35 650 VII Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 december 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 4 december 2020 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 15 december 2020 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Paternotte

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Vraag:

Kan de passage: «In 2019 is vertraging opgelopen waardoor een deel van de ontwikkel- en beheerkosten voor de omgevingswet in 2020 zijn gemaakt door Rijkswaterstaat (RWS). De afrekening 2019 met RWS wordt ingezet ter dekking van deze vertraagde kosten» nader worden toegelicht?

Antwoord:

Een deel van de voor 2019 geplande werkzaamheden en bijbehorende kosten zijn verschoven naar 2020. Het resterende bedrag van de bijdrage 2019 aan Rijkswaterstaat is in 2020 terugbetaald en in 2020 opnieuw ingezet voor een nieuwe bijdrage voor werkzaamheden van Rijkswaterstaat in 2020, waaronder werkzaamheden die eerder in 2019 waren gepland.

2

Vraag:

Hoeveel geld heeft het RVB tot nu toe uitgegeven aan de (voorbereiding van) renovatie van het Binnenhof en de mogelijke verhuizing van de Binnenhof bewoners? Kan dit per post worden uitgesplitst?

Antwoord:

In de beantwoording van het schriftelijk overleg bij de vierde rapportage Renovatie Binnenhof (Kamerstukken II, 2019/20, 34 293, nr. 95) is een overzicht gegeven van de uitgaven tot begin juni 2020. In onderstaande tabel is een geactualiseerd beeld van de uitgaven tot en met oktober 2020 opgenomen voor de realisatie van zowel de renovatie als de tijdelijke huisvestingen voor zover die betrekking hebben op het projectbudget, dat wil zeggen voor het gebruik gedurende de tijdelijke huisvesting. Deze zijn opgenomen op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in een jaarlijkse bijdrage voor de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat en Algemene Zaken.

Totale uitgaven die behoren tot het projectbudget (in mln., €)

Tijdelijke huisvesting

Tot begin juni

T/m oktober

waarvan B67

37,1

43,2

waarvan LV34

6,9

12,2

waarvan AZ

1,2

2,5

Subtotaal

45,2

58,0

renovatie

35

44,4

Totaal

80,2

102,3

Voor de verhuizing zelf is bij de vaststelling van het budget van € 475 mln. € 12,5 mln. voor niet-huisvestingskosten opgenomen. Deze middelen zijn inmiddels overgemaakt naar de gebruikers. Hoe deze middelen worden uitgegeven is aan de gebruikers.

3

Vraag:

Hoeveel oppervlakte aan gronden heeft het rijk in bezit? Op hoeveel procent van deze gronden is mogelijk woningbouw mogelijk? Kan een overzicht worden gegeven van deze gebieden en de oppervlaktes?

Antwoord:

De rijksoverheid heeft binnen de bebouwde kom, procentueel gezien, slechts een klein aandeel in het grondbezit, veelal ten behoeve van de eigen rijkshuisvesting. In het buitengebied is het aandeel in het grondbezit ruim 1 miljoen ha groot, maar dit bestaat voor meer dan de helft uit water, infrastructuur en andere verkeersroutes. Er zijn in totaal ca. 90.000 ha rijksgronden in beheer bij het Rijksvastgoedbedrijf. Dit betreft gronden in materieel beheer van het Ministerie van Defensie, gronden die verbonden zijn aan huisvestingsobjecten, de voormalige Domeingrond (agrarische gronden uitgegeven in (erf-)pacht), de Kroondomeinen en de gronden in de verkoopportefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf.

In nagenoeg alle gevallen hebben de rijksgronden nu geen woningbouwbestemming. Onbebouwde grond in handen van de rijksoverheid hoeft nog geen geschikte bouwlocatie te zijn. Het toekennen van een woningbouwbestemming is een proces waarin provincies en gemeenten een belangrijke rol spelen.

In welke gevallen een locatie bestempeld kan worden als een geschikte woningbouwlocatie is afhankelijk van veel aspecten zoals de geldende wet en regelgeving, de ligging, de aanwezige infrastructuur, de regionale woningbehoefte, de aanwezige natuurwaarden, enz. Er kan daarom niet op voorhand een algemene uitspraak worden gedaan over de geschiktheid van de rijksgronden voor de woningbouw.

4

Vraag:

Wat zijn de redenen dat het budget voor de subsidies politieke partijen én het budget voor de pensioenen en uitkeringen politieke ambtsdragers in 2020 niet volledig worden uitgeput?

Antwoord:

De subsidie voor de politieke partijen wordt o.a. vastgesteld op basis van het aantal Kamerzetels. Elke partij ontvangt een vast bedrag per Kamerzetel. Ook de politiek-wetenschappelijke instituten ontvangen een vast bedrag per Kamerzetel van de partij waaraan zij gelieerd zijn. Op 1 januari 2020 (de peildatum voor de subsidie) waren de fracties van de PVV, Van Haga en Van Kooten-Arissen niet verbonden met een partij die subsidie ontvangt. Daarnaast geldt dat de politieke partijen van de extra middelen die politieke partijen vanaf 2020 ontvangen door de motie-Jetten, 80 procent als voorschot hebben ontvangen. De resterende 20 procent wordt bij de definitieve vaststelling van de subsidie (na 1 juli 2021) uitgekeerd.

De bedragen die worden uitgegeven aan pensioenen voor politieke ambtsdragers zijn afhankelijk van de aantallen ambtsdragers en nabestaanden die in een bepaald jaar recht hebben op ouderdoms-, respectievelijk nabestaandenpensioen op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) en de hoogte van de pensioenuitkering in die specifieke gevallen. De praktijk leert dat de hoogte van het hiervoor benodigde budget daarom per jaar fluctueert. Vooraf is echter moeilijk een inschatting te maken hoe dit in een bepaald jaar zal uitvallen. Datzelfde geldt voor Appa-uitkeringen voor politieke ambtsdragers na beëindiging van hun ambt om een andere reden dan pensioen. Zo is (de uitputting van) het budget voor Appa-uitkeringen voor (waarnemend) burgemeesters onder meer afhankelijk van het aantal gemeentelijke herindelingen in dat jaar en het jaar daarvoor. Vooraf is niet aan te geven hoe lang (waarnemend) burgemeesters in de uitkeringssituatie blijven en hoeveel (waarnemend) burgemeesters er in een bepaald jaar zullen terugtreden, anders dan wegens herindeling of het bereiken van de leeftijd van 70 jaar.

5

Vraag:

Kan de berekening van de schadevergoeding van 2 miljoen euro worden toegelicht? Hoe is precies tot dit bedrag gekomen?

Antwoord:

Als onderdeel van het totale compensatiepakket Vlissingen en Zeeland, keert het Ministerie van BZK namens de Staat der Nederlanden een vergoeding van € 2 mln. uit aan de gemeente Vlissingen voor vertraging van inkomsten uit de onroerende zaakbelasting (OZB). Het beoogde Justitieel Complex Vlissingen wordt op een latere datum gerealiseerd dan de eerder beoogde marinierskazerne (Kamerstukken II 2019/20, 24 587, nr. 782). Hierdoor kan de gemeente pas op een later tijdstip eventuele onroerende zaakbelasting heffen. Tussen de partijen is besloten tot de genoemde vergoeding.

6

Vraag:

Kan worden aangegeven hoeveel het organiseren van de laatste waterschapsverkiezingen heeft gekost? En kan ook voor de andere meest recente verkiezingen van de Tweede Kamer, het Europees parlement, provinciale staten en de gemeenteraadsverkiezingen worden aangegeven wat de organisatiekosten betroffen?

Antwoord:

De gemeenten zijn belast met het organiseren van verkiezingen. Zij ontvangen daarvoor een vergoeding uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds, maar het betreft hier geen geoormerkt bedrag. Het Rijk heeft in het algemeen dan ook geen zicht op de precieze kosten die samenhangen met de organisatie van verkiezingen door gemeenten. Wel is in 2012 onderzoek gedaan naar de kosten voor gemeenten voor het organiseren van de in dat jaar gehouden Tweede Kamerverkiezing. Het ging om ruim € 42,2 mln. (rapport SIRA-consulting; Kamerstukken II 2013/14, 33 829, nr. 1, blg. 272829). In opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen is in 2019 onderzocht wat de meerkosten voor gemeenten zijn van het organiseren van de in dat jaar gehouden waterschapsverkiezingen. Het bleek te gaan om € 11,2 mln. (de waterschapsverkiezingen worden tegelijk met de provinciale statenverkiezingen gehouden; onderzocht is uitsluitend wat de meerkosten van de waterschapsverkiezingen waren; zie https://vng.nl/media/35744 voor het onderzoeksrapport).

Verder zijn er voor elke verkiezing aanvullende kosten voor het Rijk, die onder meer samenhangen met een landelijke voorlichtingscampagne en een vergoeding aan gemeenten die meedoen aan experimenten, zoals het experiment met centrale stemopneming. Voor de komende Tweede Kamerverkiezing krijgen gemeenten voor de extra kosten als gevolg van maatregelen in verband met covid-19 een reële compensatie van circa € 52 mln.

7

Vraag:

Wat is de uiterste datum waarop besloten kan worden of de verhuizing van de Tweede Kamer al dan niet doorgaat of uitgesteld wordt zonder dat er extra kosten gemoeid zijn met uitstel of afstel? Kan dit gemotiveerd worden?

Antwoord:

Er zal altijd sprake zijn van meerkosten. De kosten van een volledig jaar vertraging tot einde zomer 2022, omdat de gebruiker zelf heeft aangegeven alleen te kunnen verhuizen in het zomerreces, bedragen naar verwachting circa € 30 mln. tot € 40 mln. (excl. doorlopen indexatie) zoals ook in de technische briefing is aangegeven. Deze kosten bestaan onder andere uit het langer in stand houden van het Binnenhof, maar ook de afschrijvingskosten met betrekking tot de tijdelijke huisvestingen.

Het is een grote operatie die veel van de gebruikers en ambtelijke ondersteuning vergt. De gebruikers zijn wat betreft de verhuizing zelf in de lead en zijn ook allen al bezig met de voorbereidingen. Een definitief besluit dient daarom zo snel mogelijk genomen te worden.

8

Vraag:

Hoeveel euro heeft de rijksoverheid in de afgelopen jaren (periode 2015–2020) besteed aan de verbetering van de leefbaarheid in buurten en wijken? En hoeveel euro is hier dit jaar en de komende jaren mee gemoeid? Kan ook worden aangegeven wat deze inzet heeft opgeleverd?

Antwoord:

Vanuit de rijksoverheid is in de periode 2015–2020 geen geld begroot voor de verbetering van leefbaarheid in buurten en wijken. Wel zijn in de afgelopen jaren in een aantal gebieden met een Regio Deal middelen uit de Regio Envelop ingezet voor de verbetering van de leefbaarheid. Hierbij was het aan de regio om projecten te organiseren en te bepalen welk deel van het budget specifiek voor de leefbaarheid wordt ingezet binnen de algemene doelstelling van het versterken van de brede welvaart. Een deel van deze middelen is beschikbaar voor de aanpak van leefbaarheidsproblemen in een aantal van de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waaronder het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. In totaal gaat het hierbij om ongeveer € 200 mln. Over de voortgang van de uitvoering van de Regio Envelop en tot welke resultaten dit heeft geleid bent u geïnformeerd in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 20 september 2019 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2019/20, 29 697, nr. 72; Kamerstukken II 2019/20, 29 697, nr. 81). De tweede voortgangsrapportage wordt begin volgend jaar toegestuurd.

Voor 2021 stel ik een Volkshuisvestingsfonds in van € 450 mln. voor de vervanging en verduurzamen van slechte woningen en het opknappen van de openbare ruimte (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 695). Dit zal ook bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid. Hierbij wordt in het bijzonder gekeken naar de 16 stedelijk vernieuwingsgebieden en 13 grens- en krimpregio’s. De rijksinzet op het terrein van leefbaarheid in de komende jaren wordt momenteel in kaart gebracht op grond van het Programma Leefbaarheid en Veiligheid, waarover u op 31 maart en 6 november jl. bent geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 30 995, nr. 98; Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 694).

Het Ministerie van BZK blijft daarnaast inzetten op kennisontwikkeling en -verspreiding ter versterking van het handelingsperspectief van het lokaal bestuur. Dit gebeurt via het programma Leefbaarheid en Veiligheid, het Netwerk Weerbaar Bestuur, kennisbijeenkomsten voor de inzet van de Wet aanpak woonoverlast en de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, het organiseren van een leerkring aanpak ondermijnende criminaliteit, de Leefbaarometer, en de City Deal «Zicht op ondermijning». Hiervoor zijn in de periode 2015–2020 aan diverse partners subsidies en opdrachten bijdragen verleend.

9

Vraag:

Hoeveel woningen van woningcorporaties hebben een huur tot de lage passend-toewijzengrens?

Antwoord:

In 2019 bezaten de woningcorporaties gezamenlijk ca. 2,019 miljoen zelfstandige sociale huurwoningen, waarvan ca. 1,529 miljoen met een huur tot de lage aftoppingsgrens.

10

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen worden op jaarbasis toegewezen aan een nieuwe huurder?

Antwoord:

In 2019 zijn ongeveer 181 duizend sociale huurwoningen toegewezen aan een nieuwe huurder, waarvan ca. 140 duizend (77%) aan huishoudens met een inkomen dat recht op huurtoeslag kan geven, ca. 33 duizend (23,4%) aan huishoudens uit de EC-doelgroep zonder recht op huurtoeslag, en ca. 8 duizend (5,6%) aan huishoudens buiten de EC-doelgroep met een laag middeninkomen.

Van de genoemde ca. 140 duizend huishoudens met een inkomen dat recht op huurtoeslag kan geven heeft een kleine 99% een «passende woning» (dat wil zeggen met een huur tot de van toepassing zijnde aftoppingsgrens) toegewezen gekregen.

11

Vraag:

Kan worden toegelicht waarom de circa 2,2 miljoen euro door de Huurcommissie dit jaar niet kan worden benut? Hoe verhoudt zich dit tot de grote achterstanden bij de Huurcommissie?

Antwoord:

In tabel 6 op pagina 14 van de 2e suppletoire begroting wordt weergegeven hoe de afdracht van het surplus van het eigen vermogen 2019 wordt verwerkt. Een deel wordt gereserveerd voor de extra werkzaamheden die op de Huurcommissie afkomen in 2021 en voor het wegwerken van de achterstanden. Een ander deel is toegevoegd aan de opdracht voor 2020 voor onder andere extra capaciteit, de programma’s «Eenvoudig naar gezag» en «Kwaliteit aan de Poort» en het nieuwe zaaksysteem. De bijdrage van het moederdepartement is bij de 2e suppletoire begroting hoger dan bij de oorspronkelijke begroting.

Over 2020 zijn de kosten echter lager dan begroot. Door het coronavirus heeft de Huurcommissie tijdelijk de zittingen en onderzoeken ter plekke stil moeten leggen. Hierdoor zijn de kosten voor zittingen (zoals de vergoedingen voor zittingsleden, reiskosten en de huur van zittingslocaties) en onderzoeken ter plekke veel lager uitgekomen dan begroot. Ook de overige personeelskosten zijn veel lager dan begroot. Door het coronavirus werden de medewerkers gedwongen om thuis te werken waardoor de reiskosten zijn gedaald. Ook personeelsevenementen en -bijeenkomsten zijn niet georganiseerd tijdens de coronacrisis. Daarnaast hebben een aantal projecten vertraging opgelopen door het coronavirus. Ook hierdoor blijft de uitputting achter bij de begroting.

Het niet kunnen houden van zittingen en het niet kunnen uitvoeren van onderzoeken ter plekke heeft tot een grotere achterstand geleid bij de Huurcommissie. Zowel de onderzoeksvoorraad als de zittingsvoorraad zijn toegenomen. Er was geen sprake van een tekort aan capaciteit, maar van overmacht. Om de achterstanden weg te werken heeft de Huurcommissie een actieplan opgesteld. Ik heb u per brief van 2 november 2020 over dit actieplan geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 27 926 nr. 328.) Het actieplan wordt nu uitgevoerd. De Huurcommissie verwacht – gegeven de verwachte instroom aan nieuwe verzoeken – dat met het actieplan de achterstanden eind 2021 zijn weggewerkt tot de reguliere werkvoorraad. De Huurcommissie neemt in haar offerte voor 2021 mee welke middelen nodig zijn voor de uitvoering van deze taak. Zoals ik uw Kamer eerder heb toegezegd, voorzie ik in voldoende middelen voor de Huurcommissie voor 2021.

12

Vraag:

Kan schematisch het aantal huurtoeslagontvangers over de jaren 2015–2020 worden weergegeven? Kan ook het aantal huishoudens in sociale huurwoningen over de periode 2015–2020 aan dit schema worden toegevoegd zodat de verhoudingen inzichtelijk worden?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt het aantal huurtoeslagontvangers over de jaren 2015–2020 weergegeven. Over de jaren 2015–2018 is meer dan 90% definitief toegekend en zijn de aantallen betrouwbaar. Voor 2019 en 2020 loopt dit proces nog en kunnen de aantallen nog wijzigen. Op basis van het WoON 2018 is te zien dat circa 84% van de huurtoeslagontvangers in een corporatiewoning woont. Deze informatie is niet per jaar uit de bestanden met beleidsinformatie te halen.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1,36 mln.

1,38 mln.

1,38 mln.

1,38 mln.

1,37 mln.

1,49 mln.

13

Vraag:

Hoe rijmt de onderuitputting bij de huurcommissie met de toenemende werkzaamheden en tekorten aan capaciteit bij de huurcommissie in 2020?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.

14

Vraag:

In hoeverre zijn deze onderuitputtingen direct of indirect veroorzaakt door Corona of spelen andere factoren hier ook een rol?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.

15

Vraag:

Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de verschillende kortingen op de verhuurderheffing, en hoe vaak is de korting niet doorgegaan of is er geen gebruik van gemaakt vanwege de coronacrisis?

Antwoord:

In onderstaande tabel staat per investeringscategorie aangegeven hoeveel investeringen voor de vermindering zijn aangemeld waar een voorlopige investeringsverklaring voor is afgegeven. Na afronding van de investering wordt een definitieve investeringsverklaring afgegeven die gebruikt kan worden in de aangifte verhuurderheffing. In de tabel staat ook het aantal definitieve investeringsverklaringen (stand oktober). Dit aantal is nog niet definitief, want de termijnen waarin investeringen kunnen worden afgerond zijn nog niet verstreken. Er kan nu dus nog niet aangegeven worden hoe vaak de korting uiteindelijk niet door zal gaan. Om uitval in verband met vertraging door de coronacrisis te voorkomen heeft het Kabinet inmiddels voorgesteld om de termijnen die in 2020, 2021 en 2022 verstrijken met een jaar te verlengen.

Investeringscategorie

Voorlopige investeringsverklaring

Definitieve investeringsverklaring (tot 9 oktober 2020)

Grootschalige verbouw

3.938

1.599

Kleinschalige verbouw

2.324

822

Sloop en Samenvoeging

13.104

6.269

Verbouw tot huurwoningen

23.568

14.012

Nieuwbouw (tot 2018)

54.669

15.972

Nieuwbouw (2020)

116.307

34

Verduurzaming

90.496

6.9271

X Noot
1

Stand december.

16

Vraag:

Wat zijn de laatste cijfers over huisuitzettingen wegens betalingsachterstanden in 2020? Kan dit uitgesplitst worden naar sociale en vrije sector?

Antwoord:

Over het volledige jaar 2020 zijn nog geen data bekend. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) liet mij weten dat in de eerste helft van 2020 1200 huisuitzettingen zijn geweest (waar dat er in 2019 2500 waren). Waarschijnlijk hebben de afspraken die ik met verhuurdersorganisaties maakte om huisuitzettingen wegens huurachterstanden door corona te voorkomen en het tijdelijk aanmerken van huisuitzettingen als niet-urgente zaken door de rechtspraak en deurwaarders tot deze daling van het aantal huisuitzettingen in de eerste helft van het jaar geleid. Onbekend is hoeveel van deze huisuitzettingen plaatsvonden op basis van betaalachterstanden en bij welk type verhuurder (sociale of vrije sector) dat was.

Aedes liet eerder weten dat het aantal huisuitzettingen in 2018 (het laatste jaar waarover de data bekend zijn) 3.000 huishoudens betrof die uit hun corporatiewoning zijn gezet. Dat is 19% minder dan in 2017. Daarmee nam het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties voor het vijfde jaar op rij af. Huurachterstand was in 80% van de huisuitzettingen bij woningcorporaties in 2018 de hoofdreden van de huisuitzetting.

17

Vraag:

Wat zijn de laatste cijfers over huurkortingen, -verlagingen en -bevriezingen die zijn gegeven in 2020, uitgesplitst in de sociale en vrije sector?

Antwoord:

Ik heb in augustus aan de verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences) verzocht om een enquête bij hun achterban te houden over het toepassen van maatwerk wanneer een huurder door de coronacrisis in betalingsproblemen komt. Het gaat hierbij zowel om de sociale als vrije sector. Deze enquêtes laten zien dat tussen de 0,65% en 3% van de huurders verzoekt om maatwerk. Als een huurder verzoekt om maatwerk kan dit in de regel worden ingewilligd en komen partijen tot een oplossing (rond de 85–90%). Er wordt dan gekozen voor uitstel van betaling, het treffen van een betalingsregeling of kwijtschelding van (een deel van) de huur. Het is mij echter niet precies bekend hoeveel huurkortingen, -verlagingen en -bevriezing zijn gegeven in 2020. Ik zal de verhuurdersorganisaties verzoeken om in het voorjaar nogmaals een enquête uit te zetten.

18

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er gebouwd in 2020?

Antwoord:

Het aandeel sociale huurwoningen binnen de nieuwbouw in 2020 is nog niet bekend.

Het totale aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen (zonder transformaties) bedroeg tot en met oktober 55.000, 1.700 minder dan vorig jaar tot en met oktober (bron: CBS). Recentere cijfers zijn nog niet bekend.

De meest recente jaarcijfers over sociale huurwoningen betreffen 2018, waarin 13 duizend corporatiewoningen werden gerealiseerd (CBS) en 2019 waarin 12,6 duizend corporatiewoningen (DAEB) werden gebouwd (bron: Aedes).

19

Vraag:

Hoeveel vertraging heeft de woningbouw opgelopen door de coronacrisis, en hoe lang duurde de vertraging gemiddeld per huis?

Antwoord:

Het Kabinet spitst zich toe op het, in nauwe samenspraak met betrokken publieke en private partners, generiek en gebiedsspecifiek stimuleren en versnellen/aanjagen van nieuwbouw en herstructurering van woningen. Vanaf het begin van de coronacrisis, trekt het Kabinet samen met publieke partners op om de woningbouw zoveel mogelijk op gang te houden. Uit recente publicaties van het Centraal Planbureau (CPB) en het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) komt inmiddels naar voren dat de afkoeling van de woningmarkt als gevolg van de economische teruggang door corona naar verwachting beperkt zal zijn en ook later zal inzetten dan dit voorjaar werd verwacht, al is de precieze doorwerking nog onzeker.

De voorlopige cijfers van het CBS over de nieuwbouw van woningen laten ook zien dat van januari tot en met oktober 2020 een kleine 1700 woningen minder zijn opgeleverd dan in dezelfde periode in 2019. Deze beperkte productiedaling ligt in de lijn der verwachting als gevolg van onder andere stikstof en corona. Ook in 2021 wordt een lagere bouwproductie verwacht. Maar gezien de omvang van het woningtekort is juist een verdere stijging van de productie nodig. Doordat deze stijging nu stagneert zal in latere jaren een nog veel sterkere toename van de bouwproductie nodig zijn om het tekort in te lopen. Uit de voorlopige cijfers van het CBS blijkt dat de vergunningverlening wel goed gaat, in de periode van januari tot en met september 2020 lag deze een kleine 6000 vergunde woningen hoger dan in dezelfde periode in 2019.

Over de gevolgen van corona op de bouwproductie kan ik daarom helaas geen zekerheid bieden. In het licht van de omvang van het woningtekort is echter duidelijk dat het cruciaal is om met alle partijen alles op alles te zetten om te zorgen dat de bouwproductie zo snel mogelijk weer een stijgende lijn laat zien.

20

Vraag:

Mag een vermindering op de verhuurderheffing (RVV) gebruikt worden voor het realiseren van vrije sector-woningen? Kan het antwoord worden toegelicht?

Antwoord:

De vermindering op de verhuurderheffing kan niet gebruikt worden voor het realiseren van vrije sector-woningen. Omdat de verhuurderheffing alleen geheven wordt over woningen met een huur onder de liberalisatiegrens, zijn alle heffingsverminderingen ook hiertoe beperkt. In aanvulling hierop geldt dat de heffingsverminderingen voor nieuwbouw (behalve die voor nieuwbouw in Rotterdam-Zuid) alleen gelden voor woningen met een huur tot de laagste aftoppingsgrens.

21

Vraag:

Wordt bijgehouden waar de investeringen gedaan met behulp van de RVV terecht komen? En als dit afwijkt van de regeling zoals voorgeschreven door de RVO, wat gebeurt er dan?

Antwoord:

Bij het aanmelden van het voornemen tot investeren bij RVO moet ook de locatie van de investering (adres of kadastrale aanduiding) worden doorgegeven. Op basis van deze aanmelding wordt een voorlopige investeringsverklaring afgegeven door RVO. Een definitieve investeringsverklaring, die gebruikt kan worden in de aangifte verhuurderheffing, wordt verstrekt als de investering daadwerkelijk is afgerond. Een definitieve investeringsverklaring wordt alleen verstrekt als de investering betrekking heeft op een eerder afgegeven voorlopige investeringsverklaring. Het moet daarbij dus ook om dezelfde locatie gaan.

22

Vraag:

Hoeveel aan korting op de verhuurderheffing heeft Vestia gehad in 2018, 2019 en 2020?

Antwoord:

In 2018, 2019 en 2020 heeft Vestia voor € 13 mln. definitieve heffingsverminderingen ontvangen voor afgeronde investeringsprojecten.

Daarnaast heeft Vestia € 56 mln. aan voorlopige toekenningen heffingsvermindering ontvangen voor projecten die nog in de realisatiefase zijn.

23

Vraag:

Hoeveel woningen hebben energielabel B of hoger? Wat is de onderverdeling van deze woningen naar bezit?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 181 van de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2021 (Kamerstukken II 2019/20, 35 570 VII, nr. 7).

24

Vraag:

Kunt u nader duiden waarom de middelen voor MOOI in 2020 niet tot uitputting komen?

Antwoord:

De openstelling van de MOOI-regeling is met een maand uitgesteld vanwege corona, waardoor het beschikkingsmoment over de jaargrens gaat. De verwachting is dat de middelen in januari 2021 worden beschikt.

25

Vraag:

Hoeveel verzoeken tot uitstel tot 24 maanden voor de STEP-subsidie zijn er gekomen? En hoeveel daarvan zijn gehonoreerd?

Antwoord:

Voor 90 aanvragen is verzoek tot uitstel gevraagd. Voor alle 90 aanvragen is dit gehonoreerd.

26

Vraag:

Wat wordt er bedoeld met «het budget van circa € 28,5 mln. is in een ander kasritme gezet»? Blijft het budget beschikbaar voor energiebesparing in de huursector?

Antwoord:

Ja, het budget blijft beschikbaar voor energiebesparing in de huursector. Het budget van € 28,5 mln. in 2020 is geschoven (kasritme) naar 2021 (€ 9,5 mln.) en 2022 (€ 19 mln.)

27

Vraag:

Waarom kunnen de middelen voor de MOOI-regeling pas beschikbaar komen vanaf 2021 in plaats van 2020?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 24.

28

Vraag:

Kan een overzicht van alle subsidie- en andere regelingen worden gegeven die er zijn om de gebouwde omgeving te verduurzamen? Kan per regering worden aangegeven hoeveel geld er tot nu toe verstrekt is en hoeveel budget er nog beschikbaar is? En kan ook per regeling de looptijd worden aangegeven?

Antwoord:

Zie het overzicht dat is bijgevoegd bij de Kamerbrief Overzicht toezeggingen algemeen overleg klimaatakkoord gebouwde omgeving (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 686).

29

Vraag:

Kunt u nader duiden waarom de middelen voor de SEEH in 2020 niet tot uitputting komen?

Antwoord:

Enerzijds komt dit doordat de laatste aanvragen uit 2020 in het jaar 2021 worden uitbetaald, omdat de aanvragen eerst nog moeten worden behandeld. Anderzijds waren de aantallen aanvragen in de eerste helft van het jaar lager dan verwacht op basis van de eerdere periode dat de subsidie bestond in 2016–2017. De coronacrisis heeft hierbij waarschijnlijk een rol gespeeld. De hogere subsidiebedragen die vanaf de zomer zijn ingevoerd in het kader van het Doorbouwplan hebben geleid tot veel hogere aantallen aanvragen per week. Dit speelde vooral in de laatste maanden van dit jaar. De verwachting is dat het budget in 2021 grotendeels zal worden uitgeput op basis van de aanvragen uit 2020.

30

Vraag:

Waarop stoelt de prognose dat de middelen voor SEEH in 2021 wel worden uitgeput, en waaraan?

Antwoord:

De hogere subsidiebedragen die vanaf de zomer zijn ingevoerd in het kader van het Doorbouwplan hebben geleid tot veel hogere aantallen subsidieaanvragen per week. In de eerste helft van dit jaar kwamen ongeveer 500 aanvragen per week binnen. In week 48 (twee weken geleden) waren dat er inmiddels bijna 1.400 per week. Per 1 december zijn er 33.992 aanvragen ontvangen en is er al ruim € 46 miljoen subsidie uitbetaald. De recente aanvragen zijn nog in behandeling. De huidige prognose van RVO is dat er eind dit jaar naar verwachting voor circa € 73 miljoen subsidie aangevraagd zal zijn met aanvragen die aan de voorwaarden voldoen. Door uitbetalingen in 2021 zal het budget naar verwachting grotendeels uitgeput worden.

31

Vraag:

Kunt u meer duiden over de overheveling van middelen van artikel 4 naar artikel 11 ten behoeve van de ZBO Toelatingsorganisaties in de bouw?

Antwoord:

De toelatingsorganisatie in de bouw is zoals gezegd een ZBO. Om de onafhankelijkheid te borgen wordt het budget op het niet-beleidsartikel 11 Centraal apparaat geplaatst.

32

Vraag:

Kunt u nader aangeven welke andere redenen, er naast covid-19, zijn voor het niet uitputten van de beschikbare middelen SAH in 2020?

Antwoord:

De reden is dat de aanvragen fors achterbleven op de raming. Grootste knelpunt dat woningcorporaties ervaren is, naast covid-19, dat er meer tijd nodig is om met de warmteleverancier tot een overeenkomst te komen – meer dan vooraf was ingeschat. De regeling vraagt om een definitieve overeenkomst tussen corporatie en warmtebedrijf, en onderhandelingen over grootschalige projecten als warmtenetten nemen veel tijd in beslag. Precies daarom is er ook gekozen voor een looptijd van vier jaar binnen de SAH. Door corona is dit verder bemoeilijkt (geen fysieke afspraken, onzekerheid over de toekomst). Dit betekent overigens niet dat de SAH slecht loopt: er is voor meer dan € 60 mln. aangevraagd en in 2021 wordt er naar verwachting ca. € 30 mln. uitgekeerd. Na ongeveer een kwart van de looptijd is ca. een derde van het budget beschikt.

33

Vraag:

Voor hoeveel scholen wordt van dit bedrag het binnenklimaat geregeld met de SUVIS middelen?

Antwoord:

De gemiddelde investering voor een schoolgebouw wordt geschat op ongeveer € 400.000. Voor kleinere schoolgebouwen zal dit bedrag lager zijn, voor grotere hoger. De SUVIS voorziet in 30 procent van de benodigde middelen, wat gemiddeld neer komt op gemiddeld € 120.000. Hiermee kunnen ruim 800 scholen worden ondersteund, wat meer of minder kan worden als er meer of minder grotere of kleinere scholen een aanvraag indienen. Mijn ambtsgenoot voor BVOM gaat in antwoord op Kamervragen in op de onderbouwing van de vrijgemaakte middelen voor het verbeteren van ventilatie op scholen. (Aanhangsel handelingen II 2019/20, nr. 707).

34

Vraag:

Waarom worden de middelen nu op de begroting gezet terwijl er in 2021 pas uitgaven worden verwacht?

Antwoord:

Oorspronkelijk was € 40 mln. van de € 100 mln. voor deze specifieke uitkering deel van een pakket aan maatregelen met als doel dat er zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld vanwege de uitbraak van Covid-19 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019/20, 32 847, nr. 650). Dit zou gebeuren door de € 40 mln. in te zetten om schoolgebouwen te verduurzamen. De coronacrisis heeft het belang van goede ventilatie in gebouwen, en scholen in het bijzonder, onderschreven. De focus en het doel van deze € 40 mln. is met de Kamerbrief van 1 oktober 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VIII, nr. 36) gelegd op het verbeteren van het ventilatie, en aangevuld tot € 100 mln.

Met een nota van wijziging (Kamerstukken II, 2020, 35 570 VII, nr. 73) zijn de middelen budgettair verwerkt in de begroting van het Ministerie van BZK voor het jaar 2021.

35

Vraag:

Geldt voor de post SUVIS een 100% eindejaarsmarge?

Antwoord:

Nee, de middelen voor SUVIS zijn doorgeschoven van 2020 naar 2021. Dit is verwerkt in een nota van wijziging. Zie ook het antwoord op vraag 34.

36

Vraag:

Voor welk bedrag en in welk kasritme worden RREW en het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed herschikt?

Antwoord:

Voor zowel het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed en RREW zijn de middelen herschikt voor 2020 naar het juiste instrument (bijdrage aan medeoverheden). Voor het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed gaat het om € 10 mln. waarvan € 8 mln. is bestemd voor de specifieke uitkering en € 2 mln. voor het btw-compensatie fonds. Voor RREW gaat het om € 5,1 mln.

37

Vraag:

Hoeveel aanvragen voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) zijn vertraagd of niet doorgegaan wegens de coronacrisis? En welke andere redenen worden aangegeven voor vertragingen?

Antwoord:

Er zijn geen signalen ontvangen dat aanvragen enkel en alleen door Covid-19 zijn vertraagd of niet doorgegaan. Zoals bij vraag 32 aangegeven, kost de totstandkoming van de overeenkomst tussen warmteleverancier en verhuurder wel meer tijd dan vooraf ingeschat.

38

Vraag:

Waarom wordt 77 miljoen uit de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen nu ingezet voor de «bijdrage aan medeoverheden», en waar komt het zelfde bedrag voor de SAH in 2021 dan vandaan?

Antwoord:

Uit de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) wordt geen € 77 mln. maar € 16,8 mln. ingezet voor het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW). Daarmee komt het totaal van PAW uit op € 77 mln. ten behoeve van de 2e tranche proefprojecten. In 2021 wordt € 16,8 mln. uit het PAW-budget weer toegevoegd ’ aan het budget voor SAH.

39

Vraag:

In hoeverre is een specifieke uitkering nog specifiek als er beleidsruimte is, en hoe ziet deze eruit?

Antwoord:

De Algemene Rekenkamer heeft erop gewezen dat van belang is een zekere sturing te geven op toegekende budgetten. Voor de tweede tranche proeftuinen is daarom gekozen voor een specifieke uitkering. Tegelijkertijd vindt het kabinet het nog steeds van groot belang dat partijen ervaring op doen met experimenten. Daarom is gekozen voor een specifieke uitkering met ruime beleids- en bestedingsvrijheid. De eenmalige uitkering wordt verstrekt voor de in de aanvraag van de geselecteerde gemeente genoemde activiteiten die tot doel hebben om via een wijkgerichte aanpak bestaande woningen en andere gebouwen aardgasvrij of aardgasvrij-ready te maken met het oog op leren hoe de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De uitkering kan worden ingezet voor de financiering van de onrendabele top bij de uitvoering van het project, daaronder begrepen projectgebonden proces- en advieskosten. Deze kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de betreffende proeftuin en het aardgasvrij of aardgasvrij-ready maken daarvan. Binnen deze kaders is sprake van beleids- en bestedingsvrijheid.

40

Vraag:

Wat betekent het niet uitputten van de middelen voor de Stroomversnelling voor de ambities om corporatiebezit te verduurzamen?

Antwoord:

In de 2e suppletoire begroting wordt nergens gesproken over de middelen voor de Stroomversnelling. Ik kan de Kamer hier dan ook geen passend antwoord op verstrekken.

Mocht de Kamer niet de Stroomversnelling bedoelen maar de Renovatieversneller dan komt inderdaad een bedrag van € 3,1 mln. dit jaar niet meer tot besteding. Door de verlate openstelling van de regeling (door o.a. het creëren van draagvlak bij maatschappelijke partners) en de invloed van Covid-19 (o.a. gebrek aan fysieke mogelijkheden voor bijeenkomsten) is dit budget niet uitgeput maar is daardoor wel benodigd in 2021.

41

Vraag:

Op welke manier wordt gezorgd dat de middelen Stroomversnelling in 2021 wel tot uitputting komen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 40.

42

Vraag:

Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het implementeren van het DSO? Kan dit voor Provincies, gemeenten, waterschappen en voor de DSO-LV worden toegelicht?

Antwoord:

Zoals aangegeven in mijn voortgangsbrief van 13 november jongstleden (Kamerstukken II 2020/21, 33 118, nr. 158) en zoals besproken tijdens het Notaoverleg op 25 november in uw Kamer, is het algemene beeld dat de implementatie bij de decentrale overheden voortgang heeft en dat de overheden aansluiten. De landelijke voorziening van DSO (DSO-LV) nadert zijn afronding en is eind van dit jaar voldoende gereed voor inwerkingtreding zodat alle overheden ermee kunnen oefenen. Gemeenten, provincies, waterschappen en Rijk zijn al volop bezig met het aansluiten en vullen in alle drie ketens en gaan daar in het nieuwe jaar mee door. Een aantal afbouwactiviteiten van het DSO-LV zal daarbij in 2021 nog doorlopen.

Via de website van het implementatieprogramma is een overzicht beschikbaar van de status van het aansluiten per bevoegd gezag, https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/implementatie/voortgang-monitoring/aansluitmonitor/. Via een kaart van Nederland is zichtbaar welke overheden zijn aangesloten (met of zonder een proef uitwisseling) en welke zijn aangemeld.

43

Vraag:

Kunt u nader aangeven wanneer over LVBB/STOP wordt besloten en wanneer de Kamer hierover, inclusief de eventuele financiële gevolgen, wordt geïnformeerd?

Antwoord:

De Landelijke Voorziening voor Bekendmaken en Beschikbaarstellen (LVBB) en de Standaard Openbare Publicaties (STOP) zijn – binnen het DSO-programma – ontwikkeld als een generieke voorziening en standaard voor het bekendmaken van besluiten in het kader van de Bekendmakingswet. De geraamde structurele kosten van de LVBB/STOP bedragen € 3 mln. per jaar.

Komende 2 jaar ontfermt de Omgevingswet zich over LVBB/STOP en richt zich op het in de praktijk van de Omgevingswet gebruiken van LVBB/STOP. Beheerafspraken -in lijn met de DSO-beheerorganisatie- voor deze periode zijn intussen gemaakt tussen BZK, Kadaster en UBR/KOOP.

Deze periode wordt verder gebruikt om het gebruik van LVBB/STOP in andere wetsdomeinen te verkennen. Aan deze verkenning zal worden meegewerkt door het Ministerie van Justitie & Veiligheid, wetgevingsdirecties van alle departementen en de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI). De financiële dekking van het beheer van LVBB/STOP is daarom in de jaren 2021 en 2022 incidenteel van aard en wordt binnen de BZK begroting ingepast.

In 2022 kan een gedegen onderbouwde en gedragen afweging worden gemaakt over al dan niet breder, generiek gebruik van LVBB/STOP en kan worden voorzien in een bijbehorende structurele oplossing voor het beheer van LVBB/STOP.

44

Vraag:

Waarom is er nog geen structurele oplossing voor het beheer van de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen / Standaard Officiële Publicaties (LVBB/STOP)? Wat zijn de geraamde structurele kosten van de LVBB/STOP? Welke partners worden hierbij betrokken en wat zijn de afspraken die hierover gemaakt dienen te worden? Wanneer wordt een structurele oplossing verwacht?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 43.

45

Vraag:

Waarom is er nog geen structurele oplossing voor het beheer van de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen / Standaard Officiële Publicaties (LVBB/STOP)? Wat zijn de geraamde structurele kosten van de LVBB/STOP? Welke partners worden hierbij betrokken en wat zijn de afspraken die hierover gemaakt dienen te worden? Wanneer wordt een structurele oplossing verwacht?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 43.

46

Vraag:

Waarom is er nog geen structurele oplossing voor het beheer van de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen / Standaard Officiële Publicaties (LVBB/STOP)? Wat zijn de geraamde structurele kosten van de LVBB/STOP? Welke partners worden hierbij betrokken en wat zijn de afspraken die hierover gemaakt dienen te worden? Wanneer wordt een structurele oplossing verwacht?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 43.

47

Vraag:

Hoeveel panden zijn er nu in totaal versterkt sinds 2012?

Antwoord:

Uit het meest recente dashboard van de NCG blijkt dat er 1127 panden zijn versterkt.

48

Vraag:

Hoeveel zijn er gesloopt? En hoeveel weer opnieuw gebouwd?

Antwoord:

Er hebben 234 sloop/nieuwbouw projecten plaats gevonden.

49

Vraag:

Wat zijn de totale kosten van de gehele versterkingsoperatie in de afgelopen 8 jaren? Wanneer deze cijfers door de NAM niet worden gegeven, welke afspraken liggen daaraan ten grondslag?

Antwoord:

De NAM heeft tot 31 december 2018 informatie aangeleverd aan de NCG waaruit blijkt dat er voor € 920 mln. is uitgeven aan versterking. In 2019 is deze informatie niet aangeleverd.

De NAM leverde de informatie aan in het kader van voortgangsrapportages van de NCG. In 2019 zijn er geen voortgangsrapportages geweest. De voortgangsrapportage is inmiddels vervangen door het dashboard.

Vanaf 2020 lopen de verstekingskosten via de BZK begroting. De geraamde versterkingskosten voor de vier kwartalen van 2020 bedragen € 297 mln. Deze kosten worden in rekening gebracht bij NAM.

50

Vraag:

Wat zijn de gemiddelde kosten per versterkte woning?

Antwoord:

De versterkingsoperatie is per 1 januari 2020 publiek gemaakt. De in 2020 gemaakte versterkingskosten zijn in rekening gebracht bij NAM. Dit is in de 2de suppletoire begroting zichtbaar als de mutatie van € 297 mln.

Dit zijn kosten die gemaakt zijn binnen veelal meerjarige projecten. Dat wil zeggen dat er al kosten zijn gemaakt voor deze versterkingen en slechts een deel van de kosten van deze projecten vallen in 2020.

Het merendeel van de versterkingsprojecten die in 2020 werden afgerond zijn in de periode daarvoor onder NAM gestart. Op basis van de bij ons beschikbare realisatiecijfers van 2020 is het daardoor nog niet mogelijk om een representatief gemiddelde te geven.

Naarmate de versterkingsoperatie vordert zal een groter deel van het gehele versterkingsproces van opname en beoordeling tot uiteindelijke uitvoering onder publieke regie hebben plaats gevonden. Dan wordt ook duidelijker wat de meerjarig gemaakte versterkingskosten (gemiddelde kosten per woning) zijn en zullen we uw Kamer daarover nader informeren.

Om uw Kamer toch enig inzicht te geven in de (verwachte) kosten uit versterkingsadviezen die momenteel in uitvoering zijn baseren wij ons daarom op steekproeven zoals in de besluitvorming rondom batch 1581. Over de steekproef batch 1581 heb ik uw Kamer 26 november 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 701).

51

Vraag:

Wat zijn de gemiddelde kosten per nieuwgebouwde woning?

Antwoord:

Sloop/nieuwbouw projecten komen vooral voor in de eerste versterkingsprojecten die merendeels zijn gestart in de periode dat de versterking nog werd uitgevoerd door NAM.

Zoals toegelicht bij vraag 50 zijn slechts een deel van de kosten van deze versterkingen opgenomen in de huidige mutatie van de 2de suppletoire begroting van € 297 mln.

Bij zware versterkingstrajecten trajecten werden de verwachte kosten uit het versterkingsadvies afgezet tegen een getaxeerde herbouwwaarde om te komen tot de keuze voor het sloop/nieuwbouw alternatief. De gemiddelde herbouwaarde vanuit deze afwegingen bedroeg circa € 340.000.

De sloop/nieuwbouw projecten zijn onderdeel van de eerste versterkingen die doorgerekend zijn op de oudere normen waarin een hoog niveau van gaswinning en bijhorend seismisch risico was verwerkt. Dit leidde tot zware maatregelen waardoor sloop/nieuwbouw een realistisch alternatief bleek.

De verwachting is dat met de geactualiseerde normen de benodigde maatrelen niet vaak meer dermate zwaar zullen zijn om sloop/nieuwbouw te overwegen.

52

Vraag:

Kan in een overzicht per onderdeel worden weergegeven wat de kosten zijn van opnames, beoordelingen, besluiten en de uiteindelijke uitvoeringen?

Antwoord:

De kosten voor de opname en beoordeling tot uiteindelijk besluit om uit voeren bedragen nu € 52.000.

In het versterkingsprogramma is gestart met de woningen die als eerste zijn doorgerekend. Dit is veelal gedaan op basis van de oudere normen. Dit betekent dat er met hanteren van deze normen veel maatregelen aan deze woningen nodig waren en dat het proces van opname en beoordeling tot besluit en uitvoering relatief duur en gecompliceerd was.

Momenteel wordt de typologie benadering ontwikkeld door TNO en NCG. Hiermee hoeven niet alle woningen meer afzonderlijk te worden doorgerekend maar kunnen uitspraken worden gedaan op basis van type woningen en eventueel nog noodzakelijke bijhorende maatregelen. De verwachting is dat de kosten hierdoor significant dalen.

Voor wat betreft de kosten van de uiteindelijke uitvoeringen in de zin van uitgevoerde versterkingen, zie de antwoorden op vragen 50 en 51.

53

Vraag:

Hoeveel fte is er werkzaam bij het NCG? Wat zijn de loonkosten van alle betrokkenen bij NCG?

Antwoord:

Er zijn 306 fte in dienst bij de NCG. Wanneer gedetacheerden en externe inhuur worden meegerekend zijn er 509 fte in dienst.

De loonkosten bedragen € 20,7 mln. Wanneer gedetacheerden en externe inhuur worden meegerekend bedragen deze € 48,2 mln.

54

Vraag:

Hoeveel bouwkundige experts zijn er in dienst? Wat is hun taakomschrijving? Aan welke opleidingseisen moeten zij voldoen?

Antwoord:

Er zijn 13 bouwkundige experts in dienst van de NCG. Wanneer dit begrip ruimer wordt geïnterpreteerd zijn 28 fte met een bouwkundige achtergrond in dienst.

Hierbij moet worden aangetekend dat een groot deel van de bouwkundige expertise zit bij de ingenieursbureaus die gebouwen doorrekenen en de bouwbedrijven die de versterking uitvoeren.

De experts bij de NCG houden zich bezig met de processen die specifieke bouwkundige kennis vereisen zoals bv. het contact met de ingenieursbureaus en bouwbedrijven.

Daarvoor hebben zij een technisch opleidingsniveau (HBO +) en veelal ervaring in de sector.

55

Vraag:

Welke kosten zijn/worden precies door de NAM betaald? Kan in een overzicht worden weergegeven, per jaar, welk deel de NAM daarvan heeft vergoed? Kan in diezelfde tabel worden weergegeven hoeveel compensatie de NAM van de staat heeft ontvangen, ook per jaar?

Antwoord:

NAM is onder het akkoord op Hoofdlijnen (AOH) dat zij heeft gesloten met de Staat gehouden alle kosten te betalen die nodig zijn voor de veiligheid. Tot 2020 werden deze kosten door NAM direct zelf betaald. NAM kon bij deze kosten de BTW aftrekken.

Vanaf 2020 lopen de kosten van de versterkingsoperatie via de BZK begroting en worden de kosten per declaratie in rekening gebracht bij NAM. Volgens het Akkoord op Hoofdlijnen wordt er geen BTW in rekening gebracht bij NAM in deze declaraties. Het BTW deel wordt vanuit het Rijk gedekt. De NAM ontvangt geen compensatie.

Hieronder zijn de kosten weergeven:

x € mln.

2020

versterkingsoperatie in rekening gebracht bij NAM

245

BTW component versterkingsoperatie

52

   

apparaatskosten NCG in rekening gebracht bij NAM

52

BTW component

7

56

Vraag:

Wat is de stand van zaken in het scholenprogramma?

Antwoord:

Voor het scholenprogramma zijn de afgelopen jaren scholen versterkt en toekomstbestendig gemaakt in Loppersum, Appingedam Delfzijl, Midden-Groningen, Groningen en Het Hogeland. Daarbij wordt naast versterking ook rekening gehouden met demografische ontwikkelingen. Voor de stand van zaken verwijs ik naar het dashboard van de NCG. Met het dichten van het tekort kan het scholenprogramma door en zijn ook afspraken gemaakt over de rapportage, welke nu jaarlijks zal plaatsvinden.

57

Vraag:

Wat is de stand van zaken in het versterkingsprogramma van zorggebouwen uit Het Groninger Zorgakkoord? Welk deel van de € 5,4 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning die gemeenten en GGD ontvingen, wordt besteed aan de versterking van zorggebouwen?

Antwoord:

Voor wat betreft het zorgprogramma zijn de eerste subsidieaanvragen bij VWS zijn binnengekomen. Voor de komende jaren worden meerdere aanvragen verwacht, die het kasritme van de verwachte (her)bouwprojecten reflecteren. In het dashboard van de NCG wordt de voortgang van het zorgprogramma weergeven.

De € 5,4 mln. wordt besteed aan sociaal-emotionele ondersteuning en niet aan de versterking van zorggebouwen.

58

Vraag:

Welke resultaten zijn er behaald bij de projecten die worden gefinancierd uit de € 5,4 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning zoals: aardbevingscoach, welzijn op recept, zorg nabij en projecten gericht op kinderen?

Antwoord:

De inzet voor sociaal-emotionele ondersteuning wordt op dit moment geëvalueerd. Uw Kamer wordt hierover uiterlijk het eerste kwartaal van 2021 geïnformeerd.

59

Vraag:

Bij welke projecten, naast «Toukomst» wordt de participatie van inwoners ook ten volste benut?

Antwoord:

Participatie is één van de randvoorwaarden bij de projecten van het NPG, waarbij dit op verschillende manieren wordt aangepakt. Sommige projecten zijn subsidieregelingen waar bewoners of organisaties direct hun aanvraag op in kunnen dienen, zoals het Loket Leefbaarheid of het project om de dorpshuizen in Loppersum nieuw leven in te blazen. Bij andere projecten worden juist bewoners aan de voorkant betrokken alvorens ze worden uitgevoerd, zoals het Lopster Dorpenprogramma, of het Centrum-Zuid in Delfzijl.

60

Vraag:

Hoeveel mensen hebben naast stress en psychische problemen inmiddels lichamelijke gezondheidsproblemen als hartklachten en hoge bloeddruk als gevolg van stress?

Welke initiatieven zijn er om deze cijfers in kaart te brengen?

Antwoord:

De causaliteit tussen lichamelijke gezondheidsproblemen als hartklachten en een hoge bloeddruk en stress en psychische problemen is vaak moeilijk aan te tonen. Onderzoeken zijn er nu op gericht om de causaliteit te onderzoeken tussen de aardbevingsproblematiek en stress of psychische problemen. Dit zijn doorlopende onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd en ook voor in ieder geval 2021 en 2022 worden verlengd.

61

Vraag:

Hoeveel woningen zijn er opgekocht middels de opkoopregeling? Hoeveel aanvragen zijn daar nog voor?

Antwoord:

Vanaf de start van het Koopinstrument in 2016 t/m nu zijn er in totaal 129 woningen opgekocht. In de meest recente aanvraagronde zijn er 11 aanvragen ontvangen. Deze aanvragen worden momenteel getoetst. Er is in ieder geval voldoende budget om alle aanvragen te honoreren zodat er geen aanvragen op de reservelijst terecht komen. In 2021 worden twee nieuwe aanvraagrondes georganiseerd.

62

Vraag:

Worden de aanvullende middelen van 39,5 miljoen uit de Aanvullende Post teruggevorderd op de NAM?

Antwoord:

NAM is onder het akkoord op Hoofdlijnen dat zij heeft gesloten met de Staat gehouden alle kosten te betalen die nodig zijn voor de veiligheid. De middelen van de Aanvullende Post zijn onder andere aangewend voor het scholenprogramma, de inpassingskosten voor gemeenten bij de versterkingswerkzaamheden en de Rijksbijdrage aan sloop/nieuwbouwprojecten. Deze middelen kunnen niet worden niet teruggevorderd op NAM.

63

Vraag:

Waar is de extra toezegging van 1,5 miljard voor Groningen, zoals besproken tijdens de begrotingsbehandeling, verwerkt in de najaarsnota?

Antwoord:

De extra toezeggingen zijn niet verwerkt in de najaarsnota maar worden naar verwachting verwerkt in de 1ste suppletoire begroting 2021 (voorjaarsnota).

64

Vraag:

Zullen de overgehevelde middelen voor de energiebesparing subsidie voor de versterkte woningen naar verwachting in 2021 volledig besteed worden?

Antwoord:

De verwachting is dat naarmate de versterkingsoperatie op stoom komt het beroep op de energiebesparende subsidie zal toenemen, Daarnaast maken deze middelen onderdeel uit van de business cases om sloop/nieuwbouw te realiseren in het hart van Opwierde in Appingedam en in Zandplaten Zuid in Delfzijl. De verwachting is dat daarmee de voor 2021 begrote middelen besteed zullen worden.

65

Vraag:

Waarom is er minder werk- en onderzoeksbudget besteed en wordt dit bedrag van 3,4 miljoen overgeheveld naar volgend jaar?

Antwoord:

De gehanteerde onderzoeksprogrammering heeft niet geleid tot het verwachte niveau van uitgaven en er wordt daarom in samenspraak met de verschillende partners gekeken hoe er een betere invulling kan worden gegeven aan de onderzoeksbehoefte.

Het bedrag van € 3,4 mln. wordt niet overgeheveld naar volgend jaar.

66

Vraag:

Waarom zijn de bijdrage van de NAM voor het derde kwartaal niet opgenomen en hoe hoog zijn deze?

Antwoord:

De bijdrage van NAM voor het derde kwartaal is wel opgenomen. Deze bedraagt € 76,5 mln.

67

Vraag:

Waarom is er minder besteed in batch 1588 en project Appingedam, welke activiteiten zijn niet uitgevoerd?

Antwoord:

In 2019 is er € 84 mln. overgemaakt naar de batch 1588 voor de deelnemende gemeenten. Dit bedrag is vooralsnog genoeg om de geplande activiteiten uit te voeren. Hierdoor kan € 10 mln. doorschuiven naar 2021.

Voor de projecten in Appingedam was € 7,7 mln. beschikbaar. Deze projecten zijn in 2020 nog niet zo ver gevorderd dat deze extra financiering nodig is. Deze middelen schuiven daarom door naar 2021.

68

Vraag:

Wat veroorzaakt de bouwkostenstijging voor het Scholenprogramma?

Antwoord:

De oorspronkelijke begroting van het scholenprogramma stamt uit 2015. Sindsdien zijn de bouwkosten gestegen hetgeen wordt opgevangen met de extra bijdrage.

Naar boven