36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

F VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 15 maart 2023

Inleiding

Mede naar aanleiding van de gehouden technische briefings2 en deskundigenbijeenkomsten3 hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen over het wetsvoorstel toekomst pensioenen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige ontwerp van wet en hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben met belangstelling het wetsvoorstel toekomst pensioenen (Wtp), bestudeerd. De leden van deze fracties zullen zich in de vraagstelling vooral concentreren op nieuwe vragen van algemene aard en in het bijzonder ook over de uitvoering. Daarbij gaat het niet alleen om de uitvoeringsorganisaties, zoals pensioenfondsen en Belastingdienst, maar gaat het ook om het zogenaamde doenvermogen bij de burgers, zowel de gepensioneerden als de jongere deelnemers, mensen die pensioen opbouwen, dus mensen van alle leeftijden.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel toekomst pensioenen en hebben hierover een aantal vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben inzake het wetsvoorstel toekomst pensioenen een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben het wetsvoorstel toekomst pensioenen met belangstelling gelezen. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover een aantal vragen aan de regering.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel toekomst pensioenen en hebben hierbij meerdere vragen, gezamenlijk met de leden van de Fractie-Nanninga, Fractie-Frentrop en Fractie-Otten.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet toekomst pensioenen en hebben met interesse de ambtelijke briefings4 gevolgd. Deze leden hebben een aantal vragen.

Het lid van de OSF geeft aan dat in het proces ter behandeling en besluitvorming van het Wetsvoorstel toekomst pensioenen een groot aantal deskundigen zijn gehoord, op basis van hun position papers bevraagd en standpunten vernomen. Hij heeft naar aanleiding hiervan een aantal vragen. Het uitgangspunt van de OSF is dat niet op detailniveau wetsartikelen worden uitgepluisd. Dat zou alleen maar nieuwe afleidende discussies veroorzaken. Deze wet en artikelen worden op hun inhoudelijke gevolgen, de impact voor premiebetalers en gepensioneerden beoordeeld. Een belangrijk punt zijn de maatschappelijke gevolgen en uitkomsten die de belanghebbenden en daarmee de hele maatschappij dreigen te ontwrichten als de Wet toekomst pensioenen (op de voorgestelde wijze) zou worden ingevoerd. Dit is een majeure stap voor de hele Nederlandse maatschappij.

Vragen van de leden van de VVD-fractie:

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen:

1.

Het nieuwe pensioenstelsel zou meer maatwerk en meer keuzevrijheid bieden. Hetgeen nu overeengekomen is, had ook kunnen worden bereikt zonder stelselwijziging, is dat correct? De extra keuzevrijheid lijkt echter beperkt in dit wetsvoorstel. Welke aanvullende vormen van keuzevrijheid acht de regering op termijn mogelijk via de Wet toekomst pensioenen?

2.

De systeemwijziging zoals voorgesteld in de Wet toekomst pensioenen zou beter aansluiten bij de huidige arbeidsmarktomstandigheden. Werknemers zijn veel mobieler. In het huidige stelsel kunnen de rechten overgeheveld worden van het ene fonds naar het andere zodat er van pensioenbreuk geen sprake meer is. Wat is tegen deze achtergrond het voordeel van het nieuwe stelsel?

3.

Vanwege de vergrijzing lopen de premieopbrengsten terug, loopt het aantal pensioengerechtigden op en is de uitkeringsduur langer. Al in 2010 werd geconcludeerd dat het premie instrument bot was en er naar een nieuwe balans tussen ambitie en zekerheid moet worden gezocht. De consequenties hiervan kunnen toch worden opgevangen in het bestaande stelsel door bijvoorbeeld de pensioenen minder zeker te maken? Kan de regering uitleggen wat in deze context het voordeel is van het nieuwe systeem en moet niet duidelijker worden gecommuniceerd dat linksom of rechtsom er minder zekerheden bestaan onafhankelijk van welk stelsel dan ook?

4.

Een van de doelstellingen van het nieuwe pensioenstelsel is dat het pensioen persoonlijker wordt. Werknemers kunnen echter nog steeds niet zelf kiezen bij welke pensioenuitvoerder zij hun pensioengeld beleggen en hebben evenmin nauwelijks of geen invloed op het beleggingsbeleid. Kan de regering uiteenzetten waarom hiervoor niet gekozen is en het nieuwe stelsel desondanks persoonlijk wordt?

5.

Er wordt een compensatieperiode voorzien in de overgangsfase naar het nieuwe pensioenstelsel tot maximaal 2037 om eventuele nadelen op te vangen. Dit zou ook fiscaal worden gefaciliteerd. Is dit correct en hoe komt wordt dit precies geïmplementeerd?

6.

Wanneer er geen overeenstemming is over het overgangsproces dan wordt voorzien in een transitiecommissie. Hoe wordt die samengesteld, wordt er rekening gehouden met de belangen van gepensioneerden en zogenaamde slapers en wat zijn exact de bevoegdheden? Of hebben slapers en gepensioneerden slechts een hoorrecht? In het verlengde hiervan de vraag of individuele deelnemers van pensioenfondsen bij de bestuursrechter bezwaar maken nadat De Nederlandsche Bank akkoord is met de verdeling van het vermogen?

7.

Over de handhaafbaarheid van de verplichtstelling wordt zeer verschillend gedacht. Is dit Europeesrechtelijk houdbaar? Hebben Europese instanties zich daarover uitgesproken? Wat kan er aan extra garanties worden gegeven? En wat zijn de gevolgen als de verplichtstelling vervalt?

8.

De landsadvocaat zou in 2011 hebben geoordeeld dat de toe beoogde stelselherziening zeer moeilijk uitvoerbaar is. Hoewel er nu een ander wetsvoorstel ligt, is er wel sprake van een soortgelijk vraagstuk, namelijk het invaren van bestaande pensioenrechten. Het advies van de landsadvocaat in 2020 was positiever. Kan de regering hierop reflecteren want de uitvoerbaarheid, de juridische houdbaarheid en handhaafbaarheid zijn specifieke onderwerpen op basis waarvan de Eerste Kamer tot een oordeel moet komen. En zou de regering ook in kunnen gaan op de zorgen zoals benoemd door de Raad voor de Rechtspraak?

9.

Kan de regering bevestigen dat bij de laatste doorrekeningen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is uitgegaan van realistische rendementen? Tijdens de deskundigenbijeenkomst werd hieraan getwijfeld vanwege het aanhouden van een irreële rentestand (5% op AAA-papier) en een zeer optimistisch rendement op aandelen (rond 9%).5

10.

Wat worden de grootste uitvoeringsrisico’s bij deze transitie en welke maatregelen worden door de regering genomen om deze risico’s te beheersen? Op welke manier kunnen de nieuwe pensioencontracten een betere bescherming bieden tegen inflatierisico’s dan het huidige pensioencontract?

11.

De minimale toetredingsleeftijd wordt verlaagd van 21 naar 18 jaar per 1-1-2024. Kan worden toegelicht wat het effect van deze maatregel is op de groep 18–21 jarige werknemers en wat deze aanpassing qua uitvoering betekent voor pensioenfondsen, verzekeraars en werkgevers?

12.

Er bestaan pensioenfondsen die zowel een DC (Defined Contribution) als een DB (Defined Benefit) systeem kennen en geen problemen ondervinden bij de uitvoering daarvan. Zou de regering nogmaals kunnen uitleggen waarom dit geen begaanbare weg is?

13.

Verzekeraars bedienen ongeveer 20% van de markt en kennen feitelijk al een leeftijdsafhankelijk DC-systeem. Indien er bij die contracten wordt besloten over te gaan naar leeftijdsonafhankelijke pensioenpremies, is er een compensatievraagstuk. Ten behoeve van deze compensatie speelt de zorg dat deze compensatie buiten de pensioensfeer zal worden vormgegeven vanwege de wettelijke eis dat dit ook voor nieuwe medewerkers geldt. Op basis van een motie die door de Tweede Kamer is aangenomen, zal dit worden gemonitord. De Minister heeft aangegeven dat dit zal meelopen in de monitoring van de Wet toekomst pensioenen. Is het niet verstandiger om nu een inventarisatie te maken zodat bij tegenvallende uitkomsten tijdig maatregelen genomen kunnen worden, voordat bedrijven tot definitieve besluitvorming overgaan? Deze inventarisatie zou bij voorkeur voor de zomer moeten worden gefinaliseerd.

Vragen van de leden van de CDA-fractie:

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aanzienlijk is gewijzigd en vragen de regering bij elk van de aangenomen amendementen de consequenties voor de consistentie van de wet en de regels nader aan te geven.

In de gehouden bijeenkomsten met deskundigen als ook in de ouderenorganisaties ontbreekt voor het merendeel een positieve appetite. Kan de regering hierop nader ingaan?

De noodzaak te komen met nieuwe pensioenwetgeving lag voornamelijk in de behoefte van sommige groepen om de doorsneepremie af te schaffen. Jong wordt veelal niet meer oud in dezelfde organisatie en geniet dus niet meer het mitigerend effect voor oudere leeftijdsgroepen. Zien de leden van de CDA-fractie het goed dan is Nederland mondiaal en in Europa uniek met het afschaffen van de doorsneepremie. Zijn er, zo vragen deze leden, ook andere methodes die het effect van de doorsneepremie kunnen opheffen?

De tweede noodzaak is het in het huidige stelsel ontbreken van voldoende indexatiemogelijkheden door het opbouwen van grote buffers in het gewijzigde financieel toetsingskader (nFTK). Veel gepensioneerden hebben geen waardevast pensioen en hebben een indexatieachterstand opgebouwd van soms meer dan 30%. De hoge beleggingsrendementen konden niet bijdragen tot indexatie terwijl de verhoging van de rente ondanks een heel fors afgenomen belegd vermogen dit jaar wel tot indexatie bij vele fondsen mocht leiden. De fondsen die gevangen zaten in de klem van het FTK en hun rentedekking niet konden verlagen hebben hier in mindere mate van kunnen profiteren. Tot welk inhoudelijk oordeel over het FTK leidt dit, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Een derde punt van zorg is het grote aantal zzp’ers dat nu geen pensioen opbouwt en dat in de oorspronkelijke plannen wel zou deelnemen. Is de toezegging in de Tweede Kamer als door de regering gedaan om ervoor te zorgen dat meer zzp’ers gaan deelnemen wel realistisch? Immers, in doorsnee zal een premie nodig zijn van rond de 26% van het inkomen na aftrek van de franchise en ook al zal deze premie fiscaal gefaciliteerd worden, de vraag is hoeveel zelfstandigen dit kunnen betalen?

Het voorstel van wet toekomst pensioenen is onvoorstelbaar complex. Geen enkel pensioensysteem ter wereld kent zelfs maar bij benadering zoveel knoppen waaraan je kunt draaien om hetzelfde doel te bereiken. De stabiliteit van de uitkering kun je beïnvloeden door het beleggingsbeleid, de rente afdekking, de solidariteitsreserve, het spreiden van schokken in de uitkeringsfase, de hoogte van het projectierendement en de toepassing van de collectieve uitkeringsfase. In combinatie met talloze andere keuzes (de doelen van de solidariteitsreserve en/of de hoogte ervan) zullen pensioenregelingen veel meer van elkaar gaan verschillen, hetgeen veel moeilijker is om aan een deelnemer uit te leggen dan het huidige systeem. Welke mogelijkheden zijn er dan wel om het simpeler te doen?

Kan de regering ingaan op het volgende voorbeeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Een deelnemer verandert van baan. Hoe moet deze deelnemer door alle verschillen in de verschillende regelingen tot een goed oordeel komen of waardeoverdracht al dan niet verstandig is? Wie adviseert met kennis van zaken? Is de beloofde grotere transparantie in de praktijk dan eerder minder dan meer? Graag verzoeken de aan het woord zijnde leden de regering om een reactie hierop.

De Eerste Kamer zal het wetsvoorstel toetsen op uitvoerbaarheid, rechtmatigheid en proportionaliteit. In dit verband wensen de leden van de CDA-fractie nogmaals tot uitdrukking te brengen dat de behandeling van de wet slechts mogelijk is wanneer alle onderliggende regelgeving tijdig ter beschikking is. Ook van belang is de wijze waarop het toezicht intern maar ook extern wordt ingericht. Op het interne toezicht en de medezeggenschap komen de leden van de CDA-fractie nog terug in nadere vragen.

Met betrekking tot het externe toezicht door de DNB en ook de AFM zijn er nu ook al zorgen en vragen gerezen bij de Pensioenfederatie. Is de regering met de leden van de CDA-fractie van mening dat het toezicht effectief mag en moet zijn, maar dat de verfijnde regels zoals die straks door de DNB gehanteerd lijken te worden de fondsen niet alleen op kosten jagen maar ook nog forse aanspraken in tijd nemen voor het geven van goedkeuring voor de transitie, hetgeen de onzekerheid van fondsen vergroot? Kan de regering ook garanderen dat de toezichthouders de in de wet geboden ruimte niet beknotten? De bepaling dat DNB zes maanden tijd heeft voor het bestuderen van het transitieplan en deze daarna nog eens zes maanden heeft voor nader overleg. Wat doet een fonds in die periode, kan men verder? Acht de regering het acceptabel dat DNB van de beschikbare maximaal drie-en-een-half jaar tot het moment van invaren daarvan zo’n groot tijdsdeel claimt? Is het bovendien juist dat alle plannen doorgerekend moeten worden met een scenario set van 100.000? Kan uitgelegd worden of dit juist is en welk verschil in honderdste van decimalen een rol kan spelen? Is de regering bereid een oefening te laten uitvoeren om eens door te rekenen of dit wel noodzakelijk is?

Zowel ten aanzien van de houdbaarheid van de verplichtstelling als ook over de eigendomsoverdracht zijn twijfels geuit, vragen gesteld en ook opmerkingen gemaakt.

De leden van de CDA-fractie verwachten vanwege het solidaire karakter van de te kiezen regelingen geen problemen met de verplichtstelling. Anders zou dat kunnen zijn met een betwisten van de overdracht van het eigendom. Hoe groot is de zekerheid die daarop te geven is? Is het nodig en ook mogelijk te wachten op een uitspraak van het Europees Hof? De leden van de CDA-fractie vragen dit ook omdat zij constateren dat op het moment dat de WTP ingaat en de grote pot geld van de deelnemers is verdeeld in kleine potjes, dit niet meer ongedaan gemaakt kan worden.

Diverse experts en instanties waarschuwen voor de gevolgen van het invaren. Kan de regering nog eens uiteenzetten wat de consequenties zijn wanneer het individueel bezwaarrecht intact blijft?

Interessant in dit verband is ook een uitspraak van één van de deskundigen dat het zonder problemen mogelijks is om het contract voor de deelnemer te laten wat het is. Het nieuwe stelsel geldt dan enkel voor deelnemers die nog opbouwen. In het Verenigd Koninkrijk maar ook in Denemarken heeft men het zo opgelost. Kunnen de voor- en nadelen nog eens uitgebreid toegelicht worden?

Inspraak gepensioneerden en toegang tot het recht

Het verantwoordingsorgaan heeft ook een versterkt adviesrecht, waardoor zeker bij de transitie dit advies zwaar zal moeten wegen en een gang naar de Ondernemingskamer kan worden gemaakt. De geleding gepensioneerden heeft niet een afzonderlijk recht om, wanneer zij het oneens zijn met het invaren, een procedure te starten bij de Ondernemingskamer. Hoe kan ook een versterkte medezeggenschap en advies van de gepensioneerdengeleding geregeld worden? Graag een reactie.

Met het amendement-Palland/Van Beukering-Huijbregts is er ook voor bedrijfs- of sectorale organisaties van gepensioneerden advies en betrokkenheid bij het invaren geregeld.6

Maar hoe kan dit worden georganiseerd als er geen bedrijfs -of sectorale organisatie van gepensioneerden is? Wat wordt gedaan wanneer in een versterkt advies van een verantwoordingsorgaan een tegengesteld advies gegeven wordt aan de meer op afstand van het fonds staande verenigingen van gepensioneerden? Kan de regering over dit dilemma een uitspraak doen?

Transitie

Heeft de regering zich ervan verzekerd bij de uitvoerders dat de datakwaliteit op het moment van overgang dermate goed is dat de correcties daarna bijvoorbeeld minder dan 1 promille aan kapitaal zal vergen?

Enkel op basis van werkhypotheses is nu in de fondsen «geoefend» en zijn keuzes gedaan over contract, risicohouding naar leeftijdscohort, financiële opzet, de premie- en pensioendoelstelling, datakwaliteit en over het invaren. Definitieve keuzes moeten nog gemaakt worden, maar daarvoor zullen alle elementen van wetgeving, lagere regelgeving en beleidsregels bekend moeten zijn. Hoe ziet de regering de waarschuwing van de pensioenuitvoerders dat de transitie uiterlijk per 1 januari 2027 onder druk komt te staan nu op dit punt al veel vertraging is opgetreden?

Is de regering in dit verband bereid om de volgende punten te adresseren:

  • Snelle verduidelijking van het amendement-Den Haan/Smals7 over de collectieve uitkeringsfase, waarbij de uitkering echt centraal moet komen te staan en er geen onverwachte belemmeringen opgeworpen mogen worden door lagere regelgeving of door beleidsregels van DNB;

  • Op korte termijn duidelijkheid scheppen over de ministeriële regeling WTP. Volgens de leden van de CDA-fractie zijn er zijn onduidelijkheden over de standaardregel alsook over de uniforme rekenmethode, waardoor afspraken die sociale partners maken over het transitieplan niet definitief zijn;

  • De rol van DNB, niet alleen de periode die DNB gebruikt voor de toetsing – waarop eerder al is gewezen – maar ook de procesmatige marginale toets leidt tot zorgen die de regering gevraagd wordt weg te nemen. Bij de toetsing van het invaarbesluit lijkt de rol van DNB anders dan procesmatig. Is de regering het met deze leden eens dat een inhoudelijke toets over de evenwichtige belangenafweging een verantwoordelijkheid van pensioenfondsen en sociale partners is en blijft?

  • DNB schrijft veel extra berekeningen voor in aanvulling op lagere regelgeving. Als voorbeeld bij de onderbouwing van de inrichting van de solidariteitsreserve moeten alle deelnemersgroepen en leeftijdscohorten uit de risicohouding worden doorgerekend om de evenwichtigheid van de solidariteitsreserve aan te tonen. Dit kan in plaats van inzicht vergroten het inzicht en besluit vertroebelen. Is de regering met de aan het woord zijnde leden eens dat dit aangepast moet worden en dat aanvullende eisen in de verantwoording van de risicodeling boven op de eisen in wet- en regelgeving niet passend zijn?

Mogelijkheid tot indexatie

De leden van de CDA-fractie hebben voorts enige vragen over de mogelijkheden voor inhaalindexatie, bijvoorbeeld vanaf het moment dat een besluit tot invaren is genomen. Deelt de regering de zorgen over de inhaalindexatie die verloren kan gaan? Zou het verruimen van de mogelijkheden soelaas bieden? Daarmee wordt naar de mening van deze leden voor gepensioneerden een deel van de kou uit de lucht worden genomen. Na invaren is de kans op inhalen klein voor gepensioneerden, maar zijn er met name voor jongeren goede kansen om door de afschaffing van de doorsneepremie de (veel geringere) achterstanden in te halen.

Sowieso zouden daarom de belemmeringen om voor het invaren de indexatieachterstanden in te lopen beperkt moeten zijn.

Nabestaanden

In de Tweede Kamer is toegezegd om enkele regelingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen in lijn te brengen met de wensen van enkele fracties.8 Wanneer komen deze voorstellen? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat deze voorstellen nog vóór de aanvaarding van deze wet met de Eerste Kamer moeten worden gedeeld? Is de regering het er ook mee eens dat deze wijzigingen ook bekend moeten zijn, omdat zonder deze wijzigingen het invaren niet mogelijk is?

Kan de regering nog eens uiteenzetten wanneer vrijwillige voortzetting van het nabestaandenpensioen mogelijk is?

Ook ten aanzien van de vormgeving van het nabestaandenpensioen in het voorliggende wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie nog vragen. Het nabestaandenpensioen bij overlijden voor de datum van pensionering is volledig als risicoverzekering ingevuld waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van het opgebouwd vermogen in het ouderdomspensioen. Leidt de invulling hiervan ertoe, zo vragen deze leden, dat de premie van het nabestaandenpensioen voor oudere deelnemers veel te hoog wordt?

Omdat er voor het nabestaandenpensioen een doorsneepremie wordt geheven, leidt dit tot een aanzienlijke herverdeling van jonge- en alleenstaande deelnemers naar ouderen en gehuwden.

Pensioenfondsen die dit niet willen, kiezen voor een aanzienlijk lager nabestaandenpensioen dan de voorgesteld 50%. Is dit een (on)wenselijke ontwikkeling die is te voorkomen?

De risicoverzekering heeft ook tot gevolg dat mensen die een tijd niet in loondienst zijn, ondanks een mogelijk hoog ouderdomspensioenvermogen toch hun nabestaandenpensioendekking volledig kwijtraken. Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat bij vrijwillige deelname de fondsen de actuariële premie berekenen die dan bij voortzetting van het nabestaandenpensioen ten koste gaat van het ouderdomspensioen?

Parameters

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat als antwoord op vragen van deze fractie, de pensioenfondsen naast de verplichting om de nieuwe parameters toe te passen ook de mogelijkheid krijgen om de rentecurve opnieuw vast te stellen voordat de gebruikelijke vijf-jaarsperiode is verstreken. Zien zij het goed dat daarmede voorkomen wordt dat de overgang naar het nieuwe stelsel niet belast wordt met torenhoge premies?

Nominaal systeem

«De doelstelling om in pensioen te voorzien dat zijn koopkracht behoudt, moet leidend zijn» aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.9 Een belangrijke zorg van de leden van de CDA-fractie is dat de gedetailleerde regels van de wet aan dit doel in de weg staan, met name ook voor gepensioneerden. Die zorg wordt onder andere gevoed door de in de life cycle besloten afname van de risicocapaciteit van individuen en de dreiging van te starre toezichtkaders die te veel gericht zijn op het risico op de korte termijn en onvoldoende rekening houden met het strategische risico dat op lange termijn het koopkrachtbehoud uit het zicht raakt. Hoe bekijkt de regering dit?

Waardevastheid in het licht van het Pensioenakkoord

In het Pensioenakkoord is vastgelegd dat wordt beoogd een koopkrachtig pensioen van maximaal 75% van het gemiddelde loon na 40 opbouwjaren (80% na ± 42 jaar) te realiseren. Na ingang van het pensioen zou gemiddeld de inflatie moeten kunnen worden bijgehouden.

In de berekeningen lijkt het wetsvoorstel met een life cycle-aanpak vooral voor jongeren goed uit te pakken door de afschaffing van de doorsneepremie en toedeling van een groter deel van het rendement doordat jongeren een groter risico kunnen lopen. Voor gepensioneerden is dat minder duidelijk omdat de risicocapaciteit afneemt met de leeftijd.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af:

  • Hoe de regering te zijner tijd denkt om te gaan met pensioenen (op ingangsdatum) die de doelstelling ruim te boven gaan?

  • Of de risicocapaciteit van gepensioneerden voldoende is om het gewenste koopkrachtig pensioen te bewerkstelligen?

  • Of de koopkracht van gepensioneerden extra risico loopt als de inflatie onverhoopt langjarig hoger is dan 2%?

  • Of fondsen voldoende bewegingsruimte in hun beleggingsbeleid hebben om de gevolgen van zo’n situatie te mitigeren, dit laatste mede in het licht van de dreiging van een toezichtskader dat opnieuw aspecten van nominale sturing kent?

Immers voor personen die alleen onder WTP voor pensioen sparen zou te zijner tijd de persoonlijke pot groot genoeg moeten zijn voor een koopkrachtig pensioen, mits het surplus boven de doelstelling wordt doorbelegd en uitgekeerd kan worden in de vorm van aanpassing aan het prijspeil.

Is, zo vragen de leden van de CDA-fractie, voor hen die nu al een pensioen hebben of er niet al te ver vanaf zitten, een pensioen zonder of met onvoldoende koopkracht het perspectief? De compensatie van alleen de doorsneepremie is dan zeker niet voldoende. Als dit een belangrijke weeffout is, is de suggestie wellicht mogelijk om collectieve risicodeling mogelijk te maken door de opgetreden inflatie prioritair uit het fondsrendement toe te rekenen? Kan de regering daarop reageren zo vragen deze leden.

Beschermingsrendement

De leden van de CDA-fractie menen dat het begrip beschermingsrendement weinig gelukkig is gekozen. Het beschermt weliswaar (een deel van) de nominale uitkering, maar daar koopt de gepensioneerde op dit moment letterlijk niets voor. Ermee verbonden is het projectierendement. Voor de initiële pensioenuitkering lijkt een hoog projectierendement interessant in verband met een hoger pensioen, maar de kans op verhoging neemt daardoor af. Als we de theoretische werknemer nemen die deelneemt aan een pensioenregeling die na 42 jaar een pensioen gelijk aan 80% reëel middelloon beoogt, hoe gaan we dan om met een eventueel overschot? Begint betrokkene met een hoger pensioen of kan er een persoonlijke buffer worden gevormd om de stabiliteit en geleidelijke verhoging van het pensioen te vergroten? En meer in het algemeen, staat de regering positief tegenover mogelijkheden die die stabiliteit en de kans op waardevastheid vergroten?

Diversen

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om de minimale toetredingsleeftijd al in 2024 te verlagen naar 18 jaar. Zien de leden van de CDA-fractie het goed dan nemen jongeren dus een aantal jaren nog deel aan een pensioensysteem met de doorsneesystematiek. Is het voor de uitvoerbaarheid en voor de doelmatigheid wellicht beter om de aanpassing van de toetredingsleeftijd te laten ingaan met de overstap naar het nieuwe contract, dat per fonds wordt vastgesteld?

Fiscus

  • 1) Kan de regering bevestigen dat de faciliëring van 100 weken verlofsparen uit art. 11, eerste lid, onderdeel r, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964 slechts succesvol is indien het insolventierisico van de werkgever niet drukt op de werknemer, en indien de werknemer het opgespaarde verlof niet in de praktijk af hoeft te kopen wanneer de werknemer van werkgever wisselt?

  • 2) Is de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bereid, al dan niet met de Staatssecretaris van Financiën, te erkennen of desnoods te organiseren dat er geen loonbelasting is verschuldigd over een door een werknemer opgebouwd verlofsaldo (tot 100 weken) indien de geldwaarde van het verlof wordt ondergebracht bij een externe partij en de hoogte van het aantal verlofuren enkel mee-ademt met het rendement?

  • 3) Kan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, al dan niet met de Staatssecretaris van Financiën, bevestigen dat de lezing van de Belastingdienst, die stelt dat er sprake is van het genieten van loon bij het overdragen van het opgebouwde saldo naar een externe partij, onjuist is?

  • 4) Is de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bereid, al dan niet met de Staatssecretaris van Financiën, te organiseren dat verlofsaldi (tot 100 weken) fiscaal geruisloos kunnen worden overgedragen tussen werkgevers bij wisseling van dienstbetrekking?

  • 5) Is de regering bereid om te komen tot een beleidsbesluit ten aanzien van de BTW? Een dergelijk beleidsbesluit moet partijen voldoende zekerheid bieden om facturen en offertes zonder BTW in te dienen bij pensioenfondsen c.q. hun uitvoerders.

Voorlichting

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat «pensioen» door het wetsvoorstel niet uitlegbaarder wordt. Er is dus aandacht nodig voor eenvoudige en heldere communicatie. Die kan eenvoudiger zijn naarmate er minder keuzemogelijkheden zijn of worden gegeven door sociale partners. Deze leden zijn er ook niet van overtuigd dat veel keuzemogelijkheden bijdragen aan het welbevinden van de deelnemers.

Met alle ingewikkelde regels en het zoeken naar financiële zekerheid worden twee dingen uit het oog verloren. Het eerste is dat pensioen een arbeidsvoorwaarde is. De kern ervan is dat sociale partners een pensioenregeling afspreken die een inkomen na pensionering beoogt dat aansluit bij het arbeidsverleden en inkomen van betrokkenen. Dat is goed uit te leggen als premie, risicohouding en beleggingsbeleid op elkaar zijn afgestemd.

Het punt van (on)zekerheid is recent op een bijeenkomst van de Ministers van Financiën van de G20 in het Indiase Bangalore treffend verwoord door de Amerikaanse Minister van Fin50PLUSanciën, Janet Yellen: «De toekomst is altijd onzeker, maar de vooruitzichten zijn verbeterd».10 Omdat zekerheid een prijs heeft, zullen we verantwoord met onzekerheid moeten omgaan. Dat is zeker ook een punt om goed te communiceren. Is de regering het ermee eens dat de voorlichting richting deelnemers en gepensioneerden consistent moet zijn met de complexiteit van de regeling?

Raad voor de Rechtspraak

Om de gang naar de rechter te beperken en een snelle procedure te bewerkstelligen is gekozen voor de oprichting van een geschillencommissie. Kan uiteengezet worden hoe dit geeffectueerd gaat worden? Zijn er voornemens om aansluiting te zoeken bij het Geschillenorgaan: de Geschillencommissie dat al functioneert voor vele bedrijfstakken en branches.

Kan al aangegeven worden welke klachten en geschillen men denkt te laten behandelen door de geschillencommissie? Is het juist om ervan uit te gaan dat de geschillencommissie een klacht behandelt en een bindend advies uitspreekt voor de aangebrachte geschillen en klachten?

Gezien het feit dat de geschillencommissie deels de druk op het civiele rechtssysteem wegneemt, vindt de regering het dan niet noodzakelijk om geschillenbeslechting zoveel mogelijk te bevorderen door het advies van de op te richten geschillencommissie ook wettelijk als bindend vast te leggen?

In het position paper van het Senioren Netwerk Nederland van 14 februari jl.11 worden zorgen geuit over de betekenis van de norm «evenwichtige belangenafweging». Wat verstaat de regering hieronder?

Kan de werkgever met inachtneming van de vereisten van art. 19 van de Pensioenwet de pensioenovereenkomst zodanig kan wijzigen, dat de nominale aanspraken worden omgezet in variabele aanspraken?

Vragen van de leden van de fracties van Groenlinks en PvdA gezamenlijk:

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk vragen de regering of het nog eens de doenvermogentoets kan toelichten en of deze is aangepast, mede gelet op de aangenomen amendementen en moties, die zowel het aantal betrokkenen (bij voorbeeld de groep 18–21-jarigen) vergroot, als veranderingen voor de uitvoering betekent? Indien deze toets niet opnieuw is gemaakt of is aangepast, waarom niet?

Een bijzonder aspect betreft de communicatie naar zowel gepensioneerden als jongeren. Het is deze leden opgevallen dat er bijzonder veel verwarring is bij mensen, maar ook in de media, over de hoofdlijnen van het stelsel, zoals vermeende individualisering tegenover solidariteit, vermeende privatisering, «noodzaak» om zelf de beurs te moeten volgen, enzovoorts. Deze leden nemen waar dat veel mensen nog denken dat we een sterk geïndividualiseerd pensioenstelsel krijgen waarin burgers zelf veel risico-afwegingen moeten maken over beleggingen, uitkeringshoogte, enzovoorts. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat sinds het pensioenakkoord en vervolgens het politieke akkoord in de Tweede Kamer van een pensioenstelsel met veel privatisering geen sprake is? Is het beleggingsrisico in het oude stelsel in verhouding met het nieuwe stelsel vergelijkbaar, en zal het een mix blijven van meer en minder risicovolle titels, van aandelen tot obligaties en vastgoed? Kan de regering aangeven welke expliciete waarborgen voor collectiviteit en solidariteit en beide pensioenregelingen waarin het wetsvoorstel voorziet zijn opgenomen? Deelt de regering met deze leden de opvatting dat het nieuwe stelsel grotendeels op dezelfde principes van solidariteit is gebaseerd als het oude stelsel, zoals pensioenplicht, collectief beleggen, bestuur en beheer en uitvoering niet door individuen gebeurt maar door sociale partners, nabestaandenregelingen, enzovoorts? Kan de regering ook commentaar geven op het idee dat het woord «eigen potje» tot verwarring leidt? Burgers hebben daardoor het idee dat het een potje is dat je zelf moet beheren, dat van jou is en waar je ook recht op hebt, bijvoorbeeld bij overlijden. Het is echter geen potje, zelfs geen eigen rekening waarover je individueel beslist, maar niet meer of minder dan een «persoonlijke berekening» van je opgebouwde vermogen en te verwachten uitkering bij verschillende scenario’s van mee – of tegenvallende beleggingsresultaten. Is het juist dat dit eigenlijk veel lijkt op de reeds bekende UPO, en kunnen overeenkomsten en verschillen worden toegelicht? Is de regering bereid om dit in de communicatie sterk voorop te stellen en daarmee veel vrees bij burgers weg te nemen? En kan de regering daarbij commentaar geven over de zorgen van bijvoorbeeld mevrouw Agnes Joseph, die dit tijdens de tweede deskundigenbijeenkomst d.d. 21 februari 2023 in de Eerste Kamer naar voren heeft gebracht?12 Deelt de regering de mening van deze leden dat als de communicatie niet juist is, dit tot zeer bezorgde burgers kan leiden, die daardoor veel vragen bij de uitvoering zullen stellen, waardoor bijvoorbeeld de callcenters worden overvraagd? Kan de regering garanderen dat dit wordt voorkomen? Zo niet, dient dan volgens de regering de uitvoering te worden vertraagd? Zelfs als de uitvoering op zichzelf in orde is kan het systeem immers vastlopen door foute communicatie, zo menen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA.

Kan de regering mede in dit perspectief in een overzichtelijke tabel de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen het oude en nieuwe stelsel geven? Kan daarbij ook worden aangegeven welke gebreken het oude stelsel heeft en hoe die in het nieuwe stelsel zijn opgelost: zoals inverse solidariteit tussen jongeren en ouderen, tussen gezonde en minder gezonde deelnemers, en tussen lager en beter betaalde werknemers?

De doorsneesystematiek heeft in het huidige stelsel als kenmerk dat jongeren relatief meer premie betalen, en ouderen minder. Voor mensen met een laag inkomen, een vlak carrièrepatroon en mensen met een kortere levensverwachting heeft dit tot gevolg dat zij relatief minder pensioen opbouwen dan mensen met een steil carrièrepad en hogere levensverwachting. Dit wordt wel de «omgekeerde solidariteit» genoemd. Deze verdwijnt als de doorsneesystematiek verdwijnt en iedereen meer premie inlegt voor het «eigen potje», Kan de regering dit nader toelichten aan de hand van enkele voorbeelden, bijvoorbeeld een stratenmaker, een hoogleraar en een bouwvakker die zzp’er wordt, en hoeveel procent de pensioenuitkering daardoor relatief beter wordt voor lager betaalden?

De deelnemers hebben niet het recht om individueel bezwaar te maken tegen de keuzes van de sociale partners en pensioenfondsen over het invaren. Volgens de regering zou dit onwenselijk zijn omdat deze individuele keuze invloed kan hebben op de collectieve uitkomsten binnen het pensioenfonds. Aan de andere kant vreest de Raad voor de rechtspraak dat – wanneer het wetsvoorstel in zijn huidige vorm wordt doorgezet en er geen (aanvullende) mechanismen in de wet worden ingebouwd om deze bezwaren zo goed mogelijk te kunnen behandelen en beoordelen – dit tot een aanzienlijke extra belasting van de civiele rechter kan leiden, en in het ergste geval zelfs tot een ontregeling van het civiele rechtspraaksysteem. Kan de keuze om geen individueel bezwaarrecht voor de transitie op te nemen nog een keer worden toegelicht en hierin het advies van de Raad worden meegewogen? Deelt de regering de zorg over de overbelasting van de rechtspraak? Waarom wel of waarom niet?

Als sociale partners geen overeenstemming kunnen bereiken over de gewijzigde pensioenregeling en de transitie hiernaartoe, kunnen zij terecht bij de tijdelijke transitiecommissie. Zij kan vervolgens bemiddelen en bindend advies geven. Kan de keuze voor een bindend karakter van het transitiecommissie-advies worden toegelicht? Ziet de regering een risico dat dit bindende karakter als hoge drempel kan worden ervaren waardoor fondsen afzien van het gebruik van de commissie? Zo nee, waarom niet, en zo ja, op welke manier beoogt de regering dit risico te mitigeren?

DNB waarschuwt voor een opstapeling van het aantal invaarmeldingen tegen het einde van de transitieperiode, aangezien deze transitieperiode steeds korter wordt door de duur van de behandeling van het wetsvoorstel. Gezien deze waarschuwing, acht de regering het reëel om te veronderstellen dat de transitieperiode zal moeten worden verlengd? Volgens de Pensioenfederatie zijn veel fondsen van plan om aan het begin transitieperiode al in te varen omdat ze vrezen anders buiten de transitieperiode te vallen. Aangezien uitvoeringsorganisaties en adviesbureaus erbij gebaat zijn als fondsen verspreid invaren omdat ze niet alle fondsen tegelijkertijd kunnen helpen met de transitie, is de regering het met deze leden eens dat het van belang is dat fondsen worden gestimuleerd om verspreid in te varen? Is de regering het met deze leden eens dat een korte transitieperiode het verspreid invaren mogelijk belemmert? Is de regering bereid om bij voorbaat de transitieperiode al te verlengen om hiermee de verspreiding van het invaren te stimuleren?

Als het invaren voor een groep deelnemers «onevenredig nadelig» uitpakt, kan het fonds verzoeken om deze deelnemers niet in te varen. Het naast elkaar aanhouden van twee stelsels binnen één pensioenfonds heeft grote invloed op de administratielast en maakt de communicatie tussen fonds en deelnemer een stuk ingewikkelder. Kan de regering een indicatie geven van de toename in uitvoeringskosten indien een pensioenfonds twee stelsels naast elkaar moet houden? Kan de regering in de beantwoording ook meenemen of deze uitvoeringskosten voor bepaalde fondsen, bijvoorbeeld kleine fondsen, relatief moeilijker zijn om op te vangen? Kan tevens worden toegelicht of, en zo ja waarom, compensatie voor deze groep vanuit bijvoorbeeld de solidariteitsreserve in de ogen van de regering niet toereikend is?

Bij het invaren wordt een verdeling gemaakt van het pensioenvermogen, gebaseerd op de persoonsgegevens zoals die geregistreerd staan binnen het pensioenfonds. Een administratieve fout binnen een pensioenfonds kan ervoor zorgen dat een deelnemer niet de waarde toebedeeld krijgt waar die (feitelijk) recht op heeft. Is de regering het met deze leden eens dat voor het invaren van groot belang is dat de databestanden met persoonsgegevens van pensioenfondsen kloppend en volledig zijn? Wanneer deze situatie zich voordoet, kan deze fout dan worden hersteld door de interne klachteninstantie/externe geschilleninstantie? Hoe groot acht de regering de kans dat deze zaak terecht komt bij de civiele rechter? Zouden administratieve fouten in combinatie met de transitie voor een grote belasting van de civiele rechtspraak kunnen zorgen?

Hoewel veel informatie automatisch terecht komt bij pensioenfondsen, zijn fondsen nog steeds gedeeltelijk afhankelijk van informatie die door de deelnemers handmatig wordt ingevoerd. Zo is de informatievoorziening van samenwonende stellen zonder geregistreerd partnerschap minder geautomatiseerd. Fondsen zijn hier grotendeels afhankelijk van aan- en afmelding van een partner door de deelnemer. Is de regering het met deze leden eens dat handmatige informatieverstrekking niet bestendig is tegen fouten en hierdoor kan resulteren in een onjuiste toebedeling van pensioenwaarde? Zo ja, kan de regering aangeven op welke manier zij uitvoeringsorganisaties nader kan ondersteunen bij het actualiseren van de persoonsgegevens?

Doordat de pensioenverplichting berekend wordt op basis van de rente op staatsleningen zijn de pensioenwaardes gevoelig voor de van dag tot dag wisselende rentestand. Wat zijn de risico’s van renteveranderingen vlak voor het invaren? Acht de regering het mogelijk dat fondsen het moment van invaren hierdoor veranderen? Zo ja, acht de regering dit wenselijk? Is het denkbaar dat fondsen zullen proberen het invaren uit te stellen als de rente op de geplande datum nadelig uitpakt? Of dat fondsen proberen het invaren juist proberen te versnellen indien dit voordelig uit zou pakken? Zo ja, wat zijn de (generationele) gevolgen hiervan? Zullen fondsen het beleggingsrisico proberen in te perken voor het invaren? Zo ja, wat voor gevolgen zou dit hebben voor de individuele potjes en uiteindelijke pensioenuitkering?

Is het niet logisch in het nieuwe stelsel, en dus ook bij het invaren, uit te gaan van niet een risicovrije (markt)rente, maar van deze rente met een risico-opslag, een projectierendement, waarbij rekening wordt gehouden met verwachte opbrengsten?

Langs welke criteria zullen de toezichthouders beoordelen of het invaren evenwichtig zal plaatsvinden? Wanneer komen daarvoor transparante richtlijnen van DNB en/of AFM voor beschikbaar? En is dat tijdig voor het invaren?

Stel, de rente daalt vlak na het invaren, kan de regering een beeld schetsen van de (mogelijke) negatieve effecten op de pensioenwaarde en kan dit scenario worden vergeleken met de situatie als er niet was ingevaren?

Acht de regering de voordelen van het beperken van de leenrestrictie voor jonge deelnemers tegenover de risico’s van het verliezen van een deel van de opbouw acceptabel? Kan de regering haar afweging hierin toelichten en hierbij nader ingaan op het risico van het verliezen van opbouw in de eerste cruciale opbouwjaren?

De indeling in leeftijdscohorten met per cohort een ander beleggingsbeleid en een ander rendement heeft tot gevolg dat voor de lopende pensioenen de indexatie per leeftijdsgroep anders uitvalt. Dankzij het nader gewijzigd amendement-Palland13 mag het pensioenfonds ook kiezen om dit verschil gelijk te trekken door het jaarlijks herverdelen van de individuele potjes om tot een gelijke indexatie komen. Aangezien fondsen niet verplicht zijn om van deze optie gebruik te maken, in welke mate verwacht de regering dat er van deze mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt? In hoeverre zal het verschil in indexatie per leeftijdsgroep in stand worden gehouden?

Er zijn franchiseloze pensioenregelingen, die het mogelijk maken dat lagere inkomens toch nog pensioen van enige betekenis opbouwen. Door de leeftijdsverlaging conform het nader gewijzigde amendement-Nijboer/Maatoug14 en door afschaffing in het nieuwe stelsel van de doorsneesystematiek is dit ook in de toekomst van groot belang voor de lagere inkomens, omdat de eerste jaren sterker meetellen. Is het juist dat de Belastingdienst uit wil gaan van een standaardaanpak mét hoge franchise en is de regering met deze leden van mening dat juist regelingen met een lagere franchise dienen te worden bevorderd en niet moeten worden ontmoedigd? Argumenten om dit te bevorderen zijn dat iedereen dan in gelijke mate profiteert van de pensioenpremie tweede pijler, het maakt flexibel pensioen voor lagere inkomens met gemiddeld slechtere gezondheid en kortere levensverwachting beter mogelijk en is qua uitvoering eenvoudiger en minder fraudegevoelig. Daarenboven heeft de (terechte) verhoging van de brutoAOW de tweede pijler voor lage inkomens nog kleiner gemaakt, wat voorheen nog werd gecompenseerd door de verhoging van de IOAOW, die inmiddels wordt uitgefaseerd. Graag een reactie van de regering op deze benadering.

Aangezien de afschaffing van de doorsneepremie een (mogelijk) negatief effect heeft op actieve deelnemers – met name deelnemers rond de 45 jaar – wordt met het verdelen van de buffers bij het invaren gepoogd dit negatieve effect zo veel mogelijk in te perken. Daarnaast kunnen sociale partners en fondsbesturen besluiten om deze groep nog extra te compenseren binnen het pensioen. Er zijn twee waarborgen verbonden aan deze vorm van compensatie. Zo moet de compensatie binnen het pensioen voor 2037 worden bereikt en worden niet alleen bestaande deelnemers gecompenseerd, maar ook nieuwe deelnemers. Deze waarborgen zijn opgenomen om te voorkomen dat deelnemers de compensatie kwijtraken als ze besluiten van baan te wisselen. Stel, een deelnemer gaat van een fonds waarbij de compensatie geregeld is door middel van extra premie-inleg over een periode van 10 jaar naar een andere werkgever waar de compensatie al voor het invaren geregeld is, kan deze deelnemer dan alsnog deze compensatie (grotendeels) mislopen, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA.

Sociale partners kunnen ook kiezen om de extra compensatie buiten het pensioen te regelen, bijvoorbeeld door middel van een loonsverhoging. Voor deze vorm van compensatie gelden de eerder genoemde waarborgen niet. Kan de regering toelichten waarom er niet voor gekozen is om waarborgen op te nemen voor compensatie buiten het pensioen? Kan tevens worden uiteengezet wat de (mogelijke) gevolgen zijn voor de mobiliteit op de arbeidsmarkt als sociale partners kiezen voor compensatie buiten het pensioen? In welke mate zullen fondsen de wijze van compensatie onderlinge onderling afstemmen en dus de kans dat deelnemers deze compensatie kwijtraken terugdraaien?

Voor een grote groep deelnemers zal de afschaffing van de doorsneepremie een negatief effect hebben op de pensioenwaarde. Sociale partners en pensioenfondsen zullen voor het invaren afspraken maken over de compensatie. Zo kan het nadeel dat actieve deelnemers rond de 40 jaar door de afschaffing van de doorsneesystematiek zullen ondervinden worden gecompenseerd met het geld dat vrijkomt uit de opgebouwde buffers. Wat is de invloed van de dekkingsgraad op de compensatie van de afschaffing van de doorsneepremie? Zullen deelnemers van pensioenen met een lagere dekkingsgraad minder compensatie ontvangen?

Heeft de afschaffing van de doorsneepremie een negatief effect op het pensioen van (toekomstige) deelnemers die op latere leeftijd gaan werken, zoals bijvoorbeeld vrouwen en studenten die in de beginfase van hun carrière soms minder werken? Kan de regering toelichten of en zo ja, welke afspraken sociale partners maken om dit nadeel te compenseren, en welk afwegingskader hierbij van toepassing is? Heeft de hoogte van de dekkingsgraad hier ook invloed op? Acht de regering het wenselijk dat fondsen afstemming zoeken op grond waarvan bepaalde groepen wel en niet worden gecompenseerd om grote verschillen te voorkomen. Zo ja, op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten?

De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vernemen graag van de regering met welke concrete maatregelen zij de in de wet gewenste reductie tot maximaal 450.000 werkenden in loondienst die geen pensioen opbouwen in vijf jaar tijd gaat bereiken. Ook vernemen deze leden graag welke maatregelen het kabinet neemt om meer zzp’ers pensioen op te laten bouwen, in welk tempo zij de groei van het aantal zzp’ers dat pensioen gaat opbouwen voor zich ziet, en welke urgentie zij op korte termijn hieraan geeft. Welke aanvullende maatregelen heeft de regering in gedachten om te zorgen dat de in de wet geformuleerde doelstelling niet in gevaar komt? Kan de regering inzicht geven in het aantal werkenden dat nu meer pensioen gaat opbouwen met het vervallen wachttijd in de uitzendsector?

Kan de regering inzicht geven in de extra te verwachten opbouw voor de groep die als gevolg van het aannemen van het nader gewijzigd amendement-Nijboer/Maatoug15 over het verlagen van de startleeftijd van 21 naar 18? Immers, het bedrag wat in deze eerste drie jaar wordt opgebouwd kan tot de pensioengerechtigde leeftijd renderen.

Kan de regering het begrip «wees» zoals wordt bedoeld in het wetsvoorstel nader definiëren? Als een ouder overlijdt voor de geboorte van het kind, wordt dat kind dan ook worden gezien als wees en heeft het kind dan dus aanspraak op het wezenpensioen? Is het verplicht om voor wat betreft het vóór de transitie opgebouwde wezenpensioen de daarop in de pensioenregeling gestelde voorwaarden te blijven toepassen? Of is het mogelijk om ook voor het opgebouwde wezenpensioen, de (uniforme) wettelijke voorwaarden toe te passen? En als dat mogelijk is wat is daarvoor dan de te doorlopen procedure?

De toedeling van het wezenpensioen wordt in grote mate bepaald door de pensioenfondsen. Zo zijn er fondsen waarbinnen is besloten om niet voor alle kinderen wezenpensioen te regelen, maar enkel voor de eerste drie kinderen. Dit zou betekenen dat in een gezin van vier kinderen het jongste kind als enige geen aanspraak heeft op wezenpensioen. Is de regering het met deze leden eens dat deze situatie onwenselijk is? Is de regering bereid waarborgen in de wet op te nemen om (grote) verschillen binnen gezinnen te voorkomen?

Veel deelnemers zitten niet bij één pensioenfonds, maar hebben bij verschillende fondsen ieder een deel van hun pensioen opgebouwd. Als deze deelnemer bezwaar wil maken tegen zijn of haar aanspraak op pensioen, moet deze persoon dan een aparte klachtenprocedure starten binnen elk pensioenfonds of geldt dit bezwaar dan voor alle pensioenen? Kan de regering in de beantwoording ook ingaan op de eventuele verschillen wanneer de desbetreffende persoon bij meerdere grote, meerdere kleine of een combinatie van grote en kleine pensioenfondsen zit? Hoe ver strekt de onderlinge afstemming tussen pensioenfondsen hierin, aangezien elk fonds weer een eigen afwegingsbestand heeft? Is het doorlopen van een klachtprocedure toegankelijk voor laaggeletterde deelnemers? Ook wanneer ze bij meerdere fondsen zitten? Zo niet, worden deze mensen dan ondersteund? Hoe ver strekt deze ondersteuning?

Vragen van de leden van de D66-fractie:

De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak tot een toekomstbestendiger en transparanter pensioen dat beter aansluit op de verander(en)de arbeidsmarkt. Zij hebben een aantal vragen:

1.

Op het gebied van het overzetten van de oude pensioenaanspraken naar het nieuwe stelsel (invaren) kunnen deelnemers vragen gaan stellen of een rechtszaak starten met de vraag of bijvoorbeeld het netto profijt wel goed uitgerekend is, rekening houdend met het aanwezige nabestaandenpensioen op opbouwbasis en een ex-partner. Ook andere voorbeelden zijn denkbaar. Hoe schat de regering deze risico’s in? Wat betekent dit voor de rechtspraak?

2.

Tussen het moment van besluitvorming en daadwerkelijk invaren kan geruime tijd zitten. De financiële markten zijn volatiel en kunnen diverse kanten op gaan. Kan de regering toelichten of en hoe het moment van invaren effect heeft op de persoonlijke pensioenvermogens onder het nieuwe stelsel? Hoe kan dan worden bepaald of het invaren evenwichtig is gebeurd?

3.

Voor wat betreft communicatie moet je geruime tijd voor het invaren volgens de wet laten weten hoeveel vermogen de deelnemers meekrijgen. Dat is echter pas te bepalen op het exacte moment van invaren. Hoe ga je hier als pensioenfonds mee om?

4.

In geval een fonds niet overgaat tot collectieve waardeoverdracht voor 1 januari 2027, bestaat er dan wel de mogelijkheid tot individuele waardeoverdracht van oude pensioenrechten naar het nieuwe stelsel?

5.

Sociale partners of een pensioenfondsbestuur kunnen besluiten niet in te varen wanneer dat voor een groep belanghebbenden onevenredig ongunstig uitpakt, in strijd is met de wet, of onuitvoerbaar is. In dat geval blijven opgebouwde pensioenaanspraken vallen onder het huidige pensioenstelsel met het financieel toetsingskader (FTK). Vanaf 1 januari 2027 valt de pensioenopbouw van nieuwe en oude deelnemers onder het nieuwe wettelijk en financieel kader. Kan de regering bevestigen dat er dan binnen individuele fondsen (tijdelijk) twee pensioenregimes naast elkaar kunnen bestaan, en verschillende fondsen (tijdelijk) onder verschillende pensioenregimes kunnen vallen? Ontstaat er op deze manier niet alsnog een «gesloten fonds» dat onder het huidige FTK valt, waar geen nieuwe deelnemers meer bij komen en waar dus steeds minder risicodeling mogelijk is, ten koste van het pensioen van de deelnemers? En brengt dit niet alsnog hoge uitvoeringskosten voor pensioenfondsen met zich mee, terwijl het invaren deze situatie poogde te voorkomen? Kan de regering op deze situatie reflecteren?

6.

De houdbaarheid van de verplichtstelling onder Europees recht is uitgebreid aan bod gekomen in de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede en Eerste Kamer. Onlangs is de Europese Commissie een informele procedure, een zogenoemde «EU PILOT», gestart over de verplichtstelling. Kan de regering deze procedure toelichten? Wat verwacht zij van deze procedure?

7.

Hoe kan medezeggenschap van gepensioneerden beter geborgd worden in het besluitvormingsproces voor het transitieplan, waar sociale partners verantwoordelijk voor zijn? In de wet is sprake van hoorrecht. Hoe kunnen gepensioneerden eerder betrokken worden bij het samenstellen van het transitieplan?

8.

Hoe kunnen jongeren beter betrokken worden bij het transitieplan? Zij vallen niet onder het hoorrecht en zijn ondervertegenwoordigd bij de sociale partners.

9.

Belanghebbendenorganen hebben een goedkeuringsrecht over het voorgenomen besluit tot invaren. Wat gebeurt er wanneer een belanghebbendenorgaan het voorgenomen besluit niet goedkeurt?

10.

Niet alle deelnemers in hetzelfde leeftijdscohort hebben dezelfde risicohouding. Er zijn bijvoorbeeld verschillen in (gezonde) levensverwachting tussen deelnemers met lage en hoge inkomens, die van invloed kunnen zijn op de risicopreferentie. Kan de regering uitleggen waarom zij ervoor heeft gekozen de risicohouding per leeftijdscohort te bepalen?

11.

Volgens een aantal grote uitvoeringsorganisaties, waaronder APG, is snel duidelijkheid nodig over de Wet toekomst pensioenen. Zodat een aantal fondsen al kan invaren in 2025 en het werk gespreid kan worden over meerdere jaren. Als de Eerste Kamer de Wet aanneemt, hoeveel dagen of weken later treedt deze dan in werking?

12.

Binnen de pensioenregeling hebben deelnemers diverse handelingsperspectieven. Dat kan ook afhangen van het fonds en de pensioenregeling in kwestie. Welke handelingsperspectieven hebben alle deelnemers?

13.

Volgens de laatste berekeningen van Netspar is de kans op nominale kortingen zeer klein in het nieuwe stelsel en vindt er een snellere toedeling plaats van positieve rendementen. Herkent de regering dit?

14.

Klopt het dat met het amendement-Palland16 geheugenloos spreiden in de uitkeringsfase toegestaan is?

15.

Heeft de regering kennisgenomen van het artikel «Reële sturing klinkt goed, maar is in de praktijk lastig» van Gosse Alserda in PensioenPro van 1 maart 2023?17 Kan de regering reflecteren op dit artikel? Heeft de heer Alserda een punt?

16.

Vallen toekomstige partners die voldoen aan de oude partnerdefinitie uit de pensioenregeling bij een onbepaald partnersysteem wel of niet onder de reikwijdte van artikel 220g lid 3?

17.

Is de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bereid om in overleg met de Staatssecretaris van Financiën tot een beleidsbesluit t.a.v. de BTW te komen zoals ook bij andere fiscale wijzigingen en/of overgangen beleidsbesluiten werden uitgebracht. Doel is dat een dergelijk beleidsbesluit partijen voldoende zekerheid biedt om daadwerkelijk facturen en offertes zonder btw in te dienen bij pensioenfondsen c.q. bij hun uitvoerders. Dat gebeurt nu nog niet.

Vragen van de leden van de PVV-fractie:

De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen:

I Invaren

Een van de meest principiële onderdelen van de het wetsvoorstel toekomst pensioenen betreft naar de mening van de leden van de PVV-fractie het zogenaamde invaren, waarbij het eigendomsrecht van de pensioengerechtigde wordt aangetast. In plaats van het oorspronkelijke recht op een heel klein deel van een hele grote pot krijgt de pensioengerechtigde – zonder hier expliciet mee te hebben ingestemd – een ander recht, te weten op een kleine eigen pot. Hiermee ontstaan twee problemen:

  • 1. Het is zeer onduidelijk voor de pensioengerechtigde of hetgeen hij krijgt van gelijke waarde is als wat hij had.

  • 2. Het allergrootste probleem hiermee is echter dat het beheer van kleinere potten afzonderlijk, of in kleinere groepen afzonderlijk, puur wiskundig een sub-optimalisatie levert ten opzicht van het beheer van één grote pot. Zuid-Europese staatsobligaties voor oudere reeds gepensioneerde deelnemers leveren echt minder op dan de aandelen in energieke bedrijven in de potten van jongere deelnemers. Dat wil zeggen een lager totaalrendement ofwel lagere pensioenuitkeringen gecombineerd met hogere premies.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering hierop uitgebreid te reflecteren en met name de kennelijk loze kreet dat de pensioenen in het nieuwe stelsel koopkrachtiger worden òf in te trekken òf te bewijzen.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie:

  • a) of de lawine aan individuele bezwaarschriften als gevolg van het invaren überhaupt op een fatsoenlijke manier behandeld kunnen worden;

  • b) hoeveel extra geld en mankracht hiervoor is uitgetrokken; en,

  • c) ten koste van welke budgetten dat extra geld beschikbaar komt.

II Koopkracht

  • a. Kan de regering garanderen dat op het moment van de overgang naar het nieuwe stelsel van de gepensioneerden iedereen tenminste hetzelfde pensioen krijgt als thans? De leden van de PVV-fractie verzoeken om deze vraag graag alleen met ja of nee beantwoorden.

  • b. Indien de vorige vraag met nee beantwoord is: welk percentage pensioengerechtigden ontvangt dan vanaf het moment van overgang reeds minder pensioen dan thans.

  • c. Indien vraag a met ja beantwoord is: staat de Staat hiervoor dan garant?

  • d. Op dit moment bedraagt de inflatie 8% (bron CBS). Welk pensioensysteem biedt aan gepensioneerden bij de huidige inflatie en rentestand het meeste kans op koopkrachtbehoud. Het nieuwe systeem of het bestaande pensioensysteem?

Vragen van de leden van de SP-fractie:

Biedt de Wet toekomst pensioenen het beloofde koopkrachtige pensioen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan de regering nader ingaan op wat zij verstaat onder «koopkrachtig»? Op welke manier verschilt dit van «koopkrachtiger»? Op wat voor een wijze is het verschil tussen deze twee kwalificaties duidelijk gemaakt aan de burgers die deze wet betreft?

In hoeverre verwacht de regering dat Nederlanders op de hoogte zijn van de veranderingen die de Wet toekomst pensioenen hen brengt?

In hoeverre heeft de regering het draagvlak onderzocht voor een pensioen dat de mogelijkheid heeft om meer omhoog of omlaag te fluctueren?

In hoeverre weerspiegelt de Wet toekomst pensioenen een simpel en uitlegbaar antwoord op een vraag vanuit de samenleving?

Kan de regering reflecteren op eventuele steun vanuit seniorenorganisaties voor de Wet toekomst pensioenen? Welke conclusies worden hieruit getrokken met betrekking tot het draagvlak?

Welke effecten voorziet de regering voor de solidariteit en steun voor het pensioenstelsel?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de complexiteit van de wet afdoet aan de begrijpbaarheid van de wet? Is het ook mogelijk om dezelfde of vergelijkbare problemen op te lossen op een simpelere manier die beter te begrijpen is en minder uitvoeringsrisico’s kent?

Is de wet in deze vorm klaar om te worden ingevoerd? Hoe verhoudt de nog volledig uit te werken lagere regelgeving tot de invoering van de wet?

Op wat voor een wijze beïnvloed de invoering van deze wet de verdere onderhandelingen en gesprekken over vroegpensioen voor zware beroepen en het verminderen van de «Witte Vlek»?

Is, mede gezien de nog uit de werken lagere regelgeving, uitstel van de Wet toekomst pensioenen wellicht wenselijk, dan wel noodzakelijk?

Kan de regering reflecteren op de uitvoerbaarheid van de Wet toekomst pensioenen voor de pensioenfondsen? Welke gevolgen verwacht de regering wanneer een pensioenfonds niet in staat blijkt tijdig en/of correct de Wet toekomst pensioenen toe te passen? Welke mate van verantwoordelijkheid draagt de regering voor schade die hieruit kan voortvloeien? Hoe en waar is deze verantwoordelijkheid toegewezen?

Hoe reflecteert de regering op problemen die verwacht worden voor het functioneren van de rechterlijke macht ten aanzien van de Wet toekomst pensioenen?

In welke zin sluit het systeem als beoogd in de Wet toekomst pensioenen aan op de ambities om in Nederland minder flexibele arbeidsrelaties te creëren?

Waarom is ervoor gekozen niet alle afspraken uit het Pensioenakkoord uit te werken in of flankerend aan de Wet toekomst pensioenen? Welke afwegingen zijn gemaakt om sommige thema’s hierbuiten te laten? Waarom is er geen vroegpensioen regeling voor zware beroepen toegevoegd?

Waarom wordt de Wet toekomst pensioenen niet behandeld als onderdeel van integraal arbeidsmarktbeleid?

In hoeverre verwacht de regering dat door de Wet toekomst pensioenen er sprake zal zijn van verschuiving van het pensioenvermogen van de tweede naar de derde pijler? Is dit wenselijk?

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie:

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het invaren van bestaande pensioenaanspraken in het nieuwe pensioenstelsel heel veel zal vragen van de daarbij betrokken organisaties. Een vereiste is dat de bestaande individuele data waarop de transitie wordt gebaseerd, accuraat zijn en kloppen. Dat zal ongetwijfeld niet in alle gevallen zo zijn. Welke mogelijkheden heeft iemand op individueel niveau om te protesteren tegen een in zijn ogen niet juiste toekenning?

Niet alle pensioenfondsen hebben hun data op orde. Volgens wetgeving mag je geen data bewaren of archiveren die voor de uitvoering niet noodzakelijk zijn, en moeten die dus vernietigd worden. Is het mogelijk dat pensioenfondsen gegevens hebben vernietigd die voor de huidige uitvoering niet nodig waren, maar voor een toekomstige uitvoering wel?

De Raad voor de rechtspraak verwacht, ondanks de geschilleninstantie, een enorme toename van bezwaarzaken. Vooral ook op het gebied van de gekozen methode waarop wordt ingevaren, value based of standaard. Verwacht de regering die ook? Waarom niet of wel? Is er een plan hoe een onverwacht grote toestroom van zaken naar het gerecht tijdig verwerkt kan worden?

Waarom is er niet voor één van beide systemen gekozen maar is de keuze gegeven tussen deze twee methodes van invaren? Er zullen immers altijd gevallen zijn die ernstig benadeeld worden of zich benadeeld voelen door de keuze die gemaakt wordt. Was het niet beter geweest om zelf de knoop door te hakken?

Het nieuwe pensioenstelsel biedt veel keuzemogelijkheden. Toch lijkt de keuzemogelijkheid voor de individuele deelnemer niet groot. Ook niet voor degenen die al gepensioneerd zijn. Of hun pensioenfonds gaat invaren of niet, of het een flexibel of solidair stelsel gaat hanteren, hoe er belegd wordt. Het zijn keuzes die grotendeels voor hen gemaakt worden en die hen direct in hun portemonnee gaan raken. Is dit een juiste zienswijze of heeft de regering hier een andere kijk op?

De pensioenfondsen moeten onderzoeken wat de risicohouding is van de deelnemers. Volgens Henk Bets van het Actuarieel Adviesbureau Confident is het beter om uit te vragen welk pensioendoel voor deelnemers het belangrijkst is: nominale stabiliteit, koopkrachtig of hoog rendement.18 Mogen pensioenfondsen dit ook uitvragen en daarop hun beleid afstemmen?

Het invaren is voor gepensioneerden met recht op een pensioen een spannende tijd. Op welke manier hebben zij invloed, individueel of collectief, op de besluiten en keuzes die hun pensioenverstrekker maakt? Gepensioneerden nemen geen deel meer aan het arbeidsproces en worden daarom niet vertegenwoordigd door werknemer- of werkgeversorganisaties. Door welke partij(en) wordt hun belang vertegenwoordigd bij de besluitvorming?

Bepalen de sociale partners in het overleg met de pensioenfondsen wat een «evenwichtige belangenafweging» is, of doet de DNB dit bij de toetsing?

Welke mogelijkheden hebben pensioenfondsen met een lage dekkingsgraad, die de doorsneesystematiek moeten afschaffen en dus pensioentekorten bij de 40»ers en 50»ers moeten compenseren, om voldoende middelen in te kunnen zetten zodat deze 40»ers en 50»ers een goed of ten minste acceptabel pensioen hebben onder het nieuwe stelsel?

In de opbouw bij het nieuwe pensioenstelsel wordt het meeste rendement gerealiseerd bij de eerste leeftijdscohorten. Voor werknemers die de eerste werkzame jaren in deeltijd werken, bijvoorbeeld in een gezin met kleine kinderen en daarna voltijds, pakt dit negatief uit. Zij bouwen vergelijkenderwijs een onevenredig lager pensioen op dan degenen die vanaf het begin voltijds werken. Hoe beoordeelt u dit effect van het nieuwe stelsel?

Is de regering het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat hier sprake kan zijn van een negatief effect op het streven van het kabinet om mensen na een periode van deeltijdwerken meer uren aan het werk te krijgen met name in de segmenten waar veel krapte is, bijvoorbeeld de zorg en het onderwijs? De keus om enkele jaren in deeltijd te werken en daarna voltijds, wordt «bestraft» met een vergelijkenderwijs lager pensioen.

Waar veel stellen nu gedurende de jaren dat de kinderen klein zijn allebei in deeltijd werken (bijvoorbeeld ieder vier dagen) en zo de «lasten» van de opvoeding en verzorging van de kinderen evenwichtig verdelen, zou dit nieuwe pensioenstelsel ertoe kunnen leiden dat het meer traditionele patroon waarin de man voltijds werkt en alleen de vrouw in deeltijd, weer meer ingang vindt. Zo wordt er tenminste één goed pensioen opgebouwd. Uit het oogpunt van arbeidsparticipatie en een goede loopbaanontwikkeling van vrouwen lijkt dit geen goede ontwikkeling. Hoe beoordeelt de regering dit?

In rekenmodellen zijn er vaste en variabele waarden. De variabele waarden worden ingevoerd in het model en leiden tot verschillende uitkomsten. Klopt het dat prijs- en looninflatie, het rendement van beursgenoteerde aandelen, overige zakelijke waarden, niet-beursgenoteerd vastgoed en grondstoffen allemaal vaste waarden zijn in de rekenmodellen en dat deze elke vijf jaar herijkt worden?

Kunnen pensioenfondsen zelfstandig de hoogte van premies of uitkeringen aanpassen als er onvoldoende reserves zijn en de actuele inflatie en de rendementen na invaren afwijken van de vaste waarden in de rekenmodellen? Kunnen zij dit zelfstandig in scenario’s doorberekenen en communiceren aan de deelnemers? Of moeten zij wachten tot de parameters door de Commissie Parameters worden gewijzigd?

De Commissie Parameters gaat uit van 2% inflatie omdat dit momenteel de inflatiedoelstelling is van de ECB, en een netto rendement op beursgenoteerde aandelen van 5,2 (bruto 7%). Actuaris Agnes Joseph zei dat het rekenmodel uitgaat van 9% verwacht aandelenrendement, 5% rente en ongeveer 1% stijging van de pensioenen per jaar (minder dan de inflatie). Kloppen deze cijfers? Van welke pensioenstijging, inflatie, aandelenrendement en rentepercentage gaan de huidige rekenmodellen uit?

Zullen de rekenmodellen en scenario’s worden aangepast als de inflatiedoelstelling van de ECB verandert? Wat zal het verschil zijn voor de pensioenvermogens van deelnemers, de compensatie en de reserves voor ingevaren en niet-ingevaren pensioenfondsen, als de inflatiedoelstelling wordt verhoogd terwijl sommige fondsen al wel zijn ingevaren en andere nog niet?

Volgens actuaris Agnes Joseph van Achmea Pensioenservices19 leiden de huidige rekenmodellen tot lage solidariteitsreserves en risicodelingsreserve (3–5% van het totale pensioenvermogen) en weinig geld voor compensatie, omdat er in de rekenmodellen vanuit wordt gegaan dat slechte tijden redelijk snel worden gevolgd door goede tijden. Welke waarden en uitgangspunten in het rekenmodel zouden er aanleiding toe kunnen geven dat reserves te laag worden berekend?

Omdat slechts 10% van de premie en/of tot 10% van het collectieve overrendement aan de solidariteitsreserve mag worden toegevoegd, is de verwachting dat deze reserve jaarlijks niet meer dan 0,2%-0,3% kan groeien. Is dit percentage niet te laag voor pensioenfondsen die te kleine reserves hebben om risico’s adequaat op te kunnen vangen?

De vermogens en de dekkingsgraad van pensioenfondsen zijn sinds januari 2021 afgenomen door de hogere rente (en het beschermingsrendement) en de hogere uitkeringen. Ook is er sprake van wijziging van de UFR-methode. Worden de verwachtingen voor de hoogte van de compensatie, reserves en uitkeringen hierdoor ook getemperd? Wanneer zal dit zichtbaar worden voor de sociale partners en de deelnemers?

Hoeveel pensioenfondsen hanteren momenteel de partnerdefinitie die in de nieuwe pensioenwet als uniform partnerbegrip wordt vastgesteld? Een partner is in deze definitie iemand die geen bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad, meer dan zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde adres en (eenzijdig) kan verklaren dat er in die periode sprake was van een gedeeld huishouden. Zijn er ook pensioenfondsen die een ruimere definitie hanteerden?

Er zijn enkele amendementen en moties aangenomen door de Tweede Kamer over het nabestaandenpensioen. Is het nu zo dat hierdoor het nabestaandenpensioen zal worden voortgezet ook als er geen actie wordt ondernomen nadat de arbeidsrelatie wordt verbroken en er geen pensioen meer wordt opgebouwd? Wat is er precies veranderd door het aannemen van deze amendementen en moties?

Vragen van de leden van de PvdD-fractie:

Verplichtstelling

Er zijn deskundigen die zich afvragen of de verplichtstelling in het nieuwe stelsel handhaafbaar is in het licht van Europese regelgeving.20 Het ministerie taxeert dat dit het geval is en geeft voor de flexibele regeling als onderbouwing dat verplichtstelling gerechtvaardigd is omdat anders goede risico ’s zouden uitstappen.21 Wat verstaat de regering hier onder goede risico’s, zo vragen de leden van de PvdD-fractie. Klopt het dat voor een pensioenfonds de goede risico s degenen zijn die eerder dan gemiddeld overlijden? Zo ja, betekent dit in combinatie met het feit dat laag opgeleiden gemiddeld korter leven dan hoog opgeleiden dat de verplichtstelling de groep laag opgeleiden dwingt om deel te nemen aan een systeem waarin ze de groep hoogopgeleiden subsidiëren? Zo ja, geeft dit niet een risico dat deze verplichtstelling in Europees verband wordt afgekeurd?

Het ministerie geeft aan dat het huidige fiscaal gefaciliteerd premieniveau blijft gehandhaafd.22 Klopt het dat er ook in het nieuwe stelsel door de fiscale aftopping deeltijders zijn die minder verplichte premie afdragen en minder fiscaal gefaciliteerd pensioen opbouwen dan voltijders met hetzelfde inkomensniveau? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met gelijke behandeling en met het niveau van de verplichtstelling? Is de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bereid om in het kabinet te bepleiten dat deeltijders evenveel verplicht en fiscaal gefaciliteerd sparen als voltijders met hetzelfde inkomensniveau?

Kan de regering cijfers verschaffen over het aantal deeltijders dat door de naar rato aftopping minder verplicht pensioen opbouwt dan voltijders met hetzelfde inkomen, totaal en opgesplitst naar sekse, en hoeveel procent verplicht pensioen ze hierdoor naar verwachting mislopen?

In het nieuwe stelsel zijn werknemers, net als in het huidige stelsel, verplicht deel te nemen aan de regeling die de werkgever aanbiedt. Een verplichting tot pensioensparen wordt door de meerderheid van werknemers omarmd en voorkomt dat mensen door uitstelgedrag een pensioentekort hebben.23 Verplicht pensioensparen kan echter ook worden vormgegeven in combinatie met keuzevrijheid voor de werknemer als het gaat om het fonds waarbij hij spaart. Dat heeft als voordeel niet alleen dat de werknemer een zekere keuzevrijheid heeft, maar ook dat hij of zij bij het wisselen van werkgever of bedrijfstak niet bij meerdere fondsen spaart. Waarom kiest de regering hier niet voor? Is een dergelijke keuzevrijheid in te passen in het nieuwe stelsel, zo vragen de leden van de PvdD-fractie.

Risicohouding

De risicohouding omvat volgens de wet zowel de bereidheid risico te lopen als het vermogen om risico te dragen. In het nieuwe stelsel wordt gekeken naar de zo gedefinieerde risicohouding per cohort. Die wordt volgens het Ministerie bepaald door «risicopreferentie-onderzoek, deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten»24

De leden van de PvdD-fractie hebben hierover de volgende vragen:

  • Hoe gaat het risicopreferentie-onderzoek eruitzien?

  • Welke deelnemerskenmerken zijn relevant?

  • Welke wetenschappelijke inzichten worden gebruikt en waarom?

  • Is de regering ermee bekend dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat risicopreferentie-onderzoek tot onjuiste uitkomsten leidt als dit gebeurt via vragenlijsten?25

  • Is de regering het met deze leden eens dat het vermogen om risico te dragen afhankelijk is van veel factoren, zoals onder andere de hoogte van het huidige en toekomstige inkomen, de gevoeligheid van het toekomstige arbeidsinkomen voor de aandelenmarkt en de conjunctuur, het hebben van een eigen woning waarvan de hypotheek (groten)deels zal zijn afgelost op de pensioendatum?

  • Hoe wordt in de nieuwe wet rekening gehouden met deze verschillen binnen een cohort?

  • Is de regering bereid te onderzoeken of er op basis van de de gevoeligheid van een bedrijf of bedrijfstak voor de aandelenmarkt en de conjunctuur regels gesteld kunnen worden voor het te nemen risico met het pensioengeld van deelnemers?

  • Klopt het dat werknemers die wat betreft risicohouding sterk afwijken van de rest van hun cohort gedwongen worden tot een beleggingsmix die niet bij ze past?

Inkomensherverdeling

Klopt het dat er in het nieuwe stelsel, net als in het huidige, een ex ante inkomensherverdeling van de groep laagopgeleiden naar de groep hoog opgeleiden is doordat laag opgeleiden gemiddeld vanaf de pensioenleeftijd enkele jaren korter leven dan hoog opgeleiden?

Klopt het dat de genoemde inkomensherverdeling van laag- naar hoog opgeleiden in het nieuwe stelsel kleiner is dan in het huidige stelsel doordat het huidige stelsel wel, en het nieuwe stelsel geen extra voordeel biedt voor werknemers die gedurende hun werkende leven meer dan gemiddeld in inkomen stijgen? Zo ja, kan de Minister een schatting geven van de omvang van dit effect?

Klopt het dat het nieuwe stelsel enerzijds voordeel biedt voor vrouwen omdat die gemiddeld minder carrière maken dan mannen, en anderzijds nadeel biedt voor vrouwen omdat die op jongere leeftijd door de combinatie met zorg voor jonge kinderen minder uren maken?

Zo ja, kan de regering een schatting (in euro’s) geven van de voor- en nadelen voor vrouwen in het nieuwe stelsel ten opzichte van het oude?

Moreel verantwoord beleggen

Door de verplichtstelling kunnen deelnemers niet «met de voeten stemmen» en kunnen ze gedwongen worden activiteiten te financieren die ze moreel onaanvaardbaar achten. Volgens de «eerlijke geldwijzer» scoren Nederlandse pensioenfondsen extreem laag (score 1 op een lijst van 1–10) op dierenwelzijn.

Klopt het dat Nederlandse pensioenfondsen (grote) bedragen beleggen in sectoren die voor sommige deelnemers moreel verwerpelijk zijn, zoals in de plofkipindustrie, legbatterijen, de vleesindustrie en intensieve veeteelt? Zo ja, om welke bedragen gaat het bij benadering?

Welke Nederlandse pensioenfondsen besteden in hun verantwoording duurzaam beleggingsbeleid aandacht aan dierenwelzijn?

Is de regering met de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren van mening dat mensen niet gedwongen mogen worden hun spaargeld te steken in activiteiten die ze moreel onaanvaardbaar vinden? Ziet de regering mogelijkheden om deelnemers de kans te geven te beletten dat hun pensioenpremies worden belegd in activiteiten die ze moreel verwerpelijk vinden, bijvoorbeeld door pensioenfondsen te verplichten deze deelnemers een alternatieve beleggingsmix te geven, of ze te verplichten beleggingen die voor sommige deelnemers moreel onaanvaardbaar zijn af te stoten?

Nabestaandenpensioen

Klopt het dat wie partner (in de zin van de wet) van een deelnemer wordt van een deelnemer vóór diens pensioendatum recht heeft op nabestaandenpensioen op risicobasis, en wie na de pensioendatum partner wordt niet? Zo ja, waar is dit verschil op gebaseerd?

Uitvoeringskosten

Verdient het vanuit het oogpunt van uitvoeringskostenbesparing niet de voorkeur om de datum van de verplichting aan de pensioensector tot het inrichten van een aangescherpte keuze-omgeving samen te laten vallen met de datum van uitvoering van de nieuwe pensioenregeling? Immers de keuze-omgeving passend bij het huidige stelsel zou maar korte tijd van toepassing zijn.

Governance

In het nieuwe stelsel hebben de sociale partners net als nu een grote rol. Tegelijkertijd is slechts een minderheid (rond 18 procent) van de werknemers vakbondslid, en zijn middelbare (45–55) en oudere (55–65) werknemers sterk oververtegenwoordigd. Past het bij de huidige arbeidsmarkt om zo’n grote rol aan de sociale partners te geven, zo vragen de leden van de PvdD-fractie. Hoe schat de regering het risico in dat de beslissingen van de sociale partners in het voordeel zullen uitvallen van hun leden en mogelijk ten nadele van andere deelnemers? Zou het niet de voorkeur verdienen de bevoegdheden die de sociale partners krijgen toe te kennen aan een onafhankelijk orgaan? Is het mogelijk om na acceptatie van de wet sommige discretionaire bevoegdheden van de sociale partners nader wettelijk te begrenzen?

Communicatie

In de communicatie over het nieuwe stelsel benadrukt het Ministerie dat er eerder perspectief is op een koopkrachtig pensioen. Zou de communicatie niet juist de nadruk moeten leggen op het feit dat er ook eerder tegenvallers kunnen zijn, zo vragen de aan het woord zijnde leden. De geamendeerde wet handhaaft het vormvoorschrift voor het Uniform Pensioen Overzicht. Onderzoek laat zien dat communicatie van te verwachten pensioen in percentages van huidig loon leidt tot beter inzicht bij deelnemers leidt dan communicatie in euro’s.26 Is de regering bereid te verplichten tot pensioencommunicatie in percentages in aanvulling op die in euro’s? Wordt bij de verplichte pensioencommunicatie rekening gehouden met de kritiek op de zogeheten «navigatiemetafoor»?27

Witte vlek

De regering heeft de ambitie uitgesproken de witte vlek te halveren. Waarom heeft de regering niet de ambitie om de witte vlek helemaal weg te werken? Klopt het dat werknemers die door onduidelijke afbakening van hun activiteiten mogelijk onder meer dan één verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfondsen (bijvoorbeeld detailhandel en horeca) kunnen gaan vallen? Zo ja, welke oplossingen ziet de regering voor deze overlap?

Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie, gezamenlijk met de leden van de Fractie-Nanninga, Fractie-Frentrop en Fractie-Otten:

1.

Bent u bekend met het position paper van de heer Eijffinger?28

2.

Kan de Minister haar reactie geven op de volgende specifieke punten van het begin van het betoog van de heer Eijffinger29? Deelt u deze zienswijze en zo nee waarom niet?

  • a. «De WTP is onnodig vanwege de stijging van de kapitaalmarktrente in de eurozone en dus ook Nederland. De kapitaalmarktrente in de eurozone is door de Europese Centrale Bank (ECB) sinds de grote financiële crisis in 2008/2009 en als gevolg daarvan de eurocrisis vanaf de «whatever-it-takes» uitspraak door de toenmalige ECB-president Mario Draghi in grote mate gemanipuleerd met de opkoopprogramma’s (APP en PEPP) en langetermijn kredietfaciliteiten (LTRO) zodanig dat er geen sprake was een «echte marktrentevorming» op de Europese en dus Nederlandse kapitaalmarkt.»30

  • b. «Het kapitaaldekkingsstelsel is door een kunstmatige rekenrente («ultimate forward rate») binnen het Financieel Toetsingskader (FTK) sterk ondergraven. Dat heeft niet alleen geresulteerd in grote vermogensverliezen bij de pensioenfondsen, maar ook tot hoge pensioenverplichtingen en een lage dekkingsgraad bij alle fondsen. Inmiddels is de kapitaalmarktrente door de hoge inflatie(verwachtingen) sterk gestegen en is een fundamentele herziening van het Nederlandse pensioenstelsel (WTP) onnodig.»31

3.

Deelt u de visie en/of erkent u het volgende risico: «(…), maar onderschatten de uitvoeringsproblemen bij de overgang van een collectief naar een individueel pensioenstelsel onder de huidige economische en financiële omstandigheden»?32

4.

Deelt u de visie en/of erkent u het volgende risico: «De transitieperiode (2023–2027) zal tot veel onzekerheid en onvoorspelbaarheid niet alleen bij de huidige pensioenen, maar ook bij de toekomstige pensioenen leiden»?33

5.

Deelt u de visie en/of erkent u het volgende risico: «Bovendien zal de rentegevoeligheid van het nieuwe pensioenstelsel zeer groot blijken te zijn en versterkt worden door de volatiele inflatie(verwachtingen) en daardoor volatiele kapitaalmarktrente.»?34

6.

Deelt u de visie en/of erkent u het volgende risico: «Het invaren van de huidige pensioenen in de WTP doet de toeslagenaffaire en de problemen bij de vermogensrendementsheffing (box 3) verbleken.»?35

7.

Deelt u de visie en/of erkent u het volgende risico: «De volgende parlementaire enquête over het pensioenstelsel is onvermijdelijk»?36

8.

Mevrouw Van Dierendonck van de Algemene Pensioen Groep (APG) heeft tijdens de deskundigenbijeenkomst op 14 februari 2023 gesteld dat er problemen zijn bij het invaren door het te veel stapelen in de tijd.37 Kan de Minister verifiëren of APG de uitvoering van het invaren aankan en beide Kamers hierover informeren?

9.

Klopt het dat het Centraal Planbureau eerder heeft aangegeven dat zij niet in staat is om de individuele rechten bij het invaren te berekenen?

10.

Klopt het dat ook APG niet zelf in staat is dat te berekenen? Indien ja, hoe gaat APG dat oplossen?

11.

Klopt het dat APG daarvoor een derde partij moet inschakelen?

12.

Zo ja, kan dat Ortec zijn? Zo nee, welk bedrijf dan?

13.

Hoeveel gaat die opdracht bij benadering kosten voor APG? Kan het gaan om vele tientallen miljoenen?

14.

Kan een schatting gegeven worden wat in dit verband de kosten zijn voor ABP, Zorg en Welzijn, PME en PFBouw?

15.

Is de regering van mening dat het rechtvaardig is dat de gepensioneerden van bijvoorbeeld ABP die rekening moeten gaan betalen (uit een al niet geïndexeerd pensioen)?

16.

Kan worden gereageerd op het betoog van de heer Eijffinger dat de WTP onrechtmatig is door het schenden van individuele private pensioencontracten?38

17.

Worden door het opschorten van het individuele bezwaarrecht niet alleen de individuele private pensioencontracten geschonden, maar ook het eigendomsrecht en zelfs de Europese rechten van de mens, niet door het kabinet gerespecteerd? Zo nee, kan dat omstandig worden uitgelegd?

18.

Klopt de verwachting van de heer Eijffinger dat deze schendingen tot vele massaalbezwaarprocedures zullen gaan leiden bij de Hoge Raad en bij het Europese Hof van Justitie?39 Erkent u het risico dat dit kan gebeuren? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister treffen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

19.

Deelt u de visie en/of erkent u het risico, dat de WTP als geheel zal verzanden en niet alleen onrechtmatig is maar ook onuitvoerbaar zal blijken te zijn? Zo ja, wat gaat de Minister doen om de onrechtmatigheid en onuitvoerbaarheid te voorkomen? Zo nee, waarom is er volgens u geen sprake van onrechtmatigheid en onuitvoerbaarheid?

20.

De heer Eijffinger doet een drietal aanbevelingen.40 Kan worden geantwoord op elk van deze aanbevelingen?

  • a. Is het kabinet bereid af te zien van de WTP onder de huidige economische en financiële omstandigheden? Is de Minister het eens met Eijffinger: «beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald»? Zo ja, hoe gaat de Minister dat doen? Komt er een verzoek voor opschorten van de behandeling? Zo nee, waarom wil de Minister geen uitstel: «komt tijd, komt raad»?

  • b. Als niet wordt afgezien van de WTP, is de Minister dan bereid het verplicht invaren van de huidige pensioenen en toekomstige pensioenen in de transitieperiode te schrappen en ook de FTK te herzien? Zo ja, hoe gaat de Minister dat regelen? Zo nee: kan de Minister dan erkennen dat zij grote risico’s aanvaardt voor deelnemers inzake eigendomsrecht, berekening van omzetting in kapitaal en nieuwe uitkering onder de WTP?

  • c. Is de Minister bereid tot een algehele aanpassing van de huidige rekenrentesystematiek tot een stabiele en vaste rekenrente van minimaal 2% tot maximaal 4% op middellange termijn, waarbij de heer Eijffinger denkt aan een voortschrijdend gemiddelde over 5 jaren? Zo ja, hoe gaat de Minister aanpassing van de rekenrente regelen en per wanneer? Zo nee, kan de Minister uitleggen waarom Nederland als enige land niet gebruik maakt van de mogelijkheid van IORP II om te werken en te rekenen met het verwachte rendement?

21.

De aanbevelingen van de heer Eijffinger komen naar eigen zeggen overeen met de open brief en memo van ruim 40 prominenten op 31 oktober 2022 aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, maar zijn concreter. Wil de regering van deze gelegenheid gebruik maken om uitvoerig in te gaan op alle aanbevelingen in deze open brief van deskundigen? Temeer omdat de Minister de inhoud van deze open brief «oud nieuws» heeft genoemd en er slechts met een zeer korte brief op is gereageerd?41

22.

De voornaamste doelstelling van het Nederlandse systeem voor aanvullende pensioenen tot nu toe is het leggen van een dwingende relatie tussen (middel-)loon en pensioen: de oudedagsuitkering, d.w.z. AOW plus pensioen werd gefixeerd op 70%. Bij een gegeven AOW- uitkering werd hiermee de pensioenpremie vastgelegd als een ijzeren wet. Dit mechanisme werkte ook als een stabilisator van het systeem. Zoals de praktijk sinds 2008 heeft aangetoond, werd deze ijzeren wet versoepeld tot een ambitie. Van dit mechanisme kan worden afgeweken indien de financiële situatie van het fonds in gevaar zou komen. De gekozen hoogte van de uitkering bepaalt de te betalen premie (Defined benefit).

In het WTP -systeem daarentegen wordt uitgegaan van premie-uitkeringssysteem. De gekozen hoogte van de premie bepaalt de te ontvangen uitkering (Defined Contribution).

In dit systeem is de ambitie van een min of meer vaste relatie tussen loon en pensioen losgelaten.

  • a. Is deze beschrijving van het nieuwe systeem juist?

  • b. Zo nee, waar wordt in het wetsvoorstel WTP een dwingende relatie gelegd tussen loon en pensioen – hoogte? Is er in de WTP een Ingebouwde stabilisator ter handhaving van koopkrachtbehoud?

  • c. Als er geen dwingende relatie is gelegd, is er dan een expliciete ambitie om de te verwachte uitkeringsstroom (waarbij dus rekening wordt gehouden met allerlei stochastische risico’s) op enigerlei wijze te relateren aan het middelloon?

  • d. Zo nee, bent u het dan met mij eens dat de premies in de praktijk zullen worden vastgesteld door sociale partners, d.w.z. werkgevers en werknemers, waarbij de hoogte van de pensioenuitkering slechts één van de doelstellingen zal zijn?

  • e. Zo nee, kunt u dan aangeven waar en hoe in dit nieuwe systeem er enige dwingende verankering is tussen premie en gewenste pensioenhoogte? Indien deze verankering er niet is, is het dan niet te verwachten dat het overleg tussen sociale partners vooral zullen leiden in de richting van een reductie van de premie?

  • f. Werkgevers hebben slechts één belang: zo laag mogelijke premie; bij werknemers zijn er twee concurrerende belangen: lage premie én hoog pensioen. Gezien de directe werking van premiereductie terwijl pensioenverhoging in de verre toekomst speelt en reeds gepensioneerden zijn buitengesloten van het overleg tussen sociale partners valt te verwachten dat dit systeem zal leiden tot een permanent premiedrukkende tendentie met als indirect effect aanhoudende druk op de pensioenen? Deelt u deze zienswijze? Zo nee, kunt en wilt u dan uitleggen met verwijzing naar de relevante wetteksten waarom de hierboven geschetste ontwikkeling zeer onwaarschijnlijk is?

  • g. Indien deze analyse juist is, bent u het dan niet met mij eens dat deze wetstructuur op de middellange termijn moet leiden tot een totale afbraak van de aanvullende oudedagsvoorziening, die vanwege de vergrijzing niet kan worden opgevangen/ gecompenseerd door verhogingen van de AOW – uitkering? Waarom niet?

23.

Alvorens over te gaan tot deze ingrijpende hervorming lijkt het geboden om tot een evaluatie te komen van het oude systeem.

  • a. Is het u bekend dat sinds minstens 2002 de premieontvangsten voor het macro-aggregaat van alle pensioenfondsen elk jaar groter zijn dan de som van de uitkeringen aan pensioen? De laatste jaren liggen de ontvangsten in de orde van € 40 miljard en de uitkeringen in de orde van € 35 miljard.

  • b. Is het u ook bekend dat over diezelfde periode de som van alle fondsvermogens een aanzienlijk gemiddeld rendement heeft opgeleverd in de orde van 6%? Over de laatste jaren ligt dit gemiddeld in de orde van € 100 miljard op jaarbasis. Sinds 2008 heeft dit geleid tot een kleine verdriedubbeling van het fondsvermogen?

24.

Onder macro-cijfers kan een grote fluctuatie schuil gaan, wanneer wij de corresponderende cijfers per fonds zouden bekijken. Om een inzicht te krijgen in de representativiteit van deze macro-cijfers vragen wij u om ons de corresponderende cijfers, d.w.z. vermogensgrootte, volume uitkeringen, premieontvangsten, rendementen, alsmede de relatieve standaarddeviaties van die cijfers over de periode 2008- 2021 te geven voor alle pensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen (OPF), en beroepspensioenfondsen apart? (Deze cijfers zijn voor een groot deel niet uit gepubliceerde bronnen te achterhalen, maar ongetwijfeld beschikbaar bij DNB en de administratie van de Pensioen en Verzekeringskamer).

  • a. Indien dit op korte termijn niet mogelijk is kunt u dan die cijfers, d.w.z. vermogensgrootte, volume uitkeringen, premieontvangsten, rendementen, alsmede de relatieve standaarddeviaties over de periode 2008 – 2021 geven

    • Voor de grootste vijf bedrijfstakpensioenfondsen en

    • voor de overige bedrijfstakpensioenfondsen tezamen, alsmede

    • voor de som van alle OPF-fondsen en

    • dito voor alle beroepspensioenfondsen te samen.

  • b. Uit de macro-cijfers blijkt dat de uitkeringen (35 miljard) gemakkelijk uit de rendementen betaald kunnen worden. Bent u het met mij eens dat deze macrogemiddelden suggereren dat de gezondheidstoestand van de fondsen als supergezond moet worden bestempeld?

  • c. Zo nee, wilt u mij dan uitleggen waarom het huidige stelsel «onhoudbaar» is?

  • d. Bent u het met mij eens dat de premies in het verleden te hoog zijn vastgesteld en dat een aanzienlijke premie daling en/of stijging van de uitkeringen voor de meeste fondsen mogelijk is? Zo nee, waarom niet?

25.

In het oude nog-vigerende stelsel is het macropensioenvermogen veel harder gegroeid dan het aantal deelnemers, de demografische ontwikkeling en de loonontwikkeling sinds 2008 vereisten.

  • a. Indien u het met deze opinie eens bent, wilt u ons dan uitleggen welke factoren dit hebben veroorzaakt, en welke relatieve bijdrage zij tot die groei hebben geleverd?

  • b. Indien u deze opinie niet deelt, wilt u ons dan een analyse geven waarom die disproportionele groei vereist was. Was er in 2008 een reëel gevaar voor de solvabiliteit op korte en/of langere termijn die een aangroei van het vermogen vereisten?

26.

In het nieuwe stelsel, zoals voorgesteld, zal bij het begin van de transitie het macrovermogen nog steeds in de orde zijn van ca. € 1.500 miljard. De verdeling van het vermogen over individuele potjes van deelnemers zal naar ons idee geen serieuze implicaties hebben voor het totaalvermogen, omdat die potjes slechts voor max. 10% opeisbaar zijn door deelnemers bij pensionering. Deelt u deze mening? Zo nee, wat verwacht u dan voor effect van de labeling in individuele potjes?

27.

Kunt u aangeven hoe het geaggregeerde pensioenvermogen zich als gevolg van het nieuwe stelsel zal ontwikkelen in de komende decennia? Zal het gaan dalen, ongeveer gelijk blijven of in de toekomst verder stijgen? Is een evenwichtige ontwikkeling voorzien als toekomstig streefpad en wat betekent dat voor premieontwikkeling en uitkeringsniveau? Hoe is hier rekening gehouden met de belangen van actieven, gepensioneerden en werkgevers? Heeft u hiervoor bepaalde doelstellingen ontworpen, bijv. handhaving koopkracht en/of premiereductie of is het de bedoeling één en ander totaal over te laten aan het vrije spel der krachten in de Cao-onderhandelingen tussen sociale partners?

28.

Is er in het nieuwe stelsel sprake van een Vereist Eigen Vermogen (VEV) en een Minimum Vereist Eigen Vermogen (MVEV)? Zo ja, hoe worden die in het nieuwe stelsel gedefinieerd?

29.

Is er in het nieuwe stelsel sprake van een dekkingsgraad? Hoe worden de rekenrentes gedefinieerd voor die dekkingsgraad?

30.

Zijn de rekenrentes voor premieberekening en pensioenuitkeringen gelijk of bent u van plan met verschillende rekenrentes te werken zoals onder het FTK?

31.

De nieuwe wet zou leiden tot gemakkelijker toegang voor commerciële pensioenverzekeraars op de markt en dus waarschijnlijk tot een verschuiving van collectieve contracten naar winstgerichte verzekeraars ten nadele van de niet op winst gerichte pensioenfondsen.

  • a. Wat zijn volgens u in dit verband de mogelijke consequenties op de langere termijn ten aanzien van premiehoogtes, uitkeringen, medebeslissingsrecht en polisvoorwaarden voor deelnemers, gepensioneerden en werkgevers?

  • b. Is het niet te verwachten dat het verschil in winststreven zal leiden tot neerwaartse aanpassing van pensioenresultaten?

  • c. Acht u dit een wenselijke ontwikkeling en zo ja waarom, of indien niet, waarom niet?

  • d. Is er door u onderzoek gedaan naar deze mogelijke marktontwikkelingen en haar effecten op de grote en kleine verplichtstelling, de gemiddelde arbeidsvoorwaarden? Is dit onderzoek met de Kamer en sociale partners besproken?

  • e. Zo niet, moet dat zwaarwegende aspect – dat overigens niets met de actuariële problematiek te maken heeft maar wel alles met markt- en kartelvorming – dan niet alsnog worden besproken en geëvalueerd?

  • f. Bent u bereid om, als dit niet besproken is, dit alsnog in de parlementaire besluitvorming te betrekken en, hangende deze besprekingen, verdere parlementaire behandeling op te schorten?

32.

Wat is de ratio om werkgevers met stemrecht op te nemen in besturen en verantwoordingsorganen van pensioenfondsen als werkgevers in het nieuwe systeem geen enkel risico meer lopen?

  • a. Indien daarvoor geen dwingende redenen zijn te geven, is het dan niet logisch, mede voor transparantie van het beleid, om werkgevers niet langer te betrekken bij de besluitvorming binnen het pensioenfonds?

  • b. Eén van de voornaamste drijfveren tot de invoering van een nieuw systeem is om de risico’s van het pensioensysteem niet langer op gelijkwaardige wijze te verdelen tussen werkgevers en werknemers. Daarom wordt overgegaan van een uitkeringsovereenkomst (DB) naar een beschikbare premie regeling (DC). Deelt u deze zienswijze deels, geheel of niet?

  • c. Bent u alsnog bereid werkgevers geen vertegenwoordigers meer te geven binnen pensioenfondsen en dit punt expliciet aan de orde te stellen in de parlementaire behandeling? Zo nee, waarom dan niet?

33.

Onlangs werd bekend dat de EU nu € 4,7 miljard uit het Corona herstelfonds heeft toegewezen aan Nederland. Het bedrag zal in tranches worden uitbetaald en uitbetaling is gebonden aan het voldoen van een aantal voorwaarden. Eén van die voorwaarden blijkt te zijn het finaliseren van de besluitvorming over het wetsvoorstel WTP. Kunnen wij dit anders verstaan dan als dreiging aan tegenstanders van de WTP dat de coronagelden niet worden uitbetaald, wanneer zij hun verzet niet staken?

  • a. Is dit niet te kwalificeren als een ongeoorloofde EN laakbare inmenging in het wetgevingsproces, waarbij de regering de uitbetaling uit het coronafonds bindt aan acceptatie en invoering van de WTP? Is deze kwalificatie juist, en zo niet, kunt u dan uitleggen waarom niet?

  • b. Wordt hierdoor de keuzevrijheid van het parlement niet aanzienlijk beperkt, c.q. zet het kabinet het parlement niet voor het blok?

  • c. Draagt de WTP bij aan convergentie van Europese economieën in het algemeen of van Europese pensioenstelsels in het bijzonder?

  • d. Welke door de EC geconstateerde macro-economische onevenwichtigheden worden opgelost of gemitigeerd door de komst van de WTP?

  • e. Is er überhaupt een bijdrage van de WTP aan het verminderen of oplossen van economische onevenwichtigheden in Nederland, zo ja welke?

34.

Bij het wetsvoorstel WTP is veelvuldig gebruik gemaakt van adviseurs. Wij denken hierbij met name aan fellows van Netspar, werknemers van DNB, het Centraal Planbureau, sommige pensioenfondsen en consultants zoals de heer Kocken, oprichter van Cardano.

  • a. Gedurende de beraadslagingen is vaak benadrukt dat deze adviseurs onafhankelijk waren. Wat is uw mening hierover? Hoe kunt u deze bewering doen, terwijl zij allen in een of andere financiële of andere formele of informele gezagsverhouding tot u staan.

  • b. Wij noemen bijv. de bijzondere positie van de door u geraadpleegde wetenschappers-hoogleraren, fellows van Netspar. De grote meerderheid ontving onderzoeksubsidies van Netspar en Netspar werd sinds haar oprichting financieel ruimhartig gesubsidieerd door o.a. het Ministerie van financiën, van SZW, EZ, DNB, enz. In latere jaren werden ook andere commerciële bedrijven zoals financiële instellingen, banken, pensioenfondsen, consultants, beleggingsfondsen zoals de mondiale gigant BlackRock, en hedge funds sponsor van Netspar. Bent u bereid om deze feiten te erkennen?

35.

Ook bij pensioenfondsen kan men bij de kwalificatie «onafhankelijk» een vraagteken zetten gezien hun positie jegens hun toezichthouder DNB.

  • a. Wilt u de Kamer een overzicht geven van de financiële subsidies verstrekt door verschillende overheidsinstanties en universiteiten aan Netspar gedurende de periode sinds de oprichting van Netspar?

  • b. Wilt u ook aangeven welk percentages van de Netspar-financiering afkomstig zijn van overheidssubsidies, welk percentage van onafhankelijke publieke organen zoals pensioenfondsen, welk percentage afkomstig is van op winstgerichte bedrijven en welke van andere gevers?

  • c. In de loop der jaren is vaak aan u of in publiek gesuggereerd om eens echte onafhankelijke adviseurs in te huren, waarbij dan eigenlijk alleen buitenlandse deskundigen in aanmerking komen zonder binding met uw regering, die niet de stellige verwachting kunnen hebben van een meer of mindere toekomstige stroom van opdrachten of subsidies van de zijde van de Nederlandse overheid. Waarom bent u hier nooit op ingegaan m.u.v. een eenmalige opdracht aan de Belg, de heer Vandenbroucke?

  • d. Als u het niet eens bent met voorgaande analyse, wilt u dan met concrete voorbeelden aangeven dat onze visie niet strookt met de waarheid?

  • e. Zou u zo spoedig mogelijk minstens drie buitenlandse te goeder naam bekendstaande instituten (bijv. kaliber Brookings, CESIfo) elk apart opdracht willen geven om:

    • 1. een analyse te maken van de sterke en zwakke punten van het huidige systeem;

    • 2. een soortgelijke analyse te maken van het systeem in het wetsvoorstel;

    • 3. een advies te maken van hoe huns inziens het nieuwe Nederlandse systeem vorm te geven en daarbij aan te geven welke partijen (werkgevers, werknemers en gepensioneerden) daar welk voordeel c.q. nadeel van zouden ondervinden?

    • 4. De opdracht formulering dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het parlement.

36.

De verplichtstelling aan een bedrijfstakpensioenfonds lijkt om meerdere redenen niet houdbaar. EU-recht experts betwijfelen of de nieuwe premieovereenkomst wel voldoende «solidariteit» bevat. Zie dit verslag van een seminar aan de Universiteit van Utrecht:42

  • a. Bent u bekend met de commentaren in het verslag van het seminar aan de Universiteit van Utrecht ten aanzien van de verplichtstelling?

37.

Tijdens het seminar aan de Universiteit Utrecht werd het volgende gesteld: «Borsjé vraagt zich hierbij af of dit Europeesrechtelijk wel voldoende is voor het vervullen van de «essentiële sociale functie» van pensioenfondsen. Hij waardeert deze 15 procent zelf als erg «mager», maar durft niet te zeggen of het Hof van Justitie hier misschien wel genoegen mee zal nemen.»43

  • a. Wat is uw commentaar of reactie op deze uitspraak?

38.

De essentiële sociale functie die verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen vervullen in het Nederlandse pensioensysteem is voor het Hof van Justitie in de Albany-arresten (C-67/96)44 aanleiding geweest om de verplichtstelling niet strijdig te achten met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

  • a. Hoe apprecieert u deze constatering?

39.

Onder meer de solidariteitsreserve moet in het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel deze functie gaan vervullen. De vraag is welke waarde aan deze 15% toegekend kan worden? Is dit inderdaad niet te mager om de verplichtstelling te rechtvaardigen? In het arrest Albany (C-67/96)45 zijn nog een aantal voorwaarden genoemd, waaronder indexatie.

  • a. De voorwaarden in het arrest Albany vervallen toch in het nieuwe stelsel? Kan de regering dit uitleggen?

40.

EU-recht experts menen bovendien dat de verplichtstelling discriminatie naar nationaliteit iets is waar zeer moeilijk een rechtvaardiging voor kan worden gevonden.

  • a. Klopt het dat de rechtvaardiging die is aangelegd in de zaken Albany niet bruikbaar is bij de toets of discriminatie is geoorloofd?

  • b. Prof. Van de Gronden heeft in het seminar46 zijn sterke twijfels geuit bij het gemaakte onderscheid tussen binnenlandse aanbieders en aanbieders uit een andere lidstaat in het kader van het proportionaliteitsbeginsel. De realisering van de doelstelling van «een goede pensioenvoorziening voor eenieder» is ook mogelijk met buitenlandse aanbieders, eventueel met extra toezicht vanuit de Nederlandse Staat. Prof. Peters vraagt zich af of het huidige stelsel in dit verband wel sluitend is met het Europees recht.47 Wat is de reactie van het kabinet op de sterke twijfels van de professoren Van de Gronden en Peters?

41.

De verplichtstelling, hetgeen een monopolie voor Bpf-en creëert, was er ooit voor bedoeld, kort gezegd, om een pensioen te bereiken wat niet door de markt kan worden aangeboden. Dat is allang niet meer zo. Integendeel zelfs. Bijvoorbeeld een premiepensioeninstelling (PPI), uitvoerder van DC en sinds kort ook verantwoordelijk voor de uitkeringsfase, werkt vaak voor een fractie van de kosten van een verplicht gesteld Bpf.

  • a. Moeten PPI’s – en andere uitvoerders, zoals een APF – dan ook niet toegelaten worden als aanbieders van verplicht gestelde regelingen middels een Bpf? Deze uitvoerders kunnen immers hetzelfde als een Bpf onder het nieuwe stelsel. Waarom een Bpf dan een monopolie toekennen? Dat is toch marktvervalsing? Kan de regering dat toelichten?

42.

Garanties worden volledig losgelaten in het nieuwe pensioencontract. Hoewel gezegd kan worden dat in het huidige pensioencontract deze garanties de facto ook niet bestaan, maakt de overgang naar DC-regelingen de onzekerheid omtrent de uitkomst wel een juridisch gegeven. Niet voor niets is door regering zelf – en ook de Hoge Raad – het verschil tussen DB en DC telkenmale de afgelopen jaren benadrukt.

  • a. Hoe beziet het kabinet in dit verband de constatering dat de overgang naar DC-regelingen de onzekerheid omtrent de uitkomst tot een juridisch gegeven maakt?

43.

De waarde die het EU Hof lijkt te geven aan het garanderen van een bepaald minimumpensioenniveau, mag niet worden onderschat. Sterker nog, daar lijkt – naast de BTW vrijstelling – tevens de grote verplichtstelling aan te zijn opgehangen.

  • a. Hoe ziet de regering dit?

  • b. Prof. Barentsen schrijft dat indien pensioenregelingen worden gewijzigd (van DB naar DC) de wijze waarop sociale partners een Bpf aanwijzen als verplichte uitvoerder zeer mogelijk getoetst moet worden aan de transparantie verplichting van artikel 56 VWEU (vrij verkeer van diensten).48

  • c. Dit moet toch alsnog? Kan de regering hierop ingaan?

44.

Bent u bekend met het advies van BJ Drijber over de verenigbaarheid van de verplichtstelling met artikel 56 VWEU? Hij schrijft onder andere: «Vanuit dit uitgangspunt klaagt Presta dat het hof ten onrechte niet heeft onderzocht of het Nederlandse recht een hoger niveau van werknemersbescherming biedt dan het Luxemburgse recht. Presta heeft bovendien in feitelijke instanties betoogd dát het Luxemburgse pensioenrecht gunstiger is voor de Werknemers dan het Nederlandse. Het hof is niet op dit betoog in gegaan. Als in het oordeel van het hof ligt besloten dát het Nederlandse recht een hoger niveau van werknemersbescherming biedt, is dat oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.» 49

  • a. Kunt u aangeven waarom het Nederlandse pensioenrecht, en dus de verplichtstelling, betere bescherming biedt aan het individu dan buitenlandse pensioenstelsels? Dat is toch een essentiële voorwaarde voor het behoud van de verplichtstelling?

  • b. Dit is onderwerp van de klacht bij de EU.50 Zouden we dit niet moeten afwachten?

  • c. «Vanuit dit uitgangspunt klaagt Presta dat het hof ten onrechte niet heeft onderzocht of het Nederlandse recht een hoger niveau van werknemersbescherming biedt dan het Luxemburgse recht. Presta heeft bovendien in feitelijke instanties betoogd dát het Luxemburgse pensioenrecht gunstiger is voor de werknemers dan het Nederlandse. Het hof is niet op dit betoog in gegaan. Als in het oordeel van het hof ligt besloten dát het Nederlandse recht een hoger niveau van werknemersbescherming biedt, is dat oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.»51 Deelt u deze zienswijze en zo nee waarom niet?

45.

Als alle risico’s bij de deelnemer liggen is er sprake van een financieel product. Deelt de regering die mening? Zo nee, kunt u uitgebreid aangeven waarom niet?

46.

De eis van «één financieel geheel», waarbij pensioenregelingen bij de meeste pensioenfondsen niet een afgescheiden juridisch vermogen vormen, blijft bij pensioenfondsen overeind. Artikel 123 PW, dat zulks stipuleert, wordt niet gewijzigd in het voorstel.

  • a. Dan is het toch misleidend, ook vanwege alle buffers die de deelnemers delen, om te spreken van een «persoonlijk pensioenpotje»?

  • b. Klopt dit volgens de regering?

  • c. Pensioen is namelijk op grond van artikel 2(12) van de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR) een financieel product. Is de regering het hiermee oneens?

47.

Bent u bekend met het volgende artikel in de SEW, tijdschrift voor Europees en economisch recht?52 Auteurs Van Meerten en Vlastuin merken daar het volgende op: «Het «Financieel Toetsingskader» (hierna: FTK) inzake pensioenfondsen zal gedurende de overgangsfase naar het nieuwe stelsel «tijdelijk» worden aangepast, het zogenoemde «transitie-FTK». Kort gezegd, op eisen omtrent uitkeringsovereenkomsten wordt een verlicht regime toegepast. Ook worden de vereisten wanneer een fonds mag indexeren verlaagd (van 110% naar 105%). Onlangs is dit besluit weer verlengd. De voorwaarde om het transitie-FTK te mogen toepassen is dat een pensioenfonds de verwachting heeft in te varen, waarbij een intentieverklaring volstaat. In welke vorm deze intentieverklaring moet plaatsvinden, is geheel vormvrij. Eerder moesten pensioenfondsen «voornemens» zijn de «bestaande pensioenen in te varen» en gold onder meer de eis dat het fonds een nettoprofijtberekening moest overleggen aan DNB in een zogeheten overbruggingsplan.»

Blijkens het «Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenen» is dit niet meer nodig en zijn de eisen van gebruikmaking van het transitie-FTK verder versoepeld. De vraag of dit EU-rechtelijk kan, is twijfelachtig om de volgende redenen. Ten eerste, de regering stelt dat Europese wet- en regelgeving ruimte laat voor een aangepast FTK indien dit ontwikkeld is met het oog op de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. De regering verwijst in de memorie van toelichting naar de IORP II en stelt: «De regering acht het (tijdelijk) afwijken van de eisen aan het (minimum) vereist eigen vermogen gerechtvaardigd vanwege het uitgangspunt dat het transitie-ftk is gericht op het bereiken van een evenwichtige overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. (…). De combinatie van de noodzakelijkheid van deze aanpassingen in het kader van de stelselherziening en de vereiste om te herstellen tot de dekkingsgraad benodigd voor de overstap, zorgt ervoor dat nog steeds voldaan wordt aan het doel en de strekking van de art. 14 tot en met 16 van de IORP II richtlijn.»53

  • a. De regering meent (dus) dat aan «het doel en de strekking» van artikel 14–16 IORP II wordt voldaan, teneinde de pensioenregelingen nu en in de toekomst te kunnen blijven uitvoeren. Kan deze regering uitleggen waar deze aanname op is gebaseerd?

  • b. De IORP I en II (en de «wetsgeschiedenis») reppen met geen woord over een «stelselherziening» of een «noodzakelijk toekomstig stelsel» dat afwijking van deze artikelen zou rechtvaardigen. Of fondsen daadwerkelijk gaan invaren is duidelijk geen juridische garantie. Het zou dus theoretisch zo kunnen zijn dat jarenlang van dit verlichte regime gebruik wordt gemaakt, maar dat van de eerder geuite «intentieverklaring», wordt afgezien. Deze mogelijkheid valt toch op geen enkele manier in artikel 14 IORP II terug te lezen? Kan de regering daarop ingaan?

  • c. De in de IORP II neergelegde herstelsystematiek lijkt bovendien aan te grijpen bij het herstel van de hoeveelheid passende activa om de technische voorzieningen volledig te dekken, terwijl bij het transitie-FTK een vermindering van de pensioenverplichtingen op de balans van het pensioenfonds plaatsvindt. Om het transitie-FTK het karakter van een «herstelplan» in de zin van de IORP II te geven, acht 50PLUS derhalve volkomen misplaatst. Het artikel in de IORP II ziet simpelweg niet op een stelselherziening. Kan de regering hierop ingaan c.q. dit uitleggen?

  • d. Een andere reden waarom dit EU-rechtelijk dubieus is, is de volgende. De «groot» verplicht gestelde Nederlandse pensioenregelingen zijn veelal «uitkeringsovereenkomsten». Deze uitkeringsovereenkomsten zijn een vertaling van Defined Benefit-regelingen in de IORP II. Kuipers schrijft: «Nederland heeft artikel 17 geïmplementeerd in de Pensioenwet, wat tot uitdrukking komt in de minimale vermogenseis van circa 105%. Bij gebrek aan beter omdat Nederlandse pensioenfondsen de risico’s helemaal niet zelf dragen. Als het even tegenzit dan kunnen pensioenfondsen de premie verhogen die werkgevers en werknemers gezamenlijk betalen, de pensioenen tijdelijk niet (volledig) indexeren aan de loon- of prijsontwikkeling of in het uiterste geval zelfs de pensioenaanspraken korten of de regeling aanpassen. De risico’s worden uiteindelijk dus gedeeld door de werkgevers en werknemers.» 54 Met andere woorden, kan nu al niet betoogd worden dat bij de Nederlandse «DB», de deelnemers de risico’s dragen?

  • e. De IORP II stipuleert echter dat uitkeringsovereenkomsten moeten «garanderen», en dat doen pensioenfondsen niet, dat is wel duidelijk. Of meent de regering van wel? Zo ja, waarom?

48.

Met het Transitie FTK lijkt Nederland in strijd met de EU-richtlijn te handelen, die voor beide regelingen (uiteraard) geheel andere eisen heeft. Indien immers op de eisen – weliswaar minimumeisen – die de IORP II bevat voor DB (tijdelijk) DC-eisen van toepassing worden, lijkt dat een oneigenlijke vermenging van twee verschillende juridische contracten. Kan de regering dit duiden?

49.

De wetgever heeft met het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen geen additionele zorgplicht geïntroduceerd voor pensioenuitvoerders ten aanzien van het transitieplan naar het nieuwe pensioenstelsel. De wetgever heeft bewust gekozen de primaire verantwoordelijkheid hiervoor neer te leggen bij de sociale partners.

  • a. Dit is toch een lacune in de wetgeving? Op sociale partners moet dan toch een zorgplicht rusten?

50.

In het wetsvoorstel is onvoldoende aandacht voor de bescherming die daaruit voortvloeit in deze zogenoemde transitiefase naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor de stelling dat pensioendeelnemers consumenten zijn in het nieuwe stelsel, zijn voldoende aanknopingspunten te vinden. Indien in pensioenregelingen het risico grotendeels zo niet geheel – bij het individu, of het collectief van individuen neergelegd wordt, verdient dat een heldere communicatie over de pensioenregeling.

  • a. De communicatie gedurende de overgangsperiode vereist dan toch een heel andere aanpak?

51.

Indien in pensioenregelingen het risico grotendeels zo niet geheel – bij het individu, of het collectief van individuen neergelegd wordt, verdient dat een heldere communicatie over de pensioenregeling. Deze ontbreekt veelal bij de huidige uitkeringsregelingen en ook (dus) in het transitie-FTK. Bepaalde informatieverplichtingen voor deze regelingen, die op grond van de IORP II moeten gelden, zijn in de Pensioenwet zelfs uitgezonderd van een informatieplicht. Artikel 37 lid 1 onder (g) IORP II – dat algemene informatieverschaffing over een pensioenregeling vereist – stelt dat deelnemers en pensioengerechtigden voldoende moeten worden geïnformeerd over de voorwaarden van de uitgevoerde pensioenregeling, en met name over: «indien de deelnemers een beleggingsrisico dragen of beleggingsbeslissingen kunnen nemen, informatie over de resultaten die de beleggingen van de pensioenregeling in het verleden hebben behaald over ten minste de afgelopen vijf jaar, of alle jaren gedurende welke de pensioenregeling is uitgevoerd indien dat minder dan vijf jaar is».55

  • a. Nederland stelde echter bij de implementatie van dit artikel dat deze bepaling niet ziet op uitkeringsovereenkomsten, omdat daar geen sprake is van een beleggingsrisico van voldoende betekenis en (gewezen) «deelnemers geen beleggingsbeslissingen kunnen nemen». Dit kan toch als (zeer) twijfelachtig betiteld worden. Juridisch blijven de regelingen immers uitkeringsovereenkomsten gedurende de transitie. Blijft deze uitzondering dan van kracht?

52.

Op de adviseur rust een zware zorgplicht bij premieregelingen, zo maakte de Hoge Raad onlangs weer duidelijk.56

  • a. Vindt de regering dat dit ook moet gelden voor pensioenfondsen en sociale partners? Zo nee, waarom niet?

53.

De toelichting bij de IORP II stelt dat tal van deelnemers aan regelingen zich er geen rekenschap van geven dat hun pensioenrechten niet gegarandeerd zijn of dat deze rechten, «anders dan bij andere financiële contracten door IORP’s kunnen worden gekort, ook al zijn dit opgebouwde rechten.» Andere financiële contracten dus. Met andere woorden, de pensioenregeling is een financieel contract.

  • a. Kan de regering dit toelichten?

54.

De definitie van EIOPA, de EU toezichthouder op pensioenfondsen, van een beschikbare premieregeling luidt: «CAs should understand DC schemes as occupational pension plans under which the plan sponsor pays fixed contributions and has no legal or constructive obligation to pay further contributions to an ongoing plan in the event of unfavourable plan experience.»57

  • a. Voldoen onze uitkeringsovereenkomsten niet ook aan deze definitie? Zo nee, waarom niet?

55.

Invaren lijkt op gespannen voet te staan met EU-recht en het Europese eigendomsrecht. Overal ter wereld is invaren verboden, maar hier niet. Dat is toch niet zomaar? Waarom denkt de regering – in weerwil van vele experts58 dat dit hier wel kan?

56.

Door de regering is betoogd dat de toets onder het EVRM, of invaren Europeesrechtelijk is toegestaan, hetzelfde is onder het EU-recht. Dat is onjuist. De rechtvaardigingsgrond voor de inbreuk op het eigendomsrecht (van DB naar DC) is onder het EU-recht een andere dan onder het EVRM. Dat de toelichting bij het Handvest anders stelt, zegt niets: deze heeft geen juridische waarde. Bovendien, de EU-rechtspraak is duidelijk anders dan die onder het EVRM. Met de overgang van DB naar DC wordt de «wezenlijke inhoud van de pensioenrechten» aangetast. Dit criterium is voor pensioenrechten nieuw en zeer recent aangelegd door het EU Hof in de zaak YS59. Zo kan het EU eigendomsrecht – direct door een burger – ook tegen een pensioenfonds en de bestuurders worden ingeroepen. Op grond van het EVRM kan dit niet. Ook is het mogelijk het EU-eigendomsrecht tegen een verantwoordingsorgaan en een Raad van Toezicht in te roepen dat aan invaren meewerkt.

  • a. Indien de EU-rechter in Luxemburg oordeelt dat het invaren in strijd is met artikel 17 EU Handvest, welke gevolgen heeft dat dan? Kan de regering dit uitgebreid toelichten?

57.

De regering wil invaren mogelijk maken via artikel 83 PW, het mechanisme voor collectieve waardeoverdrachten. Ook deze bepaling bevat een directe discriminatie naar nationaliteit en lijkt evenmin houdbaar. Hierover ligt er al een klacht bij de Europese Commissie.

  • a. Moeten we dit niet afwachten?

58.

Artikel 83 PW regelt de binnenlandse collectieve waardeoverdracht op verzoek van de werkgever. Deelnemers moeten op grond van dit artikel geïnformeerd worden en zij hebben het recht bezwaar aan te dienen. Artikel 90a PW regelt de grensoverschrijdende collectieve waardoverdracht. In dit artikel wordt vereist dat twee derde van de deelnemers moet hebben ingestemd met de waardeoverdracht. Hierbij wordt dus onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse collectieve waardeoverdrachten. Daarom is sprake van discriminatie naar nationaliteit.

Het argument dat invaren alleen een interne waardeoverdracht betreft, treft geen doel. Een interne waardeoverdracht vindt vaak plaats binnen een pensioenfonds, maar kan ook naar een andere pensioenfondsen plaatsvinden. Hierbij is ook van belang dat op grond van de Dassonville formule een potentiële nationale belemmering, die het verkeer bemoeilijkt of minder aantrekkelijk maakt, mogelijk in strijd is met het EU-recht. Ook hierover liggen klachten bij de Europese Commissie60.

  • a. Vindt de regering niet dat we de uitkomst van de klacht af moeten wachten? Hoe duidt de regering haar antwoord in het licht van het bovenstaande?

59.

Voorts is van belang dat het individuele bezwaarrecht in artikel 83 PW economische waarde heeft en onder de reikwijdte van artikel 1 eerste Protocol EVRM valt (zie ook: Van der Poel, TPV 2018).61

  • a. Hoe beziet en weegt de regering dit?

60.

Artikel 20 PW bevat een wijzigingsverbod van opgebouwde pensioenrechten en aanspraken. Hieronder valt ook het wijzigingen van een pensioenovereenkomst van een uitkeringsovereenkomst naar een beschikbare premieregeling.

  • a. Hieronder valt toch ook het invaren?

61.

In het YS arrest bepaalde het Hof van Justitie zijn ingrepen op eigendomsrecht in beginsel niet zijn toegestaan.62 Onder andere is niet toegestaan dat het wezenlijke karakter va het pensioenecht niet wordt aangetast.

  • a. Dit is toch wezenlijk? Waarom wordt er anders een uitzondering op artikel 20 PW gemaakt?

62.

Een groot verschil tussen het EVRM en het EU Handvest is: de fondsbesturen/sociale partners kunnen op grond van het EU Handvest direct aansprakelijk gesteld worden als blijkt dat zij – ten onrechte – hebben meegewerkt aan het invaren. In jargon heet dat: de directe horizontale werking van het EU Handvest. Dat maakt dat in de lezing van de regering de kans bijzonder klein is dat het pensioenfonds aansprakelijk is door mee te werken aan invaren, omdat artikel 1 EP EVRM geen horizontale werking kent en (het EVRM en het EU Handvest zijn in dit opzicht hetzelfde) in een ander daglicht moet worden geplaatst. De toetsing aan het eigendomsrecht – vis à vis een pensioenfonds – zal anders uitpakken dan een toetsing vis à vis een staat.

  • a. Hoe ziet de regering dit? Graag een uitleg.

63.

Vindt de regering niet dat dit wetsvoorstel een serieuze lacune in de rechtsbescherming creëert? Een individu kan zich alleen nog maar op het Europese recht beroepen. Alle mogelijke andere wegen zijn in de PW dichtgetimmerd. Dat is een serieus rechtsstatelijk probleem en deze leden willen dit vastgesteld zien in de Kamerstukken.

64.

Ben u bekend met het artikel «Invaren: de pensioenbewaarder» van de heer Van Meerten?63

  • a. De gewekte suggestie kan – alleen al door een BTW voordeel en gemeenschappelijke diensten te poolen – oplopen tot minimaal 25% kostenvoordeel. Deelt u dat?

65.

De pensioenbewaarder staat al in de wet, maar het kan ook ingezet kan worden als alternatief voor invaren. Middels de pensioenbewaarder kan je een carve out maken voor alle groepen van deelnemers. Dus niet voor slechts een groep (dat stuit terecht op bezwaren qua gelijke behandeling.

  • Deelt u deze zienswijze?

66.

Groepen die niet willen invaren worden in de pensioenbewaarder gezet. Het pensioenfonds richt een stichting pensioenbewaarder op. Pensioenfondsen kunnen ook samen een pensioenbewaarder oprichten. De oude uitkeringsregelingen blijven zo intact. Er vindt zelfs geen waardeoverdracht plaats dus aan het eigendomsrecht van de deelnemer wordt niet getornd. Ook kan het individueel bezwaar recht niet vervallen.

  • Dit neemt toch een hoop bezwaren weg? Vindt de regering dat ook?

67.

Het overnemen door de Commissie van de inflatie verwachting van DNB is moeilijk te begrijpen; centrale banken hebben een groot belang bij stabiele, lage lange termijn inflatieverwachtingen maar zijn daardoor nog geen goede voorspeller van die inflatie. Kan de regering aangeven waarom de Commissie Parameters zich aansluit bij deze «managed expectation»?

68.

Bovenstaande klemt temeer daar de Commissie geen lange termijn stress tests opneemt; op lange termijn is er juist sprake van een opmerkelijke stabiliteit. De robuustheid van het nieuwe stelsel kan op deze manier niet worden getest. Is de regering bereid alsnog de resultaten van lange termijn stress tests zoals een rerun van de jaren 1960- 2022 te presenteren?

69.

Koopkrachtig pensioen: zoals ook aangegeven door de regering hangen in het nieuwe stelsel de pensioenresultaten af van de toekomstige ontwikkelingen van inflatie, rente en aandelenprijzen.

  • a. De vraag is dan waar de koopkracht, met name voor de oudere cohorten vandaan moet komen? Niet uit de asset mix: ouderen zijn in het nieuwe stelsel de facto veroordeeld tot een voortzetting van het nominale stelsel onder het FTK met een asset mix die overwegend uit vastrentende waarden bestaat. Compensatie voor de opgelopen inflatie moet dan vooral uit het extra rendement op aandelen komen maar dat is onvoldoende om zelfs een inflatie van 2% te compenseren. Laat staan als de inflatie 3% of hoger is.

  • b. Is de regering bereid alsnog aanvullende inflatievarianten te laten uitrekenen?

  • c. Niet uit overvloedige reserves; de verborgen reserve onder het FTK van het afgelopen decennium waar bij een lage inflatie en heel lage rente het verwachte rendement > rekenrente + inflatie is inmiddels grotendeels en in 2026 vrijwel volledig verdampt. Deelt de regering deze analyse?

70.

Evenwichtigheid is het mantra van deze transitie, niettemin ogen de resultaten allerminst evenwichtig: een aantal voorbeelden met vragen:

  • a. De cijfers van DNB over de impact van de transitie op de gemiddelde uitkering liegen er niet om: vooral de jongeren profiteren. Zie bijvoorbeeld slide 18 voor de basisvariant.64 Graag het oordeel van de regering of deze resultaten als evenwichtig kunnen worden beoordeeld?

  • b. Het voordeel van een hogere dekkingsgraad lijkt vooral bij jongeren terecht te komen, zie bijvoorbeeld slide 31 DNB.65 Dat is wrang want deze overdekking is een direct gevolg van de het niet indexeren gedurende een groot aantal jaren. Vooral de ouderen hebben hier onder geleden. Wat is hier het oordeel van de Minister?

  • c. De definitie van evenwichtigheid is mede gebaseerd op het begrip netto profijt ten opzichte van het FTK. De netto profijt methode, gebaseerd op de Q-scenario’s, corrigeert voor het hogere (aandelen)risico dat jongeren lopen. Correctie voor het voor ouderen juist zeer belangrijke inflatie- en renterisico vindt niet of nauwelijks plaats. De resultaten van DNB laten zien waartoe dat leidt: zie bijvoorbeeld slide 18 voor de basisvariant).66 De toename in het reële pensioenresultaat ten opzichte van het FTK is zowel in de mediaan als in het 5% -percentiel (de meest rechtse figuur) voor de 25-jarigen fors hoger dan voor 65-plussers. Zelfs in het 5%-percentiel (slecht weer) zijn zij beter af dan ouderen. Desondanks is de toename in netto profijt (ten opzichte van het FTK) voor de 25-jarigen negatief en lager dan voor ouderen. De toegepaste correctie – met behulp van de Q-scenario’s – geeft dus een zwaar vertekend beeld van de echte risico’s en demonstreert het failliet van de netto profijt berekeningen voor een collectief pensioenfonds. Deelt de regering deze mening?

  • d. In de bijgevoegde berekeningen door de pensioenfondsen van het te verwachten pensioenresultaat worden anders dan in de DNB berekeningen behalve de ondergrens (het 5%-percentiel) ook de resultaten voor de bovengrens (het 95% percentiel) getoond. De resultaten zijn schokkend: voor 25-jarigen komt de pensioenuitkering bij «goed weer» drie tot vijf keer hoger uit dan onder het FTK terwijl ouderen die bij «goed weer» op een factor 1.2 à 1.5 mogen hopen. Hoe evenwichtig zijn deze resultaten? Graag ook hier het oordeel van de Minister.

  • e. Het solidariteitsfonds wordt als Haarlemmerolie ingezet als een waar wondermiddel voor alle verdelingsproblemen waarmee een pensioenfonds bestuur kan worden geconfronteerd. Door het vrijwel volledig ontbreken van een analyse hoe een solidariteitsfonds aan deze hoge verwachtingen kan voldoen wordt het beeld van onvervalste «snake oil» versterkt. Kan de regering toezeggen nadere analyses te laten maken en deze te delen met de Kamer?

  • f. Het solidariteitsfonds is, behalve een koekje van eigen deeg, thans in hoge mate arbitrair. Zo gaat een initiële allocatie naar het solidariteitsfonds gaat direct ten koste van de ouderen. Deelt de regering deze mening en wat kan aan nadere regelgeving op dit gebied verwacht worden?

71.

Waarom is een geleidelijke invaarvariant niet verkend en als mogelijkheid opgenomen? Ook in deze variant kan de nagestreefde leeftijdsspecifieke life cycle allocatie immers eenvoudig worden verkregen.

72.

De WTP wordt verdedigd als aansluitend bij de veranderingen op de arbeidsmarkt. Naar steeds meer wordt duidelijk dat voor een goed functioneren van de arbeidsmarkt het (her)intreden van ouderen noodzakelijk. Maar juist op dat punt scoort het FTK veel beter dan het nieuwe stelsel. Kan de regering aangeven of laten berekenen wat het verwachte pensioenresultaat van een 45-jarige intreder is onder het FTK en onder de WTP?

73.

In het nieuwe stelsel blijft de positie van de werkgever in het bestuur van het pensioenfonds dominant en niet in verhouding met het te lopen financiële risico. Gelet op de verdeling van financiële risico’s is een grotere vertegenwoordiging van gepensioneerden aan de orde.

  • a. Is de regering bereid hierover met nieuwe wetgeving te komen?

  • b. De grond voor verplichtstelling lijkt wel heel mager geworden: welke risico’s worden in het nieuwe pensioenfonds afgedekt die niet door verzekeraars kunnen worden afgedekt?

74.

De waarde van de verminderde pensioenopbouw van bestaande deelnemers door de afschaffing van de doorsneesystematiek is eerder geschat op 60 tot 100 miljard euro. Wat is de meest recente schatting en kunt u ons het rapport waarin die berekening gemaakt wordt doen toekomen?

  • a. Hoeveel deelnemers aan pensioenregelingen (inclusief slapers en gepensioneerden) zijn er in Nederland?

  • b. Hoeveel bedraagt de schade van de afschaffing van de doorsneesystematiek gemiddeld per deelnemer?

75.

Gaan gepensioneerden meebetalen aan de vorming van de compensatiereserve?

  • a. Zo ja, hoe legt u aan gepensioneerden uit, dat zij in een stelsel dat juist een persoonlijker pensioen moet opleveren ineens na pensionering nog gaan meebetalen aan de pensioenopbouw van anderen?

  • b. Zo nee, wilt u de vragen onder 54 opnieuw beantwoorden gecorrigeerd voor het weglaten van de gepensioneerden?

76.

Het nieuwe stelsel beoogt pensioen persoonlijker te maken. Wat is het persoonlijk voordeel van een (toekomstig) gepensioneerde van het afstaan van het bedrag dat het antwoord op vraag 53 of 54 oplevert, voor de afschaffing van de doorsneesystematiek?

77.

Krijgt elke deelnemer het bedrag dat hij persoonlijk aan de compensatiereserve bijdraagt te zien?

78.

Klopt het dat bij een stijgende rente het beschermingsrendement negatief is?

79.

Moeten pensioenfondsen transparant zijn over dit negatieve beschermingsrendement?

80.

Wat denkt u dat het doet met het vertrouwen in het stelsel als (toekomstig) gepensioneerden een negatief beschermingsrendement onder ogen krijgen?

81.

Kent u het rapport Het pensioenakkoord in de eerste helft van 2022 van Actuarieel adviesbureau Confident?67

82.

Is het mogelijk dat in enig jaar in de toekomst, de economische ontwikkelingen van vergelijkbare orde zijn als in de eerste helft van 2022? Zo nee, waarom niet?

83.

Is de conclusie uit het rapport juist, dat de solidariteitsreserve in een dergelijk geval zijn werk niet doet? Zo nee, waarom niet?

84.

Wat denkt u dat het doet met het vertrouwen in het stelsel als (toekomstig) gepensioneerden in een jaar met grote inflatie hun pensioen juist zien dalen?

85.

Wat denkt u dat het doet met het vertrouwen in het stelsel als (toekomstig) gepensioneerden in een dergelijk jaar hun pensioenresultaat vergelijken met dat van andere generaties?

86.

Kent u het artikel Maakt het pensioenakkoord haar doelstellingen waar uit het Tijdschrift voor Pensioen Vraagstukken van december 202068 en de actualisering daarvan door Stichting ROL Pensioenfondsen69?

87.

Zijn de acht genoemde doelstellingen in de artikelen volgens u ook de doelstellingen van de Wet Toekomst Pensioenen? Zo nee, welke doelstellingen kunnen vervallen of ontbreken?

88.

Deelt u de visie van de auteurs, dat de Wet Toekomst Pensioenen geen van de gestelde doelen waarmaakt? Zo nee, kunt u per doelstelling aangeven hoe deze wordt waargemaakt, gegeven de beschouwingen van de auteurs?

89.

Het tweede pijler pensioen is bedoeld voor mensen die in hun werkzame periode in loondienst waren en dus veelal een vast inkomen hadden. Wat denkt u dat het doet met het vertrouwen in het stelsel als mensen die een vast inkomen gewend zijn na hun pensionering een schommelend inkomen krijgen?

90.

Kent u het artikel Een beter pensioenstelsel met Risicobeheer Op Lange termijn uit het tijdschrift Pensioen & Praktijk van december 2022?70

91.

Is het juist dat risicospreiding leidt tot lagere risico’s?

92.

Deelt u de conclusie uit het artikel71, dat een persoonlijk pensioen, waarbij dus minder risico gespreid wordt over deelnemers, altijd moet leiden tot een slechter (risicovoller of lager) pensioen?

93.

Onder de Wet toekomst pensioenen worden deelnemers geïnformeerd over zaken als beschermingsrendement en overrendement, zowel financieel als (micro en macro) op sterfte, over onttrekkingen aan of stortingen in de solidariteitsreserve en de compensatiereserve. Is er onderzocht in welke mate deelnemers deze informatie begrijpen? Zo ja, kunt u ons van de bevindingen in kennis stellen? Zo nee, waarom niet?

94.

Is er onderzocht in welke mate deelnemers deze informatie relevant vinden om te weten? Zo ja, kunt u ons van de bevindingen in kennis stellen? Zo nee, waarom niet?

95.

Met de beperking van de leenrestrictie tot 150% is het risico op een negatief pensioen verminderd, maar niet weggenomen, zeker als een fonds voor jongeren ook een beschermingsrendement toepast. Acht de regering het verdedigbaar, dat jongeren op een nul-pensioen kunnen uitkomen na een of meer jaren pensioensparen? Zo ja, waarom?

96.

Hoe wordt een eventuele nulstelling van een negatief pensioen gefinancierd? Acht de regering het verdedigbaar naar de oudere generaties, dat deze wijze van financiering plaatsvindt? Zo ja, waarom?

97.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer hebt u gezegd dat een 100% daling van pensioenaanspraken ook in het huidige stelsel mogelijk is. Kunt u een overzicht geven van alle kortingen van 25% of meer van de afgelopen vijftig jaar, inclusief failliet gegane verzekeraars als De Wereld, Vie d’Or en Conservatrix?

98.

Kunt u de omstandigheden van de gevallen onder vraag 76 vergelijken met de toekomstige situatie waarin een pensioenpot (vrijwel) geheel verdwijnt als gevolg van een dalende beurskoers in combinatie met de hefboomwerking en een eventueel negatief beschermingsrendement?

99.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer kwam naar voren dat DNB heeft gerekend met een hefboomeffect van 1600%. Hoe kwam DNB erbij om een dergelijke extreme doorrekening te maken?

100.

Er ligt een rapport van Aegon dat zou aangeven, dat pensioenfondsen onder de WTP de afgelopen twintig jaar beter gepresteerd zouden hebben dan onder de bestaande regelgeving. Dat rapport heeft als startpunt het einde van een van de grootste beursdalingen uit de moderne geschiedenis. Daarnaast is de rente in die periode stelselmatig gedaald van boven de 4% naar negatief.

101.

Acht u opnieuw een daling van meer dan 4% in de komende twintig jaar waarschijnlijk? Zo ja, wat verwacht u dat de dan bereikte rentestand zal doen met de bereidheid van mensen tot (pensioen-)sparen?

102.

Het was nadrukkelijk de bedoeling van de SER destijds dat een reële d.w.z. koopkrachtige ambitie aan het af te spreken premieniveau ten grondslag zou liggen. Dit is echter niet gebeurd. Waarom niet? Is de regering bereid deze reële pensioenambitie als nog in de wet op te nemen?

103.

Waarom is er sprake van een (nominaal) beschermingsrendement? Is de regering bereid het verplichten van het beschermingsrendement los te laten?

104.

Waarom is er zoveel dichtgeregeld in de wet: vul- en onttrekregels solidariteitsreserve, maximale omvang solidariteitsreserve, life cycle beleggen? Is de regering alsnog bereid pensioenfondsbestuurders hun verantwoordelijkheid terug te geven en hen meer invullingsruimte te geven?

105.

Is het bijvoorbeeld niet mogelijk om deelnemers de keuze te geven om een deel van hun pensioenpot te verzekeren bij een verzekeraar zodat deelnemers voor dat deel een gegarandeerd defined benefit pensioen kunnen behouden? En is het bijvoorbeeld niet verstandig om dit voor 90+ deelnemers sowieso te regelen?

106.

Is de regering bereid de doorsneepremie te vervangen door een met de leeftijd oplopende premie?

107.

Eigenlijk zit niemand in de pensioensector te wachten op de afschaffing van de doorsneesystematiek, zeker ook vanwege het compensatievraagstuk. De compensatie is niet in de wet geregeld. Daarmee dreigt de compensatie niet gegeven te worden. Veel te snel is geroepen dat het pensioenfonds voor de compensatie moet betalen. Terwijl de overheid degene is die de doorsneesystematiek wil afschaffen. Het pensioenfonds heeft daaraan part noch deel. Bovendien zal dat dan ten koste gaan van de indexatiewens van gepensioneerden. Het is alleszins redelijk dat de overheid een bijdrage levert aan de financiering van de compensatie.

  • Waarom geeft de overheid pensioenfondsen geen financiële bijdrage voor de compensatie? Is de regering bereid een financiële bijdrage te leveren aan de compensatie?

108.

Gepensioneerdenorganisaties zijn in diverse fasen betrokken in het proces dat is voorafgegaan aan de totstandkoming van het voorliggende wetsontwerp. Echter dat is meer informerend geweest dan dat zij echt mochten meepraten. Zij voelen zich niet gehoord. En dat betekent dat zij zich massaal tegen de wet verzetten, terwijl zij in aanvang juist voor de nieuwe wet waren! Zij begrepen namelijk dat de zekerheid van defined benefit niet meer is vol te houden. Maar wat komt er voor het loslaten van die zekerheid terug?

Voor (bijna) gepensioneerden dreigt bijvoorbeeld een regelrecht drama. Het pleidooi om juist voor hen minder risico te nemen en fors in nominaal risicovrije beleggingen te beleggen, betekent dat zij indexatie op hun buik kunnen schrijven. Terwijl indexatieperspectief min of meer als lokaas wordt voorgehouden aan gepensioneerden. Het wetsontwerp schiet hier in duidelijkheid en eerlijkheid schromelijk te kort. Terwijl «iedereen» weet dat deze dreiging zeer reëel is! De leden van de 50PLUS-fracties vinden het van hoogmoed getuigen dat de organisaties van gepensioneerden die terecht aandacht vragen voor dit grote risico daarin maar niet serieus worden genomen. Ook het invaren geeft heel veel vragen voor (bijna) gepensioneerden.

  • Waarom zijn gepensioneerdenorganisaties niet nader betrokken bij de uitwerking van de concept wet? Is de regering bereid ouderenorganisaties alsnog écht te betrekken bij de uitwerking van de WTP?

109.

Waarom vindt de transitie plaats in één grote «big bang»? Waarom pleegt u de verbouwing niet in enkele beheerste stappen in plaats van in één grote big bang?

110.

De WTP zet de deur open voor werkgevers om premies te verlagen en daarna pensioenen af te stoten aan verzekeraars. Normaal in het buitenland is het dat werknemers alleen vrijwillig akkoord gaan met overgang van DB naar DC wanneer de werkgever een harde garantie geeft over de hoogte van de premie. Dat is logisch, maar is hier niet gebeurd. Waarom niet en is het niet beter om zo'n garantie in de wet op te nemen?

111.

Waarom heeft DNB niet ingegrepen in de verlaging van de premies bij pensioenfonds DSM en is dat een signaal dat werkgevers naar wens de premies kunnen verlagen?

112.

Is het juist dat DNB de bestuurders van pensioenfondsen moet goedkeuren en dat daarbij vragen worden gesteld die er op neer komen of de kandidaat het eens is met DNB's lijn? Past dat in een democratie en maakt dat niet de instemming van ABP en andere fondsen met de wet minder overtuigend?

113.

Is het juist dat pensioenfondsen nooit in rente-derivaten gingen totdat DNB daar op ging aandringen? Wat is de logica daarachter en heeft DNB ooit openbaar uitgelegd waarom rente-derivaten een goed product zijn voor pensioenfondsen?

114.

Is het juist dat het grote nationale fonds van Noorwegen72 vorig jaar juist meer is gaan beleggen in olie en gas? Is het juist dat wanneer onze grote fondsen dat ook hadden gedaan, ze vele miljarden minder verlies hadden geleden? Of vindt u dat het beleid van Noorwegen een teken is dat de Noren onverschillig staan jegens het probleem van global warming?

115.

Hebt u in de wet niet teveel details vastgelegd die beter passen in uitvoeringsbesluiten? Of zelfs kunnen worden overgelaten aan de pensioenuitvoerders? Bent u niet van oordeel dat de wet te weinig ruimte biedt in de uitvoeringspraktijk? Of is dit inherent aan het nieuwe pensioenstelsel dat centrale modellering vereist?

116.

Hoe wilt u de wetgevingskwaliteit van WTP karakteriseren? Op eenvoud, helderheid en toegankelijkheid scoort deze wet zeer slecht. Op subsidiariteit eveneens. Wat is uw oordeel?

117.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn advies zijn zorgen uitgesproken over de vormgeving van de rechtsbescherming. Tevens heeft de Raad zijn verwachting uitgesproken dat er aanleiding kan zijn tot een aanzienlijke extra belasting van de civiele rechter en in het ergste geval zelfs een ontregeling van het civiele rechtspraaksysteem. U heeft zich daar tot nu toe erg gemakkelijk vanaf gemaakt. Welke zorgen ziet u naar aanleiding van dit advies?

118.

Een gemiddelde uitkering over uitkeringsperioden zegt niet veel over de dynamiek van het nieuwe pensioenstelsel. Om de werking van de wet beter te doorgronden is meer kennis van deze dynamiek van groot belang omdat pensioenpotten en pensioenuitkeringen sterk zijn blootgesteld aan de marktontwikkelingen. Bent u het eens met deze conclusie? Kunt u daarom de volgende informatie geven? Zo niet wilt u dit motiveren?

Kan bij de berekeningen van de verschillende scenario’s worden aangegeven:

  • Wat de startuitkering is, uitgedrukt in vervangingsratio.

  • Hoe deze ratio zich in de jaren daarna ontwikkelt, zowel nominaal als reëel en met welke volatiliteit.

  • Hoe groot de kans op nominale kortingen is in de scenario’s. En wat de gemiddelde en maximale omvang van deze korting is.

119.

In de berekeningen van de transitie-effecten van DNB is het principe van «genoeg is genoeg» toegepast voor de vergelijking met het huidige FTK stelsel. De effecten van de «genoeg is genoeg» en TBI regeling kan verschillen per pensioenfonds. Kunt u in de resultaten basisvariant (pagina 18 en 19 van de DNB berekening) in een «breakdown» overzicht aangeven het effect van:

  • Invloed «genoeg is genoeg» regel.

  • De per saldo uitgedeelde buffers in de periode.

  • Verschillen in premie.

  • Andere verschillen, o.a. afwijkende beleggingsprofielen.

120.

Kunt u inzicht geven in de effecten en mogelijk bestuurlijke ruimte met betrekking tot uitkeringen van oudere gepensioneerden die langer dan 25 jaar met pensioen zijn? In het model van DNB valt iedereen immers na 25 jaar pensionering letterlijk instantaan dood en wordt dus buiten beschouwing gelaten.

121.

Wat is de reden dat in het rapport van DNB (zie vraag 98) niet het 95ste percentiel resultaat is gepresenteerd? Kunt u deze cijfers alsnog geven?

122.

Er wordt in de beginstand een indexatieachterstand van 15% verondersteld (pag. 56 DNB rapport).

  • a. Kunt u aangeven in de resultaten van de DNB berekeningen (pag 18 en 19) waar deze aanname effect heeft gehad en met welke omvang? Zijn de effecten van deze aanname nog in andere resultaten zichtbaar?

  • b. Wat is uw oordeel dat het vooruitzicht op mogelijke inhaalindexering wordt afgepakt van de deelnemers? Past dit in een evenwichtig beleid dat pensioenfondsen zeggen te voeren naar al hun deelnemers?

123.

In de CP2022 is een gemiddelde inflatie op lange termijn aangenomen van 2% met als argumentatie dat de Commissie expliciet de doelstelling van de ECB wil volgen. Bent u het er mee eens dat:

  • a. Pensioenfondsen een eigen verantwoordelijk hebben ten aanzien van het inschatten van inflatierisico?

  • b. Het moeten volgen van de ECB-inflatiedoelstelling voor pensioenfondsen grote risico’s met zich mee kan brengen?

  • c. De keuze van de CP2022 mede kan zijn ingegeven door het feit dat DNB zowel monetair toezichthouder als toezichthouder voor pensioenfondsen en verzekeraars is. Dat deze combinatie van toezicht vanuit compliance optiek vragen oproept?

124.

Stochastische analyses zoals door de CP2022 toegepast, gaan uit van evenwichtsmodellen en maken gebruik van lange termijn waarden voor inflatie, aandelenrendementen en rente. Omdat de toekomst fundamenteel onzeker is, is zorgvuldigheid gewenst bij het kiezen van historische referentieperiodes over economie en financiële markten. Dat voorkomt «cherry picking» van jaren waarvan men de resultaten aantrekkelijk vindt. Bent u het hier mee eens?

125.

In plaats van de subjectieve ECB inflatiedoelstelling ligt het meer voor de hand om de gemiddelde inflatie en volatiliteit over zeer lange perioden te nemen voor de berekening van het basisscenario. Zo ligt de gemiddelde (meetkundige) prijsinflatie tussen 1871 en 2022 op 2,2% met een volatiliteit van 4,9%. Worden de jaren sinds 1950 genomen dan zijn de cijfers resp. 3,5% en 2,7%.

  • Wat zijn de resultaten van de basisvariant (pag. 18 en 19 DNB rapport) als wordt uitgegaan van een gemiddelde inflatie van deze 3,5% met een standaarddeviatie van 2,7%?

126.

Met één set van rente en inflatieparameters zoals in de berekeningen van DNB, wordt geen goed beeld gegeven van de robuustheid van het nieuwe pensioenstelsel bij verschillende economische en financiële omstandigheden. De gepresenteerde resultaten van slechtweer vormen een onderdeel van parameterkeuze van CP2022, niet van fundamenteel andere varianten. Daarvoor zijn what if analyses nodig die door diverse economische instituten, zoals CPB, veelvuldig worden toegepast. Dat betekent andere lange termijnwaarden en andere volatiliteit dan waarmee DNB heeft gerekend. Deelt u deze zienswijze en zo nee waarom niet?

127.

De renteschok in de DNB berekening heeft uitsluitend betrekking op de rentetermijnstructuur in het aanvangsjaar (zie pagina 53 DNB rapport) die volgens de methodiek van de CP2022 daarna redelijk snel convergeert naar de gekozen rente eindwaarden van CP2022. Deze renteschokken geven daarom slechts de gevolgen van een andere rente in het basisjaar op de gemiddelde uitkeringen tijdens het invaren, niet daarna. Om beter inzicht in de gevolgen van WTP te krijgen zijn de eerder genoemde what if analyses van belang.

  • a. Kunt u in een presentatie gelijk aan pagina 26 tot en met 28 van het DNB rapport aangeven wat de resultaten zijn als de lange termijn verwachte rente 1%-punt hoger en 1%-punt lager ligt dan het basisscenario?

  • b. In de transitie naar de nieuwe pensioenomgeving speelt de nominale rente een overheersende rol, vergelijkbaar met de rekenrente in FTK. Evenwichtig invaren wordt afgemeten tegen de nominale rente en niet tegen een prudent verwacht rendement omdat risico neutrale marktwaardering centraal staat. Hierdoor ontstaan dezelfde onevenwichtigheden als in FTK die bij het invaren in alle glorie tot uitdrukking komen73. Kunt u aangeven welke gevolgen dit rente-effect heeft voor de berekening van het netto profijt voor enkele leeftijdsgroepen?

  • c. Als deze berekeningen niet kunnen worden uitgevoerd, graag de redenen? We moeten dan concluderen dat deze fundamentele stelselwijziging niet kan worden beoordeeld op haar robuustheid ten aanzien van andere economische omstandigheden. Tweede conclusie is dat de Kamer te beperkt is geïnformeerd om zo’n fundamentele stelselwijziging goed te keuren. Derde conclusie is dat als in de toekomst de omstandigheden fundamenteel anders zijn dan nu verondersteld, de waarschijnlijkheid groot is dat getroffenen schadeloosstelling eisen. Deelt de regering deze conclusies?

128.

De robuustheid van het nieuwe stelsel is nog niet aangetoond en zal met de cijfers van de CP2022 en de scenariosets ook lastig zijn aan te tonen omdat deze uitgaan van gemiddelden en niet van vervangingsratio’s in de tijd. Toepassing van het lifecycle beleggingsmodel op feitelijke, ex post, financieel economische cijfers laat zien dat er generaties zijn die erg weinig en soms erg veel vermogen kunnen opbouwen voordat ze met pensioen gaan. Datzelfde geldt voor gepensioneerde deelnemers met een grote veranderingen van hun vervangingsratio onder dit stelsel74. In het Verenigd Koninkrijk gaan nu al weer stemmen op om hun stelsel aan te passen vanwege de slechte beleggingsresultaten.

  • a. Hoe toekomstvast, denkt de Minister, zal het Nederlandse stelsel zijn? En hoe denkt de regering te voorkomen dat geluk- en pechgeneraties kunnen worden voorkomen als ex ante geen herverdeling tussen generaties mag worden toegepast?

  • b. Heeft de regering in dit verband iets geleerd van de gepleegde stelselherziening in het Verenigd Koninkrijk en zo ja wat is dat dan?

129.

Is de regering bekend met de DNB statistiek over rentederivaten tot en met derde kwartaal 2022 (tabelnummer 8.9.3) waarin duidelijk wordt dat sinds het laatste kwartaal 2020, waarin de rente zijn laagste punt had, en september 2022 alle pensioenfondsen hun rentederivatenpositie met bijna € 190 mld hebben zien verslechteren tot minus € 82 mld?

  • a. Erkent u dat deze terugval binnen ruim 1½ jaar, gelijk staat aan ruim 5 uitkeringsjaren aanvullend pensioen?

  • b. Wat is uw mening over deze gebeurtenis?

  • c. Erkent u dat pensioenfondsen voor dit verlies middelen beschikbaar hebben moeten stellen hetgeen ten koste is gegaan van structureel hoger renderende vermogenstitels?

130.

Is de regering bekend met de DNB statistieken (tabelnummer 8.18) waarin duidelijk wordt dat de gemiddelde (ongewogen) renteafdekking van de Nederlandse pensioenfondsen sinds 2019 gestaag oploopt van minder dan 50% in 2019 naar bijna 60% in het derde kwartaal 2022. Waarbij opvalt dat de grootste pensioenfondsen hun relatieve lage rentehedge versneld verhogen.

  • a. Deelt de regering de mening dat deze beweging een bevestiging lijkt te zijn van diverse meningen om de renteafdekking te verhogen in verband met het invaren (korte termijn beleid ter bescherming van de dekkingsgraad)?

  • b. Centrale vraag hier is of renteafdekking op een renteniveau rond 0% te verantwoorden is richting de deelnemers. Niet alleen ontvangen pensioenfondsen geen rente gedurende de looptijd van deze renteafdekking, maar moeten variabele rente betalen over de renteswap. Bij nominale rentestijging vanuit deze extreem lage rentes verliezen pensioenfondsen bovendien structureel vermogen. Graag een uitleg.

  • c. Is de regering bekend met de recente uitspraken van de president van DNB waarin hij stelt dat de ECB pas halverwege is met opwaartse renteaanpassingen? Een bekend fenomeen van renteswaps is dat verliezen onbeperkt blijven oplopen bij rentestijging, tenzij pensioenfondsbesturen stoppen met renteafdekking. Is de regering het eens dat pensioenfondsbesturen door deze tikkende tijdbom een potentieel groot vermogensverlies oplopen in de aanloop naar invaren?

  • d. Erkent u dat, als de president van DNB gelijk krijgt, de kans nagenoeg 100% is dat nog eens € 100 tot € 200 mld, of nog meer van het pensioenvermogen zal wegsmelten door deze renteafdekking?

  • e. Is de regering bereid maatregelen te treffen om de pensioenfondsen van dit dilemma te verlossen zodat kan worden verhinderd dat er meer uitkeringsjaren aan aanvullend pensioen verloren gaan?

  • f. Een tijdelijk stabiele rekenrente kan dit neergaande vermogensverlies verhinderen. Wat is de mening van de regering hierover?

131.

Het beleid tot relatieve reductie van het renterisico in aanloopt tot invaren leidt de facto tot grote verliezen van het aanvangsvermogen van WTP. Is dit geen reden de hele operatie stop te zetten. Invoering van WTP in deze onzekere tijden is extreem kostbaar, niet uitlegbaar en onverantwoord naar deelnemers. Wat is het oordeel van de regering hierover?

132.

Het beschermingsrendement is sterk gekoppeld aan (lange) (risicovrije) renteproducten. Het rente-afdekkingsbeleid zal een belangrijk onderdeel van deze bescherming blijven. Voorbeeld zijn de pensioenfondsen in Engeland die zijn teruggevallen van meer dan 70% aandelen van vóór de invoering van het DC stelsel tot ruim 25% nu. De rentegevoeligheid van het nieuwe pensioenstelsel wordt groter dan het huidige FTK. Rentefluctuaties zien de actieve deelnemers rechtstreeks terugkomen in hun individuele pensioenvermogen. Wat zal de reactie van de deelnemers hierop zijn? Graag uw reactie.

133.

In de CP 2022 is de gemiddelde reële rente (nominale rente minus de prijsinflatie) in bijna alle 64 prognosejaren negatief. Het reële beschermingsrendement zal dan ook negatief zijn. Beperkte bijdrage kan volgen uit het rendement van de risicopremie op aandelen, maar is via de rendementstoedeling beperkt aan de oudere werknemers en gepensioneerden.

  • a. Bent u het eens met de constatering dat zelfs binnen de lage rente en inflatieomgeving van de CP2022 voor veel (oudere) deelnemers met de beperkte blootstelling naar aandelen een koopkrachtig pensioen onrealistisch is? Hoe ziet u dit in relatie tot het koopkrachtig pensioen dat met WTP in het vooruitzicht werd gesteld?

  • b. Zie de vergelijking op pagina 47 van DNB rapportage van 12 dec 2022.75 Hoe kan het zijn dat als het aandelenrendement in CP2022 0,4%-punt lager wordt, zowel het gemiddeld rendement als de mediaan fors hoger worden in CP2022 dan de berekeningen gebaseerd op de CP2019 uitgangspunten? Beide DNB berekeningen zijn gefit op de marktprijzen en rente van juni 2022. Dus moet het aan de achterliggende berekeningen van beide commissies liggen. Graag een antwoord opgedeeld naar de componenten van oorzaken.

  • c. Hoe kan het dat de mediane inflatie op termijn in CP22 onder de inflatie van CP2019 ligt? Zeker nu de volatiliteit toeneemt in CP2022 t.o.v. CP2019 zou je juist toch ook hierom al een hogere gemiddelde inflatie verwachten?

  • d. Waarom is voor de vergelijking de DNB berekening teruggegrepen op de oorspronkelijke CP2019 parameters en niet op de door DNB, sinds 1 januari 2021, aangepaste parameters?

134.

Komt de regering nog met een ex post evaluatie van de modeluitkomsten van de achtereenvolgende Commissie Parameter rapporten? Zo nee, kunt u dat motiveren? Zo ja, wanneer en door welke onafhankelijke, niet commerciële, instantie wilt u dit onderzoek laten uitvoeren?

135.

Waarom is de risicopreferentie van deelnemers niet meegenomen in de WTP?

136.

Waarom kan het achterblijven van het indexeren, niet opgelost worden door negeren van de rekenrente binnen het FTK?

137.

In hoeverre is het «geitenpaadje» van het opschorten van individuele bezwaarrecht houdbaar bij Hoge Raad en Europese Hof?

138.

In hoeverre is het invaren van de pensioenen doelmatig en betaalbaar en welke kosten zijn er precies aan verbonden?

139.

Deelt u de zienswijze dat «evenwichtigheid» in governance niet geleverd wordt door de sociale partners en het ontbreken van gepensioneerden?

140.

In hoeverre is de basis van WTP ondergraven door de sterke stijging van de kapitaalmarktrente?

141.

Erkent u dat het renterisico in zekere zin ook «afgedekt» zou zijn geweest, als pensioenfondsen winst hadden genomen op vastrentende waarden, toen de koersen van obligaties daar op basis van de ultralage rentestanden gedurende het hoogtepunt van de coronacrisis aanleiding toe gaven?

142.

Waarom zou de WTP en het invaren niet uitgesteld kunnen worden onder de huidige omstandigheden?

143.

Is de datakwaliteit van de pensioenfondsen gegarandeerd?

144.

Vormt datakwaliteit een risico bij invaren en afschaffen van (overgangs)rechten?

145.

Hoe wordt beoordeeld of de datakwaliteit voldoende is?

146.

Hoe worden deelnemers geattendeerd en gevraagd om de huidige op hen betrekking hebbende data te controleren?

147.

Kunnen pensioenfondsen de WTP gebruiken om (overgangs)regelingen af te schaffen?

148.

Mag de invoering van de WTP en het buiten werking stellen van individueel bezwaarrecht gebruikt worden om lastige oude (overgangs)regelingen af te schaffen?

149.

Kunnen mensen wel individueel bezwaar maken tegen afschaffing van regelingen als ze dat nu ook hadden gekund, zoals bijvoorbeeld het afschaffen van Bijlage K van de ABP-regeling?

150.

Vormt het afschaffen van regelingen als «Bijlage K» van de ABP-regeling een juridisch risico?

151.

Wanneer is er volgens de regering sprake van «onevenredig financieel nadeel»?

152.

Klopt het dat financieel nadeel berekend wordt in percentages en niet in euro’s?

153.

Klopt het dat financieel nadeel per leeftijdscohort wordt bepaald?

154.

Indien financieel nadeel alleen op leeftijdscohort wordt bepaald, klopt het dan dat de hogere carrièrelijnen hierdoor meer geraakt zullen worden?

155.

Wanneer is er sprake van een «persoonlijk groot financieel nadeel»?

156.

Bij wie kunnen gedupeerden die persoonlijk «groot of onevenredig financieel nadeel» ervaren na het invaren, zich melden?

157.

Leidt het afschaffen van het individueel bezwaarrecht tot extra kosten voor pensioenfondsen?

158.

Hoe vaak wordt er bij een pensioenfonds nu gemiddeld jaarlijks een beroep gedaan op de interne bezwarenprocedures?

159.

Welke toename in het aantal interne bezwaarprocedures wordt verwacht?

160.

Indien de toename substantieel is, zorgt de overheid dan voor aanvullende middelen of betalen de andere deelnemers dat via het vermogen van het fonds?

161.

Indien deelnemers besluiten te gaan procederen, komen de kosten van procedures dan ten laste van het vermogen van het fonds?

162.

Welk aanvullend budget is voorzien voor de rechtspraak met het oog op juridische procedures?

163.

Hoe groot is op dit moment de gender pensioenkloof?

164.

Klopt het dat Nederland op dit moment de grootste gender pensioenkloof van de EU heeft?

165.

Heeft de invoering van de WTP invloed op de gender pensioenkloof?

166.

Klopt het dat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen?

167.

Klopt het dat vrouwen substantieel vaker in de eerste helft van hun arbeidzame leven een periode parttime of helemaal niet werken?

168.

Is een degressief stelsel ongunstig voor vrouwen die op jonge leeftijd kinderen krijgen en vanwege zorgtaken minder gaan werken?

169.

Is een objectieve rechtvaardigingsgrond die een beroep op ongelijke behandeling stuit?

170.

Hoe rechtvaardigt de regering een aanpassing van het stelsel als dit leidt tot een verschil in pensioenopbouw omdat vrouwen vanwege het krijgen van kinderen en de zorg daarvoor, een lager pensioen zullen opbouwen?

171.

Is de aanpassing op het nabestaandenpensioen een oplossing voor het langzaam verdwijnen van de Algemene nabestaandenwet (Anw)?

172.

Klopt het dat steeds minder mensen een beroep kunnen doen op de sociale verzekering Anw?

173.

Hoeveel mensen maken nu gebruik van een Anw-uitkering?

174.

Op welk percentage van het salaris komen de nabestaandenpensioenen gemiddeld uit?

175.

Leidt het nabestaandenpensioen van 50% van het salaris tot gemiddeld hogere kosten bij pensioenfondsen?

176.

Hoe worden deelnemers bewust gemaakt van de hoogte (percentage) van hun nabestaandenpensioen en wordt het verschil voor én na pensionering ook zichtbaar?

177.

Is de VCP-knip bekeken en zo ja, waarom is dit niet wenselijk?

178.

Is praten over de compensatie in het verband van het nabestaandenpensioen een adequate oplossing?

179.

Waarom wordt er niet wettelijk gezekerd dat er adequaat gecompenseerd moet worden?

180.

Indien een pensioenfonds een te lage dekkingsgraad heeft, kan er dan besloten worden niet te compenseren?

181.

Komen generaties niet tegenover elkaar te staan als de compensatie van de afschaf doorsneesystematiek uit het vermogen betaald moet worden?

182.

Wordt voor individuele deelnemers inzichtelijk welk financieel nadeel zij oplopen vanwege de afschaf van de doorsneesystematiek?

183.

Klopt het dat er gecompenseerd wordt via leeftijdscohorten zonder te kijken naar carrièrelijnen en daadwerkelijk benodigde compensatie?

184.

Klopt het dat door te kijken naar leeftijdscohorten de hogere carrièrelijnen een groter compensatievraagstuk zullen hebben?

185.

Gaat de afschaf van de doorsneesystematiek leiden tot een verloren pensioengeneratie?

186.

Indien er niet genoeg vermogen is om de afschaf van de doorsneesystematiek te compenseren en de werkgever niet bereid is extra premie te storten, kan een individuele deelnemer dan bezwaar maken?

187.

Wanneer is er sprake van onevenredig nadeel als het gaat om de compensatie van de afschaf van de doorsneesystematiek?

188.

Kan er ook sprake zijn van een onevenredig nadeel binnen een leeftijdscohort?

189.

Hoe worden cohorten bepaald als het gaat om de compensatie van de afschaf doorsneesystematiek?

190.

Klopt het dat het vaststellen en verdelen van het vermogen van een pensioenfonds op overgangsdatum op de rentetermijnstructuur (RTS) van dat moment wordt bepaald?

191.

De RTS is zeer volatiel, is een momentopname niet erg willekeurig?

192.

Zijn er alternatieven verkend in plaats van de RTS op de overgangsdatum als het gaat om de transitie?

193.

Hoe verhoudt het vullen van de solidariteitsreserve en het compensatiedepot zich tot de inhaalindexatie?

194.

Wanneer gepensioneerden via het hoorrecht een andere volgorde bepleiten, wie beslist dan over de uiteindelijke verdeling?

195.

Indien er niet genoeg vermogen is om de afschaf van de doorsneesystematiek te compenseren én er is niet genoeg vermogen om de gemiste indexaties in te halen, is er dan niet sprake van onevenredig nadeel voor de 45–55-jarigen?

196.

Wanneer is er sprake van «onevenredig nadeel» als het pensioenvermogen verdeeld wordt?

197.

Kan een lage dekkingsgraad reden zijn om niet in te varen?

198.

Kunnen groepen danwel individuele deelnemers bezwaar maken tegen de verdeling en toekenning van het vermogen?

199.

Klopt het dat een deelnemer voor pensioneren kan overlijden, terwijl hij 200.000 euro pensioenkapitaal heeft staan. En de nabestaande met lege handen kan achterblijven?

200.

Klopt het dat het kan zijn dat een 25-jarige deelnemer zijn eerste premie-inleg van 5.000 euro doet in een solidaire regeling en er aan het eind van het jaar nog 0 euro over kan zijn door tegenvallende beleggingsresultaten?

201.

Klopt het dat een pensioenfonds in een solidaire premieregeling 10% rendement kan halen, waarna een deelnemer van bijvoorbeeld 70 maar 2% rendement toebedeeld krijgt?

202.

Er is een grote kans dat de Wet toekomst pensioenen tot heel veel vragen leidt. Vragen over het invaren bijvoorbeeld. Daarbij zullen hele grote groepen mensen tegelijk aangeschreven worden, omdat de wetgeving nu eenmaal alle pensioenen voor 1/1/2027 wil overzetten. Er kunnen dus heel veel mensen tegelijk vragen gaan stellen. Hoeveel vragen kan een uitvoeringsorganisatie eigenlijk aan op zo’n moment? Om hoeveel deelnemers gaat dat dan?

203.

Bij de flexibele regeling moeten volgens de wetgeving alle gepensioneerden binnen een jaar na invaren kunnen kiezen voor een vaste of variabele uitkering. Kan een individuele 80 jarige met zijn kapitaal terecht bij een verzekeraar voor een vaste uitkering? Zo ja, bij welke verzekeraars?

204.

Vanuit de praktijk hoort mijn fractie dat er geen individueel aanbod is voor oudere gepensioneerden vanuit verzekeraars en dat die ook op korte termijn niet verwacht kan worden. Maar deze gepensioneerden hebben wel wettelijk het keuzerecht en zullen daarop geattendeerd moeten worden. Wat denkt u dat de gevolgen zijn voor het draagvlak?

205.

Wat te doen indien een deelnemer handelingsonbekwaam is en wel een keuze voorgelegd moet krijgen?

206.

Welke kosten moet een deelnemer maken (advieskosten en eerste kosten) om een vaste uitkering bij een verzekeraar aan te kopen? En hoe staat dit voor een oudere deelnemer in verhouding tot zijn overgebleven pensioenkapitaal?

207.

Kunt u zo snel mogelijk zorgen dat pensioenfondsen die naar de flexibele premieregeling met een variabele uitkering gaan, in ieder geval collectief een oplossing kunnen regelen voor gepensioneerden die willen kiezen voor een vaste uitkering? (Waarbij dit echt heel snel moet gebeuren willen de tijdslijnen ook maar enigszins gehaald kunnen worden, want de eerste pensioenfondsen moeten dan over 1,5 jaar al over).

208.

Bij de Wet Verbeterde Premieregeling krijgen deelnemers van 58 jaar nu ook de voorlopige keuze voor een vaste of variabele uitkering. Hier hangt uitgebreide keuzebegeleiding aan vast, omdat dit een complexe keuze is. Pensioenuitvoeringsorganisaties zijn hier op ingericht. Maar met de Wet toekomst pensioenen krijgen álle deelnemers van 58 jaar tot en met 100 jaar tegelijkertijd de keuze voor een vaste of variabele uitkering. Waarbij je bovendien niet mag verwachten dat iedereen digitaal vaardig is, en er dus verschillende middelen ingezet moeten worden.

  • Hoe ziet de regering deze keuzebegeleiding voor zich? Denkt zij dat goede keuzebegeleiding realistisch is in zo’n korte tijdsspanne en gegeven zulke grote groepen mensen? Heeft de regering aan uitvoeringsorganisaties die ook flexibele regelingen verwachten te gaan uitvoeren gevraagd of zij dit aankunnen?

209.

Kunt u bevestigen dat pensioenfondsen in verwachting een hele kleine solidariteitsreserve gaan aanhouden, zoals de heer Goudswaard ook heeft aangegeven in de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer van 14 februari?76

210.

Hoeveel risico denk u nu werkelijk dat er opgevangen kan worden met een solidariteitsreserve van zeg 3% of 5%? Denkt u echt dat hiermee bijvoorbeeld inflatierisico opgevangen kan worden?

211.

Kunt u bevestigen dat DNB in de deskundigenbijeenkomst van 14 februari heeft aangegeven dat zij voor de eerste dossiers verwachten wat meer tijd nodig te hebben, waarna het daarna sneller kan gaan? Realiseert u zich dat de eerste pensioenfondsen al op 1/1/2025 over moeten omdat anders te tijdslijnen bij pensioenuitvoeringsorganisaties die heel veel fondsen moeten bedienen, dan niet meer haalbaar zijn? Er is toch geen tijd ingebouwd voor experimenteren en leren?

212.

Kan de regering bevestigen dat het mogelijk is om gelijke aanpassingen van ingegane pensioenuitkeringen te realiseren zoals ook gevraagd met het nader gewijzigd amendement van het lid Palland.77 Stel dat er een negatieve financiële schok gespreid wordt over de tijd. Een nieuwe gepensioneerde krijgt dan een in verwachting dalende uitkering in lijn met de reeds bestaande gepensioneerden, zodat iedereen dezelfde aanpassing krijgt. Maar dat lijkt niet in overeenstemming met zinnen in de memorie van toelichting die bijvoorbeeld aangeven dat er sprake moet zijn van een «in verwachting ten minste nominaal gelijkblijvende uitkering.» Door dit soort onduidelijkheden ontstaat twijfel in de markt of bijvoorbeeld een gelijke aanpassing van de uitkering wel of niet kan.

  • Is de regering bereid om de Wetgeving en de memorie van toelichting nog eens na te lopen op dit soort onduidelijkheden en mogelijke inconsistenties en zo bijvoorbeeld de gelijke aanpassing van de uitkering mogelijk te maken.

213.

Klopt het dat de risicodelingsreserve onder meer gebruikt kan worden om pensioenuitkeringen te stabiliseren? Hoe loopt dit dan samen met artikel 10e lid 4 in geval er in de uitkeringsfase geen beleggingsvrijheid is maar in de opbouwfase wel? Kan de regering verduidelijken dat in geval er geen beleggingsvrijheid is in de uitkeringsfase de risicodelingsreserve ingezet kan worden om de uitkeringen te stabiliseren? Dit is immers in het belang van de deelnemers.

214.

Kan de regering bevestigen dat gesloten fondsen waarbij de achterliggende werkgever er niet meer is niet kunnen invaren? En als ze wel kunnen invaren volgens de Minister, hoe kunnen zij dit dan voor elkaar krijgen?

215.

Kan de regering bevestigen dat het huidige FTK momenteel vastloopt op indexatieregels, premieregels en kortingsregels en dat die afgelopen jaar ook (tijdelijk) zijn aangepast?

216.

Kan de regering bevestigen dat de bestaande rechten bij pensioenfondsen die niet kunnen invaren achterblijven onder het FTK? Kan de regering bevestigen dat dit onwenselijk is en dat het FTK dus aanpassing behoeft in het belang van de deelnemers die hierin achterblijven?

217.

Kan de regering bevestigen dat pensioenfondsen exact eenzelfde premieregeling kunnen uitvoeren als een PPI, maar dat er dan toch een verschil zit in het minimaal vereist eigen vermogen dat de PPI en het pensioenfonds moeten aanhouden? Kan de regering het belang voor de deelnemer van deze verschillen onderbouwen.

218.

Heeft de regering ook met uitvoeringsorganisaties van kleinere pensioenfondsen gesproken, naast organisaties als APG en PGGM? Kan de regering bevestigen dat bij deze uitvoeringsorganisaties de eerste pensioenfondsen al op 1/1/2025 over moeten willen zij voor alle pensioenfondsen en alle deelnemers die zij bedienen de tijdslijn 1/1/2027 kunnen halen?

219.

Kan de regering bevestigen dat het dan noodzakelijk is dat deze pensioenfondsen op 1/1/2024 alle plannen bij DNB en AFM moeten hebben ingediend? En dat de toezichthouders dus echt maximaal een jaar mogen nemen voor goedkeuring en dat hierbij ook eigenlijk niets mis mag gaan wil de transitie nog haalbaar zijn?

220.

Kan de regering bevestigen dat jonge deelnemers in verwachting hogere pensioenuitkomsten te zien krijgen in de pensioencommunicatie bij overstap naar het nieuwe stelsel dankzij het loslaten van fiscale maxima op indexaties? Kan de regering bevestigen dat deelnemers daarmee dus mogelijk juist hogere cijfers en daarmee ook impliciete beloftes te zien krijgen dan nu het geval is in uitkeringsovereenkomsten?

221.

Kan de regering bevestigen dat de heer Goudswaard in de deskundigenbijeenkomst heeft aangegeven, net als veel andere adviseurs, dat de kans op korting in het nieuwe stelsel dankzij de inzet van de solidariteitsreserve mogelijk nog kleiner wordt dan nu het geval is in het FTK?78 Kan de regering daarmee bevestigen dat deelnemers dus mogelijk nog grotere beloftes krijgen ten aanzien van kansen op kortingen dan nu het geval is?

222.

Kan de regering bevestigen dat een groot deel van de benodigde compensatie voor afschaffing van de doorsneesystematiek rekenkundig komt doordat er in het nieuwe stelsel geen fiscale maxima meer worden doorgerekend? Dus dat de compensatie daardoor in verwachting veel lager zal zijn?

223.

In het nieuwe stelsel moeten bestaande nabestaandenpensioenen worden eerbiedigd. Hierdoor is er een grote groep die al nabestaandenpensioen heeft en daarnaast een nieuwe risicodekking krijgt als percentage van het salaris. Daarmee kunnen er voor een deel van de mensen hele hoge dekkingen voor nabestaandenpensioen ontstaan. In de afspraken voor nieuwe risicodekkingen mag er geen rekening worden gehouden met bestaande nabestaandenpensioen dekking. Onze fractie ontvangt signalen uit de markt dat hierdoor lagere risicodekkingen dreigen te worden afgesproken (omdat er een groep is die al hoge dekking heeft) met alle gevolgen van dien voor nieuwe en bestaande deelnemers die nog geen nabestaandenpensioen uit het oude stelsel hebben.

  • Is de regering bereid om toe te staan dat men in de nieuwe risicodekking rekening mag houden met reeds opgebouwd nabestaandenpensioen?

224.

Klopt het dat bij uitdiensttreding de nabestaandenpensioendekking op risicobasis automatisch wordt voortgezet als een deelnemer niet reageert? Klopt het dat die risicodekking 15 jaar kan worden voortgezet? Hoeveel kost die risicodekking? Wat blijft er nog van iemands ouderdomspensioenkapitaal over?

225.

Kan het niet zo zijn dat als iemand een aantal dienstverbanden heeft gehad er bij meerdere pensioenfondsen kleine ouderdomspensioenpotjes staan die bij ieder van die uitvoerders leeglopen door onttrekking van risicopremies voor nabestaandenpensioen er aan het einde van de rit als iemand met pensioen wil, vrijwel geen pensioenkapitaal meer over is gebleven en er dus vrijwel geen ouderdomspensioen meer is?

226.

Klopt het dat een pensioenfonds volgens lagere regelgeving het beleggingsbeleid moet aanpassen als het door de risicohouding zakt? En zo ja dan is het dus duidelijk dat het onderliggende economische model van de commissie parameters het beleggingsbeleid van pensioenfondsen gaat bepalen, terwijl dit model hier niet voor geschikt is? Graag een reflectie van de regering hierop.

227.

De fiscale premiegrens van 30% is gebaseerd op een rendement van 1,5%. Volgens de memorie van toelichting correspondeert dit met het 27ste percentiel van de rendementsverwachtingen in de toen geldende scenarioset.79 Het 27ste percentiel betekent dat het rendement in 27% van de gevallen lager was en in 73% van de gevallen hoger.

  • Welke onderbouwing zit er achter die 27%? Het kabinet lijkt dus wel degelijk in staat een verwacht rendement te kiezen. Waarom is het dan niet gelukt om een stabiel verwacht rendement te kiezen binnen het bestaande stelsel?

228.

Bent u bekend met het «pre mortem» van mevrouw A. Joseph, waarin zij stelt: «De Wet toekomst pensioenen biedt kansen. Maar voor een optimale transitie is het goed om ook stil te staan bij de risico’s, waar kan het misgaan?»80

229.

Wat is de reactie van de regering op de (praktijk)situaties die mevrouw Joseph schetst in haar pre mortem van mevrouw A, mevrouw B en meneer C?81 Kunt u de dilemma’s waar mevrouw A en B respectievelijk meneer C tegenaan lopen voorkomen of oplossen? Zo ja hoe? Heeft u deze (praktijk)situaties überhaupt voorzien?

230.

Mevrouw A. Joseph noemt de volgende «oplossingen» op 4 vlakken: 1) zorg voor een publiekscampagne over invaren 2) geef meer tijd voor de transitie en goede begeleiding van deelnemers, 3) geef deelnemers handelingsperspectief, biedt bij invaren de keuze tussen een vaste en variabele uitkering en 4) maak hiertoe een gedeeltelijke carve-out mogelijk, zodat je die individuele keuze efficiënt en beheersbaar kan vormgeven.82

  • Kan de regering op elk van deze maatregelen ingaan? Is zij bereid elk van deze maatregelen in te zetten en zo ja op welke wijze? Zo nee waarom niet?

231.

Wat is de reactie van de regering op de drie belemmeringen die mevrouw A. Joseph opsomt in haar pre mortem, onder het deel «Het perspectief van pensioenfondsen: inconsistente en belemmerende wetgeving»?83 Kunt u deze belemmeringen weerleggen of binnen uw bestaande kader oplossen?

232.

Wat is de reactie van de regering op de twee oplossingen welke door mevrouw A. Joseph worden aangedragen voor de geconstateerde «wettelijke belemmeringen» (5. Ga nog eens met een stofkam door de wetgeving en haal inconsistenties en belemmeringen er zo snel mogelijk uit, zet het belang van deelnemers daarbij voorop. 6. Moderniseer ook het huidige FTK.)84

  • Kan de regering reageren op deze door Mevrouw A. Joseph beschreven oplossingen? Acht u deze oplossingen nodig of wenselijk? Indien nee waarom niet?

233.

Wat is de reactie van de regering op de door mevrouw A. Joseph geconstateerde perspectief van uitvoeringsorganisaties, waarbij de tijdslijnen volgens haar (inmiddels) te kort zijn?

234.

Wat is de reactie van de regering op de door mevrouw A. Joseph in dit verband genoemde oplossing: «Geef meer tijd voor een verantwoorde transitie en pas de tijdslijnen nu al aan».85 Is dit volgens u ook wenselijk of noodzakelijk? Is het volgens u mogelijk? Zo nee waarom niet?

235.

Mevrouw A. Joseph kijkt in haar pre mortem wat verder vooruit onder de kop: «Het perspectief op lange termijn van deelnemers: Wat is er in 2043 terecht gekomen van de beloftes?»86

  • Kunt u reageren op haar opmerking: «Soms lees ik dat de kracht van de wet is dat we straks geen beloftes meer doen». Maar met de nieuwe wet worden juist grotere beloftes gedaan op basis van complexe rekenmodellen».

  • Klopt de analyse dat met de nieuwe wet juist grotere beloftes worden gedaan op basis van complexe(re) rekenmodellen? Indien nee, waarom niet?

236.

Wat is het antwoord van de regering op de analyses van mevrouw A. Joseph ten aanzien van de vier beloften van het nieuwe pensioenstelsel87?

  • Belofte 1: hogere pensioenen. Klopt de analyse / constatering van mevrouw Joseph? Zo nee, waarom niet?

  • Belofte 2: Compensatie. Klopt de analyse / constatering van mevrouw Joseph? Zo nee, waarom niet?

  • Belofte 3: Koopkracht. Klopt de analyse / constatering van mevrouw Joseph? Zo nee, waarom niet?

  • Belofte 4: Solidariteit. Hoeveel bescherming tegen pech situaties kan je hiervan verwachten? Klopt de analyse / constatering van mevrouw Joseph? Zo nee, waarom niet?

237.

Wat is de reactie van de regering op de oplossing die mevrouw A. Joseph in dit verband beschrijft in haar pre mortem: 8) Maak de doorrekeningen voor premie, doelstelling en compensatie minder complex. Dat kan door deterministische economische doorrekeningen voor te schrijven. Zodat de aannames transparant zijn en de uitkomsten goed te interpreteren. Dit maakt het risico op (te) lage premies, (te) lage compensaties en te hoge pensioenverwachtingen kleiner. Acht u deze oplossing ook wenselijk of noodzakelijk en indien nee waarom niet?

238.

Wat is de reactie van de regering op de oplossing die mevrouw A. Joseph in dit verband noemt in haar pre mortem: 9) Verstevig de solidariteit door nominale sturing in de uitkeringsfase los te laten?88 Acht u deze oplossing ook wenselijk of noodzakelijk en indien nee waarom niet?

239.

Kan worden gereageerd op de conclusie van mevrouw Joseph onder de kop: »pas wetgeving aan, pas modelgebruik aan, geef extra (transitie) tijd».89 Is deze conclusie juist? Zo nee waarom niet?

240.

Mevrouw A. Joseph stelt: «Pensioen is in de basis vrij eenvoudig. Pensioen bestaat uit premie en beleggingsrendement. Zowel in het huidige als in het nieuwe stelsel. Hoogover bezien, is er in het nieuwe stelsel gekozen voor een hogere rekenrente en «slimmere» bufferinzet.»90 Klopt deze opvatting van mevrouw Joseph? Zo nee waarom niet?

241.

Bent u het eens met de opvatting van mevrouw Joseph dat je «vrijwel eenzelfde resultaat kan bereikt worden met relatief kleine aanpassingen binnen de huidige wetgeving, maar hier is met de Wet toekomst pensioenen niet voor gekozen. We staan daarmee aan de vooravond van een grote transitie».91

  • Indien nee, wat is dan volgens u de winst van de grote transitie waar mevrouw Joseph overheen kijkt?

  • Zo ja, bent u bereid tot die kleine aanpassingen? Zo nee, waarom niet, graag met uitvoerige motivering.

242.

Bent u het eens met de opvatting van mevrouw Joseph, dat «als alles van een leien dakje gaat in de uitvoering, vrijwel alle deelnemers direct tevreden zijn en de economie in de toekomst meezit, kan de WTP tot mooie uitkomsten leiden. Maar de pre mortem analyse laat zien dat dat er maar iets kleins hoeft te gebeuren en het dan goed kan mislopen».92 Zo ja, welk maatregelen bent u bereid te treffen om te voorkomen dat het goed kan mislopen? Zo nee waarom niet?

243.

Deelt u de mening van de leden van de 50PLUS-fractie, dat als u de bezwaren, de problemen en de belemmeringen die mevrouw A. Joseph noemt in haar pre mortem niet goed kunt weerleggen of oplossen, deze op een ongunstig moment als een boomerang terug in het gezicht van het kabinet kunnen slaan, met alle gevolgen van dien?

244.

Kan de regering uitvoerig reageren op de volgende opvatting van mevrouw A. Joseph: «Ik realiseer mij dat aanpassingen van de wetgeving tijd kosten. Maar is het nu nog nodig om echt te haasten met deze wet? Natuurlijk is duidelijkheid van belang voor de pensioensector. Maar tegelijkertijd staan pensioenfondsen er nu beter voor dan enkele jaren geleden. De druk is daarom minder hoog. In de tussentijd behoeft het FTK wel aanpassing, net als de afgelopen jaren. Het is sowieso belangrijk om het FTK te moderniseren. Want ook met de WTP blijven er genoeg fondsen en deelnemers achter in het FTK»?93

245.

Deelt de regering de volgende opvatting van mevrouw A. Joseph: «Stel dat de wet nu al op 1 juli 2023 ingaat. Dan is mijn oproep aan de wetgever en toezichthouders om vergaand mee te denken. Haal heel snel inconsistenties en belemmeringen uit de wet. Handel in de geest van de wet. Focus daarbij niet op details, maar op de essentie».94

  • Zo ja, welke stappen is de regering bereid te zetten?

  • Zo nee waarom niet? Graag met uitvoerige toelichting.

  • Erkent de regering de opvatting van Joseph dat het belang van de deelnemers voorop moet staan? Alle risico’s liggen immers bij hen.

246.

Is de regering bereid het FTK te moderniseren? Zo ja hoe? Zo nee waarom niet, graag met uitvoerige toelichting?

247.

Heeft het pre mortem en/of het position paper95 en/of het optreden van mevrouw A. Joseph bij de deskundigenbijeenkomst96 u op enigerlei wijze aan het denken gezet over het aanpassen van de inhoud of het tijdpad van de voorgenomen grote WTP transitie?

248.

Deelt u de mening van de onze fractie dat mevrouw A. Joseph essentiële kritiekpunten en zwakheden blootlegt waar tot op heden te weinig aandacht voor is geweest? Indien ja, wil de regering dan gebruik maken van de gelegenheid om uitvoerig in te gaan op bepaalde onderdelen (kritiekpunten en oplossingen) of op het geheel van de bijdragen van mevrouw A. Joseph?

249.

Bij toekomstig bestendig indexeren is indexering pas toegestaan als de gevolgen daarvan geen invloed hebben op de mogelijkheid om in de toekomst te kunnen indexeren. Zonder toekomstbestendig indexeren behoef je na indexatie alleen maar de minimale reserve zoals IORP II dat vraagt te hanteren: afgerond 5%. Met toekomstbestendig indexeren komt daar een percentage bij. Je mag nu boven 105% volledig indexeren maar toekomstbestendig indexeren vraagt om een dekkingsgraad van 125% of meer (ook nog afhankelijk van het totale risicoprofiel van een fonds). Kan de regering antwoorden op de volgende vragen over de modernisering van het FTK?

  • Erkent de regering dat het FTK vast loopt momenteel op allerlei fronten? Erkent de regering dat dit met name komt door de vaste rekenregels die ook samenhangen met de Commissie Parameters, waarvan de risicovrije rente een onderdeel is? Waarom is de risicovrije rente niet aangepast? Waarom is dat nog steeds onbespreekbaar?

  • Erkent de regering dat het vastlopen van het FTK te zien is op veel meer punten, zoals de regels voor toekomstbestendig indexeren, de herstelplanberekeningen en de problemen van fondsen met de gedempte premie?

  • Vindt de regering dat het noodzakelijk is dat het FTK wordt aangepast voor die gevallen die in het FTK blijven zitten zoals de gesloten fondsen. Zo ja hoe? Zo nee waarom niet met een uitvoerige motivering.

  • Kan worden geantwoord op de vraag of de modernisering van het FTK kan bestaan uit het terug gaan naar het oude FTK zonder toekomstbestendig indexeren en met een risico opslag voor de rekenrente? Is de regering daartoe bereid? Zo ja hoe en wanneer? Zo nee waarom niet, met een uitvoerige motivering?

  • Klopt het dat de huidige AMvB met soepele regels voor indexatie in feite gelijk is aan het oude FTK? Zo ja, waarom kunnen die regels dan ook niet gaan gelden voor gesloten fondsen na invoering WTP?

250.

De regels voor toekomstbestendige indexatie liepen in 2022 vast. Door de hoge inflatie werd de grens waarbij je volledig kon indexeren ineens 145% bij pensioenfondsen. Iets waarvan iedereen wel aanvoelt dat dat wel heel bijzonder is. DNB heeft vorig jaar ook heel snel even het inflatiepad aangepast. Dat stond toen op hun website, maar nu is het niet meer te vinden.

  • Klopt dat? Kan dit goed toegelicht worden?

  • Erkent de regering dat door de voorgeschreven herstelplanberekeningen de zgn. kritische dekkingsgraden heel hoog zijn? De kritische dekkingsgraad is wanneer je moet korten omdat je het herstelplan niet haalt. De kritische dekkingsgraad bij ABP is 106,1% volgens hun website. Dus volgens een herstelplan moet ze al korten als ze nu 105% dekkingsgraad zouden hebben?! Kan de regering uitleggen wat de logica van deze regels is? Is de regering bereid die regels te veranderen?

  • Erkent de regering dat daarnaast fondsen met gedempte kostendekkende premies nu in de problemen zitten? Ze mogen een verwacht rendement minus inflatie gebruiken. Maar klopt het dat je met de hoge inflaties dus op een heel lage rekenrente voor je premie kan komen. Klopt dan ook: ofwel premie moet omhoog of opbouw omlaag.

  • Erkent de regering dat direct begonnen moet worden om dit soort indexatie en kortingsregels aan te passen en het gebruik van die economische parameters te heroverwegen?

251.

Kent u de sectorbrede analyse die in 2022 is uitgevoerd door De Nederlandsche Bank bij pensioenfondsen naar onder meer het risiconiveau en de risicobeheersing van operationele en IT-risico’s en het onderwerp governance, gedrag, cultuur en risicomanagement?97

252.

In dit onderzoek werd aandacht besteed aan de datakwaliteit en de actualiteit van de IT-systemen. Kent u de conclusies? Vindt u dat een verandering van het stelsel kan worden doorgevoerd als de datakwaliteit niet op orde is en als de risico’s van systeemtransities zeer hoog zijn?

253.

Heeft u een onderzoek gedaan naar de juridische aspecten van de leeftijdsdiscriminatie die onderdeel is van deze wet?

254.

Heeft u een onderzoek gedaan naar de juridische aspecten van discriminatie van late toetreders?

  • a. Het pensioenakkoord heeft een aantal duidelijke doelstellingen, waaronder een koopkrachtig pensioen. In de uitwerking staat echter nergens of en in welke mate deze doelstellingen gerealiseerd worden.

  • b. Welke maatstaven worden gehanteerd voor de beoordeling hiervan? Graag specificeren per doelstelling.

  • c. Aan welke normen is voldaan om door de regering als voldoende te worden aangemerkt? Graag specificeren per doelstelling en maatstaf.

  • d. Kunt u ook de uitkomst van uw beoordeling afzetten tegen de gehanteerde norm? Ook hier graag een specificatie per doelstelling, maatstaf en norm.

255.

Kunt u ook aangeven welke scenarioset of scenariosets u heeft gebruikt bij de beoordeling van de doelstellingen?

256.

Indien u gebruik heeft gemaakt van de KNW (1,5%)-scenarioset of de APG-scenariset, kunt u dan ook aangeven wat de uitkomsten zouden zijn geweest bij gebruik van een meer realistische scenarioset?

257.

Het akkoord van 2019 is tijdens de uitwerking gesneuveld. Wat moet er gebeuren om het kabinet, werkgevers- en werknemersorganisaties te laten besluiten om ook de uitwerking van 2020 te stop te zetten?

258.

Een belangrijke doelstelling is het bieden van «eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen»98. De regering heeft eerder toegegeven dat gepensioneerden in het nieuwe pensioenstelsel geen koopkrachtig pensioen kunnen verwachten, maar slechts «eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen». Bij de huidige dekkingsgraden kan onder het FTK ook direct geïndexeerd worden, zodat «eerder» ook niet meer van toepassing is.

  • Zou de juiste en eerlijke slogan niet moeten zijn: «eerder perspectief op een volatieler pensioen»?

259.

Bij de transitie krijgen deelnemers straks informatie over hun verwachte pensioen bij ingang en over het netto profijt van hun cohort. Het netto profijt is per cohort en zegt dus niets over iemands persoonlijke situatie. Het pensioen bij ingang zegt niks over de verwachte verhoging na pensioeningang. Wordt de deelnemer hiermee geen cruciale informatie onthouden?

260.

Het doel van het pensioenakkoord was een koopkrachtiger pensioen. Zou het daarvoor niet beter zijn om bij de definitie van beschermingsrendement naast «nominaal stabiel»99 ook «reëel stabiel» toe te voegen? Waarbij reëel stabiel betrekking heeft op de gerealiseerde inflatie en dus niet op de verwachte inflatie op lange termijn, zodat marktwaardering hier geen beperking is? Immers, kort inflatierisico verhoudt zich tot de indexatieverwachting als het kortlevenrisico tot het langlevenrisico.

261.

Kan bij de beschrijving van de toedelingsregels (Artikel 10a lid 4 Pensioenwet) van het beschermingsrendement toegevoegd worden dat beschermingsrendement ook toegevoegd kan worden op basis van de gerealiseerde inflatie? Zodat ook een koopkrachtig pensioen gerealiseerd kan worden?

262.

Kan bij Artikel 10 d lid 3 Pensioenwet toegevoegd worden dat stabielere of hogere uitkering niet alleen nominaal, maar ook reëel beoordeeld mag worden?

263.

Kan de regering bevestigen dat een op koopkracht gerichte toedeling van uit de solidariteitsreserve mogelijk is, mits aan de voorwaarde van gemiddeld in reële termen gemeten stabielere uitkering wordt voldaan?

264.

Wat is de reden om de huidige tekst van artikel 13 Pensioenwet, dat nu ook voor het huidige contract dat tot 1 januari 2027 kan doorlopen, te laten vervallen?

265.

Is het geen goed idee als pensioenfondsen op zijn minst een indicatie geven van de mate waarin zij voor gepensioneerden een koopkrachtig pensioen verwachten te kunnen realiseren?

266.

Wat is de reden om de huidige tekst van artikel 25 lid 1f Pensioenwet, dat nu ook voor het huidige contract dat tot 1 januari 2027 kan doorlopen, te verplaatsten naar lid 2? Is dit dan niet meer verplicht voor het huidige contract?

  • Moet aan de nieuwe tekst niet worden toegevoegd: De periode waarvoor de regels vaststaan en de voorwaarde die nodig zijn om de regels te wijzigen.

267.

Kan er een voorbeeld worden gegeven van terugstorting?

268.

Kan duidelijk worden gemaakt of terugstorting, een premiekorting echt volledig uitsluit?

269.

Is het wenselijk dat deelnemers die in meerdere pensioenregelingen pensioen hebben opgebouwd straks hun pensioenoverzichten niet meer eenvoudig naast elkaar kunnen zetten, omdat het uniforme pensioenoverzicht verdwijnt? Dit geldt zeker ook voor het pensioenoverzicht van twee partners. Is het aanpassen van het taalgebruik niet voldoende, zodat de cijfers inhoudelijk vergelijkbaar blijven?

270.

Is de pensioenuitvoerder in staat tot een goede begeleiding (Artikel 48a Pensioenwet) als zij niet over alle cijfers beschikken?

271.

Kan in de wet worden opgenomen dat de pensioenuitvoerders bij hun keuzebegeleiding op zijn minst rekening moeten houden met de elders opgebouwde pensioenen? Indien nee, waarom niet?

272.

Sluit de voorgestelde tekst van artikel 49 lid 2 Pensioenwet uit, dat een pensioenuitvoerder kan volstaan met informatieverstrekking via de website? Zodat dus altijd een gerichte brief of mail noodzakelijk blijft om de deelnemer attenderen op de informatie?

273.

Het vaststellen van de risicohouding is een lastig proces, waarbij ook de wetenschappelijke inzichten nog niet over substantiële perioden getoetst zijn.

  • a. Is het mogelijk om pensioenfondsen ook toe te staan om deelnemers zelf de mogelijkheid te geven hun pensioenvermogen te vedelen over drie beleggingsfondsen, gericht op hoog rendement, koopkrachtig pensioen en nominale zekerheid?

  • b. Zodat de deelnemers ook kunnen kiezen voor een mix die bij hun zelf past in plaats van gedwongen deel te nemen in een profiel dat misschien past bij het leeftijdscohort?

274.

In artikel 63a lid 3 Pensioenwet staat: «Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden.»

  • a. Wordt hiermee bedoeld dat het projectierendement opnieuw wordt vastgesteld als iemand met pensioen gaat en dan voor alle pensioengerechtigden wordt aangepast?

  • b. Wordt in dit artikel bedoeld dat het projectierendement voor iedereen eenzelfde percentage is of dat voor iedereen de RTS van toepassing is plus of min dezelfde op- en afslagen?

  • c. Kunnen deze op- en afslagen dan ook net als de RTS tijdsafhankelijke percentages bevatten?

275.

Wat is de definitie van de risicovrije rente bij de bepaling van het verschil met het aandelen rendement? Is dit de 1-jaarsrente, de lange termijn rente of iets anders? Wijkt deze definitie af van de risicovrije rente benoemd in artikel 63a lid 6 Pensioenwet?

276.

Wat was deze risicovrije rente in procenten per 31 december 2021 en per 31 december 2022?

277.

Als het projectierendement wordt aangepast om een gelijke aanpassing te krijgen voor alle pensioenuitkeringen, werkt deze aanpassing dan ook door bij toekomstige gepensioneerden (Artikel 63a lid 8 Pensioenwet)?

278.

Betekent dit dat als hierdoor het projectierendement wordt verhoogd, dat nieuwe gepensioneerden een hogere uitkering krijgen met minder verhogingen in de toekomst? Hoe moet een pensioenfonds hierover communiceren? In welk artikel is dit geregeld?

279.

Hoe moet het pensioenfonds aangeven hoe groot de herverdeling onder de gepensioneerden is? In welk artikel is dit geregeld?

280.

De verhogingen na pensioeningang bepalen in belangrijke mate de kwaliteit van een pensioenregeling. In plaats van de ambitie van toeslagverlening zou op zijn minst de mate waarin na pensioeningang een koopkrachtig pensioen kan worden geboden als doelstelling en als onderdeel van de opdrachtaanvaarding opgenomen moeten worden. Kunt u dit in de wet opnemen?

281.

Door de risicoprofielen en resultaten per leeftijdscohort wordt het moeilijker voor een verantwoordingsorgaan om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Op welke manier wordt in deze wet rekening gehouden met de extra informatievoorziening die het verantwoordingsorgaan nodig heeft?

282.

Waarom is het goedkeuringsrecht op de premie vervallen (Artikel 115c lid 9 Pensioenwet)?

283.

Kunnen de artikelen (artikel 128, artikel 130 en artikel 130a Pensioenwet) nu al vervallen voor huidige regelingen die tot 1 januari 2027 kunnen blijven bestaan?

284.

Waarom is «schriftelijk» geschrapt in artikel 134 Pensioenwet? Is het melden van kortingen (voor huidige regelingen tot 1 januari 2027) minder belangrijk geworden?

285.

Wordt het gebruik van de parameters voor huidige regelingen in artikel 144 Pensioenwet niet te vroeg geschrapt? Of is dit bedoeld om invaren voor elk fonds mogelijk te maken?

286.

Wordt met artikel 3 bedoeld dat de parameters voor de scenarioset voor het pensioen in scenario’s in de toekomst niet meer door een Commissie Parameters wordt vastgesteld? Wie mag/gaat de parameters en scenarioset dan wel vaststellen? Of mag elk fonds dit zelf bepalen?

287.

Kunnen de statenverslagen openbaar gemaakt worden, zodat deelnemers en hun adviseurs meer inzicht in hun pensioenregeling kunnen krijgen? Indien u dit niet wilt toestaan, omdat de statenverslagen vertrouwelijke informatie bevatten, kunt u dan aangeven waar deze informatie staat en eventueel de statenverslagen openbaar maken met uitzondering van de ze informatie?

288.

Kan in artikel 150d Pensioenwet expliciet worden opgenomen dat de waardering van de inhaalindexatie en in te halen kortingen een expliciet onderdeel uitmaken van de overwegingen, de schriftelijke vastlegging en de communicatie naar de aanspraak- en pensioengerechtigden?

  • Kan hierbij ook worden opgenomen dat de prioriteit die bij invaren wordt gegeven aan de verwerking van inhaalindexatie, kortingen en compensatie afschaffing doorsneesystematiek expliciet wordt vermeld?

289.

Welke afwijkingen op individueel niveau zijn bij artikel 150n lid 4 en lid 5 Pensioenwet aanvaardbaar?

290.

In het schriftelijke antwoord op het verzoek van het Tweede Kamerlid Omtzigt staat dat het neerwaarts risico beperkt wordt tot -50%.100 Er staat niet expliciet dat dit risico dan door de andere deelnemers gedragen wordt. Past dit ook binnen het risico van de andere deelnemers en wordt bij de risicomeeting daarna gevraagd?

291.

Is een verplichte risicoblootstelling aan aandelen van meer dan 100% een verstandige manier om jongeren met financiële producten en rendementen te laten kennismaken? Hoe voorkom je de promotie van beleggen met geleend geld door derden als je pensioenfonds dit ook doet?

292.

40-Plussers mogen wel de schade betalen aan jongeren als het mis gaat maar krijgen geen opbrengsten. Het opheffen van de leenrestrictie is dan ook per definitie nadelig voor alle 40-plussers. Deelt u deze zienswijze?

293.

Hoe groot is dit welvaartsverlies voor 40-plussers (rekening houdend met een populatie vanaf 21 jaar)? Hoe wordt dit verlies gecompenseerd, als dat niet mag uit overrendement (ex ante herverdeling) en niet kan uit de solidariteitsreserve, omdat die niet altijd de benodigde waarde heeft?

294.

Pensioenen die op nul worden gesteld zijn funest voor het vertrouwen in het pensioensysteem. Is het daarom niet beter om de leenrestrictie niet op te heffen?

295.

Is er in dit verband een onderbouwing van de door de regering voorgestelde 150%?101 Zo ja, kunt u die verstrekken?

296.

In uw antwoord staat dat de huidige rente hoog is. Vindt u de huidige rente echt hoog? Ook vanuit historisch perspectief en toekomstverwachting gezien?

297.

Heeft u kennisgenomen van het Position paper voor de deskundigenbijeenkomst van 14 februari van Seniorennetwerk Nederland van Rob de Brouwer?102

298.

Ondanks omvangrijke beleggingswinsten werden pensioenen niet geïndexeerd en kortingen uitgevoerd. Klopt het dat de oorzaak van de zogenoemde onhoudbaarheid van het huidige stelsel de keuze is voor een rekenrente, die niet is gebaseerd op de Europese richtlijn, maar op verondersteld marktgedrag van pensioenverplichtingen, waarvoor geen markt bestaat? Waarom is de oplossing niet gezocht in aanpassing van de rekenrente?

299.

Klopt het dat het nieuwe stelsel in feite neerkomt op gedwongen deelname aan een beleggingsfonds maar dan met veel meer verplichtingen jegens de andere «aandeelhouders» in het fonds?

300.

Het intrekken van het individueel bezwaarrecht zal leiden tot veel civiele rechtszaken tegen het invaren, het toewijzen van het individuele vermogen uit het collectieve vermogen van het fonds.

  • a. Klopt het dat ernstige overbelasting van de rechtspraak ontstaat? Klopt het dat ook de fondsen zullen worden gedaagd in die civiele procedures? Klopt het dat het ontbreken van evenwichtige belangenafweging een ernstige hindernis is?

  • b. Klopt het dat uit een recente enquête van DNB blijkt dat zowel de complexiteit als de risico’s van de systeemtransities die nodig zijn voor van het nieuwe stelsel zeer hoog zijn?

301.

Klopt het dat de rendementstoedeling bij rentesprongen zeer ingewikkeld is en niet uit te leggen?

302.

Klopt het dat zelfs de regering haar eigen voorstellen niet kent, zo bleek uit de ernstige fouten die zij maakte bij de berekeningen van vooruitzichten van verhogingen bij gepensioneerden?

303.

Klopt het dat de hoogte van het persoonlijk vermogen voor gepensioneerden en oudere actieven wederom worden aangepast met bewegingen van de rente via het beschermingsrendement? Klopt het dat bovendien overrendementen ongelijk worden verdeeld volgens het principe van life cycle beleggen, waarbij gepensioneerden relatief minder krijgen toebedeeld?

304.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van KBO Brabant van 22 april 2022 dat als bijlage bij dit paper van 14 februari is gevoegd?103 Klopt het dat er op geen enkele wijze is geluisterd naar de storm van protest en kritiek op de WTP? Deelt u de zienswijze dat het schrappen van bezwaarrecht voor de Raad van State een showstopper had moeten zijn?

305.

Klopt het dat het grote probleem in het huidige stelsel, de rekenrente is, die al 14 jaar indexatie van pensioen(opbouw) in de weg staat, en dat dit met de WTP niet wordt opgelost?

306.

Klopt het dat gezien de enorme pensioenerfenis die wij voor jongere generaties hebben klaargezet, het niet uit te leggen is aan oudere generaties dat het geld er niet is?

307.

Klopt het dat dit kabinet «de risico’s voor de volgende generaties veel zwaarder meeweegt dan de pijn van de huidige generatie gepensioneerden»104?

308.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van DNB van 14 februari?105

309.

Deze leden vragen of u aan DNB wilt vragen of zij denken dat de oplopende renteafdekking (van 40% naar 60% in de afgelopen 6 jaar) zal doorzetten in de WTP?

310.

Bent u het eens met deze leden dat de ouderen vrijwel volledig gehedged worden en aangezien bij die groep verreweg het meeste kapitaal zit, zal de gewogen renteafdekking toenemen? Wilt u maatregelen nemen om dit alsnog te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

311.

Er zijn diverse pensioenfondsen die in 2022 meer dan 30% aan vermogen hebben verloren door de (te) grote rentehedge. Zit daar het DNB-pensioenfonds ook bij? Wat was bij dat fonds precies de vermogensschade van rente afdekking in 2022?

312.

Klopt het dat als de rente naar 4% stijgt DNB vermoedelijk de helft van zijn pensioenvermogen kwijt zal zijn. Goed voorbeeld doet goed volgen! Wilt u DNB vragen of dat klopt?

313.

Heeft u kennisgenomen van het Deskundigen paper van APG van 14 februari 2023?106

314.

APG wil voorkomen dat er als gevolg van stapeling van risico’s aan het eind van de implementatietermijn een opeenhoping kan ontstaan van fondsen die pas in 2027 over kunnen. Hoe wilt u die stapeling voorkomen, door de termijn nu al te verlengen?

315.

Bent u het eens met APG dat op deze wijze de WTP niet uitvoerbaar is?

316.

Klopt het dat anders het individuele pensioenvermogen in box 3 belandt? Hoe voorkomt u dat?

317.

Heeft u kennisgenomen van het deskundigen paper van professor Van Meerten van 14 en 21 februari?107 Wat vindt u van de stelling van Van Meerten dat als fondsen besluiten tot invaren, te verwachten is dat er veel procedures komen die op aantasting van het eigendomsrecht zien? Bent u hierop voorbereid?

318.

Wat vindt u van de suggestie van Van Meerten dat als fondsen besluiten tot invaren, de oude rechten worden afgezonderd middels de pensioenbewaarder?

319.

Klopt het dat Achmea de kosten van de compensatielast heeft geschat tussen 2,8% en 24,4% van het pensioenvermogen?

320.

Bent u het eens met de opvatting van deze leden dat dit een herverdeling van pensioenvermogen van oud naar jong zou betekenen?

321.

Erkent u dat gepensioneerden de hele cyclus als werknemer, van jongere tot oudere werknemer, al hebben doorlopen? Dan moet u toch ook erkennen dat gepensioneerden keurig 40 jaar de correcte premie hebben betaald en dus niet mogen opdraaien voor de compensatie die wordt veroorzaakt door een premieprobleem tussen jongere en oudere werkenden, waar ouderen buiten staan?

322.

Klopt het dat er (ongeveer) 20 miljoen pensioenovereenkomsten zijn?

323.

Klopt het dat per dossier de controle 80 administratieve uren kost, met een totaal van 1,6 miljard manuren?

324.

Klopt het dat de vele procedures die Van Meerten verwacht via het EU-handvest direct aan de rechter – eventueel in kort geding – worden voorgelegd?

325.

Wat vindt u van de opvatting van Van Meerten dat hoewel deelnemers zich nog op het Europese eigendomsrecht kunnen beroepen (pensioen is immers een eigendomsrecht) het rechtsstatelijk niet fraai is om deelnemers nagenoeg elk bezwaarrecht tegen invaren te ontzeggen?

326.

Welke concrete rechten zitten vast aan het «hoorrecht»? Bent u het met deze leden eens dat het recht om gehoord te worden slechts een doekje voor het bloeden is?

327.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van professor L. Bovenberg van 14 februari?108

328.

Bent u het met deze leden eens dat het idee om verschillende deelnemers verschillende risico’s te laten dragen leuk is voor een academische studie, maar in de praktijk veelal op een ramp is uitgedraaid. Zie de ervaringen van de 401K producten in de VS?

329.

Professor L. Bovenberg stelt dat de rekenrente discussie teneinde is. Bent u het met deze leden eens dat deze discussie zeker niet teneinde is? Immers de gespaarde vermogens moeten op enig moment worden omgezet in pensioenaanspraken. Daar heb je linksom of rechtsom, toch altijd een rekenrente, discontovoet of een projectierendement voor nodig?

330.

Bent u het met Professor L. Bovenberg eens dat de inflatiebescherming voor ouderen onvoldoende zal zijn? Erkent u dat de hoop dat de Nederlandse staat dit oplost illusoir is?

331.

Wat vindt u van het idee van L. Bovenberg, om de transitie met enige terugwerkende kracht door te voeren? Is dat niet wereldvreemd? Klopt het dat hij voor een optimale risicodeling (althans in zijn ogen) de bestaande rechten van deelnemers in de transitie wil gaan herverdelen?

332.

Bent u het met deze leden eens dat dit juridisch helemaal niet kan?

333.

Erkent u dat L. Bovenberg samen met Netspar bij voorkeur het gehele pensioenvermogen willen meenemen en de bestaande regeling willen sluiten?

334.

Bent u het met deze leden eens dat zij een complete herverdeling van het bestaande pensioenvermogen willen doorvoeren hetgeen mensen simpelweg van hun pensioenvermogen beroofd? Bent u het eens met deze leden dat deze inzet los staat van de werkelijkheid?

335.

Actuaris A. Joseph acht de solidariteitsreserve erg laag, tot maar bijvoorbeeld 3–4%. Dat alleen is toch nooit genoeg om de grote verplichtstelling te rechtvaardigen?109

336.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van Professor Lutjens van 21 februari?110

337.

Lutjens noemt een aantal kenmerken om de «solidariteit» te rechtvaardigen. Hoe komt hij volgens u aan deze opsomming? Uit het arrest Albany komen immers slechts een aantal voorwaarden voort waarbij domeinafbakening en ringfencing niet zijn genoemd door het Hof.111

338.

In de opsomming lijkt Lutjens de grote en de kleine verplichtstelling te verwarren, want de elementen die Lutjens noemt, kunnen ook door andere spelers in de 2e pijler worden uitgevoerd. Deelt u deze zienswijze? (Bijvoorbeeld een PPI kent de Assumed Payment Method, waardoor je toch pensioen opbouwt al draagt de werkgever niets af).

339.

Lutjens gaf aan dat in de literatuur er geen bezwaren zijn de verplichtstelling naar de regeling te verhangen. Hoe kijkt de regering hier nu tegenaan?

340.

Lutjens stelt dat artikel 17 EU-Handvest geen individueel bezwaarrecht kent. Deze stelling is toch onjuist? Een individu kan toch direct het pensioenfonds of het interne toezicht (persoonlijk) aansprakelijk stellen als het eigendomsrecht wordt geschonden.

341.

Als het essentiële karakter in de inhoud ligt, zoals Lutjens stelt, waarom is het dan verboden om opgebouwde rechten aan te tasten? Alom in de rechtspraak en de literatuur is immers aangenomen dat het veranderen van DB naar DC onder artikel 20 PW valt.

342.

Lutjens stelt: «bij het eigendomsrecht gaat om de vermogenswaarde»112. Waar blijkt dit uit? Nationaal is dit dus niet zo, want het wijzigingen van het karakter van de regeling valt onder artikel 20 PW.

343.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van T. Nijman?113

344.

Bent u het eens met de heer T. Nijman dat de systematiek van invaardekkingsgraden in de transitie FTK-risico’s met zich meebrengt, waardoor de dekkingsgraden lager kunnen zijn dan de invaardekkingsgraad waardoor de kortingen voorafgaand aan de transitie aanzienlijk kunnen zijn?

345.

Klopt het wat de heer T. Nijman zegt: «Dit is een gevolg van de beleidskeuze om «het nieuwe stelsel niet bij aanvang te belasten met een erfenis uit het huidige stelsel» waardoor kortingen slechts over de (afnemende) duur van het overbruggingsplan kunnen worden gespreid. Om die kans op forse kortingen te voorkomen dient een fonds te sturen op een dekkingsgraad boven de invaardekkingsgraad hetgeen conflicteert met de maatschappelijke druk om nu al eerder te indexeren, vooruitlopend op het nieuwe stelsel»114. Wat vindt u van deze regels, in het licht van de opmerkingen van de heer Nijman?

346.

Erkent u dat dit een vorm van sparen is voor WTP? Is dat rechtvaardig gegeven het feit dat er grote indexatie achterstand is?

347.

Bent u het eens met de heer T. Nijman: «Ondanks de nadruk bij het beschrijven van de doelstellingen van de WTP op «koopkrachtig pensioen» is de insteek in de WTP primair nominaal. Er kan in de WTP eerder geïndexeerd worden, maar de hoogte van de inflatie speelt daarbij geen directe rol»115. Erkent u dat dit dus ook geen koopkrachtig pensioen is? Indien nee waarom niet?

348.

Erkent u dat de reële ambitie wel de kern van het mislukte pensioenakkoord was. Was dat een beter stelsel dan WTP?

349.

Wat vindt u van de volgende suggestie van de heer T. Nijman: «Als koopkrachtbehoud van de uitkering wordt beoogd ligt het voor de hand het werken met reële projectierendementen en reële beschermingsrendementen toe te staan en zo te voorkomen dat bij oplopende inflatieverwachtingen de verwachte koopkrachtontwikkeling negatief wordt»116.

  • a. Waarom ontbreekt deze reële benadering voor het beloofde doel van koopkrachtig pensioen?

  • b. Erkent u dat de WTP in dit verband de belofte van een koopkrachtig pensioen verbreekt? Erkent u dat de grondslag onder de WTP weggevallen is? Zo nee waarom niet?

350.

Erkent de regering dat bij het pensioenakkoord van juni 2019 door de sociaaleconomische Raad wordt gesproken van uitzicht op een koopkrachtig pensioen?117

351.

Kan de regering aangeven op welke manier dat koopkrachtig pensioen wordt behaald?

352.

Tot welk inflatieniveau is normaliter een koopkrachtig pensioen haalbaar?

353.

Ziet de regering een risico boven de 35 procent zakelijke waarden voor gepensioneerden als onwenselijk, nu het projectierendement op dat niveau is gemaximeerd?

354.

Enerzijds stijgt de rente en anderzijds heeft de commissie parameters het voorziene rendement op zakelijke waarden verlaagd. Klopt het dat de hoogte van het overrendement daarmee flink lager komt te liggen? Zo ja, wat betekent dat voor de koopkracht van het pensioen?

355.

In het huidige systeem heeft een stijgende rente een positieve invloed op het pensioen omdat de dekkingsgraad stijgt. Een stijgende rente is in beginsel echter ongunstig voor het rendement op zakelijke waarden. Bij een veronderstelde relatie tussen rente en inflatie, beaamt de regering dan dat verhoging en verlaging van pensioenen geen relatie met de inflatie lijken te hebben?

356.

De regering heeft eerder berekeningen opgeleverd waarin het nieuwe pensioencontract koopkrachtiger is dan het huidige ftk. Kan de regering die vergelijking ook laten zien als in het huidige ftk het «genoeg=genoeg»-principe wordt losgelaten?

357.

Kan de regering ook een vergelijking laten zien tussen het nieuwe pensioencontract en het transitie-ftk/AMvB motie Van Dijk?118

358.

Kan de regering uiteenzetten waarom in het transitie-FTK wordt vastgehouden aan de regels met betrekking tot inhaalindexatie?

359.

Ziet de regering ook dat de achterstanden bij een flink aantal pensioenfondsen fors zijn opgelopen? En kan zij aangeven hoe groot de orde van achterstand per groep fondsen (vijf procent, tien procent, twintig procent, etc.) is met het bijbehorende aantal actieve en gepensioneerde deelnemers?

360.

Onderkent de regering dat de indexatie-achterstand per generatie verschilt en dat (bijna-)gepensioneerden de volle last dragen?

361.

Onderschrijft de regering dat oudere gepensioneerden wel de pijn van het oude stelsel ondervinden, maar de vruchten van het nieuwe stelsel na 2027 nauwelijks zullen proeven?

362.

In het nieuwe pensioencontract vervalt het «genoeg is genoeg»-uitgangspunt. Is het dan niet logisch om ook tijdens het transitie-FTK dat principe te laten vallen, met behoud van de plicht aan pensioenbesturen om het evenwicht tussen generaties te bewaren?

363.

De regering heeft in een eerder stadium opgenomen dat verenigingen van gepensioneerden een adviesrecht zouden krijgen bij invaren als tegenwicht tegen het opschorten van het individueel bezwaarrecht. Waarom is dat adviesrecht vervallen?

364.

Bij de internetconsultatie voor de WTP hebben verschillende rechtsgeleerden, onder wie Maatman c.s., geconstateerd dat het huidige hoorrecht onvoldoende compensatie voor het opschorten van het individuele bezwaarrecht is.119 Wat heeft de regering met die kritiek gedaan?

365.

Is de regering van mening dat het hoorrecht onderdeel dient te zijn van het iteratieve proces tussen sociale partners en pensioenfondsbestuur en niet alleen een beoordeling achteraf? Is de regering het eens met de opvatting dat een vereniging van gepensioneerden in het geval sociale partners niet dan wel onvoldoende met haar in het kader van het hoorrecht naar voren gebrachte argumenten heeft gedaan dan wel daar niet of onvoldoende gemotiveerd op heeft gereageerd het recht heeft een juridische procedure te starten?

366.

Volgens het wetsvoorstel dient een vereniging van gepensioneerden of slapers tenminste duizend (gepensioneerde?) deelnemers te vertegenwoordigen. Op welke wijze moet een vereniging dat aantonen? Is de regering van mening dat een anonieme run van NAW-gegevens daartoe een geëigende methode is en dat pensioenfondsen verplicht dienen te zijn om die run uit te voeren?

367.

Is de regering bereid om een juridische procedure en de daarmee gepaard gaande escalatie te voorkomen een tussenstap in te voegen in die zin dat de in het wetsvoorstel voorziene transitiecommissie kan worden ingeschakeld?

368.

Is de regering met onze fractie van mening dat ook een geleding van het verantwoordingsorgaan die van mening is dat het pensioenfonds onvoldoende met haar advies heeft gedaan de mogelijkheid heeft zich tot de Ondernemingskamer te wenden?

369.

Hoe ziet de regering de «klantenreis» van de deelnemer bij het invaren?

370.

Welke informatie gaat de deelnemer krijgen en welke transparantie moeten pensioenfondsen geven in de manier waarop de berekening van het persoonlijk pensioenvermogen is gebaseerd?

371.

Waar kunnen deelnemers terecht als zij vragen hebben over die berekening?

372.

Waar kunnen deelnemers terecht als zij de uitkomst van de berekening betwijfelen?

373.

Waar moeten deelnemers uiteindelijk terecht als zij bezwaar maken tegen de berekening?

374.

Is er überhaupt capaciteit genoeg om de deelnemers tijdig te informeren? Er zijn immers bijna 20 miljoen pensioenvermogens te bepalen.

375.

In eerder debatten in de Tweede Kamer is aandacht besteed aan de hoeveelheid te verwachten rechtszaken rond het invaren. Maar kan de regering ook aanduiden wat de invloed van die rechtszaken is op de invoering van het nieuwe pensioencontract bij individuele pensioenfondsen?

376.

Als het collectieve pensioenvermogen eenmaal is verdeeld over persoonlijke pensioenvermogens is er geen weg meer terug. Doet een pensioenfondsbestuur er dus niet goed aan om het daadwerkelijke invaren en dus de overgang naar het nieuwe pensioencontract uit te stellen totdat de juridische procedures tot een definitief oordeel hebben geleid?

377.

Gezien de tijd die deze procedures, wellicht tot in Europa, kunnen vergen, is 2027 dan een passende invoerdatum?

378.

Is de regering van mening dat ook een gesloten fonds de keuze moet hebben wel of niet in te varen?

379.

Wanneer verschijnt de eerder toegezegde «handreiking gesloten fondsen» die onder meer aangeeft op basis van welke procedure de hiervoor bedoelde keuze kan worden gemaakt als werkgever en/of sociale partners nalaten een dergelijke keuze te maken?

380.

De WTP gaat uit van individuele pensioenvermogens tot en met de uitkeringsfase. Een individuele rekening waaruit het pensioen wordt betaald raakt in principe leeg als de deelnemer langer leeft dan het gemiddelde. Daarom moeten de overgebleven vermogens van de overleden deelnemers ieder jaar worden herverdeeld over de nog levende deelnemers. Hoewel in de memorie van toelichting voortdurend wordt herhaald dat er geen herverdeling van vermogens mag zijn, is voortdurende herverdeling de enige manier om een pensioensysteem werkend te krijgen. Individuele vermogens in de opbouwfase komen in veel systemen voor, individuele vermogens in de uitkeringsfase vrijwel nergens. In de memorie van toelichting wordt niet uitgelegd waarom deze afwijkende keuze is gemaakt. Wat is het nut van individuele pensioenrekeningen in de uitkeringsfase?

381.

Waarom wordt een systeem van individuele pensioenrekeningen in de uitkeringsfase in het buitenland vrijwel nergens toegepast?

382.

In het flexibele contract is een collectieve uitkeringsfase mogelijk waarbij het risico weer van de individuele deelnemer terug bij het fonds wordt gelegd. Waarom is dit in het solidaire contract niet mogelijk gemaakt?

383.

Volgens het amendement Palland120 is het mogelijk in het solidaire contract tot gelijke verhogingen van alle deelnemers te komen hoewel dit tot een herverdeling van het vermogen tussen de deelnemers leidt. Deelt u deze zienswijze?

384.

Wat is de zin van het bijhouden van individuele pensioentegoeden van de deelnemers als deze tegoeden toch jaarlijks worden herverdeeld om gelijke verhogingen mogelijk te maken?

385.

Waarom is het nodig om de gepensioneerden nog op te delen in leeftijdscohorten van 5 jaar als hun vermogens vervolgens weer onderling worden herverdeeld?

Waarom wordt niet dezelfde methode als in het flexibele contract, nl een collectief vermogen in de uitkeringsfase, gebruikt? Wat is het doel van deze nodeloze complicatie?

386.

Volgens het amendement Palland mag deze herverdeling alleen tussen de gepensioneerden onderling plaatsvinden. Heeft dit tot gevolg dat het vermogen van de gepensioneerden afgescheiden moet worden van dat van de actieve deelnemers?

387.

Het lange termijn reële rendement van zakelijke waarden blijkt boven de 5% te liggen, dat van obligaties ligt onder de 2%. Op langere termijn biedt het extra rendement op aandelen genoeg compensatie voor het grotere risico op korte termijn. Voor een optimaal pensioen zou daarom veel moeten worden belegd in aandelen met risicodeling over zoveel mogelijk deelnemers en stevige buffers om het risico op te vangen. In de WTP wordt gekozen voor individuele potjes, dus minder risicodeling, en kleine buffers, en daardoor de noodzaak om risico vrij te beleggen.

  • a. Waarom wordt gekozen voor een strategie die in strijd is met de economische theorie?

  • b. Hoeveel rendementsverlies ontstaat er of kan er ontstaan door het opdelen in individuele potjes en het risico arm beleggen? Deelt u de zienswijze dat dit specifieke doch omvangrijke risico in de WTP wordt genegeerd?

388.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is geantwoord: «Met de risicodelingsreserve is het mogelijk om intergenerationele risicodeling toe te voegen, schommelingen in pensioenuitkomsten te dempen en kunnen niet-verhandelbare risico’s (zoals het macro-langlevenrisico) worden gedeeld. Deze verbreding van het risicodraagvlak levert welvaartswinst op»121.

  • a. Als verbreding van het risicodraagvlak welvaartswinst oplevert, waarom is in de WTP dan gekozen voor het verkleinen van het risicodraagvlak door het opdelen in individuele potjes?

  • b. Als verbreding van het risicodraagvlak welvaartswinst oplevert, waarom is in de WTP dan gekozen voor het verkleinen van het risicodraagvlak door het opdelen in cohorten?

389.

Volgens de Pensioenwet moeten de pensioenrechten op marktwaarde gewaardeerd worden. De DNB stelt dat dit betekent dat de risicovrije rente als discontovoet gebruikt moet worden. De afgelopen jaren zijn een aantal pensioenfondsen overgenomen door een verzekeraar (Henkel, Nielsen, Atradius). Hierbij is gebleken dat deze verzekeraars een veel hoger disconto rekenen zodat bij deze fondsen bij de overnames de achterstallige indexatie verleend kon worden. Ook werd er bij Henkel een vaste gegarandeerde jaarlijkse indexatie toegezegd.

  • a. Zijn pensioenuitkeringen volgend de huidige wet gegarandeerd? Zo ja, waarom staat er dan in de wet onder welke voorwaarden de uitkeringen verlaagd kunnen worden? Zo nee, waarom moet de risicovrije rente als disconto gebruikt worden als de pensioenen niet risicovrij zijn?

  • b. Als volgens de wet de pensioenen op marktwaarde gewaardeerd moeten worden, waarom zijn dan de rekenregels van de DNB leidend, terwijl de DNB nog nooit een pensioenfonds heeft overgenomen of verkocht? Waarom worden niet de waarderingen gebruikt die werkelijk in de markt tussen partijen tot stand komen?

  • c. Vanaf de invoering van de pensioenwet tot 2007 werd een vaste rekenrente gehanteerd. Hoe vaak en in welke gevallen zijn pensioenfondsen hierdoor in die periode van meer dan 50 jaar in de problemen gekomen?

  • d. Wat was de reden voor het invoeren van de variabele risicovrije rekenrente in 2007?

  • e. Voor 2007 hadden de pensioenen geen renterisico omdat er een vaste rekenrente werd gebruikt. Na 2007 is er ineens een renterisico door het gebruik van de variabele rekenrente.

    Bestaat het renterisico wel in reële economische termen als het blijkbaar vooral door de toezicht regels wordt bepaald?

390.

In het solidaire contract wordt het beleggingsrendement ongelijk verdeeld over de deelnemers.

  • a. Is de regering het er mee eens dat dit een belangentegenstelling tussen de deelnemers creëert omdat alles wat de ene leeftijdsgroep meer ontvangt, ten koste gaat van andere leeftijdsgroepen?

    Wordt deze belangentegenstelling bewust gecreëerd? Zo ja, waarom?

  • b. Het mechanisme van beschermings- en overrendement leidt ertoe dat bij renteveranderingen het ene leeftijdscohort een positief, en het andere een negatief rendement krijgt toebedeeld. Zal dit er niet toe leiden dat de deelnemers denken dat zij het pensioen van de andere leeftijdscohorten moeten betalen?

  • c. Verwacht de regering dat de deelnemers die ongelijke verdeling van het rendement zullen accepteren terwijl zij op individueel niveau daar geen enkele keuzevrijheid in hebben?

  • d. Hoe moeten de pensioenfondsen het aan de deelnemers uitleggen als er sterk verschillende rendementen per leeftijdscohort uitkomen?

  • e. Heeft het ministerie voorbeeldberekeningen gemaakt met verschillende scenario’s met leeftijdscohorten van 5 jaar en rentesprongen? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?

391.

Via het mechanisme van beschermings- en overrendement heeft een verandering van de risicohouding van het ene leeftijdscohort ook gevolgen voor de rendementstoewijzing van de andere cohorten. Is deze kruiskoppeling bedoeld en gewenst?

  • Hoe wordt bij het bepalen van de risicohouding per leeftijdscohort rekening gehouden met het feit dat de risicohouding van het ene cohort gevolgen heeft voor het risico dat een ander cohort loopt?

392.

Deelnemers moeten bij het invaren tenminste 95% van de technische voorziening volgens de huidige FTK-regels meekrijgen.

  • a. Klopt het dat voor een deelnemer van 35 jaar de omvang van deze technische voorziening sterk afhangt van de rentestand op het invaar moment?

  • b. Klopt het dat voor deze deelnemer het bedrag dat hij in de persoonlijke pensioenpot mee krijgt bij 1% renteverandering ongeveer 40% hoger of lager uitvalt?

  • c. Klopt het dat het resultaat van het invaren in sterke mate afhangt van het rentebeleid van de ECB in het jaar van invaren?

  • d. Kan de regering aangeven hoe sterk dit effect is voor deelnemers van 25 tot 65 jaar? Graag beantwoording in stappen van 5 jaar.

393.

Kan de regering aangeven wat het effect op het invaren zal zijn als de ECB kort voor het invaren de rente met 0,25%, 0,5% of 1% verhoogt of verlaagt?

394.

Kan de regering uitleggen waarom bij een langetermijn product zoals pensioen de resultaten zo sterk afhangen van de dagrente?

395.

Na het invaren is het fondsvermogen verdeeld in individuele potjes. Als er fouten gemaakt worden bij het verdelen van het vermogen bij het invaren, hoe worden die dan hersteld? Er is immers geen gezamenlijk vermogen meer.

396.

Het pensioenvermogen is bijeengebracht ter dekking van de opgebouwde pensioenrechten. Mag bij het invaren dit vermogen geheel of gedeeltelijk aan andere doelen worden besteed?

397.

Bij het invaren moet het pensioenfonds bepalen hoeveel de deelnemers er, inclusief toekomstige opbouw, op voor- of achteruitgaan vergeleken met de huidige wet en zo mogelijk compensatie bieden voor de verschillen.

  • a. Waarom wordt van de nieuwe wet verwacht dat die dezelfde uitkomsten heeft als de huidige wet?

  • b. Als de pensioenuitkomsten hetzelfde moeten zijn als de huidige wet, waarom is er dan een nieuwe wet nodig?

  • c. Volgens artikel 20 van de Pensioenwet worden bij een wijziging van de pensioenovereenkomst, de voor de wijziging opgebouwde rechten en aanspraken niet gewijzigd. Wordt bij het invaren aan deze eis voldaan?

  • d. Is invaren van het bestaande pensioenvermogen nodig om de financiering van het nieuwe stelsel rond te krijgen?

398.

Volgens de huidige wet kunnen achterstallige indexaties nog uitgekeerd worden als de dekkingsgraad hoog genoeg is.

  • Klopt het dat deze voorwaardelijke rechten allemaal worden weggestreept bij het invaren in het nieuwe stelsel? Is hier sprake van onteigening van de voorwaardelijke rechten zonder enige compensatie?

399.

Volgens de MvT122 heeft het afschaffen van het doorsnee systeem tot gevolg dat de generatie van 40 tot 60 jaar in de toekomst minder pensioen op kan bouwen dan in het huidige systeem, en daarvoor gecompenseerd moet worden. Die compensatie mag uit het pensioenvermogen van de fondsen betaald worden. Ongeveer de helft van het pensioenvermogen is nodig voor de financiering van de pensioenrechten van de groep 40 tot 67 jaar.

  • a. Is er volgens de regering wel sprake van compensatie als die voor minstens de helft door deze groep zelf wordt betaald uit het eigen pensioenvermogen en ten koste van de achterstallige indexatie?

  • b. Waarom moeten de gepensioneerden meebetalen aan het afschaffen van het doorsnee systeem terwijl zij hier geen voordeel van hebben gehad omdat ze de hele cyclus van jong naar oud hebben doorgemaakt?

  • c. Op grond waarvan mag het pensioenvermogen, dat is opgebouwd om de huidige pensioenaanspraken te financieren, gebruikt worden om gratis extra pensioenrechten aan een beperkte groep deelnemers te geven?

400.

De compensatie voor het afschaffen van het doorsnee systeem moet ook worden toegekend aan nieuwe werknemers die op het tijdstip van invaren geen deelnemer aan het pensioenfonds waren? Op grond waarvan mag het pensioenvermogen, dat is opgebouwd om de huidige pensioenaanspraken te financieren, gebruikt worden om gratis extra pensioenrechten aan deze nieuwe toetreders te geven?

401.

Door het systeem van life cycle-beleggen daalt het verwachte toekomstig rendement op het pensioenvermogen van de oudere deelnemers en gepensioneerden. Hebben deze deelnemers ook recht op compensatie voor het verlaagde pensioenperspectief dat hieruit voortkomt? Zo nee, waarom niet?

402.

Er is ook gesteld dat er door het afscheiden van het vermogen van de gepensioneerden in de individuele potjes, voor de overige deelnemers meer in aandelen belegd kan worden met een hoger rendement. Als het verwacht rendement voor de groep 40 – 60 jaar omhooggaat door een ander beleggingsbeleid, waarom is dan nog compensatie voor het afschaffen van het doorsnee systeem nodig?

403.

In 2015 is de benodigde dekkingsgraad voor indexatie verhoogd van 105% naar 110% en is ook het toekomst bestendig indexeren ingevoerd. Dat leidde tot een aanzienlijke verlaging van de mogelijkheden de pensioenrechten te indexeren en dus ook tot lagere pensioenen. Waarom was het toen niet nodig om de deelnemers daarvoor compensatie te geven?

  • Waarom is nu dan wel compensatie nodig voor verminderde pensioenvooruitzichten?

404.

Life Cycle-beleggen is een theorie die bedoeld is voor individuele besparingen. Volgens deze theorie moet het beleggingsrisico verlaagd worden naarmate de deelnemer ouder wordt. In het flexibele contract met een collectieve uitkeringsfase is er geen sprake van individueel pensioenvermogen maar van een uitkeringsrecht ten opzichte van een collectief vermogen. De leeftijd van de individuele deelnemer doet er dan niet meer toe.

  • Waarom moet de Life Cycle-theorie worden toegepast op een situatie waar deze theorie niet voor bedoeld is?

405.

Artikel 52 lid 2 van WTP: «De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de of gewezen deelnemer in een flexibele premieovereenkomst of in een premie-uitkeringsovereenkomst tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen».

  • a. Betekent dit artikel dat de deelnemer de mogelijkheid moet krijgen om van dag tot dag op de beurs te handelen met zijn pensioenvermogen?

  • b. Zo niet, wat is dan de betekenis van dit artikel?

406.

Volgt uit de risicohouding per leeftijdscohort hoe het fonds als geheel moet beleggen?

407.

Betekent dit voor het solidaire contract dat het deel van het vermogen per leeftijdscohort, dat onder beschermingsrendement valt, in looptijd gematchte obligaties en rentederivaten belegd moet worden?

408.

Als het fonds dit niet doet, komen de werkelijke risico’s per leeftijdscohort dan nog wel overeen met de risicohouding per leeftijdscohort?

409.

Als het fonds dit wel doet, wat is dan nog het verschil met de individuele potjes uit het flexibele contract?

410.

Als het fonds belegd in inflation linked bonds om de inflatie te compenseren, aan welke leeftijdscohorten komt dit inflatierendement dan ten goede?

411.

De Wet Toekomst Pensioenen kent 2 contracten, het solidaire en het flexibele contract. In het flexibele contract wordt er met een aantal beleggingsprofielen gewerkt. In het solidaire contract met een ongelijke verdeling van het rendement op het vermogen. Bij analyse van deze 2 modellen blijkt dat er bij iedere verdeling van het rendement in het solidaire contract, er per leeftijdsgroep een beleggingsprofiel in het flexibele contract is dat onder alle omstandigheden (rente, rentewijzigingen en aandelen rendement) hetzelfde oplevert. Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer heeft de regering al aangegeven dat er ook in het flexibele contract collectief wordt belegd.

  • a. Is de regering het eens met de bovenstaande stelling dat er bij een rendementsverdeling over de leeftijdscohorten uit het solidaire contract een beleggingsmix per leeftijdscohort in het flexibele contract is die hetzelfde doet?

  • b. Zo ja, Waarom zijn er dan twee contracten gedefinieerd die uiteindelijk hetzelfde doen? Wat is het nut van het solidaire contract als het flexibele contract op een veel inzichtelijker manier hetzelfde oplevert?

  • c. Zo nee, kan de regering haar opvattingen dan met rekenvoorbeelden onderbouwen?

412.

Volgens artikel 10a lid 2 wordt het vermogen vanaf de pensioendatum gebruikt voor de financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • Worden alle andere bestedingen van het kapitaal hiermee uitgesloten?

413.

Volgens artikel 10b lid 1 wordt het kapitaal vanaf de pensioendatum gebruikt voor de financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

  • a. Worden alle andere bestedingen van het kapitaal hiermee uitgesloten?

414.

Volgens artikel 10 b lid 3 heeft het fonds de volgende keuzes:

  • - beleggingsresultaat individueel, of collectief toedelen,

  • - levensverwachting individueel, collectief of via de risico reserve toedelen,

  • - sterfte resultaat collectief of via de risico reserve toedelen.

Volgens art 10 b lid 6 wordt hier een collectief mechanisme toegepast op een toedelingskring bestaande uit pensioengerechtigden.

  • Is het voldoende als op één van de bovengenoemde gebieden een collectief mechanisme wordt toegepast? Of moet het op alle drie de gebieden?

415.

In het flexibele contract is er sprake van een variabele of een vastgestelde uitkering. In artikel 1 Pensioenwet (definities) wordt een toeslag genoemd als een verhoging van een vastgestelde uitkering. In artikel 44a en 63b wordt gesproken over het pessimistische, het verwachte en het optimistische scenario voor een vastgestelde uitkering.

  • a. Wat wordt er nu bedoeld met een vastgestelde uitkering? Hoe variabel is de vastgestelde uitkering?

  • b. Als de uitkering nominaal constant is, waarom moet er dan opgave gedaan worden in 3 scenario’s?

  • c. Wat is de rol van toeslagen bij vastgestelde uitkeringen?

416.

Is het mogelijk in het solidaire contract aan alle deelnemers zowel 100% beschermingsrendement als 100% over rendement toe te delen? Kan de regering met rekenvoorbeelden laten zien hoe dit dan uitpakt? Is er sprake van een evenwichtige toedeling als sommige deelnemers over meer dan 100% van hun vermogen rendement krijgen toebedeeld en andere deelnemers over minder dan 100% van hun vermogen

417.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is geantwoord: «dat de solidaire premieovereenkomst ook door een andere uitvoerder kan worden uitgevoerd dan een pensioenfonds».123

  • a. Wat is de basis voor de brede verplichtstelling als de regeling net zo goed door een andere partij kan worden uitgevoerd?

  • b. Stel dat een pensioenfonds ervoor kiest de reserves alleen te vullen uit overrendement. Wat is dan nog het verschil in de opbouwfase tussen een pensioenfonds en een beleggingsfonds?

418.

Bij de verplicht gestelde regelingen wordt de solidariteits- of risicodelingsreserve genoemd. Er staat in de Wet geen minimum omvang van deze reserve.

  • a. Is met een omvang van 0,1% aan de wet voldaan? Zo nee, wat is dan de minimaal vereiste omvang van deze reserves?

  • b. Als door uitkering de reserve onder de minimumwaarde komt, wordt dan nog aan de Wet voldaan? Is deze minimumwaarde geen «dood» geld?

419.

Volgens de Wet moet de solidariteitsreserve leiden tot een gemiddeld stabielere, of hogere pensioenuitkering voor alle generaties.124 Nu zijn reserves geschikt voor het in de tijd spreiden van wisselende beleggingsresultaten.

  • Maar hoe kan een reserve leiden tot een gemiddeld beter resultaat voor alle deelnemers? Waar komt deze hogere opbrengst dan vandaan?

420.

In het flexibele contract hebben de deelnemers een shoprecht om op pensioendatum naar een andere uitvoerder over te stappen.

  • a. Waarom is dit in het solidaire contract niet toegestaan?

  • b. Wie wordt er benadeeld als een deelnemer uit de solidaire regeling, met achterlating van zijn bijdrage aan de solidariteitsreserve, overstapt naar een andere uitvoerder?

421.

Waarom mag de deelnemer zijn pensioenvermogen wel meenemen bij wisseling van werkgever en pensioenfonds, maar niet bij pensionering?

422.

Waarom zou het pensioenfonds rekening houden met de belangen van de gepensioneerden als zij toch niet weg kunnen lopen en een minderheidspositie in de besturen hebben?

423.

Het beschermingsrendement is gedefinieerd als het rendement dat nodig is voor een nominaal constante uitkering gebaseerd op de risicovrije rente.125 Het beschermingsrendement is daarmee gelijk aan de waardeontwikkeling van een pakket in looptijd gematchte staatsleningen. Omdat staatsleningen met looptijden van meer dan 10 jaar maar beperkt beschikbaar zijn worden voor deze rente afdekking doorgaans rente derivaten (swaps) gebruikt. Volgens de WTP wordt het beschermingsrendement direct aan de deelnemers toegekend en verrekend met het totaalrendement van het fonds.

  • Klopt het dat het beschermingsrendement in wezen een renteswap is tussen de oudere en de jongere deelnemers waarbij het renterisico van de oudere deelnemers bij de jongeren wordt neergelegd?

424.

Renteswaps worden doorgaans afgesloten tussen partijen die een tegengesteld renterisico hebben en die dus beiden met de renteswap hun risico verlagen.

  • Is de regering van mening dat jongere en oudere deelnemers een tegengesteld renterisico hebben en dus via een renteswap beiden hun risico kunnen verlagen?

425.

Bij gesloten fondsen zijn er doorgaans weinig jongere deelnemers. Heeft dit tot gevolg dat het solidaire contract eigenlijk niet geschikt is voor gesloten fondsen?

426.

Heeft de verdeling in beschermings- en overrendement zin bij gesloten fondsen als iedere euro die aan beschermingsrendement wordt uitgedeeld, wordt afgetrokken van het overrendement van dezelfde deelnemers?

427.

Ondernemingsfondsen hebben door groei of krimp van de onderneming nogal eens te maken met scheve verhoudingen in aantallen deelnemers per leeftijdsgroep. Dit kan tot gevolg hebben dat het renterisico van een grote groep ouderen met grote pensioenvermogens moet worden gedragen door een kleine groep jongeren met kleine pensioenvermogens.

  • Betekent dit dat het solidaire contract eigenlijk niet geschikt is voor ondernemingsfondsen?

428.

Is het de regering bekend dat renteswaps zeer risico volle producten zijn en dat het beleggingsverlies van de gezamenlijke pensioenfondsen van x00 miljard in 2022 (en wellicht nog meer in 2023?) voor een groot deel door deze renteafdekking is veroorzaakt?

429.

Is het verantwoord om dit rente afdekkingsrisico bij de jongere deelnemers neer te leggen die zich waarschijnlijk niet bewust zijn van dit risico?

430.

Wordt bij het bepalen van de risicohouding in het solidaire contract er rekening mee gehouden dat de jongere deelnemers het renterisico van de oudere deelnemers en gepensioneerden moeten dragen?

431.

Is het niet beter de renteafdekking te regelen met lang lopende obligaties en renteswaps met professionele marktpartijen die begrijpen welke risico’s ze nemen?

432.

Als de rente afdekking wordt geregeld met externe partijen, is er dan nog wel verschil tussen het solidaire en het flexibele contract?

433.

Bij de beantwoording van de vragen uit de Tweede Kamer heeft de regering geantwoord dat een reëel beschermingsrendement niet mogelijk is omdat dit tot herverdeling zou leiden.126

  • Is het de regering bekend dat er landen in Europa zijn die inflation linked bonds uitgeven zodat fondsen die hierin beleggen een reëel beschermingsrendement zouden kunnen bieden zonder dat hier herverdeling voor nodig is? Zo ja, waarom mogen fondsen hier dan geen gebruik van maken?

434.

Als fondsen het totale vermogen dat onder beschermingsrendement valt niet hebben belegd in looptijd gematchte obligaties of renteswaps dan leidt de toekenning van het nominale beschermingsrendement ook tot herverdeling van de individuele vermogens. Is dit toegestaan als de WTP bedoeld is om herverdelingen te voorkomen?

  • a. Zo ja, als herverdelingen t.b.v. een nominaal beschermingsrendement wel zijn toegestaan, waarom zijn herverdelingen t.b.v. een reëel beschermingsrendement dan ver boden?

  • b. Zo nee, Betekent dit dat fondsen verplicht zijn om het vermogen dat onder het beschermingsrendement valt met obligaties en renteswaps af te dekken?

435.

Volgens art 63a lid 3 wordt het projectie rendement in de solidaire premieovereenkomst vastgesteld op de pensioendatum en is voor alle deelnemers gelijk. In art 63a wordt afwisselend gesproken over projectie rendement en projectie rente.

  • Is dit hetzelfde? Zo ja, waarom worden er dan 2 verschillende termen gebruikt?

436.

In art 63 a lid 2 wordt voor de variabele uitkering in flexibele overeenkomst gesproken over een periodieke vaste daling of stijging. In art 63a lid 3 wordt voor de variabele uitkering in de solidaire overeenkomst gesproken over een projectie rendement. In beide gevallen wordt een grens van 35% genoemd.

  • a. Wat is de bedoeling van deze 2 artikelen?

  • b. Als ze dezelfde bedoeling hebben, waarom zijn de teksten dan zo verschillend?

  • c. Waarom is de grens van 35% nodig als de risico’s toch bij de deelnemers liggen en het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de risicohouding van de deelnemers?

  • d. Heeft de regering er geen vertrouwen in dat pensioenfondsbesturen zelf het projectierendement prudent kunnen vaststellen?

437.

Volgens artikel 63a lid 3 wordt het projectie rendement in de solidaire premieovereenkomst vastgesteld op de pensioendatum en is voor alle deelnemers gelijk.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer is gesteld dat: «hetzelfde projectierendement moet worden gehanteerd voor alle gepensioneerden. Daarbij kan eventueel wel sprake zijn van verschillende projectierendementen voor vóóraf afgebakende groepen gepensioneerden, bijvoorbeeld een hoger projectierendement voor de 67-jarigen en ouder dan voor de 77-jarigen en ouder»127.

  • a. Kan de regering uitleggen wat de woorden «hetzelfde» en «verschillend» betekenen?

  • b. Waarom staat in de wetstekst «hetzelfde» als bedoeld wordt «mogelijk verschillend»?

  • c. Op welke gronden mogen de deelnemers in verschillende groepen ingedeeld worden met een verschillend projectierendement?

438.

Blijft het gekozen projectierendement gedurende de hele pensioenperiode gelden of wordt het jaarlijks aangepast? Als het jaarlijks wordt aangepast, wat is dan de betekenis van het vaststellen op pensioendatum?

439.

Als het projectierendement wordt aangepast, heeft dat dan direct gevolgen voor de hoogte van de uitkering op basis van het nog resterende pensioenkapitaal?

440.

Volgens art 63a lid 5 moet bij een collectief toedelingsmechanisme bij de spreiding van het financieel resultaat, rekening gehouden worden met de resterende levensduur van de pensioengerechtigde.

  • Is het de bedoeling van dit artikel om gelijke aanpassingen van de uitkeringen voor alle lopende pensioenen te verhinderen? Zo ja, waarom is dit wenselijk bij een collectief mechanisme dat juist bedoeld was om tot gelijke aanpassing te komen?

    Zo nee, wat is dan de bedoeling van dit artikel?

441.

Bij het solidaire contract is herverdeling tussen de gepensioneerden onderling juist uitdrukkelijk toegestaan om gelijke aanpassing van de lopende pensioenen te bereiken. Waarom zou dit in het flexibele contract met collectieve uitkeringsfase dan niet mogen?

442.

Volgens artikel 63a lid 6 WTP is het projectierendement gebaseerd op de risicovrije rente.

  • a. Wat is de betekenis van het woord «gebaseerd»?

  • b. Is het projectie rendement gelijk aan de risico vrije rente?

  • c. In welke mate kan het afwijken van de risicovrije rente?

  • d. Welke beleidsvrijheid heeft het pensioenfonds bij het vaststellen van het projectierendement?

443.

Als het pensioenfonds hier geen beleidsvrijheid heeft, wie stelt dan het projectierendement vast?

444.

Bij de beantwoording van vragen in de Tweede Kamer heeft de regering gezegd dat bij het solidaire contract er voor het projectierendement een opslag op de risicovrije rente gebruikt kan worden zonder dat dit tot herverdeling van het vermogen leidt. Maar in het flexibele contract mag het projectierendement niet hoger dan de risicovrije rente gekozen worden omdat dat tot een herverdeling van het vermogen zou leiden.128

  • a. Kan de regering met rekenvoorbeelden aangeven waarom een hoger projectierendement in de solidaire regeling niet tot herverdeling leidt maar in de flexibele regeling wel?

  • b. Als een projectierendement hoger dan de risicovrije rente tot herverdeling leidt, leidt een projectierendement lager dan de risicovrije rente dan ook tot herverdeling? Zo ja, moet dan het gebruik van een projectierendement lager dan de risicovrije rente ook niet verboden worden?

445.

In art 63a lid 8 is er sprake van aanpassing van het projectierendement en/of de toedeling van het rendement om gelijke aanpassing van de uitkering in de solidaire regeling te bereiken. Volgens art 1 (definities) van de pensioenwet is de term «collectief toedelingsmechanisme» alleen van toepassing op de flexibele premieovereenkomst met variabele uitkering.129 Is hier nu sprake van een individueel of een collectief toedelingsmechanisme?

446.

Is er een relatie tussen de parameters zoals die zijn vastgesteld door de commissie parameters en het projectie rendement of de projectie rente? Zo ja, wat is die relatie?

447.

Een belangrijk doel van de wet is om herverdeling van pensioenvermogen te voorkomen. Als het projectierendement lager wordt vastgesteld dan het gemiddelde rendement op de beleggingen, wordt de pensioenuitkering systematisch te laag vastgesteld. Dit leidt tot een ex-ante herverdeling omdat bij overlijden het overgebleven pensioenvermogen terugvalt in het collectief.

  • Is deze herverdeling bedoeld en gewenst? Zo ja, waarom in een wet die bedoeld was om herverdeling tegen te gaan? Zo nee, wat wordt er gedaan om deze herverdeling te voorkomen?

448.

Het beschermingsrendement is gedefinieerd als het rendement dat nodig is voor een nominaal constant pensioen.

  • Wat is het nut van een nominaal constant pensioen als er geen bescherming is tegen het veel grotere inflatierisico?

449.

Volgens de WTP moet er voor de gepensioneerden vanuit worden gegaan dat minstens 65% van hun pensioenvermogen onder het beschermingsrendement valt en dus niet meer rendement oplevert dan een staatslening. Volgens de commissie parameters is te verwachten dat het rendement op staatsleningen de komende 40 jaar onder de inflatie ligt.

De afgelopen 40 jaar was de inflatie gemiddeld 2,5%, de ECB-doelstelling was 2% en de inflatie over het afgelopen jaar in de orde van 15%.

  • a. Is een koopkrachtig pensioen een doelstelling van de WTP?

  • b. Kan de regering laten zien dat koopkrachtbehoud mogelijk is onder de voorwaarden van de WTP?

450.

Een aantal landen in Europa geven inflatie obligaties uit waarin de hoofdsom bij aflossing wordt gecompenseerd voor de inflatie. Volgens de rekenregels van het solidaire contract wordt echter het extra rendement van de inflatie compensatie gezien als overrendement dat aan de jongere deelnemers ten goede komt. Inflatie bescherming voor lopende pensioenen via inflation linked bonds wordt zo onmogelijk gemaakt.

  • Waarom wordt deze vorm van inflatie bescherming in de WTP geblokkeerd?

451.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is door verschillende leden gevraagd wat de rol is van het projectierendement bij een oplopende inflatie. Bij het ene lid was het antwoord dat het projectierendement dan hoger moet worden ingesteld, bij het andere lid moest het juist lager worden ingesteld.130

  • a. Hoe moet het projectierendement worden ingesteld bij oplopende inflatie?

  • b. Kan de regering het antwoord met rekenvoorbeelden toelichten?

452.

Uit enquêtes blijkt dat pensioendeelnemers de voorkeur geven aan een pensioen dat de prijsindex volgt boven een pensioen dat de beursindex volgt.

  • Is het toegestaan om de toedelingsregels van rendement en solidariteits/ risicodelingsreserve zo te kiezen dat de lopende pensioenuitkeringen de prijsindex volgen? Zo nee, waarom mag aan deze wens van de deelnemers niet voldaan worden?

453.

Bij het risico preferentie onderzoek (RPO) lijkt het erop dat er alleen aandacht is voor het beleggingsrisico en niet voor het op langere termijn veel grotere inflatierisico. In de wet wordt risico aversie vertaald in risico vrij of risico arm beleggen in (staats)obligaties. Maar obligaties geven geen inflatie bescherming, aandelen juist wel.

Hoe kunnen deelnemers in het RPO aangeven dat zij bescherming willen tegen het inflatierisico? In het solidaire contract is het mogelijk het rendement over een groter vermogen dan de eigen inleg te ontvangen. Effectief komt dit neer op beleggen met geleend geld.

  • a. Van wie wordt dit geld geleend?

  • b. Als dit geld van de andere deelnemers wordt geleend, ontvangen die hier dan ook een rentevergoeding voor?

  • c. Als beleggen met geleend geld een goed idee is, waarom mag het pensioenfonds dan niet voor alle deelnemers beleggen met geleend geld?

  • d. Bij beleggen met geleend geld kan je meer dan de eigen inleg verliezen. Maar pensioendeelnemers mogen niet met een negatief vermogen eindigen. Wie draait op voor deze verliezen?

  • e. Bij de beantwoording van de vragen uit de Tweede Kamer heeft de regering gezegd dat het niet is toegestaan dit verliesrisico met behulp van put-opties met externe partijen af te dekken.131 Waarom is dit niet toegestaan? Is het pensioenfondsen helemaal verboden om in opties te beleggen?

  • f. De dekking van het verliesrisico door de andere deelnemers kan ook als een put-optie worden gezien. Wordt hiervoor een optiepremie betaald door de leeftijdscohorten die met geleend geld beleggen aan de cohorten die de lening verstrekken? Zo nee, waarom niet?

  • g. De WTP had tot doel om subsidie stromen tussen deelnemers te verhinderen. Is het verstrekken van gratis leningen en (de facto) put-opties niet ook een ongewenste subsidiestroom tussen leeftijdscohorten?

454.

Bij het beleggen met geleend geld wordt een deel van het risico afgewenteld op de oudere leeftijdscohorten. Als uit de risicohouding van de oudere cohorten blijkt dat zij dit risico niet willen lopen, kan het pensioenfondsbestuur de oudere cohorten dan toch dwingen hieraan mee te doen? Zo ja, wat is dan nog de betekenis van het bepalen van de risicohouding?

455.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer over het beleggen met geleend geld heeft de regering geantwoord: «Een pensioenuitvoerder die hiervoor opteert, moet op basis van dit besluit onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is.»132

  • Moet hierbij ook onderbouwd worden hoe dit in het belang is van de deelnemers die niet zelf met geleend geld beleggen maar wel het risico van de anderen moeten dragen? Indien nee, waarom niet?

456.

Een grotere blootstelling aan het aandelenrendement kan ook bereikt worden door in opties te beleggen zonder geld te lenen van andere deelnemers. Mag het pensioenfonds in opties beleggen? Zo nee, waar staat dat in de Wet? Zo ja, is dat dan niet een betere methode dan het lenen bij de andere deelnemers?

457.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is over de leenrestrictie geantwoord: «Dit vermogen wordt ter beschikking gesteld binnen het fondscollectief. Hierdoor kan er met dezelfde premie, zelfde fondsbeleggingsbeleid, hogere rendementen worden behaald bij een gelijkblijvend fondsrisico.»133

  • a. Wat wordt er bedoeld met «fondsrisico»? In de solidaire premieregeling liggen toch alle risico’s bij de individuele deelnemers?

  • b. Er is hier toch geen sprake van een volledig «gelijkblijvend risico» voor alle groepen van deelnemers?

  • c. Kunt u toelichten hoe er bij hetzelfde fondsbeleggingsbeleid een hoger rendement kan worden behaald bij een gelijkblijvend risico?

458.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer is geantwoord: «Opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieovereenkomst is mogelijk door binnen de specifieke beleggingsmix voor een bepaald (jong) leeftijdscohort een hogere exposure dan honderd procent zakelijke waarden toe te passen».134

  • Waar komt het vermogen voor die hogere exposure dan honderd procent vandaan?

    Als het van de andere deelnemers komt, krijgen die dan over minder dan 100% van hun vermogen rendement uitgekeerd? Is er hier dan sprake van ex-ante herverdeling?

459.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer heeft de regering gezegd: «Gesaldeerd over alle generaties is het dan ook niet mogelijk om voor meer dan 100% in aandelen te beleggen».135

  • a. Mag er gesaldeerd over alle generaties wel voor meer dan 100% in obligaties belegd worden?

  • b. Mag er gesaldeerd over alle generaties voor meer dan 100% in aandelen en obligaties gezamenlijk belegd worden?

  • c. Als er voor het fonds als geheel niet meer dan 100% belegd mag worden, heeft beleggen voor meer dan 100% voor de ene deelnemer dan niet tot gevolg dat er voor andere deelnemers voor minder dan 100% belegd wordt? Kan de regering dit met rekenvoorbeelden verduidelijken?

460.

Bij het bepalen van de risicohouding ligt de nadruk op het beleggingsrisico. Op de lange termijn is het inflatierisico veel groter dan het beleggingsrisico. Risico aversie wordt in de pensioensector vertaald met risicovrij beleggen in vastrentende waarden. Maar hiermee wordt juist het inflatierisico vergroot. Van een belegging in aandelen kan eerder verwacht worden dat die de inflatie compenseert dan van een belegging in obligaties.

  • Hoe kunnen deelnemers in het risico preferentie onderzoek (RPO) aangeven dat zij vooral bescherming willen tegen het inflatierisico?

461.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer is gesteld «dat in ieder geval naar leeftijdscohort de risicohouding wordt vastgesteld. Dit geeft de mogelijkheid aan pensioenfondsen om eventueel ook binnen een leeftijdscohort de risicohouding apart vast te stellen voor bijvoorbeeld deelnemers, slapers en gepensioneerden of naar deeltijd- en voltijdsbetrekking als het pensioenfonds dit zinvol acht».136

  • a. Betekent dit dat het pensioenfonds ook aparte cohorten mag instellen op basis van bijvoorbeeld inkomen, burgerlijke staat, eigen woning bezit, opleiding, functie in de onderneming etc. Zijn er ook indelingscriteria die niet zijn toegestaan?

  • b. Hebben de deelnemers enige zeggenschap over in welke groep ze ingedeeld worden?

462.

Als uit overwegingen van eenvoud het fonds kiest voor indeling alleen op leeftijd, bestaat de kans dat de risicohouding van de deelnemers zeer heterogeen is. Het fonds wordt dan gedwongen tot een gemiddelde risicohouding en een beleggingsbeleid dat voor de meeste deelnemers niet passend is.

  • a. Hebben de deelnemers enige zeggenschap over de beslissing welke groepen er worden ingesteld?

  • b. Wat is het nut van het meten van de risicohouding als er toch een gemiddelde uit moet komen dat voor de meeste deelnemers niet passend is?

  • c. De partner van de deelnemer heeft in principe recht op de helft van het OP. Moet de partner ook geraadpleegd worden bij het bepalen van de risicohouding? Zo nee, waarom niet?

  • d. Moet bij gescheiden deelnemers ook de ex-partner in het RPO betrokken worden?

463.

In het solidaire contract dragen de jongere deelnemers het renterisico van de oudere deelnemers en gepensioneerden. Het risico voor de jongere deelnemers hangt hiermee ook af van de verhouding tussen het totale vermogen van de oudere deelnemers dat onder beschermingsrendement valt en het pensioenvermogen van de jongeren.

  • a. Hoe wordt hier bij het bepalen van de risicohouding rekening mee gehouden?

  • b. Hoe wordt hier in het Risico Preferentie Onderzoek rekening mee gehouden?

464.

Volgens artikel 54 WTP mogen ex-deelnemers die winst uit een onderneming genieten tot 3 jaar na vertrek uit de pensioenregeling weer terugkeren en de deelname voor 10 jaar vrijwillig voortzetten. Voor andere deelnemers is de vrijwillige voortzetting voor maximaal 3 jaar aansluitend aan het dienstverband mogelijk. ZZP-ers hebben nogal eens sterk wisselende inkomsten.

  • a. Kan een deelnemer van de regeling gebruik maken als hij behalve winst uit een onderneming ook inkomen uit een dienstbetrekking heeft? Waar is dit in de WTP geregeld?

  • b. Als een ex-deelnemer van deze regeling gebruik maakt, is de premie dan gebaseerd op het laatste inkomen als reguliere deelnemer of op het inkomen uit de winst in de onderneming of op het totale inkomen, inclusief een eventuele dienstbetrekking, van de ex-deelnemer? Of mag de deelnemer zelf beslissen hoeveel hij inlegt?

  • c. Hoe moet het pensioenfonds controleren of het fiscaal maximum bij de inleg niet wordt overschreden? Waar is dit in de WTP geregeld?

465.

Heeft de vrijwillige voortzetting alleen betrekking op het ouderdomspensioen (OP) of ook op het nabestaandenpensioen (NP)?

466.

Als ook het NP wordt voortgezet, wordt hiervoor dan de doorsnee premie geheven of mag het pensioenfonds de actuarieel neutrale, leeftijdsafhankelijke premie heffen?

467.

Mag het pensioenfonds de deelnemer de keuzevrijheid geven om wel of geen nabestaandendekking te verzekeren?

  • a. Als er geen keuzevrijheid is voor het wel of niet verzekeren van de nabestaandendekking, is de vrijwillige voortzetting dan nog wel aantrekkelijk voor alleenstaanden?

  • b. Is er sprake van indirecte discriminatie als de wetgeving zo in elkaar zit dat de regeling alleen aantrekkelijk is voor gehuwden/samenwonenden?

  • c. Als de vrijwillige voortzetting voor alleenstaanden niet aantrekkelijk is, en zij dus naar de commerciële 3e pijler worden verwezen, waarom is die 3e pijler dan niet ook voldoende voor gehuwden/samenwonenden?

468.

Premieregelingen worden ook door verzekeraars aangeboden.

  • a. Is er hier sprake van toezichtarbitrage aangezien de regels, o.a. voor wat de rekenrente en de reserves betreft, voor verzekeraars anders zijn dan voor pensioenfondsen?

  • b. Mag een pensioenfonds voor deze vrijwillige deelnemers de toezichtsregels voor verzekeraars hanteren?

  • c. Is er door dit verschil in regelgeving sprake van valse concurrentie?

  • d. Brengt deze valse concurrentie de verplichtstelling in gevaar?

  • e. Wat is nog de basis van de verplichtstelling als commerciële verzekeraars min of meer dezelfde premieregelingen aan kunnen bieden als de pensioenfondsen? Immers, de pensioenfondsen zijn vrij in het vaststellen van de hoogte, en de vul- en uitdeelregels van de reserves en kunnen dus ook kiezen voor alleen risicodeling, zoals verzekeraars ook doen?

469.

De WTP gaat uit van een risicoverzekering voor overlijden voor pensioendatum. De risicodekking is een percentage van het inkomen van de overleden partner (maximaal 50%). Er is geen opbouw van het nabestaandenpensioen. Op pensioendatum kan een nabestaandenpensioen worden ingekocht ten laste van het opgebouwde vermogen.

  • a. Wat is de sociale noodzaak om een 30-jarige weduwnaar zonder kinderen en met een modaal inkomen een levenslange nabestaandenuitkering te geven als zijn partner overlijdt?

  • b. Als dit sociaal noodzakelijk is, waarom heeft de overheid de ANW-uitkering voor nabestaanden zonder kleine kinderen dan afgeschaft?

  • c. Als bovengenoemde persoon zijn partner niet door overlijden maar door een scheiding zou verliezen zou hij geen uitkering ontvangen maar mogelijk zelfs alimentatie moeten betalen. Die alimentatieverplichting zou overigens tijdelijk zijn. Kan een pensioenfonds ook kiezen voor een tijdelijke overbruggingsnabestaandenpensioen voor jonge deelnemers? Zo nee, waarom niet?

  • d. Kan een pensioenfonds ook kiezen voor een vrijwillige nabestaandenpensioen- verzekering voor wie daar behoefte aan heeft?

470.

De risicoverzekering dekt een percentage van het hele inkomen, maar de pensioenpremie wordt geheven over het inkomen onder aftrek van de franchise. De premie voor de nabestaandenpensioenverzekering wordt dus afgetrokken van de betaalde pensioenpremie en is dus niet beschikbaar voor de persoonlijke vermogensopbouw.

  • a. Betekent art 17 lid 2 dat de nabestaandenpensioen-premie over het hele inkomen berekend moet worden en dus een andere grondslag heeft dan de premie voor het ouderdomspensioen?

  • b. Heeft dit tot gevolg dat het totale pensioenpremiepercentage (OP+NP) per deelnemer verschilt afhankelijk van de hoogte van het inkomen boven de franchise?

    Is het de bedoeling dat de premie NP en OP apart op de salarisstrook worden vermeld?

  • c. Is het «loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen»137 gelijk aan het verzekerde loon voor het risico van het NP?

  • d. Hoe hoog wordt de premie over het hele inkomen voor de risicoverzekering bij een nabestaandenpensioen van 50%?

  • e. Is het mogelijk om met de overlevingstafels deze premie uit te rekenen? Zo ja, kan de regering dan de resultaten geven? Zo nee, hoe moet het pensioenfonds dan vaststellen hoeveel premie hiervoor nodig is?

  • f. Mag het pensioenfonds een actuarieel neutrale, en dus leeftijdsafhankelijke premie heffen voor de vrijwillige NP risicoverzekering?

  • g. Als het pensioenfonds voor de NP-risicoverzekering een doorsnee premie hanteert, hoe groot is dan de subsidie die op die manier door de jongere en alleenstaande deelnemers aan de oudere en gehuwde deelnemers wordt verstrekt?

  • h. Volgens de opzet van de WTP behoren herverdelingen tussen deelnemers via de solidariteits- of risicodelingsreserve geregeld te worden. Wordt de risicoverzekering voor het NP nu als solidariteitselement in deze reserves ondergebracht? Zo nee, waarom niet?

471.

Het minimumjeugdloon voor 18- en 19-jarigen ligt onder de franchise.

  • a. Krijgen deze deelnemers dan een NP verzekering zonder dat zij daar premie voor betalen? Zo ja, wie betaalt die premie dan?

  • b. Of moeten zij conform art 17 lid 2 een doorsnee premie over hun hele inkomen betalen?

  • c. Krijgt de deelnemer op de jaarlijkse UPO te zien hoeveel van zijn betaalde premie niet beschikbaar is voor de persoonlijke vermogensopbouw, maar wordt gebruikt voor de risicodekking voor NP bij overlijden voor pensioendatum?

  • d. Klopt het dat met een heffing over het hele inkomen voor de NP risicoverzekering, vooral de mensen met lagere inkomens aanmerkelijk meer pensioenpremie moeten betalen dan nu het geval is?

472.

De overlijdenskans stijgt exponentieel met de leeftijd. Bij deelnemers boven de 60 jaar stijgt de kans op overlijden tot meer dan 1% per jaar. Een levenslang NP van 50% van het inkomen van de overleden partner vereist dan een premie van meer dan 10% van het bruto inkomen.

  • a. Kan de regering aangeven hoe hoog de NP premie wordt bij een NP van 50% voor deelnemers met een leeftijd van 40, 50, 55, 60,61, 62, 63, 64, 65, 66, en 67 jaar met een partner van ongeveer gelijke leeftijd? Graag apart voor mannen en voor vrouwen.

  • b. Kan de regering aangeven hoeveel van de totale premie bij een pensioenfonds met gelijke aantallen deelnemers in alle leeftijdsgroepen nodig is voor deze risicodekking op overlijden voor pensioendatum?

  • c. Eén van de doelstellingen van de WTP is het voorkomen van herverdeling van vermogen tussen de deelnemers. Wordt aan deze doelstelling voldaan als alleenstaanden wel moeten meebetalen aan de risicoverzekering voor gehuwden maar daar zelf geen compensatie voor krijgen?

  • d. Hoe groot is deze subsidie van alleenstaanden naar gehuwden vergeleken met de subsidie van jong naar oud in het doorsnee systeem die met de WTP wordt afgeschaft?

473.

Nabestaanden met jonge kinderen ontvangen ook nog een ANW-uitkering. Dit kan ertoe leiden dat het totale inkomen stijgt bij het overlijden van de partner.

  • a. Bij welk inkomen van de overleden partner en een 50% NP wordt het totaal van NP en ANW-uitkering hoger dan het inkomen van de overleden partner? Is dit effect gewenst? Zo ja, waarom?

474.

De regering heeft toegezegd dat bestaande rechten op opgebouwd NP in stand blijven. Veel pensioenfondsen hebben een regeling met een opgebouwd NP van 70% van het opgebouwde OP en een risicoverzekering voor de nog ontbrekende opbouw en de overbrugging tot pensioendatum.

  • a. Is het de bedoeling dat bij overlijden voor pensioendatum de partner zowel een NP uit het oude stelsel als uit het nieuwe stelsel ontvangt? Zo ja, waarom is dit dubbele NP nodig wenselijk?

  • b. Als dit dubbele NP nodig en wenselijk is, wat wordt er dan gedaan om te voorkomen dat de volgende generatie slechts een enkel NP ontvangt?

475.

Omdat bij overlijden voor pensioendatum het hele inkomen is verzekerd en bij overlijden na pensioendatum alleen het inkomen boven de franchise ontstaat er een groot verschil in levenslang NP bij overlijden vlak voor of vlak na pensioendatum. Bij een franchise van 16.000 euro en een NP van 50% is het verschil 8.000 euro per jaar, levenslang.

  • a. Is dit grote verschil in hoogte van het NP bedoeld en gewenst? Zo ja, waarom?

476.

De regering heeft toegezegd dat bestaande rechten op opgebouwd NP in stand blijven.

  • a. Moet het pensioenfonds hier een apart fonds, of reserve voor inrichten?

  • b. Heeft dit tot gevolg dat de administratie voor deze rechten nog 47 jaar apart bijgehouden moet worden?

  • c. Blijven deze oude rechten onder de FTK-toezichtregels vallen?

  • d. Welke risicohouding hoort er bij deze oude opgebouwde NP rechten?

  • e. Welke rekenrente moet er gebruikt worden om deze uitkeringsrechten om te zetten in een te reserveren vermogen?

477.

Het NP in de WTP is een risicoverzekering zonder opbouw.

  • a. Heeft dit tot gevolg dat de risicodekking bij een scheiding direct beëindigd wordt?

  • b. Is dit ook het geval als de overleden deelnemer nog alimentatie aan zijn ex-partner betaalt?

  • c. Als de overleden deelnemer na een scheiding met een andere partner is gaan samenwonen, is dan de nieuwe partner de enige rechthebbende op het NP, met uitsluiting van de ex-partner?

478.

Als een deelnemer op latere leeftijd in de aanloop naar pensioen korter gaat werken, wordt dan ook de risicodekking voor overlijden voor pensioendatum meteen evenredig verlaagd? Zo ja, is dit gewenst en bedoeld? Wat is de reden hiervoor? Zo nee, wat wordt er gedaan om dit te voorkomen?

479.

Als een deelnemer van de RVU-regeling gebruik maakt zonder zijn pensioen direct in te laten gaan, heeft dat dan tot gevolg dat de NP dekking is verdwenen?

480.

Kan de regering aangeven hoeveel van het pensioenvermogen nodig is voor de inkoop van het NP op pensioendatum? Graag uitwerken voor mannen en voor vrouwen, met leeftijdsverschillen van -5 jaar, -2 jaar, 0 jaar +2 jaar en +5 jaar.

  • a. Mag een pensioenfonds dit inkoop tarief baseren op de werkelijke sterftetafel?

  • b. Mag het pensioenfonds bij het inkooptarief rekening houden met het leeftijdsverschil? Mag dit apart voor mannen en vrouwen?

  • c. Als er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijdsverschil en sekse, is dan niet te verwachten dat het pensioenfonds met de slechte risico’s blijft zitten?

  • d. Mag het pensioenfonds het inkooptarief voor het NP na pensioendatum aanpassen aan het gemiddelde leeftijdsverschil van de groep deelnemers die hier werkelijk gebruik van maakt?

481.

Wordt op de jaarlijkse UPO vermeld wat het beleggingsprofiel (flexibele contract) of de regel voor toewijzing van beschermingsrendement en overrendement (solidaire contract) van de deelnemer is? Zo nee, waarom niet?

482.

Wordt op de UPO per leeftijdscohort of beleggingsprofiel vermeld wat het verwacht rendement en het verwachte risico is volgens de parameters van de commissie parameters? Zo nee, waarom niet?

483.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer heeft de regering geantwoord: «Ik ben het eens dat de exposure naar zakelijke en vastrentende waarden over de leeftijden of op basis van andere deelnemerskenmerken vóóraf helder moet zijn vastgelegd. Dat staat ook zo beschreven in het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Het collectief behaalde jaarlijkse beleggingsresultaat moet gericht naar deelnemers worden toebedeeld op basis van vóóraf vastgelegde verdeelregels, passend bij de risicohouding. Het is niet de bedoeling dat die ex ante vastgelegde verdeelregels, die onderdeel zijn van het strategische beleggingsbeleid, ieder jaar weer worden gewijzigd. Dat kan ook niet, omdat ze dan niet meer zouden aansluiten bij de vastgestelde risicohoudingen.»138

  • Betekent dit nu dat de verdeelregels in het solidaire contract omgerekend moeten worden naar de beleggingsmix van obligaties, aandelen en renteswaps die hetzelfde beleggingsresultaat oplevert? Zo nee, wat is dan de betekenis van de gele tekst?

484.

Wordt op de jaarlijkse UPO vermeld hoeveel premie er is betaald, hoeveel van die premie is gebruikt voor de persoonlijke vermogensopbouw, hoeveel voor kosten en hoeveel er is betaald voor de risicodekking voor nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum? Zo nee, waarom niet?

485.

Bij de beantwoording van de vragen in de Tweede Kamer heeft de regering geantwoord dat transparantie de solidariteit versterkt. Geldt dit ook voor de kosten van de risico NP verzekering?

486.

Wordt op de UPO vermeld hoe hoog de risicodekking voor het NP bij overlijden voor pensioendatum is? Zo nee, waarom niet?

487.

Wordt op de UPO vermeld wat het verwachte NP is bij overlijden na pensioendatum? Zo nee, waarom niet?

488.

Uit de cijfers die aan de Tweede Kamer zijn verstrekt blijkt dat de hoogte van het pensioen in het ongunstige scenario en het gunstige scenario voor een 25-jarige deelnemer wel een factor 10 kan verschillen. Het pensioen, in het goed weer scenario, kan daarbij veel hoger uitkomen dan het salaris. En in het slecht weer scenario op minder dan de helft van de huidige pensioenen. Voor een 35-jarige deelnemer kan er nog een factor 5 tussen het goede en het slechte scenario zitten. Het goed en slecht weer scenario zijn gedefinieerd als het 5% en het 95% punt van de kansverdeling. Het is dus te verwachten dat deze extremen zich met een kans van 1 op 10 voordoen.

  • a. Is de regering van mening dat deze verschillen een goed beeld geven van de werking van het WTP-pensioensysteem?

  • b. Als dit soort verschillen zich voor doen, wordt er dan ingegrepen of wordt dit geaccepteerd als de logische en gewenste uitkomst van het gekozen pensioensysteem?

  • c. Is de regering van mening dat dit soort cijfers bijdragen aan het vertrouwen in het pensioensysteem?

489.

Volgens artikel 46 lid 2 wordt bij de flexibele overeenkomst en bij de premie uitkeringsovereenkomst op verzoek van de deelnemer informatie verstrekt over het mogelijk te bereiken kapitaal en de hoogte van de uitkering

  • Waarom is dit niet van overeenkomstige toepassing op de solidaire premieregeling?

490.

Bij de beantwoording van de vragen uit de Tweede Kamer heeft de regering gezegd: «Juist allerlei vormen van intransparante herverdeling in het huidige stelsel geven allerlei complexiteit, niet alleen in de besluitvorming maar ook in de uitvoering. Het is een belangrijke winst van het nieuwe stelsel dat die complexiteit wordt weggenomen».139

  • a. Is de regering nog steeds van mening dat het nieuwe stelsel eenvoudiger is dan het oude?

  • b. Kan de regering uitleggen hoe het dan toch mogelijk is dat talloze deskundigen de wet als hopeloos complex en niet uitlegbaar beschrijven?

491.

Heeft u kennisgenomen van het position paper van de heer Sluimers?140

  • Kan de regering afzonderlijk reageren op de bezwaren tegen WTP die Sluimers noemt in zijn position paper van 21 februari 2023. De bezwaren over lage rendementen, invaren en de deelnemer?

492.

Erkent de regering dat door te veel renteafdekking in het nieuwe stelsel, net als in het huidige FTK, het rendement op termijn, zeker voor ouderen, aanmerkelijk lager zal (of kan) uitvallen?

493.

Klopt het dat de Nederlandse pensioenfondsen in de eerste 3 kwartalen van 2022 140 miljard hebben verloren op rentederivaten. Dat is ongeveer 40% van het totale verlies van 375 miljard dat in deze periode is geleden?

494.

Erkent de regering dat deze ongekende verliezen op rentederivaten voortvloeien uit de steeds toenemende rente afdekking door de pensioenfondsen?

495.

Erkent de regering dat deze renteafdekking samenhangt met de rekenrente systematiek uit het huidige FTK?

496.

Is de regering het eens met de heer Sluimers dat deze renteafdekking ook voorsorteert op het nieuwe stelsel? Zo ja welke omvang kan de renteafdekking hebben onder WTP bij stijging van de rente naar 3 respectievelijk 4 en 5%?141 Erkent de regering dat dit een grote schaduw werpt over het nieuwe stelsel?

497.

Erkent de regering dat in het nieuwe stelsel, via het zogenaamde beschermingsrendement nog meer rente zal worden afgedekt?

498.

Is de regering het eens met de heer Sluimers, die stelt dat de pensioenregeling steeds meer een lijfrenteverzekering wordt? En is de regering het ook eens met de heer Sluimers dat het een verzekering wordt, die gericht is op het waarborgen van die nominale zekerheid en niet op het beiden van een koopkrachtig pensioen? Zo ja, dat was toch niet de bedoeling? Zo nee, wat mankeert er aan zijn stelling? En kan dat uitvoerig worden uitgelegd?

499.

Is de regering het met de heer Sluimers eens dat het voorgaande nog zal worden versterkt door de life cycle-aanpak in de WTP, waardoor de gepensioneerden nog maar beperkt in aandelen mogen beleggen en vrijwel geheel aangewezen zullen zijn op het (lagere) rendement op nominaal vastrentende waarden, die geen bescherming bieden tegen inflatie?142

  • Zo ja, kan de regering uitleggen waarom zij heeft vastgehouden aan life cycle -beleggen met de slechte gevolgen voor gepensioneerden. Is er bereidheid dit te schrappen.

500.

Waaruit blijkt dat ouderen niet meer risico zouden willen lopen voor een koopkrachtig pensioen? Is dat niet een vorm van bevoogding van ouderen, van paternalisme? Is dit aantoonbaar gebaseerd op hun voorkeuren of meer op uw interpretatie van hun voorkeuren?

501.

Is de regering het eens met de heer Sluimers dat dit probleem niet kan worden ondervangen door binnen de eurozone inflatie gekoppelde obligaties aan te kopen? Het huidige aanbod van deze obligaties met acceptabele rating is immers onvoldoende. Zo nee, waarom niet?

502.

Wil de regering uitleggen waarom Nederland als eerste land probeert het bestaande pensioenvermogen van 1400 miljard in 1 grote transitie te verdelen over 10 miljoen pensioendeelnemers?

503.

Waarom is niet gekozen voor het geheel of gedeeltelijk sluiten van de bestaande pensioenregeling en het vervolgens daarnaast starten met een nieuw stelsel? Is de regering het eens met Sluimers dat dit qua uitvoering aanmerkelijk makkelijker is en veel minder risico’s oplevert voor de deelnemers. En dat ook de kosten van een dergelijke simpele aanpak lager liggen? Zo ja, waarom willen wij dan toch deze onontgonnen weg op gaan? En kan de weg terug naar het huidige stelsel- met kleine aanpassingen- ingeslagen worden? Zo nee, waarom niet?

504.

Erkent de regering dat de voorgestelde transitie niet alleen uitvoeringstechnisch kwetsbaar is, maar dat ook de waardebepaling van het opgebouwde pensioenrecht van een deelnemer een groot probleem is?

505.

Erkent de regering dat deze omzetting een hachelijke zaak is, zeker in de huidige omstandigheden? Met grote onzekerheden en een veel meer hardnekkige inflatie dan voorheen aangenomen?

506.

Erkent de regering dat de grote transitie ook arbitrair is, want in fluctuerende markten kan het veel uitmaken of je gisteren, vandaag of morgen dergelijke berekeningen maakt. Wordt erkend dat de tijdsfactor definitief bepalend is (of kan zijn) voor het start pensioen onder WTP?

507.

Erkent de regering dat het gebruik van modellen wel kan helpen, maar modeluitkomsten kunnen de fundamentele onzekerheid van zo’n transitie niet wegnemen? Immers de kalibratie van dit soort modellen wordt ontleend aan het verleden, terwijl de toekomst uitermate onzeker is. Graag een toelichting.

508.

Is de regering het met de heer Sluimers eens dat het invaren daardoor eigenlijk bij voorbaat al een tamelijk onmogelijke opgave is? Met verlies van vertrouwen en met in elk geval langlopende en verder complicerende juridische procedures.143

509.

Volgens de nieuwe pensioenwet zal het nieuwe stelsel aanmerkelijk inzichtelijker worden. Maar wie zich door de vele duizenden pagina’s parlementaire behandeling van de WTP heen ploegt, weet één ding zeker: voor de doorsnee deelnemer zal dit stelsel volkomen abracadabra zijn. In een van de position papers werd gesteld dat dit geen bezwaar zou zijn omdat de complexiteit zich toch «onder de motorkap» zou afspelen.144 Dat lijkt vanuit een oogpunt van rechtszekerheid niet verstandig. Het pensioen is veruit het grootste vermogen dat de gemiddelde Nederlandse burger heeft. Het minste dat toch wel verwacht mag worden, is dat de pensioendeelnemer snapt wat er met zijn of haar vermogen gebeurt en daar vertrouwen in heeft. Het is een eis die de overheid terecht aan financiële instellingen oplegt, maar dat geldt uiteraard ook voor financiële overheidswetgeving zelf. Bij de vele uitvoeringsproblemen waar onze overheid momenteel mee te maken heeft, doet de gedachte dat de pensioendeelnemer maar moet vertrouwen dat het allemaal wel goed komt, weinig realistisch aan. De complexiteit zal ook de pensioensector zelf raken. Voor de vele bestuurders in de pensioensector zal het er met het nieuwe pensioenstelsel niet makkelijker op worden. Veel werk derhalve aan de winkel voor alle pensioenadviseurs. Wie de kranten leest, ziet dat in deze adviessector dan ook veel enthousiasme en steun aanwezig is voor de nieuwe pensioenwet. Uiteraard zal dit de uitvoeringskosten alleen maar verder opdrijven.

  • a. Is de regering het eens met de heer Sluimers dat het nieuwe stelsel – anders dan de zij belooft – niet inzichtelijker wordt?145

  • b. Deelt u de mening dat voor de doorsnee deelnemer de WTP volkomen abacadabra zal zijn?

  • c. Bent u ook van mening dat de complexiteit van de WTP zich voor de deelnemer onder de motorkap afspeelt en derhalve minder vragen en onzekerheden oproept dan het huidige stelsel en het huidige pensioenoverzicht? Denkt u werkelijk dat u dit de komende jaren staande kunt houden?

510.

De overheid stelt eisen aan financiële instellingen, maar dat moet toch ook gelden voor de overheidswetgeving zelf, zo vragen wij?

511.

Deelt u de mening dat het kostenniveau van de WTP niet het kostenniveau van vergelijkbare beleggingsproducten bij private instellingen mag overstijgen? Is dit voor u een voorwaarde? Zo ja, kunt u dit vandaag dan ook garanderen? Zo nee, waarom niet?

512.

Is de regering het eens met de heer Sluimers dat de complexiteit ook de pensionsector zelf zal raken? Wordt zijn opvatting gedeeld dat het enthousiasme en steun voor WTP vanuit de pensioensector iets zegt over de verdienmogelijkheden van de WTP?146

513.

Erkent de regering dat gegeven de vele uitvoeringsproblemen waarmee onze overheid momenteel te maken heeft, de gedachte dat de deelnemer maar moet vertrouwen dat «het allemaal wel goed komt», weinig realistisch aan doet?

514.

De kans dat de deelnemer in toenemende mate gaat twijfelen aan een stelsel waarin hij of zij nauwelijks zicht heeft wat er met zijn of haar bestaande pensioenvermogen gebeurt, is beslist niet ondenkbeeldig. Zeker niet als door de hoge renteafdekking de pensioenresultaten gaan tegenvallen en de uitvoeringskosten alleen maar oplopen. En als bovendien onduidelijk blijkt hoe die rendementen over de verschillende leeftijdscohorten worden verdeeld, zullen pensioenfondsen op veel onbegrip van hun deelnemers kunnen rekenen. Dan rijst opnieuw de vraag die door de 44 ondertekenaars in hun brief van 31 oktober 2022 aan de voorzitters van beide Kamers werd gesteld:147

  • Tot hoever kan een overheid, maar kunnen ook vakbewegingen en werkgeversorganisaties gaan met het verplicht stellen van een pensioenregeling waarvan de uitkomsten zo onduidelijk zijn en zozeer kunnen tegenvallen?

515.

Deelt de regering de opvatting van de heer Sluimers, dat het niet denkbeeldig is dat de deelnemer meer gaat twijfelen aan een stelsel waarin hij of zij nauwelijks inzicht heeft in, wat er met hun pensioenvermogen gebeurt? Zeker niet als door hogere kosten, een dure rente-afdekking de pensioenresultaten gaan tegenvallen.148

516.

Heeft u kennisgenomen van de vier aanbevelingen van de heer Sluimers?

  • 1. Verminder de rentegevoeligheid van het pensioenstelsel. Vertrouw niet te veel op een terugkeer van tijden met lage inflatie en lage rentes. De economische werkelijkheid is veel weerbarstiger dan modelmatige scenario’s.

  • 2. Ga niet invaren. Zeker niet in deze volatiele economische tijden. Sluit de bestaande regeling en pas een eventuele andere pensioenopbouw alleen toe op nieuwe deelnemers.

  • 3. Zie af van life cycle-beleggen. Rond uw pensioenleeftijd moet u nog de helft van uw pensioen opbouwen. Vastrentende waarden leveren voor de opbouw van dat pensioen te weinig op.

  • 4. Maak het stelsel eenvoudiger. In zijn huidige opzet wordt dit stelsel een kostbare zaak met vooral veel werk voor duurbetaalde adviseurs.149

  • a. Wil de regering uitvoerig reageren op elk van deze 4 adviezen?

517.

Op het moment van invaren kan zich een calamiteit voordoen zoals Covid en Oekraïne. Wat vindt de regering van het inbouwen van een noodrem of een nooduitgang in het transitiepad, omdat anders de pensioenen van miljoenen Nederlanders worden bepaald door 1 ongelukkige calamiteit? Zo ja, wat behelst die nooduitgang dan? Zo nee, is de regering bereid die noodknop te installeren gezien de enorme operatie die het invaren is?

518.

De lange (swap)rente is deze week opgelopen naar 3%. Het hoogste niveau in 11 jaar tijd. Volgens de media is dit gepaard gegaan met forse vermogensverliezen bij pensioenfondsen, met name op rentederivaten. Kan de regering inzicht geven hoe groot deze verliezen tot nu toe dit jaar zijn geweest?

519.

Kan er inzicht worden gegeven in de potentiële verliezen op rente derivaten bij een oplopende rente naar 4%? Zou het kunnen zijn dat deze verliezen honderden miljarden euro’s zouden bedragen, bovenop het verlies van de 200 miljard dat de afgelopen 2 jaar door pensioenfondsen op deze producten is geleden?

520.

Lopen we het gevaar dat als de inflatie onverhoopt verder zou stijgen en we weer naar renteniveaus uit de jaren zeventig gaan, dat de verliezen op de rente derivaten zo groot zouden kunnen uitvallen dat mogelijk een faillissement van pensioenfondsen, die veel rente hebben afgedekt, dreigt? Zoals in Engeland al even het geval leek te zijn, totdat de Engelse centrale bank uitgebreid ingreep.

521.

In welke mate kan DNB optreden als de rente onverhoopt tot niveaus uit de jaren zeventig zou gaan stijgen en faillissementen van Nederlandse pensioenfondsen zouden kunnen optreden?

522.

Leidt deze gang van zaken tot enige reflectie of tot nieuwe inzichten bij het kabinet inzake de markt waardering van de rekenrente? Een waardering die de oorzaak is van deze enorme verliezen. Immers pensioenfondsen zijn door deze rekenrente methodiek min of meer gedwongen om de rente grootschalig af te dekken.

523.

Kan de regering reageren op de stelling dat «veel doelen uit het pensioenakkoord niet worden bereikt: uitlegbaarheid, transparantie, maatwerk, keuzemogelijkheden»150. Vindt u werkelijk dat deze doelen wél worden bereikt?

524.

Is de regering het eens met de Seniorencoalitie dat de belofte van het pensioenakkoord, dat er «eerder zicht op een koopkrachtig pensioen ontstaat»151, niet hetzelfde is als een «koopkrachtiger pensioen».

525.

De regels voor indexatie zijn in het transitie FTK (en in de voorafgaande AMVB) versoepeld maar dat geldt niet voor de achterstallige indexatie. Is de regering bereid tijdens het transitie FTK de regels van het FTK te laten vervallen (dekkingsgraad van 150%, eis van toekomstbestendig indexeren en spreiding over 5 jaar)?

526.

Ook in het nieuwe stelsel zijn verhogingen of verlagingen niet gebonden aan het genoeg=genoeg principe. Is de regering bereid om pensioenfondsbesturen de vrijheid te geven om afhankelijk van de financiële situatie de pensioenen te verhogen, met in achtneming van evenwichtige behandeling?

527.

Bent u het eens met de Seniorencoalitie dat eerst de nominale uitkeringen moeten worden gewaarborgd?152

528.

Is de regering bereid de compensatie voor de doorsneepremie achter te stellen bij de inhaalindexatie, die gepensioneerden van boven de 80 jaar anders definitief kwijt zijn? (Inzake de «gemiste indexatie die kan oplopen tot soms wel 40%»153).

529.

Is de regering bereid de toegezegde handreiking evenwicht toe te zeggen voordat de Senaat het wetsvoorstel zal behandelen, zodat afdoende comfort kan worden gevonden alvorens de verdeling van ca 1440 miljard euro van start kan gaan?154

530.

Kan de regering reageren op de opvatting van de seniorencoalitie: «Het opschorten van het individueel bezwaarrecht wordt onvoldoende gecompenseerd met het hoorrecht.»155

531.

Kan de regering reageren op de opvatting van de seniorencoalitie: «Sociale partners mogen de opbouwfase bepalen maar Pensioenfondsbesturen zouden leidend moeten zijn voor het beheer en de verdeling van het bestaande pensioenvermogen».156

532.

Is de regering bereid te regelen dat voor een daadwerkelijke inbreng het noodzakelijk is dat de verenigingen van gepensioneerden vanaf het begin van het iteratieve proces tussen sociale partners en fondsen worden betrokken?

533.

Nieuw is dat elke geleding van een verantwoordingsorgaan de mogelijkheid heeft negatief te adviseren t.a.v. de door het Fonds voorgenomen keuzes in het kader van al dan niet invaren. Het is van belang dat de geleding in kwestie bij het niet opvolgen van het gegeven advies het recht heeft een juridische procedure te starten net zoals dat onder de huidige wetgeving toekomt aan het verantwoordingsorgaan.

  • Is de regering bereid dit alsnog mogelijk te maken voor de behandeling van de WTP?

534.

Kan de regering toezeggen dat alle lagere regelgeving bekend wordt, voordat de Senaat de behandeling voert?

535.

Is de regering bereid de transitieperiode te verlengen met minstens 1 jaar, vanwege het eerdere uitstel?

536.

Is de regering bereid om de einddatum van de invoering van de WTP op te schuiven nu geluiden uit de sector klinken dat de transitieperiode te kort dreigt te worden om met 160 fondsen over te gaan?

537.

Is de regering bereid het fiscale risico van tafel te halen, omdat aan het eind van de transitie het individuele pensioenvermogen in box 3 kan vallen, als er nog niet is ingevaren? Kunt u de risico’s hieromtrent, voor alle deelnemers uitsluiten?

Vragen van de leden van de SGP-fractie:

De leden van de SGP-fractie hebben een aantal vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

Met het loslaten van de doorsneesystematiek wordt het nieuwe pensioenstelsel erg individualistisch. Dat wordt enigszins gedempt door de maatregelen uit de solidaire premieovereenkomst.

  • 1. Zijn er nog andere maatregelen die een meer collectief karakter hebben?

    In ieder geval is de solidariteitsreserve, maar het lijkt erop dat dit slechts een geringe dekking van de risico’s kan dragen, namelijk voor enkele jaren bij een inflatie van maximaal 2%.

  • 2. Hoe krachtig is de solidariteitsreserve bij een hoog oplopende inflatie, dan wel een langdurig hogere inflatie dan de 2%. Is dat zichtbaar te maken in een tabel?

  • 3. Vanaf welk inflatiepercentage en welk tijdpad is dat ernstig problematisch?

Bij het invaren zijn nogal wat vragen te stellen. Niet elk pensioenfonds kan of mag invaren.

  • 4. Welke situaties zijn te onderscheiden, waarbij invaren niet kan, en wanneer het invaren niet mag?

  • 5. Is het juist dat er dan in feite twee systemen naast elkaar in de lucht gehouden moeten worden, en dat dit met name zal gelden voor de oudere pensioenspaarders?

  • 6. Kunnen jonge(re) pensioenspaarders geweigerd worden, ook als het pensioenfonds waar zij normaal bij aan zouden sluiten niet kan of mag invaren?

De juridische houdbaarheid en rechtsbescherming is sterk gericht op het collectief, evenals de juridische toets.

  • 7. Wat betekent dit voor het individu, en voor de individuele belangen? En op welke manier kan de geschillencommissie hierin een positieve rol vervullen?

  • 8. Dat er geen keuzevrijheid is voor het individu, vormt dat nog een probleem in het kader van de gelijke behandeling van individuen t.o.v. het collectief?

Er is een groep van 900.000 mensen die geen pensioen opbouwen. Doel is om de helft daarvan in de pensioenopbouw te krijgen.

  • 9. Waarom slechts 50%, en wat betekent dit in de toekomst voor de 50% die geen pensioenopbouw hebben? Is dat te kwalificeren naar risicogroepen of beroepsgroepen?

Op uitvoerbaarheid zijn grote vragen als het gaat om de complexiteit. Er lijkt te worden ingezet op de reductie van complexiteit. De vraag is echter of complexiteit kan worden voorkomen. Er zijn allerlei vragen te stellen.

  • 10. Wat gebeurt er als één fonds niet tijdig gereed is voor het invaren, wat zijn daarvan dan de gevolgen voor het betreffende fonds? En heeft dat ook effect op andere fondsen?

  • 11. Zijn de scenario’s wel realistisch ingevuld, zeker met het oog op de inflatie en de economische onzekerheden, bijvoorbeeld van een dreigende recessie?

Vragen van het lid van de OSF-fractie:

Advies Landsadvocaat

Op 11 maart 2011 heeft de landsadvocaat een negatief advies uitgebracht over de toekomstige Wet pensioenen (kortom: invaren is verboden).

In 2020 is eveneens een advies door de landsadvocaat over de Wet toekomst pensioenen uitgebracht. Voor zover bekend is dit advies niet openbaar gemaakt. In de deskundigenbijeenkomst van 21 februari 2023157 is verzocht om dit advies van de landsadvocaat openbaar te maken en ten behoeve van de behandeling door de Eerste Kamer beschikbaar te stellen.

  • 1. Aan de regering wordt verzocht om het advies van de landsadvocaat uit 2020 openbaar te maken en dit aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal beschikbaar te stellen.

Juridische implicaties

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten Wet toekomst pensioenen van 14 en 21 februari 2023 zijn meerdere juridische deskundigen gehoord en bevraagd over hun bijdragen en position papers. Er waren o.a. deskundigen voor en tegen de eigendomsrechten van premiebetalers en gepensioneerden aan het woord. Het is bekend dat meerdere juridische procedures over het eigendomsrecht nog lopen en geen uitspraak door de rechter is uitgesproken en beroepsprocedures er met zekerheid aan komen. Dit zal gelden voor nationaal en Europees Recht. Hoewel de rechter bepalend zal zijn welke eigendomsrechten wel of niet geschonden zijn en worden bij een overgang naar de Wet toekomst pensioenen op de voorgestelde wijze lijkt het onwaarschijnlijk dat de rechter bestaande rechten niet zal honoreren.

  • 2. Wat doet de regering als de rechter de eigendomsrechten honoreert en deze mee moeten worden overgenomen naar de Wet toekomst pensioenen?

    Dit geldt zowel voor opgebouwde rechten als het recht op indexatie voor ingegane uitkeringen over de periode 2008 tot en met 2022.

Advies Raad van State

Bij het advies van de Raad van State is slechts summier ingegaan op de relatie en de gevolgen van het Europees Recht voor de Wet toekomst pensioenen.

  • 3. De vraag aan de regering is: kan de Raad van State preciseren welke artikelen en aspecten van het Europees Recht door de Raad van State zijn onderzocht, geanalyseerd, beoordeeld en gemotiveerd en zonder risico voor de Wet toekomst pensioenen zijn bevonden?

    Dit geldt zowel voor de rechtmatigheid als voor de maatschappelijke en individuele gevolgen van deze majeure stelselwijziging van de Nederlandse sociale samenleving.

Beoordeling aanvraag/klacht door het Europees Hof

Bij de deskundigenbijeenkomst van 21 februari 2023 werd door prof. mr. H. van Meerten ingebracht dat een verzoek/klacht is ingediend bij het Europees Hof met de vraag of de verplichtstelling wel is toegestaan voor deelname, dit mede in relatie tot het niet (meer indexeren).

Feitelijk betekent dit, maar dat is bij het huidige niet indexeren ook al aan de orde, dat premies (gespaard loon) en de pensioenuitkeringen worden geconfisqueerd. Een antwoord hierop zou binnen twee keer 10 weken zijn te verwachten. Deze uitspraak kan vernietigende werking hebben op de invoering van de Wet toekomst pensioenen.

  • 4. Is de regering bereid om deze uitspraak van het Europees Hof af te wachten en mee te nemen bij de verdere beoordeling en behandeling van de Wet toekomst pensioenen?

Invaren van Rechten

Hier is het advies van de landsadvocaat uit 2020 relevant. Bij het invaren van de huidige rechten van deelnemers en gepensioneerden worden ondoorzichtige tabellen en data gebruikt. Bij het horen van de deskundigen is gebleken dat men hierover zeer uiteenlopende meningen heeft.

Ook is duidelijk naar voren gebracht, dat de onderliggende data vaak niet juist of onvolledig zijn.

De volledigheid en juistheid van data zijn cruciaal voor het vaststellen en overzetten van rechten.

APG conditioneert het overzetten om deze redenen uiterst zwaar ook met termijnen. Achmea ziet het zelfs niet zitten en vraagt om 2 jaar uitstel. Als de rechten alleen om deze technische (data) redenen niet kunnen worden gewaarborgd, worden de rechten van deelnemers bij voorbaat niet gewaarborgd.

Het prangende tijdens de deskundigen bevragingen was daarbij bovendien dat de uitvoeringsorganisaties APG en Achmea enerzijds zeer twijfelachtig waren over de haalbaarheid van de invoering en anderzijds de Pensioenfederatie als overkoepelende organisatie zeer positief was. Dat is een grote tegenstelling en wie is echt verantwoordelijk? Dat geeft geen vertrouwen. Het gaat hier wel om rechten met een hoofdletter. Wie heeft gelijk van beiden?

  • 5. Durft de regering bij een dergelijk verschil van advies een uitspraak te doen over de haalbaarheid van de invoering?

  • 6. Gaat de regering eventuele fouten en nadelige gevolgen voor de deelnemers en gepensioneerden compenseren?

Koopkrachtiger pensioen

Een van de belangrijkste redenen om over te gaan naar een nieuw pensioensysteem is dat dit nieuwe pensioenstelsel houdbaar en koopkrachtiger zou moeten worden en zijn. Hier is bijna niemand meer over te horen. Uit de bijdrage van deskundige Henk Bets blijkt dat niet alleen de onderliggende cijfers en aannames niet juist zijn.158 1,1% inflatie over 50 jaar en rendementen van 9% zijn erg onwaarschijnlijk. Een van de deskundigen kwalificeerde het nieuwe stelsel daarmee als een woekerpolis. De onzekerheden worden met de beurs invloeden alleen maar groter.

Voorts is het uitstappen uit fossiele beleggingen weliswaar en wensdroom voor de aarde, maar de beleggingen zullen fors achterblijven in rendement. Dit heeft gevolgen voor de reserves en de rechten en hoogte van pensioenuitkeringen.

Na het inzetten en opsouperen van de buffers, die maar éénmalig kunnen worden ingezet, is de beursafhankelijkheid alleen maar groter. Dat heeft het grote risico dat pensioenrechten na enige tijd door slechte beursresultaten met tientallen procenten kunnen terugvallen. In het verlengde daarvan ook de pensioenuitkeringen van de rechthebbenden.

Bij reeds een kleine daling van het inkomen van gepensioneerden kunnen gepensioneerden reeds hun vaste lasten niet meer betalen. Met andere woorden: de bestaanszekerheid van miljoenen burgers wordt onderuit gehaald.

Geadstrueerd wordt nog dat 80% van de bevolking geen verstand en belangstelling voor de beurs zelf heeft en beslissingen hierover moet nemen.

  • 7. Realiseert de regering zich dit enorme risico, de maatschappelijke ontwrichting, het onrecht, onrechtmatigheid daarvan, de gevolgen in onrust en verzet en wat doet de regering om dit te voorkomen?

  • 8. Gaat de regering dergelijke gevolgen compenseren?

  • 9. Kan en wat doet de regering om de rechten en waarborgen van validiteit, juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van alle data, omzettingen en uitkeringen te garanderen?

Rechtsbescherming

In de Wet toekomst pensioenen zijn fundamentele gronden van de rechtsbescherming ongedaan gemaakt. In de rechtsstaat Nederland kan tegen alle vormen van besluiten en beschikkingen bezwaar en beroep worden gemaakt. Zelfs het weigeren van een beslissing of het niet nemen van een beslissing is vatbaar voor bezwaar en beroep.

In de Wet toekomst pensioenen wordt het nagenoeg onmogelijk gemaakt om bezwaar en beroep in te stellen. Een geschillencommissie is geen optie en een onaanvaardbaar gemis. Het individueel recht van bezwaar en beroep kan niet worden aangetast. Het is nu al duidelijk dat, zowel nationaal als Europees, het hele rechtssysteem, alsook de politiek zullen dichtslibben met procedures.

  • 10. Realiseert de regering zich dit en hoe voorkomt zij dit?

  • 11. Is de regering bekend met de recente zaak AFM/Windsharefund?

  • 12. Vindt de regering dit een belangrijke uitspraak over de toezichthouder, dit keer Autoriteit Financiële Markten, na de Optas/Aegon-zaken en de NN/Van Leeuwen (woekerpolis) zaken, uitermate belangrijk voor het pensioendossier?

Immers, zogenaamde «reflexwerking» kan ervoor zorgen dat normen in het financiële recht (zoals duidelijkheid, zorgvuldigheid) ook in het pensioenrecht gaan.

De waardering van hoog gekwalificeerde deskundigen

Tijdens de deskundigenbijeenkomsten van 14 en 21 februari 2023 is een aantal zeer hoogwaardig gekwalificeerde deskundigen middels position papers en persoonlijk aan het woord geweest.

Enkelen (Knoef, Bovenberg) waren positief of een beetje vaag over de Wet toekomst pensioenen. De grote tendens (Joseph, Frijns, Sluimers, Eiffinger, Bets) was een negatief advies over de invoering, resultaten en gevolgen van de Wet toekomst pensioenen.

Uitgaande van een inhoudelijke beoordeling kunnen adviezen van topdeskundigen zoals Frijns (voormalig directeur beleggingen ABP/APG) en Sluimers (voormalig voorzitter ABP/APG) niet worden genegeerd.

Dan kan de conclusie alleen maar zijn: niet doen op deze manier. Er zijn door hen en Bets ook voorstellen gedaan wat betere oplossingen zijn. Het rente- en inflatiebeleid van de Europese Bank heeft een enorme invloed gehad op de pensioenen.

  • 13. Is de regering bereid om op grond van de adviezen van topdeskundigen de Wet toekomst pensioenen op te schuiven voor nadere bezinning of af te blazen?

De voorgestelde stelselwijziging van de pensioenen in deze majeure omvang is een unicum. In de overwegingen en vragen is duidelijk geworden dat het rechtspositioneel kader, uitkomsten, uitvoeringsrisico's en maatschappelijke gevolg even desastreus kunnen gaan uitpakken. Implicaties als het Toeslagenschandaal, Groningen en de stikstofproblemen zijn helemaal niets als burgers geen bestaanszekerheid meer hebben.

  • 14. Wil de regering overwegen om de Wet toekomst pensioenen in deze vorm uit te stellen of terug te nemen, of zo neen, is de regering bereid om een volledige directe schadeloosstelling voor alle betrokken burgers te garanderen?

Aanvullende vragen:

  • 15. De in artikel 150o lid 2 genoemde 95% van de waarde bij invaren is begrenst, wordt bij gewone collectieve waardeoverdrachten soms fors overschreden, zoals in de Van Pruissen/PGB zaak, waar deelnemers soms wel bijna 20% van hun rechten verliezen. Waarom is dit dan wel proportioneel?

  • 16. Prof. Lutjens stelt in zijn bijdrage aan de Eerste Kamer 21 Februari 2023159, dat artikel 17 EU-Handvest geen individueel bezwaarrecht kent. Deze stelling lijkt ons onjuist. Een individu kan toch direct het pensioenfonds of het interne toezicht (persoonlijk) aansprakelijk houden als het eigendomsrecht wordt geschonden. Hoe ziet de regering dat?

De regering meent keer op keer dat een schending van het eigendomsrecht «niet snel wordt aangenomen».

In de nieuwsbrief van de Belgische professor Yves Stevens wordt opgemerkt: «Verder wordt het bijzonder belang van het beginsel van goed bestuur benadrukt. Dit impliceert dat de overheid zeer voorzichtig moet zijn wanneer ze zich uitspreekt over kwesties die voor individuen van vitaal belang zijn, zoals sociale uitkeringen.»160

  • 17. De opmerking dat een schending van het eigendomsrecht «niet snel wordt aangenomen» moet wellicht tegen deze achtergrond nog eens bekeken worden?

De WTP bevat een mogelijkheid tot «shoppen»: dat betekent dat de deelnemer de uitkeringsfase (van een uitkeringsovereenkomst naar een FPR) kan «kopen» bij een andere EU Solvency II-verzekeraar of ORP (zelfs vanuit het buitenland). De Minister bevestigt dit:

«Vraag 2

Klopt het dat als die gepensioneerde een vaste uitkering wenst, maar het pensioenfonds alleen een variabele uitkering aanbiedt (of andersom), de gepensioneerde dan een eenmalig shoprecht krijgt, waarmee hij of zij een vaste (respectievelijk variabele) uitkering kan kopen bij onder andere een verzekeraar?».

Antwoord vraag 2

Ja, dat is juist.«161

  • 18. Dus ook deze buitenlandse entiteiten kunnen via deze weg – via het vrij verkeer binnen de EU – de Nederlandse *verplichte* markt betreden? Zo nee, waarom niet?

  • 19. Waarom is voor de SPR dit shoprecht niet opgenomen? Kan een buitenlandse entiteit niet met succes betogen dat hier onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen de FPR en de SPR?

  • 20. Als verplicht gestelde pensioenfondsen ZZP-ers gaan bedienen treden zij in concurrentie met derde pijler aanbieders. Dit leidt tot toch oneerlijke concurrentie omdat de verplichte pensioenfondsen kunnen meeliften op de effecten van de schaalvoordelen die met de verplichtstelling gemoeid zijn? Hoe ziet de regering dit?

De leden van de commissie zien de antwoorden met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vos

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Kennedy-Doornbos (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), vacant (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
2

Technische briefings Wet toekomst pensioenen d.d. 17 en 31 januari 2023.

X Noot
3

Deskundigenbijeenkomsten Wet toekomst pensioenen d.d. 14 en 21 februari 2023.

X Noot
4

Technische briefings Wet toekomst pensioenen d.d. 17 en 31 januari 2023 en deskundigenbijeenkomsten Wet toekomst pensioenen d.d. 14 en 21 februari 2023.

X Noot
5

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 76.

X Noot
7

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 78.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 53, p. 91.

X Noot
9

Kamerstukken II 2021/2022, 36 067, nr. 2, p. 6.

X Noot
11

Rob de Brouwer, Position paper voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 14 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_rob_de_brouwer_2/document3/f=/vm0hlubjkbkv.pdf

X Noot
12

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
13

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 175.

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 173.

X Noot
15

Kamerstukken II 2022/2023, 36 067, nr. 173.

X Noot
16

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 175.

X Noot
17

G. Alserda, «Reële sturing klinkt goed, maar is in de praktijk lastig», PensioenPro, 1 maart 2023, https://pensioenpro.nl/pensioenpro/30055351/reele-sturing-klinkt-goed-maar-is-in-de-praktijk-lastig.

X Noot
18

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
19

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
20

Deskundigenbijeenkomsten Wet toekomst pensioenen d.d. 14 en 21 februari 2023.

X Noot
21

Technische briefings Wet toekomst pensioenen d.d. 17 en 31 januari 2023.

X Noot
22

Presentatie technische briefings Wet toekomst pensioenen d.d. 17 en 31 januari 2023.

X Noot
23

Zie Van Rooij, Prast en Kool (2005), Werknemer kan en wil niet zelf beleggen voor pensioen, ESB 4458, https://esb.nu/wp-content/uploads/2022/11/editie_pdfs_900172_tcm445–240995.pdf.

X Noot
24

Presentatie technische briefings Wet toekomst pensioenen d.d. 17 en 31 januari 2023.

X Noot
25

Zie Lucarelli en Brighetti (2010), Errors in individual risk tolerance, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1724842.

X Noot
26

Prast, Henriëtte en Federica Teppa (2017), Het effect van framing op pensioenperceptie, ESB 4754, 491–493, https://esb.nu/het-effect-van-framing-op-pensioenperceptie/Zijlstra, Wilte (2018), Komma of procent: pensioenperceptie inderdaad beïnvloed door framing, ESB 4756, https://esb.nu/komma-of-procent-pensioenperceptie-inderdaad-beїnvloed-door-framing/.

X Noot
27

Prast, Henriëtte (2020),Pensioenkeuzes presenteren als navigatiemetafoor biedt onvoldoende richting, ESB 105 (4787), 346–349, https://esb.nu/pensioenkeuzes-presenteren-als-navigatiemetafoor-biedt-onvoldoende-richting.

X Noot
28

Prof. Dr. S. Eijffinger, Position paper Wet toekomst pensioenen, 10 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_sylvester/document3/f=/vm0hm3dn5pc5.pdf.

X Noot
29

Deskundigenbijeenkomst d.d. 14 februari 2023, zie Blok 3 via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230214_szw_2.

X Noot
30

Prof. Dr. S. Eijffinger, Position paper Wet toekomst pensioenen, 10 februari 2023, p.1, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_sylvester/document3/f=/vm0hm3dn5pc5.pdf.

X Noot
31

Ibid.

X Noot
32

Ibid.

X Noot
33

Ibid.

X Noot
34

Ibid.

X Noot
35

Ibid.

X Noot
36

Ibid.

X Noot
37

Deskundigenbijeenkomst d.d. 14 februari 2023, zie Blok 1 via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230214_szw_2.

X Noot
38

Deskundigenbijeenkomst d.d. 14 februari 2023, zie Blok 3 via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230214_szw_2.

X Noot
39

Prof. Dr. S. Eijffinger, Position paper Wet toekomst pensioenen, 10 februari 2023, p.1, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_sylvester/document3/f=/vm0hm3dn5pc5.pdf.

X Noot
40

Prof. Dr. S. Eijffinger, Position paper Wet toekomst pensioenen, 10 februari 2023, p.2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_sylvester/document3/f=/vm0hm3dn5pc5.pdf.

X Noot
41

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 65.

X Noot
42

Pensioenseminar Utrecht University grote verplichtstelling, 8 oktober 2021, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=4084777.

X Noot
43

Ibid.

X Noot
44

HvJ EU 21 september 1999, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430 (Albany).

X Noot
45

Ibid.

X Noot
46

Pensioenseminar Utrecht University grote verplichtstelling, 8 oktober 2021, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=4084777.

X Noot
47

Ibid.

X Noot
48

HvJ EU 17 december 2015, C-25/14 en C-26/14, ECLI:EU:C:2015:821, NJ 2018/258, m.nt. B.

Barentsen (UNIS).

X Noot
49

HvJ EU 15 juli 2021, C-152/20 en C-218/20, ECLI:EU:C:2021:600 (SC Gruber Logistics). Verplichtstelling pensioenfonds verenigbaar met vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU)?, https://linkeddata.overheid.nl/front/portal/document-viewer?ext-id=ECLI:NL:PHR:2022:1157, 4.25.

X Noot
50

Follow the money, «Klacht over Nederlands pensioenstelsel leidt tot nader onderzoek door de Europese Commissie», 19 oktober 2022, https://www.ftm.nl/artikelen/eu-onderzoek-uitlokken-naar-nederlands-pensioenstelsel.

X Noot
51

HvJ EU 15 juli 2021, C-152/20 en C-218/20, ECLI:EU:C:2021:600 (SC Gruber Logistics). Verplichtstelling pensioenfonds verenigbaar met vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU)?, https://linkeddata.overheid.nl/front/portal/document-viewer?ext-id=ECLI:NL:PHR:2022:1157, 4.25.

X Noot
52

H. van Meerten en S. Vlastuin, De ondraaglijke lichtheid van de hervorming van het pensioenstelsel, 15 juni 2022). SEW, 2022, 6, https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=4190339.

X Noot
53

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 3, p. 61 (MvT).

X Noot
54

B. Kuipers, 1 april 2009, TPV 2009/8.

X Noot
55

Richtlijn (EU) 2016/2341, Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PbEU 2016, L 354).

X Noot
56

ECLI:NL:HR:2022:1872 – Hoge Raad, 16-12-2022 / 21/02814, https://linkeddata.overheid.nl/front/portal/document-viewer?ext-id=ECLI:NL:HR:2022:1872.

X Noot
57

EIOPA-BoS-21/429, 07 October 2021, «Opinion on the supervision of long-term risk assessment by IORPs providing defined contribution scheme», 3.1, p. 4, https://www.eiopa.europa.eu/system/files/2021–10/eiopa-bos-21–429-opinion-dc-risk-assessment-iorps.pdf

X Noot
58

C. Rouffaer, Follow the money, «Nieuwe pensioenwet opent de weg naar juridisch wapengekletter», 7 januari 2023, https://www.ftm.nl/artikelen/nieuwe-pensioenwet-blijft-splijtzwam.

X Noot
59

Zaaknummer C-223/19, ECLI:EU:C:2020:753, Uitspraak: Hof van Justitie van de Europese Unie, 24-09-2020 ECLI:EU:C:2020:356, Conclusie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 07-05-2020.

X Noot
60

Follow the money, «Klacht over Nederlands pensioenstelsel leidt tot nader onderzoek door de Europese Commissie, 19 oktober 2022, https://www.ftm.nl/artikelen/eu-onderzoek-uitlokken-naar-nederlands-pensioenstelsel.

X Noot
61

Mw. M.J.C.M. van der Poel, TPV 2018/29, Het eigendomsrecht op aanvullend pensioen, 27 augustus 2018.

X Noot
62

Zaaknummer C-223/19, ECLI:EU:C:2020:753, Uitspraak: Hof van Justitie van de Europese Unie, 24-09-2020 ECLI:EU:C:2020:356, Conclusie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 07-05-2020.

X Noot
63

H. van Meerten, Controllers Magazine, «Invaren: de pensioenbewaarder», 19 mei 2021, https://cmweb.nl/2021/05/invaren-de-pensioenbewaarder/.

X Noot
64

Transitie-effecten, verzoek SZW, augustus 2022, De Nederlandsche Bank, Eurosysteem, https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2022D34127.

X Noot
65

Ibid.

X Noot
66

Ibid.

X Noot
67

Actuarieel Adviesbureau Confident B.V., «Het pensioenakkoord in de eerste helft van 2022», https://www.confidentbv.nl/wp-content/uploads/20221018-Het-pensioenakkoord-in-de-eerste-helft-van-2022.pdf.

X Noot
68

ROL pensioenfondsen, «Maakt het pensioenakkoord haar doelstellingen waar?», 8 januari 2021, https://www.rol-pensioenfondsen.nl/berichten/maakt-het-pensioenakkoord-haar-doelstellingen-waar/

X Noot
69

Nieuwsbrief Stichting ROL pensioenfondsen, 2022 – 09, 11 september 2022,

https://stichting-rol-pensioenfondsen.email-provider.eu/web/bfpr9pwk1c/oweijvzsxa.

X Noot
70

Drs. A.C. Eijgenraam, Pensioen & Praktijk, «Een beter pensioenstelsel met Risicobeheer Op Lange termijn (ROL)», nummer 4, december 2022, https://www.rol-pensioenfondsen.nl/category/berichten/

X Noot
71

Ibid.

X Noot
72

The Government Pension Fund Global, https://www.nbim.no/.

X Noot
73

J. Frijns, MeJudice, «Evenwichtige pensioenuitkomsten in het nieuwe pensioenstelsel», 3 mei 2022, https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/evenwichtige-pensioenuitkomsten-in-het-nieuwe-pensioenstelsel.

X Noot
74

J. Mensonides, MeJudice, «Individueel Pensioenstelsel: Onzekerheid over resultaat en geluk- en pechgeneraties», 15 maart 2022, https://www.mejudice.nl/artikelen/detail/individueel-pensioenstelsel-onzekerheid-over-resultaat-en-geluk-en-pechgeneraties.

X Noot
75

Rapport berekeningen transitie-effecten van enkele voorbeeldfondsen naar aanleiding van advies Commissie Parameters 2022, Bijlage bij Kamerbrief Impactberekeningen Commissie Parameters 2022 door DNB en pensioenfondsen, december 2022, https://open.overheid.nl/documenten/ronl-3affcf20de8db06280178eb34194d7daedf7c717/pdf.

X Noot
76

Deskundigenbijeenkomst d.d. 14 februari 2023, zie Blok 2 via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230214_szw_2.

X Noot
77

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 175.

X Noot
78

Deskundigenbijeenkomst d.d. 14 februari 2023, zie Blok 2 via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230214_szw_2.

X Noot
79

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 3, p. 140 (MvT).

X Noot
80

A. Joseph, Position paper Wet toekomst pensioenen, 21 februari 2023, p. 1, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf.

X Noot
81

Ibid.

X Noot
82

Ibid.

X Noot
83

A. Joseph, Position paper Wet toekomst pensioenen, 21 februari 2023, p. 2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf.

X Noot
84

Ibid.

X Noot
85

Ibid.

X Noot
86

A. Joseph, Position paper Wet toekomst pensioenen, 21 februari 2023, p. 3, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf.

X Noot
87

Ibid.

X Noot
88

Ibid.

X Noot
89

A. Joseph, Position paper Wet toekomst pensioenen, 21 februari 2023, p. 4, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf.

X Noot
90

Ibid.

X Noot
91

Ibid.

X Noot
92

Ibid.

X Noot
93

Ibid.

X Noot
94

Ibid.

X Noot
95

A. Joseph, Position paper Wet toekomst pensioenen, 21 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf

X Noot
96

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioen, Eerste Kamer, 21 februari 2023, Blok 2, https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw.

X Noot
97

DNB, sectorbrede analyse pensioenfondsen, 2022.

X Noot
98

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 3, p. 14 (MvT).

X Noot
99

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 3, p. 23 (MvT).

X Noot
100

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 83, p. 2.

X Noot
101

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 91, p. 3, 9, 12, 15.

X Noot
102

R. de Brouwer, »Position Paper voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 14 februari 2023», 9 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_rob_de_brouwer_2/document3/f=/vm0hlubjkbkv.pdf.

X Noot
103

KBO-Brabant, »Position Paper Rondetafelgesprek Hervorming Pensioenstelsel – Solidariteit», 22 april 2022, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/bijlage_2_bij_het_position_paper_2/document3/f=/vm0hlvqinqpo.pdf.

X Noot
104

KBO-Brabant, »Position Paper Rondetafelgesprek Hervorming Pensioenstelsel – Solidariteit», 22 april 2022, p. 2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/bijlage_2_bij_het_position_paper_2/document3/f=/vm0hlvqinqpo.pdf.

X Noot
105

T. Kroes, »Position paper Wet Toekomst Pensioenen», 14 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230211/position_paper_tjerk_kroes/document3/f=/vm0ie4taelc8.pdf.

X Noot
106

F. van Dierendonck, «Inbreng APG ten behoeve van de deskundigheidsbijeenkomst in de Eerste Kamer op 14 februari 2023 in verband met de behandeling Wet Toekomst Pensioenen«, 14 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_francine_van/document3/f=/vm0hq1kjxja8.pdf.

X Noot
107

H. van Meerten, »Inbreng nadere punten pensioenakkoord Eerste Kamer 14 en 21 februari 2023», 10 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_hans_van_meerten/document3/f=/vm0kc9s15sva.pdf.

X Noot
108

L. Bovenberg, »Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen (36 067); Thema handhaafbaarheid», 14 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230213/position_paper_lans_bovenberg/document3/f=/vm0kbxpocrdx.pdf.

X Noot
109

A. Joseph, »Pre-mortem Wet toekomst pensioenen», 21 feburari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_agnes_joseph/document3/f=/vm0oo4wln4it.pdf

X Noot
110

E. Lutjens, »Position Paper over Wet Toekomst Pensioenen», 21 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_erik_lutjens/document3/f=/vm0onyt3a1iu.pdf

X Noot
111

HvJ EG 21 september 1999, C-67/96, ECLI:EU:C:1999:430 (Albany).

X Noot
112

E. Lutjens, »Position Paper over Wet Toekomst Pensioenen», 21 februari 2023, p. 2., https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_erik_lutjens/document3/f=/vm0onyt3a1iu.pdf.

X Noot
113

T. Nijman, »Position paper Ronde Tafel Gesprek Hervorming Pensioenstelsel», 17 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_theo_nijman/document3/f=/vm0oo32nmawl.pdf.

X Noot
114

T. Nijman, »Position paper Ronde Tafel Gesprek Hervorming Pensioenstelsel», 17 februari 2023, p. 1–2., https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_theo_nijman/document3/f=/vm0oo32nmawl.pdf.

X Noot
115

T. Nijman, »Position paper Ronde Tafel Gesprek Hervorming Pensioenstelsel», 17 februari 2023, p. 2., https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230217/position_paper_theo_nijman/document3/f=/vm0oo32nmawl.pdf.

X Noot
116

Ibid.

X Noot
118

Kamerstukken II 2021–2022, 32 043, nr. 572.

X Noot
119

E. Lutjens, R.H. Maatman & M. Heemskerk, »Gemeenschappelijke reactie m.b.t. invaren pensioenen: Twee alternatieven voor afschaffing van het individueel bezwaarrecht», 12 februari 2021, p. 7., https://www.internetconsultatie.nl/wettoekomstpensioenen/reactie/39ab2103–4a20–4fde-8102-f8c4028ca144.

X Noot
120

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 175.

X Noot
121

Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 9, p. 2.

X Noot
122

Kamerstukken II 2022–2023, 36 067, nr. 3 (MvT).

X Noot
123

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 5., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
124

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 10., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
125

Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 2, p. 2.

X Noot
126

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 2., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
127

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 16., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
128

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 21–22., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
129

Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 2, p. 1.

X Noot
130

Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 7.

X Noot
131

Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 7.

X Noot
132

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 24., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958, Ontwerpbesluit van tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en enige andere besluiten in verband met de Wet toekomst pensioenen (Besluit toekomst pensioenen), p. 26.

X Noot
133

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 4., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
134

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 8., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
135

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 24., https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
136

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 15, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
137

Artikel 17 Pensioenwet; Kamerstukken II 2021–2022, 36 067, nr. 2, p. 56.

X Noot
138

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 19, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
139

»Beantwoording vragen rapporteurs blok Contracten», 30 november 2022, p. 23, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022D50958&did=2022D50958.

X Noot
140

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
141

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p. 1–3, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
142

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p. 1, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
143

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p. 2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
144

K. Goudswaard, »Position paper deskundigenbijeenkomst Eerste Kamer over de Wet toekomst pensioenen», 14 februari 2023, p. 2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230210/position_paper_kees_goudswaard/document3/f=/vm0hm0kn9bze.pdf.

X Noot
145

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p.2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
146

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p.2, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
147

Ter inzage bij de griffie onder griffienummer 168829.10.

X Noot
148

D. Sluimers, »Position Paper Wet Toekomst Pensioenen voor de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 21 Februari 2023», 21 februari 2023, p. 3, https://www.eerstekamer.nl/bijlage/20230218/position_paper_dick_sluimers/document3/f=/vm0pmo5qixx3.pdf.

X Noot
149

Ibid.

X Noot
150

Ter inzage bij de griffie onder griffienummer 170746.46.

X Noot
151

Ibid.

X Noot
152

Ibid.

X Noot
153

Ibid.

X Noot
154

Ibid.

X Noot
155

Ibid.

X Noot
156

Ibid.

X Noot
157

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
158

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioenen II d.d. 21 februari 2023, zie: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw/verslag.

X Noot
159

Deskundigenbijeenkomst Wet toekomst pensioen, Eerste Kamer, 21 februari 2023, Blok 1, https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20230221_szw.

X Noot
160

Prof. dr. Y. Stevens en L. Van Assche, Faculteit Rechtsgeleerdheid, KU Leuven, Leergang Pensioenrechtnieuwsbrief, nr. 4, academiejaar 2013–2014, https://docplayer.nl/5344700-Leergang-pensioenrecht.html

Naar boven