35 570 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2021

Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 oktober 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 25 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Vraag: Wat is de status van de Wet Politieke Partijen (WPP)? Wordt deze nog deze kabinetsperiode ingediend?

Antwoord:

De Wpp is in voorbereiding. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind dit jaar in consultatie te brengen.

2

Vraag: Met welke jongerenorganisaties wordt gesproken om de nieuwe vorm van jongereninspraak vorm te geven? Hoe wordt nagegaan dat deze organisaties (een groot deel van de) jongeren vertegenwoordigen?

Antwoord:

Voor de zomer zijn gesprekken gevoerd met jongerenorganisaties, waaronder de politieke jongerenorganisaties en maatschappelijke jongerenorganisaties als de Nationale Jeugdraad en andere organisaties van het SER-Jongerenplatform. Er is bewust voor gekozen om tegelijkertijd juist ook de perspectieven van niet-georganiseerde jongeren te betrekken. Daarom is ook gesproken met groepen jongeren met diverse perspectieven en achtergronden (jeugdlintjesdragers en individuele jongeren van verschillende (culturele) achtergronden, geografische spreiding, leeftijd en opleidingsniveau).

Vanaf deze zomer is het gesprek over nieuwe vormen van jongereninspraak voortgezet onder procesbegeleiding van ANBI stichting Number 5 Foundation. Een brede vertegenwoordiging van jongeren met diverse stemgeluiden heeft in augustus en september het participatieve en inclusieve proces vormgegeven. Parallel zijn er contacten met zichtbare (zoals Coalitie-Y) en minder zichtbare jongerenperspectieven en -organisaties (zoals uit de jeugdzorg en jongeren met een migrantenachtergrond). In november worden lokale en landelijke jongerenorganisaties in Nederland aangeschreven, zodat zij op hun beurt inzichten kunnen ophalen van hun achterban over hun beleving van de democratie en behoeften en ideeën rondom inspraak.

3

Vraag: Welke prestatieafspraken zijn er met ProDemos gemaakt voor de extra subsidie die zij ontvangt i.h.k.v. democratisch burgerschap?

Antwoord:

De subsidie voor 2021 aan ProDemos wordt verstrekt op basis van de «subsidieregeling ProDemos». Deze subsidie wordt verstrekt onder meer met het oog op het organiseren van activiteiten die zijn gericht op het vergroten van de betrokkenheid en de kennis van de democratische rechtsstaat. De prestaties voor deze subsidie zijn vastgelegd in het activiteitenprogramma 2021 van ProDemos, dat, samen met het strategisch plan 2021–2025 en de begroting 2021, de grondslag voor de subsidieverstrekking vormt. Tot de activiteiten behoren het verzorgen van bezoeken van scholieren aan het parlement en diverse bijbehorende educatieve programma’s.

4

Vraag: Hoeveel provinciebestuurders woonden in een ambtswoning in de jaren 2012 tot en met nu, graag per jaar uitgesplitst?

Antwoord:

De uitvoering van het rechtspositiebesluit is een decentrale verantwoordelijkheid. BZK houdt geen lijst bij van ambtswoningen of ter beschikking gestelde woningen. Uit navraag blijkt dat er in de periode 2012 tot nu geen enkele cdK of gedeputeerde in een ambtswoning of ter beschikking gestelde woning heeft gewoond.

5

Vraag: Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van huurharmonisatie het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in huurharmonisatie geweest de afgelopen 5 jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel is het aandeel woningen met huurharmonisatie weergegeven in de afgelopen 5 jaar. De gegevens lopen van juli tot juli ieder jaar.

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aandeel woningen met huurharmonisatie

4,9%

4,6%

5,6%

5,4%

6,4%

6,4%

Bron: CBS Huurenquête 2020

6

Vraag: Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen geliberaliseerd in 2020? Kunt u de ontwikkeling laten zien van de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

In bijgevoegde tabel staan op basis van de huurenquête het aantal huurwoningen dat woningcorporaties bij mutatie feitelijk hebben geliberaliseerd. De cijfers zijn geschoond van administratieve aanpassingen waarbij geen daadwerkelijke liberalisatie heeft plaatsgevonden. De gegevens lopen van juli tot juli ieder jaar.

Van juli-juli

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal woningen

3.500

4.800

2.600

2.700

2.100

3.100

2.400

7

Vraag: Van hoeveel sociale huurwoningen zijn huurprijzen gedaald in 2020? En hoeveel huurders hebben een huurkorting gekregen de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

Volgens het CBS heeft 2,5% van de huurwoningen in 2020 een huurverlaging gehad en zijn er 2,3 miljoen corporatie huurwoningen. Dat betekent dat circa 57.500 huurwoningen een lagere huur hebben dan in 2019. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen huurverlaging bij lopende huurcontracten en huurverhoging bij nieuwe verhuring (huurharmonisatie). Hieronder staat een tabel met gegevens vanaf 2012. De gegevens lopen van juli tot juli ieder jaar.

Huurverlaging in de totale huurvoorraad van woningcorporaties, bij zittende huurders en bij bewonerswissel

Jaar

% woningen met lagere huurprijs

Totaal aantal corporatie huurwoningen (miljoen)

Aantal corporatie huurwoningen met lagere huurprijs

2020

2,5%

2,30

57.500

2019

3,3%

2,30

76.000

2018

4,8%

2,27

109.000

2017

5,5%

2,27

125.000

2016

4,1%

2,28

93.500

2015

2,8%

2,30

64.500

2014

0,7%

2,28

16.000

2013

0,4%

2,28

9.000

2012

0,6%

2,27

13.500

Bron: CBS-Huurenquête en Monitoring huurbeleid (Companen)

8

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht aan beleggers en andere niet-bewoners (niet zijnde toegelaten instellingen) in 2020? Kunt u de ontwikkeling laten zien van de afgelopen 8 jaren, uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel A worden en de gegevens over de aantallen verkochte woningen gegeven voor de jaren 2013 tot en met 2017, uitgesplitst naar aard van de koper. Het totaal aantal verkopen dat in deze tabel vermeld wordt betreft woningen die de sector verlaten.

Tabel B bevat de cijfers vanaf 2018. In dat jaar is de uitvraag van gegevens bij corporaties gewijzigd en kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen verkopen aan beleggers en overige partijen enerzijds en verkopen aan andere toegelaten instellingen anderzijds. Het totaal aantal verkopen in deze tabel bevat dus ook de verkopen tussen corporaties onderling.

De cijfers voor 2019 en 2020 zijn op basis van de prognoses/voornemens van corporaties, er is voor deze jaren nog geen verantwoordingsinformatie beschikbaar. Het valt vooraf niet aan te geven in welke mate deze verkoopvoornemens ook worden gerealiseerd.

Tabel A: totaal aantal verkopen door corporaties, uit de sector
 

2013

2014

2015

2016

2017

Toekomstige bewoners

14.700

17.000

15.300

11.300

8.600

Beleggers en overige partijen, niet zijnde corporaties

2.000

5.900

3.500

3.300

2.700

Totaal verkopen uit de sector

16.700

22.900

18.700

14.600

11.300

Tabel B: totale aantal verkopen door corporaties, zowel binnen als uit de sector
 

2018

20191

20201

Toekomstige bewoners

6.841

n.b

n.b.

Beleggers, en anderen, waaronder corporaties

5.365

n.b.

n.b.

Totaal verkopen binnen en buiten de sector

12.206

19.664

19.664

X Noot
1

= cijfers op basis van prognose-informatie.

9

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2021? Graag uitgesplitst per prijssegment.

Antwoord:

Op basis van de prognose-informatie uit 2019 worden in 2021 door corporaties 29.258 woningen in de daeb-tak gebouwd en 655 in de niet-daeb-tak. Daarnaast worden naar verwachting 636 woningen in geconsolideerde verbindingen gebouwd. Een (verdere) uitsplitsing naar prijssegment kan niet worden gegeven. In het verleden bleek dat een deel van prognoses niet gerealiseerd werd. In 2018 realiseerde de sector 61% van de nieuwbouwproductie die ze eind 2017 voorspelde voor 2018. Daar staat tegenover dat in 2020 door corporaties voor in totaal 115.000 woningen vermindering verhuurderheffing is aangevraagd. Corporaties hebben binnen deze regeling vijf jaar de tijd om de woningen te bouwen, Rond februari 2021 komt nieuwe prognose-informatie beschikbaar met betrekking tot de nieuwbouw. Verder is in de recente bestuurlijke afspraken met VNG en Aedes is afgesproken om gezamenlijk te zorgen voor een versnelling van de nieuwbouw naar 25.000 woningen per jaar, en te zorgen dat de bouw van de 150.000 woningen waarvoor een heffingskorting is aangevraagd binnen twee jaar kan starten.

10

Vraag: Kunt u een overzicht geven de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning in de sociale sector sinds 2012 en dat graag uitgesplitst per jaar?

Antwoord:

De ontwikkeling van de kosten voor het bouwen van eengezinswoningen en appartementen (meergezinswoningen) is getoond in onderstaande grafiek (stichtingskosten). Uit de grafiek blijkt dat de stichtingskosten van eengezinswoningen in 2012 € 174.196 bedragen en bij woningen met een verwachte oplevering in 2020 € 214.215. Deze is afkomstig uit de Monitor Sociale Nieuwbouw 2019. Dit is een bijlage bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019. De data zijn afkomstig uit de benchmark database Watkostdebouwvaneenhuurwoning. Deze bedragen zijn inclusief grondkosten.

11

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn gesloopt sinds 2012 en hoeveel worden er gesloopt in 2021? Graag uitgesplitst per prijssegment.

Antwoord:

Vanaf 2012 tot en met 2018 zijn 48 duizend sociale huurwoningen gesloopt (Bron ABF Syswov). In 2021 worden 13.181 sociale huurwoningen gesloopt, volgens de prognose dPi2019. Hierbij moet worden opgemerkt dat de realisatie hierbij kan achterblijven, omdat ook de nieuwbouw achterblijft bij de prognoses. Sloop en nieuwbouw maken vaak deel uit van herstructureringsprojecten. Informatie over de prijssegmenten is niet beschikbaar.

12

Vraag: Hoe zien de wachtlijsten voor sociale huurhuizen per woningmarktregio eruit?

Antwoord:

Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsystemen (o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik dat inzicht geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.

Regio

Wachttijd (jaar)

Zoektijd (jaar)

Achterhoek

3,4

Nb

Almelo

2,0

Nb

Almere

8,6

Nb

Arnhem Nijmegen

13,7

Nb

Den Bosch

7,3

2,2

Drechtsteden

5,1

2,0

Eemvallei

6,8

1,0

Groningen

4,1

2,3

Haaglanden

3,8

1,8

Hengelo

4,5

1,6

Holland Rijnland

6,1

1,2

Lelystad

5,8

1,9

Limburg

3,8

1,2

Meijerijstad e.o.

6,3

Nb

Noord Kennemerland

6,5

Nb

Noord Veluwe

13,3

Nb

Regio Amsterdam

8,9

5,5

Regio Utrecht

8,9

4,6

Rijnmond

4,6

Nb

Stedendriehoek Apeldoorn Deventer Zutphen

6,5

Nb

West Brabant

6,8

1,8

Woongaard (Gorinchem e.o.)

4,7

0,8

Zuid Kennemerland

7,3

4,9

Zuidoost Brabant

3,8

Nb

Zwolle

5,5

3,5

In het rapport Wachtlijsten Sociale huursector; Hoge inkomens en weigeringen in de praktijk» (Rigo, 31 december 2019), dat ik op 2 maart 2020 aan uw Kamer heb aangeboden, wordt inzicht gegeven in het percentage actief woningzoekenden met laag middeninkomen of hoger inkomen dat deel uitmaakt van de wachtlijsten (2018). De meeste jaarrapportages van verdeelsystemen bevatten cijfers over «actief woningzoekenden»: woningzoekenden die in dat jaar op ten minste één advertentie gereageerd hebben. Deze groep actief woningzoekenden is veel kleiner dan de ingeschreven woningzoekenden. Bij alle verdeelsystemen heeft minder dan 10% van de actieve woningzoekenden een laag middeninkomen of een hoger inkomen. Een groot deel van deze groep actief woningzoekenden behoort (zover bekend) tot de lage middeninkomens. In geen enkele regio waarvan cijfers bekend zijn, is het aandeel actief woningzoekenden met een hoger inkomen groter dan 5%.

13

Vraag: Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 25 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (huur en energiekosten)?

Antwoord:

Van de hurende huishoudens heeft circa 80% een woonquote van meer dan 25%. De woonquote is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur (verminderd met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.

14

Vraag: Hoeveel hurende huishoudens zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (huur en energiekosten)?

Antwoord:

Van de hurende huishoudens heeft circa 1 op de 4 een woonquote van meer dan 40%. De woonquote is het percentage van het netto besteedbaar huishoudinkomen dat besteed wordt aan de netto woonuitgaven. De netto woonuitgaven voor huurders is de netto huur (verminderd met huurtoeslag), vermeerderd met de bijkomende woonuitgaven.

15

Vraag: Hoe is deze korting van 138 miljoen precies ontstaan? Hoe staat dit in de verhouding tot de eerder gecommuniceerde korting van 200 miljoen? Kan dit in begrijpelijke taal worden uitgelegd?

Antwoord:

Het Kabinet stelt € 200 mln. beschikbaar voor de verhuurderheffing. Zoals in het antwoord op vraag 176 wordt toegelicht wordt hiervan € 62 mln. ingezet voor de dekking van het grote gebruik van de heffingsverminderingen voor nieuwbouw en het per 2021 weer openstellen van de heffingsvermindering verduurzaming. De resterende € 138 mln. wordt ingezet voor een directe verlaging van het tarief verhuurderheffing als tegemoetkoming aan corporaties voor de verplichte huurverlaging voor dure scheefwoners,

16

Vraag: Hoe gaat het kabinet inzetten op het versnellen van de besluitvorming over grootschalige woningbouwlocaties?

Antwoord:

Het kabinet is al enige tijd bezig om via de NOVI-verstedelijkingsstrategieën, het MIRT en de Woondeals afspraken te maken met provincies en gemeenten over ontwikkeling van gebieden voor (grootschalige) woningbouw. 14 Gebieden zijn hierbij voor het kabinet van wezenlijk belang voor de realisatie van de woningbouwopgave, in samenhang met de andere opgaven in de fysieke leefomgeving (werken, water, groen, bereikbaarheid). In deze gebieden gaat het Rijk duidelijk richting geven aan de gewenste ontwikkeling van deze gebieden (versnelling in de planontwikkeling), komen tot concrete afspraken hierover met partijen en waar nodig worden de ruimtelijke ordeningsinstrumenten en instrumenten van het grondbeleid ingezet. Hierbij kunnen ook financiële instrumenten worden ingezet, zoals de Woningbouwimpuls en het MIRT/Infrafonds.

17

Vraag: Is het mogelijk de tijdelijke buitenwerking stelling van de markttoets/marktverkenning zo vorm te geven dat rekening wordt gehouden met de lange ontwikkeltijden in het vastgoed (die de voorgenomen 3 jaar verre overschrijden), door de buitenwerkingstelling zo vorm te geven dat projecten die geïnitieerd worden binnen de drie jaar zonder marktverkenning voltooid kunnen worden, ook wanneer die later gerealiseerd worden?

Antwoord:

De opschorting dient ervoor om woningcorporaties bij te laten dragen aan het middenhuursegment. Om dit te bewerkstelligen is het van belang om rekening te houden met de ontwikkeltijden van niet-DAEB-projecten. De markttoets geldt voor voornemens van toegelaten instellingen op het vlak van niet-DAEB-projecten; zolang deze voornemens binnen de periode van drie jaar vallen, geldt de marktverkenning daarvoor niet. Dit betekent dus dat alle projecten die geïnitieerd worden tijdens de opschorting, ook mogen worden voltooid na de opschortingsperiode.

18

Vraag: Kunt u nader duiden wat er wordt bedoeld met het versnellen van besluitvorming met betrekking tot grote woningbouwlocaties?

Antwoord:

Het kabinet is al enige tijd bezig om via de NOVI-verstedelijkingsstrategieën, het MIRT en de Woondeals afspraken te maken met provincies en gemeenten over ontwikkeling van gebieden voor (grootschalige) woningbouw. 14 Gebieden zijn hierbij voor het kabinet van wezenlijk belang voor de realisatie van de woningbouwopgave, in samenhang met de andere opgaven in de fysieke leefomgeving (werken, water, groen, bereikbaarheid). In deze gebieden gaat het Rijk duidelijk richting geven aan de gewenste ontwikkeling van deze gebieden (versnelling in de planontwikkeling), komen tot concrete afspraken hierover met partijen en waar nodig worden de ruimtelijke ordeningsinstrumenten en instrumenten van het grondbeleid ingezet. Hierbij kunnen ook financiële instrumenten worden ingezet, zoals de Woningbouwimpuls en het MIRT/Infrafonds.

19

Vraag: Op welke wijze gaat de € 100 miljoen per jaar voor het invoeren van een drempelwaarde voor stikstof in zijn werk?

Antwoord:

In aanvulling op de ruim € 5,1 mld. die dit voorjaar beschikbaar is gesteld door het kabinet voor de structurele stikstofaanpak zijn voor bronmaatregelen om een drempelwaarde (of partiële vrijstelling) voor de bouw in te kunnen voeren als onderdeel van het wetsvoorstel natuurverbetering en stikstofreductie tot 2030 genoemde middelen beschikbaar gesteld. Deze wetswijziging wordt binnenkort aan de Tweede Kamer voorgelegd. De wijze waarop de middelen het beste kunnen worden ingezet is thans onderwerp van bespreking.

20

Vraag: In hoeverre waren de beschikbare middelen voor de transformatiefaciliteit eerder uitgeput?

Antwoord:

Per 1 juli 2020 is euro € 19,6 mln. aan geldleningen verstrekt. De pijplijn is op dit moment groot, waardoor zonder de intensivering de transformatiefaciliteit naar verwachting eind 2020 geen nieuwe leningen meer had kunnen verstrekken.

21

Vraag: Kunt u nader uiteenzetten wat er gebeurt rondom het verlengen van de termijnen van de bestaande heffingsverminderingen?

Antwoord:

Om voor heffingsvermindering in aanmerking te komen gelden er termijnen waarbinnen, na toekenning van de voorlopige heffingsvermindering, de investering gedaan moet worden. Vanwege corona liepen diverse investeringsprojecten vertraging op. Om uitval van deze projecten te voorkomen is in het voorjaar aangekondigd dat heffingsverminderingen die in 2020 verlopen een termijnverlenging van 1 jaar krijgen. Hiervoor ligt inmiddels een wetsvoorstel in uw Kamer (onderdeel van het wetsvoorstel Tijdelijke Huurkorting). Op Prinsjesdag is aangegeven dat de verlenging van de termijnen ook gaat gelden voor de heffingsverminderingen die in 2021 en 2022 verlopen. Dit zal ook wettelijk geregeld worden, via een nota van wijziging bij voornoemd wetsvoorstel. Bij aanvaarding van de wet kan elke investering die gekoppeld is aan een heffingsvermindering waarvan de termijn oorspronkelijk zou aflopen in de jaren 2020, 2021 en 2022 dus een jaar later uiterlijk worden gerealiseerd.

22

Vraag: Welke kansen zijn er voor multifunctioneel ruimtegebruik in het maken van ruimtelijke keuzes? Op welke manier zou multifunctioneel ruimtegebruik gecombineerd kunnen worden met natuurinclusief bouwen?

Antwoord:

Zoals in de NOVI is aangegeven zijn er in Nederland goede kansen voor meer multifunctioneel ruimtegebruik. Het combineren van de woon- en werkfunctie in steden (in de vorm van bedrijfsruimte in de plint van meerlaagse woonbebouwing) is een beproefd concept. Een meer recente ontwikkeling is de integratie van zonnecellen in geluidsschermen langs wegen. Ook ligt plaatsing van zonnepanelen op daken van grote bedrijfsgebouwen voor de hand. Een mooi voorbeeld van multifunctioneel ruimtegebruik is ook de nieuwe ondergrondse parkeergarage aan de boulevard van Katwijk: een combinatie van parkeren, kustbescherming en natuurontwikkeling.

Juist ook waar het gaat om het bevorderen van natuurwaarden in stedelijk gebied en natuurinclusief bouwen zijn er vele mogelijkheden. Het groen rond het huis en in de wijk is immers de plek waar bewoners direct met natuur in aanraking komen en het is gebleken dat groen in de nabijheid van de woning bijdraagt aan het woongenot. Te denken is aan het realiseren van een park op een ondergrondse parkeergarage, aan groene daken en muren met nestkasten en bijenkasten, of aan het combineren van klimaatbuffers die overtollig regenwater tijdelijk opvangen met groene recreatieve voorzieningen en natuur.

23

Vraag: In hoeverre zijn gemeenten verplicht om na drugsvondsten iemand die alleen een gebruikersovereenkomst heeft voor een standplaats met een woonwagen van die standplaats te verwijderen? Zijn er nog alternatieve mogelijkheden om stevige maatregelen te nemen zonder dat iemand feitelijk zijn of haar woonruimte verliest? (Mede naar aanleiding van https://www.bd.nl/waalwijk-heusden-e-o/waalwijkse-burgemeester-kleijngeld-is-niet-blind-voor-ellende-maar-drugspanden-moeten-dicht~a0c00da2/)

Antwoord:

Indien sprake is van drugshandel vanuit een pand/woning kan de burgemeester ingevolge artikel 13b Opiumwet bestuursdwang opleggen. In de praktijk betekent dit meestal sluiting van het drugspand/woning. Onder een woning wordt ook een woonwagen verstaan. De burgemeester dient steeds een afweging te maken of sluiting noodzakelijk en proportioneel is. Het is een bevoegdheid en daarmee geen verplichting. De burgemeester kan er ook voor kiezen betrokkenen te waarschuwen of om een last onder dwangsom op te leggen. Tijdelijke sluiting is een ingrijpende maatregel die onder andere tot doel heeft het pand uit de drugsketen te halen en de aanloop te beëindigen.

In geval van sluiting door de burgemeester kan de verhuurder de huurovereenkomst ontbinden. Als de gemeente eigenaar/verhuurder is van de standplaatsen, kan de gemeente de huurovereenkomst of gebruikersovereenkomst ontbinden. De verhuurder maakt een eigen afweging of ontbinding noodzakelijk en gepast is. Wel hebben veel verhuurders expliciet in de overeenkomst opgenomen dat drugscriminaliteit niet wordt geaccepteerd en tot gevolgen leidt. Tegen zowel het besluit van de burgemeester als van de verhuurder kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.

Los van de casus, die mede aanleiding is voor de vraag, geldt dat ook stevige maatregelen mogelijk zijn, zonder dat iemand zijn of haar woonruimte hoeft te verliezen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij ernstige en herhaaldelijke overlast voor omwonenden. Een burgemeester kan dan een gedragsaanwijzing opleggen aan de veroorzaker (last onder bestuursdwang). De gemeenteraad kan dit bij verordening mogelijk maken op grond van de Wet aanpak woonoverlast (Gemeentewet artikel 151d). Een dergelijke last onder bestuursdwang kan niet alleen een forse dwangsom per overtreding betekenen, maar ook een tijdelijk huisverbod inhouden. Dit verbod geldt voor een periode van tien dagen en kan worden verlengd tot ten hoogste vier weken.

24

Vraag: Wat wordt bedoeld met de passage «In 2021 geven we burgers meer grip op en regie over de gegevens die de overheid van hen heeft. Dit leggen we in wetten en regels vast. Hiermee kunnen burgers de gegevens die de overheid van hen heeft, zoals adres, leeftijd of inkomen, digitaal delen met organisaties buiten de overheid«? Wordt gedoeld op het amendement Middendorp en Verhoeven bij het wetsvoorstel digitale overheid (Kamerstuk 34 972, nr. 20)? Zo nee, welke wet- en regelgeving wordt gedoeld?

Antwoord:

De geciteerde passage vat een eerder voornemen samen uit de beleidsbrief regie op gegevens van 11 juli 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 761, nr. 147). Daarin is gesteld dat het digitaal met derden delen van persoonsgegevens uit overheidsregisters kansen en risico’s heeft, en dat omwille van die risico’s spelregels ontwikkeld worden, die uitwerking krijgen in de (volgende tranche van de) wet digitale overheid. Hierbij wordt het bedoelde amendement bij het wetsvoorstel digitale overheid (Kamerstukken II 2019/20, 34 972, nr. 20) tevens betrokken. Bezien wordt welke kaders het vertrouwen over en weer faciliteren, in het samenspel tussen registerhouders, burgers en de organisaties buiten de overheid, als het gaat om de kwaliteit en rechtmatigheid van de verwerking van de gegevens. Ook wordt onderzocht of voor de digitale verstrekking van persoonsgegevens aan de burger ten behoeve van zijn regie, de bestaande verstrekkingsregels voor registraties aanpassing verdienen.

25

Vraag: Welk percentage van de overheidssoftware is nu open source?

Antwoord:

Het is niet bekend welk percentage van de overheidssoftware open source is. Momenteel geeft de Staatssecretaris uitvoering aan het open source programma om de voorwaarden voor een «open, tenzij» te versterken. Onderdeel is om een beter beeld te krijgen wat overheden nu in open source ontwikkelen. De verwachting is dat door een «open, tenzij» meer overheden open source gaan vrijgeven, Ook is de Staatssecretaris bezig om te bekijken hoe we de broncodes van overheidssoftware op een centrale plek inzichtelijk en toegankelijk kunnen maken. Aan het eind van dit jaar zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang.

26

Vraag: Is er een overzicht van alle algoritmen in gebruik binnen de rijksoverheid?

Antwoord:

Dit overzicht is er niet. Er is wel een verkennende inventarisatie geweest van het CBS (2018) naar het gebruik van meer complexere algoritmen door overheden. Het betroffen hier de ministeries, gemeenten, waterschappen en andere organisaties. Het onderzoek was dus breder dan het Rijk. Vanwege de lage response kon echter niet gesproken worden van een totaaloverzicht. De Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd (21-12-2018). Op dit moment is de Algemene Rekenkamer bezig met een inventarisatie van algoritmen binnen het Rijk. De Rekenkamer richt zich niet op alle algoritmen, maar op de voorschrijvende en voorspellende algoritmen met impact voor burgers, en voor materiele financiële stromen. De resultaten worden eind januari 2021 verwacht.

27

Vraag: Is er een overzicht van alle algoritmen in gebruik binnen het ministerie?

Antwoord:

Er is geen centraal overzicht welke algoritmen binnen het ministerie worden gebruikt. Voorbeelden van algoritmen die worden gebruikt zijn: zicht op ondermijning, landelijke aanpak adreskwaliteit, of algoritmen binnen het geo-domein van het Kadaster. Op dit moment is de Algemene Rekenkamer bezig met een inventarisatie van algoritmen binnen de rijksoverheid waarin ook een uitsplitsing gemaakt zal worden naar ministeries. De resultaten worden eind januari 2021 verwacht.

28

Vraag: Klopt het dat ouders van kinderen die geboren zijn vóór 1995, maar slechts enkele dagen hebben geleefd en nog voor de geboorteaangifte zijn overleden alleen een geboorteakte (levenloos) kunnen ontvangen, terwijl dat voor hen als ongewenst wordt gezien omdat hun kind niet levenloos is geboren? Welke mogelijkheden ziet u om te bereiken dat er alsnog een geboorte- en een overlijdensakte kan worden opgemaakt, zoals dat ook sinds 1995 het geval is? Deelt u de opvatting dat bijvoorbeeld een mogelijkheid voor aanpassing door de ambtenaar van de burgerlijke stand beter zou voldoen dat een regeling waarbij het via de rechter moet?

Antwoord:

Het klopt dat ouders van kinderen die geboren zijn vóór 1995, maar slechts enkele dagen hebben geleefd en nog voor de geboorteaangifte zijn overleden alleen een geboorteakte (levenloos) kunnen ontvangen. De reden is dat de wet tot 1 januari 1995 voorschreef dat in geval van een levenloos geboren kind of een kind dat levend ter wereld was gekomen en overleed voordat de termijn voor het doen van geboorteaangifte was verstreken, uitsluitend een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt.

Vanaf 1 januari 1995 werd onderscheid gemaakt tussen levenloos geboren kinderen en kinderen die kort na de geboorte overleden. In het laatstgenoemde geval werd voortaan zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden opgemaakt.

Om alsnog een geboorte- en een overlijdensakte op te laten maken, kunnen ouders de rechter verzoeken, onder doorhaling van de opgemaakte akte van levenloos geboren kind, het register van geboorte en overlijden aan te vullen met een geboorteakte en een overlijdensakte. De ambtenaar van de burgerlijke stand is ook zelfstandig bevoegd een dergelijk verzoek aan de rechter te doen, overeenkomstig de procedure bedoeld in art. 1:24 lid 1 BW. Deze mogelijkheid is door de Minister voor Rechtsbescherming, onder wiens verantwoordelijkheid dit valt, genoemd in recente beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2889).

Daarin is ook opgenomen dat de Minister voor Rechtsbescherming in overleg met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), onderzoekt of er aanleiding is om -aanvullend op de bestaande mogelijkheden- ouders nader tegemoet te komen. De verwachting is dat Uw Kamer eind van dit jaar wordt geïnformeerd over de uitkomsten, binnen de reguliere halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het wetgevingsprogramma personen- en familierecht.

29

Vraag: Is bekend hoeveel gemeenten een stedenband (of vergelijkbaar) hebben met een gemeente in Polen of Hongarije?

Antwoord:

Nee. Stedenbanden zijn een zaak van individuele gemeenten. Er bestaat geen centrale registratie.

30

Vraag: Welke inspanningen pleegt u om de tussen- en einddoelen van de klimaatneutrale- en circulaire bedrijfsvoering bij de rijksoverheid te halen?

Antwoord:

Het realiseren van een klimaatneutrale en circulaire bedrijfsvoering is een belangrijke en uitdagende opgave waaraan alle departementen een bijdrage leveren. In 2021 ligt het accent op de uitvoering van de inkoopstrategie «Inkopen met Impact» van de rijksoverheid, de routekaart voor de verduurzaming van de Rijkskantoren en de strategie «Naar klimaatneutrale en circulaire Rijksinfraprojecten» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met Rijkswaterstaat en ProRail. Naast het verduurzamen van het eigen ministerie en het vastgoed ondersteunt de Staatssecretaris de departementen bij het gezamenlijk realiseren van deze doelen. Dit doet hij onder meer door zorg te dragen voor kennisuitwisseling tussen de ministeries, het aanbieden en delen van monitoringsinformatie, het actualiseren van inkoopcriteria en het vergroten van het aanbod van duurzame producten en diensten. Inkoop is zoals gezegd een belangrijke bouwsteen voor het realiseren van de ambitie. In 2021 is daartoe de actualisatie van de categorieplannen voor de rijksbrede inkoop voorzien. Daarmee zal het aanbod van duurzame producten en diensten voor de afnemers binnen de rijksoverheid verder toenemen.

De activiteiten zijn allen gericht op het daadwerkelijk in de praktijk brengen van de duurzame ambities. Denk daarbij aan het realiseren en of renoveren van duurzame kantoren, het hergebruiken van kantoormeubilair en het realiseren van banen voor collega’s met een afstand tot de arbeidsmarkt. De Staatssecretaris zal over de voortgang rapporteren via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering en daarin inzicht geven in zowel de uitgevoerde activiteiten als de voortgang op gestelde doelen zoals de CO2-uitstoot van de rijksoverheid, energiebesparing en circulariteit. Naast interne verantwoording en kennisuitwisseling zet de Staatssecretaris tevens in op het delen van de ervaringen van het Rijk met andere overheden, via het kenniscentrum Inkopen en Aanbesteden PIANOo en de website DenkDoeDuurzaam.

31

Vraag: Kunt u aangeven wanneer de grondstrategie naar verwachting is gerealiseerd, en op welke wijze de Kamer hierover geïnformeerd wordt?

Antwoord:

Ik ga onderzoek doen naar het uitbreiden van het ruimtelijke instrumentarium van het Rijk en een actief grondbeleid om nog effectiever bij te dragen aan de gezamenlijke doelen van Rijk en medeoverheden. Daarbij worden ook de mogelijkheden en noodzaak verkend voor een Rijksontwikkelbedrijf inclusief de risico’s en financiële randvoorwaarden hiervan, zoals aangekondigd in de Kamerbrieven over de maatregelen woningmarkt en de Nationale Omgevingsvisie van september 2020 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 34 682, nr. 53).

32

Vraag: Waar wordt de 8,5 mln voor een digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling aan besteed?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 33.

33

Vraag: Wanneer is het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling beschikbaar?

Antwoord:

Eerder is de Tweede Kamer bericht dat voor de komende verkiezingen een nieuwe versie van de Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV) wordt ontwikkeld waarin eerder in de optelprogrammatuur geconstateerde kwetsbaarheden zijn weggenomen. De versie van de programmatuur voor de herindelingsverkiezingen van 18 november a.s. zal de Kiesraad naar verwachting de komende week aan de betreffende gemeenten beschikbaar stellen. Wanneer de versie van de programmatuur voor de Tweede Kamerverkiezing van 17 maart beschikbaar wordt gesteld is nu nog niet bekend.

Het nieuwe digitaal hulpmiddel uitslagberekening waar optelprogrammatuur onderdeel van uit maakt zal worden gerealiseerd met gebruikmaking van de € 8,5 mln. die bij voorjaarsnota beschikbaar is gekomen. Met dit budget zullen ook de kosten voor beheer en onderhoud van dit hulpmiddel tot aan 2024 worden bekostigd. Vanaf 2024 heb ik voor beheer en onderhoud van het digitale hulpmiddel uitslagberekening structureel budget gereserveerd dat aan de Kiesraad beschikbaar gesteld zal worden.

34

Vraag: Waarom wordt een kasschuif toegepast voor het digitaal hulpmiddel uitslagvaststelling?

Antwoord:

Bij de eerste suppletoire begroting 2020 is meerjarig in totaal € 8,5 mln. beschikbaar gesteld voor het digitaal hulpmiddel uitslagberekening. De uitgaven zullen in verschillende jaren plaatsvinden. Op het moment dat de middelen, bij de eerste suppletoire begroting 2020, aan de BZK begroting zijn toegevoegd, was de juiste verdeling over de jaren nog niet bekend. De kasschuif is toegepast om de middelen in het juiste kasritme te zetten.

35

Vraag: Wanneer is de Kamer voor het laatst geïnformeerd over het digitale hulpmiddel voor uitslagvaststelling?

Antwoord:

Op 17 juni jl. heb ik in het schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie (Kamerstukken II 2019/20, 35 300-VII, nr. 124) uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de ontwikkelingen rond het digitale hulpmiddel voor de uitslagvaststelling.

36

Vraag: Wat is de inzet van het Rijk voor de besteding van de middelen voor gebiedsontwikkeling van € 5 miljoen?

Antwoord:

Het doel van dit budget is om te komen tot een versnelling in de ontwikkeling van de woningbouw op de 14 geselecteerde gebieden voor grootschalige woningbouw uit de NOVI. Het budget wordt besteed aan onderzoek om versneld tot planuitwerking en -realisatie voor deze gebieden te komen.

37

Vraag: Hoeveel woningcorporaties hebben door middel van een juridisch scheidingsvoorstel, administratief scheidingsvoorstel, en/of afstotingsvoorstel voor DAEB- en niet-DAEB ingediend? En zijn er woningcorporaties die dit nog niet hebben gedaan? Zo ja, om hoeveel woningcorporaties gaat dit en hebben deze woningcorporaties die keuze nader toegelicht?

Antwoord:

In het voorjaar van 2017 hadden 331 corporaties een scheidingsvoorstel ingediend. Daarvan betroffen er 121 een verlicht regime, 199 een administratieve scheiding, 8 een hybride scheiding en 3 een juridische scheiding. Enkele corporaties hadden geen voorstel ingediend, voornamelijk omdat ze in een fusietraject zaten. Eind 2017 waren bijna alle voorstellen beoordeeld. De rest is in 2018 beoordeeld. Opgemerkt wordt dat door fusie of het niet meer of juist wel weer voldoen aan de criteria voor het verlicht regime de scheidingsstatus van een corporatie kan veranderen. De meest recente statuscijfers, welke betrekking hebben op de jaarrekening 2019 van alle 296 corporaties, zijn: 93 met een verlicht regime (waaronder 2 gesaneerde corporaties zonder bezit), 191 met een administratieve scheiding, 9 met een hybride scheiding en 3 met een juridische scheiding. Er zijn geen corporaties met niet-DAEB bezit die geen scheiding hebben doorgevoerd.

38

Vraag: Wat is de stand van zaken omtrent de 120 woningcorporaties die geen volmacht hebben gegeven om hun bezit in onderpand aan WSW te blijven geven?

Antwoord:

In het Strategisch Programma is de ontwikkeling van een nieuwe volmacht-structuur onderdeel van een integrale verbetering van de zekerhedendocumentatie maakt onderdeel uit van het Strategisch Programma van WSW. De nieuwe volmachten zijn inmiddels ontwikkeld, waarbij voor DAEB vastgoed en niet-DAEB vastgoed separate volmachten zijn ontwikkeld. Deze volmachten zijn inmiddels door de Deelnemersraad van WSW voorzien van een positief advies. Het zal meelopen met de implementatie van het Strategisch Programma.

39

Vraag: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen van de kredietwaardigheid van WSW?

Antwoord:

WSW heeft recentelijk nog van twee kredietbeoordelaars de hoogst mogelijke rating ontvangen. Moody’s herbevestigde voor WSW de AAA-rating met de outlook stabiel. S&P Global gaf voor WSW eveneens een AAA-rating met de outlook stabiel af.

40

Vraag: Hoeveel gemeenschappelijke regelingen zijn er op dit moment in Nederland?

Antwoord:

Volgens de recent gepubliceerde «Inventarisatie regionale samenwerkingsverbanden decentrale overheden 2020» van Proof Adviseurs en Kwink Groep, die in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd, zijn er in 2020 in totaal 538 samenwerkingsverbanden die voldoen aan de definitie van gemeenschappelijke regeling conform de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het rapport is te vinden via https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/inventarisatie-regionale-samenwerkingsverbanden-decentrale-overheden-2020/

41

Vraag: Kan een overzicht gegeven worden van alle samenwerkingsovereenkomsten, actieplannen, bestuurlijke akkoorden, deals en andere afspraken die in deze kabinetsperiode tussen de rijksoverheden en medeoverheden tot nu toe zijn afgesloten. Kan ook per afspraak een korte stand van zaken worden gegeven?

Antwoord:

Dit kabinet heeft gekozen voor een programmatische samenwerking tussen Rijk en medeoverheden op een aantal urgente maatschappelijke opgaven. Dit gezamenlijk partnerschap en onze gezamenlijke ambities hebben we vastgelegd in het interbestuurlijk programma (IBP). In deze kabinetsperiode zijn tot nu toe onder meer de volgende samenwerkingsovereenkomsten, actieplannen, bestuurlijke akkoorden en deals gesloten:

  • Klimaatakkoord

  • Bestuursakkoord klimaatadaptatie;

  • Nationaal Preventieakkoord;

  • Actieprogramma Zorg voor de Jeugd;

  • City Deals;

  • Woondeals;

  • Regio Deals

Rijk en medeoverheden hebben hun ambities nader uitgewerkt in verschillende akkoorden, afspraken en acties. Uw Kamer heeft in 2019 een brief ontvangen over de voortgang van het IBP (Kamerstukken II 2018/19, 29 362, nr. 279). Bij deze brief was een overzicht met de stand van zaken per opgave uit het IBP toegevoegd.

42

Vraag: Wordt in het kader van de voorgenomen wijziging van de procedure voor Grondwetswijzigingen in tweede lezing ook overwogen om de communicatie over de wetsvoorstellen tot Grondwetswijziging waar de Tweede Kamerverkiezing over gaat te verbeteren? Hoe wordt dit gedaan?

Antwoord:

Ik ben van plan om hier inderdaad aandacht aan te besteden, zodat iedereen weet over welke Grondwetsvoorstellen de nieuwe Tweede Kamer een besluit zal nemen. De website van de rijksoverheid lijkt mij hiervoor het meest geëigende kanaal. Het is uiteraard aan de partijen die deelnemen aan de verkiezingen om hun standpunt met betrekking tot deze Grondwetsvoorstellen over het voetlicht te brengen.

43

Vraag: Waarom kan een lid van een gemeenteraad, provinciale staten of algemeen bestuur van een waterschap in dezelfde vergadering waarin hij/zij afscheid neemt wel worden vervangen door een opvolger en kan dat bij Tweede en Eerste Kamerleden niet op dezelfde dag tijdens dezelfde vergadering?

Antwoord:

Er is geen wettelijke bepaling die het onmogelijk maakt dat de opvolger van een Tweede of Eerste Kamerlid wordt benoemd tijdens dezelfde vergadering als die waarin het lid vertrekt. Er is echter wel een praktische reden die daaraan in de weg staat. Die heeft er mee te maken dat de beide Kamervoorzitters niet tevens voorzitter van het centraal stembureau zijn.

Na het ontstaan van een vacature stelt de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan de voorzitter van het centraal stembureau daarvan in kennis. De voorzitter van het centraal stembureau verklaart vervolgens de kandidaat benoemd die daar ingevolge de Kieswet voor in aanmerking komt. Op decentraal niveau zijn het voorzitterschap van het vertegenwoordigend orgaan en het voorzitterschap van het centraal stembureau belegd bij een en dezelfde persoon. Dat maakt het mogelijk dat – indien gewenst – de opvolging direct in dezelfde vergadering wordt geregeld als die waarin het scheidende lid afscheid neemt. Op landelijk niveau is dat anders: de Kamervoorzitters moeten, na het ontstaan van de vacature, wachten tot de voorzitter van het centraal stembureau (zijnde de voorzitter van de Kiesraad) de opvolger benoemd verklaart. Zie voor een uitgebreide toelichting Kamerstukken II 2019/20, 35 273, nr. 6, p. 2 en 3.

44

Vraag: Kan toegelicht worden wat de regels zijn voor Koninklijke onderscheidingen voor politici en bestuurders? Kan hierbij ook aangegeven worden waarom bijvoorbeeld gemeenteraadsleden wel een lintje krijgen na een x aantal jaar in functie en een algemeen bestuurslid van een waterschap niet?

Antwoord:

Voor politici, in de zin van volksvertegenwoordigers, geldt een automatisme. Na een wettelijke bepaald aantal jaren komen zij in aanmerking voor een Koninklijke onderscheiding. Voor bestuurders geldt dit niet. Alleen als zij zich onderscheiden op basis van persoonlijke bijzondere verdiensten. Artikel 14 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau regelt deze enige nog in ons decoratiestelsel bestaande «automatismen». Ten tijde van de herziening van het decoratiestelsel ruim 25 jaar geleden is er bewust voor gekozen om de automatismen tot een minimum te beperken. Immers, het bestaan van het automatisch toekennen van onderscheidingen ontbeerde maatschappelijk draagvlak en was juist één van de belangrijkste redenen om het decoratiestelsel te herzien. Een uitzondering op het automatisme is gemaakt voor politici: gemeenteraadsleden, leden van provinciale staten, leden van de Staten-Generaal en leden van het Europees Parlement. Hierbij is een belangrijke overweging dat bij automatismen wordt voorkomen dat de adviesorganen in het kader van decoratiestelsel moeten oordelen over de kwaliteit van een door het volk gekozen vertegenwoordiger. Volksvertegenwoordigers beoordelen het functioneren van bestuurders, niet omgekeerd. Een uitzondering op het automatisme is gemaakt voor waterschapspolitici. Ook zij worden bij rechtstreekse verkiezingen verkozen tot lid van het algemeen bestuur van de waterschappen, maar de taken werden ten tijde van de stelselwijziging niet vergelijkbaar geacht als die van voornoemde volksvertegenwoordigers. Om het automatisme tot een minimum te beperken, ligt het dan ook niet in de rede om het automatisme uit te breiden.

45

Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle uitgaven aan de Friese taal door het Rijk?

Antwoord:

Wet gebruik Friese taal

  • Orgaan voor de Friese taal DINGtiid: € 50.000 jaarlijks

  • Uitvoering wettelijke taken door de provincie die voortkomen uit de Wet gebruik Friese taal: € 150.000 jaarlijks voor de looptijd van de BFTK.

Onderwijs en wetenschap

  • Instandhouding basisvoorziening meertalige doorgaande leerlijn: € 900.000 jaarlijks

  • Subsidieregeling Lesuren Fries: € 100.000 jaarlijks

  • Materiele instandhouding Fries in het Primair en Voortgezet onderwijs: € 305.000 jaarlijks

  • Curriculumherziening: € 330.000 eenmalig nav afspraken in de Bestjoersôfspraken Fryske taal en kultuer 2019–2023

  • Fryske Akademy: € 1.539.000 jaarlijks

  • Jaarlijkse lumpsum aan de Rijksuniversiteit Groningen, waarvan ook de opleiding Minorities & Multilingualism, waarvan de track Fries onderdeel uitmaakt, wordt bekostigd. De besteding van de lumpsum ligt bij de RUG

  • Leerstoel Friese taal en letterkunde aan de RUG: € 110.000 jaarlijks voor de looptijd van de BFTK.

Cultuur

  • Tryater (Fries theatergezelschap): € 2.148.535 (in 2020) (€ 1.600.000 jaarlijks uit de Basisinfrastructuur, plus indexatie. Daarnaast in 2020 extra steun uit steunpakket ivm corona)

Media

  • Omrop Fryslân: € 10.446.035 (in 2020). De Omrop krijgt op grond van de Mediawet 2008 op aanvraag jaarlijks een bijdrage uit de rijksmediabijdrage voor het verzorgen van regionale publieke mediadiensten in Fryslân. De bijdrage van Omrop Fryslân is een percentage van het totaalbudget dat beschikbaar is voor de regionale publieke omroepen. Dat percentage is vastgelegd in het Mediabesluit 2008 en is vastgesteld op 7%.

  • Omrop Fryslân jaarlijks een projectsubsidie: € 50.000,– op grond van de BFTK.

  • Omrop Fryslân een bijdrage van ca. € 1.800.000 per jaar via de NPO t.b.v. Friese landelijke televisie

46

Vraag: Wat is het streektalensymposium in 2021 precies, wat is doel?

Antwoord:

Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken in 2017 een eerste Streektalensymposium in Deventer. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen in Venlo.

Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2017 stond het thema «effectieve promotie van regionale talen» centraal en in 2019 de thema’s «taalhouding en taalinfrastructuur». Het thema voor het symposium in 2021 wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers bepaald.

47

Vraag: Hoeveel studenten krijgen huurtoeslag? En hoeveel euro is dit in totaal?

Antwoord:

In de beschikbare administratieve gegevens met betrekking tot de huurtoeslag is niet bekend of de huurtoeslagontvanger student is. Op basis van het Woon2018 is af te leiden dat ca. 25.000 van de huurtoeslagontvangers als belangrijkste bron van inkomen studiefinanciering heeft. Het werkelijk aandeel studenten ligt hoger, omdat voor een groot deel van de studenten de studiefinanciering niet de belangrijkste bron van inkomen zal zijn.

In de betaalbaarheidsenquête bij de landelijke monitor studentenhuisvesting geeft ongeveer één derde van de uitwonende studenten aan huurtoeslag te ontvangen. Dit komt neer op ongeveer 120.000 studenten. Uitgaande van een gemiddeld bedrag aan huurtoeslag voor studenten van ca. € 2.400 komt dat neer op ca. € 290 mln.

48

Vraag: Hoeveel uitwonende studenten (bij benadering) wonen in een woning waar zij in aanmerking zouden kunnen komen voor huurtoeslag?

Antwoord:

Volgens de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2019 zijn ca. 368.000 studenten uitwonend. Hiervan wonen er ca. 204.000 op kamers (onzelfstandige wooneenheden), ca. 68.000 wonen in eenkamerwoningen, en ca. 96.000 in meerkamerwoningen. Deze laatste 2 categorieën woningen, de eenkamerwoningen en meerkamerwoningen zijn zelfstandige woningen, waarbij in principe recht kan zijn op huurtoeslag. Er wordt echter niet voor al deze woningen huurtoeslag aangevraagd.

49

Vraag: Hoeveel uitwonende studenten (bij benadering) wonen in een huis waar zij geen recht hebben op huurtoeslag omdat ze geen eigen voordeur hebben, maar zouden bij een eigen voordeur hiervoor wel in aanmerking kunnen komen (als ze aan de inkomens- en vermogenseisen zouden voldoen)?

Antwoord:

Ca 204.000 studenten wonen op kamers. Bij het huren van een kamer (onzelfstandige wooneenheden) is in principe geen recht op huurtoeslag. Alleen voor aangewezen onzelfstandige wooneenheden (ca. 23.000) bestaat recht op huurtoeslag. Dit volgt uit de Overgangsregeling uit 1997.

50

Vraag: Hoeveel euro huurtoeslag (bij benadering) krijgen studenten die recht hebben op huurtoeslag gemiddeld?

Antwoord:

De studenten die wonen in de eenkamerwoningen en meerkamerwoningen ontvangen volgens het WoON2018 gemiddeld ca. € 2.275 huurtoeslag per jaar. In aangewezen onzelfstandige wooneenheden ontvangen studenten volgens informatie van de Belastingdienst ca. € 1.300 per jaar. Het bedrag aan huurtoeslag genoemd in antwoord op vraag 47 is het gemiddelde bedrag voor zowel aangewezen onzelfstandige wooneenheden, eenkamerwoningen en meerkamerwoningen.

51

Vraag: Hoeveel euro zou het globaal per jaar extra kosten als alle uitwonende studenten die nu niet in aanmerking komen voor huurtoeslag vanwege de situatie van hun woning (geen eigen voordeur) ook recht zouden krijgen op huurtoeslag?

Antwoord:

Meer dan € 230 mln., uitgaande van ca. 180.000 kamers (excl. de onzelfstandige wooneenheden, waarvoor al recht op huurtoeslag bestaat) en uitgaande van het bedrag dat studenten in de aangewezen onzelfstandige wooneenheden nu aan huurtoeslag krijgen. (Volgens informatie van de Belastingdienst is het bedrag aan huurtoeslag voor een aangewezen wooneenheid ca. € 1.300 per jaar).

52

Vraag: Hoeveel miljoen euro aan vennootschapsbelasting hebben toegelaten instellingen moeten betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2021?

Antwoord:

Op grond van de verwachtingen van woningcorporaties zelf (de dPi2019) zal in 2020 € 671 mln. aan vennootschapsbelasting worden afgedragen en in 2021 € 607 mln. In het bedrag voor 2021 is nog geen rekening gehouden met het niet doorgaan van de tariefsverlaging van 25% naar 21,7%. Indien dit wel gebeurt komt de geschatte afdracht voor 2021 € 92 mln. hoger uit, dus op € 699 mln.

53

Vraag: Hoe verhoudt de korting van 200 miljoen op de verhuurderheffing zich tot de 295 miljoen voor woningbouw zoals genoemd in de miljoenennota? Kan dit worden toegelicht?

Antwoord:

Het kabinet heeft € 200 mln. beschikbaar gesteld voor verhuurders. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15 wordt hiervan € 62 mln. ingezet voor de dekking van het grote gebruik van de heffingsverminderingen voor nieuwbouw en het per 2021 weer openstellen van de heffingsvermindering verduurzaming. De resterende € 138 mln. wordt ingezet voor een directe verlaging van het tarief verhuurderheffing als tegemoetkoming aan corporaties voor de verplichte huurverlaging voor dure scheefwoners Dit is een maategel aan de inkomstenkant van de begroting. Daarnaast is aan de uitgavenkant € 295 mln. in 2021 beschikbaar voor woningbouw zoals genoemd in de miljoenennota. De woningbouwimpuls wordt met € 50 mln. geïntensiveerd en € 100 mln. uit latere jaren wordt eerder ingezet. Verder wordt € 100 mln. (meerjarig tot en met 2030) gereserveerd op de Aanvullende Post voor de aanpak stikstofproblematiek, € 20 mln. voor capaciteit bij gemeenten (flexpools), € 20 mln. om commercieel vastgoed naar woningen te transformeren naar woningen en € 5 mln. ontwikkelbudget voor een aantal woningbouwlocaties.

54

Vraag: In de miljoennota wordt gesproken over een bedrag van 295 miljoen voor woningbouw, maar in de begroting Binnenlandse zaken wordt gesproken van een tariefkorting van 138 miljoen po de verhuurderheffing, kan dit verschil worden uitgelegd?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 53. Naast de tariefkorting van € 138 mln. op de verhuurderheffing aan de inkomstenkant komt aan de uitgavenkant € 295 mln. in 2021 beschikbaar voor woningbouw.

55

Vraag: Er wordt 150 miljoen euro ingezet voor «intensivering en versnellen van de woningbouw» (blz 194); hoe wordt de andere 50 miljoen euro gedekt als er gesteld wordt 200 miljoen daarvoor in te zetten?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 53. De € 150 mln. in 2021 voor «intensivering en versnellen van de woningbouw is betreft de woningbouwimpuls en is een maatregel aan de uitgavenkant. Deze bestaat uit twee delen. Er wordt totaal € 100 mln. uit het beschikbare budget van de woningbouwimpuls in 2022 en 2023 op de aanvullende post overgeheveld naar de begroting BZK en naar voren gehaald om in 2021 te investeren. Daarnaast wordt de woningbouwimpuls geïntensiveerd met € 50 mln. in 2021. Het kabinet heeft hier extra middelen voor uitgetrokken. De € 200 mln. is een maatregel aan de inkomstenkant inzake de Verhuurderheffing voor verhuurders, zoals toegelicht in vraag 53.

56

Vraag: Kan een schematisch overzicht worden gegeven van alle kortingen die er op de verhuurderheffing mogelijk zijn (zoals voor verduurzaming of bouwen), hoeveel euro per jaar daarvoor beschikbaar is en wat de voorwaarden voor de verschillende regelingen zijn?

Antwoord:

Op dit moment is het niet mogelijk om aanvragen voor een vermindering op de verhuurderheffing in te dienen. De in het verleden openstaande mogelijkheden voor heffingsverminderingen zijn gesloten. Wel kunnen eerder afgegeven voorlopige investeringsverklaringen de komende jaren na afronding van de investeringen nog omgezet worden in definitieve investeringsverklaringen en verrekende met de afdrachten verhuurderheffing.

In onderstaande tabellen is een overzicht opgenomen van alle eerdere heffingsverminderingen in de verhuurderheffing:

Periode 2014–2018

Heffingsvermindering per woning per gebied

Rotterdam Zuid

Krimp-gebieden

Schaarstegebieden

Nederland

1.Verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen

€ 10.000

2.Sloop van huurwoningen

€ 15.000 a)

€ 25.000 b)

   

3.Samenvoeging van huurwoningen

€ 15.000 a)

€ 25.000 b)

   

4.Nieuwbouw huurwoningen hoger/gelijk 1e aftoppingsgrens

€ 25.000

     

5.Nieuwbouw huurwoningen lager dan 1e aftoppingsgrens

€ 25.000 a)

€ 35.000 b)

€ 10.000 b)

€ 20.000 b)

€ 10.000 b)

6.Kleinschalige verbouw van huurwoningen

€ 10.000

     

7.Grootschalige verbouw van huurwoningen

€ 15.000 a)

€ 25.000 b)

     

a) voor 1-4-2017

b) na 1-4-2017

Bron: SEO en Ecorys, Evaluatie heffingsverminderingen verhuurderheffing

NB: ten behoeve van het beschikbare budget van deze heffingsverminderingen heeft een (tijdelijke) tariefsverhoging plaatsgevonden.

Vanaf 2019

Heffingsvermindering per woning per gebied

Rotterdam Zuid

Krimp-gebieden

Schaarstegebieden

Nederland

1.Verduurzaming van huurwoningen

Afhankelijk van mate van verbetering energieprestatie € 3.000 tot € 10.000 per woning

2020

Heffingsvermindering per woning per gebied

Schaarstegebieden

Rest Nederland

1.Nieuwbouw huurwoningen lager dan 1e aftoppingsgrens

€ 25.000

€ 12.500

De heffingsvermindering verduurzaming zal in 2021 weer opengesteld worden voor een bedrag van € 150 mln. Vanaf 2023 is voor de heffingsvermindering verduurzaming structureel een bedrag van € 104 miljoen per jaar beschikbaar.

Naast deze heffingsverminderingen is er de mogelijkheid voor vrijstelling van de verhuurderheffing, over deze woningen is dan geen verhuurderheffing verschuldigd. Het gaat om:

  • een vrijstelling voor de aankoop van woningen in krimpgebieden door corporaties als onderdeel van een plan dat uitvoering geeft aan een activiteit in het kader van stedelijke vernieuwing. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal 20 jaar geen verhuurderheffing worden betaald over de aangekochte woningen. Het gaat om aangekochte woningen vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.

  • een vrijstelling voor tijdelijke huurwoningen. Met deze vrijstelling hoeft voor maximaal 15 jaar geen verhuurderheffing worden betaald over gerealiseerde tijdelijke woningen. De vrijstelling geldt zowel voor nieuwbouw als voor verbouw van bestaand vastgoed met een niet-woonfunctie. Het gaat om tijdelijke woningen gerealiseerd tussen 1 januari 2020 en 31 december 2024.

  • vanaf 1 januari 2018 hoeft er geen verhuurderheffing te worden betaald over rijksmonumenten.

57

Vraag: Hoeveel komt er in 2020 binnen aan verhuurderheffing en hoeveel wordt er in 2021 en verder aan inkomsten uit de verhuurderheffing verwacht? En welk aandeel van dit bedrag wordt veroorzaakt door de (gestegen) WOZ-waarde?

Antwoord:

In de bijlage bij de Miljoenennota staat aangegeven dat de inkomsten verhuurderheffing in 2020 naar verwachting € 1.635 mln. zullen bedragen. Volgens de raming komen de inkomsten in 2021 uit op € 1.468 mln. De endogene ontwikkeling als gevolg van het geschatte effect van de stijging van de WOZ-waarde is € 106 mln. (6,5%). Er is sprake van een daling met € 273 mln. vanwege overige wijzigingen (verlaging tarief met € 138 mln. en toename verzilvering heffingsverminderingen).

58

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen met een huurprijs onder de aftoppingsgrens in de sociale sector kunnen gebouwd worden als daar de gehele verhuurderheffing (1,7 miljard) voor gebruikt zou worden?

Antwoord:

In de huidige plannen van corporaties stijgt de bouwproductie de komende jaren reeds sterk. De bouwproductie zit daardoor op een hoger niveau dan afgelopen jaren is gehaald. Hier speelt ook het grote gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw. Verlaging of afschaffing van de verhuurderheffing zorgt weliswaar voor meer financiële ruimte voor corporaties, maar niet direct tot meer gebouwde woningen. Er zijn ook andere belemmeringen zoals de woningbouwlocaties, de organisatiecapaciteit van corporaties en de beschikbaarheid van bouwpersoneel zijn andere knellende factoren. Middels andere paden, onder meer de woondeals, de expertteams en de taskforce waarover ik afspraken heb gemaakt met VNG en Aedes, probeer ik de andere belemmeringen aan te pakken. Voor de maatschappelijke opgave tot en met 2035 hebben corporaties echter te weinig middelen; het is aan een volgend kabinet om te besluiten over het structurele vraagstuk.

59

Vraag: Hoeveel flexwoningen zijn er gebouwd in 2020 en hoeveel korting op de verhuurheffing was daarmee gemoeid?

Antwoord:

Er zijn tot nog toe zo´n 5.000 tijdelijke woningen gerealiseerd in 2020. Het is niet bekend hoeveel korting op de verhuurderheffing hiermee gemoeid is. Er geldt sinds dit jaar de mogelijkheid een vrijstelling voor de verhuurderheffing aan te vragen voor tijdelijke woningen. Tot eind augustus is voor 47 gerealiseerde tijdelijke woningen vrijstelling aangevraagd in 2020. Dit aantal zal nog oplopen. Aanvragen kunnen ingediend worden tot 1 juli 2021 over een in 2020 opgeleverde woning.

Daarnaast kan het zijn dat er voor tijdelijke woningen een heffingsvermindering nieuwbouw is aangevraagd. Om hoeveel tijdelijke woningen dit dan gaat is niet bekend, in totaal zijn er voor deze heffingsvermindering aanvragen ingediend voor 119 duizend woningen, maar hierbij zal het voor het merendeel niet om tijdelijke woningen gaan. Tijdelijke woningen die voor de RVV Nieuwbouw zijn aangedragen, kunnen geen gebruik maken van de hiervoor genoemde vrijstelling voor Tijdelijke woningen.

60

Vraag: Kan de fiscale korting van 264 miljoen in 2020 en van 421 miljoen in 2021 op de verhuurderheffing worden toegelicht (blz 67)?

Antwoord:

De genoemde bedragen betreffen de verwachte bedragen die in 2020 en 2021 door de heffingsplichtigen in mindering worden gebracht op de afdrachten verhuurderheffing op grond van door RVO afgegeven definitieve investeringsverklaringen. De raming is gebaseerd op het totaal aan afgegeven definitieve investeringsverklaringen, het totaal aan voorlopige investeringsverklaringen (waarvan de betreffende investering nog niet is afgerond), een inschatting van de termijn waarbinnen de betreffende investeringen zullen worden afgerond en vervolgens in de aangifte verhuurderheffing zullen worden betrokken.

61

Vraag: Hoe is de doorstroming vanuit de sociale huursector naar andere woningmarktsegmenten sinds 2015 geweest?

Antwoord:

In het WoON2018 wordt gevraagd of men de afgelopen twee jaar verhuisd is. Dit betreft dus de periode 2016–2017. Gedurende die twee jaar zijn circa 53.000 huishoudens verhuisd uit een huurwoning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens1 naar een huurwoning met een huurprijs boven de liberalisatiegrens (circa 17%) en circa 95.000 huishoudens naar een koopwoning (circa 30%). Het grootste deel, circa 170.000 huishoudens, is weer naar een huurwoning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens verhuisd (circa 53%).

62

Vraag: Hoeveel mensen met een inkomen boven de inkomensgrens wonen in een sociale huurwoning? Hoeveel waren dit er in 2015?

Antwoord:

Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018 457.000 huishoudens, waarvan ongeveer 340.000 in gereguleerde corporatiewoningen. De goedkope scheefheid nam tussen 2015 en 2018 af met bijna 75.000 huishoudens, van circa 532.000 tot circa 457.000 huishoudens (WoON2018).

63

Vraag: Hoeveel bouwlocaties zijn er door heel Nederland waar meer dan 1.000 woningen worden gebouwd?

Antwoord:

Er is op dit moment geen dekkend beeld van de bouwlocaties met meer dan 1.000 woningen. We zijn in gesprek met provincies om de kwaliteit van de informatie over plancapaciteit te verbeteren.

Voor de rapportage «Inventarisatie plancapaciteit» wordt de plancapaciteit 2 keer per jaar opgevraagd. De rapportage geeft inzicht over plancapaciteit op regionaal niveau.

De informatie die dit oplevert is in de meeste gevallen onvoldoende gedetailleerd om over aantallen woningen per bouwlocatie te rapporteren.

In de uitvraag die dit najaar plaatsvindt, wordt naast de totale plancapaciteit aan de provincies gevraagd om informatie aan te leveren voor plannen met meer dan 100 woningen. Uiterlijk begin december stuur ik u de resultaten van de uitvraag toe en informeer ik u nader over vervolgstappen om de kwaliteit te verbeteren.

64

Vraag: Hoe lang duurt het om een woning te bouwen, van planvorming tot oplevering? Kunt u hierbij onderscheid maken naar binnenstedelijk en buitenstedelijk bouwen?

Antwoord:

In 2018 heeft de STEC groep een onderzoek gepubliceerd naar hoe lang het duurt om te komen tot nieuwbouw. Uit dit onderzoek blijkt dat de planvorming tot en met bouw van woningen gemiddeld 10 jaar kost. Voor zowel binnenstedelijke locaties als uitbreidingslocaties is van toepassing dat de planontwikkeling gemiddeld 30 tot 40 maanden langer is dan gemiddeld. Zie voor het onderzoek: https://stec.nl/80-procent-woningbouwprojecten-is-vertraagd/05/.

65

Vraag: Wat kost een bouwvergunning bij gemeenten gemiddeld, bij de goedkoopste gemeente en bij de duurste gemeente?

Antwoord:

De leges die voor een omgevingsvergunning voor het bouwen betaald moeten worden, verschillen per gemeente en zijn daarnaast vaak afhankelijk van de omvang van het bouwproject. Gemeenten zijn voor het vaststellen van de leges autonoom bevoegd. De legestarieven worden door de gemeenteraad vastgesteld in een lokale belastingverordening. De te betalen bedragen zijn gebaseerd op de kosten die de gemeenten maken in het kader van de vergunningverlening en lokale beleidskeuzes.

Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden heeft in de Atlas van de lokale lasten 2020 in kaart gebracht wat de kosten voor drie verschillende bouwprojecten per gemeente zijn. De leges voor de bouw van een nieuwbouwwoning variëren van 1.480 euro in Den Haag tot 11.008 euro in Terschelling. In de meeste gevallen liggen de kosten tussen de 2.500 en de 4.500 euro. Op pagina 105 van de Atlas zijn kaarten opgenomen van de kosten per gemeenten voor drie situaties (kosten vergunning dakkapel, uitbouw en nieuwbouw van een woning) en is daarnaast een indexkaart gemaakt om aan te geven hoe elke gemeente zich verhoudt tot het gemiddelde. Zie ook: https://www.coelo.nl/index.php/nieuws/421-atlas-van-de-lokale-lasten-2020

66

Vraag: Hoe hoog is de OZB gemiddeld, in de duurste gemeente en in de goedkoopste gemeente?

Antwoord:

In de COELO Atlas van de lokale lasten zijn de ozb-lasten voor een woning van gemiddelde waarde per gemeente opgenomen. Deze ozb-lasten variëren in 2020 van € 121 in Texel tot € 815 in Bloemendaal. De gemiddelde ozb-aanslag voor een gemiddelde woning ligt op € 295.

67

Vraag: Met hoeveel procent is de OZB sinds 2015 gestegen?

Antwoord:

In de COELO Atlas van de lokale lasten wordt jaarlijks de ontwikkeling van de gemiddelde ozb-lasten voor een woning van gemiddelde waarde berekend. Sinds 2015 zijn de gemiddelde ozb-lasten voor een woning van gemiddelde waarde in totaal gestegen van € 256 naar € 293. Een totale procentuele stijging van afgerond 15 procent (hetgeen uitkomt op gemiddeld 2,5% per jaar).

68

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen hebben een huur tot de lage passend toewijzen-grens (620 euro)?

Antwoord:

Uit de CBS-huurenquête 2020 blijkt dat circa 2 miljoen gereguleerde (sociale) huurwoningen een huur tot de lage passend toewijzen grens hebben, Als we vervolgens selecteren op de gereguleerde huurwoningen van woningcorporaties blijkt dat 1,7 miljoen huurwoningen een huur tot de lage passend toewijzen grens hebben.

69

Vraag: Wat zijn de budgettaire effecten wanneer de liberalisatiegrens verlaagd wordt naar de lage passend toewijzen-grens (620 euro)?

Antwoord:

Bij een verlaging van de liberalisatiegrens naar de lage passend toewijzen-grens heeft krijgt circa 23% van de huidige huurtoeslagontvangers minder huurtoeslag, omdat zij nog maar tot die grens recht hebben. Hierdoor wordt ongeveer € 73 mln. minder aan huurtoeslag uitgegeven.

70

Vraag: Hoeveel huiseigenaren zijn meer dan 40 procent van het inkomen kwijt aan woonlasten (hypotheek en energiekosten)?

Antwoord:

14,1% van de huiseigenaren was in 2018 meer dan 40% kwijt aan woonlasten. Bron: WoON 2018.

71

Vraag: Welke inkomensnormen hanteert het Nibud bij welke huishoudens als het gaat om de woonquote (inkomen in verhouding tot de woonlasten) voor zowel huurders als kopers?

Antwoord:

Het Nibud adviseert het kabinet ieder jaar over de inkomenscriteria die gelden voor het verstrekken van hypothecair krediet. De inkomenscriteria worden elk jaar aangepast aan de veranderde inkomens- en uitgavensituatie van huishoudens en mogelijke andere ontwikkelingen. Deze aanpassingen verankert het kabinet vervolgens in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Voor de berekening van de inkomenscriteria gaat het Nibud uit van de financiële situatie van een standaardhuishouden: een tweepersoonshuishouden zonder kinderen in een alleenverdienerssituatie. Het Nibud komt tot de inkomenscriteria door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en met de kosten van levensonderhoud (gemiddelde kosten voor een bepaalde inkomensgroep). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen consumenten die nog niet de AOW-leeftijd hebben bereikt en consumenten die de AOW-leeftijd wel hebben bereikt. Tevens wordt bij het vaststellen van de inkomenscriteria rekening gehouden of de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is of niet. Voor huurders zijn geen dergelijke generieke inkomenscriteria door het Nibud vastgesteld.

72

Vraag: Hoeveel huisuitzettingen zijn er gedaan in 2019 en hoeveel in 2020? Hoeveel van deze huisuitzettingen komen door betalingsachterstanden en hoeveel daarvan zijn in 2020 gerelateerd aan de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

Uit de corporatiemonitor 2019 van Aedes blijkt dat woningcorporaties in 2018 bij 3.000 huishoudens overgegaan zijn tot huisuitzetting, 19 procent minder dan in 2017. Het is mij niet bekend hoeveel huisuitzettingen in 2019 of 2020 zijn gedaan. In maart 2020 heb ik met verhuurderorganisaties in een statement afgesproken om huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door corona zoveel mogelijk uit te stellen. In mijn brief Gerichte huurmaatregelen om de betaalbaarheid voor huurders te verbeteren (27926–327) heb ik aangegeven met verhuurderorganisaties te werken aan een opvolging van dit statement.

73

Vraag: Hoeveel fusies tussen woningcorporaties hebben plaatsgevonden in 2020? Wat zijn de vooruitzichten voor 2021?

Antwoord:

In 2020 zijn er negen fusies geweest van corporaties met een eigen verbinding of tussen twee of meer corporaties. Er lopen daarnaast vijftien trajecten bij corporaties die in 2021 tot een fusieverzoek zouden kunnen leiden.

74

Vraag: Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie kregen hypotheekrenteaftrek in 2020, en hoeveel in 2021?

Antwoord:

Het geraamde budgettaire belang van de aftrekbare rente en kosten eigen woning (hypotheekrenteaftrek) bedraagt € 9,3 miljard in 2020 en € 8,8 miljard in 2021 (zie bijlage 9 Miljoenennota 2021). Er is geen raming van de verdeling over inkomenscategorieën en aantal huishoudens beschikbaar over 2020 en 2021.

Over het jaar 2018 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens) waren er 3,7 miljoen huishoudens met hypotheekrenteaftrek. Door toedeling aan partners waren er 4,4 miljoen belastingplichtigen met aan hen toebedeelde hypotheekrenteaftrek. Deze waren als volgt verdeeld over inkomenscategorieën:

Schijf inkomstenbelasting

Aantal belastingplichtigen met hypotheekrenteaftrek in 2018

Negatief inkomen

41.605

Schijf 1

601.645

Schijf 2

1.552.076

Schijf 3

2.314.984

Schijf 4

710.310

Totaal aantal belastingplichtigen

4.407.836

NB. De som van de aantallen belastingplichtigen per schijf is groter dan het totaal, doordat belastingplichtigen die hun hypotheekrente in meerdere schijven in aftrek brengen in alle betreffende schijven meetellen.

75

Vraag: Hoeveel huishoudens hebben nog een aflossingsvrije hypotheek? En hoeveel van deze huishoudens zijn boven de 65 jaar?

Antwoord:

In totaal hebben ongeveer 2,7 miljoen huishoudens een (deels) aflossingsvrije hypotheek. In 35% van deze gevallen is ten minste één van de personen in het huishouden boven de 65 jaar.

76

Vraag: Is er in 2020 actief gelobbyd naar buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen aan te kopen, op welke manier(en) en met welk resultaat? Wat zijn de plannen hier omtrent voor 2021?

Antwoord:

Er zijn in 2020 geen inspanningen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verricht gericht op buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen aan te kopen. Voor 2021 zijn deze inspanningen ook niet voorzien.

77

Vraag: Hoe wordt de 150 miljoen gedekt die wordt uitgetrokken om de Regeling Vermindering Verhuurderheffing per 1-1-2021 weer open te stellen?

Antwoord:

Naast de heropening van de heffingsvermindering voor verduurzaming (€ 150 mln.) was dekking nodig vanwege het gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw (zie ook het antwoord op vraag 176). Dit leidt tot een te dekken bedrag van € 1 mld., welke in een periode van 10 jaar zal worden ingelopen (€ 100 mln. per jaar). Dit wordt deels bereikt door de doorwerking van de verplichte huurverlaging door corporaties voor huurders met lage inkomens en hoge huren op de huurtoeslag. Het gaat om een effect op de huurtoeslag van € 38 mln. per jaar. Het resterende deel wordt opgelost door de verhuurderheffing structureel met € 62 mln. te verhogen.

78

Vraag: Hoe is de migratie geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop, in 2016, 2017, 2018 en 2019? En in 2020 tot nu toe?

Antwoord:

De mutaties in de aantallen koopwoningen, sociale huurwoningen en overige huurwoningen zijn weergegeven in onderstaande tabel. De ontwikkeling van de woningvoorraad per eigendomscategorie is een gevolg van nieuwbouw, sloop en verschuivingen tussen de eigendomcategorieën. Jaarlijks werden van 2015 tot en met 2018 gemiddeld 1.400 koopwoningen gesloopt en 3.500 koopwoningen anderszins onttrokken aan de woningvoorraad, bijvoorbeeld door samenvoeging of functieverandering. Over het jaar 2020 en over de aantallen middenhuurwoningen en dure huurwoningen zijn geen data beschikbaar.

Woningvoorraad op 1 januari

Koopsector

Corporatie huurwoningen*

Overige huurwoningen

2016

4.310.388

2.282.028

1.048.907

2017

4.332.185

2.294.003

1.059.990

2018

4.397.400

2.288.244

1.055.340

2019

4.492.864

2.299.260

1.022.787

toename 2019–2016

182.476

17.232

– 26.120

Bron: ABF Research – Systeem woningvoorraad (Syswov)

79

Vraag: Waar is de 50 miljoen voor de impuls voor de woningmarkt terug te vinden op de begroting?

Antwoord:

De 50 mln. is te vinden in tabel 3 op pagina 27 (rij 5 «Versnellen en intensiveren woningbouwimpuls») en de toelichting daarop op pagina 28.

80

Vraag: Wat zijn, per huishoudsamenstelling, de gevolgen van een mogelijke huurverlaging in de corporatiesector?

Antwoord:

Huurders van een woningcorporatie met een gereguleerd huurcontract en een huurprijs boven de aftoppingsgrens krijgen recht op huurverlaging tot de relevante huurtoppingsgrens. In onderstaand schematisch overzicht wordt toegelicht wat de relevante inkomensgrenzen er zijn om in aanmerking te komen voor huurverlaging en tot welk bedrag de huur verlaagd wordt. Het wetsvoorstel sluit hiermee aan op het beleid van passend toewijzen.

Type huishouden

Inkomen tot inkomensgrens (prijspeil 2020)

Huurverlaging naar (prijspeil 2020)

Eenpersoons-huishouden

≤ € 23.255

€ 619,01

Eenpersoons-ouderenhuishouden

≤ € 23.175

€ 619,01

Meerpersoons-huishouden

≤ € 31.550

€ 619,01 / € 663,401

Meerpersoons-ouderenhuishouden

≤ € 31.475

€ 619,01 / € 663,401

X Noot
1

€ 619,01 voor tweepersoonshuishoudens en € 663,40 voor huishoudens van drie of meer personen.

81

Vraag: Kunt u in een overzicht de netto huurquote, de netto koopquote en de netto woonquote (recenter dan in Woon2018) laten zien voor mensen met een:

  • minimuminkomen

  • modaal inkomen

  • 2 keer modaal inkomen

  • 3 keer modaal inkomen

en kunt u dit uitsplitsen in absolute bedragen en in percentage in het overzicht?

Antwoord:

Er zijn geen recentere gegevens beschikbaar dan het WoOn 2018. De resultaten van WoON2021 komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.

82

Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de sociale sector gemiddeld kwijt aan hun huur? En welke deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten)? Kan dit schematisch worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?

Antwoord:

In onderstaande tabellen ziet u de weergave van de uitgaven aan kale huur (netto huurquote) en totale woonlasten (netto woonquote) ten opzichte van het netto-inkomen. In de onderstaande tabellen worden de quotes voor de gehele huursector opgesplitst naar inkomen, huishouden en huursegment.

 

Inkomen

 

Netto huurquote

Netto woonquote huurders

Beneden 110%

minimum

25%

39%

110% minimum

modaal

27%

37%

tot 1,5x modaal

24%

31%

tot 2x modaal

20%

26%

tot 3x modaal

17%

22%

>3x modaal

15%

18%

Totaal

25%

35%

 

Huishoudens

1 phh <35

29%

39%

1 phh 35–64

28%

39%

1 phh >64

29%

39%

Paar <35

23%

29%

Paar 35–64

21%

29%

Paar >64

23%

32%

Gezin

19%

26%

Eenoudergezin

20%

30%

Totaal

25%

35%

 

Sector

Gereguleerd corporatie

23%

34%

Gereguleerd particulier

24%

34%

Vrije sector huur

32%

39%

Totaal

25%

35%

Bron: WoON 2018

83

Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huurders in de vrije sector gemiddeld kwijt aan hun huur? En welke deel aan woonlasten (zijnde huur en energiekosten)? Kan dit schematisch worden weergegeven voor meerdere inkomens- en huishoudcategorieën?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 82.

84

Vraag: Welk deel van het besteedbaar inkomen zijn huiseigenaren gemiddeld kwijt aan hun hypotheek en energiekosten samen?

Antwoord:

Huiseigenaren waren in 2018 gemiddeld 28% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten. Dit percentage is gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 waren huiseigenaren gemiddeld 31,6% van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten. Bron: WoON 2018.

85

Vraag: Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2016, 2017, 2018 en 2019 afgegeven. Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2020 afgegeven tot nu toe? Wat is de verwachting hoeveel er nog afgegeven worden? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in 2021 wordt afgegeven

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn het aantal afgegeven bouwvergunningen van 2016 tot en met 2020 weergegeven. In 2020 zijn tot en met juni 29.243 bouwvergunningen voor woningen afgegeven volgens het CBS. De cijfers voor de jaren 2016, 2017, 2018 en tot en met juli 2019 zijn definitief. De cijfers vanaf augustus 2019 zijn voorlopig.

Hoeveel bouwvergunningen er nog in 2020 worden afgegeven is niet bekend. Op basis van het gemiddeld aantal verleende vergunningen over de afgelopen 12 maanden kan in de periode juli tot en met december 2020 nog 30 duizend vergunningen worden afgegeven.

Jaar

Aantal afgegeven bouwvergunningen woningen

2016

53.567

2017

69.728

2018

70.034

2019

57.991

2020

29.2431

2021

Niet bekend

Bron: CBS september 2020

X Noot
1

Tot en met juni 2020 bekend

Hoeveel bouwvergunningen er over 2021 afgegeven worden is niet bekend. In de Staat van de Woningmarkt 2020 is de verwachting van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) opgenomen. Hierin staat dat de vergunningverlening in 2020 volgens het EIB een dieptepunt bereikt en vervolgens herstelt naar 80 duizend in 2023 en 2024 (EIB, Crisis en crisismaatregelen in de bouw, Vooruitzichten voor de bouw na de Coronacrisis 2020).

86

Vraag: Hoeveel woningen zijn er sinds 2015 per jaar opgeleverd?

Antwoord:

Onderstaande tabel bevat het aantal opgeleverde woningen vanaf 2015. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere nieuwbouw en woningen die door transformatie tot stand zijn gekomen.

 

Nieuwbouw1

Transformatie2

Totaal

2015

48.400

10.800

59.200

2016

54.800

10.200

65.000

2017

63.000

10.200

73.200

2018

66.600

13.000

79.600

2019

71.500

10.000

81.500

X Noot
1

Bron CBS, afgerond op honderdtallen.

X Noot
2

Staat van de woningmarkt 2019. Het cijfer voor 2019 is nog niet bekendgemaakt door het CBS. Op basis van het gemiddelde van de afgelopen jaren schat BZK dit op 10.000.

87

Vraag: Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties? Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

Zie de antwoorden op vraag 10 en 211. Zonder nader onderzoek zijn de nieuwbouwprijzen per woningmarktregio niet beschikbaar.

88

Vraag: Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties? Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale huurwoningen weergegeven voor Nederland en per woningmarktregio. Dit zijn gegevens over 2018.

Regio

Bruto basishuur

Netto huur na HT

Friesland

493

375

Groningen/Drenthe

494

364

NH-Noord

516

403

Zwolle/Stedendriehoek

534

415

Metropoolregio A’dam

521

406

Amersfoort/Nrd-Veluwe/Zeewolde

539

419

Holland Rijnland

534

429

Oost-Nederland

513

386

U16

535

419

Food Valley

539

409

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

524

401

Arnhem/Nijmegen

536

410

Woongaard

527

425

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overfl.

520

424

NO Brabant

526

416

West-Brabant/Hart v Brabant

529

403

Zeeland

514

406

Metropoolregio Eindhoven

521

403

Limburg

518

387

Nederland

522

402

Uit WoON2018, peildatum 1-1-2018:

89

Vraag: Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders Kan dit uitgesplitst worden in de inkomensgroepen?

Antwoord:

Volgens WoON2018 woonden begin 2018 in totaal ruim 200.000 huurders duur scheef in de sociale (corporatie)huur (10% van alle corporatiehuurders). Per definitie hebben zij een inkomen onder de inkomensgrens voor de huurtoeslag.

Circa 43% van de duur scheefwonende huurders in de sociale huursector had een inkomen van minder dan 110% van het beleidsmatig sociaal minimum. Nog eens een kwart had inkomens tussen 110% en 130% van het minimum.

90

Vraag: Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 62. Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018 457.000 huishoudens, waarvan ongeveer 340.000 in gereguleerde corporatiewoningen. Dit is ongeveer 16%.

91

Vraag: Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen (Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek te gaan naar een andere woning.

Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».

Wel heeft het CBS in 2018 onderzoek gepubliceerd over de gemiddelde woonoppervlakte per bewoner. Daarin is echter geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen. Hieronder staat een tabel met de gemiddelde woonoppervlakte per persoon per type huishouden.

92

Vraag: Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 91. In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen (Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek te gaan naar een andere woning.

Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».

Wel heeft het CBS in 2018 onderzoek gepubliceerd over de gemiddelde woonoppervlakte per bewoner. Daarin is echter geen onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen. Zie de tabel in het antwoord op vraag 91.

93

Vraag: Wat is het percentage sociale huur, middenhuur en dure huur?

Antwoord:

Volgens WoON2018 had 82% van alle huurwoningen een huurprijs onder de liberalisatiegrens, 14% was middensegment tot € 1.000 en 4% dure huur boven de € 1.000.

Woningcorporaties hadden 92% huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens, 7% midden- en 1% dure huurwoningen. Overige verhuurders hadden 59% huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens, 29% midden- en 12% dure huurwoningen.

94

Vraag: Kunt u de inkomensgroepen (per jaar) «minder dan 34.678 euro», «34.678 euro tot 38.690 euro», «38.690 euro tot 44.360 euro», «44.360 euro tot 52.500 euro», «52.500 euro tot 70.000 euro» en «meer dan 70.000 euro uitsplitsen naar huur- en koopprijssegment in de segmenten «gereguleerde huur tot kwaliteitskortingsgrens», gereguleerde huur tot aftoppingsgrens», «gereguleerde huur tot liberalisatiegrens», «geliberaliseerde huur tot 900 euro», «geliberaliseerde huur vanaf 900 euro», «koop minder dan 155.000 euro, «koop 155.000 euro tot 193.000 euro», «koop 193.000 euro tot 238.000 euro», «koop 238.000 euro tot 321.000 euro» en «koop vanaf 321.000 euro»?

Antwoord:

In onderstaande tabellen is de gevraagde verdeling weergegeven in 2018 en 2015. De inkomensgroepen die in de vraag worden gedefinieerd zijn afkomstig uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving «Middeninkomens op de woningmarkt: Ruimte op een krap speelveld» uit 2017 en betreffen het voorlopige belastbare huishoudensinkomen uit 2014 uit het WoON2015. Deze cijfers zijn geactualiseerd met behulp van het WoON2018 (voorlopige belastbaar huishoudensinkomen 2017). Meer recente gegevens zijn niet beschikbaar.

 

Laag inkomen

Laag midden-inkomen

Midden midden-inkomen

Hoog midden-inkomen

Hoog inkomen < 2x modaal

Hoog inkomen >2x modaal

Totaal

huur<kwaliteits-kortingsgrens

12%

4%

3%

2%

1%

1%

6%

huur<aftoppingsgrens

35%

14%

11%

8%

5%

2%

19%

huur<liberalisatiegrens

13%

9%

7%

5%

4%

1%

8%

huur <900

4%

7%

8%

7%

5%

3%

5%

huur >900

2%

3%

2%

4%

4%

4%

3%

koop<155000

11%

17%

15%

13%

10%

3%

10%

koop<193000

8%

16%

19%

18%

16%

8%

11%

koop<238000

6%

12%

15%

19%

21%

15%

12%

koop<321000

5%

11%

13%

15%

21%

25%

13%

koop>321000

4%

8%

8%

11%

15%

39%

14%

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Bron: WoON2018, bewerking BZK

95

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er die op basis van het WWS-systeem bij huurdersmutatie zou kunnen leiden tot een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens?

Antwoord:

Er zijn circa 3,3 miljoen huurwoningen, circa 2,3 miljoen daarvan betreft woningen van corporaties (CBS, dVI). Met het huidige WWS-systeem waarbij het aandeel WOZ-punten van een woning niet is begrensd met een cap, kan ongeveer de helft van alle woningen op grond van het WWS-puntensysteem een aanvangshuur krijgen boven de liberalisatiegrens.

Van alle corporatiewoningen heeft circa 8% een huurprijs boven de liberalisatiegrens. Bij particuliere verhuurders is dit circa 42% (op basis van WoON2018).

96

Vraag: Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de huurquotes over de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

Sinds 2015 is er een positieve ontwikkeling, omdat de inkomens zijn sneller gestegen dan de woonlasten, door passend toewijzen het aantal dure scheefwoners is afgenomen en corporaties meer goedkope woningen bouwen.

In onderstaande tabel vindt u de driejaarlijkse ontwikkeling van de huurquotes in de periode 2009–2018 (op basis van WoON 2015, WoON 2018)

 

Netto huurquote

2009

21,4%

2012

23,0%

2015

25,5%

2018

25,3%

Bron: WoON 2015, 2018

97

Vraag: Kunt u aangeven hoeveel nieuwbouwhuizen er tot nu toe in 2020 zijn gerealiseerd?

Antwoord:

Het aantal gerealiseerde nieuwbouwhuizen in de periode januari tot en met augustus 2020 bedraagt volgens het CBS 43.825. Dit betreft nog een voorlopig cijfer. Het aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen is exclusief het aantal transformaties tot woningen. Het gemiddeld aantal transformaties (periode 2012–2018) betrof de afgelopen jaren 10 duizend.

98

Vraag: Zijn er prijsopdrijvende effecten voor huurders als gevolg van de differentiatie van de overdrachtsbelasting?

Antwoord:

Over het effect van deze maatregel op de huurprijzen is op voorhand geen eenduidig antwoord te geven, vanwege de tegengestelde effecten van de startersvrijstelling en het tarief van 8% voor kopers die de woning niet als hoofdverblijf gaan gebruiken. De vrijstelling maakt het kopen van een eigen woning voor starters aantrekkelijker, waardoor naar verwachting de vraag naar koopwoningen toeneemt en die naar huurwoningen mogelijk afneemt. Dit laatste kan op zichzelf een drukkend effect op de huurprijzen hebben. Daar staat tegenover dat het hogere tarief voor beleggers het kopen van woningen, om deze vervolgens te verhuren, minder aantrekkelijk maakt. Dat verkleint het aanbod en mogelijk berekenen beleggers de additionele kosten door in hogere huren.

99

Vraag: Hoe hebben de bouwkosten zich ontwikkeld in 2020, en wat zijn de verwachtingen voor 2021?

Antwoord:

Op dit moment zijn cijfers van 2020 nog niet beschikbaar. Er zijn indicaties dat bouwkosten het komende jaar minder snel zullen stijgen dan het langjarig gemiddelde.

100

Vraag: Hoe is de personele ontwikkeling in de bouw geweest in 2020, en wat zijn de verwachtingen voor 2021?

Antwoord:

In 2019 bedroeg de werkgelegenheid in de bouw 463.000 arbeidsjaren (bron EIB). Over 2020 zijn nog geen cijfers bekend. Door de coronacrisis is het lastig te bepalen hoe het beeld er in 2020 uit zal zien. In het rapport Crisis en Crisismaatregelen in de bouw raamt het EIB in 2020 een werkgelegenheid van 448.000 arbeidsjaren: een afname van 15.000 arbeidsjaren t.o.v. 2019. Het is te verwachten dat er de komende jaren door de extra overheidsinvesteringen in verduurzaming en nieuwbouw extra werkgelegenheid ontstaat.

101

Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij er een recreatiewoning wordt gekocht?

Antwoord:

In het in opdracht van NVM uitgevoerde onderzoek «De Nederlandse Markt Voor Recreatiewoningen 2019», wordt vermeld dat het totaal aantal transacties van recreatiewoningen in 2018 bijna 4600 bedroeg. De rijksoverheid houdt zelf geen gegevens bij met betrekking tot het aantal transacties van recreatiewoningen.

102

Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij een woning wordt gekocht voor het verhuren aan kinderen?

Antwoord:

Voor 13 procent van de transacties uit 2016 waarbij een koopwoning werd omgezet naar een particuliere huurwoning, geldt dat ofwel de ouder de eigenaar is van de woning en het kind de bewoner van de huurwoning, ofwel het kind de eigenaar is van de woning en de ouder de bewoner van de huurwoning. Dit zijn ruim 9.000 transacties.

103

Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij een bedrijfspand wordt gekocht me daarboven een woning?

Antwoord:

Ik beschik niet over informatie over het aantal transacties waarbij een bedrijfspand wordt gekocht met daarboven een woning.

104

Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als de bovengenoemde groepen (recreatiewoning, verhuren aan kinderen, woning boven bedrijfspand) onder de 2% vallen?

Antwoord:

Dat is op basis van de beschikbare cijfers niet precies te zeggen. Het Kadaster maakt in dezen alleen een onderscheid tussen eigenaren van «tweede woningen» en particuliere investeerders. Uw gevraagde classificering sluit het beste aan bij de groep «tweede woningen». Dat kunnen recreatiewoningen, verhuur aan kinderen et cetera zijn.

Dat waren er in 2018 ongeveer 15 duizend met een bijbehorend budgettair belang van € 120 mln. als aandeel van de in totaal € 600 mln. geraamde opbrengst bij «beleggers».

105

Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als transacties gedaan door natuurlijke personen onder de 2% blijven vallen?

Antwoord:

Dat is naar schatting circa € 272 mln.

106

Vraag: Hoeveel inkomsten komen er minder binnen als transacties van recreatiewoningen gedaan door natuurlijke personen onder de 2% blijven vallen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 104.

107

Vraag: Hoeveel levert het op om de tarief van 8% te verhogen naar 9%?

Antwoord:

Conform de fiscale sleuteltabel 2021 zou dat € 310 mln. opleveren.

108

Vraag: Hoe hoog moet het tarief van 8% zijn, om de bovengenoemde groepen onder 2% te laten vallen?

Antwoord:

Om de groep bij vraag 105 – alle natuurlijke personen – onder het 2% te laten vallen, ontstaat er dus een derving van circa € 272 mln. De sleutel bij vraag 107 daalt iets door deze aanpassing, waardoor het per saldo ongeveer budgetneutraal zou uitvallen indien het 8%-tarief wordt verhoogd naar 9%.

Zie het antwoord op vraag 104 en 107.

109

Vraag: Is het mogelijk om de overdrachtsbelasting 0% alleen te laten gelden voor mensen die hun eerste woning kopen?

Antwoord:

Nee, een onderscheid op basis van woningbezit is niet uitvoerbaar voor het Kadaster, het notariaat en de Belastingdienst. Uit eerder onderzoek van Dialogic is gebleken dat het Kadaster niet op individueel niveau met zekerheid kan vaststellen wat het huidige en vroegere woningbezit was. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat een koper ook daadwerkelijk voor het eerst een woning verkrijgt. Deze zekerheid is wel nodig voor het notariaat en de Belastingdienst om de regeling uit te kunnen voeren en voor de rechtszekerheid.

110

Vraag: Hoe controleert SVN of starters hun eerste woning kopen?

Antwoord:

Bij de starterslening tekent een starter voor het feit dat hij/zij eerder geen andere woning in bezit heeft gehad. Dit wordt gecontroleerd via de aangifte inkomensbelasting van het jaar ervoor. Ook een Kadastercheck geeft, zij het zeer beperkt (max. 2 jaar), inzicht. Deze check is derhalve niet 100% waterdicht. De kans op fraude is in het geval van de starterslening echter klein omdat de aanvraag via gemeente loopt en de koper naar waarheid ondertekent met als risico het intrekken van de lening.

111

Vraag: Hoeveel gaat de schriftelijke verklaring van de notaris kosten?

Antwoord:

Het wetsvoorstel zorgt structureel voor een administratieve lastenverzwaring van € 540.000 in totaal, waarvan de schriftelijke verklaring een onderdeel is. Zo zal de notaris voorafgaand aan de overdracht de kopers vragen of zij de woning gaan bewonen en – voor de startersvrijstelling – of zij al eerder deze vrijstelling hebben toegepast. Ook zal de notaris, bij toepassing van de startersvrijstelling of het verlaagde tarief van 2%, direct voorafgaand aan de overdracht een schriftelijke verklaring van de verkrijger (natuurlijk persoon) moeten ontvangen. Het betreft niet een verklaring van de notaris, maar van de belastingplichtige. De verklaring wordt gedaan door middel van een formulier dat kosteloos van de website van de Belastingdienst kan worden gedownload. De notaris hecht deze aan de notariële leveringsakte, zodat deze met de akte wordt geregistreerd en samen met de akte en het aangiftebericht onderdeel van de aangifte overdrachtsbelasting uitmaakt. Ook wordt in de akte melding gemaakt van de verklaring. De extra administratieve lasten voor de notaris worden mogelijk doorberekend in de prijs die de notaris in rekening brengt voor de overdracht van een woning. Hoeveel dit is, is op voorhand niet te zeggen.

112

Vraag: Is er een minimumtijd dat iemand in een woning als hoofdverblijf moet gebruiken om aanspraak te maken op de 0% of 2%?

Antwoord:

Er geldt geen strikte minimumtijd. Of de koper de woning daadwerkelijk als hoofdverblijf is gaan gebruiken, zal worden beoordeeld naar de feiten en omstandigheden. In de memorie van toelichting is als voorbeeld opgenomen dat bij natuurlijke personen die na de overdracht de woning minimaal een half jaar daadwerkelijk als hoofdverblijf hebben gebruikt, het verlaagde tarief of de startersvrijstelling in beginsel van toepassing zal zijn. Daarnaast kunnen zich na de overdracht onvoorziene gebeurtenissen voordoen die er redelijkerwijs toe leiden dat een verkrijger de woning niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf is of kon gaan gebruiken. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de beoordeling.

113

Vraag: Welke uitputtende lijst van omstandigheden die op het moment van de verkrijging onvoorzien waren wordt voorgesteld?

Antwoord:

Hier is geen uitputtende lijst voor opgesteld, juist om de menselijke maat bij deze maatregel goed te waarborgen. Een dergelijke lijst zal nooit alle situaties dekken. Bij onvoorziene gebeurtenissen na de verkrijging kan worden gedacht aan: het overlijden van een verkrijger, echtscheiding van de verkrijgers, het aanvaarden van of het verlies van een baan of emigratie. Deze opsomming is niet limitatief. Wel geldt dat de onvoorziene gebeurtenis er redelijkerwijs toe moet leiden dat een verkrijger niet de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf kon gaan gebruiken.

114

Vraag: Klopt het dat portefeuilleoverdracht zoals bij Vestia nu zwaarder aangeslagen wordt met het hogere tarief? Wat betekent dit financieel voor de deal met de regionale corporaties?

Antwoord:

Een verhoging van de OVB betekent inderdaad ook dat de voorgenomen verkopen in de Vestia-maatwerkgemeenten aan collega-corporaties zwaarder worden aangeslagen, en daarmee ongunstiger worden.

Er loopt een traject met de Belastingdienst / Financiën om te bezien of en onder welke voorwaarden corporaties voor taakoverdrachten zoals in het geval van Vestia op grond van bestaande fiscale regelgeving een vrijstelling kunnen krijgen van de overdrachtsbelasting, omdat er in dat geval niet per se sprake is van platte verkoop maar een overdracht.

115

Vraag: Waarom is voor de vrijstelling van de overdrachtsbelasting gekozen voor een leeftijdsgrens en niet bijvoorbeeld de eerste aankoop van een woning als criterium genomen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 109 en 117.

116

Vraag: Wat zijn de gevolgen van de overdrachtsbelasting naar 8% voor de eerste graad?

Antwoord:

Iedere koper die de woning niet zelf gaat bewonen, betaalt het 8% tarief, dus ook als een woning wordt gekocht voor eerstegraads familieleden is 8% overdrachtsbelasting verschuldigd.

117

Vraag: Wat is de reden dat voor het criterium van 35 jaar is gekozen bij het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor starters?

Antwoord:

Een onderscheid op basis van woningbezit bleek niet uitvoerbaar voor het Kadaster, het notariaat en de Belastingdienst (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 665) (zie het antwoord op vraag 109). Om de meeste koopstarters op de woningmarkt toch een steuntje in de rug te kunnen geven, is gekozen voor een uitvoerbaar alternatief, waarbij onderscheid gemaakt wordt op leeftijd in combinatie met het gebruik als hoofdverblijf. Ook kan een persoon maar één keer een beroep doen op de vrijstelling.

Bij het vaststellen van de leeftijdsgrens is rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd waarop een eerste huis wordt gekocht en met de gemiddelde financiële buffer die op dat moment is opgebouwd. Het merendeel van de starters behoort tot de categorie tussen de vijfentwintig en vijfendertig jaar. Daarnaast is aangetoond dat bij de leeftijdsgroep jonger dan vijfendertig jaar de financiële buffer het laagst is van alle leeftijdsgroepen en dat deze over de jaren toeneemt.

118

Vraag: Wat zijn de financiële gevolgen voor woningbouwcorporaties van de verhoging van de overdrachtsbelasting van 2% naar 8%? Hoeveel bedraagt de jaarlijks door woningbouwcorporaties extra af te dragen overdrachtsbelasting?

Antwoord:

De differentiatie van de overdrachtsbelasting kan leiden tot een extra jaarlijkse last voor de gehele corporatiesector van € 34 mln. De kosten worden vooral gemaakt bij het complexmatig aankopen van woningen van andere corporaties (zoals bij Vestia), het terugkopen van woningen met verkoop-onder-voorwaarden (ook wel: maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld Koopgarant) en aankoop van woningen ten behoeve van bijvoorbeeld herstructurering. De mate waarin corporaties hier mee te maken krijgen hangt af van de lokale situatie.

Andere maatregelen zorgen juist voor lagere lasten, met name de verlaging van de verhuurderheffing. Het gehele pakket aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd houdt de investeringscapaciteit van de sector op peil.

119

Vraag: Wat zijn de gevolgen van de verhoging van de overdrachtsbelasting van 2% naar 8% voor de balanswaarde van woningbouwcorporaties?

Antwoord:

Bij het bepalen van de marktwaarde van corporaties wordt uitgegaan van complexmatige verkoop. De koper van een complex is logischerwijs niet een natuurlijk persoon die de woning(en) zelf gaat bewonen, en zal daarom het standaardtarief van 8% OVB betalen.

In de marktwaarde worden verkoopkosten zoals de OVB verdisconteerd in de verkoopwaarde: een lagere OVB leidt tot een hogere marktwaarde en vice versa. Ook al is bij bestaand bezit of nieuwbouw geen OVB verschuldigd, de exit waarde daalt wel.

Het hogere tarief voor de overdrachtsbelasting heeft impact op de marktwaarde die woningcorporaties (en pensioenfondsen en beleggers) in hun boeken hebben staan: deze daalt met bijna 6%.

Voor de investeringscapaciteit van corporaties is echter niet de marktwaarde, maar de beleidswaarde relevant. De beleidswaarde verandert niet of nauwelijks door het hogere tarief voor overdrachtsbelasting. Uitgangspunt in het berekenen van deze beleidswaarde is namelijk dat een woningcomplex tot in het oneindige wordt verhuurd en er dus nooit OVB verschuldigd is.

De belangrijkste ratio’s voor woningcorporaties die de investeringscapaciteit bepalen (zoals de loan-to-value) zijn gebaseerd op de beleidswaarde. De investeringscapaciteit wordt dus niet geraakt.

Voor investeringen in het niet-DAEB-segment, zoals midden huurwoningen, is net zoals bij pensioenfondsen en beleggers de marktwaarde leidend. Daar is de exit waarde bij uitponden na 15 jaar leidend: die daalt met bijna 6% en drukt dus het indirect rendement.

120

Vraag: Wat zijn de verwachte gevolgen van de verhoging van de overdrachtsbelasting van 2% naar 8% op de WOZ-waarde van huurwoningen?

Antwoord:

De WOZ-waarde van huurwoningen volgt de marktwaarde van woningen. Over het netto-prijseffect en dus ook het effect op de WOZ-waarde kan op voorhand geen uitspraak worden gedaan. De verhoging voor beleggers kan een drukkend effect hebben op de prijs, terwijl als gevolg van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor starters de woningprijzen in het starterssegment kunnen stijgen.2

121

Vraag: Op welk onderzoek is de leeftijdsgrens van 35 jaar gebaseerd bij de afschaffing van de overdrachtsbelasting voor starters?

Antwoord:

Bij het vaststellen van de leeftijdsgrens is rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd waarop een eerste huis wordt gekocht en met de gemiddelde financiële buffer die op dat moment is opgebouwd (zie antwoord op vraag 117). In een recent onderzoek van het Kadaster uit mei 2020 worden koopstarters in drie leeftijdscategorieën ingedeeld: jonge koopstarters (jonger dan vijfentwintig jaar), koopstarters (de groep tussen de vijfentwintig en vijfendertig jaar) en overige koopstarters (ouder dan vijfendertig jaar).3Uit dit onderzoek blijkt dat het merendeel van de starters behoort tot de categorie tussen de vijfentwintig en vijfendertig jaar. Daarnaast blijkt uit onderzoek van de AFM dat de liquide buffer bij de leeftijdsgroep jonger dan vijfendertig jaar het laagst is van alle leeftijdsgroepen en dat deze over de jaren toeneemt4. Bij een lagere leeftijd is het dus gemiddeld genomen moeilijker om de kosten koper op te brengen. Dit samengenomen rechtvaardigt volgens het kabinet de voorgestelde leeftijdsgrens van 35 jaar.

122

Vraag: Wat is de reden dat bij de eenmalige vrijstelling van de overdrachtsbelasting niet gekozen is voor starters die voor het eerst een koophuis kopen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 109.

123

Vraag: Waarom is er vanaf 2021 geen budget meer voor het huisvesten van statushouders?

Antwoord:

De reeks waar in de vraag naar verwezen wordt betreft het budget voor de «Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (TRSHV)». Voor deze subsidieregeling was het tot 31 december 2018 mogelijk voornemens om te investeren in een woonvoorziening voor statushouders in te dienen. Vervolgens is het binnen de regeling mogelijk om tot maximaal 2 jaar na deze aanmelding de definitieve subsidieaanvraag in te dienen. Deze periode verloopt eind 2020, waardoor geen kosten worden verwacht na 2020.

124

Vraag: Wat is er in 2020 voor de 307.000 euro gedaan voor de huisvesting van statushouders? Kan dit worden toegelicht aan de hand van hoe het staat met de wachtlijsten voor reguliere huisvesting en de opstoppingen in asielzoekerscentra?

Antwoord:

Het daadwerkelijke gebruik van de € 307.000 die gereserveerd staat voor deze regeling, is afhankelijk van de aanvragen die de komende maanden nog binnenkomen.

125

Vraag: In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen? Wat is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?

Antwoord:

De meest recente cijfers komen uit het WoON2018. Het eigen woningbezit is toegenomen van 59,5% (4,33 miljoen huishoudens) (WoON2015) tot 59,8% (4,46 miljoen) in WoON2018. Het eigen woningbezit onder jongeren tot 35 jaar nam licht toe van 41,4% tot 41,7%. Bij huishoudens van 65 jaar en ouder is er een toename van 1,5% (van 53,8% naar 55,3%), als gevolg van het ouder worden van zittende eigenaar-bewoners.

Bij de groep met een inkomen onder modaal daalde het eigen woningbezit van 32,2% naar 25,5%. Bij huishoudens tot anderhalf keer modaal was het min of meer stabiel op 65,6%. De hogere inkomensgroepen kennen een eigen woningbezit van circa 81% (tot 2x modaal), 88% (tot 3x modaal) respectievelijk 94% (boven 3x modaal) met slechts beperkte variatie door de jaren heen.

126

Vraag: In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen? Wat is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 125.

127

Vraag: Kunt u nader duiden waarom het budget voor de WSW- en NHG risicovoorziening vanaf 2021 op 0 staat?

Antwoord:

Het beleidsartikel Woningmarkt kent twee risicovoorzieningen; één voor sanerings- en projectsteun voor woningcorporaties en één voor de Nationale Hypotheekgarantie (NHG). Bij beiden worden vooraf geen ontvangsten en uitgaven meerjarig geraamd. De jaarlijkse afdracht van de achterborgvergoeding voor de NHG door het Waarborgfonds wordt in de begroting verwerkt op basis van de feitelijk ontvangen achterborgvergoeding. Bij de voorziening voor sanerings- en projectsteun voor woningcorporaties zijn momenteel geen saneringen voorzien. Wel krijgt Vestia een vergoeding voor gemaakte juridische kosten bij het bankenonderzoek. Ook dit wordt in de begroting verwerkt op basis van de feitelijke vergoedingen.

128

Vraag: Kunt u aangeven waarom na 2020 het budget voor de Huurcommissie afneemt?

Antwoord:

Er is geen sprake van afname in het budget van de Dienst van de Huurcommissie. Voor de komende jaren is een bedrag van € 7.261.000,– opgenomen als bijdrage vanuit het moederdepartement. Dit bedrag is vergelijkbaar met de bijdrage zoals die in ontwerpbegrotingen van vorige jaren is opgenomen. Zo was in de ontwerpbegroting voor 2020 een bijdrage van € 7.066.000,– gebudgetteerd. In 2020 heeft de Huurcommissie additionele middelen gekregen om diverse projecten ten behoeve van de reorganisatie en de voorbereidingen op nieuwe wetswijzigingen op te pakken.

129

Vraag: Kunt u nader uiteenzetten waarom de bijdrage aan het Ministerie van Financiën in het kader van de verhuurderheffing en de inkomensafhankelijke huurstijging over de jaren heen sterk fluctueert?

Antwoord:

De post bijdrage aan de begroting van het Ministerie van Financiën fluctueert, omdat voor de komende jaren uitvoeringskosten voor de inkomensafhankelijke huurverhoging en de verhuurderheffing al structureel naar de begroting van Financiën zijn overgeboekt, waardoor deze van de begroting van BZK zijn afgeboekt. Voor latere jaren staat budget op deze post voor verwachte uitvoeringskosten in het kader van mogelijke wijzigingen van de huurtoeslag.

130

Vraag: Wat is de reden dat de woningbouwimpuls stopt na 2023?

Antwoord:

Bij de aankondiging van de woningbouwimpuls is gekozen voor tijdelijke regeling met een totaal budget van € 1 miljard. Deze middelen zijn beschikbaar in de periode 2020–2023.

131

Vraag: Hoeveel mensen ontvingen huurtoeslag in 2019 en hoeveel in 2020? En hoeveel miljard euro is daar per jaar mee gemoeid?

Antwoord:

Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren tot en met 2018. In 2018 ontvingen circa 1,38 miljoen huishoudens € 3,6 mld. aan huurtoeslag. De huurtoeslagjaren 2019 en 2020 zijn nog niet voor 90% toegekend en kunnen nog sterk wijzigingen. In 2019 ontvingen vooralsnog 1,37 miljoen huishoudens voor € 3,6 mld. aan huurtoeslag en in 2020 1,46 miljoen voor € 3,8 mld. (stand augustus 2020).

132

Vraag: Waarom worden tussen nu en 2025 minder terugvorderingen verwacht?

Antwoord:

Vanaf 2018 is sprake van een daling van de terugvorderingen huurtoeslag. Dit wordt aan de ene kant veroorzaakt doordat voor toeslagjaar 2018 en 2019 minder aanvragen zijn ingediend dan eerder verwacht. Tevens zijn er minder vorderingen ingesteld, omdat de Belastingdienst eerder in het aanvraagproces controles uitvoert, waardoor meer foutieve voorschotten worden voorkomen.

Zoals in de begroting is aangegeven is de raming voor de huurtoeslag gebaseerd op de uitvoeringscijfers van Toeslagen en de raming van het Centraal Planbureau (CPB) van voor de coronacrisis. Tot en met de maand augustus zijn de effecten van corona niet zichtbaar in de realisaties van Toeslagen.

133

Vraag: Kunt u het effect van de hogere ontwikkeling vergunninghouders op de huurtoeslag in miljoenen uitdrukken?

Antwoord:

De raming van de huurtoeslag houdt rekening met statushouders die gefaseerd instromen in de reguliere huisvesting. Hiervoor wordt uitgegaan van aantallen zoals deze door het Ministerie van Justitie en Veiligheid in februari zijn vastgesteld. Volgens het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal het terugbrengen van doorlooptijden van aanvragen in 2020 en 2021 een tijdelijke verhoging van de instroom van vergunninghouders veroorzaken. Voor deze jaren worden circa € 5,5 mln. en € 6,6 mln. hogere uitgaven huurtoeslag verwacht dan in eerdere ramingen werd verwacht. Deze hogere uitgaven nemen hierna af tot € 2,1 mln. in 2025.

134

Vraag: Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2020 huisvesten? Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra? Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de rijksoverheid? Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?

Antwoord:

Van 2015, eerste helft, tot en met 2020, eerste helft, moesten gemeenten op grond van de taakstelling in totaal 137.000 vergunninghouders huisvesten. Op 1 juli 2020 waren van dat aantal in totaal ongeveer 2.200 vergunninghouders nog niet gehuisvest.

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders in de sociale huurwoningmarkt wordt gehuisvest. Er zijn in het kader van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders in totaal 550 vergunninghouders gehuisvest. De volgende aanvragen (aanvraagdatum van de verleende subsidies) zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand.

 

2016

2017

2018

2019

Januari

 

1

   

Februari

 

1

9

 

Maart

   

8

 

April

     

1

Mei

 

2

7

 

Juni

   

9

 

Juli

3

11

   

Augustus

1

32

1

 

September

 

2

   

Oktober

 

1

   

November

2

1

2

 

December

1

 

1

 

Uit de rapportage «Vergunninghouders als urgentiecategorie» van onderzoeksbureau Rigo, dat ik u op 4 juli 2018 heb toegezonden (kenmerk: 2018–0000397023), blijkt dat van de 187 gemeenten (van totaal 380 Nederlandse gemeenten) met een huisvestingsverordening 176 gemeenten een urgentieregeling in die huisvestingsverordening hebben opgenomen. Daarvan worden in 174 gemeenten vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie. Met de evaluatie van de Huisvestingswet 2014, waarvan ik de rapportage dit najaar naar u zal sturen, worden deze cijfers geactualiseerd.

135

Vraag: Hoeveel huurtoeslag wordt toegekend aan huurders van particuliere huurwoningen (niet-woningcorporaties)? Kunt u hierbij zowel het macro-bedrag als de gemiddelde toekenning weergeven?

Antwoord:

Circa 17% van de huurtoeslagontvangers wonen in een particuliere huurwoning. Samen ontvingen zij in 2018, waarover meer dan 90% van de toekenningen definitief zijn vastgesteld, circa € 575 mln. huurtoeslag en per huurtoeslagontvanger gemiddeld € 243 huurtoeslag per maand.

136

Vraag: Kunt u over de afgelopen 10 jaar in een tabel uiteenzetten hoeveel huishoudens huurtoeslag ontvangen?

Antwoord:

Zie hieronder de ontwikkeling van het aantal huurtoeslagontvangers tussen 2011 en 2020, afgerond op duizendtallen. De huurtoeslagjaren 2019 en 2020 zijn nog niet voor 90% toegekend en kunnen nog sterk wijzigingen. Huurtoeslagjaren waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren tot en met 2018.

2011

1.183.000

2012

1.199.000

2013

1.259.000

2014

1.311.000

2015

1.360.000

2016

1.377.000

2017

1.383.000

2018

1.384.000

2019

1.371.000

2020

1.654.000

137

Vraag: In hoeverre wordt verwacht dat instituitonele vastgoedbeleggers stichtingen en bv's gaan oprichten waarbij bij de overdracht van woningen de juridische eigenaar van de woning niet veranderd en geen overdrachtsbelasting hoeft te worden betaald? En in hoeverre wordt hier op gehandhaafd?

Antwoord:

Eventuele gedragseffecten zijn op voorhand moeilijk in te schatten, maar de maatregelen zijn zo ingericht dat er weinig tot geen voordeel zal zijn te behalen met dergelijke constructies. Niet alleen de verkrijging van het juridisch eigendom is belast met overdrachtsbelasting; ook de verkrijging van de economische eigendom van een woning is belast met overdrachtsbelasting. Het ligt daarom niet in de lijn der verwachting dat zich dergelijk constructies zich voor gaan doen om overdrachtsbelasting te besparen.

138

Vraag: Hoe gaat de inspecteur precies controleren of iemand de woning als hoofdverblijf gebruikt en hoeveel FTE wordt hiervoor beschikbaar gesteld?

Antwoord:

De inspecteur beoordeelt achteraf, maar binnen de gebruikelijke naheffingstermijnen, of de verkrijger de woning daadwerkelijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf is gaan gebruiken. De beoordeling zal plaatsvinden door een onderzoek naar de feiten en omstandigheden. Hiervoor zijn verschillende objectieve gegevens als eerste aanknopingspunt beschikbaar. Voorbeelden daarvan zijn de inschrijving door de verkrijger op het adres van de aangekochte woning in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), het aanmerken van de aangekochte woning als eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling in de aangifte inkomstenbelasting, (ander) woningbezit van de verkrijger in het Kadaster en de voorwaarden waaronder de verkrijger een geldlening is aangegaan bij een bank. Ook zal het afgeven van meerdere schriftelijke verklaringen bij verkrijgingen door dezelfde natuurlijke persoon binnen een relatief korte tijd, bijvoorbeeld enkele maanden, aanleiding kunnen zijn voor de inspecteur om nader onderzoek te doen. De beoordeling van het hoofdverblijf levert een verzwaring op voor de uitvoering. Daar staat echter een besparing voor de uitvoering tegenover, omdat verwacht wordt dat het aantal vraagstukken over de kwalificatie van een onroerend goed als woning of niet-woning af zal nemen. Deze besparing leidt ertoe dat er per saldo geen extra fte beschikbaar hoeft te worden gesteld voor de beoordeling van het hoofdverblijfcriterium.

139

Vraag: Hoeveel transacties zijn er waarbij het om een 2e en/of 3e woning gaat?

Antwoord:

Het CBS heeft onderzoek gedaan naar de transacties van koopwoningen naar particuliere huurwoningen, waarbij zij hebben gekeken naar de grootte van de woningportefeuille van de koper. De woningportefeuille van een eigenaar geeft het aantal huurwoningen weer dat de eigenaar in bezit heeft. De woning waar de eigenaar zelf woont, telt daarbij niet mee. Voor 82% van de transacties uit 2016 waarbij een koopwoning werd omgezet naar een particuliere huurwoning, geldt dat de eigenaar één huurwoning in portefeuille heeft. Bij 9% van de transacties heeft de eigenaar twee huurwoningen in portefeuille.

140

Vraag: Wat is het verwachte effect van de maatregel op transformaties?

Antwoord:

De maatregel heeft op een beperkt aantal transformatieprojecten effect. Het hangt af van het type transformatieproject of er OVB moet worden betaald of dat er BTW wordt geheven, dat is nu ook al zo. Dat hangt ervan af in hoeverre het project feitelijk tot nieuwbouw leidt (BTW) of dat een bestaand pand slechts wordt verbouwd (OVB).

Als OVB van toepassing is dan kunnen er in de huidige situatie twee tarieven van toepassing zijn, 2% voor woningen of 6% voor bedrijfspanden. In de nieuwe situatie is het afhankelijk van de verkrijger welk tarief van toepassing is. Zo is er geen OVB verschuldigd als de startersvrijstelling wordt toegepast, een tarief van 2% als de koper een natuurlijk persoon is die aan het hoofdverblijfcriterium voldoet en in alle andere gevallen 8%.

141

Vraag: Verander er iets in de situatie voor mensen die een huis erven?

Antwoord:

Nee. Indien een woning door vererving wordt verkregen, hoeft – net als onder de huidige wetgeving – geen overdrachtsbelasting te worden betaald.

142

Vraag: Welk tarief gaat geleden als mensen een huis overzetten van de eigen bv naar de persoon?

Antwoord:

Welk overdrachtsbelastingtarief van toepassing is, is afhankelijk van de kwalificatie van de persoon die de woning verkrijgt. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan, kan deze persoon in aanmerking komen voor de startersvrijstelling of het verlaagd tarief van 2%.

143

Vraag: Wat gebeurt er als mensen halverwege november bezwaar maken tegen de overdrachtsbelasting? Kunnen zij dan alsnog onder de 0% tarief vallen?

Antwoord:

Nee, dat kan niet. De startersvrijstelling kan enkel van toepassing zijn op verkrijgingen van woningen die ná 1 januari 2021 hebben plaatsgevonden. Hiervoor is de datum van levering van de woning leidend en niet de datum waarop de koopovereenkomst wordt gesloten. De maatregel heeft geen terugwerkende kracht tot een eerder moment.

144

Vraag: Welk prijsdrukkend effect wordt verwacht van de differentiatie van de overdrachtsbelasting?

Antwoord:

Over het netto-prijseffect van de differentiatie van de overdrachtsbelasting kan op voorhand geen uitspraak worden gedaan. De verhoging voor beleggers kan een drukkend effect hebben op de prijs, terwijl als gevolg van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor starters de woningprijzen in het starterssegment kunnen stijgen5.

145

Vraag: Kan uitgesplitst worden wat het aandeel is per groep (woningcorporaties, institutionele beleggers, grote particuliere beleggers, kleine particuliere beleggers) in opbrengsten als gevolg van een hoger tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers?

Antwoord:

Het Kadaster geeft voor beleggers de volgende classificatie:

  • particuliere belegger, natuurlijk persoon

  • bedrijfsmatige aankoop van woning, niet natuurlijk persoon

  • bedrijfsmatig, institutioneel

Het budgettaire belang van de eerste groep – particuliere beleggers – bedraagt ongeveer € 152 miljoen als aandeel op de totale € 600 miljoen. De tweede groep, bedrijfsmatige aankopers niet zijnde natuurlijke personen, kent een aandeel van circa € 147 miljoen en de groep bedrijfsmatig, institutioneel een aandeel van € 14 miljoen.

Voor woningcorporaties is het budgettaire belang geraamd op € 34 miljoen.

146

Vraag: Hoeveel huurders zullen naar verwachting in 2021 met terugwerkende kracht huurtoeslag terugvragen en welk bedrag is hiervoor geraamd?

Antwoord:

Het bedrag dat gemoeid is met aanvragen die met terugwerkende kracht worden ingediend is al jaren redelijk stabiel. Voor 2021 is een bedrag van € 55 mln. geraamd. Dat bedrag kan hoger uitvallen als mensen, door oplopende werkloosheid en terugvallende inkomens, recht krijgen op huurtoeslag en deze als het inkomen over 2020 bekend is gaan aanvragen. Hier is (nog) geen schatting van te geven. In de volgende begroting (begroting 2022) wordt dit effect, als het zich voordoet, meegenomen.

147

Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst straks in staat om op verzoek van de woningcorporatie een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten behoeve van de huurverlaging?

Antwoord:

De planning is dat het digitale loket voor woningcorporaties in januari 2021 opent voor het aanvragen van een account. Na het verkrijgen van een account kunnen de woningcorporaties inkomenscategorieën van het huishoudinkomen aanvragen voor de huurverlaging voor huishoudens met een laag inkomen en een hogere huur (hoger dan de voor hen toepasselijke aftoppingsgrens). Omdat woningcorporaties niet op de hoogte zijn van het actuele aantal bewoners van hun huurwoningen, zullen zij voor alle woningen met een huurprijs boven de lage aftoppingsgrens (die voor huishoudens van een of twee personen; 2020: € 619,01) een inkomenscategorie moeten aanvragen.

De woningcorporatie moet aan in aanmerking komende huishoudens vóór 1 april 2021 een huurverlaging voorstellen.

148

Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst nu in staat om op verzoek van de woningcorporatie een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten behoeve van de huurverlaging?

Antwoord:

De planning is dat het digitale loket voor woningcorporaties in januari 2021 opent voor het aanvragen van een account. Na het verkrijgen van een account kunnen de woningcorporaties inkomenscategorieën van het huishoudinkomen aanvragen voor de huurverlaging voor huishoudens met een laag inkomen en een hogere huur (hoger dan de voor hen toepasselijke aftoppingsgrens). Omdat woningcorporaties niet op de hoogte zijn van het actuele aantal bewoners van hun huurwoningen, zullen zij voor alle woningen met een huurprijs boven de lage aftoppingsgrens (die voor huishoudens van een of twee personen; 2020: € 619,01) een inkomenscategorie moeten aanvragen.

149

Vraag: In hoeverre heeft de Belastingdienst over een periode van een half jaar beschikking over actuele en relevante gegevens?

Antwoord:

De Belastingdienst heeft alleen gegevens over jaarinkomens, niet over actuele maandinkomens. Daarom is in het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen (35 578) bepaald dat woningcorporaties in 2021 de inkomenscategorie van het gezamenlijk inkomen in 2019 van de huidige bewoners aanvragen. Het inkomen van 2019 is begin 2021 doorgaans vastgesteld. Het inkomen van 2020 is op dat moment nog niet vastgesteld omdat mensen tot 1 mei 2021 IB-aangifte kunnen doen over 2020.

Het wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen voorziet ook in een huurverlaging op verzoek van de huurder. De huurder moet dan (met bewijs van uitkering, loon, pensioen, e.d. en van de samenstelling van het huishouden) aantonen dat het huishoudinkomen in de laatste 6 maanden voorafgaande aan het verzoek onder de toepasselijke inkomensgrens lag.

150

Vraag: Heeft de Belastingdienst over een periode van een half jaar gegevens over inkomsten uit flexibele arbeid, onderneming of vermogen ter beschikking?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 149.

151

Vraag: Op welke termijn is de Belastingdienst in staat om op verzoek van de woningcorporatie een verklaring te geven over het huishoudinkomen van huurders ten behoeve van de verhoging?

Antwoord:

De laatste jaren is het gebruikelijk dat het digitale loket voor het aanvragen van huishoudverklaringen voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 1 februari opent. Verhuurders die in het betreffende jaar huishoudverklaringen van (een deel van) hun huurders willen aanvragen, moeten eerst een account aanvragen. Nadat zij dat account hebben verkregen, kunnen zij direct huishoudverklaringen aanvragen. Voor 2021 staat het precieze tijdpad nog niet vast, door de nieuwe maatregel « Eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen (35 578) (zie hiervoor de antwoorden op vragen 147 en 148),maar het loket zal tijdig openen zodat verhuurders hun huurverhogingsvoorstellen van 1 juli 2021 zoals wettelijk voorgeschreven vóór 1 mei 2021 bij hun huurders kunnen indienen.

152

Vraag: Kunt u nader aangeven wat de voorwaarden zijn om voor de aangekondigde huurverlaging in aanmerking te komen?

Antwoord:

Huurders komen in aanmerking voor huurverlaging als zij huren bij een woningcorporatie, een gereguleerd huurcontract hebben en een zelfstandige woning huren, een lager inkomen hebben en een huur betalen boven de (voor dat huishouden) relevante aftoppingsgrens. Zij komen voor verlaging in aanmerking in de volgende twee situaties:

  • 1) indien ze huurverlaging aanvragen en met eigen gegevens (zoals loonbriefjes, uitkeringsspecificaties) kunnen aantonen dat ze minimaal 6 maanden een inkomen hebben genoten onder de relevante inkomensgrens, of

  • 2) indien blijkt dat ze basis van de jaargegevens over 2019, welke door de Belastingdienst zullen worden verstrekt aan de woningcorporaties, een inkomen onder de toepasselijke inkomensgrens hadden. De inkomenscategorie per huishoudsamenstelling wordt in vraag 80 toegelicht.

Naar verwachting zal er in het wetsvoorstel een correctiemechanisme worden opgenomen voor de groep die middels het indienen van eigen bescheiden over de afgelopen zes maanden een huurverlaging toegekend krijgen. Op basis van objectieve gegevens over het inkomen van 2022, welke in 2024 bij de Belastingdienst kunnen worden opgevraagd, zal de huurverlaging permanent worden of, bij een gestegen inkomen boven de toepasselijke inkomensgrens, worden beschouwd als een tijdelijke huurkorting.

153

Vraag: Hoeveel woningen extra kunnen er met de woningbouwimpuls worden gebouwd? Kan per extra woning – bij benadering – worden aangegeven waar deze kosten voor gebruikt worden?

Antwoord:

De doelstelling van de woningbouwimpuls is om met € 1 mld. een bijdrage te leveren aan het versnellen of realiseren van 65.000 duizend woningen. Daarbij is niet mogelijk om op voorhand een inschatting te maken van het aantal woningen dat er extra gebouwd wordt. Een van de elementen in de beoordeling is de additionaliteit. Daarmee wordt beoordeeld in welke mate het verlenen van een bijdrage leidt tot extra woningen. De ervaringen van de eerste tranche laten zien dat met € 290 mln. rijksbijdrage en 50%-cofinanciering door de gemeenten 51.000 extra woningen worden gerealiseerd. Het publieke tekort per aanvraag is mogelijk lager dan de € 15.000 per woning. Hier kunnen echter nog geen conclusies aan verbonden worden.

Er kan niet per woning worden aangegeven waar deze bijdrage specifiek naar toe gaat. Er wordt een bijdrage per project gegeven indien er sprake is van een publiek financieel tekort. Dat financiële tekort kan ontstaan door bijvoorbeeld investeringen in bodemsanering, bedrijfsuitplaatsingen, het wegnemen van hindergevende activiteiten en infrastructurele ontsluiting.

154

Vraag: Klopt het dat het bedrag per woning dat beschikbaar is in de woningbouwimpuls per regio verschillend is? Zo ja, kan nader worden toegelicht hoeveel euro per woning per regio ongeveer nodig is om een extra woning te realiseren?

Antwoord:

Er geldt in de woningbouwimpuls geen maximale bijdrage per woning. De bijdrage per woning wordt als onderdeel van het criterium efficiëntie beoordeeld. Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen regio’s. Wel kan de Minister als hier aanleiding toe is aanvragen afwijzen indien toekenning leidt tot een onevenwichtige verdeling van de middelen ten opzichte van de woningbouwopgave.

155

Vraag: Wat is de geschatte werkgelegenheid van iedere 100 miljoen euro extra voor de woningbouwimpuls?

Antwoord:

Op dit moment heb ik geen informatie voor handen over het effect van woningbouwimpuls op de werkgelegenheid. In vraag 219 is ingegaan op de verwachte werkgelegenheid in de bouwsector.

156

Vraag: Hoe verhoudt de woningbouwimpuls die met 50 mln. wordt geïntensiveerd voor het wegnemen van knelpunten in de woningbouw, waaronder voor kwetsbare groepen en ouderen, zich tot de inzet van de Taskforce Wonen en Zorg?

Antwoord:

De twee trajecten kunnen elkaar versterken. De Taskforce Wonen en Zorg roept alle gemeenten op:

  • 1. Hun opgave in kaart te brengen, deze analyse te vertalen in ambities en keuzes en vast te leggen in een woonzorgvisie;

  • 2. Prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders te maken over wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid;

  • 3. Projecten in uitvoering te brengen die inspelen op de opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid

Door de woningbouwimpuls en de heffingsvermindering krijgen starters en mensen met een middeninkomen, waaronder ook ouderen, meer perspectief op de woningmarkt door een toename in het aanbod van een passende woning in alle regio’s van Nederland, in zowel de huur- als de koopsector. Met de intensivering van 50 mln worden belemmeringen weggenomen waardoor meer projecten zo versneld tot uitvoering komen.

157

Vraag: Welke eisen worden gesteld aan de woningbouw voor kwetsbare groepen en ouderen in het kader van de Woningbouwimpuls, en is daarbij ook aandacht voor woonvormen voor specifieke doelgroepen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 161.

158

Vraag: Kunt u per regio aangeven hoeveel extra woningen worden gebouwd op basis van de reeds goedgekeurde projecten in de woningbouwimpuls?

Antwoord:

In het eerste tijdvak zijn er 52 aanvragen ingediend met een totaal woningbouwprogramma van 89.464 waarvan 64% betaalbaar. De 26 gehonoreerde projecten omvatten 52.573 woningen waarvan 64% betaalbaar.

De verdeling van het aantal woningen per regio, zoals wordt gehanteerd in de Regeling (en aansluit op de verdeling die wordt gehanteerd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) is als volgt:

  • Regio Noordwest (Flevoland, Noord-Holland en Utrecht): 21.824

  • Regio Oost (Gelderland en Overijsel): 2.690

  • Regio Zuid (Noord-Brabant en Limburg): 3.154

  • Regio Zuidwest (Zeeland en Zuid-Holland: 24.905

159

Vraag: Kunt u nader ingaan op welke gronden aanvragen voor een bijdrage uit de woningbouwimpuls worden getoetst door de commissie?

Antwoord:

Aanvragen worden gescoord aan de hand van een beoordelingskader. Het beoordelingskader bestaat uit vier criteria, waarvan de Toetsingscommissie er drie beoordeeld. Het eerste criterium waarop wordt beoordeeld is de noodzakelijkheid van de uitkering. Dit criterium weegt de noodzaak van de gevraagde bijdrage. Daarbij wordt gekeken naar wat het effect is als er geen bijdrage wordt toegekend op de doorgang en vorm (bijvoorbeeld minder betaalbare woningen) van het project.

Het tweede criterium waarop wordt beoordeeld is de effectiviteit van het project. Een project dat een bijdrage vraagt moet bijdragen aan doelen van de woningbouwimpuls. Daarom wordt in de beoordeling bekeken of met de realisatie van een project de gestelde doelen van de woningbouwimpuls voldoende en tijdig gehaald worden.

Het derde criterium waarop de Toetsingscommissie beoordeeld is de efficiëntie van het project. Dit criterium beziet of de doelen van een project worden bereikt met een gerichte en optimale inzet van financiële middelen.

Het vierde criterium in het beoordelingskader is de urgentie van het project en wordt niet door de Toetsingscommissie beoordeeld. De urgentie wordt bepaald op basis van de omvang van de regionale woningbouwopgave en of een gemeenten tot een woondealregio behoort.

Elke criterium krijgt een deelscore op een schaal van 1 tot 10 en telt voor 25% mee in de totaalscore.

160

Vraag: In de begroting valt te lezen dat de woningbouwimpuls wordt geïntensiveerd met 50 mln. voor het wegnemen van knelpunten in de woningbouw, waaronder voor kwetsbare groepen en ouderen. Hoe verhoudt deze actie zich tot de inzet van de Taskforce Wonen en Zorg?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 156.

161

Vraag: Welke eisen worden gesteld aan de woningbouw voor kwetsbare groepen en ouderen in het kader van de Woningbouwimpuls? Is daarbij ook aandacht voor woonvormen voor specifieke doelgroepen, waaronder mensen met dementie?

Antwoord:

De woningbouwimpuls is gericht op het versnellen en realiseren van betaalbare woningen voor starters en huishoudens met een middeninkomen. In het beoordelingskader zoals opgenomen in de ministeriële Regeling Woningbouwimpuls zijn verschillende indicatoren beschreven waarop een aanvraag wordt beoordeeld. Een daarvan is voor welke doelgroepen de woningen bestemd zijn. De mate waarin voor specifieke doelgroepen wordt gebouwd wordt meegewogen door de toetsingscommissie.

162

Vraag: Wat is een «SiSa-verantwoording»?

Antwoord:

SiSa staat voor Single Information Single Audit. Voor 2006 moesten de decentrale overheden voor iedere specifieke uitkeringen die zij ontvingen, een afzonderlijke accountantscontrole overleggen. Na 2006 worden alle verantwoordingen voor de specifieke uitkeringen gebundeld in een bijlage bij de jaarrekening. De accountant van de betreffende decentrale overheid controleert dan in één keer de verantwoordingen voor alle ontvangen specifieke uitkeringen.

163

Vraag: Wat is de onafhankelijke toetsingscommissie die de aanvragen van gemeenten voor de woningbouwimpuls toetst?

Antwoord:

De Toetsingscommissie is een onafhankelijke commissie die bestaat uit vijf experts. Bij de samenstelling van de commissie is rekening gehouden met een mix van ervaringen in gebiedsontwikkeling, risicomanagement en het beoordelen van financiële gegevens van vastgoed, vanuit zowel de private als publieke sector. De rol van de toetsingscommissie is vereist, omdat een gebiedsontwikkeling veelal een hoog complexiteitsgehalte kent en het van groot belang is de conditionaliteit en additionaliteit van de inzet van Rijksmiddelen extern en onafhankelijk te toetsen. Op basis van het beoordelingskader zoals opgenomen in de ministeriële Regeling Woningbouwimpuls komt de toetsingscommissie tot een advies voor de Minister in welke mate het project voldoet aan de doelstellingen van Besluit Woningbouwimpuls.

164

Vraag: Kan helder schematisch worden weergegeven hoeveel corporaties precies minder gaan betalen aan heffingen (vermindering verhuurderheffing etc.) en hoeveel ze meer gaan betalen (woz-stijging, verhoging overdrachtsbelasting, vpb etc.)? En hoeveel meer en hoeveel minder ze aan geschatte inkomsten (huurverlaging, huurverhoging etc.) zullen krijgen? Kan dit voor de komende vijf jaar worden weergegeven? En kan tot slot voor de komende vijf jaar worden weergegeven wat het netto te verwachten resultaat voor corporaties is van alle te nemen maatregelen?

Antwoord:

De kaseffecten op woningcorporaties van de kabinetsmaatregelen zijn als volgt te ramen. Exogene ontwikkelingen zoals ten aanzien van prijzen, huren, rente, exploitatielasten en WOZ-waarde zijn hierin niet meegenomen.

Maatregelen

2021

2022

2023

2024

2025

Verhuurderheffing tariefsverlaging (*0,95)

190

190

190

190

190

Verhuurderheffing tariefsverhoging (*0,95)

– 59

– 59

– 59

– 59

– 59

Huurverlaging

– 79

– 157

– 157

– 157

– 157

Vpb-tarief op 25%

– 92

– 109

– 126

– 137

 

OVB 8%

– 34

– 34

– 34

– 34

– 34

Uitbreiding heffingsvermindering nieuwbouw

43

86

259

259

216

Heropening heffingsvermindering verduurzaming

10

46

47

47

 

Verlenging termijnen bestaande heffingsvermindering i.v.m. vertraging door corona

19

20

     

Tijdelijke buitenwerkingstelling marktverkenning

   

Totaal

– 2

– 17

120

109

 

165

Vraag: Hoeveel starters zullen naar verwachting gebruik maken van het nieuwe 0-tarief van de overdrachtsbelasting?

Antwoord:

In 2021 gaat het naar schatting om circa 83,5 duizend starters die gebruik zal maken van de regeling. Structureel gaat het naar verwachting om circa 50 duizend starters per jaar.

166

Vraag: Wat zijn de verwachte inkomsten van het naar 8% verhoogde tarief voor de overdrachtsbelasting voor beleggers?

Antwoord:

De verwachte inkomsten zijn € 600 mln.

167

Vraag: Waarom wordt er bij een nieuw tarief voor starters bij de overdrachtsbelasting gekeken naar de leeftijd en niet of iemand voor het eerst een huis koopt? Kan dit worden toegelicht?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 109.

168

Vraag: Stel dat de overdrachtsbelasting voor beleggers niet naar 8 maar naar 9 procent wordt opgehoogd, hoeveel euro levert dat per jaar op? En als de overdrachtsbelasting naar 10 procent wordt opgehoogd, hoeveel zou dat per jaar opleveren?

Antwoord:

Conform de fiscale sleuteltabel 2021 zou dat € 310 mln. opleveren. Ophoging naar 10% zou dan tweemaal € 310 mln. opleveren, is € 620 mln. Dit is nog wel los van eventuele gedragseffecten die dan zouden worden ingeboekt.

169

Vraag: Hoe hoog is het eigenwoningforfait dat huiseigenaren betalen gemiddeld?

Antwoord:

In 2018 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens) bedroeg het gemiddeld eigenwoningforfait per huishouden € 1.888. Dit komt neer op gemiddeld € 726 aan belasting per huishouden.

170

Vraag: Onder welk tarief van de overdrachtsbelasting vallen bedrijfspanden die getransformeerd worden naar woningen?

Antwoord:

Het hangt af van het type transformatieproject of er OVB moet worden betaald of dat er BTW wordt geheven, dat is nu ook al zo. Dat hangt ervan af in hoeverre het project feitelijk tot nieuwbouw (BTW) leidt of dat een bestaand pand slechts wordt verbouwd (OVB).

Als OVB van toepassing is dan kunnen er in de huidige situatie twee tarieven van toepassing zijn, 2% voor woningen of 6% voor bedrijfspanden. In de nieuwe situatie is het afhankelijk van de verkrijger welk tarief van toepassing is. Zo is er geen OVB verschuldigd als de startersvrijstelling wordt toegepast, een tarief van 2% als de koper een natuurlijk persoon is die aan het hoofdverblijfcriterium voldoet en in alle andere gevallen 8%.

171

Vraag: Onder welk tarief van de overdrachtsbelasting valt de aankoop van bouwgrond? Hoeveel kost het om dit tarief op 2% te zetten, voor zover dit nog niet het geval is?

Antwoord:

De levering van bouwterreinen is doorgaans belast met BTW en vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Er is derhalve geen overdrachtsbelastingtarief van toepassing.

172

Vraag: Klopt het dat corporaties in krimpregio’s, waar niet of nauwelijks nieuwbouw nodig is, geen gebruik kunnen maken van de kortingen waardoor de belastingdruk door de VHH in deze gebieden gewoon doorgroeit?

Antwoord:

De heffingsvermindering voor nieuwbouw stond, tot het moment van sluiten, open voor alle verhuurders die verhuurderheffing betalen en investeerden in de bouw van goedkope huurwoningen. Ook corporaties in krimpregio’s konden er gebruik van maken. Gezien de kleinere bouwopgave in deze regio’s is het logisch als er minder gebruik van wordt gemaakt. De heffingsverminderingen beoogden vooral bij te dragen aan het beperken van de schaarste aan woningen op die plekken waar dat het meest nodig is. Overigens golden er tot in 2018 speciale heffingsverminderingen voor sloop en samenvoeging van woningen juist gericht op de opgave in krimpregio’s.

173

Vraag: Klopt het dat de verhuurderheffing nadat de kortingsregelingen aflopen, weer terug zou schieten naar het brutobedrag van grondslag x tarief, indien er geen nieuwe kortingen worden ingevoerd?

Antwoord:

Indien er geen nieuwe kortingen worden ingevoerd gaan de opbrengsten van de verhuurderheffing op termijn weer terug naar de uitkomst van grondslag maal tarief. De komende jaren zal nog een effect van de heffingsverminderingen te zien zijn omdat de eerder toegekende voorlopige investeringsverklaringen nog omgezet worden in definitieve investeringsverklaringen die daarna met de af te dragen verhuurderheffing worden verrekend.

174

Vraag: Kunt u inzicht geven voor de jaren 2020 t/m 2025 wat het brutobedrag (grondslag x tarief) is aan Verhuurderheffing, ergo wat er betaald zou moeten worden indien er geheel geen sprake zou zijn van RVV-kortingen?

Antwoord:

De verhuurderheffingontvangst is in de Miljoenennota tot en met T+4 (2024) geraamd. Dit jaar is daarbij gebruik gemaakt van de CPB MLT-raming. De raming van de totale verhuurderheffingontvangsten is afhankelijk van het totale beleid (zoals doorwerking van de heffingsverminderingen en tariefsmutaties) en economische veranderingen. Voor de verhuurderheffing speelt de ontwikkeling van de woz-waarden (de grondslag) een belangrijke rol. Voor 2020 bedraagt de geraamde grondslag ongeveer € 307,5 miljard en het CPB raamt de woz-ontwikkeling in 2020–2024. Dat levert de volgende reeks voor de grondslag. De WOZ-waarden volgen vertraagd op de ontwikkeling van de huizenprijs.

 

2020

2021

2022

2023

2024

Grondslag (€ mld)

307

329

348

340

336

Tarief

0,562%

0,526%

0,527%

0,501%

0,502%

Bruto opbrengst (€ mld)

1,73

1,73

1,83

1,70

1,69

175

Vraag: Klopt het dat de tariefsverlaging van de verhuurderheffing (– 138 miljoen) ten behoeve van de huurverlaging (180 miljoen) onvoldoende is om deze te bekostigen?

Antwoord:

Afhankelijk van het gebruik van deze regeling door huurders met een lager inkomen zullen woningcorporaties naar verwachting van maximaal circa 260.000 huishoudens de huren moeten verlagen. Het effect op de verdiencapaciteit van woningcorporaties ligt dan, als alle in aanmerking komende huurders van de mogelijkheid gebruik maken, naar inschatting op circa € 160 mln.. Tegelijkertijd sluit deze maatregel aan op het specifiek maatwerk van het Sociaal Huurakkoord, waarbij huurders met een laag inkomen en een hoge huur in aanmerking komen voor huurbevriezing of -verlaging. Een deel van de huurverlaging is daardoor ingerekend door woningcorporaties.

Als tegemoetkoming hiervoor wordt het tarief van de verhuurderheffing structureel verlaagd met € 138 mln. per jaar. Per saldo blijft de investeringscapaciteit van de sector op peil en worden de belangrijkste volkshuisvestelijke opgaven ondersteund: betaalbaarheid, nieuwbouw en verduurzaming.

176

Vraag: Het tarief van de verhuurderheffing wordt verhoogd met structureel 62 miljoen om de overschrijding van de RVV nieuwbouw te dekken, kunt u voorrekenen hoe u tot 62 miljoen komt? Waarom dekt u dit niet met verwachte WOZ-stijgingen?

Antwoord:

Het gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw komt met een totaal aan verwachte kosten van ruim € 1,85 mld. met € 0,85 mld. uit boven de voor de komende 10 jaar beschikbaar gestelde € 1 mld. Daarnaast leidt de eerdere heropening van de heffingsvermindering voor verduurzaming tot extra kosten van € 150 mln. Dit leidt tot een te dekken bedrag van € 1 mld., welke in een periode van 10 jaar zal worden ingelopen (€ 100 mln. per jaar). Dit wordt deels bereikt door de doorwerking van de verplichte huurverlaging door corporaties voor huurders met lage inkomens en hoge huren op de huurtoeslag. Het gaat om een effect op de huurtoeslag van 38 miljoen per jaar. Het resterende deel wordt opgelost door de verhuurderheffing structureel met € 62 mln. te verhogen. Endogene mutaties in de grondslag, zoals een ontwikkeling van de WOZ-waarde worden binnen de geldende begrotingsregels niet als adequate dekking gezien.

177

Vraag: Kunt u een overzicht geven van de verwachte totale RVV-kortingen per jaar t/m 2025, hoe zijn deze totale opgebouwd?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen die naar schatting in mindering zullen worden gebracht op de aangifte verhuurderheffing. De raming is gebaseerd op het totaal aan afgegeven definitieve investeringsverklaringen, het totaal aan voorlopige investeringsverklaringen (waarvan de betreffende investering nog niet is afgerond), een inschatting van de termijn waarbinnen de betreffende investeringen zullen worden afgerond en vervolgens in de aangifte verhuurderheffing zullen worden betrokken.

 

2021

2022

2023

2024

Heffingsverminderingen t/m 2018

207

207

207

 

Heffingsverminderingen verduurzaming

121

121

   

Heffingsvermindering nieuwbouw

93

279

838

1.397

Totaal

421

607

1.045

1.397

178

Vraag: Als de Tweede Kamer zou willen afzien van het verhogen van de WOZ-cap van nu 294.000 euro in de Verhuurderheffing, hoe zou dit wetgevend zijn beslag moeten krijgen of kan dit zonder wetswijziging via een besluit van de Minister van BZK?

Antwoord:

Het afzien van het indexeren van de WOZ-cap van 294 duizend in de verhuurderheffing vergt wetswijziging. In de huidige wet is de wijze van indexering voorgeschreven, zonder de mogelijkheid hiervan af te wijken. Om van indexering af te zien zou artikel 1.2 derde lid van de wet maatregelen woningmarkt 2014 II (eenmalig) buiten werking moeten worden gesteld.

179

Vraag: Wat zijn voor de komende 7 jaar de tarieven voor de verhuurderheffing en kunt u de opbouw van de veranderingen uitleggen?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt het tarief verhuurderheffing getoond voor de jaren 2020–2027 en het jaar 2037 op grond van de huidige wet, na verwerking van de voorgestelde tariefdaling in 2021:

  • In 2021 daalt het tarief met 0,036%-punt in verband met de aangekondigde verlaging van de verhuurderheffing met € 138 miljoen.

  • In 2022 stijgt het tarief verhuurderheffing met 0,001%-punt als onderdeel van de dekking van de sinds 2017 geldende vrijstelling in de verhuurderheffing van woningen in krimpgebieden aangekocht door corporaties.

  • In 2023 daalt het tarief verhuurderheffing met 0,026%-punt in verband met het terugdraaien van de per 2018 tijdelijk ingezette tariefstijging ter dekking van de in 2017 geïntroduceerde heffingsvermindering voor goedkope nieuwbouw.

  • In 2024 stijgt het tarief verhuurderheffing met 0,001%-punt ter dekking van de vorig jaar ingevoerde vrijstelling voor tijdelijke woningen. In 2037 vervalt deze stijging weer.

 

Tarief (%)

Mutatie

2020

0,562

 

2021

0,526

– 0,036

2022

0,527

0,001

2023

0,501

– 0,026

2024

0,502

0,001

2025

0,502

0

2026

0,502

0

2027

0,502

0

     

2037

0,501

– 0,001

180

Vraag: Wat zijn de concrete werkgelegenheidseffecten van verduurzamingsmaatregelen? Kan dit – bij benadering – per categorie worden aangegeven?

  • Aanleg zonnepanelen

  • Isoleren woning (globaal per energielabelsprong)

  • Inbouw warmtepomp

  • Aardgasvrij maken woningen

Antwoord:

Het is lastig om dit zo specifiek te bepalen, het hangt ervan af welke werkzaamheden hieraan worden toegerekend. Een benadering kan worden gegeven door te kijken naar de werkgelegenheid van sectoren binnen de bedrijfstak energie die vooral, maar niet uitsluitend, gericht is op verduurzaming van woningen.

Het gaat dan met name om6:

  • Energiebesparing: 27.000 fte

  • Investeringen in warmte: 6.300 fte.

  • Zonnepanelen: 13.300 fte.

  • Productie hernieuwbare energie: 4.400 fte.

Binnen de sector energie is de trend waarneembaar dat de werkgelegenheid verschuift van fossiel naar steeds meer duurzame energie. De verwachting is dat ook het aantal werknemers betrokken bij verduurzaming van woningen zal groeien.

Wat betreft het aardgasvrij maken van woningen is het nog lastiger exact te bepalen wat voor werkgelegenheidseffecten dit met zich meebrengt. Dit bestaat uit een combinatie van, maar niet uitsluitend, bovengenoemde categorieën.

181

Vraag: Kan voor de vrije huur sector (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen er per energielabel zijn?

Antwoord:

Per 1 januari 2020 zijn 3.934.000 energielabels geregistreerd. In onderstaande tabel zijnde afgeronde cijfers te zien van de verdeling van deze labels tussen koopwoningen, totale huursector, sociale huursector en particuliere huursector per labelklasse:

aantallen labels

koopsector

huursector

sociale huur

particuliere huur

onbekend

totaal

A

246.000

543.000

363.000

180.000

128.000

917.000

B

159.000

454.000

362.000

92.000

37.000

650.000

C

289.000

754.000

604.000

150.000

46.000

1.089.000

D

151.000

401.000

311.000

90.000

27.000

579.000

E

103.000

211.000

148.000

63.000

19.000

333.000

F

79.000

105.000

63.000

43.000

13.000

197.000

G

69.000

81.000

32.000

50.000

19.000

169.000

totaal

1.096.000

2.549.000

1.883.000

668.000

289.000

3.934.000

182

Vraag: Kan voor de sociale huursector (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen er per energielabel zijn?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 181.

183

Vraag: Kan voor de koopwoningen (bij benadering) worden aangegeven hoeveel woningen er per energielabel zijn?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 181.

184

Vraag: Kan (bij benadering) worden aangegeven hoeveel euro er ongeveer nodig is om een woning verder te verduurzamen naar een hoger energielabel? Kan dit per labelsprong worden uitgesplitst?

Antwoord:

In de Kamerbrief (Kamerstukken II 2016/17, 29 453 nr. 450) uit 2017 is de hoogte van de STEP-subsidie gebaseerd op gemiddelde kosten per labelstap van 5.000 euro, per stap tot aan label A.

185

Vraag: Hoeveel huishoudens (bij benadering) hebben een tijdelijke huurovereenkomst? Kan dit uitgesplitst worden naar een eerste jaar tijdelijke huurovereenkomst en een daaropvolgend jaar?

Antwoord:

Uit de monitor tijdelijke verhuur 2018 van het CBS, waar de meest recente gegevens over tijdelijke huurcontracten kunnen worden teruggevonden, blijkt dat er in totaal circa 3,1 miljoen huurcontracten zijn. In totaal zijn daarvan circa 133.000 contracten tijdelijke contracten. Onder tijdelijk worden alle vormen van tijdelijke contracten geschaard. Het gaat hierbij om onder andere campuscontracten, leegstandcontracten en tijdelijke contracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of vijf jaar voor onzelfstandige woningen. Een uitsplitsing is op basis van de thans bekende gegevens niet mogelijk. De duur van een tijdelijk contract kan verschillen.

186

Vraag: Kan per woningmarktregio de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoningen worden gegeven?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 12.

187

Vraag: Wat is per woningmarktregio het aantal sociale huurwoningen?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft de verdeling van koopwoningen, corporatiehuurwoningen en overige huurwoningen per woningwetregio-regio in 2019. Overige huurwoningen zijn huurwoningen die niet in het bezit zijn van een woningcorporatie. Deze groep omvat huurwoningen van particulieren en institutionele beleggers. Gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.

 

Koop woningen

Corporatie huurwoningen

Overige huurwoningen

Friesland

187.336

82.176

30.726

Groningen/Drenthe

301.199

139.597

61.063

Noord-Holland Noord

195.453

73.116

27.135

Zwolle/Stedendriehoek

268.451

114.493

44.691

Metropoolregio Amsterdam

557.763

388.488

209.196

Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde

144.085

57.097

23.728

Holland Rijnland

150.294

66.673

32.458

Oost-Nederland

245.891

106.797

42.484

U16

235.068

116.095

60.075

Food Valley

80.355

33.595

16.238

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

589.007

421.793

193.680

Arnhem/Nijmegen

194.251

109.162

47.223

Woongaard

106.839

44.692

11.674

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee

112.690

53.655

14.192

Noordoost Brabant

182.864

76.148

28.592

West-Brabant/Hart van Brabant

293.844

137.948

52.256

Zeeland

116.685

40.200

18.755

Metropoolregio Eindhoven

209.128

97.217

39.518

Limburg

321.661

140.318

69.103

Totaal

4.492.864

2.299.260

1.022.787

188

Vraag: Wat is per woningmarktregio het tekort aan sociale huurwoningen?

Antwoord:

Het woningtekort kan niet hard worden gesplitst naar woningtypen. Iedere gebouwde woning draagt immers bij aan het verminderen van het woningtekort, ongeacht of het een goedkope of dure woning is. Een dure nieuwbouwwoning zorgt ervoor dat er een verhuisketen op gang komt waardoor voor starters een woning vrijkomt. Een bouwprogramma gericht op doorstromers kan evenveel bijdragen aan vermindering van het woningtekort als een bouwprogramma gericht op starters. Bij de invulling van het bouwprogramma spelen kwalitatieve aspecten een rol. Op lokaal niveau wordt bepaald aan welk type woningen behoefte bestaat.

In het Onderzoek Opgaven Middelen (TK 2020Z13549) is een bouwprogramma gehanteerd dat in gelijke mate tegemoetkomt aan de woningbehoefte van starters en doorstromers, waarbij het woningtekort wordt teruggedrongen naar 2% in 2035. Hierbij hoort een bouwprogramma van gemiddeld 25 duizend sociale huurwoningen per jaar tot 2035.

189

Vraag: Wat is per woningmarktregio de actuele harde en zachte plancapaciteit?

Antwoord:

In onderstaande tabel is per woningmarktregio de harde en totale netto plancapaciteit weergegeven voor de periode 2020 tot 2030. De gegevens komen uit de Inventarisatie Plancapaciteit April 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 653).

De totale plancapaciteit in een regio is geïnventariseerd waarvan is aangegeven welk aandeel hard is. De resterende plancapaciteit kan als zacht beschouwd worden. De plancapaciteit in een regio verandert doorlopend en reageert op de marktsituatie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat zachte plancapaciteit op korte termijn hard gemaakt kan worden. Plannen die eind 2030 tot realisaties moeten leiden zullen op dit moment vaak nog niet door de desbetreffende gemeenteraad zijn vastgesteld. Het «hard» maken van woningbouwplannen vindt namelijk vaak pas kort voordat de realisatie een aanvang neemt plaats.

Functioneel woningmarkt gebied

Harde plancapaciteit

Totale plancapaciteit

2020 tot 2030

2020 tot 2030

Groningen

11.000

23.300

Leeuwarden

Niet bekend

6.200

Heerenveen

Niet bekend

5.700

Emmen

Niet bekend

2.100

Zwolle

9.100

26.900

Enschede

6.500

11.100

Lelystad

12.400

16.300

Apeldoorn

6.000

10.500

Doetinchem

2.500

3.300

Arnhem

6.500

10.600

Nijmegen

9.700

17.100

Ede

8.400

17.600

Amersfoort

5.500

21.400

Utrecht

21.500

82.600

Alkmaar

13.600

35.600

Amsterdam

85.000

217.200

Gouda

9.000

17.000

Leiden

8.300

24.300

Den Haag

30.900

66.000

Rotterdam

22.900

68.000

Dordrecht

3.400

11.500

Middelburg

6.100

9.300

Roosendaal

6.400

8.300

Breda

9.700

18.600

Tilburg

7.400

15.300

's Hertogenbosch

7.000

17.600

Oss

6.400

13.400

Eindhoven

26.600

38.200

Venlo

7.600

11.500

Sittard

3.800

6.000

Maastricht

3.000

4.100

Nederland

355.700

836.800

Niet bekend: voor toelichting over verzamelde data Bijlage 2, rapport ABF (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 653).

Bron: ABF (2020), Inventarisatie Plancapaciteit April 2020.

190

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er per woningmarktregio de afgelopen vijf jaar bijgekomen?

Antwoord:

In onderstaande tabel ziet u de ontwikkeling van het aantal woningen van woningcorporaties per woningmarktregio.

Ontwikkeling aantal woongelegenheden van corporaties 1-1-2014 tot 31-12-2018

X 1.000

Begin

Nieuwbouw

Aankoop

Verkoop

Sloop

Overig

Eind

Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde

58,9

2,3

0,5

– 2,2

– 0,7

– 0,5

58,3

Arnhem/Nijmegen

114,7

5,0

1,3

– 4,6

– 1,4

– 0,4

114,5

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee

56,1

1,6

0,4

– 1,8

– 1,5

– 0,3

54,5

Food Valley

36,9

2,2

0,1

– 1,1

– 0,5

– 0,2

37,3

Friesland

87,3

2,4

1,2

– 5,5

– 2,2

– 0,3

82,9

Groningen/Drenthe

149,1

4,0

1,1

– 5,6

– 3,7

– 1,4

143,7

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

446,9

8,0

9,9

– 22,3

– 6,9

– 0,5

435,1

Holland Rijnland

70,2

3,5

1,2

– 2,8

– 1,5

– 0,1

70,5

Limburg

147,7

3,9

1,1

– 4,8

– 3,9

– 0,5

143,4

Metropoolregio Amsterdam

411,5

13,0

2,2

– 16,4

– 7,6

1,5

404,2

Metropoolregio Eindhoven

100,5

4,5

1,2

– 3,8

– 1,4

– 0,6

100,4

Noord-Holland Noord

75,8

2,3

1,8

– 3,6

– 1,0

75,2

Noordoost Brabant

77,3

3,4

0,8

– 2,8

– 1,0

0,9

78,4

Oost-Nederland

112,1

2,6

1,3

– 4,2

– 2,1

0,6

110,2

U16

127,0

5,1

1,3

– 6,5

– 1,4

0,4

125,9

West-Brabant/Hart van Brabant

143,9

4,1

1,3

– 4,6

– 2,2

– 0,6

142,0

Woongaard

46,3

2,0

0,4

– 2,3

– 0,9

– 

45,6

Zeeland

41,5

1,4

0,2

– 1,4

– 1,2

– 

40,4

Zwolle/Stedendriehoek

118,9

4,9

1,2

– 4,2

– 2,1

– 0,9

117,7

Nederland

2.422,6

76,2

28,5

– 100,5

– 43,2

– 2,9

2.380,2

De aankopen en verkopen zijn inclusief onderlinge transacties tussen woningcorporaties. De overige mutaties betreffen onder andere samenvoegingen, splitsingen en administratieve correcties.

191

Vraag: Hoeveel sociale huurwoningen zijn er per woningmarktregio de afgelopen vijf jaar verkocht, gesloopt of anderszins verdwenen uit het sociale segment?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 190.

192

Vraag: Hoeveel particuliere huurwoningen zijn er op dit moment (bij benadering) in Nederland? Kan dit zo mogelijk per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

In 2019 zijn er 1.022.787 overige huurwoningen. Overige huurwoningen zijn huurwoningen die niet in het bezit zijn van een woningcorporatie. Deze groep omvat huurwoningen van particulieren en institutionele beleggers. Over het jaar 2020 zijn geen data beschikbaar. Zie het antwoord op vraag 187 voor een uitsplitsing per woningwet-regio.

193

Vraag: Kan voor het aantal (bij benadering) particuliere huurwoningen een uitsplitsing worden gemaakt per huurprijs categorie (tot de liberalisatiegrens, tussen de liberalisatiegrens en 900 euro, tussen de 900 en 1.000 euro, tussen de 1.000 en 1.500 euro en boven de 1.500 euro)?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt op basis van de CBS-huurenquête 2020 de particuliere huursector uitgesplitst naar de gewenste huurprijs categorieën.

Huurklasse

Aantal huur woningen

%

tot lib.grens

515.600

51,3%

lib.grens tot 900

224.900

22,4%

900–1.000

87.100

8,7%

1.000–1.500

142.100

14,1%

boven 1.500

34.600

3,4%

Totaal

1.004.300

 

Bron: CBS huurenquête 2020, bewerking BZK

194

Vraag: Hoeveel koopwoningen zijn er op dit moment in Nederland? En kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 187. In de tabel is het aantal koopwoningen per woningmarktregio weergegeven. In totaal gaat het om 4.492.864 koopwoningen.

195

Vraag: Kan het totaal aantal woningen worden uitgesplitst in categorien woz-waarde? En bij voorkeur ook per woningmarktregio?

Antwoord:

In de onderstaande tabel treft u per woningmarktregio (indeling ABF-Research) het aantal woningen per WOZ-waarde in 6 klassen.

 

WOZ-waarden 2019 in 6 klassen

Totaal

 

Onbekend

< 150.000

150.000 < 300.000

300.000 < 450.000

450.000 < 600.000

600.000 < 750.000

750.000 en meer

Woningmarktregio

               

Groningen

14.700

128.900

132.600

29.100

6.700

1.900

1.200

315.100

Leeuwarden

5.800

83.500

71.100

14.600

2.800

800

600

179.200

Heerenveen

5.000

50.700

68.700

18.800

4.000

1.000

700

149.000

Emmen

5.400

73.200

62.700

9.700

1.400

300

300

153.000

Zwolle

2.900

43.500

134.900

38.800

8.300

2.300

1.500

232.200

Enschede

6.000

90.800

128.000

32.200

8.500

2.300

1.500

269.400

Lelystad

2.000

30.000

74.700

20.200

5.900

1.900

1.400

136.100

Apeldoorn

3.800

44.900

107.000

32.300

10.800

3.500

2.300

204.600

Doetinchem

1.400

31.500

59.900

15.700

3.400

700

500

113.100

Arnhem

6.700

51.100

102.100

24.100

6.800

2.200

1.500

194.400

Nijmegen

5.300

34.200

107.300

30.800

7.700

2.200

1.400

188.900

Ede

3.700

28.700

94.300

30.200

10.300

3.300

2.200

172.700

Amersfoort

1.700

12.800

78.000

26.900

10.800

4.400

3.400

137.800

Utrecht

19.200

37.500

207.600

80.200

28.800

11.400

10.700

395.300

Alkmaar

6.500

69.100

188.000

53.500

13.900

4.000

3.100

338.100

Amsterdam

64.000

84.700

514.700

271.000

95.100

37.600

45.100

1.112.200

Gouda

2.000

26.500

89.300

22.100

8.100

2.700

1.700

152.400

Leiden

5.100

18.400

94.000

41.100

12.700

4.900

4.400

180.500

Delft

9.000

155.500

232.100

70.000

25.300

10.500

12.900

515.200

Rotterdam

15.100

224.000

330.500

65.300

19.000

6.100

5.300

665.200

Dordrecht

5.900

45.900

88.300

15.400

4.600

1.500

900

162.500

Middelburg

3.800

66.100

77.800

20.600

5.000

1.400

1.000

175.600

Roosendaal

2.700

31.500

75.800

19.100

5.100

1.100

600

136.000

Breda

3.600

25.100

109.400

33.000

10.900

3.500

2.700

188.200

Tilburg

2.800

37.700

104.000

26.600

7.200

2.300

1.600

182.100

Den Bosch

8.300

13.100

98.100

37.100

12.500

3.800

2.900

175.700

Oss

3.200

17.300

80.700

30.200

8.500

2.200

1.200

143.200

Eindhoven

7.900

39.800

191.900

63.100

19.600

6.900

4.000

333.100

Venlo

3.600

50.100

109.400

30.400

6.100

1.300

900

201.700

Sittard

4.100

99.500

89.000

14.300

2.400

500

400

210.100

Maastricht

3.700

32.800

48.000

13.100

3.100

1.100

900

102.600

Totaal

234.700

1.778.100

3.949.600

1.229.300

375.200

129.600

118.400

7.814.900

Woningvoorraad per 1-1-2019 en de WOZ-waarden van 2019 (waardepeildatum 1-1-2018)

Bron: CBS, bewerking ABF-Research

196

Vraag: hoeveel koopwoningen zijn er (bij voorkeur per woningmarktregio) de afgelopen 5 jaar bijgekomen?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de mutaties in de koopwoningvoorraad per woningwetregio in 2015 tot en met 2018 opgenomen. In die periode zijn er 142.669 koopwoningen bijgekomen. Daarnaast zijn 19.684 koopwoningen gesloopt of anderszins verdwenen. Per saldo zijn er 122.985 koopwoningen bijgekomen. Cijfers voor 2019 op het niveau van woningwetregio zijn nog niet beschikbaar.

Woningwetregio

Nieuwbouw

Overige toevoegingen

Sloop

Overige onttrekkingen

Friesland

3.331

573

150

655

Groningen/Drenthe

5.144

1.002

499

708

Noord-Holland Noord

4.981

992

434

609

Zwolle/Stedendriehoek

8.462

1.712

410

832

Metropoolregio Amsterdam

16.309

4.953

694

2.473

Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde

4.622

919

141

355

Holland Rijnland

5.603

549

186

239

Oost-Nederland

5.388

1.104

294

931

U16

7.733

1.471

185

463

Food Valley

4.193

545

618

756

Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam

16.572

2.697

469

1.922

Arnhem/Nijmegen

5.686

932

199

318

Woongaard

4.161

419

164

189

Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee

3.054

314

139

101

Noordoost Brabant

5.740

931

189

584

West-Brabant/Hart van Brabant

7.482

1.006

315

716

Zeeland

2.297

438

125

426

Metropoolregio Eindhoven

5.714

905

290

588

Limburg

3.557

1.178

226

1.092

Totaal

120.029

22.640

5.727

13.957

Bron ABF SYSWOV

197

Vraag: Hoeveel koopwoningen zijn er (bij voorkeur per woningmarktregio) de afgelopen 5 jaar gesloopt of anderszins verdwenen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 196.

198

Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte is de afgelopen 5 jaar getransformeerd tot woning? Hoeveel woningen zijn hiervan gemaakt? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

Onderstaande tabel bevat het aantal opgeleverde woningen vanaf 2015 die door transformatie (inclusief kantoren) tot stand zijn gekomen.

 

Aantal woningen na transformatie**

2015

10.800

2016

10.200

2017

10.200

2018

13.000

2019

10.000

Informatie over het aantal m2 getransformeerde kantoorruimte in de periode 2017–2018 is te vinden via de volgende link (Woningtransformaties in kantoorpanden, 2017 en 2018):

https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2020/40/woningtransformaties-in-kantoorpanden-2017–2018

Ten aanzien van de resterende jaartallen beschik ik niet over de gevraagde informatie.

199

Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte staat er momenteel (bij benadering) leeg? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

In Nederland bedroeg de leegstand van kantoren in 2019: 3.334.630 m2.7

De regionale uitsplitsing van leegstand voor de jaren 2015–2019 is te vinden in de CBS publicatie landelijke monitor leegstand, 2015–2019

200

Vraag: Hoeveel m2 kantoorruimte staat er momenteel (bij benadering) leeg? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 199.

201

Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde koopwoning in Nederland?

Antwoord:

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een koopwoning is 139 m2 (bron: WoON2018).

202

Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde sociale huurwoning in Nederland?

Antwoord:

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een sociale huurwoning (huurwoning in bezit van een corporatie) is 97 m2 (bron: WoON2018).

203

Vraag: Hoeveel m2 is de gemiddelde particuliere huurwoning in Nederland?

Antwoord:

De gemiddelde gebruiksoppervlakte van een particuliere huurwoning (huurwoning in bezit van een particuliere verhuurder) is 84 m2 (bron: WoON2018).

204

Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een koopwoning?

Antwoord:

Een huishouden in een koopwoning bestaat uit gemiddeld uit 2,5 personen (bron: WoON2018).

205

Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een sociale huurwoning?

Antwoord:

Een huishouden in een sociale huurwoning in bezit van een corporatie bestaat uit gemiddeld uit 1,8 personen (bron: WoON2018).

206

Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een sociale huurwoning?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 205.

207

Vraag: Uit hoeveel personen bestaat het gemiddelde huishouden in een particuliere huurwoning?

Antwoord:

Een huishouden in een sociale huurwoning in bezit van een particuliere verhuurder bestaat uit gemiddeld uit 1,7 personen.

208

Vraag: Wat is de gemiddelde huurquote in een sociale huurwoning? Hoe was dit in 2015? En kan de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?

Antwoord:

Uit het WoON2018 blijkt dat de gemiddelde huurquote in de sociale huursector 24,1% was. In 2015 was dat 24,6%. De gemiddelde huurquote in de huursector is afhankelijk van het besteedbaar inkomen van de huurder en de netto huur (verlaagd met huurtoeslag)., Omdat van deze factoren niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is een verwachte ontwikkeling van de huurquote in de huursector niet aan te geven. De resultaten op basis van WoON2021 komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.

209

Vraag: Wat is de gemiddelde huurquote in een geliberaliseerde huurwoning? Hoe was dit in 2015? En kan de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?

Antwoord:

Uit het WoON is niet af te leiden welke huurwoningen feitelijk geliberaliseerd zijn. Kijken we naar de huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens dan is de gemiddelde huurquote van die huurwoningen in WoON2018 32,6%. In 2015 was dat 33,0%.

De gemiddelde huurquote in de huursector is afhankelijk van het besteedbaar inkomen van de huurder en de netto huur (verlaagd met huurtoeslag)., Omdat van deze factoren niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is een verwachte ontwikkeling van de woonquote in de huursector niet aan te geven. De resultaten op basis van WoON2021 komen in het eerste kwartaal van 2022 beschikbaar.

210

Vraag: Wat is de gemiddelde woonquote in een koopwoning? Hoe was dit in 2015? En kan de verwachte ontwikkeling voor de komende vijf jaar worden aangegeven?

Antwoord:

De woonquote in een koopwoning was in 2018 28,0% (Bron: WoON2018), in 2015 was dat 28,4%. De woonquote in een koopwoning is afhankelijk van het inkomen van de koper, de hypotheeklasten, de energiekosten en andere bijkomende woonlasten. Omdat van deze factoren niet te voorspellen is hoe deze zich ontwikkelen is de ontwikkeling van de woonquote in de koopsector niet aan te geven.

211

Vraag: Wat zijn de gemiddelde stichtingskosten van een sociale huurwoning?

Antwoord:

In het rapport Opgaven en middelen corporatiesector worden stichtingskosten voor nieuwbouw van eengezinswoningen en meergezinswoningen voor enkele grootteklassen onderscheiden. Het prijspeil is 2019.

 

Oppervlakte

Stichtingskosten excl. grond

Grondkosten

Eengezinswoning

Tot 55 m2

125.500

26.000

Tot 90 m2

172.400

Vanaf 90 m2

179.100

Meergezinswoning (appartement)

Tot 45 m2

100.600

21.000

Tot 65 m2

150.400

Vanaf 65 m2

184.900

212

Vraag: Wat zijn de gemiddelde bouwkosten van een nieuwbouwwoning? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

De gemiddelde bouwkosten van een nieuwbouwwoning zijn niet per woningmarktregio uit te splitsen. Deze gegevens zijn wel per landsdeel beschikbaar. In onderstaande tabel ziet u een overzicht van gepubliceerde gegevens over het voortschrijdend jaargemiddelde (periode juli 2019-juni 2020) van de bouwkosten van nieuw te bouwen woningen waarvoor een bouwvergunning is verleend, uitgesplitst naar soort eigendom (huur- en koopwoningen). De bouwkosten hebben betrekking op verleende bouwvergunningen voor woningen met een totale bouwsom vanaf € 50.000, excl. Btw. Grondkosten, kostenoverschrijdingen tijdens de bouw en evt. meerwerk zijn hierin niet meegerekend. Het CBS houdt de gemiddelde bouwkosten actief bij en berekent elk kwartaal de voortschrijdende jaarcijfers opnieuw.

 

Gemiddelde bouwkosten per woning (x € 1.000)

Gemiddelde bouwkosten per m³ (in €)

Gemiddelde bouwkosten per m² (in €)

Landelijk

     

Huur

108

316

920

Koop

177

312

910

Noord-Nederland

   

Huur

110

307

892

Koop

174

306

891

Oost-Nederland

   

Huur

109

319

914

Koop

176

305

875

West-Nederland

   

Huur

111

327

962

Koop

181

322

945

Zuid-Nederland

   

Huur

102

298

876

Koop

171

302

888

213

Vraag: Hoeveel woningen zouden (bij benadering) gereguleerd worden als het puntenstelsel (WWS) zou worden verplicht tot 1.000 euro? En hoeveel woningen zouden gereguleerd worden als het puntenstelsel tot het maximum aantal punten zouden worden verplicht?

Antwoord:

Momenteel is er sprake van huurprijsregulering bij huurcontracten met een aanvangshuurprijs van € 737,14. Dit betekent dat een woning minimaal 142 punten volgens het woningwaarderingsstelsel moet hebben. Huurprijsregulering tot een huurprijs van € 1.000 zou betekenen dat de woning minimaal 190 punten zou moeten hebben (prijspeil 1 juli 2020).

Van de bijna 3,3 miljoen huurwoningen zou circa 85% op grond van het puntenaantal verhuurd moeten worden met een gereguleerde huurprijs indien er sprake zou zijn van huurprijsregulering tot € 1.000. Van deze 85% zijn circa 90% nu al gereguleerd; deze woningen hebben nu al een huurprijs onder de liberalisatiegrens.

Het woningwaarderingsstelsel geeft geen beperking aan het aantal punten. Een woning kan dus in theorie bijvoorbeeld 300 punten tellen. Wel wordt jaarlijks een tabel met maximale huurprijzen vastgesteld tot en met 250 punten. (maximale huurprijs per 1 juli 2020 € 1.332,51 per maand. Van alle huurwoningen heeft circa 98% een puntenaantal van 250 of minder.

Aanvullend daarop ontvangt de Tweede Kamer in het najaar een reactie van mij op de onderzoekvraag of de liberalisatiegrens zou moeten worden verhoogd een reële grens is.

214

Vraag: Hoeveel huur huishoudens hebben een inkomen tot de huidige inkomensgrens voor sociale huurwoningen?

Antwoord:

De huidige potentiële DAEB-doelgroep bestaat uit ca. 3,25 miljoen huishoudens (ca. 43% van alle huishoudens).

215

Vraag: Stel dat het plan van Aedes en de Woonbond over de inkomensgrenzen zou worden ingevoerd, hoeveel extra huishoudens (bij benadering) zouden daarmee in aanmerking komen voor een sociale huurwoning? Kan dit per categorie (alleenstaanden, gezinnen) worden uitgesplitst?

Antwoord:

Bij toepassing van de door Aedes en Woonbond gewenste DAEB-inkomensgrenzen wordt de potentiële doelgroep voor DAEB-woningen vergroot naar circa 3,73 miljoen huishoudens. De doelgroep neemt dan dus toe met ruim 480.000 huishoudens. De potentiële doelgroep (nu circa 43% van alle huishoudens) zou dan sterk groeien, naar 50,0% van alle huishoudens.

216

Vraag: Welke maatregelen en regelingen bestaan nu om doorstroming op de woningmarkt te stimuleren? Welke extra maatregelen zouden nog genomen kunnen worden?

Antwoord:

Om ervoor te zorgen dat mensen in een voor hen passende en betaalbare woning wonen, is allereerst een passend aanbod nodig. Daarnaast is het van belang dat de beoogde woning ook door de daarvoor bestemde doelgroep wordt bewoond. Dit is vooral lokaal maatwerk. De herziene Wet Inkomensafhankelijke Huurverhoging beoogt de doorstroming in de corporatiesector te verbeteren. Met het schrappen van de overdrachtsbelasting voor starters wil het kabinet de instroom op de woningmarkt van starters te vergemakkelijken.

Veel woningcorporaties en gemeenten hebben regelingen en instrumenten om er voor te zorgen dat ouderen geschikt wonen en de doorstroming bevorderd wordt. Voorbeelden zijn de inzet van seniorenmakelaars, wooncoaches, verhuisregelingen etc. Er bestaat hiervan geen landelijk overzicht.

Platform31 voert op dit moment een onderzoek uit naar doorstromingsstrategieën van woningcorporaties en gemeenten, het doel is meer duidelijkheid te verschaffen welke beleidsmaatregelen gericht op doorstroming daadwerkelijk effectief en efficiënt zijn. Dit onderzoek zal begin 2021 gereed zijn. Op basis hiervan kan beoordeeld worden of, en zo ja welke, extra maatregelen effectief en efficiënt zijn.

217

Vraag: Hoeveel senioren woningen zijn er op dit moment? Hoe groot is het tekort aan senioren woningen?

Antwoord:

Er zijn verschillende onderzoeken naar het aanbod van en de vraag naar seniorenwoningen. Het aanbod en tekort dat in deze onderzoeken genoemd wordt verschilt sterk.

Om de opgave beter in beeld te krijgen, heb ik de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Ik zal u de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar toezenden.

218

Vraag: Wat is de gemiddelde stichtingskosten voor een senioren woning?

Antwoord:

Er bestaat geen uniforme definitie van een seniorenwoning. Mede door de diversiteit in de vraag is er een grote diversiteit in het aanbod. Woningen voor ouderen kunnen meerkosten hebben als er sprake is van bijvoorbeeld drempelloze toe- en doorgangen, een gezamenlijke ontmoetingsruimte en in sommige gevallen aangepaste keukens en badkamers.

219

Vraag: Hoeveel mensen zijn er momenteel werkzaam in de bouw? En kan een verwachting worden aangegeven over hoeveel vraag er de komende jaren is naar extra medewerkers in de bouw i.r.t. de verduurzamingsopgave en de bouwopgave? En kan dit nader worden onderbouwd?

Antwoord:

In 2019 bedroeg de werkgelegenheid in de bouw 463.000 arbeidsjaren (bron EIB).

Over 2020 zijn nog geen cijfers bekend. Door de Coronacrisis is het lastig te bepalen hoe het beeld er in 2020 uit zal zien. In het rapport Crisis en Crisismaatregelen in de bouw raamt het EIB in 2020 een werkgelegenheid van 448.000 arbeidsjaren: een afname van 15.000 arbeidsjaren t.o.v. 2019. Het is te verwachten dat er de komende jaren door de extra overheidsinvesteringen in verduurzaming en nieuwbouw extra werkgelegenheid ontstaat. Dit is in de raming van het EIB niet meegenomen.

220

Vraag: Hoeveel kost het niet verlagen van de VPB voor corporaties?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 164.

221

Vraag: Het kabinet stelt dat de aftrekbaarheid van rente (ATAD) verder beperkt zou kunnen gaan worden. Voortschrijdend inzicht leert dat het uitzonderen van toegelaten instellingen van de renteaftrekbeperking weldegelijk mogelijk is binnen het Europees recht (https://www.aedes.nl/artikelen/financi-n/fiscaliteiten--n-/vpb/fiscalisten-uitzonderen-woningcorporaties-van-atad-mogelijk.html). Indien de aftrekbaarheid van rente verder wordt beperkt, houdt het kabinet dit keer wel rekening met de bijzondere positie van toegelaten instellingen die aangewezen zijn op financiering met vreemd vermogen, bijvoorbeeld door een uitzondering te realiseren?

Antwoord:

Op dit moment is verdere beperking van de aftrekbaarheid van rente niet aan de orde. In de rapportage opgaven middelen corporatiesector, welke ik uw Kamer op 3 juli 2020 heb aangeboden zijn de effecten van ATAD1 op de door corporaties af te dragen vennootschapsbelasting meegenomen. Hierin heb ik aangegeven dat corporaties op termijn onvoldoende middelen hebben om alle maatschappelijk gewenste opgaven uit te voeren en dat daarom structurele oplossingen moeten worden bezien. Ter ondersteuning van de besluitvorming zal ik een aantal structurele oplossingsrichtingen uitwerken waarover ik uw Kamer in het najaar zal informeren. Een uitzondering voor corporaties is gezien de juridische randvoorwaarden en financiële effecten niet de meest voor de hand liggende oplossingsrichting om uit te werken...

222

Vraag: Hoeveel binnenstedelijke plancapaciteit is er voor de periode tot 2030 beschikbaar?

Antwoord:

Volgens het rapport «Inventarisatie Plancapaciteit April 2020 (ABF: r2020–0052LG)» is de netto plancapaciteit tot 2030 837 duizend woningen. Bij deze inventarisatie is aan provincies gevraagd om onderscheid te maken tussen binnen- en buitenstedelijke plannen, om inzicht te krijgen in hoeverre woningen in bestaand stedelijk gebied worden gepland. Dit onderscheid is echter niet eenduidig te maken vanwege verschillende definities die provincies hanteren en omdat niet alle provincies in de inventarisatie het gevraagde onderscheid maken.

Voor de gemeenten in Friesland en een deel van de gemeenten in Groningen en Drenthe is het onderscheid binnen/buitenstedelijk niet bekend. In Flevoland worden alle woningbouwlocaties als binnenstedelijk bezien. In Zuid-Holland en Utrecht liggen binnenstedelijke plannen in stedelijk/dorps gebied conform provinciale omgevingsverordening (deels zijn het dus ook uitlegplannen). Een deel van de overige provincies baseren het onderscheid binnen/buitenstedelijk op begrenzingen in provinciale omgevingsvisies waarbij «goedgekeurde» uitleglocaties de status «binnen bestaand stedelijk gebied» krijgen. Naar schatting betreft gemiddeld 83% van alle totale landelijke netto plancapaciteit voor de periode 2020 tot 2030 binnenstedelijke plannen. Bij benadering betreft dit 695 duizend woningbouwplannen.

223

Vraag: Hoeveel buitenstedelijke plancapaciteit is er voor de periode tot 2030 beschikbaar? En kan hierbij aangegeven worden hoeveel hiervan gepland is op landbouwgrond? En hoeveel op overige groene gronden?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 222. Grofweg 17% van alle landelijke netto plancapaciteit voor de periode tot 2030 betreft woningbouwlocaties die als buitenstedelijk bestempeld zijn. Het gaat bij benadering om 143.000 woningbouwplannen. Het onderscheid tussen binnen- en buitenstedelijk is niet eenduidig te maken. Van de buitenstedelijke plancapaciteit is niet bekend hoeveel gepland is op landbouwgrond. Ook is niet bekend hoeveel gepland is op overige groene gronden.

224

Vraag: Kan voor de komende tien jaar aangegeven worden hoeveel ov infra gelden er beschikbaar is voor aanleg van ov infra naar toekomstige bouwlocaties?

Antwoord:

In de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën (bijvoorbeeld voor de Zuidelijke Randstad en MRA) worden verstedelijkingslocaties in directe samenhang met het OV-netwerk uitgewerkt. In de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en de Bestuurlijke Overleggen MIRT wordt in samenhang besloten over infrastructuur en bereikbaarheid en locaties voor verstedelijking. Op voorhand is niet te zeggen hoeveel investeringen hiervoor nodig zijn de komende 10 jaar. Hiervoor is ook geen vast budget geoormerkt. In het mobiliteitsfonds (opvolger van het Infrafonds) wordt een vooraf vastgelegde verdeling van middelen naar modaliteiten juist ook losgelaten.

225

Vraag: Hoeveel budget zou er nodig zijn om alle corporatiewoningen een energielabel te verbeteren? En kan hierbij ook ingegaan worden op hoeveel werkgelegenheid dit op zou kunnen leveren?

Antwoord:

In vraag 184 is aangegeven dat in de Kamerbrief (vergaderjaar 2016–2017, 29 453 nr.450) uit 2017 de hoogte van de STEP-subsidie is gebaseerd op gemiddelde kosten per labelstap van 5.000 euro, per stap tot aan label A. De werkgelegenheid die dat biedt is afhankelijk van de benodigde maatregelen en gebruikte techniek en daarom niet precies in te schatten. Op basis van het oplopende tempo van verduurzaming kan worden verondersteld dat de werkgelegenheid op dit gebied toeneemt mits er voldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn.

226

Vraag: Wat is de reden dat voor de RVV verduurzaming gewerkt wordt met de energie-index en dat voor woningen zelf gewerkt wordt met energielabels?

Antwoord:

Tot en met 31 december 2020 bestaan er twee systemen naast elkaar om een energielabel te registreren. Enerzijds het vereenvoudigd energielabel (VEL) waarbij woningeigenaren een tiental kenmerken invoert op energielabelvoorwoningen.nl om een energielabel aan te vragen en een Erkend Deskundige (ED) de aanvraag op afstand controleert. Anderzijds de energie-index (EI) waarbij een energieadviseur de kenmerken van een woning ter plaatse opneemt en een EI registreert voor het energielabel. In de verhuur wordt overwegend gebruik gemaakt van de energie-index omdat deze meetelt voor de bepaling van de maximale huurprijs voor woningen op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS).

Voor regelingen met financiële consequenties zoals het woningwaarderingsstelsel en de heffingsvermindering verduurzaming (RVV-V) is het nodig dat de energieprestatie van een woning met de uitgebreide methode wordt vastgesteld. Het vereenvoudigd energielabel is daarvoor niet toereikend. Nauwkeurigheid is belangrijk omdat de hoogte van de heffingsvermindering bepaald wordt door de energieprestatie van de woning vóór renovatie te vergelijken met de energieprestatie ná de renovatie. Ook een eerdere regeling ter stimulering van verduurzaming van huurwoningen, de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP), functioneert op die manier.

227

Vraag: Hoeveel woningen hebben op dit moment zonnepanelen? Kan dit worden uitgesplitst in sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 248.

228

Vraag: Kan een zo actueel mogelijk beeld gegeven worden van het totaal aantal sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen er nu in Nederland zijn?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 78. In 2019 waren er 4.492.864, 2.299.260 Corporatie huurwoningen en 1.022.787 Overige huurwoningen. Over het jaar 2020 en over de aantallen middenhuurwoningen en dure huurwoningen zijn geen data beschikbaar.

229

Vraag: Kan een zo actueel mogelijk beeld gegeven worden van het aantal daklozen in Nederland? Hoeveel daarvan zijn zogenaamde economische daklozen?

Antwoord:

Het CBS schat dat op peildatum 1 januari 2018, 39.300 mensen in Nederland feitelijk dakloos waren. Dat is de laatste peildatum van het onderzoek. Het CBS onderzocht niet in hoeverre er sprake was van economische dakloosheid.

Op basis van de uitvraag van de Staatssecretaris van VWS onder centrumgemeenten ten behoeve van de brede aanpak dat- en thuisloosheid (Een (t)huis, een toekomst) blijkt dat zij verschillende definities gebruiken bij hun registratie en ook verschillende registratie-methoden hanteren (zie ook TK 2019/2020, 29 325, nr. 120). De 43 centrumgemeenten schatten in totaal ongeveer 20.000 – 25.000 dak- en thuisloze mensen in hun regio in beeld te hebben. In vrijwel alle opgaven geven centrumgemeenten aan dat hoogstwaarschijnlijk sprake is van een onderschatting van de daadwerkelijke situatie. De centrumgemeenten zijn door de Staatssecretaris van VWS tevens gevraagd een beeld te schetsen van de zorg- en woonbehoefte van de dak- en thuisloze mensen in hun regio. Ook hieruit valt niet op te maken hoeveel dak- en thuisloze mensen «economisch dakloos» zijn. Volgens de zeer globale inschatting van gemeenten lijkt ongeveer 46% van de dak- en thuisloze mensen een huisvestingsvraag met een lichte ondersteuningsvraag of geen ondersteuning te hebben. Hiervoor geldt wederom dat centrumgemeenten de ingeschatte behoeften slechts beperkt, en op verschillende manieren, in kaart kunnen brengen.

230

Vraag: Als de verhuurderheffing zou worden afgeschaft, hoeveel extra woningen zouden er (bij benadering) kunnen worden gebouwd van dit geld? En hoeveel werkgelegenheid zou dit (bij benadering) opleveren?

Antwoord:

In de huidige plannen van corporaties stijgt de bouwproductie de komende jaren reeds sterk. De bouwproductie zit daardoor op een hoger niveau dan afgelopen jaren is gehaald. Hier speelt ook het grote gebruik van de heffingsvermindering voor nieuwbouw. Verlaging of afschaffing van de verhuurderheffing zorgt weliswaar voor meer financiële ruimte voor corporaties, maar niet direct tot meer gebouwde woningen. Er zijn ook andere belemmeringen zoals de woningbouwlocaties, de organisatiecapaciteit van corporaties en de beschikbaarheid van bouwpersoneel zijn andere knellende factoren. Middels andere paden, onder meer de woondeals, de expertteams en de taskforce waarover ik afspraken heb gemaakt met VNG en Aedes, probeer ik de andere belemmeringen aan te pakken. Voor de maatschappelijke opgave tot en met 2035 hebben corporaties echter te weinig middelen; het is aan een volgend kabinet om te besluiten over het structurele vraagstuk.

231

Vraag: Hoeveel daalt een gemiddelde energierekening bij een labelsprong? Kan dit per labelsprong worden weergegeven? En kan dit ook worden uitgesplitst voor sociale huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen?

Antwoord:

TNO is op dit moment bezig met de afronding van een onderzoek naar de energiekosten. Doel van het onderzoek is om vanaf 1 januari 2021 op het nieuwe energielabel voor woningen een indicatie te geven van de energierekening per maand, gebaseerd op vergelijkbare woningen in Nederland. Dit zal naar verwachting worden weergegeven in een tabelvorm voor laag, gemiddeld en hoog energiegebruik per labelklasse.

232

Vraag: Wat zijn de budgettaire effecten van de veranderingen in de overdrachtsbelasting? Hoeveel kost alleen het verlagen van de overdrachtsbelasting voor starters? En hoeveel levert de verhoging voor beleggers op? En wat kost het vrijstellen van corporaties?

Antwoord:

Zie onderstaande tabel.

Tabel: Budgettaire effecten maatregel «+ = saldo verbeterend/lastenverzwarend»

(Bedragen in mln euro)

2021

2022

2023

2024

2037 (struc)

Startersvrijstelling

– 388

– 374

– 359

– 345

– 221

Beleggers van 2% naar 8%

600

600

600

600

600

Tarief niet-woningen van 6% naar 8%

249

249

249

249

249

Saldo

460

475

489

504

628

Het vrijstellen van woningcorporaties zou een budgettair effect hebben van ongeveer € 34 mln. per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat een specifieke vrijstelling voor corporaties als nieuwe bij de Europese Commissie te melden staatssteun moet worden beschouwd.

233

Vraag: Kan worden aangegeven hoeveel extra woningen er (bij benadering, bij een gemiddelde woningprijs) gebouwd kunnen worden als er 1 miljard euro extra voor de woningbouwimpuls beschikbaar zou komen? En als er 2 miljard beschikbaar zou komen, verdubbelt dan het aantal te realiseren woningen of zijn er dan specifiek te verwachten effecten waardoor het aantal niet verdubbelt? Kan dit toegelicht worden?

Antwoord:

De woningbouwimpuls heeft als doel om een bijdrage te leveren aan het versnellen of realiseren van tenminste 65 duizend woningen. De ervaringen van de eerste tranche laten zien dat het publieke tekort per aanvraag mogelijk lager is dan de 15 duizend euro per woning. Hier kunnen echter nog geen conclusies aan verbonden worden. Het effect van een additioneel miljard is afhankelijk van de aard van de projecten. Deels zullen het vergelijkbare projecten zijn die eenzelfde effect met additionele middelen mogelijk maken, maar ook zullen er op den duur ook relatief meer complexe projecten komen waardoor het bedrag per woning kan toenemen.

234

Vraag: Als er geen woningtekort zou zijn, hoeveel woningen zouden dan (bij benadering) per jaar bijgebouwd moeten worden om te voldoen aan de stijging van de vraag naar woningen (dus rekening houdend met gemiddelde sloop, migratie en overlijden)?

Antwoord:

Het huidige woningtekort is geraamd op 331 duizend woningen. Dit is 4,2% van de huidige woningvoorraad. De bouwopgave voor de periode 2020 tot 2030 betreft 845 duizend woningen. Dit is gemiddeld 84,5 duizend per jaar. Bij deze bouwopgave wordt zowel voorzien in de toename van de woningbehoefte als gevolg van de groei van het aantal huishoudens als in het terugdringen van het woningtekort.

Volgens de bevolkingsprognose Primos2020 groeit de woningbehoefte in de periode 2020 tot 2030 met 695,5 duizend. Om de woningbehoefte te bepalen wordt onder meer rekening gehouden met migratie en overlijden. In de Primos-prognose wordt rekening gehouden met een trendmatige sloop van rond de 12 duizend woningen per jaar.

Het woningtekort zal dan in 2030 bij ongewijzigde bevolkingsprognose, uitkomen op 3,7%. Vanaf 2030 wordt een afname van het woningtekort tot 2% in 2035 verwacht. Een woningtekort van 2 tot 2,5% van de woningvoorraad wordt als aanvaardbaar gezien. Het volledig inlopen van het woningtekort kan leiden tot overaanbod en leegstand.

235

Vraag: Klopt het dat voor de ISDE-regeling volgend jaar een lager bedrag beschikbaar is dan in 2020 voor de SEEH en ISDE samen?

Antwoord:

Het beschikbare bedrag in de ISDE in 2021 voor isolatie en warmte-opties in koopwoningen is lager dan in 2020 voor de SEEH en de ISDE samen. Dit komt omdat in 2019 in het kader van de Urgenda aanpak is besloten de SEEH tijdelijk weer in te voeren in 2019 en 2020 voor woningeigenaren met een totaal subsidiebudget van € 84 mln. Het budget voor isolatie in koopwoningen is wel recentelijk opgehoogd met € 15 mln. per jaar voor de periode 2021–2023.

236

Vraag: Is er volgend jaar minder budget beschikbaar voor het subsidieren van isolatie in koopwoningen dan in 2020?

Antwoord:

Ja, er is in 2021 minder budget beschikbaar voor het subsidiëren van isolatie in koopwoningen dan in 2020. Dit komt door een tijdelijke extra inzet op isolatie in 2019 en 2020 in het kader van Urgenda (zie ook het antwoord op vraag 235). Het budget voor isolatie in koopwoningen is wel recentelijk opgehoogd met € 15 mln. per jaar voor de periode 2021–2023.

237

Vraag: Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Renovatieversneller?

Antwoord:

De subsidieregeling Renovatieversneller kent voor de subsidieronde van 2020 een aantal voorwaarden. Een samenwerkingsverband van woningeigenaren kan subsidie aanvragen voor een renovatieproject:

  • waarin ten minste twee woningeigenaren ieder minimaal 50 woningen inbrengen,

  • waarin ten minste 150 woningen van voor 1995 binnen drie jaar worden gerenoveerd

  • waarbij woningen na renovatie hooguit een netto warmtevraag per jaar hebben van 70 kWh/m2 en een hogere subsidie wordt gegeven beneden de 50 kWh/m2

  • waarbij een consortium van ondernemingen (waarvan minstens één MKB-bedrijf) het project uitvoert.

De hoogte van de subsidie per woning varieert van € 2.000 tot € 7.000 euro afhankelijk van het type woning, het toegepaste pakket energiebesparende maatregelen en de netto warmtevraag na renovatie. Voor een duurzame energie-installatie is bovendien een opslag mogelijk conform de ISDE-regeling.

Aanvragen voor deze eerste subsidieronde kunnen tot 2 november 2020 worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Een adviescommissie adviseert de Minister van BZK omtrent afwijzingsgronden en de rangschikking van de aanvragen. Criteria waarop de aanvragen kunnen worden afgewezen, zijn de kwaliteitsborging en de omgang met de bewoners. De rangschikkingscriteria hebben betrekking op de omvang van het renovatieproject, de opschaalbaarheid, de mate vernieuwing en de te verwachten kostenverlaging.

Nadere informatie over de voorwaarden voor het aanvragen van een subsidie voor de Renovatieversneller is te vinden op de website van de RVO en de Staatscourant

238

Vraag: Wordt er bij de renovatieversneller gekeken naar het effect gereduceerde CO2 per euro?

Antwoord:

Bij de Subsidieregeling Renovatieversneller wordt niet gekeken naar de hoeveelheid vermeden CO2. Dit is ook niet mogelijk, doordat niet in alle gevallen bekend is welke warmtebron in de woning aanwezig zal zijn na renovatie. Bovendien is er geen zicht op het gedrag van de bewoners, noch voorafgaand, noch na afloop van de renovatie. En het bewonersgedrag is een belangrijkste factoren bij het bepalen in hoeverre het energieverbruik in de woning na verduurzaming zal dalen.

Onder andere om deze reden wordt bij de Renovatieversneller uitgegaan van de netto warmtevraag per vierkante meter vloeroppervlak per jaar.

239

Vraag: Klopt het dat voor de ISDE-regeling volgend jaar een lager bedrag beschikbaar is dan in 2020 voor de SEEH en ISDE samen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 235.

240

Vraag: Is er volgend jaar minder budget beschikbaar voor het subsidiëren van isolatie in koopwoningen dan in 2020?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 236.

241

Vraag: Wordt er bij de renovatieversneller gekeken naar het effect gereduceerde CO2 per euro?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 238.

242

Vraag: Wat is de financiële impact van de hogere overdrachtsbelasting voor woningcorporaties?

Antwoord:

De differentiatie van de overdrachtsbelasting leidt tot een extra jaarlijkse last voor de gehele corporatiesector van € 34 mln. De kosten worden vooral gemaakt bij het complexmatig aankopen van woningen van andere corporaties (zoals bij Vestia), het terugkopen van woningen met verkoop-onder-voorwaarden (ook wel: maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld Koopgarant) en aankoop van woningen ten behoeve van bijvoorbeeld herstructurering. De mate waarin corporaties hier mee te maken krijgen hangt af van de lokale situatie.

Andere maatregelen zorgen juist voor lagere lasten, met name de verlaging van de verhuurderheffing. Het gehele pakket aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd houdt de investeringscapaciteit van de sector op peil.

243

Vraag: Klopt het dat de overdrachtsbelasting voor «Verkoop-onder-Voorwaarden» woningen grotendeels toch bij de corporatie landen ook wanneer de woning binnen de termijn van 6 maanden wordt doorverkocht omdat de volgende koper vaak het tarief van 0, of 2% zou betalen waardoor 8 – 2%, of 8 – 0% bij de corporatie blijft hangen?

Antwoord:

Ja, dat klopt. Het betekent dat corporaties naar schatting jaarlijks ca. € 15 mln. extra OVB gaan betalen, uitgaande van de door hen zelf in hun voornemens (dPi2019) aangegeven aankopen vanwege Verkoop-onder-Voorwaarden. Dit bedrag van € 15 mln. is onderdeel van het totaalbedrag van € 34 mln. aan extra OVB-lasten zoals genoemd bij vraag 118.

244

Vraag: Klopt het dat het zwaarder belasten van woningcorporaties niet de beleidsmatige bedoeling van de differentiatie is?

Antwoord:

Dat klopt. Het is helaas niet mogelijk specifiek corporaties uit te zonderen van het standaardtarief omdat dit tot staatssteunproblemen leidt. Een dergelijke uitzondering zou als nieuwe (extra) staatssteun moeten worden gemeld bij de Europese Commissie en zou voor in werking te kunnen treden door haar moeten worden goedgekeurd.

245

Vraag: Is het technisch mogelijk om DAEB-woningen uit te zonderen van het hoge tarief van de gedifferentieerde overdrachtsbelasting, aangezien de bedoeling van de differentiatie niet ligt in het (nog) zwaarder belasten van Toegelaten Instellingen?

Antwoord:

In administratief-technische zin is het wel mogelijk om woningen die door de DAEB-tak van een corporatie worden aangekocht uit te zonderen van het hoge OVB-tarief, maar dat leidt, zoals ook in de vorige vraag is aangegeven, tot staatssteunproblemen.

246

Vraag: Is het technisch mogelijk om bij overdracht van DAEB-woningen tussen Toegelaten Instellingen geen overdrachtsbelasting in rekening te brengen, omdat dit collegiale hulp, herverdeling van middelen en regionaal herschikken van de portefeuille sterk ontmoedigt met een financiële prikkel van 8%.

Antwoord:

Zoals o.a. bij vraag 244 is aangegeven stuit specifieke fiscale regelgeving ten behoeve van corporaties op staatssteunproblemen. Wel wordt, zoals ook in vraag 114 is aangegeven, in overleg met de Belastingdienst / Financiën bezien of, wanneer en onder welke voorwaarden bestaande fiscale regelgeving, gericht op OVB-vrijstelling bij taakoverdracht tussen Algemeen Nut Beogende Instellingen kan worden toegepast op woningcorporaties.

247

Vraag: Klopt het dat de regeling ISDE niet zozeer is verbreed, maar dat hier de regeling SEEH aan toe is gevoegd met een halvering van het totale budget wat voor de verbreding aan beide regelingen toekwam?

Antwoord:

Het voornemen is de ISDE per 1 januari 2021 ook van toepassing te laten zijn op isolatiemaatregelen. De reikwijdte van de regeling wordt daarmee verbreed. Het budget is de afgelopen jaren een aantal keren opgehoogd. De ISDE had oorspronkelijk budget tot en met 2020 en het budget van de SEEH was voor woningeigenaren uitgeput in 2017. In het Klimaatakkoord is afgesproken de ISDE door te zetten tot en met 2030 met totaal € 100 mln. per jaar voor warmte-opties en isolatie. In het kader van de Urgenda aanpak is in 2019 besloten de SEEH tijdelijk weer in te voeren in 2019 en 2020 voor woningeigenaren met een totaal subsidiebudget van € 84 mln. Daarnaast is in 2020 besloten om het budget voor isolatie op te hogen met € 15 mln. per jaar voor de periode 2021–2023.

248

Vraag: Hoeveel huishoudens beschikken over geschikte daken voor zonnepanelen?

Hoeveel van deze huishoudens hebben ook zonnepanelen?

Kan hierin een uitsplitsing worden gemaakt tussen koop- en sociale huurwoningen?

Antwoord:

Er is in Nederland 892 vierkante kilometer aan geschikt dakoppervlak, daarop passen 270 miljoen zonnepanelen die in totaal 217 Peta joule per jaar aan stroom kunnen opwekken. Dit betreft alle daken in Nederland, niet alleen die van woningen.

In 2019 stond er in totaal 6874 megawatt aan opgesteld vermogen door zonnepanelen. Daarvan werd 3637 megawatt opgewekt door bedrijven (+59% t.o.v. 2018) en 3237 (+39%) door woningen. Hoeveel huishoudens dit exact zijn is lastig te bepalen.

Uit het onderzoek van WoON 2018 kwam naar voren dat 13% van alle eengezinswoningen is uitgerust met zonnepanelen. Voor koopwoningen geldt een hoger percentage van 14%. Bij corporatiewoningen heeft 9% van de eengezinswoningen zonnepanelen en bij particuliere huurwoningen gaat het om 6%. Bij appartementencomplexen ligt het aandeel zonnepanelen lager: bij 4% van de huishoudens die in een appartement woningen zijn op het woongebouw zonnepanelen geplaatst.

Er zit een stijgende lijn in het aantal zonnepanelen in Nederland waarvan verwacht wordt dat deze zich in de toekomst ook doorzet.

249

Vraag: Wat is het potentieel aan zonne-pv op daken en welk percentage van de verduurzamingsopgave is dat?

Antwoord:

Zie voor het eerste deel van de vraag het antwoord op vraag 248.

Voor de ambitie en opgave uit het Klimaatakkoord van de sector elektriciteit verwijs ik u graag door naar de Minister van EZK.

250

Vraag: Hoeveel huishoudens hebben de afgelopen vijf jaar een stap in energielabel gezet?

Antwoord:

Deze informatie is niet direct beschikbaar. Het is mogelijk – indien uw Kamer dat wenst- om deze informatie door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.

251

Vraag: Hoeveel woningen hebben die jaren de sprong naar label B of A gemaakt?

Antwoord:

Deze informatie is nu niet direct beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.

252

Vraag: Hoeveel huurwoningen hebben de afgelopen vijf jaar een stap in energielabel gezet?

Antwoord:

Deze informatie is nu niet beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.

253

Vraag: Hoeveel huurwoningen hebben die jaren de sprong naar label B of A gemaakt?

Antwoord:

Deze informatie is nu niet beschikbaar, het is mogelijk om deze informatie door analyse van de beschikbare cijfers te achterhalen en op een later moment aan de Kamer te communiceren.

254

Vraag: Hoeveel woningen moeten nog met hoeveel stappen in energielabel worden verduurzaamd om aan de verduurzamingsopgave te voldoen?

Antwoord:

De partijen van het Convenant Energiebesparing Huursector uit 2012 committeren zich om de afgesproken doelstellingen van gemiddeld label B (corporaties) en 80% van de woningen minimaal label C (particuliere verhuurders) in 2020 te halen. Dit is inmiddels geactualiseerd naar 2021. Verwachting is dat corporaties deze doelstelling gaan halen. Over de doelstellingen van het Energieakkoord (waar convenant verduurzaming huursector deel van uitmaakt) wordt in de klimaatnota gerapporteerd (Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 400).

In het Klimaatakkoord is de opgave tot 2030 vastgelegd. Dat wordt niet meer uitgedrukt in energielabelstappen maar in een CO2 reductie voor de gebouwde omgeving (huur, koop en overige vastgoed).

255

Vraag: Hoeveel daken op bedrijven zijn geschikt voor zonnepanelen? Wat is het potentieel van deze daken?

Hoeveel zonne-pv wordt nu op deze daken opgewekt?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 248.

256

Vraag: Kan een overzicht worden gegeven van labelsprongen die nodig zijn om een typische jaren «30 woning te verduurzamen? Welke kosten gaan daar mee gemoeid? Welke subsidieregelingen kunnen hier hoeveel aan bijdragen? Is bekend hoeveel huishoudens uit deze groep van deze regelingen gebruik hebben gemaakt de afgelopen vijf jaar?

Kunnen deze vragen worden beantwoord voor een typische jaren »70 /»90/na 2000 -woning?

Kunnen deze vragen worden beantwoord voor verschillende typen corporatiewoningen?

Antwoord:

Er is een uitgebreid onderzoek nodig om deze vragen te beantwoorden. De gevraagde informatie is in het eerste kwartaal van 2021 beschikbaar.

257

Vraag: Hoeveel woonwijken worden verwarmd door middel van biomassacentrales?

Antwoord:

Er is geen aparte monitoring voor biomassa in stadsverwarming. Met de verplichting voor de duurzaamheidsrapportage uit de warmtewet vanaf dit jaar komt er wel meer detail beschikbaar. De grootste warmtenetten die worden gevoed met biomassa liggen in Purmerend, Ede, Eindhoven, Lelystad, Alkmaar, en Utrecht. De laatste twee worden gedeeltelijk ingevoerd met biomassa en hebben dus een andere primaire warmtebron. Door middel van bij- en meestook levert de Amercentrale deels warmte uit biomassa aan het Amernet. Er zijn nog enkele kleine lokale collectieve warmtesystemen die met gebruik van biomassa worden verwarmd.

258

Vraag: Hoeveel woonwijken worden verwarmd door middel van restwarmte?

Antwoord:

Op dit moment is de benutting van CO2-vrije restwarmte volgens de Europese definitie in de bouwregelgeving (NTA8800) in de gebouwde omgeving beperkt. In Hengelo ligt een klein warmtenet dat momenteel één woonwijk verwarmt volgens die normen. Verder voedt Shell restwarmte uit haar productieprocessen in het Rotterdamse warmtenet, en ook bij het project Mijnwater in Heerlen wordt een klein deel restwarmte gevoed. Omdat deze netten een mix van bronnen hebben is het aandeel restwarmte niet precies toe te rekenen aan een bepaald aantal wijken.

Bijna alle bestaande warmtenetten in Nederland worden momenteel gevoed met aftapwarmte uit warmtekrachtsystemen bij energiecentrales en afvalverbrandingsinstallaties. Dit wordt niet als restwarmte gedefinieerd omdat de warmteproductie onderdeel is van het primaire productieproces, naast de elektriciteitsproductie die gelijktijdig plaatsvindt. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de warmtevoorziening van warmtenetten geleidelijk wordt verduurzaamd en in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Dat wordt wettelijk vastgelegd in de voorgenomen Wet Collectieve Warmtevoorziening. Alle bestaande netten zullen de komende decennia daarom overgaan op CO2-vrije warmtebronnen zoals restwarmte, geothermie, aquathermie en duurzame biomassa.

259

Vraag: Op welke wijze wordt het 50%-eigendomsprincipe onderdeel van de warmtevisies van gemeenten? Wordt hier een minimumeis vastgelegd en zo ja welke minimumcriteria zijn dat?

Antwoord:

Het streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving (burgers en bedrijven) heeft betrekking op hernieuwbare opwek op land. Dit maakt geen deel uit van transitievisies warmte, maar van de RES. De plannen van gemeenten in het kader van de wijkgerichte aanpak hebben betrekking op een alternatief voor aardgas voor het verwarmen van woningen en andere gebouwen.

260

Vraag: Hoeveel CO2 Mton wordt er nu per jaar gereduceerd in de gebouwde omgeving?

Is bekend welke maatregel welke reductie tot gevolg heeft (gehad)?

Antwoord:

Op basis van de KEV2019 is de jaarlijkse CO2-uitstoot als volgt:

Tabel. Gebouwde omgeving: jaarlijkse CO2-uitstoot in megaton
 

2017

2018

2020

CO2-uitstoot

24

23,8

22,2

261

Vraag: Hoeveel euro wordt uitgetrokken om de Regeling Reductie Energiegebruik voor huiseigenaren in 2021 ook open te stellen voor huurders

Antwoord:

In 2019 heeft BZK de Regeling Reductie Energiegebruik voor woningeigenaren opengesteld. Eind 2020 wil BZK een nieuwe regeling openstellen, de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW) waar zowel huurders als woningeigenaren in 2021 gebruik van kunnen maken. Voor de RREW zal € 100 mln. beschikbaar zijn waarvan € 60 mln. voor huurders en € 40 mln. voor woningeigenaren.

262

Vraag: Hoeveel huurwoningen kunnen worden verduurzaamd met de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH)?

Antwoord:

Met ondersteuning van de SAH kunnen naar verwachting ongeveer 55.000 huurwoningen op een warmtenet worden aangesloten. Dit aantal is gebaseerd op een inschatting van het gemiddelde subsidiebedrag per woning (zie toelichting bij publicatie van de regeling in de Staatscourant nr. 17598 van 23 maart 2020). De praktijk zal de komende jaren uitwijzen hoeveel woningen er in totaal gebruik van kunnen maken.

263

Vraag: Hoeveel sportfaciliteiten en hoeveel scholen zijn de afgelopen vijf jaar verduurzaamd? Hoeveel kunnen verduurzaamd met de regelingen voor 2020 en 2021?

Antwoord:

Bij ongeveer 5.000 sportaccommodaties is in de afgelopen 5 jaar verduurzaamd. Voor 2020 en 2021 geldt dat er jaarlijks tussen 750–1250 accommodaties worden verduurzaamd via de ontzorgingstrajecten van NOC*NSF. Voor onderwijs is bekend dat in de periode 2014–2018 in drie procent van de onderwijsgebouwen twee of meer verduurzamingsmaatregelen zijn getroffen, dit loopt van eenvoudige maatregelen tot energieneutraal maken. COVID-19 heeft ventilatie in scholen actueel gemaakt. Het RIVM adviseert om in ieder geval de bestaande regelgeving en richtlijnen op het gebied van ventilatie en luchten te volgen. Daarom wordt er gewerkt aan een regeling waarmee schoolgebouwen kunnen voldoen aan de normen omtrent ventilatie. (Brief OCW van 1 oktober 2020). Hiervoor is in totaal € 360 mln. beschikbaar, € 40 mln. die eerder was vrijgemaakt voor verduurzaming van scholen en € 320 mln. extra.

264

Vraag: Kunt u nader aangeven hoeveel middelen u beschikbaar stelt voor het stimuleren van respectievelijk circulaire-, prefab- en houtbouwwoningen?

Antwoord:

In de brief van 29 september 2020 (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2020Z17504&did=2020D37837) geef ik op basis van de beschikbare cijfers het beeld van de financiële ondersteuning van circulair bouwen, waarbij prefab en houtbouw een aspect zijn van circulair bouwen.

265

Vraag: Is de Regeling Reductie Energiegebruik bedoeld voor huurders of verhuurders?

Antwoord:

De Regeling Reductie Energiegebruik werd in 2019 door BZK opengesteld voor woningeigenaren. BZK is voornemens om later dit jaar een nieuwe regeling, de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen, open te stellen waar zowel huurders als woningeigenaren gebruik van kunnen maken. Gemeenten kunnen een aanvraag indienen waarbij ze huurders en woningeigenaren helpen om kleine energiebesparende maatregelen te treffen in hun woning. De RRE en RREW-middelen komen beide ten goede aan de bewoner van de woning. Verhuurders zullen hierbij samenwerken met gemeenten om tot de beste oplossing en aanpak voor hun huurders te komen.

266

Vraag: Wanneer moeten gemeenten hun wijkenplan voor de transitie naar aardgasvrij definitief af hebben? Hoe ver zijn gemeenten met deze plannen gevorderd?

Antwoord:

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten uiterlijk eind 2021 de transitievisies warmte vaststellen. Veel gemeenten zijn hier voortvarend mee aan de slag gegaan. Sommige gemeenten hebben de transitievisie warmte reeds vastgesteld, andere gemeenten werken nog aan de transitievisie warmte. Gemeenten concretiseren (vervolgens) de transitievisie warmte in uitvoeringsplannen.

Er wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een tool voor de monitoring van de voortgang van de transitievisies warmte en uitvoeringsplannen. Als de tool operationeel is, is het mogelijk een tussenstand op te maken.

267

Vraag: Hoe controleert de regering of de wijkenplannen van gemeenten aan de eisen uit het klimaatakkoord voldoen, waaronder de voorwaarden van haalbaar- en betaalbaarheid?

Antwoord:

Gemeenten hebben de regie in de wijkgerichte aanpak. De plannen die de gemeenten maken, worden niet getoetst door het Rijk. Aangezien het gaat om gemeentelijke plannen, heeft de gemeenteraad een controlerende rol. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten in de transitievisie warmte beschrijven welke van de potentieel beschikbare alternatieven de laagste maatschappelijke kosten heeft. Bij de transitievisies warmte programmeren gemeenten zoveel als mogelijk op basis van de laagste maatschappelijke kosten en kosten voor de eindgebruiker. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten in het uitvoeringsplan het expliciet motiveren als de gemeente een andere optie dan het alternatief met de laagste nationale kosten kiest. Zo dragen de gemeentelijke plannen bij aan een voor iedereen haalbare en betaalbare energietransitie.

268

Vraag: Op welke termijn verwacht u dat de middelen die voor de Regeling Vermindering Verhuurderheffing beschikbaar zijn gesteld, zijn uitgeput?

Antwoord:

Per 1 januari 2021 komt er € 150 mln. beschikbaar voor de Heffingsvermindering Verduurzaming (RVV-V). Gelet op de eerdere ervaringen verwacht ik dat dit totale bedrag in het kalenderjaar 2021 zal zijn aangevraagd.

269

Vraag: Hoeveel CO2-besparing wordt er naar verwachting behaald door aansluiting op warmtenetten?

Antwoord:

Een gebouw zoals een woning, aansluiten op een warmtenet en af te gaan van aardgas, levert een behoorlijke CO2 besparing op. Een eenduidig getal is hierbij niet te noemen omdat ten eerste het gebouw zelf een klein aandeel elektriciteit verbruikt voor elektrische systemen zoals bijvoorbeeld elektriciteitsverbruik door mechanische ventilatiesystemen en verlichtingssystemen wat betreft utiliteitsbouw zoals kantoren. Dit aandeel is afhankelijk van het soort gebouw en de bijbehorende elektrische systemen. Ook zal de warmte geproduceerd moeten worden, waardoor dit leidt tot CO2-emissies. De CO2-reductie van een warmtenet is afhankelijk van de wijze waarop de warmte, die wordt geleverd door het warmtenet, wordt geproduceerd. In augustus 2020 hebben CBS en TNO een rapport gepubliceerd waarin een overzicht staat van de brandstofmix, waarmee de warmte geleverd in grote en kleine warmtenetten, wordt gemaakt (zie blz 50 en 52 op https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2020/35/warmtemonitor-2019).

270

Vraag: Hoeveel gemeenten hebben een energieloket?

Antwoord:

Op www.verbeterjehuis.nl worden door Milieu Centraal de (contact)gegevens van energieloketten per gemeente ontsloten. In de database die Milieu Centraal hiervoor heeft ontwikkeld is geregistreerd dat 349 van de 355 gemeenten een energieloket hebben. Voor de correctheid van de gegevens is Milieu Centraal voor een groot deel afhankelijk van de mate waarin gemeenten actief informatie aanleveren als er wijzigingen plaatsvinden. Gemeenten zijn ook actief benaderd om te verifiëren of de informatie over de energieloketten nog klopt. Bewoners van gemeenten die geen actief eigen energieloket hebben kunnen gebruik maken van verbeterjehuis.nl als basisvoorziening om informatie over energiebesparing en verduurzaming van woningen te vinden.

271

Vraag: Hoe groot zijn de bijdragen aan NMD en CB’23, Cirkelstad en PIANOo?

Antwoord:

Het gaat in 2021 voor circulair bouwen totaal om voorgenomen bijdragen van € 2.200.000, bestaande uit:

Stichting NMD € 1.700.000

CB’23 € 50.000

Cirkelstad € 100.000

PIANOo € 350.000

272

Vraag: In hoeverre is de software in het kader van de BENG inmiddels beschikbaar, en wordt hiermee al getest?

Antwoord:

Sinds 1 juli 2020 is er voldoende uitgeteste en geattesteerde rekensoftware beschikbaar ten behoeve van de BENG-berekeningen. Deze rekensoftware mag in elk geval vanaf 1 januari tot 1 juli 2022 worden toegepast ten behoeve van een vergunningaanvraag voor het bouwen, zoals in de wijziging Regeling Bouwbesluit zoals gepubliceerd in de Staatscourant nr. 37764 op 15 en 22 juli jl.

273

Vraag: Is er bekend hoeveel (studenten)kamers niet voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften? En welke wettelijke mogelijkheden zijn er om rookmelders in (studenten)kamers te verplichten?

Antwoord:

Studentenkamers vallen veelal onder de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan een woonfunctie voor kamergewijze verhuur. Er is sprake van een woonfunctie voor kamergewijze verhuur als er vijf of meer studentenkamers zijn. Voor deze kamergewijze verhuur geldt een gebruiksmeldingplicht brandveiligheid. Gemeenten kunnen gericht toezicht houden op de brandveiligheid. Burgemeester en wethouders van een gemeente hebben beleidsvrijheid hoe zij dit toezicht invullen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is mij niet bekend hoeveel studentenkamers niet voldoen aan de bouwregelgeving. Het Bouwbesluit 2012 stelt voor de woonfunctie voor kamergewijze verhuur al eisen aan rookmelders. Voor andere studentenkamers geldt per 1 juli 2022 de nieuwe beoogde rookmeldersplicht voor bestaande woningen.

274

Vraag: Kunt u in een tabel aangeven hoeveel van de initieel beschikbaar gestelde middelen voor de subsidies PRE, SAH, STEP en SEEH nog niet tot uitputting zijn gekomen, en wat de budgetten voor de komende jaren zijn voor elk van deze regelingen?

Antwoord:

In de onderstaande tabel staan de beschikbare budgetten voor 2020 en verder. Hierbij is ook de realisatie opgenomen (stand 1 oktober) en welke verplichtingen nog open staan.

Naar verwachting is de realisatie over 2020 als volgt:

  • In dit najaar gaat de regeling voor het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten ten behoeve van het treffen van eenvoudige energiebesparende maatregelen en het geven van advies over energiebesparing in woningen open (opvolging PRE 1.0). In 2021 volgt een regeling gericht op de verhuurder. Naar verwachting zullen de budgetten voor PRE 1.0 en vervolg voor een groot deel worden uitgeput.

  • Voor de regeling Subsidie Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) zijn in totaal 89 aanvragen ingediend met een totaalbedrag van € 66,5 mln. De prognose is dat er nog voor ca. € 7 mln. zal worden aangevraagd in 2020. Van de totaal aantal aanvragen zal een groot deel worden uitbetaald in 2020 en een klein deel van de aanvragen zullen tot betaling komen in 2021.

  • Naar verwachting zal het budget van STEP volledig worden uitgeput.

  • De aanvragen voor de SEEH stijgen door de tijdelijke 30% subsidie. Huidige prognose is dat er in 2020 totaal meer dan 54 miljoen aan subsidiabele aanvragen binnen komt. Het grootste deel wordt uitbetaald in 2020. Een deel (na afhandeling) in 2021. In het jaarverslag 2020 zal de uiteindelijke realisatie van de budgetten in 2020 worden toegelicht.

Beschikbaar budget

2020

Gerealiseerd1

Openstaande verplichting

2021

2022

2023

PRE 1.0 en vervolg

120,2 mln.

97,2 mln.

0,38 mln.

125 mln.

0

0

SAH

48,8 mln.

12,1 mln.

12,1 mln.

19,4 mln.

58,2 mln.

67,9 mln.

STEP

100,4 mln.

87 mln.

13,4 mln.

37 mln.

19 mln.

0

SEEH2

82 mln.

27,7 mln.

0

15 mln.

15 mln.

15 mln.

SEEH VvE's

3,7 mln.

1,1 mln.

0,85 mln.

3,5 mln

4,5 mln.

0

X Noot
1

Stand per 1 oktober 2020.

275

Vraag: Kunt u aangeven welke subsidietrajecten nog niet juridisch verplicht zijn?

Antwoord:

Circa 92% van het subsidie budget is juridisch verplicht. De meeste subsidies zijn in het kader van de energietransitie en duurzaamheid voor onder andere energiebesparing in de koopsector (SEEH), energiebesparing in de huursector (STEP), SAH, het warmtefonds en PRE (deze zijn geoormerkt). De subsidies die nog niet verplicht zijn voor 2021 betreffen kleinere subsidies op het gebied van bouwregelgeving en energietransitie en duurzaamheid

276

Vraag: Kunt u aangeven welk aandeel van de nieuwbouwwoningen in 2019 en 2020 aardgasvrij zijn opgeleverd?

Antwoord:

Het aandeel nieuwbouwwoningen dat aardgasvrij is opgeleverd hangt af van het aandeel dat een bouwvergunning van voor 1 juli 2018 had. Er zit immers tijd tussen het verkrijgen van een bouwvergunning en de daadwerkelijke oplevering van de woningen. Het aandeel met een bouwvergunning van voor 1 juli 2018 is in 2019 nog aanzienlijk maar neemt daarna af.

Op basis van cijfers van RVO is het beeld van het aandeel aardgasvrije nieuwbouwwoningen de komende jaren, naar schatting, als volgt.

verwacht bouwjaar

Totaal

Met aardgas

Aardgasvrij

% met aardgas

% aardgasvrij

2019

54.949

26.592

28.358

48%

52%

2020

57.811

11.318

46.493

20%

80%

2021

59.969

5.400

54.569

9%

91%

2022

21.716

494

21.222

2%

98%

Totaal

194.445

43.803

150.642

23%

77%

277

Vraag: In welke mate is er gebouwgebonden financiering mogelijk via het warmtefonds?

Antwoord:

Zoals in de Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord Gebouwde omgeving van 28 september jl. is toegelicht, heb ik moeten concluderen dat commerciële kredietverstrekkers naar verwachting geen gebouwgebonden financiering zullen kunnen aanbieden die voldoende aantrekkelijk is ten opzichte van bestaande financieringsopties. De verdere ontwikkeling van gebouwgebonden financiering zal derhalve in het publieke domein moeten plaatsvinden. Ik heb het Nationaal Warmtefonds daarom gevraagd te bezien of en onder welke voorwaarden zij gebouwgebonden financiering kunnen ontwikkelen en aanbieden.

278

Vraag: Kunt u aangeven waarom de budgetten voor Energietransitie en duurzaamheid bij de RVO afnemen in de aankomende jaren?

Antwoord:

Meerjarig zijn de doorlopende, reguliere budgetten (exclusief uitvoeringskosten Klimaat/Urgenda) zichtbaar voor energietransitie en duurzaamheid. De uitvoeringskosten voor de klimaatmiddelen staan nog niet op dit budget waardoor de reeks meerjarig lager uitvalt. Jaarlijks wordt bekeken hoe groot de jaaropdracht RVO is en wordt het budget aangevuld met de uitvoeringskosten RVO.

279

Vraag: Behalve de kasschuif van 2020 naar 2021 zijn er geen additionele middelen voor de Omgevingswet gebudgetteerd in 2021, is er nu genoeg budget in 2021 om de Omgevingswet succesvol ingang te laten treden op 1 januari 2022? Waarom leidt de uitstel niet tot de noodzaak voor additionele middelen?

Antwoord:

Ik zie erop toe dat er in 2021 voldoende budget beschikbaar is om de Omgevingswet succesvol ingang te laten treden op 1 januari 2022. Naast de kasschuif van € 10 mln. is € 6 mln. benodigd als gevolg van het uitstel van inwerkingtreding Omgevingswet. Dit bedrag wordt binnen de BZK begroting en/of die van andere vakdepartementen ingepast.

Zie ook het antwoord op vraag 284.

280

Vraag: Kunt u nader toelichten waarvoor het gereserveerde geld voor Windenergie op Zee bedoeld is? Waarom is deze opgenomen in de begroting van BZK?

Antwoord:

Het budget voor Windenergie op Zee is bedoeld voor het verrichten van onderzoeken en opdrachten ter invulling van de systeemverantwoordelijkheid van BZK voor de ruimtelijke ordening op de Noordzee en de beleidsverantwoordelijkheid van BZK voor doorvaart en medegebruik in windparken. Te denken valt aan het voorbereiden van kavelbesluiten, waarvoor BZK mede bevoegd gezag is, en het organiseren van stakeholderdialogen over medegebruik in windparken. Vanwege deze verantwoordelijkheden is er budget gereserveerd op de begroting van BZK.

281

Vraag: Komt het bedrag voor Windenergie op Zee uit de EZK begroting of zijn dit additionele middelen vanuit de BZK begroting?

Antwoord:

Het zijn additionele middelen vanuit de begroting van BZK.

282

Vraag: De bijdrage van het Interprovinciaal Overleg voor het beheer DSO-LV is jaarlijks maar is in de begroting alleen opgenomen voor het jaar 2020, waarom is deze niet gebudgetteerd voor 2021 e.v.?

Antwoord:

Bijdragen van het Interprovinciaal Overleg voor het Beheer DSO-LV worden jaarlijks door BZK gefactureerd gedurende het lopende uitvoeringsjaar. De bijdragen worden per jaar met de 1e suppletoire begroting voor het betreffende jaar opgenomen. Voor 2021 e.v. zijn deze daarom niet zichtbaar.

283

Vraag: Kan er gedetailleerder toegelicht worden hoe dit begrote budget onder «Aan de Slag» en dan specifiek voor 2022 tot stand is gekomen? Hoeveel (digitale) bijeenkomsten worden georganiseerd en voor welk bedrag? Wat voor voorlichtingsmateriaal wordt voorzien?

Antwoord:

Op de BZK- begroting is voor uitbouw meerjarig € 50 mln. gereserveerd. Een deel van het budget Uitbouw, ad € 5 mln., staat op het instrument Opdrachten. Dit budget wordt nog verdeeld over de juiste financiële instrumenten.

De overige € 5 mln. van het instrument opdrachten zal worden besteed aan de aansturing van het programma en invoeringsondersteuning, inclusief Regionale Implementatie Coaches (RIO’s) en ondersteuning van het bevoegd gezag. Het ondersteuningsaanbod in 2022, zoals voorlichting via Webinars, webcolleges, spreekuren, etc., wordt bepaald aan de hand van de vragen vanuit de uitvoeringspraktijk. De RIO’s spelen hierin een belangrijke rol.

284

Vraag: Zijn er extra kosten die door de rijksoverheid gemaakt dienen te worden vanwege de vertraging van de implementatie van de Omgevingswet? Zo ja, van welke omvang zijn deze kosten? Waar komen deze kosten uit voort en waaruit komt de dekking van deze kosten? Wat voor implicaties hebben deze kosten voor de begroting van 2020?

Antwoord:

Rijksbreed is afgesproken dat ieder departement zijn eigen transitiekosten betaalt. De financiële consequenties van de uitgestelde inwerkingtreding Omgevingswet tot 1 januari 2022 zijn € 16 mln. in 2021. Hiervan is € 8 mln. personele kosten voor langer doorlopende programma sturing, invoeringsondersteuning en inzet van veranderopgave Rijk. Daarnaast zijn de extra kosten voor het Tactisch- en Operationeel beheer € 3,5 mln. en de kosten voor het langer in stand houden van bestaande voorzieningen € 4,5 mln. Ter dekking hiervan heeft een kasschuif van € 10,0 mln. van 2020 naar 2021 plaatsgevonden. De resterende € 6 mln. wordt binnen de begroting van BZK en/of die van andere vakdepartementen ingepast. De kasschuif uit 2020 is mogelijk doordat middelen in 2020 niet tot realisatie zijn gekomen en bij vaststellingen van diverse bijdragen over 2019 onderbestedingen zijn opgetreden die ten gunste van 2020 zijn gekomen.

285

Vraag: Zijn er toenemende kosten voor gemeenten, waterschappen en/of provincie rondom de implementatie van de Omgevingswet? Zo ja, is de Minister voornemens om de lagere overheden tegemoet te komen in deze kosten? Zo ja, waar is dat terug te vinden in de begroting van 2020?

Antwoord:

Op dit moment werken het Rijk en de bestuurlijke koepels aan een integraal beeld van de financiële effecten (kosten en baten) van de stelselherziening. Dit op basis van onafhankelijk onderzoeken. Hierin wordt ook gekeken naar de kosten van de implementatie van de Omgevingswet voor gemeenten, provincies en waterschappen. Ook de effecten van het uitstel van de Omgevingswet worden hierin meegenomen. Op dit moment zijn er nog geen resultaten beschikbaar.

286

Vraag: Worden organisaties als Iederin betrokken bij de uitvoering van de NOVI?

Antwoord:

In het opstellen van de NOVI is veel belang gehecht aan maatschappelijke betrokkenheid. Er is onder andere maatschappelijk debat georganiseerd door het land heen, er is een onderzoek naar burgerperspectief gedaan (welke elk vier jaar herhaald wordt) en met jongeren gesproken. Er is regelmatig om input voor en reflectie op de NOVI gevraagd aan een netwerk van betrokken maatschappelijke organisaties, zoals de Groene 11, NVDE, NetbeheerNL, VNO-NCW, GGD-GHOR en vele anderen.

Ook voor de uitvoering van de NOVI blijven we hechten aan de maatschappelijke betrokkenheid. De bestaande netwerken worden hiervoor weer benaderd en partijen die daarop willen aansluiten zijn welkom. De mate van en vorm van betrokkenheid is afhankelijk van de programma’s en uitvoeringsinstrumenten. Partijen kunnen zich via de website denationaleomgevingsvisie.nl abonneren op de nieuwsbrief en op de hoogte blijven van de actuele voortgang en mogelijkheden voor participatie.

287

Vraag: Welke kansen ziet de Minister voor multifunctioneel ruimtegebruik in het maken van ruimtelijke keuzes? Op welke manier zou multifunctioneel ruimtegebruik gecombineerd kunnen worden met natuurinclusief bouwen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 22.

288

Vraag: Kan schematisch voor de komende periode worden weergegeven hoeveel budget er is voor de uitvoering van de NOVI en waarvoor dit precies wordt ingezet?

Antwoord:

De NOVI geeft een toekomstperspectief en een kader voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. Binnen de context van dit brede kader passen vele activiteiten en instrumenten van BZK en andere departementen.

Voor de uitvoering van de NOVI is gekozen voor de inzet van algemene Rijksregels, bestaande financiële middelen en het maken van bestuurlijke afspraken over de uitvoering met medeoverheden en maatschappelijke partijen. Er is dus geen sprake van extra financiële middelen.

Voor verschillende nationale belangen en programma’s kan binnen eigen dynamiek extra middelen worden ingezet. Voor het op gang brengen en houden van de woningbouw bijvoorbeeld heeft het kabinet, in aanvulling op de € 1 miljard die vorig jaar beschikbaar is gesteld voor de woningbouwimpuls, voor de korte termijn een aanvullend pakket aan maatregelen opgesteld. Waaronder het naar voren halen van en extra middelen voor de woningbouwimpuls om de planontwikkeling op grote locaties voor woningbouw te versnellen. Dit past binnen het brede kader van de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.

Bij de Omgevingsagenda’s, gebiedsagenda grote wateren, verstedelijkingstrategieën en de NOVI-gebieden zetten het Rijk, betrokken overheden en marktpartijen hun bevoegdheden, instrumenten, middelen en kennis en expertise zo in dat deze bijdragen aan de realisatie van de gedeelde opgaven. Onderdeel daarvan kan zijn het onderzoeken van de mogelijkheden van bundeling van budgetten en, waar gewenst, hierover afspraken te maken in vervolgstappen. Op deze manier worden de financieringsstromen op elkaar afgestemd en doelmatig ingezet. Met betrekking tot de NOVI-gebieden geldt overigens dat de voorlopige NOVI-gebieden nog werken aan een plan van aanpak en dat op basis daarvan selectie van NOVI-gebieden wordt gemaakt.

Momenteel wordt op verzoek van het kabinet gewerkt aan een interdepartementaal beleidsonderzoek ten aanzien van de ruimtelijke ordening (IBO-RO). De focus van dit IBO ligt op de governance bij de ruimtelijke inrichting van Nederland en zal nader adviseren over de interbestuurlijke en interdepartementale uitvoering. Het IBO-RO zal in maart 2021 rapporteren.

289

Vraag: Alle overheden dienen besluiten over de ontwikkeling en inrichting van een gebied te toetsen op de gevolgen voor de klimaatbestendigheid. Op welke manier wordt dat vormgegeven? Betreft dit een verplichting die uit de Omgevingswet volgt?

Antwoord:

Dit is geen verplichting op grond van de Omgevingswet. In de NOVI is onder punt 3.7 gesteld dat overheden hun besluiten over de ontwikkeling en inrichting van het stedelijk gebied steeds toetsen op de gevolgen voor de klimaatbestendigheid. In de uitvoeringsagenda NOVI is aangegeven dat het de bedoeling is hierover bestuurlijke afspraken te maken.

290

Vraag: Er wordt in de NOVI een groot aantal programma’s aangekondigd in de uitvoeringsagenda. Hierin is wel het startjaar aangekondigd, maar onduidelijk is of het programma ook in hetzelfde jaar klaar moet zijn om daadwerkelijk inhoud en sturing aan de gekozen ambities te geven. Kan er een overzicht in tabelvorm komen met daarin wanneer aangekondigde programma’s opgesteld moeten zijn? Kan hierbij tevens worden aangegeven in hoeverre programma’s samenhangen, volgordelijk zijn of sturend naar nadere programma’s zijn?

Antwoord:

De tabellen die opgenomen zijn onder de prioriteiten in de Uitvoeringsagenda NOVI (bladzijde 10, 14, 18, 23) (Kamerstukken vergaderjaar 2019/2020, 34 682 nr. 53) geven zowel de startdatum als de doorlooptijd van het programma (voor zover bekend) aan. Een einddatum is niet altijd te geven.

De prioriteiten vormen de kapstok waaronder de programma’s en andere instrumenten samen komen. Vervolgens wordt de samenhang tussen de verschillende programma’s geborgd in de interdepartementale afstemmingsoverleggen, jaarlijkse voortgangsbrief en de tweejaarlijkse NOVI-monitor.

Daarnaast worden samenhang en afstemming geborgd via de Omgevingsagenda’s en de Gebiedsagenda Grote Wateren. Zij brengen per landsdeel in beeld wat de gedeelde opgaven zijn. Tevens identificeren ze bij welke opgave de samenwerking geïntensiveerd of bijgesteld moeten worden, bijvoorbeeld door in lopende trajecten andere aanpalende opgaven te integreren.

291

Vraag: Het overgrote deel van de ambities uit de NOVI lijkt te moeten worden uitgewerkt in de verschillende programma’s, waarmee de vraag is hoe dit allemaal wordt vastgelegd. De gezamenlijke programma’s tussen verschillende overheidslagen bijvoorbeeld. Klopt dit? En welke juridische status krijgen deze programma’s? In welke mate zijn betrokken partijen juridisch en bestuurlijk verplicht er uitvoering aan te geven? Hoe wordt er concreet gestuurd op de ambities uit de NOVI via uitwerking in verschillende programma’s met verschillende partners? Wie heeft beslis en doorzettingskracht bij de programma’s? Hoe zit dat als er ook maatschappelijke partners of andere overheden bij betrokken zijn? Hoe wordt voorkomen dat alle moeilijke keuzes maar steeds door worden geschoven?

Antwoord:

De NOVI en de hierin genoemde programma’s, zijn bindend voor het Rijk. Dit geldt zowel voor de programma’s volgens de aanstaande Omgevingswet en voor andere programma’s. Programma’s onder de Omgevingswet onderscheiden zich met name doordat zij aan een aantal vereisten uit de Omgevingswet moeten voldoen, bijvoorbeeld ten aanzien van participatie en publicatie. De NOVI wordt middels samenwerkingsafspraken en gezamenlijke programma’s uitgewerkt samen met andere overheden en andere partijen. In de uitvoeringsagenda bij de NOVI (Kamerstukken vergaderjaar 2019/2020, 34 682 nr. 53) staat beschreven hoe we samen met de andere overheden en andere partijen uitvoering geven aan de NOVI. Zo maken we bijvoorbeeld samen met medeoverheden omgevingsagenda’s, waarin we visies afstemmen en tot gezamenlijke uitwerking komen.

In de uitvoeringsagenda staat per programma beschreven wie eerstverantwoordelijk is en of en hoe de medeoverheden en andere partijen betrokken zijn (bijlage I). Dit is bijna in alle programma’s aan de orde. En in bijlage twee staat beschreven welke bestaande en welke nieuwe bestuurlijke afspraken, wet- en regelgeving, financiën en kennisprogramma’s invulling geven aan de verschillende beleidskeuzes.

Naast de bestaande en nieuwe (te maken) afspraken, hoop ik binnenkort samenwerkingsafspraken te maken met de medeoverheden. In de samenwerkingsafspraken onderschrijven medeoverheden de integrale aanpak, de doelen, ambities, opgaven, de nationale belangen, prioriteiten, afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes van de NOVI. Het Rijk committeert zich aan werken als één overheid. Daarnaast wordt aangegeven in welke processen de verschillende overheden samen aan de uitvoering van de NOVI werken.

De NOVI schetst een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Het kabinet kiest voor het realiseren van een klimaatbestendige inrichting van Nederland, voor transitie van de energievoorziening met oog voor omgevingskwaliteit, voor een transitie naar een duurzame samenleving, voor de ontwikkeling van het stedelijk netwerk Nederland en concentratie van stedelijke ontwikkelingen en een betere balans tussen gebruiksfuncties en de bodem- en watersystemen, natuur en landschap. De NOVI geeft voor deze opgaven richting, helpt dilemma’s af te wegen en in samenhang keuzes te maken. De monitor NOVI brengt eens in de twee jaar in beeld welke ontwikkelingen in de leefomgeving zich voordoen, gekoppeld aan de doelen van de NOVI. De scores op de indicatoren in de NOVI laten zien waar extra beleidsinzet nodig is om de doelen van de NOVI te halen. Daarnaast zal eens in de 4 jaar het NOVI-beleid geëvalueerd worden. Mocht er naar aanleiding van de resultaten van de monitor of de evaluatie reden tot aanscherping of aanpassing van beleid zijn, dan wordt dit bij de voortgangsbrief NOVI meegenomen. Voortgangsbrief, monitor en evaluatie zullen aan de Kamer worden toegezonden.

292

Vraag: Wat is de rol van de NOVI en de daarbij horende uitvoeringsagenda bij de begroting BZK?

Antwoord:

De NOVI geeft een toekomstperspectief en een kader voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. Binnen de context van dit brede kader passen vele activiteiten en instrumenten van BZK en andere departementen.

Voor de uitvoering van de NOVI is gekozen voor de inzet van algemene Rijksregels, bestaande financiële middelen en het maken van bestuurlijke afspraken over de uitvoering met medeoverheden en maatschappelijke partijen. Er is dus geen sprake van extra financiële middelen.

Voor verschillende nationale belangen en programma’s kan binnen eigen dynamiek extra middelen worden ingezet. Voor het op gang brengen en houden van de woningbouw bijvoorbeeld heeft het kabinet, in aanvulling op de € 1 mld. die vorig jaar beschikbaar is gesteld voor de woningbouwimpuls, voor de korte termijn een aanvullend pakket aan maatregelen opgesteld. Waaronder het naar voren halen van en extra middelen voor de woningbouwimpuls om de planontwikkeling op grote locaties voor woningbouw te versnellen. Dit past binnen het brede kader van de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.

Bij de Omgevingsagenda’s, gebiedsagenda grote wateren, verstedelijkingstrategieën en de NOVI-gebieden zetten het Rijk, betrokken overheden en marktpartijen hun bevoegdheden, instrumenten, middelen en kennis en expertise zo in dat deze bijdragen aan de realisatie van de gedeelde opgaven. Onderdeel daarvan kan zijn het onderzoeken van de mogelijkheden van bundeling van budgetten en, waar gewenst, hierover afspraken te maken in vervolgstappen. Op deze manier worden de financieringsstromen op elkaar afgestemd en doelmatig ingezet. Met betrekking tot de NOVI-gebieden geldt overigens dat de voorlopige NOVI-gebieden nog werken aan een plan van aanpak en dat op basis daarvan selectie van NOVI-gebieden wordt gemaakt.

293

Vraag: Wat houdt het Programma Ruimtelijk Ontwerp in?

Antwoord:

Programma Ruimtelijk Ontwerp is de voorlopige titel van de opvolger van de Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp 2017–2020. BZK en OCW zullen ook voor de volgende vier jaar een programma opstellen om de inzet van ontwerp voor urgente maatschappelijke opgaven te bevorderen en te coördineren. Het nieuwe programma zal ondersteunend zijn aan de opgaven in de NOVI.

Het programma voor 2021–2024 zal onder andere bestaan uit een stimuleringsprogramma voor lokale en regionale initiatieven, een ontwerpagenda/-dialoog en het College van Rijksadviseurs in een nieuwe samenstelling.

294

Vraag: Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de vorderingen van het Programma Ruimtelijk Ontwerp?

Antwoord:

Het programma voor de periode 2021–2024 wordt begin december naar de Kamer gestuurd. Jaarlijks stellen we een geactualiseerde ontwerpagenda op die, samen met een korte voortgangsrapportage over de volle breedte van de Actieagenda, inzicht geeft in de vorderingen. De eerste ontwerpagenda en voortgangsrapportage wordt september 2021 naar de Kamer gestuurd.

295

Vraag: Wat houdt punt 16 van het overzicht van belangrijkste mutaties, over de gebiedsontwikkeling van woningbouwlocaties, precies in? Waar wordt de € 5 miljoen ontwikkelbudget aan besteed? En wat wordt bedoeld met «de uitwerking van gebiedsontwikkelingen»?

Antwoord:

Het doel van dit budget is om te komen tot een versnelling in de ontwikkeling van de woningbouw op de 14 geselecteerde gebieden voor grootschalige woningbouw uit de NOVI. Het budget wordt ingezet om versnelling in de planuitwerking voor deze gebieden te realiseren.

296

Vraag: Kan de totale Rijksuitgave aan ICT beheer en onderhoud in een tabel uitgesplitst worden?

Antwoord:

Op dit moment is dat nog niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken zijn een aantal acties en maatregelen in gang gezet.

Rijksbreed zijn inmiddels afspraken gemaakt om processen en definities op elkaar af te stemmen. Dit jaar wordt in samenwerking met het BIT, een voor alle ministeries hanteerbare definitie voor het ICT-portfolio geformuleerd. In 2021 wordt een start gemaakt met het rapporteren van de kosten voor beheer en onderhoud van ICT op het Rijks ICT-dashboard, zodat we in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over 2021 kunnen rapporteren.

297

Vraag: Kunt u een uiteenzetting geven van de ontwikkeling van de woonquotes over de afgelopen 10 jaar?

Antwoord:

In onderstaande tabel zijn de ontwikkeling van de woonquotes over de afgelopen 10 jaar weergegeven. In 2009 was de woonquote voor huur 31,5%. In de jaren daarna is de woonquote voor huur toegenomen tot 34,7% in 2018. Sinds 2015 is de huurquote echter afgenomen (zie vraag 96). De woonquote voor mensen met een koopwoning is afgenomen van 29,3% in 2009 naar 28% in 2018.

Woonquote

Huur

Koop

2009

31,5%

29,3%

2012

33,1%

31,6%

2015

35,4%

28,4%

2018

34,7%

28,0%

298

Vraag: Kunt u aangeven welke kosten uw ministerie heeft gemaakt ten behoeve van het Koninklijk Huis in 2020 en welke uitgaven worden voor 2021 voorzien?

Antwoord:

In de BZK-begroting 2020 is voor € 15,9 mln. aan kosten opgenomen, bestaande uit rente en afschrijvingen € 7,9 mln., onderhoud € 6,4 mln. en kleine investeringen € 1,6 mln. De begroting voor 2021 kent met een totaalvolume van € 16,0 mln. een vergelijkbaar kostenniveau.

299

Vraag: Hoeveel panden kregen een versterkingsadvies in 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en in 2020?

Antwoord:

In de jaren 2013 tot en met 2020 kreeg het volgende aantal adressen een versterkingsadvies:

t/m 2018 (NAM/CVW)

6.739

2019 (Transitiejaar)

932

2020 (NCG)

2.5761

Totaal

10.247

X Noot
1

De cijfers representeren het aantal adressen op peildatum 31 augustus 2020.

300

Vraag: Hoeveel van die panden hebben nu geen (licht) verhoogd risico volgens het HRA-model?

Antwoord:

De NCG stelt de risicoprofielen vast op basis van de nieuwste inzichten uit de HRA en de verrijking op basis van de criteria van het SodM. Dit risicoprofiel is een belangrijk uitgangspunt in de prioritering van de opnames en beoordelingen. Uit de meest recente HRA-run blijkt dat er in het aardbevingsgebied geen gebouwen meer zijn met een verhoogd risicoprofiel (P50). Rekening houdend met de door het SodM geadviseerde onzekerheidsmarge (de P90) zijn er 80 tot 160 gebouwen met alleen een licht verhoogd risicoprofiel. Dit betreffen uitsluitend schuren bij boerderijen. Dit aantal zal naar verwachting met de verdere afbouw van de winning verder afnemen. Zie hierover ook de Kamerbrief van de Minister van EZK over de resultaten risicoanalyse 2020–2021 d.d. 31 maart 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 740).

Desalniettemin is de bestuurlijke afspraak uit 2018 dat een eerder vastgesteld risicoprofiel niet naar beneden wordt bijgesteld. Dit betekent dat eventuele lagere inschatting van het risico in een latere HRA-run niet leidt tot een aanpassing van het vastgestelde risicoprofiel van een adres. Het daadwerkelijke aantal adressen dat als P50 als P90 gelabeld is daardoor hoger.

301

Vraag: Binnen welke kaders functioneert de NCG? Waar zijn deze kaders te vinden voor gedupeerden?

Antwoord:

De NCG functioneert op basis van bestuurlijke afspraken. Daarnaast werkt de NCG binnen geldende wet- en regelgeving en handelt de NCG binnen de «Kaders Uitvoeren Versterken». Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. De kaders zijn te vinden op de website van de NCG, in een brief van de NCG aan de Maatschappelijke en Bestuurlijke Stuurgroep d.d. 7 december 2017 (zie https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/downloads/publicaties/2017/12/22/meerjarenprogramma-brief). Daarnaast kennen de projecten Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Deze kaders zijn eveneens te vinden op de website van de NCG.

302

Vraag: Wat houdt onbeperkt mandaat voor de NCG precies in?

Antwoord:

De algemeen directeur Dienst Nationaal Coördinator Groningen heeft het mandaat om te doen wat nodig is voor de veiligheid. Het mandaat omvat tevens het nemen van beslissingen die de versterkingsoperatie bevorderen of die vanwege overwegingen van redelijke en billijke aard nodig zijn. Hiervoor geldt geen financieel maximum.

303

Vraag: Gaan de cijfers op het Dashboard van de NCG over adressen of panden? Wordt een gesloopt pand als «versterkt» meegeteld?

Antwoord:

De cijfers in het dasboard gaan over adressen. Adressen die al gesloopt zijn maar nog niet nieuwgebouwd zitten nog in de realisatiefase en worden onder die categorie meegenomen in het dashboard. Deze adressen worden dus niet als versterkt meegeteld. In het dashboard wordt gesproken over het aantal adressen dat is «afgerond». Dit betreft de adressen die zijn versterkt of zijn gesloopt en vervolgens nieuwgebouwd.

304

Vraag: Wanneer gaan de verschillen in de overzichten van cijfers van NCG, Mijnraad en alle gemeenten op elkaar afgestemd worden? Evenals de verschillen in cijfers die zijn ontstaan door veranderen van definities?

Antwoord:

De afgelopen periode is hard gewerkt aan de doorontwikkeling van het dashboard van de NCG en eenduidigheid in de definities. De cijfers en definities zoals weergegeven in het dashboard van de NCG (www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/dashboard) worden gehanteerd bij de uitvoering van de versterkingsoperatie en zijn per gemeente doorvertaald en inzichtelijk gemaakt.

305

Vraag: Wanneer worden doorlooptijden per processtap in tijd uitgezet op het Dashboard?

Antwoord:

Een aantal zaken is van invloed op de doorlooptijd van een processtap. Ten eerste bestaan verschillende mogelijke vormen van versterking, die allen een verschillend versterkingsproces kennen. Ten tweede is tussen verschillende adressen een groot verschil in de te nemen versterkingsmaatregelen. Het geven van een gemiddelde doorlooptijd zal daardoor niet in alle gevallen een realistisch beeld per individueel adres geven.

Op dit moment wordt niet voorzien in het uitzetten van de doorlooptijden per processtap in het dashboard. Dit staat ook niet op de planning. Momenteel wordt door de NCG in samenwerking met de gemeenten gewerkt aan een meerjarig versterkingsplan. Het meerjarig versterkingsplan vormt de gezamenlijke visie van gemeenten en de NCG op het verloop van de versterkingsopgave. Hierbij zijn de gemeentelijke plannen leidend.

306

Vraag: Kan aan het Dashboard een kwalitatieve rapportage worden toegevoegd waarin antwoorden staan op vragen als: hoe ingrijpend zijn de versterkingsmaatregelen? Hoeveel bewoners moeten hun huis verlaten? Voor hoe lang? Wat zijn de gevolgen voor straten, buurten en dorpen? Hoe zijn de processen verlopen? Waar zaten welke dilemma’s en hoe is daar mee omgegaan?

Antwoord:

Het doel van het dashboard is om maandelijks in één oogopslag inzicht te geven in de voortgang van de versterkingsoperatie. De toevoeging van een dergelijke kwalitatieve rapportage zal worden betrokken bij het volgend jaarverslag van de NCG. In het jaarverslag van 2019 wordt reeds ingegaan op een deel van deze onderwerpen.

307

Vraag: Wat merken de duizenden gedupeerden met gezondheidsproblemen precies van het NPG? Welk perspectief krijgen zij door dit programma?

Antwoord:

Aardbevingsgemeenten en GGD Groningen hebben € 5,4 mln. ontvangen voor sociaal-emotionele ondersteuning in Groningen. De kosten hiervan zijn 50/50 verdeeld tussen het NPG en het Rijk. De 7 aardbevingsgemeenten besteden hun deel aan directe ondersteuning van inwoners door de inzet van een scala aan ondersteuningsmogelijkheden, zoals: aardbevingscoach, welzijn op recept, zorg nabij en projecten gericht op kinderen. In de decentralisatie-uitkering is er voor gekozen om maatwerk per gemeente mogelijk te maken. Met deze inzet wordt bewoners weer perspectief op de toekomst geboden. Daarnaast heeft de Minister van EZK eerder € 300.000 ter beschikking gesteld aan geestelijke verzorging en heeft de Minister van VWS afgelopen jaar nog eens € 250.000 gelabeld met hetzelfde doel. Op deze manier wordt ook geïnvesteerd in geestelijke verzorging en zingevingsvraagstukken waar bewoners in het aardbevingsgebied mee worstelen. Daarnaast blijft de RUG onderzoek doen naar de sociaal en emotionele gezondheid van de Groningers.

308

Vraag: Wie heeft de AcVG opgericht? Wie heeft de leden aangesteld? Welke invloed hebben gedupeerden hier kunnen uitoefenen dat mogelijk zou kunnen leiden tot herstel van vertrouwen?

Antwoord:

Het AcVG is opgericht bij koninklijk besluit van 17 december 2019, op voordracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het ontwerpbesluit heeft conform de Kaderwet adviescolleges vier weken bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen. De leden zijn ook op 17 december 2019 bij koninklijk besluit op voordracht van beide Ministers benoemd.

De leden zijn geselecteerd om hun deskundigheid op de relevante terreinen.

Het onafhankelijke ACVG adviseert, gevraagd en ongevraagd, de Ministers van EZK en BZK over:

  • De wijze waarop een risicoprofiel voor een gebouw en de actualisatie daarvan wordt vastgesteld;

  • De wijze waarop vastgesteld of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm;

  • De wijze waarop wordt vastgesteld welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.

Het adviescollege raadpleegt bij de voorbereiding van zijn adviezen de colleges van burgemeesters en wethouders van de betrokken gemeenten en de inspecteur-generaal der mijnen over de uitvoerbaarheid van de adviezen en de doeltreffendheid van de adviezen in de praktijk.

Het is de overtuiging van het kabinet dat vertrouwen in het beleid van de overheid ten aanzien van de veiligheid het beste is gediend door dit te baseren op het advies van onafhankelijke deskundigen.

309

Vraag: Wanneer zijn alle 1110 te versterken woningen die aangepakt worden volgens de praktijkaanpak en bouwimpuls, versterkt? Wat is de tijdlijn?

Antwoord:

De versterking van de adressen heeft afhankelijk van de aard en de zwaarte van de versterking een verschillende tijdlijn. Dit jaar wordt met de uitvoering van de eerste adressen gestart, de start van de uitvoering van de versterking van de rest is gepland in 2021. De verwachting is dat bouwkundige versterking gemiddeld een jaar looptijd heeft. Sloop nieuwbouw heeft naar verwachting een doorlooptijd van gemiddeld drie jaar.

310

Vraag: Welk deel van NPG-gelden is bestemd voor het herstel van de gezondheid van duizenden gedupeerden? Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?

Antwoord:

Aardbevingsgemeenten en GGD Groningen hebben € 5,4 mln. ontvangen voor sociaal-emotionele ondersteuning in Groningen. De kosten hiervan zijn 50/50 verdeeld tussen het NPG en het Rijk. De 7 aardbevingsgemeenten besteden hun deel aan directe ondersteuning van inwoners door de inzet van een scala aan ondersteuningsmogelijkheden, zoals: aardbevingscoach, welzijn op recept, zorg nabij en projecten gericht op kinderen. In de decentralisatie-uitkering is er voor gekozen om maatwerk per gemeente mogelijk te maken. Met deze inzet wordt bewoners weer perspectief op de toekomst geboden. Daarnaast heeft de Minister van EZK eerder € 300.000 ter beschikking gesteld aan geestelijke verzorging en heeft de Minister van VWS afgelopen jaar nog eens € 250.000 gelabeld met hetzelfde doel. Op deze manier wordt ook geïnvesteerd in geestelijke verzorging en zingevingsvraagstukken waar bewoners in het aardbevingsgebied mee worstelen. Daarnaast blijft de RUG onderzoek doen naar de sociaal en emotionele gezondheid van de Groningers.

311

Vraag: Welk deel van NPG-gelden is bestemd voor het herstel van vertrouwen van gedupeerde Groningers? Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?

Antwoord:

Het NPG is een samenwerkingsprogramma tussen regio en Rijk waarbij de overheden zich inzetten om gezamenlijk het vertrouwen van de Groningers terug te winnen. Dat kan alleen als de projecten samen met de Groningers worden ontwikkeld. Daarom staat in het programmakader van het NPG participatie van Groningers als harde randvoorwaarde opgenomen voor alle projecten. Een voorbeeld waarbij de participatie van bewoners ten volste wordt benut is «Toukomst» (zie ook www.toukomst.nl).

312

Vraag: Welk deel van de NPG-gelden is bestemd voor het herstel van ontwrichte gemeenschappen? Binnen welke projecten wordt hier specifiek aan gewerkt?

Antwoord:

Zoals eerder aangegeven wordt vanuit het NPG geïnvesteerd in de gezondheid van de Groningers. Maatschappelijke ontwrichting heeft echter niet alleen invloed op de persoonlijke gezondheidssituatie; ook dorpen en steden worden ontwricht door de aardbevingsproblematiek. Daarom worden vanuit het NPG dorpenprogramma’s ingericht waarin gemeenten, samen met bewoners en andere partijen kijken naar mogelijkheden om hun dorp mooier te maken zoals in Woltersum en Ten Post.

313

Vraag: Hoeveel geld is er in 2014, 2015, 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 uit de aanvullende post van het Ministerie van Financiën bestemd voor Groningen? Waar is dat aan uitgegeven?

Antwoord:

Er hebben vanaf 2018 uitgaven plaats gevonden vanaf de aanvullende post van het Ministerie van Financiën bestemd voor Groningen. Deze middelen zijn bij verschillende suppletoire begrotingen toegevoegd aan de begrotingen van EZK en BZK. In de tabel hieronder zijn deze weergeven.

* bedragen in miljoenen
 

Dep.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

NCG organisatiekosten

BZK

 

10,0

       

Jaarlijkse compensatie voor Provincie/gemeenten (lopende afspraak)

BZK

6,0

6,0

10,0

10,0

10,0

 

TCMG/IMG (vacatiegelden en secretariaat)

EZK

1,6

1,5

2,0

     

ACVG (organisatie en programmabudget)

EZK

 

4,0

3,3

     

Apparaatsbudget projectdirectie Groningen EZK

EZK

1,7

2,5

2,5

1,7

1,7

 

Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Groningen EZK

EZK

 

4,0

2,5

1,7

1,7

 

Apparaatsbudget projectdirectie Groningen BZK

BZK

   

2,9

2,9

2,9

 

Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Groningen BZK

BZK

   

2,0

     

Werk- en onderzoekbudget projectdirectie Gastransitie Groningen EZK

EZK

           

Extra capaciteit voor de SodM

EZK

   

0,6

0,7

0,7

0,7

Woonbedrijf (aankoopbudget en jaarlijkse kosten)

BZK

 

10,0

       

Inpassingskosten pilot

BZK

   

10,0

     

Batch 1588 aandeel Rijk

BZK

 

42,0

10,0

     

Vliesgevel woningen Appingedam

BZK

   

5,7

     

Gemetselde woningen Appingedam

BZK

   

2,0

     

Scholenprogramma

BZK

   

20,0

     

BTW-Compensatie NAM voor schade

EZK

 

3,3

8,0

     

Vergeten hoek Appingedam en zandplaten Zuid Delfzijl

BZK

     

6,4

6,4

6,3

314

Vraag: Waarop zijn de bedragen in de meerjarenbegroting gebaseerd als het gaat om de verplichtingen? Idem voor de uitgaven?

Antwoord:

De bedragen zijn gebaseerd op:

  • De middelen die van EZK zijn overgekomen voor versterking. Deze maakten deel uit van de originele in 2017 voor de NCG gevormde financiële enveloppe.

  • De middelen die zijn toegevoegd vanuit de aanvullende post van het Ministerie van Financiën.

  • De bijdrage van NAM aan het Nationaal Programma Groningen.

Van de nu opgenomen middelen is de besteding voor het merendeel vastgelegd in bestuurlijke afspraken zoals de waardevermeerderingsregeling, de opkoopregeling en de compensatie aan provincie en gemeenten voor aardbevingsactiviteiten. De nog niet vastgelegde ruimte wordt gevormd door het werk- en onderzoeksbudget met inachtneming van de verplichtingen die op het moment van begrotingsopstelling waren verwerkt.

315

Vraag: Waarom zijn de bedragen in 2021 en verder zoveel lager dan in 2020? Wat zegt dit over de versterkingsoperatie? Waar worden de ontvangsten in dat geval aan besteed?

Antwoord:

De bedragen zijn lager omdat in de begroting 2021 alleen de middelen die zijn overgekomen van EZK en de middelen van de aanvullende post overgemaakt door het Ministerie van Financiën zijn opgenomen.

Alle kosten die nodig zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen worden in rekening gebracht bij NAM. De bedragen hiervoor – zowel aan de uitgavekant als de ontvangstenkant – zijn nu nog niet opgenomen in de begroting, maar worden – voor zover het 2020 betreft – bij de tweede suppletoire begroting 2020 opgenomen. De ramingen voor latere jaren worden in daaropvolgende begrotingsmomenten opgenomen. Dit heeft echter geen effect op de uitvoering van de versterkingsoperatie.

De ontvangsten die nu zichtbaar zijn in de begroting betreffen de bijdrage van NAM aan het Nationaal Programma Groningen.

316

Vraag: Waarom worden op de post «ontvangsten» alleen de kosten van de NAM voor het NPG genoemd?

Antwoord:

Voor de versterkingskosten die worden doorbelast en tot een additionele ontvangstenreeks leidt, was het op het op het moment van opstellen van de begroting nog niet mogelijk om een goede onderbouwing te maken.

Daarom is er voor gekozen om in het najaar op basis van de dan bekende realisaties een raming op de nemen in de tweede suppletoire begroting voor wat betreft de kosten van de versterking die in 2020 in rekening worden gebracht bij NAM.

Deze kosten worden door middel van declaraties in rekening gebracht bij NAM en worden vanaf de tweede suppletoire begroting zichtbaar op de post «ontvangsten».

Het gevolg hiervan is dat nu alleen de bijdrage van NAM aan het NPG wordt genoemd.

317

Vraag: Hoe verlopen de andere ontvangsten van de NAM voor de versterking begrotingstechnisch?

Antwoord:

Alle ontvangsten van NAM voor de versterkingsoperatie, de bijdrage aan batch 1588 en het Nationaal Programma Groningen worden zichtbaar op de ontvangsten van artikel 10 Groningen versterken en perspectief. De ontvangsten van de NAM voor de apparaatskosten van de NCG zullen zichtbaar worden op artikel 11.

318

Vraag: Waarom zijn de ontvangsten (NAM ten behoeve van NPG) 2021 t/m 2025 volledig gelijk aan te uitgaven NPG?

Antwoord:

Deze reeks betreft de bijdrage van NAM aan het NPG, waarbij met de NAM indertijd afspraken zijn gemaakt over het betaalritme van de bijdrage over de jaren heen. Bij de suppletoire begrotingen zal bekeken worden hoe de uitvoering en realisatie van de projecten staan en of het nodig is met betrekking tot het uitgave budget mutaties voor te stellen.

319

Vraag: Is er al een knelpuntenbudget NCG opgenomen in de begroting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is dit terug te vinden?

Antwoord:

Op dit moment vindt overleg plaats tussen het kabinet en regionale bestuurders over de verdere uitvoering van de versterkingsoperatie. De financiering van maatwerk aanvullend op wat sec nodig is voor de veiligheid is onderwerp van gesprek evenals een knelpuntenbudget voor de NCG.

320

Vraag: Er vindt op dit moment nog overleg plaats met de regio, hoe en wanneer gaat dit verwerkt worden in de begroting?

Antwoord:

Het overleg met de regio wordt momenteel gevoerd. De uitkomst hiervan wordt in de volgende (suppletoire) begrotingen verwerkt.

321

Vraag: Wat wordt precies verstaan onder «versterkingsoperatie»? Hoeveel panden vallen daar onder? Hoeveel van die panden vallen in het «reguliere proces»? Hoeveel panden vallen er onder batches, pilots en andere groepen?

Antwoord:

De versterkingsoperatie is erop gericht om gebouwen in het aardbevingsgebied Groningen aan de veiligheidsnorm (Meijdamnorm) te laten voldoen. In het kader daarvan worden alle adressen uit de scope opgenomen en beoordeeld. Wanneer daaruit blijkt dat een adres niet aan de norm voldoet, wordt het versterkt. Dit kan worden gezien als het reguliere proces.

In totaal zitten er 26.272 adressen in de scope van de versterkingsoperatie. Voordat de operatie publiek werd is er gewerkt met batches. Bij elkaar bedragen de batches ca. 9000 adressen die deel uitmaken van de totale scope. 1787 panden vallen onder het zorgprogramma, 166 scholen vallen onder het scholenprogramma, 39 panden vallen onder het programma voor dorpshuizen en 276 adressen vallen onder de projecten Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief. Alle overige panden vallen onder het reguliere proces.

De cijfers van de voortgang van de versterkingsopgave die maandelijks worden geüpdatet zijn te vinden in het dashboard op de website van de NCG (https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/dashboard/voortgang-versterkingsproces).

322

Vraag: Waar bestaat het niet juridisch verplichte deel van opdrachten uit?

Antwoord:

Het betreft het deel van de middelen voor werk- en onderzoeksbudget van de NCG en de projectdirectie Groningen waarvan de bestedingen nog niet vastliggen in bestuurlijke afspraken of andere verplichtingen. (zie ook antwoord op vraag 314).

323

Vraag: Hoeveel huiseigenaren worden verwacht gebruik te maken van de 7,000 euro per woning voor verduurzaming?

Antwoord:

In totaal is er € 42,5 mln. beschikbaar. Met dit bedrag kunnen ongeveer 6.000 huishoudens de komende jaren gebruik maken van deze subsidie.

324

Vraag: Hoe wordt omgegaan als er meer huizen dan begroot mee willen doen met de 7.000 euro verduurzamingsregeling?

Antwoord:

Vooralsnog wordt eerst het beschikbare budget ingezet. De verduurzaming van huizen in de versterkingsoperatie biedt een mooie koppelkans en wordt daarom gestimuleerd door middel van deze subsidie. Momenteel is er nog voldoende budget aangezien tot nu toe ruim 200 eigenaren de subsidie hebben aangevraagd, waarvan er 126 zijn uitgekeerd (voor € 867.000) en 54 aanvragen zijn vastgesteld.

325

Vraag: Zijn er geen kosten bekend van versterkingsprojecten van eerdere jaren bekend op basis waarvan uitgaven begroot kunnen worden?

Antwoord:

De versterkingsprojecten uit de eerdere jaren zijn uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De kosten uit deze projecten zijn niet openbaar gemaakt.

326

Vraag: Wat zijn de gemiddelde kosten van de versterking van een pand voordat dit in publieke handen was?

Antwoord:

Deze versterkingen werden uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De gemiddelde kosten van de versterking van een pand zijn niet openbaar gemaakt.

327

Vraag: Wat zijn de gemiddelde kosten van een te slopen en opnieuw te bouwen pand voordat dit in publieke handen was?

Antwoord:

Deze versterkingen werden uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De gemiddelde kosten van sloop/nieuwbouw van een pand zijn niet openbaar gemaakt.

328

Vraag: Wat heeft de versterkingsoperatie in voorgaande jaren, voor zo’n 1.000 woningen, gekost in totaal?

Welk deel daarvan waren proceskosten? Welk deel waren de versterkingskosten?

Antwoord:

De versterkingsoperatie in de voorgaande jaren is uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM.

De laatste keer dat NAM hiervoor informatie publiek maakte was in de halfjaarrapportage van de NCG juli-december 2018. Hierin is aangeven dat op dat moment voor 920 mln. aan kosten waren gemaakt voor versterking. Daarbij is niet afzonderlijk inzichtelijk gemaakt welk deel hiervan is uitgeven aan proceskosten.

329

Vraag: Kan op basis van die gegevens geen begroting worden gemaakt? Kan het antwoord toegelicht worden?

Antwoord:

De versterkingsprojecten uit de eerdere jaren zijn uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. De kosten uit deze projecten zijn niet openbaar gemaakt.

De versterkingsopgave is per 1 januari 2020 publiek gemaakt. De kosten van de versterkingsprojecten die in uitvoering worden genomen zijn afhankelijk van diverse factoren. Het is daarom nog te vroeg om op basis van de eerste declaraties aan de NAM een beeld te krijgen van de totale uitgaven in 2020 en verder. Om die reden is er voor gekozen om nu geen bedragen op te nemen in de begroting.

Naar verwachting bestaat er in het najaar een beter zicht op het totaal van de uitgaven voor 2020. Bij de tweede suppletoire begroting 2020 wordt de post versterkingsoperatie bijgesteld op basis van het actuele verloop van de uitgaven en de inschatting van de nationaal coördinator Groningen (NCG). De uitgaven voor de versterkingsoperatie worden voorgeschoten door het Rijk en achteraf in rekening gebracht bij NAM. In 2020 gebeurt dat door middel van een declaratie, wanneer de wet Groningen in werking treedt zal dat plaatsvinden via een heffing.

In de begroting wordt dit zichtbaar op de regeling «Versterkingsoperatie» en op de ontvangsten, die van de NAM komen.

330

Vraag: Wie betaalt welk deel van de versterking van «Het Vergeten Hoekje» in Appingedam? Wie betaalt welk deel van de versterking van de Zandplatenbuurt in Delfzijl? Betalen gemeenten hieraan mee? Zo ja, waarom?

Antwoord:

De kosten voor de versterking die nodig zijn vanuit veiligheid worden bij het vergeten hoekje en Zandplatenbuurt Zuid voorgefinancierd door het Rijk en vervolgens bij NAM in rekening gebracht. De NAM betaalt daarmee de kosten voor de versterkingsmaatregelen die noodzakelijk zijn omwille van de veiligheid. De politiek-bestuurlijke wens was echter om een stap verder te gaan dan puur de veiligheid en over te gaan op sloop/nieuwbouw. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de prijslijst sloop/nieuwbouw van batch 1588. De meerkosten voor sloop/nieuwbouw t.o.v. versterkingsmaatregelen omwille van de veiligheid in de Zandplatenbuurt Zuid bedragen circa € 40 mln. en de meerkosten van het Hart van Opwierde bedragen circa € 20 mln. Deze meerkosten worden deels betaald door de betreffende corporaties, uit de subsidie verduurzaming bij versterken en voor Delfzijl ook uit de in 2019 toegekende subsidie voor aardgasvrije wijken. Aanvullend draagt het Rijk € 19,1 mln. bij. Omdat in de Zandplatenbuurt Zuid tevens sprake is van herstructurering van de wijk levert de gemeente Delfzijl ook een financiële bijdrage.

331

Vraag: Waarom is er voor gekozen om nu geen bedragen op te nemen in de begroting?

Antwoord:

Tijdens het opstellen van de begroting 2021 was het nog niet mogelijk om tot een goede onderbouwing van de versterkingskosten aan te leveren.

Daarom is er voor gekozen om in het najaar op basis van de dan bekende realisaties een raming op de nemen in de tweede suppletoire begroting 2020 voor wat betreft de kosten van de versterking die dit jaar in rekening worden gebracht bij NAM.

332

Vraag: Waarom is er pas dit najaar meer zicht op de totaal van de uitgaven 2020? Wat wordt precies bedoeld met najaar, wanneer kan er zicht op zijn?

Antwoord:

In het najaar zijn de cijfers over de drie en mogelijk vier kwartalen bekend. Die geven een beter inzicht in het verwachte bedrag dat bij NAM in rekening wordt gebracht voor de versterkingsoperatie in 2020.

In de tweede suppletoire begroting zal dan op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.

333

Vraag: Kan dan ook aangegeven worden wat wel en niet gedeclareerd kan worden bij de NAM? Kan hierover een lijst worden opgenomen in de suppletoire begroting? Hoe wordt dit weergegeven in de suppletoire begroting?

Antwoord:

De NAM betaalt alle kosten die noodzakelijk zijn om gebouwen te laten voldoen aan de veiligheidsnorm.

Op basis van dit uitgangspunt worden declaraties ingediend bij NAM. In de tweede suppletoire begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.

334

Vraag: Kan al wel een overzicht worden gegeven van de versterkingsoperaties in 2019 en welke kosten daarvan gedeclareerd zijn en betaald door de NAM? Waarom is er niet voor gekozen op basis van deze cijfers een bedrag op te nemen in de begroting?

Antwoord:

In 2019 werd de versterkingsoperatie uitgevoerd door het CVW in opdracht van NAM. Het CVW en de NAM hebben deze kosten niet openbaar gemaakt.

335

Vraag: Hoe worden de kosten voor uitvoeringsorganisaties (NCG, etc.) zichtbaar in artikel 11 centraal apparaat? Waarom is er niet voor gekozen deze op artikel 10 te verantwoorden? In hoeverre kunnen deze kosten gedeclareerd worden bij de NAM?

Antwoord:

Binnen de begrotingsstructuur van de begroting van BZK worden kosten met betrekking tot het apparaat geboekt op artikel 11. De NCG valt als uitvoeringsorganisatie direct binnen de begrotingsstructuur van BZK, waardoor deze kosten ook op artikel 11 dienen te worden weergegeven. De kosten van de uitvoeringsorganisatie zullen in totaliteit worden gedeclareerd bij de NAM.

De ontvangsten vanuit de NAM hiervoor zullen ook op artikel 11 worden weergegeven.

336

Vraag: Wat is de benodigde extra bijdrage van het Rijk voor het uitvoeren van sloop/nieuwbouw in de vergeten hoek van Appingedam en Zandplaten Zuid in Delfzijl voor de jaren 2021 tot en met 2023? Hoeveel middelen staan er nog op de aanvullende post?

Antwoord:

De meerkosten sloop/nieuw ten opzichte wat vanuit veiligheid nodig is voor versterken bedragen circa € 20 mln. voor het Hart van Opwierde en circa € 40 mln. voor de Zandplatenbuurt Zuid. Deze meerkosten worden betaald door de betreffende corporaties, uit de bestaande subsidie verduurzaming bij versterken en in Delfzijl ook uit de in 2019 door BZK toegekende subsidie aardgasvrije wijken en een gemeentelijke bijdrage. Aanvullend heeft het Rijk een extra bijdrage geleverd van 19,1 mln. Daarvoor is tweemaal € 6,4 mln. en eenmaal € 6,3 mln. toegevoegd aan de begroting van BZK uit de aanvullende post.

In totaal is er op de aanvullende post € 1,5 mld. opgenomen voor Schade en Versterken binnen het dossier Groningen in het Regeerakkoord (2018). Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 313 zijn de middelen voor de vergeten hoek in Opwierde en de Zandplaten Zuid in Delfzijl vanaf 2021 toegevoegd. In totaal is tot nu € 237,9 mln. van de aanvullende post toegekend aan specifieke doelen.

337

Vraag: Zijn de reeds gedane uitgaven tot nu toe in 2020 voor de versterkingsoperatie reeds opgenomen in de begroting? En zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De reeds gedane uitgaven voor de versterkingsoperatie voor zover ze in rekening worden gebracht bij NAM zijn nog niet opgenomen in de begroting. De reden is dat op moment van opstellen van de begroting de realisatie cijfers geen representatief beeld gaven.

In de tweede suppletoire begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.

338

Vraag: Welke orde van grootte voor de kosten van de versterkingsoperatie wordt verwacht?

Antwoord:

Bij de tweede suppletoire begroting 2020 zal een raming wordt gegeven van de kosten van de versterkingsoperatie op basis van de meest recente realisaties over 2020. Dit zal een beeld geven van de orde van grootte voor 2020. Deze zal in de daaropvolgende (suppletoire) begrotingen voor zover mogelijk worden verfijnd.

De kosten van de versterkingsoperatie zullen echter naar de toekomst toe gebaseerd zijn op aannames over het effect van de daling van de gaswinning en de in dat licht nog benodigde versterkingsmaatregelen en daarbij behorende kosten. Dat maakt dat er sprake zal zijn van een inschatting van de kosten die kan veranderen.

339

Vraag: Hoe komt het dat terwijl we inmiddels op 3/4 van 2020 zit, nog steeds geen duidelijkheid is over de kosten van de versterkingsoperatie?

Antwoord:

Voor de versterkingskosten die worden doorbelast aan NAM was het op het moment van opstellen van de begroting 2021 nog niet mogelijk een goede onderbouwing te maken.

In de tweede suppletoire begroting zal op basis daarvan een bedrag voor 2020 wordt opgenomen van de versterkingskosten die in rekening worden gebracht bij NAM.

340

Vraag: Uit welke middelen zullen de aanpassingen voor andere vergeten hoekjes buiten de twee in de begroting genoemde vergeten hoekjes in Appingedam en Delfzijl, zoals besproken in de debatten over Groningen, betaald worden?

Antwoord:

Op dit moment wordt het gesprek met de regio gevoerd over «de andere vergeten hoekjes». De vraag uit welke middelen aanpassingen worden betaald is hier onderdeel van. De uitkomst van het gesprek met de regio zal waarschijnlijk budgettair worden verwerkt in de eerste suppletoire begroting 2021.

341

Vraag: Waarom wordt de 17.7 miljoen additionele publieke middelen voor de versterking niet betaald door de NAM zoals een groot deel van de rest van de versterkingsmaatregelen?

Antwoord:

NAM betaalt alle kosten die noodzakelijk zijn om gebouwen aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. De € 17,7 mln. gaat om kosten de gemaakt worden om maatregelen te dekken die verder gaan dan nodig voor de veiligheid. Het gaat om de kosten om sloop/nieuwbouw te realiseren in Appingedam (vliesgevels en gemetselde woningen).

342

Vraag: Wat zijn de operationele kosten van het Woonbedrijf? En waarom worden die pas bij de tweede suppletoire begroting 2020 overgeheveld naar het juiste instrument? Welk instrument betreft dit? Hoe is dat geregeld in 2021 en verder?

Antwoord:

Er is in 2017 € 10 mln. beschikbaar gesteld voor de operationele kosten van het Woonbedrijf. Daarvan is nog € 8,7 mln. beschikbaar nadat de eerste kosten van het Woonbedrijf zijn betaald. Bij de overgaan van EZK naar BZK zijn deze per abuis op het verkeerde instrument terecht gekomen. Dit wordt bij tweede suppletoire begroting gecorrigeerd naar het instrument Woonbedrijf voor 2020. Bij eerste suppletoire begroting 2021 zal dit voor verdere jaren het geval zijn.

343

Vraag: De NAM en het Rijk stellen middelen beschikbaar voor het Woonbedrijf. Om welk bedrag gaat het hier? Hoe is de verdeling van de middelen tussen het Rijk en de NAM voor het Woonbedrijf?

Antwoord:

Het Rijk heeft in 2017 € 10 mln. beschikbaar gesteld voor de operationele kosten van het woonbedrijf. Hiervan is nog € 8,7 mln. beschikbaar. Het woonbedrijf voert de opkoopregeling uit. Hiervoor heeft De NAM heeft tot € 30 mln. beschikbaar gesteld. Daarnaast heeft het Rijk toegezegd € 20 mln. bij te dragen aan de opkoopregeling.

344

Vraag: Waarom zijn de kosten in het scholenprogramma gestegen?

Antwoord:

Ten opzichte van de originele begroting van het scholenprogramma zijn de afgelopen jaren de bouwkomsten flink gestegen door indexering en inflatie. Hierdoor ontstond een tekort dat moest worden gedekt. Hiervoor wordt € 20 mln. ingezet.

345

Vraag: Wat besteed Logius aan externe adviezen en consultants buiten de reguliere FTE?

Antwoord:

Logius besteedt in 2021 naar verwachting € 0,9 mln. aan externe adviezen en consultants. Dit gaat om externe audits, consultancy voor systeemwijzingen (bijvoorbeeld als gevolg van de Wet Digitale Overheid) en Management Advisering op diverse onderwerpen.

346

Vraag: Kunt u nader uiteenzetten hoe de duurzaamheidsambities van het Rijksvastgoedbedrijf eruit zien voor de komende jaren?

Antwoord:

De duurzaamheidsambities van het RVB voor de komende jaren worden geformuleerd in routekaarten. Hiermee wordt invulling gegeven aan het kabinetsbeleid op het gebied van duurzaamheid. De routekaart voor de rijkskantoren is vastgesteld op 6 juni 2019 en aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/19, 31 490, nr. 256).

347

Vraag: Kunt u aangeven hoe de gemiddelde wachttijd voordat een casus van de huurcommissie wordt behandeld zich de afgelopen 5 jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord:

Onderstaande tabel geeft voor de afgehandelde verzoeken van de afgelopen 5 jaar de gemiddelde tijd weer tussen de ontvangst van het verzoek en het afdoen van de zaak. In deze cijfers zijn voor 2020 geen verzoeken meegerekend die nog in behandeling zijn.

Jaar ontvangst verzoek

Duur tot afhandeling verzoek in afgeronde dagen

2016

144

2017

129

2018

193

2019

129

2020

46

348

Vraag: Kunt u aangeven hoe het aantal zaken voor de huurcommissie zich in de afgelopen 5 jaren heeft ontwikkeld?

Antwoord:

De instroom van het aantal zaken voor de Huurcommissie over de afgelopen 5 jaar was:

2016

2017

2018

2019

Prognose 2020

9.292

7.588

10.027

9.991

11.600

349

Vraag: Wat is de stand van zaken omtrent de saneringstrajecten bij Vestia, Stichting Humanitas Huisvesting en Woonstichting Geertruidenberg?

Antwoord:

Vestia:

Op 9 december 2019 ik u geïnformeerd over de stand van zaken rondom de lopende sanering van woningcorporatie Vestia (met kenmerk Vergaderjaar 2019–2020, 29 453, nr. 496). Daarin heb ik u geïnformeerd dat naar oordeel van de saneerder Vestia in de afgelopen jaren grote, betekenisvolle stappen heeft gezet in haar financieel herstel. Wel blijft Vestia een te grote leningenportefeuille behouden en is de realisatie van de strategie en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig. Hierdoor zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes in haar volkshuisvestelijke opgave en verduurzamings-opgave moeten maken.

Mede hierom wordt er gewerkt aan de volkshuisvestelijke opgave in de zogenaamde maatwerkgemeenten in de regio waar Vestia actief is, hierover heb ik u op 12 mei 2020 geïnformeerd (met kenmerk Vergaderjaar 2019–2020, 29 453, nr. 517). Daar kan ik nog aan toevoegen dat de eerste overdracht van bezit in de maatwerkgemeente aanstaande is. In Pijnacker-Nootdorp zal woningcorporatie Staedion het bezit van Vestia overnemen.

Woonstichting Geertruidenberg (WSG):

Op 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen bij WSG (met kenmerk Vergaderjaar 2017–2018, 29 453, nr. 478). Daarin heb ik u toegelicht dat er een oplossing is gezocht voor de problemen waarbij al het bezit over gaat naar acht overnemende woningcorporaties die al actief zijn in de regio. Om dit mogelijk te maken is er een gedeeltelijke saneringssubsidie toegekend. Per 1 januari 2019 is de afsplitsing en de overdracht van de woningen naar de overnemende corporaties gereed. Alle huurders van WSG hebben hiermee weer een woningcorporatie als verhuurder gekregen die zijn volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen. In 2020 is er gewerkt aan de verdere afwikkeling van de overgebleven taken van de resterende stichting. WSW monitort als gemandateerd saneerder de afronding van de afwikkeling van WSG.

Stichting Humanitas huisvesting (SHH):

SHH heeft geen saneringssteun ontvangen en is daarmee ook geen saneringscorporatie. Op 24 november 2017 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen bij SHH (met kenmerk Vergaderjaar 2017–2018, 29 453, nr. 46). Daarin heb ik u geïnformeerd over het feit dat WSW als gemandateerd saneerder een afwijzend saneringsbesluit heeft genomen, de reden hiervoor was dat de noodzaak van de saneringssubsidie voor de voortzetting van de DAEB-werkzaamheden van SHH niet is vast komen te staan. De voorliggende overdracht van woningen van SHH en Woonbron waarbij alle verhuureenheden over zouden gaan naar Woonbron kon ook gerealiseerd worden zonder saneringssubsidie. De totstandkoming van de overdracht was dus onder verantwoordelijkheid van de schuldeiser WSW als borgingsvoorziening. De overdracht van SHH-woningen aan Woonbron is uiteindelijk per 1 juli 2019 tot stand gekomen. De huurders van SHH hebben hiermee weer een verhuurder gekregen die hun volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen. De reststichting SHH is op dit moment bezig met de afwikkeling van het restant van de leningportefeuille.

350

Vraag: Wat is stand van zaken ten aanzien van de in de brief van 35 077, nr. 13 opgenomen toezeggingen ten aanzien van de tarieven van begraven in gemeenten? Op welke manier heeft de VNG de uitkomsten van het onderzoek onder de aandacht gebracht bij gemeenten? Hoe wordt concreet aandacht besteed aan de gevolgen van het tariefbeleid voor de keuze tussen begraven en cremeren? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de goede transparantie van de kosten en het model kostenonderbouwing lijkbezorgingsrechten?

Antwoord:

In mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 35 077, nr. 13) heb ik gereageerd op de bevindingen van het rapport van Necker van Naem over de verschillen tussen de hoogte van de gemeentelijke lijkbezorgingsrechten. In de brief heb ik het belang van de gemeentelijke autonomie en transparantie onderstreept. Regels over de transparantie zijn vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De commissie BBV zorgt voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV en werkt momenteel aan een nieuwe notitie Lokale Heffingen, ook over lijkbezorgingsrechten. Ter gelegenheid van de notitie van de commissie BBV is de VNG voornemens gemeenten te ondersteunen in het inzicht bieden in de transparantie en zal daarbij ook het rapport van Necker van Naem betrekken. BZK en VNG informeren binnenkort gemeenten over dit rapport.

351

Vraag: Welke concrete inspanningen pleegt het kabinet om ervoor te zorgen dat de Oude Zaal weer op de oorspronkelijke wijze wordt ingericht, in lijn met de motie-Bisschop (34 293, nr. 92)? Ziet het kabinet het niet mede als taak om de historische functies van de gebouwen aan het Binnenhof zoveel mogelijk in stand te houden met oog voor de rijke geschiedenis van de diverse panden?

Antwoord:

Zoals besproken in het VAO Renovatie Binnenhof van 21 november 2019 was de motie Bisschop betreffende de Oude Zaal een verzoek aan de gebruiker Tweede Kamer zelf. De Staatssecretaris heeft u in een reactie op een commissiebrief (Kamerstukken II 2019/20, 34 293, nr. 96) aangegeven dat hij in dit bijzondere geval zelf het initiatief heeft genomen tot het opstellen van een verzoek tot wijziging van het ontwerp. Dit doet hij uiteraard samen met de gebruiker. Uiteindelijk moet de herinrichting van de Oude Zaal onderdeel van een definitief ontwerp voor de renovatie gaan uitmaken. Er wordt een commissie met de gebruiker Tweede Kamer ingesteld in de fase van het definitief ontwerp voor de precieze inrichting van de commissiezalen en vergaderkamers. In dit proces past het betreffende verzoek tot wijziging.

Ten aanzien van de historische functies van de gebouwen aan het Binnenhof is één van de randvoorwaarden van het renovatieproject het ten minste in stand houden van de monumentale waarde.

352

Vraag: Hoeveel miljoen euro hebben toegelaten instellingen in het kader van ATAD moeten betalen het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2021?

Antwoord:

De effecten van ATAD op de afgedragen of af te dragen vennootschapsbelasting worden niet apart geregistreerd of berekend, en zijn dus niet bekend.

353

Vraag: Wat is de chronologische volgorde van de goedkeuringsprocedure voor niet-daeb bezit?

Antwoord:

De goedkeuringsprocedure onder de marktverkenning behelst enkele stappen, waarvan de openbare publicatie de belangrijkste is. De gemeente publiceert digitaal ten minste vier weken lang de gewenste investering en de voorwaarden waaronder deze moeten worden uitgevoerd. De gemeente gaat na of andere marktpartijen interesse hebben in het project. Vervolgens wordt het goedkeuringsverzoek ingediend met daarbij de algemene bekendmaking. De Aw besluit binnen acht weken op de aanvraag, waarbij zij overweegt of de niet-DAEB-investering ten dienste staat aan de DAEB en er voldoende middelen aanwezig zijn. De marktverkenning, en daarmee deze goedkeuringsprocedure, wordt voor drie jaar opgeschort.

354

Vraag: Voor aanvang van werkzaamheden vraagt een corporatie de Aw goedkeuring voor niet-DAEB. Wanneer vindt de marktverkenning of openbare publicatie plaats in het geval dat er geen buitenwerkingstelling is?

Antwoord:

De openbare publicatie vindt plaats zodra blijkt dat een woningcorporatie voornemens is om een niet-DAEB-activiteit op te pakken.

355

Vraag: Welke stukken moeten corporaties kunnen overleggen aan de Aw die aantonen dat de niet-daeb-werkzaamheden binnen de ontheffingstermijn van openbare publicatie vallen?

Antwoord:

De opschorting zal zo geregeld worden dat de marktverkenning voor een periode van drie jaar in feite niet zal gelden. Zolang een woningcorporatie binnen die drie jaar het voornemen heeft tot het starten van niet-daeb-werkzaamheden, hoeft zij dus niks aan te tonen. Aan het einde van de periode van drie jaar, zou discussie komen opkomen over wanneer de woningcorporatie precies een voornemen had voor het starten van niet-daeb-werkzaamheden. Het is in dat geval van belang dat dat voornemen objectief kenbaar is gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld als het voornemen is vastgelegd in de prestatieafspraken, prognose-informatie (dPi) of het jaarverslag van de woningcorporatie. Er zal in gesprek worden getreden met de sector, om te komen tot duidelijke en werkbare afspraken.

356

Vraag: Welke doelstellingen zijn er verbonden aan de € 50 miljoen voor het huisvesten van kwetsbare groepen?

Antwoord:

De € 50 mln. is bedoeld om huisvesting voor kwetsbare groepen versneld te realiseren. Goede huisvesting van deze groepen is door de coronacrisis nog belangrijker geworden om het risico op verspreiding van het virus te verkleinen.

357

Vraag: Wat is de volledige doelgroep voor de huisvesting van kwetsbare groepen?

Antwoord:

. De beschikbare middelen richten zich op de huisvesting van kwetsbare groepen. Deze doelgroep is niet uitputtend vastgelegd. De regeling is bedoeld voor de huisvesting van onder andere arbeidsmigranten, dak- en thuislozen, vergunninghouders en spoedzoekers.

358

Vraag: Op welke wijze wordt er rekening gehouden met de gevolgen van de coronacrisis met betrekking tot de benodigde middelen voor de huurtoeslag?

Antwoord:

De effecten van de coronacrisis op de uitgaven huurtoeslag zijn nog onzeker. Momenteel heeft de coronacrisis nog geen zichtbaar effect gehad op de verstrekte voorschotten over 2020. Dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Voor de raming van de huurtoeslag wordt gebruik gemaakt van ramingen van het CPB. Hier worden de effecten van de coronacrisis op onder andere de economie in verwerkt. Dit wordt dus ook meegenomen in de eerstvolgende raming van de huurtoeslag begin 2021.

359

Vraag: Kan er per uitgavenpost nader uiteengezet worden hoe de middelen van de eindejaarsmarge zijn ingezet?

Antwoord:

BZK had een eindejaarsmarge van circa € 42,1 mln. De eindejaarsmarge is ingezet voor diverse overlopende posten op het gebied van Agenda Stad, digitale overheid en werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid. Daarnaast zijn voor een aantal onderwerpen middelen die in 2019 niet tot besteding zijn gekomen doorgeschoven naar 2020, omdat de middelen dit jaar benodigd zijn. Het betreft middelen voor de bestrijding van jihadisme, de stimulering van wooncoöperaties, de woondeals Metropoolregio Amsterdam en regio Arnhem-Nijmegen, de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw, de investeringspost digitale overheid, de omgevingswet, het democratiefestival en de loonheffingsafdracht over uitzendregelingen. Ook is een deel van de eindejaarsmarge ingezet voor de uitvoering van het transitieprogramma SSC-ICT. Tot slot zijn de in 2019 niet-bestede urgendamiddelen meegenomen naar 2020.

De verdeling over de beleids- en niet-beleidsartikelen binnen de begroting van BZK is als volgt (bedragen x € 1.000):

Artikelnr.

Inzet eindejaarsmarge

1

1.600

2

3.000

3

5.300

4

4.443

5

0

6

10.500

7

1.200

9

0

10

0

11

2.500

12

13.551

13

0

Totaal

42.094

360

Vraag: Kunt u nader ingaan waarom er 50 miljoen van de woningbouwimpuls niet tot besteding is gekomen, en doorschuift naar 2021?

Antwoord:

Op basis van de adviezen van de toetsingscommissie zijn 25 aanvragen afgewezen. Daardoor is er minder toegekend dan er beschikbaar was. De € 290 mln. is exclusief btw en zal na afdracht van de btw dan ook nog toenemen. De middelen die niet uitgeput worden zullen aan latere tranches worden toegevoegd.

361

Vraag: Kunt u nader ingaan op de uitspraak dat het implementeren van de energie-index in woningen moeizamer gaan dan verwacht, en wat dit betekent voor de ambities om de gebouwde omgeving klimaatneutraal te maken in 2050?

Antwoord:

In een aantal gevallen bemoeilijkt COVID-19 de afronding van de woningrenovaties die gefinancierd worden uit de STEP-middelen. Er is vertraging in de levering van materialen uit China (onder meer zonnepanelen) en soms loopt de woningopname na renovatie vertraging op, uit voorzichtigheid bij de (oudere) bewoners. Dit heeft geen invloed op de langetermijnambities.

362

Vraag: Kunt u nader ingaan op de kosten die zijn gemaakt voor het huisvesten van de Hoge Colleges van Staat?

Antwoord:

Zoals in de begroting is aangegeven worden met de beschikbare middelen op de begroting van BZK, artikel 9 de rente en afschrijving, het onderhoud en kleine investeringen bekostigd ten behoeve van de huisvesting van de Hoge Colleges van Staat. Het onderhoud bestaat uit dagelijkse ofwel kleine onderhoudswerkzaamheden.

363

Vraag: Kunt u nader ingaan op wat de financiële consequenties zijn van de vertraging van de verhuizing voor het project renovatie Binnenhof?

Antwoord:

Zoals vermeld in de vierde voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2019/20, 34 293, nr. 94) bedragen de kosten van het jaar uitstel van zomer 2020 naar zomer 2021 circa € 25 mln. Deze kosten betreffen enerzijds kosten van de tijdelijke huisvestingen zoals algemene bouwplaatskosten en beveiliging. Daarnaast zijn er ook instandhoudingskosten op het Binnenhof. Deze kosten zijn grotendeels (voor € 20 mln.) opgevangen binnen het projectbudget door de Grafelijke Zalen niet te renoveren. De overige € 5 mln. zijn opgevangen door meevallers binnen de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

364

Vraag: Voor welke activiteiten worden de middelen ten behoeve van het Programma Aardgasvrije Wijken aangewend?

Antwoord:

Het kabinet heeft € 425 mln. uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda € 25 mln. bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en € 25 mln. voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij aan het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar het aardgasvrij maken, isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar het Kennis- en Leerprogramma, programmaondersteuning en uitvoeringskosten.

Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120 mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenveloppe. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 20 proeftuinen. Hiervoor hebben zich 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021.


X Noot
1

Een huurwoning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens is niet hetzelfde als een huurwoning in de sociale huursector. Een gereguleerd huurcontract blijft immers gereguleerd, ook als de huurprijs door huurverhogingen tot boven de liberalisatiegrens is gestegen.

X Noot
2

Onderzoek Kadaster en Universiteit van Amsterdam, Opkomst particuliere investeerders op de woningmarkt, mei 2019.

X Noot
3

Onderzoek Kadaster, «Moeilijke tijden voor koopstarters op de woningmarkt», mei 2020.

X Noot
4

Onderzoek AFM, «Korte termijn financiële weerbaarheid van huishoudens», juli 2020.

X Noot
5

Onderzoek Kadaster en Universiteit van Amsterdam, Opkomst particuliere investeerders op de woningmarkt, mei 2019.

X Noot
6

Bron: Planbureau van de Leefomgeving, Klimaat- en Energieverkenning 2019 (KEV2019)

X Noot
7

Bron CBS.

Naar boven