Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 461 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 461 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 4 juli 2012, nr. 421265, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op artikel 2.6 en 6.13, derde lid, artikel 7.45, tweede, derde en zevende lid, 7.45a, derde lid, 7.45b, derde lid, en 7.52, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 2012, No. W05.12.0237/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 24 september 2012, nr. 437247/10163, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit beperking inschrijving tandheelkunde 1994–1995 en 1995–1996 vervalt.
A
Artikel 1.1, onderdeel v. komt te luiden:
het bekostigingsniveau, bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit;
B
Na artikel 2.4 wordt een afdeling ingevoegd, die luidt als volgt:
1. Het instellingsbestuur verstrekt de gegevens als bedoeld in artikel 7.52, vijfde lid, van de wet, conform bijlage 2 bij dit besluit, uitgezonderd de onderdelen c tot en met g, onderdeel o en onderdelen u tot en met w, voor zover Onze minister die kan ontlenen aan de gemeentelijke basisadministratie personen.
2. Indien een gegeven, behorend tot onderdelen c tot en met g, onderdeel o of onderdelen u tot en met w, niet kan worden ontleend aan de gemeentelijke basisadministratie personen, verzoekt Onze minister het instellingsbestuur deze informatie te verstrekken. Deze verstrekking geschiedt binnen vier weken na de dag van verzending van het verzoek.
3. In afwijking van het eerste lid worden de gegevens, bedoeld in bijlage 2, onderdeel h, door Onze minister verstrekt uit het basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht.
4. Indien Onze minister de gegevens, bedoeld in het derde lid niet kan verstrekken, verzoekt Onze minister het instellingsbestuur deze gegevens te verstrekken. Deze verstrekking geschiedt binnen vier weken na de dag van verzending van het verzoek.
1. Het instellingsbestuur brengt een beslissing als bedoeld in artikel 7.52, vijfde lid, van de wet ter kennis van het Centraal register inschrijving hoger onderwijs binnen acht weken nadat die beslissing is genomen.
2. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze het instellingsbestuur de gegevens aan het Centraal register inschrijving hoger onderwijs verstrekt.
C
Aan artikel 4.3 wordt na het zevende lid een lid toegevoegd, luidende:
8. Indien de naam van een opleiding, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt gewijzigd, terwijl het inhoudelijk dezelfde opleiding betreft en de code waarmee de opleiding in het CROHO staat niet is veranderd, blijft het bekostigingsniveau gelden dat van toepassing was op de opleiding voordat de naamwijziging plaatsvond.
D
In artikelen 1.1 en 4.1 wordt telkens «Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
E
Het opschrift van bijlage 3 wordt vervangen door: Bijlage 1, behorend bij artikel 1.1. onderdeel v.
F
Een bijlage wordt toegevoegd luidend:
Gegevens te verstrekken bij de informatie over beslissingen als bedoeld in artikel 7.52, vijfde lid, van de wet.
Gegevens te verstrekken bij de informatie over beslissingen als bedoeld in artikel 7.52, vijfde lid, van de wet |
|
---|---|
a. |
het OCW-correspondentienummer |
b. |
het registratienummer bij de instelling(en); |
c. |
de naam |
d. |
het geslacht |
e. |
de geboortedatum |
f. |
de nationaliteit; |
g. |
het adres: straat, huisnummer, postcode, woonplaats, land en in voorkomende gevallen de Duitse bondsstaat; |
h. |
de vooropleiding: de laatstgenoten vooropleiding (diploma) die toegang geeft tot het hoger onderwijs en het tijdstip waarop het diploma van de desbetreffende vooropleiding is behaald; |
i. |
de inschrijvingsvorm: student of extraneus; |
j. |
de opleiding(en); |
k. |
de opleidingsfase: in voorkomende gevallen de propedeutische of postpropedeutische fase; |
l. |
de opleidingsvorm: voltijdse, deeltijdse of duale inschrijving; |
m. |
het inschrijvingsjaar en de maand waarin de inschrijving begint; |
n. |
de beslissing van het instellingsbestuur over tussentijdse beëindiging van de inschrijving, op welke grond deze beslissing is genomen en het inschrijvingsjaar en de maand met ingang waarvan de inschrijving wordt beëindigd; |
o. |
in voorkomende gevallen de datum van overlijden; |
p. |
de instelling(en); |
q. |
bij inschrijving aan meer dan een opleiding: de opleiding van eerste inschrijving van de student, te weten, 1° de opleiding waarvoor een persoon het collegegeld, bedoeld in de artikelen 7.43, eerste lid van de wet, is verschuldigd en waarvoor geen vermindering of vrijstelling van het betalen van collegegeld op grond van artikel 7.48, derde of vierde lid, van de wet is verkregen, of, 2° de eerste opleiding waarvoor een persoon het collegegeld, bedoeld in artikelen 7.43, tweede lid of 7.44 van de wet is verschuldigd; |
s. |
of na een afsluitend examen voor een bachelor- of een masteropleiding een graad is verleend dan wel voor een ander type opleiding het afsluitende examen met goed gevolg is afgelegd en het inschrijvingsjaar en de maand waarin het examen is afgelegd; |
t. |
of de inschrijving of de graad om een alleen door de instelling te bepalen reden niet voor bekostiging meetelt, indien dit conform de aanwijzingen van Onze minister mag en volgens overige regelgeving moet; |
u. |
het geboorteland van de student of extraneus, van de vader en van de moeder; |
v. |
de regionale herkomst; |
w. |
in geval van een verblijfsvergunning: een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering 2000. |
x. |
of sprake is van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch examen. |
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Onderzoekscholen
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid vervallen.
B
Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Voorziening onderzoek.
2. Het eerste lid komt te luiden:
Bij ministeriële regeling worden bedragen vastgesteld, die uit het onderzoekdeel wo aan universiteiten worden toegekend in verband met toponderzoekscholen en bijzondere voorzieningen.
C
Artikelen 4.25 en 4.26 vervallen.
D
Artikel 4.27 komt als volgt te luiden:
1. Uit het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek wordt aan de rijksbijdrage van een universiteit waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden, een bedrag toegevoegd voor rente en afschrijving, dat wordt samengesteld uit:
a. het jaarlijkse afschrijvingsbedrag ter hoogte van 3,36 procent van een bij ministeriële regeling voor een begrotingsjaar vast te stellen investeringbedrag, totdat het investeringsbedrag volledig is afgeschreven, en
b. de jaarlijks te berekenen rentevergoeding over het verschil tussen het investeringsbedrag en de som van het totaal van de vergoede afschrijvingsbedragen op het investeringsbedrag in dat jaar, met inbegrip van het afschrijvingsbedrag voor het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld.
2. Jaarlijks wordt bij ministeriële regeling het rentepercentage voor de berekening van de rentevergoeding vastgesteld.
3. Van het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek dat na toepassing van het eerste lid resteert wordt:
a. 21 procent verdeeld naar rato van het aantal bekostigde inschrijvingen, bedoeld in artikel 4.8, aan de opleidingen geneeskunde, geneeskunde-klinisch onderzoeker en arts-klinisch onderzoeker van de universiteit,
b. 14 procent verdeeld naar rato van het aantal door de universiteit verleende bekostigde graden Master, bedoeld in artikel 4.9, voor opleidingen geneeskunde, geneeskunde-klinisch onderzoeker en arts-klinisch onderzoeker van de universiteit,
c. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag toegevoegd aan de rijksbijdrage van de desbetreffende universiteit.
4. Het deel van het deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek dat na toepassing van het eerste en derde lid resteert, wordt verdeeld volgens de percentages, vastgesteld bij ministeriële regeling.
E
Bijlagen 10 tot en met 13 vervallen.
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel q. komt als volgt te luiden:
30 september;
2. Onderdeel s. komt te luiden:
de peildatum in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld;
B
Artikel 2.2 komt als volgt te luiden:
1. Het volledig wettelijk collegegeld volgens het basistarief, bedoeld in artikel 7.45, tweede lid, van de wet, bedraagt voor het studiejaar 2013–2014 € 1.835.
2. Het volledig wettelijk collegegeld volgens het verhoogd tarief, bedoeld in artikel 7.45, tweede lid, van de wet bedraagt voor het studiejaar 2013–2014 € 4.970.
3. Het minimumbedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld volgens het basistarief, bedoeld in artikel 7.45, derde lid, van de wet bedraagt voor het studiejaar 2013–2014 € 1.049.
4. De bedragen, bedoeld in het eerste lid tot en met derde lid, worden tot en met het studiejaar 2018/2019 jaarlijks verhoogd met € 22.
5. Bij ministeriële regeling worden de in het eerste tot en met het derde lid genoemde bedragen na verhoging van het bedrag, genoemd in het vierde lid, jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld zal gelden. De aanpassing wordt bepaald door de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het collegegeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. De overeenkomstig dit lid gewijzigde bedragen treden in de plaats van de in het eerste tot met derde lid genoemde bedragen.
6. Onder de consumentenprijsindex, bedoeld in het vijfde lid, wordt verstaan: de consumentenprijsindex «reeks alle huishoudens» zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
C
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt «artikel 7.45, eerste lid, onder a» vervangen door: artikel 7.45a, eerste lid, onder a.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De categorie studenten waarvoor de in artikel 7.45a, eerste lid, onder b, van de wet genoemde voorwaarde niet geldt, wordt uitgebreid met studenten die zich gedurende een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden in het buitenland verblijven en zich in verband daarmee uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie personen of het daarmee vergelijkbare register in België, Luxemburg, Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen. Voorwaarde is dat de student op de peildatum in het voorafgaande of lopende studiejaar wel aan de voorwaarde in artikel 7.45a, eerste lid, onder b, van de wet voldoet.
D
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het onderdeel onderwijs kent, naast opleidingen die niet onder een subonderdeel worden ondergebracht, het subonderdeel lerarenopleidingen op het gebied van de kunst.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het onderdeel taal en cultuur kent, naast opleidingen die niet onder een subonderdeel worden ondergebracht, het subonderdeel opleidingen op het gebied van de kunst.
E
In artikel 4.8 wordt «peildatum» vervangen door: peildatum bekostiging.
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, onderdeel r. komt te luiden:
r. student: een persoon die
1°. op de peildatum bekostiging in Nederland, België, Luxemburg of een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland woont; en
2°. op de peildatum bekostiging behoort tot een van de groepen van studerenden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit bezit; en
3°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een bacheloropleiding, terwijl hem nog niet de graad Bachelor is verleend; of
4°. blijkens het CRIHO is ingeschreven voor een masteropleiding, terwijl hem nog niet de graad Master is verleend;
B
Aan 4.7 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Een persoon die op de peildatum bekostiging niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.1, onderdeel r, ten 1° en 2°, en daaraan wel voldoet op de peildatum een jaar voorafgaand aan de peildatum bekostiging of uiterlijk op 30 november volgend op de peildatum bekostiging, wordt gelijkgeschakeld met een persoon die voldoet aan het bepaalde in artikel 1.1, onderdeel r, ten 1° en 2°.
C
Artikel 4.12, derde lid, komt te luiden als volgt:
3. Voor de toepassing van de artikelen 4.9 en 4.20 gelden voor de Open Universiteit als bekostigde graden de graden die zijn verleend in de peilperiode aan een persoon die is ingeschreven bij de Open Universiteit, woont in Nederland, België, Luxemburg of een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland, en behoort tot een van de groepen van studerenden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 of de Surinaamse nationaliteit bezit, en bij inschrijving voor een onderwijseenheid die deel uitmaakt van een bacheloropleiding nog niet de graad Bachelor is verleend of bij inschrijving voor een onderwijseenheid deel uitmaakt van een masteropleiding nog niet de graad Master is verleend.
D
Artikel 4.21, eerste lid, komt te luiden als volgt:
1. Uit het onderzoekdeel wo ontvangt een universiteit in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag voor een proefschrift leidend tot een promotie ten overstaan van het college voor promoties of de commissie bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van de wet.
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.6 komt te luiden als volgt:
De bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs ten aanzien waarvan het eerste lid van artikel 7.26 van de wet toepassing kan vinden, zijn, ingedeeld naar de onderdelen van het register, genoemd in artikel 3.1:
a. binnen het onderdeel onderwijs:
1°. B Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Lichamelijke Opvoeding,
2°. B Opleiding tot Leraar Nederlandse Gebarentaal (NGT) / Bacheloropleiding tot Tolk NGT.
b. binnen het onderdeel techniek:
1°. B Maritiem officier, en
2°. B Kunst en Techniek;
c. binnen het onderdeel gedrag en maatschappij:
1°. B Creatieve therapie, en
2°. B Sport en bewegen;
d. binnen het onderdeel gezondheidszorg:
1°. B Logopedie,
2°. B Verpleegkundige in de maatschappelijke gezondheidszorg,
3°. B Management in de zorg,
4°. B Bewegingsagogie/ Psychomotorische therapie, en
5°. B Verloskunde;
e. binnen het onderdeel economie:
1°. B Hoger Hotelonderwijs,
2°. B Business Administration in Hotel Management,
3°. B Sport, Management en Ondernemen.
B
Artikel 1.1, onderdeel r, ten eerste, komt te luiden:
1°. op de peildatum bekostiging in Nederland is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of als inwoner staat ingeschreven op Bonaire, St Eustatius of Saba of als inwoner is geregistreerd in België, Luxemburg of een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland; en
C
In artikel 4.12, derde lid wordt «woont in Nederland» vervangen door: «in Nederland is geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of als inwoner staat ingeschreven op Bonaire, St Eustatius of Saba of woonachtig is in».
D
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel j. komt als volgt te luiden:
basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 7.52 van de wet;
2. Onderdeel q. komt als volgt te luiden:
1 oktober;
3. Onderdeel t. komt te luiden:
de periode van 2 oktober in het derde kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, tot en met 1 oktober in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld:
E
In de artikelen 1.1, 4.3, 4.8 en 5.2 wordt «CRIHO» telkens vervangen door: BRON.
F
Afdeling 3 Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs en bijlage 2 vervallen.
G
Na artikel 5.4 wordt artikel 5.5 ingevoegd, dat luidt als volgt:
Vanaf het tijdstip dat op een student artikel 7.45b, lid 5a van de wet van toepassing is, blijven voor de toepassing van artikel 4.8, de daaraan voorafgaande jaren dat de student bekostigd ingeschreven stond aan een bacheloropleiding of masteropleiding, buiten beschouwing.
1. Artikelen I en II treden in werking op 1 januari 2013 en werken terug tot en met 1 januari 2012.
2. Artikel III treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
3. Artikel IV treedt in werking met ingang van 1 september 2013.
4. Artikel V treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
5. Artikel VI, onderdeel A treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2012.
6. Artikel VI, onderdelen B en C treden in werking met ingang van 1 januari 2015.
7. Artikel VI, onderdelen D tot en met G treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen datum.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 26 september 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen
Uitgegeven de twaalfde oktober 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Dit besluit strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. De wijziging behelst enkele aanpassingen inzake het zogenoemde woonplaatsvereiste en technische aanpassingen gericht op het vergroten van de transparantie en uitvoerbaarheid van het besluit (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VIII, nr. 214).
Tevens zijn enkele voorschriften gewijzigd vanwege de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek inzake collegegeld (Wet verhoging collegegeld langstudeerders, Stb. 2011, 368) en het centraal register inschrijving hoger onderwijs (Wet versterking besturing, Stb 2010, 119).
De maatregelen in het onderhavige besluit hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten van de universiteiten en hogescholen. De informatie-verplichtingen van instellingen veranderen niet vanwege de wijzigingen in de instellingsbekostiging vanwege dit besluit. Voor uitvoeringslasten bij bedrijven en burgers (studenten) verandert vanwege dit besluit niets.
De wijzigingen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting. De wijzigingen leiden tot een aanpassing in de verdeling over alle op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde universiteiten en hogescholen. In voorkomende gevallen is sprake van een budgettair-neutrale omzetting van de oude naar de gewijzigde bepalingen.
Een voorontwerp van dit besluit is aan VSNU en HBO-raad voorgelegd met het verzoek om een bestuurlijk oordeel. Dit heeft geleid tot handhaving van de bepaling over onderzoekscholen. Dit voorontwerp is tevens aan DUO (samen met Inspectie van het Onderwijs) voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. DUO acht het besluit uitvoerbaar.
Overeenkomstig artikel 2.6, zesde lid, van de WHW is het ontwerpbesluit voorafgaand aan de advisering door de Raad van State aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd bij brief van 13 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 31 288, nr. 293). Tevens is het ontwerpbesluit ter kennisgeving aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden.
In dit artikel wordt het Besluit beperking inschrijving tandheelkunde 1994–1995 en 1995–1996 ingetrokken per 1 januari 2012, aangezien dit besluit geen enkele betekenis meer heeft. Het is namelijk gericht op studiejaren die lang achter ons liggen.
Dit artikel treedt met terugwerkende kracht in werking, aangezien het van belang is dat de beoogde wijzigingen vanaf 1 januari 2012 van kracht zijn en niemand hierdoor benadeeld wordt. De wijzigingen zijn overwegend technisch van aard.
In onderdeel A van artikel II is de abusievelijk vervallen technische verwijzing bij de definities naar bekostigingsniveau van opleidingen hersteld. In onderdeel E is de aanduiding van de bijlage waarin het bekostigingsniveau van de opleidingen staat, hiermee in overeenstemming gebracht.
In onderdeel C is bepaald hoe om te gaan met naamswijziging van een opleiding. Ingevolge artikel 6.13, derde lid, van de WHW, bevat het UWHW 2008 de indeling van het CROHO (Centraal register opleidingen hoger onderwijs) in onderdelen en voor zover nodig subonderdelen. Per CROHO-onderdeel is in het besluit bepaald of de inschrijvingen en graden van de daarin geregistreerde opleidingen standaard laag of hoog bekostigd worden. Binnen deze CROHO-onderdelen zijn uitzonderingen benoemd, waarbij in afwijking van het standaardniveau een opleiding laag, hoog of top bekostigd word. In het besluit ontbreekt echter een bepaling over de situatie dat de naam van een opleiding (behorend tot de uitzonderingen) wijzigt, terwijl de administratieve code niet verandert en ook de inhoud van de geaccrediteerde opleiding ongewijzigd blijft. In dit wijzigingsbesluit wordt bepaald dat het bekostigingsniveau behorend bij een opleiding ongewijzigd blijft bij naamswijziging maar gelijkblijvende isat-code, de code waarmee de opleiding in het CROHO staat geregistreerd. Daarmee wordt het eenvoudiger voor instellingen om de naam van een opleiding te wijzigen, mits het echt alleen om de naam gaat. Indien de opleiding inhoudelijk wel zou wijzigen, staat immers niet bij voorbaat vast dat het bestaande bekostigingsniveau er nog op van toepassing moet zijn. Hetzelfde geldt voor een wijziging van de isat-code.
De denkbare redenering dat na naamswijziging, in combinatie met een andere isat-code, het bekostigingsniveau ongewijzigd zou moeten blijven omdat die andere isat-code beter bij de nieuwe naam zou passen en er inhoudelijk verder niets is gewijzigd, gaat dus niet op.
Deze bepaling treedt in werking met terugwerkende kracht aangezien het van belang is een rechtsgrond aan de uitvoeringspraktijk van 2012 te geven.
In onderdeel B van artikel II worden nadere regels gesteld over de datum waarvoor en de wijze waarop instellingsbesturen het Centraal register inschrijving hoger onderwijs in kennis stellen van elke door het instellingsbestuur genomen beslissing over de inschrijving als student of extraneus en van de gegevens over het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen. Dit is nodig omdat bij de Wet versterking besturing de juridische grondslag van het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) is gewijzigd. Voor de inwerkingtreding van de Wet versterking besturing waren deze bepalingen opgenomen in de Regeling financiën hoger onderwijs. Nu worden ze – geactualiseerd – opgenomen in dit besluit. Deze bepaling treedt in werking met terugwerkende kracht aangezien het van belang is een rechtsgrond aan de uitvoeringspraktijk van 2012 te geven.
In artikel 2.5 wordt bepaald welke gegevens het instellingsbestuur dient te verstrekken, DUO deze niet kan ontlenen aan de gemeentelijke basisadministratie personen en het basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht. In artikel 2.6 is bepaald dat het instellingsbestuur deze gegevens binnen acht weken na de beslissing inzake inschrijving of graadverlening ter kennis dient te brengen van het CRIHO. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze het instellingsbestuur de gegevens aan het CRIHO verstrekt. Dit zal in overeenstemming met de huidige uitvoeringspraktijk zijn.
In bijlage 2 is bepaald welke informatie het instellingsbestuur aan het CRIHO dient te verstrekken, eveneens overeenkomstig de huidige uitvoeringspraktijk.
Dit betreft de aanpassing aan de huidige naam van het betreffende ministerie.
De bepaling over toponderzoekscholen (artikel 4.22, tweede lid) verandert inhoudelijk niet, maar wordt verplaatst naar het volgende artikel. De bepaling wordt ingebed in artikel 4.23, die de aanduiding «voorziening onderzoek» krijgt. Er is voor gekozen om «Voorziening onderzoek» de nieuwe aanduiding van artikel 4.23 te maken om recht te doen aan de strekking van dit artikel.
Op grond van artikel 4.23 worden bij ministeriële regeling zowel bedragen als percentages vastgesteld. Het nieuwe artikel 4.23 geeft in het eerste lid de bevoegdheid om bij ministeriële regeling bedragen vast te stellen en in het tweede lid de bevoegdheid percentages vast te stellen.
Om de transparantie van deze middelenverdeling te vergroten, is artikel 4.23 zo geherformuleerd dat duidelijk is dat aan universiteiten ook bedragen kunnen worden verstrekt in relatie tot toponderzoekscholen en bijzondere voorzieningen.
Voor de bijdrage voor universiteiten waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden, worden de bepalingen over rente en afschrijvingen sterk vereenvoudigd, waardoor een transparante wijze van afschrijven ontstaat en een eenduidig gehanteerde rentevergoeding. De relevante investeringsbedragen die bij deze berekening worden benut, worden omwille van de transparantie en de rechtszekerheid vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bepalingen inzake rente en afschrijvingen worden ingebed in artikel 4.27, waardoor de artikelen 4.25 en 4.26 en bijlagen 10–12 kunnen vervallen. De gelijke bijdrage per ziekenhuis wordt omgezet naar een bijdrage berekend op basis van percentages. Deze omzetting geschiedt budgettair-neutraal, geijkt op de rijksbijdrage 2013. De percentages die worden gebruikt bij de verdeling van het deel ondersteuning geneeskundige onderwijs en onderzoek (academische ziekenhuizen), worden vastgesteld bij ministeriële regeling. Dit is vergelijkbaar met de systematiek die wordt gehanteerd bij onderwijs- en onderzoekbekostiging en hiervoor is gekozen omwille van vergroting van de transparantie en flexibiliteit. Daarmee kan bijlage 13 vervallen.
Met dit onderdeel wordt het begrip «peildatum bekostiging» ingevoerd en wordt het begrip «peildatum» gedefinieerd als 30 september. De datum 30 september wordt benut om te bepalen of een student het basistarief of het verhoogd wettelijk collegegeld (geregeld in artikel 7.45b van de wet) is verschuldigd.
Voor het bepalen van het aantal bekostigde inschrijvingen wordt de peildatum bekostiging» gehanteerd, dat is 30 september in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld. Deze wijzigingen zijn nodig vanwege de uitvoering van de Wet verhoging collegegeld langstudeerders (Stb 2011, 368).
Vanwege de Wet verhoging collegegeld langstudeerders is de omvang van het collegegeld voor de studiejaren 2011–2012 en 2012–2013 bepaald bij wet. Vanaf het studiejaar 2013-2014 geschiedt dit weer op grond van het besluit. Vanwege deze wet zijn de verwijzingen in het besluit aangepast en is in artikel 2.2, eerste tot en met derde lid de omvang van het volledig wettelijk collegegeld volgens het basistarief, het volledig wettelijk collegegeld volgens het verhoogd tarief en het minimumbedrag van het gedeeltelijk wettelijk collegegeld volgens het basistarief, voor het studiejaar 2013–2014 vastgesteld. Overeenkomstig de Wet verhoging collegegeld langstudeerders worden deze bedragen aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex.
Met de Wet versterking besturing is het woonplaatsvereiste ingevoerd. Sindsdien is een van de voorwaarden voor het wettelijk collegegeld dat de student in Nederland, België, Luxemburg, Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen woont. Studenten die tijdens hun opleiding een periode in het buitenland wonen en zich in verband daarmee moeten laten uitschrijven uit de GBA, voldoen niet aan deze eis en moeten daardoor het instellingscollegegeld betalen. De Wet GBA schrijft immers voor dat een persoon zich moet uitschrijven uit de GBA als hij langer dan 8 maanden buiten Nederland verblijft. Dit betekent voor de student die voor het volgen van een deel van zijn opleiding (zoals een stage) gedurende een periode van 8 maanden of meer in het buitenland verblijft, hij bij inschrijving voor een nieuw studiejaar het instellingscollegegeld verschuldigd is aan een Nederlandse universiteit of hogeschool; hij staat immers niet meer in de GBA ingeschreven. Indien de student dan echter in het buitenland verblijft in verband met een regulier onderdeel van zijn opleiding, is het niet redelijk dat hij het – veelal hogere – instellingscollegegeld verschuldigd zou zijn. Daarom wordt voor deze groep studenten een uitzondering gemaakt, zoals bedoeld in artikel 7.45a, lid 3 van de WHW. Voorwaarde is dat de student in kwestie eerder in dat studiejaar wel in de GBA stond ingeschreven of op de peildatum voor de bekostiging in het jaar voorafgaand aan zijn verblijf in het buitenland. Daarmee wordt voorkomen dat studenten jaren achtereen om onduidelijke redenen in het buitenland verblijven, wettelijk collegegeld betalen en meetellen voor de bekostiging. Deze bepaling is tevens van toepassing op studenten die in België, Luxemburg of Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen wonen. Hiertoe is artikel 2.3 aangepast.
De wijziging van het besluit is aangegrepen om in het CROHO enkele subonder-delen te laten vervallen, waartoe de noodzaak is verdwenen met in werking treding van de Wet versterking besturing.
In de onderdelen A en C wordt recht gedaan aan de toezegging in de antwoorden van 26 oktober 2011 op vragen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Jadnanansing en Lucas over het bericht dat de staatssecretaris particuliere studenten zou straffen (Aanhangsel van de handelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–12, aanhangselnummers 493 en 494). In lijn met deze toezegging wordt artikel 1.1, onderdeel r, ten derde, aangepast zodat bij inschrijving voor een bacheloropleiding relevant is of een graad bachelor is verleend en niet meer of een graad master is verleend. Een inschrijving of graad van een student die een bacheloropleiding volgt of met succes afrondt, die blijkens CRIHO nog geen graad bachelor maar wel een graad master is verleend, wordt na deze wijziging alsnog bekostigd. Artikel 4.12 inzake bekostigde graden bij de Open Universiteit wordt in overeenstemming hiermee aangepast.
In de onderdelen A en B wordt het woonplaatsvereiste en in beperkte mate ook het nationaliteitsvereiste aangepast.
Een instelling kan alleen bekostiging ontvangen vanwege een inschrijving of voor een graad indien de student woonachtig is in Nederland of een van de grenslanden: het woonplaatsvereiste. De huidige vormgeving van het woonplaatsvereiste kan leiden tot mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik en kan onbedoelde gevolgen hebben voor de vormgeving van onderwijsprogramma’s. Zo zien universiteiten en hogescholen in de huidige regeling onbedoeld aanleiding het onderwijsprogramma zo vorm te geven dat de student gedwongen op de peildatum 30 september en bij de graadverlening in Nederland of een van de grenslanden verblijft, ook als dat inhoudelijk niet nodig zou zijn. Verder lukt het studenten die in september bij aanvang van het studiejaar in Nederland arriveren niet altijd eenvoudig om al in die maand woonruimte te hebben gevonden waarbij ook inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie geeffectueerd kan worden. Dit wordt verholpen door voor de inschrijving en graadverlening beide op de peildatum te kijken of aan het woonplaatsvereiste is voldaan. Tevens wordt bezien of, indien op de reguliere peildatum niet aan het vereiste is voldaan, dat een jaar eerder of uiterlijk twee maanden later wel het geval is. Omwille van de transparantie en consistentie zijn deze maatregelen ook van toepassing op het nationaliteitsvereiste zodat de instelling zich in deze niet geconfronteerd ziet met verschillende peilmomenten voor beide vereisten.
Met uitzondering van de Open Universiteit, wordt de toepasselijke datum bij de bekostiging van graden niet meer de maand van afstuderen, maar de peildatum 30 september. Om deze maatregel vorm te geven, is in onderdeel A met de aanpassing van artikel 1.1, onderdeel r, ten eerste en ten tweede, bepaald dat voor de bekostiging van belang is de situatie van de persoon op de «peildatum bekostiging». Zonder de toevoeging «peildatum bekostiging» wordt bij het bepalen of een graad wordt bekostigd, de situatie inzake het woonplaatsvereiste (ten eerste) en het nationaliteitsvereiste (ten tweede) in de maand van graadverlening bezien in plaats van op de peildatum. Aangezien voor de Open Universiteit geen peildatum kan worden gehanteerd, is de bepaling inzake bekostigde graden bij de Open Universiteit aangepast zodat bij de graadverlening aan de woonplaats- en nationaliteitsvereisten moet zijn voldaan. Op die manier wijzigt er voor Open Universiteit praktisch niets.
Indien op de reguliere peildatum niet aan het vereiste is voldaan wordt bezien of dit een jaar eerder of uiterlijk twee maanden later op 30 november te kijken of dat wel het geval is via de aanpassing in onderdeel B.
Met de Wet versterking besturing zijn joint doctorates ingevoerd. Dit betekent dat een Nederlandse instelling samen met een buitenlandse instelling verantwoordelijk-heid kan nemen voor de graadverlening en het traject dat daar naar leidt. Bij de joint doctorates kunnen zich situaties voordoen waarbij op voorhand bekend is dat de ontvangen onderzoeksbekostiging in relatie tot de geleverde inspanning onevenredig hoog is. De introductie van de joint doctorates heeft op zich niet als doel dat het aantal promoties stijgt. Omwille van een evenwichtige onderzoek-bekostiging is daarom voorzien in het (enkel) bekostigen van de promoties wanneer de verdediging van het proefschrift in Nederland plaatsvindt, fysiek ten overstaan van het college voor promoties of de commissie bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van de wet (in plaats van in het buitenland of via bijvoorbeeld videoverbinding).
De namen van opleidingen waarbij sprake is van aanvullende eisen zijn in dit onderdeel geactualiseerd, in lijn met de Regeling aanvullende eisen hoger onderwijs en kunstonderwijs 2007.
Het woonplaatsvereiste houdt in dat een instelling alleen bekostiging kan ontvangen voor een inschrijving of voor een graad indien de student woonachtig is in Nederland of een van de grensgebieden. De huidige vormgeving van het woonplaatsvereiste kan leiden tot misbruik of oneigenlijk gebruik. Daarom wordt voor het woonplaatsvereiste bepaald dat een in Nederland wonende student moet zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie of indien woonachtig op een van de BES-eilanden, dat de student aldaar als inwoner staat ingeschreven, volgens de daar geldende persoonsregistratie.
Het Centraal register inschrijving hoger onderwijs (CRIHO) wordt – naar verwachting in 2013 – vervangen door het basisregister onderwijs (BRON). In de onderdelen D tot en met F vervallen de bepalingen inzake CRIHO en worden waar nodig vervangen door een verwijzing naar BRON.
Met de invoering van BRON zal de peildatum (bekostiging) verschuiven van 30 september naar 1 oktober, naar verwachting per 2014.
In het CRIHO worden inschrijvingen geregistreerd naar de maand van inschrijving, waarbij het niet uitmaakt op welke dag van de maand de inschrijving plaatsvond. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen of een student op 1 oktober ingeschreven is of pas op een latere dag in oktober. In BRON is dat wel het geval en daarmee vervalt de reden voor de peildatum van 30 september. In het verlengde daarvan zal ook de peilperiode worden aangepast en met een dag opschuiven. Met de omzetting van de peildatum van 30 september naar 1 oktober wordt weer aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd in andere onderwijssectoren.
Met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek omdat het wenselijk is de langstudeerdersmaatregel voor gehandicapten, chronisch zieken en deeltijdstudenten aan te passen (Kamerstukken II 2011/12, nr 33 259) wordt voor artikel 7.45b een nieuw lid 5a voorgesteld dat er voor zorgt dat de inschrijvingsjaren van studenten in het verleden niet meetellen indien zij vanwege een tijdens de studie ontstane handicap of chronische ziekte niet in staat zijn die opleiding met goed gevolg af te sluiten. Dit geldt voor alle studenten die wettelijk collegegeld verschuldigd zijn en die vanwege een tijdens de opleiding ontstane of verergerde handicap of chronische ziekte genoodzaakt zijn een andere opleiding te kiezen. Hun inschrijvingsjaren in het CRIHO vóór de opleidingswissel worden door dit wijzigingsbesluit niet meegeteld bij de toepassing van de langstudeerdersmaatregel. Deze maatregel wordt nu ook doorvertaald in de instellingsbekostiging, opdat instellingen, die in deze verlengde studietijd immers niet het instellingscollegegeld mogen vragen, wel bekostiging krijgen.
Deze bepaling bevat data waarop artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan in werking treden. Deze data sluiten aan bij het begrotings- of studiejaar waarop de maatregelen betrekking hebben en vallen daardoor niet altijd samen met de vaste verandermomenten.
Van vier onderdelen is de inwerkingtreding bepaald op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-461.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.