Besluit van 27 augustus 2013 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en het Besluit van 26 september 2012 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 vanwege het vervallen van het woonplaatsvereiste en de langstudeerdersmaatregel

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 11 juli 2013, nr. WJZ/525738 (10337), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 2.6, eerste, tweede en vijfde lid, artikel 7.45, eerste, tweede en vijfde lid, en artikel 7.45a, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 juli 2013, No. W05.13.0218/I);

Gezien het nader rapport van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 13 augustus 2013, nr. WJZ/5376369 (10337), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I [WIJZIGING UWHW 2008 PER 1 SEPTEMBER 2013]

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd per 1 september 2013:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel o wordt «artikel 7.48, derde of vierde lid» vervangen door: artikel 7.48, eerste of tweede lid.

2. Onderdeel q komt te vervallen.

3. Onderdeel s komt als volgt te luiden:

s. peildatum:

30 september in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld;

B

In de artikelen 1.1 en 4.1 wordt telkens «Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door «Economische Zaken».

C

Artikel 2.2 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.2. Omvang collegegeld

  • 1. Het volledige wettelijke collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de wet, bedraagt voor het studiejaar 2013–2014 € 1.835.

  • 2. Het minimumbedrag van het gedeeltelijke wettelijke collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, tweede lid, van de wet bedraagt voor het studiejaar 2013–2014 € 1.049.

  • 3. De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden tot en met het studiejaar 2018/2019 jaarlijks verhoogd met € 22.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen na verhoging van het bedrag, genoemd in het derde lid, jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld zal gelden. De aanpassing wordt bepaald door de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het collegegeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. De overeenkomstig dit lid gewijzigde bedragen treden in de plaats van de in het eerste tot met derde lid genoemde bedragen.

  • 5. Onder de consumentenprijsindex, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan: de consumentenprijsindex «reeks alle huishoudens» zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

D

Artikel 2.3 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.3. Uitbreiding categorie studenten wettelijk collegegeld

De categorie studenten waarvoor de in artikel 7.45a, eerste lid, onder a, van de wet genoemde voorwaarde niet geldt, wordt uitgebreid met studenten die zijn ingeschreven bij de opleidingen:

  • a. B Educatie en Kennismanagement Groene Sector;

  • b. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in levensmiddelentechnologie;

  • c. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Dierhouderij en Verwerking I en II;

  • d. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Tuinbouw en Plantenteelt en Verwerking I en II;

  • e. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Plantenteelt en Verwerking I en II;

  • f. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Veehouderij en Verwerking I en II;

  • g. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Techniek I en II;

  • h. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Agrarische Economie; en

  • i. M Leren en Innoveren.

E

De artikelen 2.3a en 2.3b vervallen.

F

In artikel 4.8 wordt «peildatum bekostiging» vervangen door: peildatum.

ARTIKEL II [WIJZIGING UWHW 2008 PER 1 JANUARI 2014]

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd per 1 januari 2014:

A

Artikel 1.1, onderdeel r, komt te luiden:

r. student:

persoon die

  • 1°. behoort tot een van de groepen van studerenden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit bezit; en

  • 2°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een bacheloropleiding, terwijl hem nog niet de graad Bachelor is verleend; of

  • 3°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een masteropleiding, terwijl hem nog niet de graad Master is verleend;

B

In artikel 4.6 wordt de zinsnede «de artikelen 4.5, 4.11, 4.22 tot en met 4.27 en 5.2» vervangen door: de artikelen 4.5, 4.10, 4.11, 4.21, 4.23, 4.24, 4.27 en 5.2.

C

Artikel 4.7, vierde lid, vervalt.

D

Artikel 4.12, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 4.9 en 4.20 gelden voor de Open Universiteit als bekostigde graden, de graden die zijn verleend in de peilperiode aan een persoon die voldoet aan het nationaliteitsvereiste als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit heeft en die is ingeschreven bij de Open Universiteit voor een onderdeel van een bacheloropleiding, terwijl aan hem nog niet de graad Bachelor is verleend of voor een onderdeel van een masteropleiding, terwijl hem nog niet de graad Master is verleend.

E

Artikel 4.21, eerste lid, komt te luiden als volgt:

  • 1. Uit het onderzoekdeel wo ontvangt een universiteit een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag voor ieder proefschrift dat in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar heeft geleid tot een promotie ten overstaan van het college voor promoties of de commissie bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van de wet.

F

Artikel 4.22 vervalt.

G

In artikel 4.23, tweede lid, wordt «tot en met 4.22» vervangen door: en 4.21.

H

Artikel 5.2, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Indien een persoon is ingeschreven voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding wordt in afwijking van artikel 1.1, onderdeel r, onder 2° en 3° het volgende gelezen:

    • 2°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een bacheloropleiding leraren- of gezondheidszorgopleiding, terwijl hem nog niet de graad Bachelor voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding is verleend; of

    • 3°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een masteropleiding leraren- of gezondheidszorgopleiding, terwijl hem nog niet de graad Master voor een leraren- of gezondheidszorgopleiding is verleend;

I

Artikel 5.4 vervalt.

ARTIKEL III [WIJZIGING VAN HET BESLUIT VAN 26 SEPTEMBER 2012 TOT WIJZIGING VAN HET UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008 (STB. 2012, 461)]

Artikel VI, onderdelen B, C en G, van het Besluit van 26 september 2012 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (Stb. 2012, 461) vervallen.

ARTIKEL IV INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2013 met uitzondering van de artikelen II en III. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 september 2013, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2013.

  • 2. De artikelen II en III treden in werking met ingang van 1 januari 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 27 augustus 2013

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de dertigste augustus 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (verder ook: UWHW) en tevens tot wijziging van het Besluit van 26 september 2012 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (Stb. 2012, 461). In 2012 was het UWHW gewijzigd in verband met een aanscherping van het woonplaatsvereiste alsmede de invoering van de langstudeerdersmaatregel in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) door de Wet verhoging collegegeld langstudeerders (Stb. 2011, 368). Daarna is echter besloten het woonplaatsvereiste te laten vervallen (Kamerstukken II 2012/13, 31 288, nr. 326) en is de WHW gewijzigd in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel (Stb. 2013, 70). Door het onderhavige besluit worden de wijzigingen van het UWHW die daarop betrekking hadden, weer teruggedraaid.

Dit besluit behelst daarnaast enkele technische aanpassingen gericht op het vergroten van de transparantie en uitvoerbaarheid van het UWHW 2008 (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VIII, nr. 214).

Bij de artikelsgewijze toelichting wordt – waar nodig – toegelicht of de twee opeenvolgende wijzigingen tegen elkaar kunnen worden weggestreept, waardoor er niets hoeft te worden gewijzigd in de huidige tekst.

Bestuurlijke, administratieve en financiële lasten

De maatregelen in het onderhavige besluit hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten van de universiteiten en hogescholen aangezien de informatieverplichtingen van instellingen niet veranderen vanwege de wijzigingen in dit besluit. Voor uitvoeringslasten bij bedrijven en burgers (studenten) verandert vanwege dit besluit niets.

De wijzigingen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

Totstandkoming van het besluit

De maatregelen die zijn opgenomen in dit besluit, zijn ter kennis gebracht aan VSNU en Vereniging Hogescholen.

Dit voorontwerp is aan DUO (samen met Inspectie van het Onderwijs) voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. DUO acht het besluit uitvoerbaar. Inspectie van het Onderwijs acht het besluit handhaafbaar.

Overeenkomstig artikel 2.6, vijfde lid, van de WHW is het ontwerpbesluit voorafgaand aan de advisering door de Raad van State aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd bij brief van 13 juni 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 31 288, nr. 293). Tevens is het ontwerpbesluit ter kennisgeving aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden.

Artikelsgewijs

Artikel I [Wijziging UWHW 2008 per 1 september 2013]

A

Na inwerkingtreding van de Wet versterking besturing (Stb. 2010, 119) zijn de bepalingen over het betalen van collegegeld bij een tweede studie verplaatst van het derde en vierde lid van artikel 7.48 van de wet, naar het eerste en tweede lid van artikel 7.48. De verwijzing in artikel 1.1, onderdeel o, wordt hieraan aangepast.

Het vorige besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (Stb 2012, 461) wijzigde artikel 1.1, onderdelen q en s, met ingang van 1 september 2013. Deze wijzigingen worden met ingang van dezelfde datum weer ongedaan gemaakt door artikel I, onder A, van dit besluit. Door het intrekken van de langstudeerdersmaatregel (Stb. 2013, 70) is een aparte peildatum voor het bepalen van de rijksbijdrage in relatie tot de collegegeldsystematiek namelijk niet meer nodig.

De opeenvolgende wijzigingen kunnen tegen elkaar worden weggestreept, waardoor onderdeel q vervallen blijft en onderdeel s uiteindelijk niet wordt gewijzigd per 1 september 2013.

B

Dit betreft de aanpassing aan de huidige naam van het betreffende ministerie.

C

Met het vorige wijzigingsbesluit (Stb 2012, 461) wordt het verhoogde wettelijke collegegeld ingevoerd per 1 september 2013. Dit wordt met dit wijzigingsbesluit weer ongedaan gemaakt. Bij deze gelegenheid zijn tevens de collegegeldbedragen voor studiejaar 2013–2014 opgenomen.

D

Het vorige besluit tot wijziging van het UWHW (Stb 2012, 461) wijzigde artikel 2.3 in verband met het woonplaatsvereiste. Door het vervallen van het woonplaatsvereiste is de vorige wijziging van deze bepaling niet meer nodig. Hierdoor blijft de huidige tekst van artikel 2.3 ongewijzigd.

Aanleiding voor het besluit het woonplaatsvereiste uit de voorwaarden voor instellingsbekostiging te halen, is dat studenten hieraan straks niet meer hoeven te voldoen om voor het wettelijk collegegeld in aanmerking te komen. De WHW wordt op dit punt gewijzigd naar aanleiding van het standpunt van de Europese Commissie dat dit vereiste in strijd is met het recht van de Europese Unie (Stb. 2013, 298). Hoewel hieruit niet rechtstreeks voortvloeit dat het woonplaatsvereiste ook uit de voorwaarden voor instellingsbekostiging wordt gehaald, is er niettemin voor gekozen dit wel te doen. Enerzijds omdat het duidelijker is wanneer dit vereiste straks in beide situaties niet meer geldt en anderzijds omdat dit vereiste niet meer noodzakelijk is voor de instellingsbekostiging. Het woonplaatsvereiste was hier namelijk opgenomen om oneigenlijk gebruik van bekostiging tegen te gaan en intussen zijn andere maatregelen getroffen op grond waarvan onregelmatigheden in de bekostiging zich niet meer noemenswaardig kunnen voordoen. Deze maatregelen betreffen de vormgeving van de verplichte collegegeldbetaling, de herziene inrichting van de instellingsbekostiging voor de nominale studieduur, de wettelijke introductie van de joint degrees, de mogelijkheid ook in het buitenland bekostigd een stage te lopen, de introductie van de gedragscode voor buitenlandse studenten in het hoger onderwijs en de brede inzet van instellingen gericht op studiebegeleiding en voortgangscontrole. Daarnaast zullen de inschrijvingen van studenten worden gemonitord op de manier zoals voorzien bij de wijziging van de instellingsbekostiging per begrotingsjaar 2011 (Stb. 2010, 314, pagina 28 en 29). Hierdoor wordt de kans klein dat (buitenlandse) studenten hier staan ingeschreven en voor de bekostiging meetellen, terwijl ze niet daadwerkelijk onderwijs volgen. En mocht toch sprake zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik van bekostiging, dan zal dit snel zichtbaar zijn en effectief worden tegengegaan.

E

Artikelen 2.3a en 2.3b hebben betrekking op een extra uitloopjaar in geval van kortdurende inschrijving en op de uitzondering voor deeltijdstudenten die zijn ingeschreven op of voor 1 februari 2011. Deze bepalingen kunnen vervallen vanwege het intrekken van de langstudeerdersmaatregel (Wet van 28 januari 2013, Stb. 2013, 70).

F

In artikel 4.8 wordt «peildatum bekostiging» vervangen door «peildatum» omdat een aparte peildatum niet meer nodig is door het intrekken van de langstudeerdersmaatregel (Stb. 2013, 70).

Artikel II [Wijziging UWHW 2008 per 1 januari 2014]

A

Door het vorige besluit tot wijziging van het UWHW (Stb 2012, 461) werd met ingang van 1 januari 2014 aan artikel 1.1, onder r, toegevoegd «op de peildatum bekostiging». Door de onderhavige wijziging wordt deze toevoeging weer geschrapt met ingang van dezelfde datum (1 januari 2014). Daardoor is deze toevoeging de facto nooit van toepassing geweest.

B

In artikel 4.6 is geregeld dat overleg met instellingsbesturen moet plaatsvinden voordat bepaalde ministeriële regelingen worden vastgesteld. Met ingang van 1 januari 2013 zijn artikel 4.25 en 4.26 vervallen en met ingang van 1 januari 2014 vervalt artikel 4.22. Aangezien deze ministeriële regelingen vervallen, vervalt uiteraard ook de verplichting om hierover overleg te voeren.

Verwijzingen naar artikelen 4.10 en 4.21 zijn toegevoegd in artikel 4.6 aangezien in deze artikelen ministeriële regelingen worden genoemd, waarover overleg met instellingsbesturen ook is aangewezen.

C

Door het vorige besluit tot wijziging van het UWHW (Stb 2012, 461) werd met ingang van 1 januari 2014 een vierde lid toegevoegd aan artikel 4.7 in verband met het woonplaatsvereiste. Door het vervallen van het woonplaatsvereiste is dit vierde lid niet meer nodig. Hierdoor blijft de huidige tekst van artikel 4.7 ongewijzigd.

(Zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel D.)

D

Het woonplaatsvereiste is ook geschrapt als eis voor de bekostiging van graden die zijn behaald aan de Open Universiteit.

E

Dit betreft een tekstuele correctie omdat de woordvolgorde in de huidige tekst tot een verkeerde uitleg zou kunnen leiden. Door deze correctie staat er nu duidelijker dat bij bekostiging van promoties wordt uitgegaan van het aantal proefschriften in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

F

Artikel 4.22 kan vervallen aangezien geen gebruik meer wordt gemaakt van de mogelijkheid een deel van het onderzoekdeel wo over de universiteiten te verdelen ten behoeve van onderzoekscholen. Er werd geen gebruik meer gemaakt van deze mogelijkheid om niet onbedoeld de indruk te wekken dat sprake is van een bestedingsverplichting van middelen ten nutte van (enkel) onderzoeksscholen. Daarnaast wordt de onderzoekbekostiging daardoor vereenvoudigd. (Zie: Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VIII, nr. 13.)

G

Aangezien artikel 4.22 vervalt, vervalt ook de verwijzing daarnaar in artikel 4.23.

H

Aangezien artikel 1.1, onder r, is gewijzigd, wordt ook de verwijzing in artikel 5.2 naar artikel 1.1, onder r, overeenkomstig aangepast.

I

Artikel 5.4 vervalt aangezien hier geen wettelijke grondslag meer voor is.

Artikel III [Wijziging van het Besluit van 26 september 2012 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (Stb. 2012, 461)]

In het verlengde van het vervallen van het woonplaatsvereiste in de collegegeldbepaling in de wet vervalt ook het woonplaatsvereiste in de instellingsbekostiging en daarmee ook de versoepeling van deze bepaling in artikel 4.7, vierde lid. Daarom vervallen onderdelen B en C van artikel VI van het vorige wijzigingsbesluit (Stb. 2012, 461).

Onderdeel G vervalt in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel.

Artikel IV Inwerkingtreding

Deze bepaling bevat data waarop artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan in werking treden. Deze data sluiten aan bij het begrotings- of studiejaar waarop de maatregelen betrekking hebben. De data zijn afgestemd met de betrokken instellingen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven