in artikel 4, vallen en werkzaam zijn bij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beheerde ambassades buiten Nederland;

  • B. door buitenlandse verbindingsofficieren, bedoeld in de Regeling Buitenlandse Verbindingsofficieren;

  • C. door tussenkomst van het Nationaal Centraal Bureau Interpol, bedoeld in de artikel 32 van de ICPO-Interpol Constitution and General Regulations;

  • D. door tussenkomst van Bureau Sirene, bedoeld in artikel 108 van de Schengen-uitvoeringsovereenkomst;

  • E. door tussenkomst van Dutch Desk Europol, bedoeld in artikel 1 van de Besluit 2009/371/BJZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PbEU 2009, L 121).

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit beheer politie is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012 en geeft regels over het beheer van de politie.

Tot inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen (Stb. 2012, 660) waren de regels over het beheer van de politie opgenomen in de krachtens artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 2012, zoals dit artikel toen luidde, gestelde Regeling beheer politie. Die regeling was tevens gebaseerd op de artikelen 25, eerste lid, onder b en c, en 28, derde lid, van de Politiewet 2012. Met ingang van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van voornoemde wet worden regels omtrent het beheer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld (artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012). In het onderhavige besluit is voornoemde regeling voor zover deze berustte op artikel 30, tweede lid, van de wet, als uitgangspunt genomen. De artikelen uit die regeling die berustten op de artikelen 25, eerste lid, onder b en c, en 28, derde lid, worden opgenomen in een of meerdere nieuwe ministeriële regelingen.

Voor een goed begrip van het Besluit beheer politie wordt erop gewezen dat dit besluit in belangrijke mate is te zien als een technische vertaling van de (oude) Regeling beheer politie. Net als bij de (oude) Regeling beheer politie gaat dit besluit uit van de organisatie die de korpschef heeft aangetroffen per 1 januari 2013 («dag 1») die ook nu nog de feitelijke bestaande situatie is en niet de toekomstige organisatie van het landelijke politiekorps zoals beschreven in het Inrichtingsplan nationale politie (Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 346). Gedurende de transitie van de politieorganisatie zoals die er op «dag 1» uitzag en ook nu nog uitziet naar de in het inrichtingsplan beschreven eindsituatie zal het besluit waar nodig worden gewijzigd.

Net als voor het voorliggende besluit geldt dat de voorgenomen wijzigingen van het Besluit beheer politie voor consultatie aan de Algemene Rekenkamer worden voorgelegd (Kamerstukken II 2012/13, 30 880, H, blz. 2–3, en O, blz. 2), dat het wordt besproken in het zogenoemde artikel 19-overleg, alsmede dat de voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Korte uiteenzetting Besluit beheer politie

Na hoofdstuk 1 met de begripsbepalingen volgt hoofdstuk 2 dat regels bevat met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van het landelijke politiekorps, zoals de aanduidingen van de regionale eenheden. In de (oude) Regeling beheer politie werd in hoofdstuk 2 op basis van artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de Politiewet 2012 aangewezen dat er één landelijke eenheid (de Landelijke eenheid) en twee ondersteunende diensten (het Politiedienstencentrum en de Staf korpsleiding) zijn. De Politiewet 2012 biedt geen grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een of meer landelijke eenheden en ondersteunende diensten aan te wijzen. Dit geniet vanuit wetsystematiek wel de voorkeur. Het voornemen is de Politiewet 2012 op dit punt aan te passen. Totdat de Politiewet 2012 op dit punt is gewijzigd, zullen de Landelijke eenheid en de twee ondersteunende diensten bij ministeriële regeling worden aangewezen.

Hoofdstuk 3 bevat regels met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van de landelijke eenheden. Met artikel 4 wordt tot uitdrukking gebracht dat de bestaande landelijke dienstonderdelen zijn ondergebracht bij één landelijke eenheid. Hiermee wordt, zij het impliciet, tot uitdrukking gebracht dat er slechts één landelijke eenheid bestaat. Omdat wordt uitgegaan van de organisatie die de korpschef heeft aangetroffen op «dag 1», gaat het bij deze diensten om de landelijke diensten die onderdeel uitmaakten van het voormalige Korps landelijke politiediensten (hierna: het Klpd). Het Besluit beheer politie bevat ten aanzien van enkele diensten regels over de specifieke taak die zij hebben en welke onderdelen er bij zijn ondergebracht. Uitdrukkelijk zij erop gewezen dat de opsomming van de diensten limitatief is, maar de genoemde taken alsmede de genoemde onderdelen van deze diensten niet limitatief zijn. Dit wordt in het besluit tot uitdrukking gebracht door de zinsnede «in ieder geval».

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot de hoofdlijnen van de organisatie van de regionale eenheden. Het bevat regels over welke voorzieningen, onderdelen en teams de regionale eenheden beschikken en over de taken en de werkzaamheden daarvan.

Hoofdstuk 5 bevat regels met betrekking tot de jaaraanschrijving, het beheersplan, managementrapportages, het jaarverslag en de informatieverstrekking door de korpschef aan de minister. Deze regels hebben onder meer betrekking op de inhoud van het beheersplan en het jaarverslag alsook op de vaststelling van deze stukken. De termijnen zijn afgestemd op de termijnen voor de vaststelling van de begroting respectievelijk de jaarrekening zoals opgenomen in het Besluit financieel beheer politie.

Hoofdstuk 6 bevat regels met betrekking tot ingeslotenen. De regels bepalen dat de korpschef een ambtenaar van politie aanwijst die wordt belast met de leiding van het politiecellencomplex en het toezicht op de ingeslotenen. Ook dient de korpschef een instructie op te stellen voor het personeel dat is belast met de zorg voor ingeslotenen. Daarnaast bepaalt dit hoofdstuk dat er voor iedere regionale eenheid een commissie van toezicht op de arrestantenzorg is. De commissie houdt ook toezicht op de arrestantenzorg door een landelijke eenheid in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Nieuw ten opzichte van de (oude) Regeling beheer politie is onder meer dat de minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van deze commissies benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat.

Hoofdstuk 7 bevat een delegatiegrondslag voor regels met betrekking tot het politielegitimatiebewijs en de politiehuisstijl.

Hoofdstuk 8 ten slotte bevat de wijzigings- en slotbepalingen. Op de in dit hoofdstuk opgenomen artikelen wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.

Geconsulteerde partijen

Een concept van het Besluit beheer politie is ter consultatie aangeboden aan de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal, de Algemene Rekenkamer en aan het Landelijk centrum Commissies toezicht arrestantenzorg.

De voorzitter overleg regioburgemeesters stelt dat bij de inrichting van de regionale eenheden, anders dan ten aanzien van de diensten voor de opsporing, geen beschrijving wordt gegeven van wat er minimaal aan diensten moet zijn voor wat betreft de handhaving van de openbare orde, met uitzondering van de mobiele eenheid en de staf grootschalig optreden. In het besluit zou volgens hen een aantal minimale eisen voor alle werkprocessen van de politie moeten worden opgenomen voor zowel de opsporing als voor de wijkzorg, de intake en de noodhulp, zodat er een duidelijke balans is tussen opsporing en openbare orde.

Het besluit zoals het thans voorligt, is te zien als een technische vertaling van de (oude) Regeling beheer politie en bevat onder meer regels voor de organisatie van het landelijke politiekorps zoals de korpschef die aantrof per 1 januari 2013 die ook nu nog de feitelijk bestaande situatie is. Daarbij is voor wat betreft de regionale eenheden grotendeels aangesloten bij het voor die datum geldende Besluit beheer regionale politiekorpsen. Op het niveau van deze algemene maatregel van bestuur wordt niet beoogd een gedetailleerdere beschrijving te geven van de organisatie van de politie en werkprocessen.

Het voorstel van de voorzitter van de regioburgemeesters om ook de rol van het gezag met betrekking tot de sterkteverdeling binnen de regionale eenheid in de toelichting van dit besluit op te nemen, is niet overgenomen. Het besluit bevat regels over het beheer, waaronder regels over de organisatie, de inhoud van het beheersplan en de informatieverschaffing door de korpschef aan de minister, maar niet over de sterkteverdeling.

Naar aanleiding van het ter consultatie aangeboden ontwerp van de Regeling toezicht arrestantenzorg politie (gebaseerd op artikel 24, vijfde lid, van het Besluit beheer politie) merken de regioburgemeesters op dat het hen bevreemdt dat de aanstelling van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg en die van de klachtencommissies, zoals beoogd in de ter consultatie aangeboden Regeling toezicht arrestantenzorg politie, verschilt. Zij stellen voor dat de leden van beide commissies op eenzelfde, onafhankelijke wijze met betrokkenheid van het gezag worden benoemd. Naar aanleiding hiervan is meer uniformiteit aangebracht in de benoeming van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de respectievelijke commissies.

Het Landelijk centrum Commissies van toezicht arrestantenzorg heeft aangegeven in het algemeen verheugd te zijn met de artikelen inzake de commissies van toezicht op de arrestantenzorg. Het Landelijk centrum Commissies van toezicht arrestantenzorg adviseert om het toezicht dat de commissies van toezicht op de arrestantenzorg uitvoeren, uit te breiden met het toezicht op het transport van arrestanten door de (parket)politie. Dit advies is overgenomen (zie artikel 1, onder i).

Naar aanleiding van het ter consultatie aangeboden ontwerp van de Regeling toezicht arrestantenzorg politie heeft het Landelijk centrum Commissie van toezicht arrestantenzorg aangegeven dat het gebruikelijk is dat de commissies toezicht houden op de bejegening van ingeslotenen in spreek- en verhoorruimten, ook als deze niet in een politiecellencomplex zijn gelegen, terwijl de definitie «arrestantenzorg» dit niet toestaat. In reactie hierop is deze definitie aangepast. Door het weglaten van «in de politiecellen en politiecellencomplexen» strekt het in artikel 24 geregelde toezicht zich uit tot alle door de politie gebruikte locaties en voertuigen voor ingeslotenen.

Conform de toezegging aan beide Kamers der Staten-Generaal1 is de Algemene Rekenkamer in de gelegenheid gesteld over de ontwerpen van het voorliggende besluit en van het Besluit financieel beheer politie te adviseren. Bij brief van 11 juli 2013 constateerde de Algemene Rekenmaker dat de ontwerpen deel zullen uitmaken van het geheel aan regelgeving om de governance van de politie, de interne en externe sturing te bepalen. Een aantal regelingen was op dat moment gereed, andere regelingen waren in een meer of minder vergevorderd stadium van ambtelijke voorbereiding. Omdat naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer een totaalbeeld noodzakelijk is om te kunnen toetsen of de twee voorgelegde ontwerpbesluiten consistent zijn en of deze in het totaal voldoende waarborgen bieden voor een goed beheer en financieel beheer van de politie, gaf de Algemene Rekenkamer in voornoemde brief aan dat de consultatie te vroeg was.

Beide ontwerpen zijn, mede naar aanleiding van het opstellen van daarmee samenhangende lagere regelingen, aangepast en bij brief van 15 april 2014 opnieuw voor advies aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Bij brief van 10 september 2014 is door de Minister van Veiligheid en Justitie nadere informatie gegeven over enkele recente relevante ontwikkelingen en een verdere toelichting op enkele keuzes die de inhoud van het ontwerp Besluit beheer politie hebben bepaald.

Bij brief van 7 oktober 2014 constateert de Algemene Rekenkamer dat de Minister van Veiligheid en Justitie in het afgelopen jaar de governance verder heeft uitgewerkt en ingericht. Zo is de samenhang tussen beheer en beleid verbeterd voor wat betreft de begrotings- en verantwoordingscyclus, is de onafhankelijke commissie van toezicht op het beheer politie ingesteld en zijn het Controleprotocol voor de jaarrekening politie en het Treasurystatuut politie vastgesteld. De Algemene Rekenkamer concludeert dat het ontwerpbesluit financieel beheer politie en het ontwerpbesluit beheer politie in dat kader op dit moment voldoende waarborgen bieden voor de sturing op het (financieel) beheer van de politie.

Voorhang

Bij brief van 14 november 2014 heeft de minister het ontwerpbesluit aangeboden aan de Staten-Generaal in verband met de wettelijk geregelde voorhang (Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 488). De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister. Bij brief van 6 februari 2015 zijn de vragen beantwoord (Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 502). Deze brief is geagendeerd voor een algemeen overleg van voornoemde vaste commissie van 11 februari 2015 (Kamerstukken II 29 628, nr. 512). De voorhang heeft niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Het artikel bevat een delegatiegrondslag om ambtenaren van politie aan te wijzen die naast de politiechef deel uitmaken van de leiding van een eenheid. Het ligt in de rede dat de aanwijzing van deze ambtenaren van politie in dezelfde ministeriële regeling wordt opgenomen als waarin de ambtenaren van politie die deel uitmaken van de leiding van de politie worden aangewezen (artikel 28, derde lid, van de Politiewet 2012).

Artikel 3

Voor de aanduiding van de regionale eenheden is aansluiting gezocht bij de aanduiding van de arrondissementen, zoals genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling, met dien verstande dat voor de regionale eenheid in de arrondissementen Gelderland en Overijssel de in de voormalige Regeling beheer politie voorgeschreven benaming «regionale eenheid Oost-Nederland» blijft gehandhaafd.

Artikel 37, tweede lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat het beheersplan in ieder geval bevat de indeling van de eenheden in districten en basisteams. In het tweede lid van artikel 3 wordt bepaald dat de regionale eenheden zijn onderverdeeld in districten en functionele eenheden en dat districten zijn onderverdeeld in basisteams.

Artikel 4

De in dit artikel genoemde diensten dienen onderdeel uit te maken van één landelijke eenheid. In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat hiermee, zij het impliciet, tot uitdrukking wordt gebracht dat de politie slechts één landelijke eenheid kent. Deze landelijke eenheid is opgebouwd uit de diensten van het voormalige Klpd. De afbakening tussen enerzijds de diensten die uitmaken van een landelijke eenheid en anderzijds onderdelen die onderdeel uitmaken van een of meer regionale eenheden betreft louter een organisatorische afbakening en doet geen afbreuk aan artikel 6 van de Politiewet 2012 op grond waarvan de ambtenaar van politie bevoegd is zijn politietaak uit te oefen in het gehele land.

Voor de diensten of onderdelen die in andere wet- of regelgeving zijn belast met bepaalde taken, wordt een taakomschrijving gegeven in de artikelen 5 tot en met 11. Met de zinsnede «in ieder geval» wordt tot uitdrukking gebracht dat met de genoemde taken geen limitatieve opsomming wordt beoogd.

De volgende diensten maken onderdeel uit van één landelijke eenheid:

Dienst Nationale recherche

De dienst Nationale recherche (DNR) bestrijdt zware, georganiseerde criminaliteit met een nationaal en internationaal karakter. Het doel is criminele samenwerkingsverbanden en de verwevenheid tussen boven- en onderwereld effectief te bestrijden. De DNR heeft een expertisefunctie op door het bevoegd gezag vastgestelde aandachtsgebieden. Ook synthetische drugs, de bestrijding van terrorisme, en het verrichten van onderzoeken naar oorlogsmisdrijven behoren tot de aandachtsgebieden van de DNR.

De DNR is een belangrijke partner voor buitenlandse opsporingsdiensten. De dienst wisselt informatie uit en behandelt gecompliceerde internationale rechtshulpverzoeken. Ook coördineert de DNR namens Nederland de deelname aan langdurige, grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken.

Dienst IPOL

De Dienst IPOL verzamelt, analyseert, veredelt en verspreidt informatie, waardoor beter overzicht en inzicht ontstaat in de nationale en internationale veiligheidssituatie.

De dienst is het verbindingspunt van de politie voor nationale en internationale partners en brengt informatiestromen bij elkaar, waarbij wederkerigheid het uitgangspunt is.

De Dienst IPOL coördineert politie- en rechtshulpinformatie, geeft advies ten aanzien van informatie-uitwisseling en internationalisering en coördineert inzet van en samenwerking met politiediensten in het buitenland.

Dienst Specialistische recherche toepassingen

De dienst Specialistische recherche toepassingen (DSRT) biedt de politie hoogwaardige technische, tactische en juridische ondersteuning bij de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Dienst Speciale interventies

De dienst Speciale interventies (DSI) heeft tot taak het bestrijden van alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum en het uitvoeren van specifiek door de minister opgedragen taken.

Dienst Verkeerspolitie

De Dienst Verkeerspolitie (DVP) draagt bij aan veilig verkeer op de autosnelwegen. Dit doet de dienst door criminaliteit aan te pakken, gevaarlijk rijgedrag tegen te gaan, en noodhulp te bieden tijdens ongevallen.

Dienst Waterpolitie

De Dienst Waterpolitie is verantwoordelijk voor opsporing, toezicht en handhaving op de hoofdtransportassen, hoofdvaarwegen en de grote wateroppervlakten. Op deze wateren houdt de Dienst Waterpolitie toezicht op zowel de beroeps- als de recreatievaart. Ook de politiezorg op de Noordzee buiten de kustlijn (territoriale wateren), valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Waterpolitie.

Dienst Spoorwegpolitie

De Dienst Spoorwegpolitie (DSP) houdt toezicht op en handhaaft regelgeving in het beroepsgoederen- en personenvervoer per spoor in heel Nederland. In alle treinen en op de perrons is de eerstelijnspolitiezorg in handen van de Dienst Spoorwegpolitie.

Dienst Operationele samenwerking

De Dienst Operationele Samenwerking (DOS) brengt alle operationele ondersteuning voor partners in de veiligheidsketen onder één dak. De DOS ondersteunt de veiligheidswereld met gerichte en specialistische inzet bij de reguliere operationele taakuitvoering, de bestrijding van rampen en de beheersing van crises.

Dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging

De dienst Koninklijke en diplomatieke beveiliging (DKDB) beveiligt leden van het Koninklijk Huis, bedreigde politici, diplomaten en andere door het bevoegd gezag aangewezen personen.

Artikelen 5 en 17

Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 6 en 18 van de (oude) Regeling beheer politie die op hun buurt zijn afgeleid van de artikelen 7, eerste lid, en 8 van de (oude) Regeling nationale en bovenregionale recherche.

De vorming van de toenmalige Dienst Nationale Recherche als onderdeel van het Klpd en van de toenmalige bovenregionale rechercheteams (BRT’s) vloeide voort uit de in de kabinetsnota «Naar een veiliger samenleving» aangekondigde plannen om te komen tot bundeling van recherchecapaciteit en de verbetering van de aanpak van de regio-overstijgende vormen van middelzware criminaliteit (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 684, nr. 1). In het algemeen deel is aangegeven dat in het voorliggende besluit het uitgangspunt is de organisatie die de korpschef heeft aangetroffen per 1 januari 2013 die ook nu nog de feitelijk bestaande situatie is. De naam bovenregionaal rechercheteam is daarbij aangepast in «team bestrijding middencriminaliteit», omdat de oude benaming niet past in het nationale politiebestel dat geen regio’s meer kent.

Artikel 6

Het artikel is gebaseerd op artikel 7 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 2, eerste lid, van de (oude) Regeling nationale en bovenregionale recherche.

Het nationaal dreigingsbeeld geeft een inhoudelijke bijdrage ten behoeve van de strategische besluitvorming op nationaal niveau. Het nationaal dreigingsbeeld vormt de basis voor het beleidsprogramma dat het College van procureurs-generaal in opdracht van de minister opstelt op het gebied van de georganiseerde criminaliteit.

Artikelen 7 en 18

Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 8 en 19 van de (oude) Regeling beheer politie die op hun buurt zijn afgeleid van de artikelen 11a en 11b van de (oude) Regeling nationale en bovenregionale recherche.

Het Landelijk internationaal rechtshulpcentrum (LIRC) voert ten behoeve van de landelijke eenheid een soortgelijk basis takenpakket uit als de internationale rechtshulpcentra (IRC’s). Daarnaast vervult het LIRC een taak voor de hele politie door het optreden als centrale autoriteit in diverse internationale samenwerkingsverbanden waarbinnen politie-informatie wordt uitgewisseld. Het communiceren tussen bijvoorbeeld het Nederlands Nationaal Centraal Bureau (NCB) Interpol en het Italiaans NCB wordt aangeduid als het gebruik van het Interpolkanaal. Dit geldt mutatis mutandis voor het Europolkanaal (communicatie tussen de landendesks) en het Sirenekanaal (signaleringen in het SIS). Foreign liaison officieren (FLO’s) en Nederlandse liaison officieren in het buitenland (LO’s) worden ook door het LIRC begeleid, respectievelijk aangestuurd. Informatie-uitwisseling loopt ook ten aanzien van deze laatstgenoemde kanalen via het LIRC, dat registreert en doorleidt. Het beheren van de kanalen houdt naast het doorleiden van berichten en het ter beschikking van de politie stellen van het netwerk, ook in dat internationale werkafspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld over afhandelingstermijnen en kwaliteit.

De zes Internationale rechtshulpcentra (ICR’s) leveren in ieder geval een eenduidig basis takenpakket, bestaande uit vier onderdelen. In de eerste plaats worden alle inkomende en uitgaande justitiële en politiële rechtshulpverzoeken geregistreerd. In de tweede plaats coördineert het IRC de uitvoering van de rechtshulpverzoeken. In de derde plaats houdt het IRC toezicht op de kwaliteit van de afdoening van de afhandeling. Te denken valt hierbij aan inhoudelijke aspecten als juistheid en volledigheid van de beantwoording, correcte juridische gronden, en aan tijdsaspecten. In de vierde plaats dient het IRC als kennis- en expertisecentrum op het gebied van internationale rechtshulp voor het samenwerkingsgebied.

Naast deze basistaken voert een IRC, al dan niet in samenwerking met anderen, zelf inhoudelijke werkzaamheden uit voor zover dit eenvoudige handelingen betreft.

Artikel 8

Het artikel is gebaseerd op artikel 9 van de (oude) Regeling beheer politie.

Het Besluit verplichte politiegegevens bepaalt dat een onderdeel van de regionale eenheden en van een landelijke eenheid alsmede van de rijksrecherche is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. In dit artikel wordt de organisatorische plaats van het onderdeel binnen de landelijke eenheid geregeld.

Artikel 9

Het artikel is gebaseerd op artikel 10 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 5 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen. Op grond van laatstgenoemd besluit beschikte een regionaal politiekorps, zelfstandig of samen met één of meer andere politiekorpsen, over een «infiltratie-eenheid». Dit betroffen de zogenoemde politiële infiltratieteams (PIT’s). Bevelen tot infiltratie werden uitgevoerd door vijf regionale PIT’s, waarvan vier territoriaal gedecentraliseerd: de teams Noord- en Oost-Nederland, Zuid-Nederland, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond. Het vijfde team, Noord West-Nederland, was ondergebracht bij het Klpd. Ook was er een landelijk infiltratieteam (LIT) dat eveneens was ondergebracht bij het KLPD. Gezamenlijk vormden deze infiltratieteams een landelijk dekkend netwerk.

In oktober 2008 zijn de PIT’s gecentraliseerd en ondergebracht bij het KLPD, Unit Werken Onder Dekmantel (Unit WOD). Het centraliseren van de inzet van politiële infiltranten en het bij het KLPD onderbrengen van de Unit WOD, bood de mogelijkheid tot verdere professionalisering en uniformering van de uitvoering van bevelen tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie. Ook is hiermee de ontwikkeling van een eenduidig beleid rond de uitvoering van deze bevelen, op bijvoorbeeld het gebied van werving, selectie en opleiding van politiële infiltranten en hun begeleiders, vereenvoudigd. Het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen alsmede het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals dat voor inwerkingtreding van de Politiewet 2012 luidde, waren hierop niet aangepast.

In de (oude) Regeling beheer politie is de regelgeving in overeenstemming gebracht met de bovenbeschreven in de praktijk bestaande situatie. In het voorliggende besluit is dit gehandhaafd.

Het vijfde lid biedt een grondslag om bij ministeriële regeling bijvoorbeeld regels te stellen omtrent bijvoorbeeld een maximum periode waarin de betrokken ambtenaar van politie werkzaam is bij een infiltratieteam.

Artikel 10

Het artikel is gebaseerd op artikel 11 van de (oude) Regeling beheer politie dat op zijn buurt is afgeleid van het (oude) Besluit van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten van 11 februari 2009. Dat besluit bepaalde dat bij de Dienst speciale interventies van het KLPD het AOE-KLPD is ondergebracht.

In dit artikel wordt de organisatorische plaats van bovenbedoeld onderdeel binnen de landelijke eenheid geregeld.

Dit onderdeel heeft dezelfde taken als de onderdelen van de regionale eenheden zoals bedoeld in artikel 16.

Artikel 11

Dit artikel is gebaseerd op artikel 12 van de (oude) Regeling beheer politie. In de praktijk is de behoefte ontstaan om de deskundigheid op het gebied van forensische opsporing in ons land te bundelen voor de inzet bij grootschalig of bijzonder forensisch onderzoek. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan grootschalige rampen zoals in Enschede (2000) en de Bijlmer (1992), omvangrijke treinongelukken of een aanslag met een chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair middel. De oprichting van het landelijk team forensische opsporing (LTFO) is aangekondigd in het Programma versterking opsporing en vervolging (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 32, blz. 6). Het LTFO heeft twee taken: ten eerste het verlenen van assistentie aan eenheden wanneer grootschalig of specialistisch forensisch onderzoek nodig is, ten tweede het verlenen van assistentie bij de berging en de identificatie van slachtoffers bij rampen of in andere gevallen waarbij de identificatie van slachtoffers moeilijk is.

In het LTFO zijn de taken van het voormalige rampenidentificatieteam opgenomen – zie artikel 10 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen en de (oude) Regeling rampenidentificatieteam – omdat het bergen en identificeren van slachtoffers een sterke samenhang heeft met het forensisch onderzoek ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek.

Het LTFO is ondergebracht bij de dienst Operationele samenwerking. De leden van het LTFO zijn veelal specialisten die voor een groot deel afkomstig zijn uit de regionale eenheden. Deze specialisten verrichten hun LTFO-taken naast hun reguliere politiewerk in de regionale eenheid. Deze specialisten kunnen in korte tijd worden opgeroepen. Ze zijn op elkaar ingespeeld en getraind in het werken op een omvangrijke en complexe plaats delict.

Naast politiespecialisten kunnen ook andere specialisten aan het team worden toegevoegd, zoals personeel van Defensie of specialisten van het Nederlands forensisch instituut.

Teneinde de samenstelling van het LTFO flexibel te houden, worden geen regels gegeven over de samenstelling van het team.

Artikel 12

Dit artikel is gebaseerd op artikel 13 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 4, derde lid, van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen. Het is aan de korpschef om te bepalen hoe in de voorzieningen op het gebied van tactische recherche, technische recherche, financiële recherche, digitale recherche en informatievoorziening wordt voorzien. Zo kan gekozen worden voor een organisatorisch onderdeel dat uitsluitend is gericht op het betreffende taakgebied, in de vorm van een afdeling of bureau.

Artikel 13

Het Besluit verplichte politiegegevens bepaalt dat een onderdeel van de regionale eenheden en van een landelijke eenheid alsmede van de rijksrecherche is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. In dit artikel wordt de organisatorische plaats van het onderdeel in de regionale eenheden geregeld. Dit artikel is gebaseerd op artikel 14 van de (oude) Regeling beheer politie.

Ter uitvoering van de Schengenuitvoeringsovereenkomst beschikten in het regionale politiebestel de voormalige regiokorpsen Twente, Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond, Midden- en West-Brabant en Limburg-Zuid ieder over een zogenaamd grensoverschrijdend observatieteam. Het betrof secties van ieder 10 fte die waren ondergebracht bij de regionaal noodzakelijke observatiecapaciteit. De taak van deze teams was om op basis van een verzoek om rechtshulp, buitenlandse observatieacties in Nederland te kunnen voortzetten. De regiokorpsen ontvingen hiervoor met ingang van 1999 een bijzondere bijdrage.

Ook in het nationale politiebestel is het wenselijk dat de politie deze observatiecapaciteit beschikbaar heeft voor grensoverschrijdende observatie. Met het oog op het creëren van een helder overzicht van de eisen die worden gesteld aan de organisatie van de nationale politie is het streven deze eisen overzichtelijk vast te leggen in regelgeving. Derhalve is ervoor gekozen om deze eisen in artikel 13, vierde lid, van het Besluit beheer politie vast te leggen. Daarmee wordt het overbodig om via een bijzondere bijdrage te sturen op de beschikbare capaciteit van de grensoverschrijdende observatieteams.

Artikel 14

De instelling en de taken van de organisatie van mobiele eenheden is gebaseerd op artikel 15 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 6 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen. De mobiele eenheden treden op in die situaties waarin politieoptreden in groepsverband wenselijker is dan het optreden van individuele politieambtenaren. Kenmerkend voor de organisatie van mobiele eenheden zijn in dat kader de hechte organisatie, de duidelijke bevelslijnen, de flexibele verplaatsbaarheid, de bewapening en de uitrusting. Het eerste lid geeft een omschrijving van werkzaamheden van de mobiele eenheden. Het tweede lid biedt de grondslag voor de Regeling mobiele eenheid 2007.

Artikel 15

De instelling en de taken van de staven grootschalig politieoptreden is gebaseerd op artikel 16 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 7 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen. Bij grootschalige gebeurtenissen waarbij politieoptreden in groot verband is vereist, is het noodzakelijk dat er een goed op elkaar afgestemde organisatie aanwezig is. De staf grootschalig optreden levert hieraan een belangrijke bijdrage. Deze staf heeft vooral een functie bij grootschalige gebeurtenissen, zoals munitietransporten, rampen, blokkades, grote internationale conferenties en bij bijzonder politieoptreden tijdens gijzelingen of ontvoeringen. Voor het optreden bij rampen zal afstemming moeten plaatsvinden met andere overheidsinstanties, zoals de brandweer en de ambulancedienst. De beslissing tot inzet van de staf grootschalig optreden wordt genomen door het bevoegd gezag.

Artikel 16

De instelling en de taken van deze onderdelen is gebaseerd op artikel 17 van de (oude) Regeling beheer politie die op zijn buurt is afgeleid van artikel 8 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen. Zie ook artikel 10 van dit besluit.

Sedert eind jaren zeventig van de vorige eeuw hebben de arrestatieteams zich ontwikkeld tot gespecialiseerde eenheden, die optreden in vuurwapengevaarlijke situaties. De behoefte aan dit soort gespecialiseerde eenheden blijft onverkort bestaan. De taak en de werkzaamheden zijn in het eerste lid van dit artikel vastgelegd. Het tweede lid biedt de grondslag voor de Regeling aanhoudings- en ondersteuningseenheid en samenwerking speciale eenheden.

Artikel 19

Artikel 37 van de Politiewet 2012 introduceert het beheersplan. Het beheersplan is één van de stuurdocumenten in de beheercyclus. Het beheersplan bevat het beleid op het terrein van het beheer. In het beheersplan wordt inzichtelijk gemaakt welke doelen op het terrein van het beheer worden nagestreefd en op welke wijze die doelen worden bereikt.

In artikel 19 wordt geregeld dat de minister de korpschef jaarlijks vóór 1 december een jaaraanschrijving stuurt. Deze jaaraanschrijving biedt het kader voor de managementrapportages, bedoeld in artikel 21, eerste lid, voor de voorbereidende werkzaamheden door de korpschef ten behoeve van het beheersplan en het jaarverslag en de daarvoor nodige informatie, alsmede de in artikel 3 van het Besluit financieel beheer bedoelde onderwerpen. De jaaraanschrijving kan betrekking hebben op alle facetten van het beheer.

Artikel 20

In het eerste lid van dit artikel zijn onderwerpen opgenomen die ten minste in het beheersplan dienen te zijn opgenomen. Zoals aangegeven bij de toelichting op artikel 19 kan de jaaraanschrijving ook betrekking hebben op andere onderwerpen van het beheer dan aangegeven in artikel 20, eerste lid.

Ad a en b.) De organisatie en formatie van het landelijke politiekorps maken deel uit van het beheersplan. In de organisatie en formatie komen de operationele en de niet operationele sterkteverdeling bijeen.

Ook bevat het beheersplan het personeelsbeleid, waaronder het beleid op het terrein van leiderschap, het loopbaanbeleid, het mobiliteitsbeleid, en het beleid gericht op een divers samengesteld personeelsbestand.

Om de voor de politie vastgestelde doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren, wordt een strategische personeelsplanning (SPP) gevoerd die deel uitmaakt van het beheersplan. Het gaat daarbij onder meer om het voorbereiden, vormgeven en implementeren van strategisch beleid rond instroom, doorstroom en uitstroom van personeel. Hierbij komen vragen aan de orde wat er wordt gedaan om tot de juiste operationele sterkte te komen in de afzonderlijke eenheden en de ondersteunende diensten. Daarnaast richt de strategische personeelsplanning zich erop dat de juiste medewerkers op het juiste moment op de juiste plaats in de organisatie werkzaam zijn, teneinde de doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren.

In de strategische personeelsplanning wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de politie er in de nabije toekomst (ten minste 10 jaar) uit moet zien om de doelstellingen op het terrein van de taakuitvoering te kunnen realiseren. Daarbij is inzichtelijk gemaakt welke toekomstscenario’s en welke aannames zijn gehanteerd en welke keuzes uiteindelijk zijn gemaakt met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de (operationele) sterkte. Elementen die hierin naar voren dienen te komen zijn de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand, het opleidingsniveau per functie, de diversiteit in de samenstelling van de organisatie, de benodigde en/of verwachte (zij-)instroom, doorstroom en uitstroom per functie, of indien nodig per cluster van functies in alle eenheden en diensten en de uitvoering van het loopbaanbeleid.

Gelet op hun belang worden in het beheersplan de maatregelen opgenomen die voortvloeien uit de CAO-afspraken. Gelet op het feit dat de CAO-afspraken vooral betrekking zullen hebben op het personeelsbeleid worden deze maatregelen opgenomen in de opsomming onder b.

Ad c) Vanwege het grote belang en de noodzaak van een gedegen aanpak van de ICT bij de politie, gaat het beheersplan in op het ICT-beleid, waaronder ook het beleid dat wordt gevoerd op het terrein van onderhoud en nieuwbouw van ICT bij de politie. Ook onderwerpen als ICT-dienstverlening en de integrale besturing van de ICT-projecten kunnen hierbij aan de orde komen.

Ad d) Het beheersplan bevat het beleid op het gebied van materieel, waaronder inkoop en huisvesting. Het materieel waaronder (uitrusting) vormt een belangrijke voorwaarde voor een professionele taakuitvoering.

Huisvesting is, naast personeel en ICT, één van de grotere kostenposten voor de politie en is daarom een wezenlijk onderdeel van de financiële positie van het korps. Daarom is het van belang dat in het beheersplan in gaat op huisvesting.

In het vierde lid is geregeld dat de minister het beheersplan vaststelt na goedkeuring van de begroting voor hetzelfde jaar van zijn ministerie door de Staten-Generaal. Deze termijn is gekoppeld aan de termijn voor de vaststelling van de begroting zoals opgenomen in artikel 4, derde lid, van het Besluit financieel beheer politie. Deze koppeling is noodzakelijk omdat het beheersbeleid van invloed is op de begroting en andersom.

Overigens wordt erop gewezen dat artikel 19, derde lid, onder d, van de Politiewet 2012 voorschrijft dat in het artikel 19-overleg wordt gesproken over het ontwerp van het beheersplan.

Om de Staten-Generaal meer volledig en vroegtijdig te informeren over het (beleid op het terrein van het) beheer wordt in het derde lid geregeld dat de minister het door hem opgestelde ontwerpbeheersplan als bijlage bij de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal zendt.

Voor wat betreft het moment waarop het ontwerpbeheersplan aan de Staten-Generaal wordt gezonden is aangesloten bij het Besluit financieel beheer politie. In artikel 4, tweede lid, van dat besluit is bepaald dat de ontwerpbegroting van de politie als bijlage bij de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Staten-Generaal wordt gezonden. De gelijktijdige toezending van het ontwerpbeheersplan en de ontwerpbegroting aan de Staten-Generaal ligt voor de hand omdat de ontwerpbegroting en het ontwerpbeheersplan onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het ontwerpbeheersplan heeft immers zijn financiële vertaling in de ontwerpbegroting.

In het vijfde lid is een meldingsplicht voor de korpschef opgenomen. In artikel 6 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie is het uitgangspunt neergelegd dat operationele sterkte het werk volgt. Dat betekent niet dat het de korpschef vrij staat om in te grijpen in de door de minister vastgestelde verdeling van de operationele sterkte. Met het oog daarop is in dit artikellid neergelegd dat de korpschef zo spoedig mogelijk melding moet maken van een voorgenomen wijziging van de organisatie en of formatie, waarvan de gevolgen nog niet in het beheersplan zijn opgenomen en die wijzigingen in de verdeling van de operationele sterkte over de eenheden en of ondersteunende diensten tot gevolg zal hebben. Daarmee wordt ook voor de minister zichtbaar welke operationele sterkte betrekking heeft op de werkzaamheden die worden overgeheveld naar een andere eenheid of dienst. De minister kan zo nodig reeds in een vroegtijdig stadium ingrijpen als die gevolgen voor hem niet aanvaardbaar zijn.

Artikel 21

Om de uitvoering van het beheersplan goed te kunnen volgen, wordt in het eerste lid geregeld dat de korpschef in periodieke managementrapportages rapporteert over de uitvoering van het beheersplan.

Voor wat betreft de termijnen (voor indiening) van de periodieke managementrapportages is aangesloten bij de termijnen zoals opgenomen in het Besluit financieel beheer politie waarop de financiële managementrapportages door de korpschef bij de minister behoren te worden ingediend. Deze cyclus sluit aan bij de cyclus binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Dat betekent dat de korpschef viermaal per jaar een tussentijdse rapportage over de uitvoering van het beheersplan opstelt. Deze rapportages dienen uiterlijk een maand na het einde van de periode van verslaglegging aan de minister te worden verstrekt. Het betreft:

  • 3-maandsrapportage, januari t/m maart;

  • 6-maandsrapportage, januari t/m juni;

  • 9-maandsrapportage, januari t/m september;

  • 12-maandsrapportage, januari t/m december.

Deze rapportage betreft een jaarafsluiting waarin aanvullend een schatting van december wordt opgenomen zodat de rapportage een jaarbeeld geeft.

In het tweede lid wordt geregeld welke gegevens in ieder geval in de managementrapportages en het jaarverslag zijn opgenomen. Daarnaast kan de jaaraanschrijving ook aanwijzingen bevatten wat in de managementrapportages en/of het jaarverslag dient te staan. De in het besluit opgenomen structureel gevraagde gegevens hebben betrekking op de sterktecijfers van de politie.

In het derde lid is geregeld dat de minister voor 15 mei het jaarverslag over het voorafgaande jaar vaststelt. Deze termijn is gekoppeld aan de termijn zoals opgenomen in het Besluit financieel beheer politie voor het vaststellen van de jaarrekening door de minister. Jaarverslag en jaarrekening zijn immers beide verantwoordingsdocumenten die ook in samenhang dienen te worden bezien.

Om de Staten-Generaal meer volledig te informeren over de door de politie in het verslagjaar bereikte resultaten en in het bijzonder over de door de regionale en landelijke eenheden gerealiseerde activiteiten ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen (zie artikel 37, vierde lid, van de Politiewet 2012) wordt in het vierde lid geregeld dat de minister het door hem vastgestelde jaarverslag van de politie als bijlage bij het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter informatie aan de Staten-Generaal zendt. De minister kan in de jaaraanschrijving aanwijzingen geven aan de korpschef voor wat betreft de voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van het jaarverslag.

Om te verzekeren dat er systematische aandacht uitgaat naar de kwaliteit van het beheer van de politiesystemen en de daarin opgenomen gegevens is in het vierde lid geregeld dat de korpschef in periodieke audits de mate waarin de door hem verwerkte gegevens eenduidig, consistent en volledig zijn toetst. De genoemde audits geven een beeld van de betrouwbaarheid van de door de korpschef te beheren en verwerken niet-financiële gegevens. Gegevens over financiën zijn onderwerp van accountantscontrole.

Artikel 22

Dit artikel biedt de grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen die voorheen in artikel 23 van de (oude) Regeling beheer politie waren geregeld. De regels worden opgenomen in de (nieuwe) Regeling informatieverstrekking beheer politie.

Artikel 23

Dit artikel is gebaseerd op artikel 24 van de (oude) Regeling beheer politie en vormt de neerslag van een technische vertaling van artikel 16 van het (oude) Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Het is wenselijk dat er één persoon per politiecellencomplex verantwoordelijk is voor de leiding in een politiecellencomplex. Politiecellencomplex is gedefinieerd als een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend een of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen. Met name in crisissituaties zal duidelijk moeten zijn wie de verantwoording draagt voor de leiding. In verband met de bijzondere dwangmiddelen die kunnen worden toegepast in een politiecellencomplex zullen daarvoor politiefunctionarissen beschikbaar moeten zijn die dwangmiddelen mogen toepassen. Fouilleren en in bewaring nemen van goederen mag niet door beveiligingspersoneel geschieden, omdat het gaat om een inbreuk op grondrechten. Gelet op het vorenstaande zal als verantwoordelijke voor de leiding in het politiecellencomplex door de korpschef een politiefunctionaris moeten worden aangewezen.

De artikelen 26, 27 en 32 tot en met 36 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren over de zorg voor ingeslotenen gelden niet voor personen die in dienst zijn van particuliere bewakingsdiensten. Aangezien particuliere bewakingsdiensten worden ingezet voor de bewaking en verzorging van arrestanten in politiecellen dient de korpschef voor deze personen een regeling overeenkomstig de regeling voor de politieambtenaren te treffen.

Artikelen, 24, 26 en 27

Artikel 24 geeft regels voor de commissies van toezicht op de arrestantenzorg. De oorspronkelijke, reeds in de Regeling beheer politie geregelde, taak van de commissies is het toezicht houden op de arrestantenzorg. Onder arrestantenzorg wordt verstaan: zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging, bejegening en vervoer van ingeslotenen door de regionale eenheid en door een landelijke eenheid in het gebied van die regionale eenheid. Onder ingeslotenen wordt verstaan: de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht.

Toezicht kan plaatsvinden op iedere locatie die door de politie gebruikt wordt voor het insluiten van personen, inclusief al dan niet tijdelijke ophoudkamers, speek- en verhoorruimtes buiten een politiecellencomplex en cellencomplexen binnen gerechtsgebouwen. Naast het toezicht op de arrestantenzorg in locaties bepaalt het voorliggende besluit dat de commissies toezicht houden op het vervoer van ingeslotenen uitgevoerd door de politie. Daarmee is verzekerd dat de gehele arrestantenzorg uitgevoerd door de politie onder het toezicht van de commissies valt.

De commissies van toezicht op de arrestantenzorg bestaan uit onafhankelijke leden. In de ministeriële regeling op grond van het vijfde lid van artikel 24 worden regels gesteld over de benoeming ter waarborging van de onafhankelijkheid.

Naast de uitbreiding van het toezicht met het toezicht op het vervoer van ingeslotenen zijn de volgende onderwerpen nieuw ten opzichte van artikel 25 van de Regeling beheer politie.

  • De minister en niet de korpschef benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de overige leden. Deze verschuiving zal betere garanties kunnen bieden voor de onafhankelijkheid van de commissies van toezicht. Daarmee wordt beter aangesloten bij het op 28 oktober 2010 voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden geratificeerd Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2010, 273), op grond waarvan de lidstaten de functionele onafhankelijkheid van nationale preventiemechanismen bij de uitoefening van hun taken, alsmede de onafhankelijkheid van hun personeel dienen te waarborgen (artikel 18).

  • De screening van kandidaat-leden en leden van de commissies bij de benoeming en herbenoeming. Gelet op het vertrouwelijk karakter van de functie en de aan de functie verbonden bevoegdheden is het wenselijk dat personen ten aanzien van wie uit onderzoek van politiegegevens en justitiële gegevens is gebleken dat er bezwaar bestaat niet kunnen worden benoemd of herbenoemd. De leden van de commissie van toezicht op de arrestantenzorg kunnen bijvoorbeeld door of namens de korpschef vertrouwelijke informatie vernemen die niet aan ingeslotenen mag worden doorgespeeld (zie volgende streepje). De korpschef zal een adviserende rol hebben bij de screening van de kandidaat-leden en de leden. De in artikel 26 en 27 opgenomen wijzigingen van artikel 4:3, eerste lid, onder a, derde streepje, en e, van het Besluit politiegegevens en de artikelen 24 en 29 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens regelen de grondslag voor de verstrekking van politiegegevens onderscheidenlijk justitiële gegevens aan de minister en, ten behoeve van zijn adviserende rol, de korpschef.

  • De verplichting om aan de leden van de commissies alle door hen gewenste inlichtingen te verschaffen ten behoeve van hun taak. Die inlichtingen kunnen ook politiegegevens betreffen als deze nodig zijn ten behoeve van de taak. De in artikel 26, eerste lid, opgenomen wijziging van artikel 4:2 van het Besluit politiegegevens regelt de grondslag voor de verstrekking van politiegegevens aan de leden van de commissie alsmede aan personen die zijn belast met de ondersteuning van de commissie. Tot nu toe was niet voorzien in de mogelijkheid om politiegegevens aan hen te verstrekken.

  • Gewijzigde rapportageverplichting voor de korpschef. In artikel 24, tweede lid, onder b, is opgenomen dat de afzonderlijke commissies jaarlijks over hun werkzaamheden rapporteren aan de korpschef. Hij is op grond van artikel 27, eerste lid, van de Politiewet 2012 immers belast met het beheer van de politie. Op grond van voornoemd artikellid, tweede volzin, legt de korpschef over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden, waaronder de eindverantwoordelijkheid over de zorg voor de ingeslotenen, verantwoording af aan de minister. Met het oog daarop zendt de korpschef uiterlijk 15 mei aan de minister de jaarlijkse rapporten van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg. Dat doet hij tezamen met een verslag over de wijze waarop hij gevolg heeft gegeven aan deze rapporten. Dat verslag zendt hij in afschrift aan de voorzitters van de commissies. In het verslag zal de korpschef zich tegenover de minister verantwoorden wat is gedaan met de opmerkingen en de adviezen van de commissies in hun jaarlijkse rapportages. De commissies worden hiermee goed in positie gebracht doordat hun rapporten onverkort bij de minister komen, en zij het verslag aan de minister van wat daar mee wordt gedaan, krijgen toegezonden.

  • In de ministeriële regeling op grond van artikel 24, vijfde lid, (de Regeling toezicht arrestantenzorg politie) zullen regels worden gesteld omtrent onder meer de afstemming tussen de commissies en over de benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden. De regels over de afstemming biedt de mogelijkheid te voorzien in een wijze van afstemming tussen de verschillende commissies om de kwaliteit van werken te bevorderen.

Artikel 25

Dit artikel biedt de grondslag voor de Regeling politielegitimatiebewijs, de Regeling politielogo en de Regeling politiecellencomplex.

De huidige Regeling politielogo bevat regels over het politielogo en de politiehuisstijl en heeft zijn oorsprong in het regionale politiebestel. Om de eenheid van (het gebruik van) het logo en de huisstijl zeker te stellen, heeft deze regelgeving een gedetailleerd karakter. Met de inburgering van het politielogo en de politiehuisstijl en de komst van nationale politie waarbij het beheer in één hand ligt, is deze eenheid meer vanzelfsprekend en kunnen vraagtekens worden gezet bij de noodzaak en het detailniveau van deze regelgeving. Mede met het oog op het verminderen van de regelgeving wordt daarom thans bezien of het wenselijk is om deze regels te handhaven en zo ja hoe gedetailleerd deze regelgeving dient te zijn. Door te bepalen dat regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het politielogo en de politiehuisstijl bestaat de mogelijkheid ook om hiervan af te zien.

Artikel 28

In dit artikel is een overgangsvoorziening opgenomen voor de voor inwerkingtreding van dit besluit benoemde leden en reeds aangewezen voorzitters en plaatsvervangers. Er is nog geen ervaring opgedaan met de duur van de nieuwe benoemingsprocedure (artikel 24, tweede en derde lid, en de nadere regels over de benoeming in de Regeling toezicht arrestantenzorg politie). Om die reden is geregeld dat de voor de inwerkingtreding van dit besluit benoemde leden die hoedanigheid tijdelijk behouden. Een voor inwerkingtreding van dit besluit benoemd lid verliest deze hoedanigheid op uiterlijk 1 januari 2016, dan wel zoveel eerder als de minister hem voor die datum op grond van het nieuwe artikel 24, tweede lid, ontslag verleent, dan wel benoemt als voorzitter, als plaatsvervangend voorzitter of als overige lid.

Een vergelijkbare voorziening is getroffen voor de voor inwerkingtreding van dit besluit door de commissie uit haar midden aangewezen voorzitter en plaatsvervangend voorzitter. Deze voorzitter en plaatsvervangend voorzitter verliezen deze hoedanigheid op uiterlijk 1 januari 2016, dan wel zoveel eerder als de minister hen uit die hoedanigheid ontheft.

Het spreekt voor zich dat de leden, onderscheidenlijk de aangewezen voorzitters en plaatsvervangend voorzitters ook hun hoedanigheid verliezen, indien zij zelf ontslag aanbieden, dan wel hun benoemingstermijn in de periode tot 1 januari 2016 verstrijkt.

Het streven is om in de periode direct na inwerkingtreding van het besluit de nieuwe benoemingen per commissie zoveel mogelijk gelijktijdig te laten plaatsvinden. Niet alleen levert dit minder administratieve lasten op, het draagt ook bij aan een overzichtelijke overgang van de «oude» naar de «nieuwe» situatie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstukken I, 2011/12, 30 880, H, blz. 2–3 en Kamerstukken II, 2011/12, 33 368, nr. 3, blz. 4.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven