35 570 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 oktober 2020

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 30 september 2020 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 20 oktober 2020 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Kunt u in een tabel aangeven welk percentage van de begroting van 2021 wordt uitgegeven via maatschappelijke organisaties, welk percentage via bedrijven, welk percentage via multilaterale instellingen, en welk percentage via overheden in ontvangende landen? Kunnen deze percentages ook worden gegeven voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020?

Antwoord:

Voor de jaren 2017–2019 gelden de volgende percentages ten opzichte van het totale budget voor Official Development Assistance (ODA).

% ten opzichte van het totale ODA-budget

2017

2018

2019

Overheid in ontvangende landen

1,6

1,2

1,5

Maatschappelijke organisaties

17,8

18,1

17,7

Multilaterale organisaties

34,8

42,6

42,7

Bedrijven

5,1

5,7

5,8

Andere kanalen

40,7

32,4

32,3

Het totale ODA-budget bestaat, behalve uit de BHOS-begroting ook uit ODA-budget op de begrotingen van BZ, JenV, OCW, Financiën, IenW en LNV. Zie hiervoor ook de HGIS-nota 2021.

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. BHOS kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Achteraf is duidelijk via wel kanaal is gefinancierd. De totale uitgaven voor 2020 zijn nog niet bekend. Daarom bevatten de antwoorden op de vragen 1, 2, 3, en 14 informatie uit het verleden, waarbij 2019 de meest recente gegevens zijn.

Als we alleen de ODA-uitgaven op de BHOS-begroting in beschouwing nemen leidt dat tot de volgende percentages:

% ten opzichte van ODA op de BHOS begroting

2017

2018

2019

Overheid in ontvangende landen

2,6

2,0

2,3

Maatschappelijke organisaties

27,6

28,4

27,6

Multilaterale organisaties

45,5

45,3

45,3

Bedrijven

8,1

8,9

9,4

Andere kanalen

16,2

15,4

15,4

2

Welk deel (procentueel) van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) wordt besteed via het maatschappelijk middenveld?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 1.

3

Welk deel (procentueel) van de BuHa-OS begroting wordt besteed via multilaterale organisaties?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 1.

4

Kunt u schematisch weergeven op welke begrotingen en welke bijbehorende begrotingsmomenten de middelen in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» aan de begroting worden toegevoegd (en middels kasschuif in latere jaren worden bezuinigd)? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Over de inhoud van het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» bent u reeds per Kamerbrief (Kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV, 10 juli 2020, kst. 33 625 nr. 320) geïnformeerd.

De reguliere begrotingsmomenten zijn de miljoenennota (Prinsjesdag), de najaarsnota en de voorjaarsnota. De middelen van het steunpakket zijn bij miljoenennota aan de begrotingen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (EUR 139 miljoen), Buitenlandse Zaken (EUR 8 miljoen) en Defensie (EUR 3 miljoen) toegevoegd. In de begroting van BHOS voor 2021 is de besteding van het budget (conform de Kabinetsreactie) in een overzicht gedetailleerd weergegeven en ook op de thema artikelen voor 2020 zichtbaar. Bij najaarsnota wordt uw Kamer met de tweede suppletoire begroting 2020 nogmaals geïnformeerd over de verdeling van deze middelen.

Het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» is gedekt uit generale middelen en aan de BHOS begroting voor 2020 toegevoegd. Deze middelen worden in 2020 uitgegeven en niet geraakt door de kasschuiven van latere jaren.

5

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt in minst ontwikkelde landen besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?

Antwoord:

Ongeveer de helft van de uitgaven op de BHOS begroting zijn naar land gespecificeerd. De andere helft (wereldwijd) is niet naar land gespecificeerd en bestaat bijvoorbeeld uit ongeoormerkte bijdragen aan organisaties. Ook humanitaire uitgaven worden vooraf niet naar land gespecificeerd.

Van het deel dat naar land kan worden gespecificeerd, wordt een 63 procent in minst ontwikkelde landen besteed. Het is logisch dat een groot deel van de «wereldwijde» uitgaven ook in de minst ontwikkelde landen zal worden uitgegeven. Echter, omdat dit deel niet naar land is gespecificeerd kan niet worden aangegeven hoe groot dat deel precies is.

Hieronder een overzicht van de minst ontwikkelde landen die in 2021 meer dan EUR 1 miljoen ontvangen:

Het gaat om de volgende landen en regio’s (bedragen in EUR x1.000):

Afghanistan

41.426

Angola

2.130

Bangladesh

49.287

Benin

34.633

Bhutan

3.336

Burkina Faso

30.855

Burundi

36.226

Cambodja

4.941

Centraal-Afrikaanse Republiek

6.003

Democratische Republiek Congo

12.949

Eritrea

2.218

Ethiopië

126.538

Gambia

1.865

Guinee

4.176

Haïti

3.111

Jemen

24.929

Laos

2.574

Lesotho

1.521

Liberia

5.676

Madagaskar

3.057

Malawi

11.807

Mali

60.969

Mauritanië

4.169

Mozambique

55.767

Myanmar

12.889

Nepal

7.091

Niet gespecificeerd Wereldwijd

55.794

Niger

48.244

Oeganda

97.988

Regionaal Afrika

4.495

Regionaal Grote Meren

32.200

Rwanda

37.038

Senegal

14.415

Sierra Leone

3.754

Soedan

14.275

Somalië

26.307

Tanzania

43.383

Togo

2.797

Tsjaad

2.893

Zambia

14.942

Zuid-Soedan

41.959

6

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?

Antwoord:

Een belangrijk deel – circa de helft – van de bestedingen wordt ingezet voor programma’s en organisaties waarbij de geografische focus vanwege de aard van het werk niet (vooraf) is vastgesteld. (zie toelichting in bijlage 5 HGIS-nota). In de BHOS-nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1) is aangegeven dat het programmabudget in de focusregio’s in de loop van deze kabinetsperiode toeneemt met ten minste een derde. Dit doel zal (ruimschoots) worden gehaald. Van de wel naar land of regio te specificeren begrotingsmiddelen wordt in 2021 naar verwachting circa 46 procent buiten de focusregio’s besteed. Bijlage 5 van de HGIS-nota 2021 biedt daarvan het overzicht. Zie voor het verloop van de budgetten ook het antwoord op vraag 52.

Buiten de focusregio’s zijn gedelegeerde budgetten voorzien voor de posten in Afghanistan, Burundi, Benin, Mozambique en Bangladesh en (nog) in de afbouwlanden Indonesië, Ghana en Rwanda. Voor de volledige lijst zie het antwoord op vraag 48.

Het gaat hierbij om de directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven via intermediaire organisaties zoals internationale NGO’s en multilaterale organisaties.

7

Kan in een overzicht weer worden gegeven welk percentage van de bestede of te besteden middelen in landen van de OESO, aangrenzende landen van Europa en andere landen wordt besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?

Antwoord:

In dit antwoord wordt de categorie «aangrenzend aan Europa» verstaan als de Midden Oosten en Noord Afrika (MENA) regio.

Van het BHOS-budget wordt in 2021 0,06 procent in landen van de OESO besteed en ongeveer 8 procent in de regio Midden Oosten en Noord Afrika. Het resterende budget (92 procent) wordt in overige DAC landen uitgegeven of niet naar land gespecificeerd (wereldwijd).

In onderstaande tabel worden de verwachte ODA uitgaven en percentages in 2021 getoond.

   

2021

 
   

Euro (x1.000)

 

MENA landen

Algerije

5.549

0,19%

 

Egypte

38.172

1,30%

 

Irak

34.505

1,17%

 

Jemen

24.929

0,85%

 

Jordanië

40.093

1,36%

 

Libanon

34.415

1,17%

 

Libië

3.450

0,12%

 

Marokko

5.556

0,19%

 

Palestijnse Gebieden

30.977

1,05%

 

Tunesië

20.045

0,68%

 

Subtotaal

237.691

8,08%

OESO landen

Chili

145

0,00%

 

Mexico

672

0,02%

 

Turkije

870

0,03%

 

Subtotaal

1.687

0,06%

Overige landen

 

1.211.548

41,16%

Regionaal of wereldwijd

 

1.492.598

50,71%

Totaal generaal

 

2.943.525

100,00%

Het gaat hierbij om de directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven via intermediaire organisaties zoals bijvoorbeeld internationale NGO’s en multilaterale organisaties.

Voor een volledige lijst van landen en bedragen zie het antwoord op vraag 48.

8

Stelt deze begroting middelen beschikbaar voor de Product Development Partnerschips (PDPs)?

Antwoord:

Ja.

9

Wanneer is het onderzoek naar de PDPs afgerond?

Antwoord:

In verband met de afloop van het derde subsidiekader in 2020 is onderzocht hoe de PDP’s nauwer kunnen aansluiten bij de prioriteiten uit de BHOS nota, zoals ook aanbevolen door de midterm-evaluatie uitgevoerd in 2019. Dit is door COVID-19 evenwel vertraagd. Derhalve is besloten de bestaande PDPs met 1 jaar te verlengen.

10

Hoe worden succesvolle PDP programma's voortgezet en zijn er andere fondsen in deze begroting beschikbaar ter bevordering van de samenwerking tussen wetenschap, NGO’s en private sector?

Antwoord:

De bestaande PDP-partnerschappen worden met 1 jaar verlengd. In 2021 vindt nadere besluitvorming plaats over toekomstige ondersteuning van de PDP’s.

11

Wie doet het onderzoek naar de evaluatie van de PDPs?

Antwoord:

In 2019 heeft ACT for Performance een mdi-term evaluatie uitgevoerd in 2019 door. Op basis van deze evaluatie wordt binnen DGIS nu onderzocht hoe de PDP’s nauwer kunnen aansluiten bij de prioriteiten uit de BHOS nota.

12

Kunt u een overzicht geven van de middelen die besteed zijn aan het versterken van gezondheidssystemen, hetzij niet Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)?

Antwoord:

Tussen SRGR en HSS bestaat geen tegenstelling: de inzet op SRGR werkt toe naar versterking van gezondheidsstructuren en gezondheidssysteemversterking komt ten goede aan SRGR. Door deze verwevenheid is dit overzicht niet eenvoudig te geven. Via de SRGR-agenda investeert Nederland nadrukkelijk in de versterking van gezondheidssystemen. Dit doen we onder meer via onze bijdragen aan landenprogramma’s, de Global Financing Facility, de WHO en door het versterken van het maatschappelijk middenveld. In totaal draagt naar schatting 40% van de middelen ingezet voor gezondheid en SRGR direct bij aan gezondheidssysteemversterking. Nederland houdt middels een studie de inzet op gezondheidssysteemversterking in brede zin tegen het licht, waarbij ook wordt bekeken waar Nederland meerwaarde heeft (ook in vergelijking met bijvoorbeeld andere EU landen) om de veerkracht van deze systemen verder te versterken. Hierbij kan worden gedacht aan het vergroten van efficiëntie door innovatieve financiering, betere coördinatie op landenniveau en betere samenwerking met eindgebruikers van de diensten.

13

Hoeveel middelen worden er gereserveerd om het postennetwerk op economisch gebied te versterken?

Antwoord:

Uw Kamer is geïnformeerd over de uitbreiding en versterking van het postennet, inclusief in het economisch domein, in de Kamerbrieven 32 734, nr. 31 en 32 734, nr. 32. De hierin genoemde functies zijn inmiddels gecreëerd, inclusief voor de periode 2019–2021. Voorts is in het kader van de Brexit in de periode 2018–2.019 EUR 1 miljoen besteed aan tijdelijke functies bij de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA).

14

Kunt u in absolute en relatieve cijfers een overzicht geven van de (geplande) uitgaven in deze begrotingsstaat middels multilaterale instellingen en uitgaven via Nederlandse projecten/NGO's?

Antwoord:

Ten opzichte van het totale HGIS ODA-budget (inclusief toerekeningen) werd in 2019 een bedrag van EUR 2.023 miljoen (42,7 procent) uitgegeven via het multilaterale kanaal. Zie ook het antwoord op vraag 1. Een bedrag van EUR 840 miljoen (17,7 procent) werd uitgegeven via het NGO-kanaal. Daarvan werd naar schatting EUR 523 miljoen (11 procent) uitgegeven via het Nederlandse NGO kanaal.

Ten opzichte van de totale BHOS ODA-begroting werd in 2019 een bedrag van EUR 1.328 miljoen (45,3 procent) uitgegeven via het multilaterale kanaal. Zie ook antwoord vraag 1 en 3. Een bedrag van EUR 810 miljoen (27,6 procent) werd uitgegeven via het NGO-kanaal. Daarvan werd naar schatting EUR 518 miljoen (17,7 procent) uitgegeven via het Nederlandse NGO kanaal. Het overige deel wordt via andere kanalen uitgegeven.

15

Zijn er extra uitgaven gepland ter versterking van de handelsrelatie met Canada?

Antwoord:

Nee, er zijn geen additionele uitgaven gepland om de goede handelsrelatie met Canada te versterken.

16

Hoe zal het gat in de begroting van 2023, 2024 en 2025, dat gecreëerd is door de kasschuif, gedicht gaan worden? Welke effecten zal dit hebben voor de lopende programma’s?

Antwoord:

Een daling van het ODA-budget vanwege BNI-schommelingen wordt opgevangen op het verdeelartikel 5.4. Dat is ook de functie van het verdeelartikel. De huidige daling van het ODA-budget vanwege het gedaalde BNI is zeer fors en de buffer op het verdeelartikel was onvoldoende groot om de daling op te vangen. Met het oog op het stabiliseren van het ODA-budget en om zoveel mogelijk te voorkomen dat lopende programma’s zouden moeten worden vertraagd of daarop bezuinigd, heeft het Kabinet budget uit de periode 2023–2025 naar 2020–2022 verschoven. Vanwege deze verschuiving kunnen geplande programma’s zoveel mogelijk doorgaan. Voor de periode 2023–2025 is minder budget beschikbaar dan eerder voorzien. In die jaren kon het budget worden verminderd zonder direct programma’s te raken, omdat in die jaren minder budget juridisch is verplicht. Zie voor een cijfermatig overzicht vraag 158 en 256.

Bij een grotere economische groei dan nu is voorzien, zal wel de buffer op het verdeelartikel 5.4 groeien. Dat budget zal (tenzij nodig om BNI-dalingen of fluctuaties in toerekeningen op te vangen) uiteindelijk ten goede komen aan ODA-programma’s.

17

Welke extra inspanningen heeft Nederland gedaan zoals gevraagd in de in 2019 aangenomen resolutie van de Algemene Vergadering van de VN (A/RES/74/83) om meer inspanningen te plegen om de toegenomen noden van de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) te lenigen?

Antwoord:

Nederland onderschrijft de uitkomsten en aanbevelingen van het rapport van de SGVN in reactie op de telkens terugkerende financiële tekorten bij UNRWA. Mede op basis van deze aanbevelingen is Nederland overgegaan tot een meerjarige (en daarmee voorspelbare) core-financiering van UNRWA. Nederland pleit er in internationale fora voor dat andere donoren een gelijksoortige stap nemen. Nederland roept tevens, samen met Europese partners, de Arabische landen en andere regionale partners op om de financiële bijdrage aan UNRWA aanzienlijk te verhogen. Tot slot denkt Nederland binnen de EU actief mee over efficiëntere vormgeving van UNRWA’s dienstverlening.

18

Wat is het tekort van UNRWA op de reguliere programma’s en op de Emergency Appeals?

Antwoord:

Op het moment van schrijven bedraagt het tekort op UNRWA’s reguliere programmabudget voor 2.020 USD 200 miljoen, op een budget van USD 806 miljoen. Het Emergency Appeal voor de Palestijnse Gebieden kampt met een tekort van USD 74,5 miljoen, op een budget van USD 155 miljoen. Het Emergency Appeal voor Syrië kent een tekort van USD 180,4 miljoen, op een budget van USD 270 miljoen. Het COVID-19 Appeal voor de periode augustus- december 2020 kampt met een tekort van USD 89,9 miljoen, op een totaal van USD 94,6 miljoen.

19

Hoeveel zal Nederland in 2021 bijdragen aan de programma’s van UNRWA? Hoeveel heeft Nederland in 2018 en 2019 bijgedragen?

Antwoord:

De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de BHOS-begroting is opgenomen bedraagt EUR 13 miljoen. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook in 2021 voort te zetten. Indien er aanleiding is voor een aanvullende bijdrage aan UNRWA, zoals ook afgelopen jaren het geval was, dan zal het kabinet een afweging maken binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp.

Nederland heeft in 2018 en in 2019 naast de vaste bijdrage van EUR 13 miljoen een aanvullende bijdrage gedaan van EUR 6 miljoen.

20

Hoeveel door de EU en hoeveel door Nederland gefinancierde projecten in de bezette Palestijnse Gebieden zijn door Israël sinds 2015 verhinderd en/of ongedaan gemaakt?

Antwoord:

De Verenigde Naties (UNOCHA) meldt 548 gevallen van sloop of confiscatie bij projecten die door de EU en/of door lidstaten worden gefinancierd op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. In totaal zijn er 13 door Nederland gefinancierde projecten vernield of beschadigd.

21

Kunt u bevestigen dat het in Nederland gevestigde Booking.com nog altijd accommodaties in nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden aanbiedt?

Antwoord:

Uit informatie op de website van booking.com kan worden opgemaakt dat Booking.com accommodaties aanbiedt in Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever. Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen. Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. Het is op grond van regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over de bestemming van een reis. Het kabinet verwacht wel van bedrijven, waaronder Booking.com, dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door gepaste zorgvuldigheid toe te passen lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Zie ook de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 13 maart 2019, met kenmerk 2019D09071.

22

Kunt u aangeven hoeveel en welke bedrijven, naast de in de VN database genoemde vier Nederlandse bedrijven, zowel in Nederland als in de bezette Palestijnse Gebieden operationeel zijn?

Antwoord:

Het kabinet houdt geen lijst bij van bedrijven die zowel actief zijn in Nederland, als in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zoals bekend ontmoedigt1 de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied.

23

Welke Nederlandse bedrijven werken samen met Israël en/of met Israëlische bedrijven aan de F-35 of leveren onderdelen aan Israël voor de F-35?

Antwoord:

Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. De uitvoer van Nederlandse militaire goederen ten behoeve van het F-35 programma onder het F-35 programma wordt wel bijgehouden. De Regeling Algemene Vergunning NL009 ziet toe op deze uitvoer. In 2019 bedroeg de uitvoer van militaire goederen uit Nederland naar Israël onder deze algemene vergunning in totaal € 112.984.

24

Zijn er Nederlandse bedrijven die samenwerken met Israël op het terrein van drones of landingsgestellen van drones?

Antwoord:

Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. Nederland publiceert op rijksoverheid.nl alle vergunningen die worden afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen, waaronder (vergunningplichtige) drones en landingsgestellen daarvan. In het overzicht zijn ook alle vergunningen opgenomen die zijn afgegeven voor Israël. In 2019 en 2020 zijn geen vergunningen afgegeven voor drones of landingsgestellen daarvan.

25

Kan de regering bevestigen dat de negen grootste verzekeraars actief in Nederland voor bijna € 13 miljard hebben belegd in 20 van de grootste fabrikanten van producten die kobalt bevatten?

Antwoord:

Het kabinet beschikt niet over deze informatie en kan dit niet bevestigen.

26

Klopt het dat de winning van kobalt in zowel industriële als kleinschalige mijnen vaak gepaard gaat met grootschalige en systematische mensenrechtenschendingen en milieuschade? Kunt u dit in het bijzonder voor de Democratische Republiek Congo toelichten? Welke mensenrechtenschendingen vinden hier plaats?

Antwoord:

Onderzoeken tonen aan dat er inderdaad sprake is van mensenrechtenschendingen en milieuschade bij de winning van kobalt. Om zich te informeren over, en een inschatting te maken van, de ernst van de misstanden op dit vlak neemt het kabinet kennis van onderzoeken die daarover worden gepubliceerd. Voorbeelden hiervan zijn publicaties van organisaties zoals Fairphone en SOMO, onder andere over de Democratische Republiek Congo, die concluderen dat in kleinschalige mijnbouw regelmatig kinderarbeid wordt aangetroffen en een publicatie van SOMO dat grootschalige mijnbouw gepaard kan gaan met milieuschade. Een studie van de Katholieke Universiteit van Leuven en de Universiteit van Lubumbashi toont de schadelijke gevolgen van blootstelling aan giftige metalen aan.2

27

Klopt het dat verzekeraars, ook ten aanzien van hun beleggingen in bedrijven die kobalt verwerken in hun producten, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGPs) volledig dienen na te leven, ook via hun beleggingsrelaties met deze bedrijven? Heeft de regering zicht op hoe vaak deze richtlijnen geschonden worden?

Antwoord:

Verzekeraars behoren ten aanzien van al hun beleggingen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) na te leven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart horen te brengen, hun invloed behoren aan te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant behoren te zijn. In het IMVO-convenant voor de verzekeringssector zijn afspraken gemaakt met verzekeraars over het proces van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op het opstellen en implementeren van IMVO-beleid, het prioriteren van risico’s voor milieu, sociale omstandigheden en ondernemingsbestuur, evenals transparantie over gepaste zorgvuldigheid. De overheid is partij bij dit convenant, samen met de sector en het maatschappelijk middenveld. Als partij neemt de overheid deel aan de stuurgroep van het convenant waar de besluitvorming plaatsvindt en gestuurd wordt op het behalen van de doelstellingen. Ook neemt de overheid deel aan alle werkgroepen van het convenant. De convenantsafspraken worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Deze commissie houdt geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, zoals de beleggingen van verzekeraars in bedrijven die kobalt verwerken. Ook gaat de monitoringscommissie niet na of en hoe vaak de OESO-richtlijnen worden geschonden door verzekeraars. Het kabinet heeft geen inzicht in hoe vaak de OESO-richtlijnen geschonden worden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de verzekeraars om binnen hun beleggingen te handelen in lijn met de richtlijnen.

28

Klopt het dat verzekeraars slechts met een klein deel van de bedrijven in de kobaltsector waarin zij beleggen een kritische dialoog voeren over de mensenrechtenschendingen? Kunt u aangeven welke bedrijven hierin welke vorderingen hebben gemaakt?

Antwoord:

Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart horen te brengen, hun invloed behoren aan te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant behoren te zijn. Binnen het IMVO-convenant voor de verzekeringssector zijn afspraken gemaakt over hoe engagementprocessen vormgegeven moeten worden en hoe verzekeraars transparant moeten zijn over deze processen. Deze afspraken worden gemonitord door de onafhankelijke monitoringscommissie. Er zijn geen afspraken gemaakt over het engagement van verzekeraars met afzonderlijke bedrijven, zoals bedrijven in de kobaltsector. Ook houdt het kabinet geen toezicht op de engagementprocessen van de verzekeringssector met afzonderlijke bedrijven en kan niet aangeven wat de vorderingen zijn van deze processen.

29

Op welke manier kunnen verzekeraars die actief zijn in de kobaltsector of waarvan deze sector deel uitmaakt van hun keten aangesproken worden op hun tekortkomingen in verband met de OESO-richtlijnen? Is hierbij ook publieke rapportage mogelijk? Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van transparantie in de verzekeringssector?

Antwoord:

Stakeholders kunnen verzekeraars rechtstreeks aanspreken op de verantwoordelijkheden die volgen uit de OESO-richtlijnen. Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart horen te brengen, hun invloed behoren aan te wenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant te zijn. Het is de eigen verantwoordelijkheid van verzekeraars om hier invulling aan te geven.

In het IMVO-convenant van de verzekeringssector hebben de partijen, waaronder de overheid, afspraken gemaakt over het vergroten van transparantie over gepaste zorgvuldigheid. Binnen dit IMVO-convenant is onlangs een werkgroep van start gegaan gericht op transparantie, de overheid neemt als partij deel aan deze werkgroep. Ook hebben de convenantpartijen op 10 september jl. een bijeenkomst georganiseerd over stap zes van de OESO-richtlijnen: toegang tot herstel en verhaal. Hierbij heeft een maatschappelijke organisatie een presentatie gegeven over kinderarbeid in de kobaltmijnen in de Democratische Republiek Congo.

30

Welke informatie zal meegenomen worden in de «IMVO-beleidsherziening» van de regering? Wordt hier ook verplichtende wetgeving voor bedrijven op het gebied van mensenrechten en milieu in overweging genomen?

Antwoord:

In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgesproken dat na oktober 2019 zou worden bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden op het gebied van IMVO. Daarom is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart. Onderdeel van het project zijn de evaluatie van de IMVO-convenanten, expertsessies, stakeholderbijeenkomsten en onderzoeken, waarvan een aantal specifiek in het kader van het project is uitgevoerd. Het betreft onder andere een onderzoek door Andersson Elffers Felix, dat inzicht biedt in de optimale verhouding tussen vrijwillige en dwingende maatregelen en een onderzoek door het Erasmus Platform for Sustainable Business and Human Rights naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten (zie ook Kamerstuk Kamerstuk 26 485, nr. 326).

Op basis van alle informatie die in het project is opgehaald, zijn vier mogelijke beleidsmixen ter advies voorgelegd aan de Sociaal Economische Raad (SER) en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Daarin zijn ook verplichtende maatregelen voor bedrijven op het gebied van mensenrechten en milieu opgenomen. Over de opbrengsten van het project is uw Kamer op 16 oktober 2020 geïnformeerd met de Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175).

31

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle uitgaven op het gebied van onderwijs binnen de BuHa-OS begroting en dit uitsplitsen naar beleidsartikel en kanaal?

Antwoord:

Bijgevoegd overzicht van de totale begrote uitgaven aan onderwijs in 2021 op hoofdstuk 17.

Totaal onderwijs

Budget 2021 EUR (mln)

   

Artikel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden

 

Nexus onderwijs en werk

9,75

Artikel 2.1 Voedselzekerheid (Kennis en capaciteitsopbouw o.g.v. voedselzekerheid)

 

Internationaal hoger onderwijsprogramma’s.

25,00

Artikel 3.4 Onderwijs

69,55

Waarvan:

 

– Global Partnership for Education

15,00

– Internationaal hoger onderwijsprogramma’s

46,3

– Overig, waaronder Generation Unlimited

8,25

Artikel 4.1 Humanitaire Hulp

 

Education Cannot Wait

2,00

Artikel 4.2 Opvang in de regio

 

Uitbreiding en verbetering van onderwijsvoorzieningen voor vluchtelingen en gastgemeenschappen

Ca. 33,6

Totaal

139,9

Naast het genoemde bedrag onder artikel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden voor onderwijs, wordt een gelijk bedrag aan middelen voor jeugdwerkgelegenheid in een geïntegreerde aanpak ingezet om de aansluiting tussen onderwijs en werk te bevorderen.

Het genoemde bedrag onder artikel 4.2 Opvang in de regio betreft een raming van de bijdragen aan Partners van het Prospects programma (waaronder UNICEF) voor onderwijs.

Naast bovengenoemde bedragen ontvangt een aantal VN-organisaties (zoals UNICEF, UNHCR, en CERF) en multilaterale ontwikkelingsbanken een niet-geoormerkte algemene bijdrage die ook deels aan onderwijs wordt besteed. In zijn algemeenheid kunnen in andere activiteiten of programma’s die Nederland ondersteunt onderwijs- of trainingsactiviteiten zijn opgenomen. De hiermee gemoeide bedragen zijn erg lastig te specificeren.

32

Kunt u aangeven hoeveel er komend jaar in totaal aan Education Cannoit Wait (VN-onderwijsfonds) wordt bijgedragen?

Antwoord:

Nederland steunt Education Cannot Wait in 2021 met EUR 2 miljoen.

33

Hoeveel is extra uitgetrokken voor onderwijs, specifiek bedoeld om de gevolgen van de COVID-19 crisis op te vangen? Via welke kanalen loopt dit?

Antwoord:

In 2020 is EUR 6 miljoen extra toegewezen aan de COVID-19 response van Education Cannot Wait.

34

Hoe wordt het do good-principe vertaald in de extra financiële ondersteuning aan het Nederlandse bedrijfsleven als gevolg van COVID-19?

Antwoord:

De specifieke financiële maatregelen die het kabinet heeft genomen (Kamerstuk 35 420, nr. 38) zijn erop gericht het internationaal opererend Nederlands bedrijfsleven tijdens en na de wereldwijde COVID-19 uitbraak te ondersteunen. Voor alle maatregelen geldt dat het belang van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen evenzeer relevant is. Dit met als doel internationale handelsstromen duurzaam overeind te houden, in het maatschappelijk belang van Nederland en de landen waarmee Nederlandse bedrijven zaken doen.

35

Hoe valt het ODA-budget als percentage van het BNI (naar verwachting) uit in 2020, 2021, 2022 en 2023?

Antwoord:

 

2020

2021

2022

2023

         

ODA in % van BNI

0,61

0,55

0,55

0,53

36

Wat is de totale begroting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), en hoeveel hiervan komt uit de BuHa-OS begroting?

Antwoord:

De totale begroting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor 2021 bedraagt EUR 772,8 miljoen (www.rijksbegroting.nl). Voor EUR 89,7 miljoen is dit afkomstig van de BHOS-begroting.

37

Hoeveel Holland Houses zijn nu actief?

Antwoord:

Het aantal business hubs is opgeschaald van zes hubs in 2018 (pilotfase) naar twintig in 2020. De business hubs zijn een samenwerking van NLinBusiness met lokale, zelfstandige handelskamers. Deze samenwerking kent verschillende vormen, zoals Holland Houses en business councils.

De hubs helpen Nederlandse (MKB-)nieuwkomers ter plaatse met een «zachte landing» door hen in contact te brengen met ervaren landgenoten.

38

Kunt u van alle landen van de EU aangeven hoeveel additionele middelen zij vrijgemaakt hebben ten behoeve van het ondersteunen van ontwikkelingslanden bij de gevolgen van COVID-19?

Antwoord:

De totale Team Europe internationale response op COVID-19 omvat EUR 36,8 mrd.3 EU-lidstaten stelden EUR 12 mrd beschikbaar, de Europese Commissie EUR 14 mrd, de Europese Investeringsbank EUR 6,5 mrd en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling EUR 4 mrd.

Er is geen overzicht beschikbaar van de bijdragen van EU-lidstaten. Alleen de Europese Commissie heeft het volledige overzicht. Dit is niet publiekelijk beschikbaar. Daarbij geldt dat een vergelijking tussen de bijdragen van EU-lidstaten niet gemakkelijk te maken is, omdat niet in alle gevallen duidelijk is in hoeverre sprake was van nieuwe middelen of van een herschikking van bestaande middelen. Bovendien wordt in de bijdragen van lidstaten niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het aandeel leningen, garanties en giften.

39

Kunt u aangeven wat de totale uitgaven aan artikel 2.3 «Klimaat» zijn gedurende kabinet Rutte III?

Antwoord:

Vanaf aantreden van het kabinet Rutte III (26 oktober 2017) tot en met 2020 wordt EUR 587,6 miljoen uitgegeven aan artikel 2.3 «Klimaat». Een overzicht van de volledige publieke internationale klimaatfinanciering staat jaarlijks in het HGIS-jaarverslag (bijlage 6).

40

Welk beleid voert Nederland om Duurzaam Ontwikkelingsdoel (SDG) 10 te behalen? Kunt u in het bijzonder toelichten wat Nederland doet om target 10.C, «Tegen 2030 de transactiekosten van overschrijvingen van migranten reduceren tot minder dan 3% en transfer vanuit landen met kosten hoger dan 5% elimineren», te behalen?

Antwoord:

Via onder andere de Wereldbank programma’s ondersteunt BHOS hervormingen in wet- en regelgeving, alsmede beleid in ontwikkelingslanden met als doel een grotere toegang tot en gebruik van financiële diensten, waaronder geldovermakingen. Een voorbeeld hiervan is een actieplan met aanbevelingen voor de Bank van Mozambique om een meer concurrerende markt voor geldovermakingen te bevorderen, innovatie te stimuleren en een gelijk speelveld te bieden voor alle soorten dienstverleners op het gebied van overmakingen.

De digitalisering van de financiële sector wereldwijd heeft ook een groot effect op de daling van de kosten van geldovermakingen, onder meer vanwege de ontwikkeling van allerlei innovatieve digitale financiële diensten.

Via het lidmaatschap van het G20 Global Partnership for Financial Inclusion is Nederland betrokken bij de inzet van de G20 op overmakingen door migranten; bijvoorbeeld technische richtlijnen, data en de G20 National Remittance Plans.

Voor de Nederlandse markt geldt dat EU regelgeving is ingevoerd via de Payment Services Directive 2. De verwachting is dat dit zal leiden tot innovaties en meer concurrentie op de interne markt voor financiële diensten waardoor kosten van geldovermakingen door migranten zullen gaan dalen.

41

Hoeveel geld wordt uit de BuHa-OS begroting aan vrijheid van meningsuiting uitgegeven? Via welke projecten wordt dit geld besteed?

Antwoord:

In 2019 werd er vanuit de BHOS-begroting (hoofdstuk 17) in totaal EUR 6.464.784 uitgegeven aan vrijheid van meningsuiting. Dit bedrag bestaat uit drie projecten waarvan veruit het grootste project het «No News Is Bad News» programma van de ngo Free Press Unlimited is (EUR 6.410.250, gefinancierd onder het beleidskader samenspraak en tegenspraak/strategische partnerschappen). De andere twee projecten zijn gefinancierd vanuit het Accountability Fonds door de ambassade in Yangon, Myanmar. Het «Investigative Journalism» project (EUR 37.534) richt zich op de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties in Myanmar en het «Legal reform movement Freedom of Expression» project (EUR 17.000) richt zich op het vergroten van draagvlak voor vrijheid van meningsuiting en internet vrijheid. Daarnaast is er vanuit de begroting Buitenlandse Zaken (hoofdstuk 5) in 2.019 EUR 20.408.941 uitgegeven aan projecten gericht op vrijheid van meningsuiting, dit betreft zowel ODA als non-ODA uitgaven. De bedragen voor 2020 zijn nog niet bekend.

42

Hoeveel draagt Nederland in 2020 vanuit uw begroting in totaal bij aan organisaties van de Verenigde Naties (VN)? Welk deel daarvan is vrijwillig? Kunt u een overzicht verschaffen in de vorm van een tabel?

Antwoord:

Voor een overzicht van de Nederlandse bijdragen aan VN-organisaties in 2020, verwijst het kabinet u graag naar de Kamerbrief inzake beantwoording vragen Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 (Kamerstuknummer 35 300-XVII/2019D42920), beantwoording vraag 1.

Hieronder treft u een overzicht van de geplande Nederlandse bijdragen aan VN-organisaties in het jaar 2021 (in mln EUR).

Organisatie

verplicht

vrijwillig

totaal

Wv ODA

Food and Agricultural Organisation (FAO)

 

10,32

10,32

10,32

International Fund for Agricultural Development (IFAD)

 

21,13

21,13

21,13

International Labour Organisation (ILO)

5,70

29,67

35,37

33,09

International Organisation for Immigration (IOM)

 

17,55

17,55

17,55

UN Development Programme (UNDP)

 

41,90

41,90

41,90

UN Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO)

4,40

 

4,40

2,64

UN Environment Programme (UNEP)

3,16

7,14

10,30

10,30

UN Refugee Agency (UNHCR)

 

49,79

49,79

49,79

UN Industrial Development Programme (UNIDO)

1,95

 

1,95

1,95

UN Office for the coordination of Humanitarian Affairs (UN-OCHA)

 

64,66

64,66

64,66

UN Population Fund (UNFPA)

 

48,12

48,12

48,12

UN Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the near east (UNWRA)

 

13,00

13,00

13,00

Joint UN program on HIV/AIDS (UNAIDS)

 

20,63

20,63

20,63

United Nations Children’s Emergency Fund (UNICEF)

 

121,23

121,23

121,23

UNWOMEN

 

4,57

4,57

4,57

World Food Programme (WFP)

 

48,97

48,97

48,97

World Health Organisation (WHO)

6,71

15,22

21,04

20,32

         

TOTAAL

21,92

513,90

535,82

530,17

43

Ontvangt Oxfam Novib in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2020?

Antwoord:

Oxfam Novib ontvangt in 2021 naar verwachting ca. EUR 12,9 miljoen op lopende activiteiten verdeeld over de volgende sectoren:

  • Werkgelegenheid EUR 2,8 miljoen

  • Veiligheid en Rechtsontwikkeling EUR 5,6 miljoen

  • Vrouwenrechten en gendergelijkheid EUR 0,2 miljoen

  • Maatschappelijk middenveld EUR 4,3

Een subsidieaanvraag in het kader van programma’s onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, onder andere «Power of Voices 2021–2025» en het «SRGR Partnerschap Fonds 2021–2025», zit momenteel in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Oxfam Novib hiervoor in 2021 zal ontvangen.

In 2020 zal Oxfam Novib EUR 29,2 miljoen ontvangen.

44

Ontvangt Milieudefensie in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2020?

Antwoord:

Milieudefensie is penvoerder van de Green Livelihoods Alliance (GLA) (Milieudefensie, IUCN-NL en Tropenbos Int.) en ontvangt in die hoedanigheid een subsidie voor programma «Forested Landscapes for Equity». Dit programma valt onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016 – 2020». In 2020 zal Milieudefensie voor GLA ruim EUR 8 miljoen ontvangen.

Een subsidieaanvraag onder het beleidskader «Power of Voices 2021–2025» zit momenteel in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Milieudefensie in 2021 zal ontvangen.

45

Ontvangt SOMO in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2020?

Antwoord:

Voor een programma onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016–2020» wordt voor de periode 2016–2020 EUR 8.494.215 beschikbaar gesteld voor SOMO. Dit bedrag wordt beschikbaar gesteld via een penvoerder van de alliantie waar SOMO deel vanuit maakt. De verdeling over de jaren is hierdoor pas achteraf inzichtelijk.

Voor de periode 2021–2026 zit een subsidieaanvraag in het beoordelingsproces waarbij SOMO zal deelnemen als alliantiepartner aan twee strategische partnerschappen onder het beleidskader «Power of Voices 2021–2025». De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld SOMO in 2021 zal ontvangen.

46

Ontvangt BothEnds in 2021 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoeveel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2020?

Antwoord:

Both Ends is penvoerder van de Fair Green and Global (FGG) alliantie en ontvangt in die hoedanigheid een subsidie voor het vijfjarige (2016–2020) programma. Dit programma valt onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016 – 2020». In 2020 zal Both Ends EUR 9,3 miljoen voor FGG ontvangen.

Een subsidieaanvraag onder het beleidskader «Power of Voices 2021–2025» zit momenteel in het beoordelingsproces. De beoordelingsprocedure loopt nog en derhalve kan op dit moment nog niet worden aangegeven hoeveel geld Both Ends in 2021 zal ontvangen.

47

Hoeveel geld is in 2020 aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage van het totale departementsbudget is dit en hoe verhoudt dit percentage zich tot de voorgaande jaren?

Antwoord:

Partners worden gekozen, omdat ze effectief en efficiënt opereren. Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en kan pas achteraf in detail treden over hoeveel geld aan maatschappelijke organisaties is besteed. Uitgaven over 2020 aan en via maatschappelijke organisaties worden per jaarverslag 2020 bekend. Deze cijfers zijn nu nog niet te geven.

In 2017 is 17.8 procent van het totale budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA) aan maatschappelijke organisaties besteed, in 2018 was dit 18.1% en in 2019 17.7%. Voor 2019 gaat het dan om een bedrag van EUR 840 miljoen.

Het genoemde percentage bevat niet de bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties die (indirect) deels ook terecht komen bij het maatschappelijk middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend, omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen.

48

Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld en in de vorm van een tabel aangeven in welke landen in 2020 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp en zo ja hoeveel?

Antwoord:

In onderstaand overzicht staan de landen waarin geld van de BHOS begroting wordt besteed. Het administratieve systeem van het ministerie bevat geen informatie over belastinggeld dat niet via de BHOS-begroting loopt.

Bij onderstaand overzicht gaat het om de directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven via intermediaire organisaties, zoals bijvoorbeeld internationale NGO’s en multilaterale organisaties.

Landen waar meer dan EUR 1 miljoen wordt uitgegeven zijn in de lijst opgenomen.

In onderstaand overzicht is ook het jaar 2021 opgenomen om op deze manier ook vraag 6 te beantwoorden.

ODA uitgaven Euro (x1.000)

   
 

2020

2021

Afghanistan

41.027

41.426

Algerije

5.172

5.549

Angola

2.116

2.130

Armenië

2.518

1.891

Bangladesh

54.199

49.287

Benin

40.090

34.633

Bhutan

3.337

3.336

Bolivia

9.411

8.256

Brazilië

4.023

4.153

Burkina Faso

29.278

30.855

Burundi

38.635

36.226

Cambodja

5.223

4.941

Centraal-Afrikaanse Republiek

6.629

6.003

Colombia

7.863

7.595

Congo

1.286

1.295

Democratische Republiek Congo

15.553

12.949

Egypte

33.368

38.172

El Salvador

1.130

1.894

Eritrea

2.186

2.218

Ethiopië

134.393

126.538

Filipijnen

7.784

6.535

Gambia

1.869

1.865

Georgië

3.436

 

Ghana

39.650

34.064

Guatemala

6.614

6.856

Guinee

4.427

4.176

Haïti

2.229

3.111

Honduras

3.777

3.510

India

10.892

11.008

Indonesië

34.744

31.189

Irak

32.235

34.505

Ivoorkust

7.908

6.846

Jemen

20.611

24.929

Jordanië

39.134

40.093

Kaap Verdie

1.589

1.656

Kameroen

4.231

5.337

Kenia

67.479

73.527

Kyrgyzstan

 

1.588

Laos

2.315

2.574

Lesotho

 

1.521

Libanon

33.770

34.415

Liberia

6.869

5.676

Libië

3.281

3.450

Madagaskar

2.971

3.057

Malawi

8.248

11.807

Mali

58.520

60.969

Marokko

4.523

5.556

Mauritanië

3.405

4.169

Mauritius

 

1.440

Moldavië

1.260

 

Mongolië

2.631

1.972

Mozambique

57.661

55.767

Myanmar

10.236

12.889

Namibië

1.905

1.936

Nepal

6.167

7.091

Nicaragua

5.895

6.487

Niger

43.792

48.244

Nigeria

36.069

37.428

Oeganda

87.343

97.988

Oekraïne

1.507

3.805

Oezbekistan

 

1.244

Pakistan

9.762

11.159

Palestijnse Gebieden

30.707

30.977

Paraguay

3.617

 

Peru

3.782

3.574

Regionaal Afrika

8.000

10.000

Regionaal Grote Meren

29.200

32.200

Regionaal Hoorn van Afrika

1.500

2.000

Rwanda

45.599

37.038

Senegal

12.384

14.415

Sierra Leone

4.102

3.754

Soedan

20.975

14.275

Somalië

28.556

26.307

Sri Lanka

3.679

4.573

Suriname

3.494

1.453

Syrië

4.632

4.337

Tadzjikistan

 

1.419

Tanzania

32.555

43.383

Thailand

1.191

1.281

Togo

1.824

2.797

Tsjaad

3.052

2.893

Tunesië

18.509

20.045

Vietnam

16.160

17.804

Zambia

11.174

14.942

Zimbabwe

5.792

9.801

Zuid Afrika

9.186

8.883

Zuid-Soedan

40.799

41.959

49

In welke mate zet het ministerie, bijvoorbeeld in gesprekken met regeringen van ontwikkelingslanden, in op gebonden hulp, waarbij het land (of diens maatschappelijk middenveld) dat hulp ontvangt verplicht wordt om goederen en diensten af te nemen van het donorland?

Antwoord:

Het kabinet is voorstander van ongebonden hulp, in lijn met afspraken in OESO-DAC. Het ministerie zet dan ook niet in op gebonden hulp. OESO-DAC vermeldt in het landenprofiel dat het percentage ongebonden hulp van Nederland in 2018 op 99,9 procent stond.

50

In welke mate zet het ministerie in op het verbeteren van de beschikbaarheid van concessionele financiering? Op welke wijze is in 2020 uitvoering gegeven aan de motie 35 300 XVII, nr. 29?

Antwoord:

Met de oprichting van Invest International worden de beschikbaarheid van en de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven om internationaal te opereren verbeterd. Motie 35 300 XVII, nr. 29 wordt meegenomen in de lopende beleidsevaluatie van artikel 1 van de begroting. De uitvoering van deze evaluatie heeft vertraging opgelopen (kamerstuk 34 124); het eindrapport wordt medio 2021 verwacht.

51

Kunt u aangeven in welke mate andere OESO-landen gebruik maken van gebonden hulp in hun nationale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?

Antwoord:

Het 2019 rapport van het Global Partnership for Effective Development Co-operation laat zien dat ongebonden hulp is toegenomen van 76% in 2015 naar 81% in 2017. De verbetering is niet gelijkelijk verdeeld over de OESO leden: 7 leden geven uitsluitend ongebonden hulp, 9 leden rapporteerden 90–100% van hun ODA als ongebonden, en 14 leden rapporteerden minder dan 90% van hun ODA als ongebonden (inclusief 7 leden die minder dan 70% ongebonden hulp gaven).

52

Kunt u, in de vorm van een tabel, een overzicht verschaffen van de bestedingen in focus- en partnerlanden in 2020? Kunt u hierbij eveneens aangeven op welke wijze het percentage van het budget dat besteed wordt in de genoemde landen zich over de afgelopen vijf jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord:

Bijlage 5 van de HGIS-nota 2020 geeft het overzicht van de onder de BHOS-begroting 2020 geplande ODA-uitgaven in de focusregio’s en in overige landen. De ontwikkeling over de periode 2017–2021 van bestedingen en begrote middelen in de focusregio’s is samengevat in onderstaande tabel (cijfers afgerond op EUR mln.).

 

2017

2018

2019

20201

20211

Focusregio Sahel

118

146

162

193

192

Focusregio Hoorn

291

332

373

337

383

Focusregio MENA

158

214

227

225

238

Totaal

567

692

762

755

813

X Noot
1

= Begrotingscijfers HGIS-nota 2020 resp. 2021

De uitgaven in de focusregio’s zullen zo in 2021 met 43 procent zijn toegenomen ten opzichte van 2017. Dit is meer dan de 1/3 toename die in de BHOS-nota was voorzien. Als percentage van de totale BHOS ODA stijgt het aandeel van de focusregio’s van 21 naar 28 procent. Bij dit cijfer dient te worden aangetekend dat een belangrijk deel – circa de helft – van de thematische bestedingen niet naar landen of regio’s wordt gespecificeerd (zie toelichting in HGIS-nota). Van de begrotingsmiddelen die wel naar land of regio zijn te specificeren, gaat in 2021 circa 54 procent naar de focusregio’s.

53

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?

Antwoord:

In 2021 wordt circa 46% van de begrootte land-specifieke middelen buiten de focusregio’s besteed. Bijlage 5 van de HGIS-nota 2021 biedt het overzicht. Buiten de focusregio’s zijn gedelegeerde budgetten voorzien voor de posten in Afghanistan, Burundi, Benin, Mozambique en Bangladesh en (nog) in de afbouwlanden Indonesië, Ghana en Rwanda. Voor de volledige lijst kan worden verwezen naar het antwoord op vraag [48].

54

Kunt u een uitsplitsing geven van het aantal fte’s op het ministerie dat werkzaam is op het terrein van buitenlandse handel enerzijds en ontwikkelingssamenwerking anderzijds?

Antwoord:

Binnen het ministerie kunnen 4 Directoraten Generaal (DG’s) onderscheiden worden: Internationale Samenwerking (DGIS), Buitenlands Economische Betrekkingen (DGBEB), Europese Samenwerking (DGES) en Politieke Zaken (DGPZ). Bij DGIS is sprake van ca. 300 vaste formatieplaatsen (inclusief control afdelingen en managementondersteuning); bij DGBEB van ca. 120 vaste formatieplaatsen.

Naast de genoemde DG’s heeft het ministerie een aantal ondersteunende diensten (waaronder ICT, financieel-economische zaken, personeelszaken, huisvesting, etc.) die BZ-breed actief zijn, en waarvan geen fte’s aan specifieke DG’s kunnen worden toegerekend.

55

Kunt u, door middel van een tabel, aangeven hoe de huidige verwachte stand van de ODA-prestatie (het percentage van het ODA-budget ten opzichte van het BNI) over de periode 2020–2025 zich zal ontwikkelen in verhouding tot de stand van het ODA-prestatie over dezelfde periode zoals verwacht ten tijde van het opstellen van de begroting over 2020?

Antwoord:

 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

ODA in % van BNI in MVT 2020

0,53

0,54

0,54

0,54

0,54

0,54

ODA in % van BNI in MVT 2021

0,61

0,55

0,55

0,53

0,52

0,52

56

Hoe verhouden de verwachte ODA-prestaties (het percentage van het ODA-budget ten opzichte van het BNI) over de periode 2020–2025 zich tot de behaalde ODA-prestaties over de periode 1970–2019? Kunt u dit in de vorm van een tabel aangeven?

Antwoord:

 

ODA in % van BNI

1970

0.62

1971

0.58

1972

0.67

1973

0.53

1974

0.61

1975

0.74

1976

0.80

1977

0.81

1978

0.78

1979

0.94

1980

0.97

1981

1.07

1982

1.07

1983

0.91

1984

1.02

1985

0.91

1986

1.01

1987

0.98

1988

0.98

1989

0.94

1990

0.92

1991

0.88

1992

0.86

1993

0.82

1994

0.76

1995

0.81

1996

0.81

1997

0.81

1998

0.80

1999

0.79

2000

0.84

2001

0.82

2002

0.81

2003

0.80

2004

0.73

2005

0.82

2006

0.81

2007

0.81

2008

0.80

2009

0.82

2010

0.81

2011

0.75

2012

0.71

2013

0.67

2014

0.64

2015

0.75

2016

0.65

2017

0.60

2018

0.62

2019

0.59

2020

0.61

2021

0.55

2022

0.55

2023

0.53

2024

0.52

2025

0.52

Data afkomstig van OESO-DAC (t/m 2017 beschikbaar)

De ODA-prestatie vanaf 2020 betreft een prognose.

57

Kunt u, door middel van een tabel, aangeven hoe het budget per beleidsartikel zich over de periode 2020–2025 zal ontwikkelen en in hoeverre deze ontwikkeling een gevolg is van beleidswijzigingen (autonome mutaties) ofwel budgettaire effecten van de economische ontwikkelingen (endogene mutaties)?

Antwoord:

Hieronder treft u in tabelvorm de uitsplitsing van mutaties vanaf begroting 2020 tot begroting 2021 per beleidsartikel. Daarmee wordt het budgettaire verloop van de verschillende beleidsartikelen over de periode 2020–2025 inzichtelijk gemaakt. Daarbij zijn de mutaties bij Voorjaarsnota (VJN), mutaties vanwege de budgetdaling (endogeen) op de beleidsartikelen en overige mutaties (autonoom) uitgesplitst voor de periode 2020–2025. Voor artikel 5 betreft de mutatie onder «Mutatie vanwege budgetdaling» het budgettaire effect op de beleidsmatige subartikelen 5.1 en 5.2. De mutatie onder «overig» betreft de mutatie op artikel 5.4 die verder is uitgesplitst bij het antwoord op vraag 158.

Beleidsartikel 1

2020

2021

2022

2023

2024

2025

MVT 2020

540.518

527.808

511.647

511.797

493.297

 

VJN 2020

– 10.805

– 4.050

1.999

1.749

1.749

 

Mutatie vanwege budgetdaling

– 21.934

– 10.393

– 11.191

– 13.940

– 12.493

 

Overig

24.000

0

0

0

0

 

MVT 2021

531.779

513.365

502.455

499.606

482.553

495.046

Beleidsartikel 2

2020

2021

2022

2023

2024

2025

MVT 2020

753.477

753.882

753.882

753.882

753.882

 

VJN 2020

– 20.198

0

0

0

0

 

Mutatie vanwege budgetdaling

– 38.412

– 18.200

– 19.597

– 24.412

– 21.878

 

Overig

30.900

– 405

0

0

0

 

MVT 2021

725.767

735.277

734.285

729.470

732.004

753.882

Beleidsartikel 3

2020

2021

2022

2023

2024

2025

MVT 2020

764.679

763.304

767.979

767.979

767.979

VJN 2020

– 13.180

0

0

0

0

 

Mutatie vanwege budgetdaling

– 39.246

– 18.595

– 20.023

– 24.942

– 22.353

 

Overig

16.000

0

0

0

0

 

MVT 2021

728.253

744.709

747.956

743.037

745.626

767.979

Beleidsartikel 4

2020

2021

2022

2023

2024

2025

MVT 2020

767.260

767.260

767.260

767.260

767.260

 

VJN 2020

20.020

0

0

0

0

 

Mutatie vanwege budgetdaling

– 39.412

– 18.674

– 20.108

– 25.048

– 22.448

 

Overig

48.000

0

0

0

0

 

MVT 2021

795.868

748.586

747.152

742.212

744.812

767.260

Beleidsartikel 5

2020

2021

2022

2023

2024

2025

MVT 2020

253.152

362.473

393.619

536.527

694.247

 

VJN 2020

– 63.297

– 82.190

355

53.441

58.191

 

Mutatie vanwege budgetdaling

– 12.582

– 5.962

– 6.419

– 7.996

– 7.166

 

Overig

182.338

47.830

– 73.651

– 270.229

– 428.568

 

MVT 2021

359.611

322.151

313.904

311.743

316.704

322.400

Bedragen x EUR 1.000

Jaarschijf 2025 maakt pas vanaf de begroting 2021 deel uit van overzichten waardoor een deel van de cellen voor dat jaar bewust leeg is.

58

Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle voorgenomen kasschuiven op de begroting over de periode 2020–2025, voor zover mogelijk op het niveau van beleidsartikelen?

Antwoord:

X miljoen

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Kasschuiven Wereldbank/IDA

– 41

– 165

   

– 24

 

Kasschuif BNI-daling 2020

40

272

152

– 46

– 164

– 254

Totaal

– 1

107

152

– 46

– 188

– 254

Het betreft twee kasschuiven die relevant zijn voor het ODA-budget die ook zichtbaar zijn in bijlage 3 van de HGIS nota 2021. De eerste is een betaling aan de Wereldbank (op de begroting van Financiën) van EUR 115 miljoen die wordt verschoven van 2021 naar 2020. Deze is toegevoegd op de regel (en daarmee saldi) van kasschuiven uit eerdere jaren voor de Wereldbank. De tweede kasschuif betreft de bedragen uit 2023–2025 die naar 2020–2022 zijn verschoven vanwege het gedaalde BNI op de begroting van BHOS.

59

Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle openstaande taakstellingen binnen de begroting tot en met 2025?

Antwoord:

De bedragen voor 2020 zullen met tweede suppletoire begroting 2020 worden verwerkt. Het betreft voor een belangrijk deel de nog te verwerken stand van voorjaarsnota 2020 (reguliere overprogrammering). De bedragen voor 2021 en verder zullen met eerste suppletoire begroting 2021 worden verwerkt zoals ook in de begroting toegelicht. Dit hangt samen met de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de begroting en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties.

beleidsartikel

2020

2021

2022

2023

2024

2025

X EUR 1.000

           

1

– 21.934

– 10.393

– 11.191

– 13.940

– 12.493

0

2

– 38.412

– 18.200

– 19.597

– 24.412

– 21.878

0

3

– 39.246

– 18.595

– 20.023

– 24.942

– 22.353

0

4

– 39.412

– 18.674

– 20.108

– 25.048

– 22.448

0

5

– 12.582

– 5.962

– 6.419

– 7.996

– 7.166

– 1.338

Totaal

– 151.586

– 71.824

– 77.338

– 96.338

– 86.338

– 1.338

60

Kunt u een opgesomd overzicht geven van alle vertraagde programma’s als gevolg van budgettaire wijzigingen tot en met 2025?

Antwoord:

Vanwege het toegevoegde budget in 2020 in combinatie met de kasschuif kunnen geplande programma’s zoveel mogelijk doorgaan. Voor de periode 2023–2025 kon het budget worden verminderd zonder direct programma’s te raken, omdat in die jaren minder budget juridisch is verplicht. Daarnaast wordt geen onderscheid geregistreerd tussen vertraging die autonoom is opgetreden, vertragingen vanwege de COVID-19 pandemie of vertragingen vanwege budgettaire wijzigingen.

61

Kunt u een overzicht geven van alle toegezegde uitgaven voor de periode 2020–2025, op het niveau van beleidsartikelen, waarbij duidelijk wordt voor welke programma’s deze toegezegde uitgaven bedoeld zijn en welk deel van deze uitgaven juridisch verplicht is?

Antwoord:

Het juridisch verplichte deel van het budget per beleidsartikel is als volgt:

Voor meer informatie over de lopende programma’s verwijs ik u naar de begrotingswebsite van Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking.

62

Kunt u duidelijk maken in hoeverre de begroting ruimte biedt om, per project of beleidsartikel, per direct of in afzienbare tijd stop te zetten of te beperken?

Antwoord:

De juridisch niet-verplichte ruimte per beleidsartikel op de BHOS begroting 2021 is weergegeven in tabel 7, pagina 28. Deze is als volgt:

Artikel 1: 0%

Artikel 2: 7%

Artikel 3: 3%

Artikel 4: 25%

Artikel 5: 2%

Deze juridisch onverplichte budgetten kunnen technisch gezien anders worden ingezet. Uiteraard zou een dergelijke keuze de mogelijkheden om in te spelen op bijvoorbeeld acute noodhulpsituaties (artikel 4) ernstig belemmeren.

63

Kunt u aangeven in hoeverre u rekening houdt met een eventuele aanvullende daling van het BNI en daarmee het ODA-budget, bijvoorbeeld als gevolg van het «tweede golf scenario» vanuit de Macro-economische Verkenningen? Zo ja, kunt u aangeven met welke mogelijke scenario’s u rekening houdt en welke mogelijke budgettaire aanpassingen u als gevolg hiervan overweegt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het CPB heeft met de actualisatie van de middenlangetermijn verkenning 2022–2025 een «dieperdal» scenario geschetst. Mocht een dergelijk scenario zich voordoen, dan daalt het BBP ten opzichte van de huidige meerjarencijfers verder. In dat scenario is het geraamde bbp-volume in 2025 niet 4% lager dan bij voorjaarsnota, maar 9%. Concreet betekent dit dat het BBP dan in 2025 nog onder het niveau van 2019 ligt. Het CPB heeft echter geen voorspelling gegeven van de BNI-ontwikkeling in een dergelijk scenario. Het ODA-budget is gekoppeld aan het BNI, en niet aan het BBP. Daarom is het niet mogelijk een betrouwbare voorspelling te doen van een BNI-daling (en daarmee het ODA-budget) in een dergelijk scenario. Duidelijk is echter wel dat in een dergelijk scenario ook het BNI verder zal dalen.

64

Op welke wijze worden de extra € 100 miljoen uit het regeerakkoord aangewend?

Antwoord:

Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is, naast het dichten van de kasschuif Rutte II, incidenteel EUR 1 miljard extra budget toegevoegd aan de begroting van BHOS. Het betreft de volgende bedragen (in miljoenen):

2018

2019

2020

2021

400

300

200

100

De EUR 100 miljoen voor 2021 is direct bij verwerking van het Regeerakkoord toegevoegd aan de begroting van BHOS. In de beleidsnota «Investeren in perspectief» is uiteengezet (tabel 2 op pagina 102) hoe het extra budget is ingezet.

65

Welke middelen zijn in de begroting voor 2021 geraamd ter bestrijding van COVID-19? Kunt u daarbij uitsplitsen welk deel van die middelen specifiek wordt besteed aan persoonlijke beschermingsmiddelen zoals mondmaskers, handschoenen en schorten, welk deel van de middelen specifiek wordt besteed aan de aankoop van medische apparatuur en medicijnen die nodig zijn voor de behandeling van COVID-19 patiënten (zoals bijvoorbeeld beademingsmachines) en welk deel van de middelen besteed wordt aan de aankoop van COVID-19 (kandidaat-)vaccins?

Antwoord:

De middelen van het steunpakket in het kader van het AIV-advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» zijn aan de begroting van 2020 toegevoegd. Deze middelen worden in beginsel in 2020 uitgegeven. De humanitaire respons in reactie op COVID-19 wordt in 2021 geïntegreerd in de reguliere respons. Er zijn in de begroting voor 2021 geen humanitaire middelen specifiek geoormerkt voor COVID-19 respons.

66

Hoeveel geld gaat er specifiek naar de Palestijnse Autoriteit? Welke (lopende) projecten er zijn met dit geld bekostigd?

Antwoord:

Nederland verleent geen directe financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit. Al jaren wordt het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in de Palestijnse Gebieden grotendeels uitgevoerd via internationale organisaties en lokale en internationale ngo's. Vorig jaar is een einde gemaakt aan de uitzondering hierop, de begrotingssteun aan de Palestijnse Autoriteit ten behoeve van de salarisbetalingen in de justitiesector. In 2019 is deze steun, conform motie Voordewind/Van Haga met kenmerk 35 000-XVII in 2019 beëindigd. Er is in 2020 dus geen Nederlands ontwikkelingsgeld gealloceerd voor de Palestijnse Autoriteit.

67

Hoeveel geld gaat er naar projecten die worden verricht in de Palestijnse gebieden? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd?

Antwoord:

In 2020 gaat het om een bedrag van 24,2 miljoen EUR besteed via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah. Hiermee worden projecten bekostigd gericht op een rechtvaardige en vreedzame samenleving (incl. mensenrechten), toegang tot land, water en energie, duurzame handel en economische ontwikkeling en het bevorderen van contacten tussen Israëliërs en Palestijnen. In totaal lopen er zo’n 20 projecten in Area A en B (onafhankelijke justitiesector, versterking maatschappelijk middenveld, mensenrechten en (jeugd)werkgelegenheid) en 3 grote consortium projecten in Area C (land, water, energie). In Gaza lopen projecten op het gebied van ICT, (afval)water en juridische bijstand/geestelijke gezondheid.

68

Hoeveel geld gaat er de komende jaren naar landen die lid zijn van de Organisation of Islamic Cooperation (OIC)? Welke (lopende) projecten zijn met dit geld bekostigd? Kunt u een uitsplitsing per land geven?

Antwoord:

Nederland heeft geen financieringsrelatie met of via de Organisation of Islamic Cooperation (OIC). Een aantal van de 57 lidstaten van de OIC is ook ontvanger van Nederlandse ontwikkelingssteun. Het betreft een aantal landen in de MENA-regio, Sahel en de Hoorn van Afrika (m.u.v. Kenia, Zuid-Soedan en Ethiopië), Afghanistan, Bangladesh, Benin en Mozambique. De uitsplitsing per regio en per land is opgenomen in de HGIS-nota (annex 5). Lopende projecten zijn terug te vinden via de OS-portals (openaid.nl).

69

Hoeveel geld gaat er naar (lopende) genderactiviteiten en -projecten? Kunt u een overzicht geven van welke (lopende) projecten en welke landen dit betreft, inclusief bijbehorende bedragen, alsmede de behaalde effecten?

Antwoord:

Hiervoor verwijs ik naar het thema vrouwenrechten en gendergelijkheid in de OS resultatenrapportage 2019. De in deze rapportage genoemde programma’s lopen tot eind 2020 en betreffen meerdere landen (Leading from the South, Funding Leadership Opportunities of Women) of specifieke landen (Nationaal Action Plan 1325). Behaalde resultaten worden belicht per doel van het Nederlandse internationale genderbeleid: 1) vergroten van vrouwelijk leiderschap en deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming; 2) economische zeggenschap en verbeterde economische omgeving voor vrouwen; 3) voorkomen en stoppen van geweld tegen vrouwen en meisjes; en 4) versterking van de rol van vrouwen in conflictoplossing en vredesopbouw.

70

Hoeveel middelen zijn er binnen de begroting gealloceerd voor programma’s die gendergelijkheid moeten bevorderen? Welke organisaties en projecten worden door Nederland direct dan wel indirect gefinancierd in het kader van de gendergelijkheid?

Antwoord:

Onder begrotingsartikel 3.2 zijn de middelen gealloceerd voor programma’s die zich specifiek richten op gelijke rechten voor vrouwen en mannen. In de begroting van 2020 ging het om EUR 52 miljoen.

Daarnaast kunnen activiteiten gefinancierd vanuit andere begrotingsartikelen ook bijdragen aan gendergelijkheid. Dit wordt gemonitord door gebruik te maken van de gender marker waarbij bij aanvang van een activiteit wordt beoordeeld in hoeverre deze activiteit hoofdzakelijk, in belangrijke mate of niet bijdraagt aan gendergelijkheid.

Voor de bilateraal te alloceren activiteiten in 2017 gold dat 64% bijdroeg aan gendergelijkheid waarvan 18% hoofdzakelijk en 82% in belangrijke mate (bron: OECD DAC rapportage 2019).

Op beide categorieën activiteiten wordt ingegaan in de OS resultatenrapportage 2019

71

Kunt u een overzicht geven van EU-landen en daarbij aangeven welk percentage van hun Bruto Binnenlands Product (BBP) naar ODA gaat?

Antwoord:

Hieronder staat aangegeven welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) aan ODA werd besteed door EU-lidstaten in 20194.

België: 0,42

Bulgarije: 0,10

Cyprus: 0,21

Denemarken: 0,71

Duitsland: 0,60

Estland: 0,13

Finland: 0,42

Frankrijk: 0,44

Griekenland: 0,14

Hongarije: 0,22

Ierland: 0,31

Italië: 0,24

Kroatië: 0,13

Letland: 0,10

Litouwen: 0,11

Luxemburg: 1,05

Malta: 0,29

Nederland: 0,59

Oostenrijk: 0,27

Polen: 0,12

Portugal: 0,16

Roemenië: 0,10

Slovenië: 0,16

Slowakije: 0,12

Spanje: 0,21

Tsjechië: 0,13

Zweden: 0,99

72

Op welke concrete manieren wil het kabinet internationale waardeketens duurzamer maken?

Antwoord:

Het kabinet werkt aan markttransformaties om internationale waardeketens duurzamer te maken. Hiertoe worden in 2021 nationale initiatieven waar mogelijk Europees opgeschaald. Zo wordt het «Dutch Initiative on Sustainable Cocoa» ingezet om het recent gelanceerde EU sustainable cocoa initiative succesvol te maken en legt het kabinet de nadruk op sociale omstandigheden in voorbereiding op de aangekondigde EU textielstrategie. Door financiering van IDH en Solidaridad kunnen deze organisaties met producenten en afnemers de transitie naar duurzame productie en handel verder brengen. Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam verbeteren van lokale waardeketens, gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid. Via Power of Voices draagt het kabinet bij aan versterking van het lokale maatschappelijke middenveld, als onmisbare stem om overheden en bedrijven ertoe aan te zetten om productie en handel duurzamer te maken. Tot slot zet het kabinet zijn diplomatieke invloed in om in dialoog met overheden van productielanden te werken aan betere wet- en regelgeving, zoals de verhoging van minimumlonen richting leefbare lonen.

73

Welke concrete plannen en doelstellingen maken onderdeel uit van de inzet tot «Building Back Better»?

Antwoord:

Nederland draagt internationaal en in EU-verband de boodschap uit dat Building Back Better gaat over een combinatie van inclusiever (inclusive recovery) en groener (green recovery) beleid. Inclusiever vertaalt zich onder meer in het versterken van sociale vangnetten, brede toegang tot COVID-19 vaccins en het vergroten van toegang tot financiering en liquiditeit voor het Midden- en Kleinbedrijf. Groener omvat het vergroenen van de financiële respons, inclusief het vergroenen van schuldfinanciering.

74

Hoe kan worden voorkomen dat de vooruitgang in het behalen van de SDGs niet verloren zal gaan aan de gevolgen van de coronacrisis?

Antwoord:

Het is eens te meer duidelijk geworden dat de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (SDG’s) op geen enkele manier aan relevantie hebben ingeboet. In tegendeel: de coronacrisis toont aan dat het juist nu van belang is te blijven inzetten op het behalen van deze doelen. De SDG’s blijven dè leidraad voor het BHOS-beleid, met als rode lijn het investeren in perspectief.

Samenwerking is key. Van belang is een gezamenlijke inzet van alle partners. Niet alleen overheden, maar ook de private sector, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, filantropische instellingen, en multilaterale organisaties. Hoewel de coronacrisis grote nieuwe uitdagingen met zich brengt voor het behalen van de SDG’s, richt het kabinet zich ook graag op de kansen die de crisis biedt. Door nu de juiste prioriteiten en criteria te stellen kan een meer inclusief, duurzaam en veerkrachtig economisch herstel bereikt worden.

75

Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel middelen op verschillende artikelen zijn begroot voor 2021, specifiek met het doel het tegengaan van verdere inkrimping van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld/het vergroten van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld?

Antwoord:

In 2021 starten de programma’s onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (Power of Voices, SRGR Partnerschap Fonds, Power of Women en Women, Peace and Security, Leading from the South, Civic Space Fund, VOICE). Deze programma’s zijn gericht de rol en ruimte van het maatschappelijk middenveld, op verschillende thema’s, zoals vrouwenrechten, handel en waardeketens, vrijheid van religie en levensovertuiging. In 2021 is er voor deze programma’s EUR 301 miljoen begroot.

76

Is er vanwege COVID-19 en de daarmee samenhangende druk op mensenrechtenverdedigers, inclusief NGOs, journalisten en vakbonden meer uitgegeven op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in 2020? Zo ja, op welke artikelen is dit uitgegeven en aan welke specifieke programma’s? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Er is in 2020 vanwege COVID-19 niet meer uitgegeven aan het maatschappelijk middenveld. Binnen lopende contracten is wel meer ruimte geboden om programma’s bij te stellen omdat bijvoorbeeld geplande activiteiten geen doorgang konden vinden. Het Subsidiebeleidskader NGO's Corona crisis bood ook extra mogelijkheden tot aanpassingen. Naast de bestaande financiële inzet is diplomatieke steun gegeven aan het maatschappelijk middenveld via publieke boodschappen, gezamenlijke verklaringen, bilaterale gesprekken met overheden en diplomatieke steun aan organisaties of individuen die onder druk stonden.

77

Is er vanwege COVID-19 en de daarmee samenhangende druk op mensenrechtenverdedigers, inclusief NGOs, journalisten en vakbonden meer begroot op de ruimte voor het maatschappelijk middenveld voor 2021? Zo ja, op welke artikelen is dit begroot en aan welke specifieke programma’s? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nee, los van COVID-19 was reeds met het programma Versterking Maatschappelijk Middenveld (Power of Voices Partnerschappen, SRGR Partnerschap Fonds, Women, Peace and Security, Power of Women, Civic Space Fund, Leading from the South, Civic Space Fund en VOICE) voorzien dat deze middelen in 2021 zullen toenemen binnen beleidsartikel 3.

78

Kunt u aangeven wat wordt bedoeld met verhoging van het ambitieniveau in het kader van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs? Hoe wordt dit concreet vormgegeven?

Antwoord:

Hiermee wordt gedoeld op verhoging van de klimaatambities – bijvoorbeeld van de emissiereductiedoelstelling – van landen en entiteiten, opdat collectief de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs worden gehaald. Dit wordt vormgegeven met een actieve klimaatdiplomatie. Voor een toelichting op de concrete inzet in het kader van de mondiale klimaatdiplomatie zie Kamerstuk 31 793-194 d.d. 3 juli 2020.

79

Komt er in het kader van het prioriteren van het versterken van gezondheidssystemen in 2021 ook een geïntegreerde strategie op het gebied van mondiale gezondheidszorg?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan het versterken van gezondheidssystemen en blijft zich inzetten om de veerkracht van deze systemen te versterken. Dit doen we onder meer via onze bijdragen aan landenprogramma’s, de Global Financing Facility, de WHO en door het versterken van het maatschappelijk middenveld. Om de impact van de Nederlandse inzet zo groot mogelijk te laten zijn, wordt hierbij gekozen voor een focus op SRGR. Ambtelijk wordt momenteel de NL inzet op gezondheidssysteemversterking onderzocht, waarbij ook wordt bekeken waar NL meerwaarde heeft (ook in vergelijking met bijvoorbeeld andere EU landen) om de veerkracht van deze systemen verder te versterken zoals het vergroten van efficiëntie door innovatieve financiering, betere coördinatie op landenniveau en betere samenwerking met eindgebruikers van de diensten. Een geïntegreerde strategie op het gebied van mondiale gezondheidszorg gaat de rol die NL kan spelen te boven, en wordt daarom niet voorzien.

80

Kunt u voorbeelden geven van de praktische handreikingen waarover u het heeft om inhoud te geven aan een mentale gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) inclusieve crisisrespons?

Antwoord:

Een praktisch instrument dat Nederland ter beschikking stelt is het zogeheten surge mechanism voor MHPSS. Hieronder zijn in 2020 inmiddels 7 experts ter beschikking gesteld voor de coördinatie van MHPSS activiteiten binnen de COVID-19 response, in Zuid-Soedan, Ethiopië, Burkina Faso, Albanië, Libanon, Uganda en Jemen. De vraag is zo groot dat inmiddels een extra bijdrage van EUR 200.000 voor 2020 wordt voorzien. Dit mechanisme wordt in 2021 gecontinueerd. Daarnaast ondersteunt Nederland WHO (i.s.m. UNICEF en UNHCR) bij de ontwikkeling van een Minimum Service Package voor MHPSS, een hulpmiddel voor humanitaire planners bij het integreren van MHPSS in hun responsprogramma’s.

81

Kunt u ingaan op de financieringsbronnen voor MHPSS die u voornemens bent om aan te boren? Op welke termijnen worden deze ingezet?

Antwoord:

Nederland streeft ernaar om MHPSS te laten meenemen in alle nationale en internationale humanitaire beleidsdocumenten en responsplannen, met bijpassende resultaatindicatoren. Hoe meer dit daadwerkelijk gebeurt, hoe meer algemene noodhulpfinanciering ook ten goede komt aan MHPSS.

Ook is het streven om erkenning te bevorderen van de urgentie van MHPSS in crises bij private fondsen en bedrijfsleven. Verder wil Nederland hierover gericht overleg voeren met enkele grote fondsen c.q. financiers zoals de Global Financing Facility en de Wereldbank. Doel is dat ook deze organisaties – externe financieringsbronnen – (meer) financiële middelen ter beschikking gaan stellen voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun.

Nederland financiert zelf een aantal specifieke MHPSS-programma’s uit begrotingsartikel 4.1, Humanitaire Hulp. Inmiddels wordt in programma’s die worden ondersteund uit andere begrotingsartikelen, in een aantal gevallen ook MHPSS geïntegreerd. Zo ontvangt het VN Peace Building Fund in 2020 en 2021 extra middelen – EUR 5 mln per jaar – met als doel betere integratie te bereiken van MHPSS in vredesopbouw. Dit zijn middelen afkomstig uit het budget voor veiligheid en rechtsorde.

82

Welke nieuwe financieringsbronnen worden in 2021 aangeboord voor MHPSS en om hoeveel geld gaat het?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 81.

83

Hoe ziet een gendersensitieve COVID-19 respons er uit? Kunt u voorbeelden geven van hoe en waar Nederland pleit voor een gendersensitieve COVID-19 respons? Hoe worden tools zoals de Gender with Age Marker (GAM) en de Rapid Gender Analysis (RGA) ten behoeve van de gendersensitieve COVID-19 respons ingezet?

Antwoord:

Geen crisis is gelijk. En dat geldt ook voor responses. Gendersensitiviteit is één van de kenmerken van een effectieve hulprespons. Dit betekent dat een activiteit rekening houdt met verschillen in de positie en (maatschappelijke bepaalde) rollen van mannen, vrouwen en mensen met een andere genderidentiteit. Om die dimensie in een respons te verwerken is toepassing van de Gender with Age Marker en Rapid Gender Analysis van belang. Nederland bepleit in algemene zin deze afspraken met betrekking tot het gendersensitief maken van (humanitaire) responses en houdt – via het volgen van rapportages – de vinger aan de pols over de toepassing.

Daarnaast benadrukt Nederland op verschillende manieren het belang van een gendersensitieve COVID-19 respons, bv. in het kader van de zogenoemde OMNIBUS resolutie van de Algemene Vergadering van de VN. Daarnaast benadrukten op 6 mei jl. bijna 60 landen via een gezamenlijk mediastatement5 het belang van een gendersensitieve COVID-19 respons met expliciete aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Ook ik ondertekende deze oproep namens Nederland.

84

Wat wordt precies bedoeld met een «gendersensitieve» COVID-19 respons? Is het onderscheid maken op basis van geslacht in het geval van verdeling van middelen ten behoeve van ziektebestrijding ethisch verdedigbaar? Worden vrouwen en transgenders niet in evenredige mate besmet met COVID-19 als mensen van het mannelijke geslacht?

Antwoord:

Een «gendersensitieve» COVID-19 respons betekent dat bij de interventies gekeken wordt hoe verschillende groepen, in het bijzonder kwetsbare groepen, getroffen worden door de directe en indirecte impact van COVID-19. Daarbij spelen specifiek genderverschillen een belangrijke rol, en kan met een gendersensitieve respons gezorgd worden dat de crisis bestaande genderongelijkheden niet versterkt. Binnen de hulpsector zijn verschillende instrumenten voor een genderanalyse ontwikkeld, om die genderspecifieke impact en behoeften in kaart brengen. Dit betekent niet dat er op basis van geslacht een verdeling gemaakt wordt van middelen ten behoeve van ziektebestrijding, maar dat COVID-19 interventies beter zijn afgestemd op de behoeften van groepen die getroffen worden door zowel de directe als indirecte gevolgen van COVID-19.

Bij de COVID-19 crisis zijn namelijk belangrijke genderverschillen te zien. Zo lijken mannen vaker dan vrouwen te sterven aan de gevolgen van een COVID-19 infectie. In de WHO Europese regio zijn 57% van de sterfgevallen man (Lancet). Exacte redenen voor dat verschil zijn nog niet bekend.

De sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis, daarentegen, lijken bestaande ongelijkheden te vergroten en een zwaarder effect te hebben op vrouwen. Vrouwen hebben vaker lagere inkomens, hebben minder baanzekerheid en zijn over gerepresenteerd in de informele economie. Daarnaast hebben ze minder goede toegang tot sociale zekerheid. Gender-gerelateerd geweld, en met name seksueel of fysiek geweld van een partner zijn tijdens de lockdown maatregelen toegenomen. Voor de pandemie was 18 procent van de vrouwen slachtoffer van geweld door eigen partner: met COVID19 is dit percentage is sommige landen gestegen tot 40% (UN-Women). Meisjes lopen een groter risico niet meer terug te keren naar school en slachtoffer te worden van kindhuwelijk en meisjesbesnijdenis, en toegang tot gezondheidszorg zoals veilige bevalling en anticonceptie die vooral voor vrouwen van belang zijn werd tijdens de lockdown maatregelen in veel landen ernstig beperkt.

Het kabinet heeft in de COVID-respons bijdragen daarom ingezet op het Global Financing Facility (GFF), dat bijdraagt aan het versterken van gezondheidssystemen voor zowel de COVID-19 patiënten als voor reguliere moeder- en kindzorg. De bijdrage aan Education Cannot Wait is gericht op kinderen en jongeren in crisissituaties, met specifieke aandacht voor meisjes, om ervoor te zorgen dat juist onder deze groep onderwijsuitval beperkt wordt.

85

Is er in de huidige begroting sprake van inzet van middelen ter bestrijding van ziektes als Ebola, Malaria, Zika, Chikungunya en West-Nijl virus? Zo ja, is daarbij ook sprake van een «gendersensitieve» aanpak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u per ziekte uitgesplitst aangeven waar die inzet van middelen uit bestaat?

Antwoord:

Nederland zet zich in voor versterking van gezondheidssystemen en legt daarom in de gesteunde programma’s minder nadruk op de bestrijding van specifieke ziektes. Evenwel wordt via de bijdrage aan het Global Fund geïnvesteerd in de bestrijding van malaria en TB en wordt via de PDP’s (product development partnerships) geïnvesteerd in het vinden en verspreiden van medicijnen en diagnostische testen ten behoeve van TB, Malaria, Zika, Chikungunya en andere verwaarloosde ziektes, waar de marktwerking van de farmaceutische industrie tekort schiet.

In verschillende van deze programma’s zit ook een gendercomponent. Deze bestaat uit (1) het identificeren, voorkomen en behandelen van ziektes die juist vrouwen en kinderen raken; (2) het ontwikkelen van medicijnen die rekening houden met de specifieke eigenschappen van het vrouwelijk lichaam; en (3) het verbeteren van de toegang van vrouwen en meisjes tot gezondheidsinformatie, gezondheidszorg en medicijnen.

86

Kunt u een overzicht geven van alle NGO’s en/of maatschappelijke organisaties die subsidies ontvangen per beleidsonderdeel, direct of indirect via fondsen, samenwerkingen, strategische partnerschappen of programma’s?

Antwoord:

Op www.openaid.nl is van alle maatschappelijke organisaties die meer dan 250.000 Euro subsidie ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzicht te krijgen in thema’s, activiteiten, voortgang en resultaten.

87

Kunt u aangeven voor welke activiteiten of programma’s deze NGO’s en/of maatschappelijke organisaties subsidie ontvangen?

Antwoord:

Zie antwoord 86.

88

Kunt u aangeven hoe gecontroleerd wordt dat de subsidies die NGO’s en/of maatschappelijke organisaties ontvangen, ook daadwerkelijk worden gebruikt voor de daartoe beoogde activiteiten en doeleinden?

Antwoord:

Aan het begin van een subsidieperiode wordt een monitoringsprotocol opgesteld, dat bestaat uit jaarplannen, (jaar)rapportages en de manier van dataverzameling en evaluatie. De betrokken dossierhouder heeft daarnaast contact met maatschappelijke organisaties en de ambassade in de betreffende landen en bezoekt soms zelf het programma als onderdeel van deze monitoring. Uiteraard is er ook toezicht door de ADR en AR op rechtmatige en correcte besteding van gelden.

89

In welke mate gebruiken NGO’s en/of maatschappelijke organisaties subsidies voor activiteiten, werknemerskosten, algemene kosten en/of belangenbehartiging in Nederland? Om welke organisaties gaat het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert en vast percentage van maximaal 15% van de toegekende subsidie voor zogenoemde indirecte kosten en overhead. Voor een overzicht van subsidieontvangers, zie www.openaid.nl. Belangenbehartiging in Nederland kan alleen plaatsvinden als het gekoppeld is aan de goedgekeurde programmadoelstellingen in doellanden.

90

In hoeverre ontvangen NGO’s en/of maatschappelijke organisaties subsidie voor activiteiten waarbij een opinie wordt uitgedragen welke niet overeenkomt met het standpunt van de regering, bijvoorbeeld op het gebied van handelsbeleid? Om welke organisaties gaat het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?

Antwoord:

Een van de beleidsdoelstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak en de opvolger Versterking Maatschappelijk Middenveld/Power of Voices is de mogelijkheid dat maatschappelijke organisaties de rol van «watchdog» vervullen, ook richting de Nederlandse overheid en bedrijfsleven. Maatschappelijke organisaties kunnen dan ook het kabinet scherp houden op mogelijke incoherenties in het brede Nederlandse beleid als dat negatieve gevolgen heeft voor gemeenschappen en organisaties waarmee zij samenwerken. Een overzicht van de organisaties onder Samenspraak en Tegenspraak ging u op 10 maart 2015 toe (Kamerstuk 3362-150).

91

In hoeverre worden subsidies aan NGO’s en/of maatschappelijke organisaties voor programma’s en activiteiten gebruikt voor lobbyactiviteiten van deze organisaties in Nederland bij politici en de overheid die hen die subsidies verstrekt? Om welke organisaties gaat het dan en om hoeveel besteed subsidiegeld gaat het?

Antwoord:

Een van de beleidsdoelstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak en de opvolger Versterking Maatschappelijk Middenveld/Power of Voices is de mogelijkheid dat maatschappelijke organisaties de rol van «watchdog» vervullen, ook richting de Nederlandse overheid en politiek, om relevante internationale onderwerpen op de agenda te zetten of te houden. Maatschappelijke organisaties kunnen de politiek aansporen om onderwerpen omtrent duurzame inclusieve ontwikkeling te agenderen en te wijzen op mogelijke incoherenties in het Nederlands beleid. Omdat gerapporteerd wordt op outcome-niveau is er geen overzicht van activiteiten en daaraan gekoppelde subsidiebedragen beschikbaar.

92

In hoeverre worden subsidies aan NGO’s en/of maatschappelijke organisaties voor programma’s en activiteiten gebruikt voor lobbyactiviteiten specifiek gericht op het ontvangen van meer subsidie of het vergroten van de beschikbaarheid van subsidie voor het maatschappelijk middenveld?

Antwoord:

Subsidies aan maatschappelijke organisaties worden verstrekt op basis van prioriteiten zoals gesteld in de BHOS-nota «Investeren in Perspectief». Subsidies worden niet verstrekt voor het uitvoeren van lobbyactiviteiten voor het ontvangen van meer subsidie of het vergroten van de beschikbaarheid van meer subsidie voor het maatschappelijk middenveld.

93

Kunt u een overzicht geven van alle verschillende subsidie ontvangende organisaties die in 2020 een juridische procedure hadden lopen tegen de overheid?

Antwoord:

In 2020 zijn er tot op heden geen ontvangers van BHOS-subsidie geweest die over de subsidieverlening bij het ministerie een bezwaar- of beroepsprocedure zijn gestart. Er zijn dit jaar 26 bezwaren ingediend tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag. Twee bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. Eén bezwaar is op verzoek van de bezwaarmaker door de bestuursrechter als beroep behandeld, welk beroep ongegrond is verklaard. Er zijn 16 bezwaren ongegrond verklaard en op de overige zeven bezwaren is nog geen besluit genomen. In drie bezwaarprocedures die nog in 2019 waren gestart zijn de bezwaren in 2020 ongegrond verklaard.

94

Neemt de financiële inzet voor ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse maatschappelijk middenveld in 2021 en de jaren daarna toe, blijft deze gelijk of neemt deze af?

Antwoord:

Bij de inzet van de middelen op de BHOS-begroting wordt niet gestuurd op kanalen. Het ministerie kiest de partner waarmee het desbetreffende beleidsdoel naar verwachting het beste kan worden bereikt. Daarom kan op voorhand niet aangegeven worden of de inzet via het Nederlandse Maatschappelijk Middenveld zal toenemen. Achteraf is duidelijk via welk kanaal is gefinancierd.

95

Hoe ontwikkelt zich in 2021 en daarna de verhouding tussen financiering van multilaterale instellingen en geld uitgegeven in eigen beheer en onder eigen beleid? Welke inhoudelijke keuzes liggen hieraan ten grondslag?

Antwoord:

Financiering van multilaterale instellingen is integraal onderdeel van het BHOS-beleid en vloeit onder meer voort uit het belang dat het kabinet hecht aan multilaterale samenwerking, de schaal en impact die multilaterale organisaties kunnen bereiken in het behalen van de SDGs en het lenigen van humanitaire noden. Naast het bieden van core-financiering, werkt Nederland vaak met multilaterale organisaties voor de uitvoering van thematische programma’s. Zie voor de relatieve omvang van het multilaterale kanaal het antwoord op vraag 3. Hoe dit percentage zich vanaf 2021 zal ontwikkelen is moeilijk aan te geven, omdat bij de keuze van uitvoerders voor de thematische programma’s niet op kanalen wordt gestuurd. Grote veranderingen zijn evenwel niet te verwachten.

95

Hoe ontwikkelt zich in 2021 en daarna de verhouding tussen financiering van multilaterale instellingen en geld uitgegeven in eigen beheer en onder eigen beleid? Welke inhoudelijke keuzes liggen hieraan ten grondslag?

Antwoord:

Financiering van multilaterale instellingen is integraal onderdeel van het BHOS-beleid en vloeit onder meer voort uit het belang dat het kabinet hecht aan multilaterale samenwerking, de schaal en impact die multilaterale organisaties kunnen bereiken in het behalen van de SDGs en het lenigen van humanitaire noden. Naast het bieden van core-financiering, werkt Nederland vaak met multilaterale organisaties voor de uitvoering van thematische programma’s. Zie voor de relatieve omvang van het multilaterale kanaal het antwoord op vraag 3. Hoe dit percentage zich vanaf 2021 zal ontwikkelen is moeilijk aan te geven, omdat bij de keuze van uitvoerders voor de thematische programma’s niet op kanalen wordt gestuurd. Grote veranderingen zijn evenwel niet te verwachten.

96

Welke plaats voorziet u voor vakbondsrechten en sociale dialoog in deze herinrichting van ketens?

Antwoord:

Sociale dialoog en vakbondsrechten zijn een belangrijk onderdeel van de fundamentele arbeidsnormen, de OESO richtlijnen, de UN Guiding Principles Business &Human Rights en dragen bij aan het behalen van SDG8. Ze staan daarmee in het hart van het beleid voor ketenverduurzaming. De uitvoering wordt ondersteund door het Vakbondsmedefinancieringsprogramma, het Dutch Employers Cooperation Program en afspraken in IMVO-convenanten. Ook het Fonds Verantwoord Ondernemen maakt projecten voor sociale dialoog en vakbondsrechten mogelijk. Verder neemt Nederland deel aan de Global Deal, het programma van ILO en OESO voor bevordering van sociale dialoog. Het kabinet maakt ook gebruik van diplomatieke kanalen voor de bevordering van een goed politiek klimaat voor vakbondsrechten en sociale dialoog.

97

Wat wordt er bedoeld met het vergroten van het verdienmodel van Nederlandse bedrijven in het kader van de SDGs?

Antwoord:

Hiermee wordt gedoeld op het vergroten van de mogelijkheden van bedrijven om bij te dragen aan en tegelijkertijd te verdienen met de Sustainable Development Goals (SDG’s). Het Nederlandse bedrijfsleven heeft de SDG’s en de verdienkansen die zij bieden in het buitenland omarmd getuige onder andere de inzet van VNO-NCW en MKB-Nederland, de Dutch Sustainable Growth Coalition en het Global Compact Network Nederland. Aan publieke zijde wordt deze inzet ondersteund via de brede economische diplomatie, de handelsinstrumenten van RVO en het financieren en verzekeren van buitenlandse investeringen en exporten. In de prioriteitsmarkten uit de Handelsagenda richt deze ondersteuning zich vooral op (dwarsverbanden tussen) sectoren die voor het bereiken van de SDG’s en verdienkansen van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland relevant zijn. Hierbij is maatschappelijk verantwoord ondernemen en het voorkomen of aanpakken van misstanden in de waardeketen een voorwaarde. Op deze manier positioneert het kabinet Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven als innovatieve partners voor het adresseren van maatschappelijke uitdagingen wereldwijd.

98

Op welke manier(en) is het kabinet van plan bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid met het oog op het versneld verduurzamen en weerbaar maken van de mondiale waardeketens?

Antwoord:

Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten.

99

Welke stappen neemt het kabinet in 2021 om de naleving van de OESO-richtlijnen door de olie- en gassector te verbeteren, na de weigering van de sector om hierop actie te ondernemen in 2020?

Antwoord:

Het kabinet blijft de sector aanspreken op het nemen van zijn verantwoordelijkheid onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemeningen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Tegelijkertijd heeft het kabinet, in navolging van de afspraak in het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst», het IMVO-beleid geëvalueerd en onderzocht welke maatregelen nodig zijn om bedrijven, waaronder bedrijven in de olie- en gassector, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De uitkomsten zijn gedeeld met de Kamer op 16 oktober 2020 in Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175).

100

Kunt u de kwetsbaarheden van de mondiale waardeketens als gevolg van COVID-19 benoemen en daarbij concreet aangeven welke maatregelen u – mede in het licht van Building Back Better – voorziet om deze impact effectief en duurzaam tegen te gaan?

Antwoord:

Als gevolg van COVID-19 hebben zich verstoringen voorgedaan in veel mondiale waardeketens. Dit werd onder meer veroorzaakt door het sluiten van productiefaciliteiten, uitvallen van transport, toegenomen grenscontroles, sluiten van grenzen en internationale verschuivingen van vraag en aanbod. Dit gold in het bijzonder voor de toevoer van COVID-19 gerelateerde medische goederen, zoals gezichtsbescherming en bepaalde medicijnen. In reactie op enorme stijging van de wereldwijde vraag naar laatstgenoemde goederen, hebben vele landen exportrestricties ingevoerd waardoor import moeilijker werd.

Het Kabinetsbeleid is gericht op het weerbaarder maken van de internationale waardeketens.

Daarom heb ik gepleit voor een Essential health goods agreement om beter om te gaan met internationale schaarste van medische goederen tijdens een gezondheidscrisis. Dit is opgepakt door de Europese Commissie en wordt in WTO verband besproken (Zie: Europese Commissie, Trade in health care products, concept paper van 11 juni 2020).

Afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers wordt verder geadresseerd in de Trade Policy Review van de Europese Commissie (zie: Europese Commissie, A renewed trade policy for a stronger Europe:

Consultation Note, 16 juni 2020). Nederland neemt actief aan deze discussie deel, waarover u in de Kamerbrief over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review van 4 september 2020 bent geïnformeerd.

Een van manieren om afhankelijkheden waar nodig te verminderen, is diversificatie van leveranciers. Handelsakkoorden kunnen de diversificatie van waardeketens faciliteren.

Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam verbeteren van lokale waardeketens, gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid.

Zie ook antwoord op vraag 106.

101

Op welke termijn verwacht u dat het handelsakkoord met Mercosur aan de Kamer zal worden voorgelegd?

Antwoord:

Het kabinet verwacht het EU-Mercosur handelsakkoord aan de Kamer voor te kunnen leggen zodra het Voorzitterschap van de EU een voorstel ter goedkeuring aan de lidstaten voorlegt. Hiervoor dienen de volledige en officiële teksten van het akkoord beschikbaar te zijn. Momenteel worden deze door de diensten van de EU juridisch geschoond en vertaald in alle officiële talen van de EU. Het huidige Duitse Voorzitterschap heeft nog geen indicatie gegeven of de teksten onder het huidig EU-Voorzitterschap aan de lidstaten worden voorgelegd, dan wel wanneer dat het geval zal zijn.

102

Kunt u aangeven of u het Europese onderhandelingsmandaat voor de onderhandelingen met de Mercosurlanden voor een handelsakkoord steunt? Kunt u daarnaast aangeven of u tot dusver enige signalen heeft dat de Europese Commissie gedurende de onderhandelingen akkoord is gegaan met afspraken welke niet in lijn zijn met dit onderhandelingsmandaat?

Antwoord:

Het mandaat voor de onderhandelingen tussen de EU en de Mercosur landen stamt uit 1999. Nederland heeft net als alle andere EU lidstaten in 1999 ingestemd met dit mandaat. Het kabinet heeft geen enkel signaal ontvangen dat de Europese Commissie gedurende de onderhandelingen akkoord is gegaan met afspraken die niet in lijn zijn met dit onderhandelingsmandaat. Het kabinet kan dit uiteindelijk pas vaststellen als het van de Commissie de definitieve en officiële teksten van het akkoord ter beoordeling ontvangt.

103

Waarom focust u in de toelichting op het versterken van mondiale waardeketens op de punten duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen in plaats van op het versterken van de weerbaarheid van voor Nederland belangrijke waardeketens en het verminderen van de afhankelijkheid van buitenlandse productie voor bepaalde strategische sectoren? Vertaalt deze keuze zich ook in het te voeren beleid?

Antwoord:

Het beleid met betrekking tot het versterken van de weerbaarheid van waardeketens is zowel gericht op ketenverduurzaming als het verminderen van ketenafhankelijkheid voor strategische goederen en sectoren. Zie ook antwoorden op de vragen 105 en 106.

104

Is er budget of mankracht beschikbaar gesteld voor het onderzoeken van de afhankelijkheden van voor Nederland belangrijke waardeketens en de manieren waarop deze versterkt kunnen worden?

Antwoord:

Voor het onderzoeken van de afhankelijkheden van voor Nederland belangrijke waardeketens is binnen de bestaande formatie de benodigde capaciteit gecreëerd.

105

Welke inzet verricht u nog meer om de afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers voor bepaalde strategische goederen te verminderen, naast de inzet op het Essential Health Goods Agreement van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)?

Antwoord:

Uitgangspunt van het Kabinetsbeleid is om enerzijds het open karakter van de Nederlandse economie te behouden en anderzijds ongewenste strategische afhankelijkheden tegen te gaan. Het gaat dan vooral om afhankelijkheden binnen de vitale processen of specifieke sectoren in relatie tot het voorkomen van ongewenste situaties die de nationale veiligheid of openbare orde aantasten. Denk bij dat laatste onder meer aan de Wet Voorkoming Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie (Staatsblad 2020, 165), het wetsvoorstel Wet toetsing economie en nationale veiligheid (Kamerstuk 30.821 nr. 97) en brief van de Minister voor Medische zorg over een ijzeren voorraad van medicijnen (Kamerstuk 29.477, nr. 660).

Vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt gewerkt aan het nader in kaart brengen van kwetsbaarheden van het Nederlandse bedrijfsleven voor verstoring van mondiale waardeketens, conform de motie van het lid Weverling (zie: Kamerstuk 35 470-XVII, nr. 11).

Wat betreft de werkzaamheden voor vermindering van afhankelijkheden, naast de Essential Health Goods Agreement, verwijs ik naar het antwoord op vraag 100.

106

Welke «versnelde» acties gaat u nemen om waardeketens duurzamer en weerbaarder te maken tijdens en na de COVID-19-crisis?

Antwoord:

Het kabinet werkt aan markttransformaties om internationale waardeketens duurzamer te maken. Hiertoe worden in 2021 nationale initiatieven waar mogelijk Europees opgeschaald. Zo wordt het «Dutch Initiative on Sustainable Cocoa» ingezet om het recent gelanceerde EU sustainable cocoa initiative succesvol te maken en legt het kabinet de nadruk op sociale omstandigheden in voorbereiding op de aangekondigde EU-textielstrategie. Door financiering van IDH en Solidaridad kunnen deze organisaties met producenten en afnemers de transitie naar duurzame productie en handel verder brengen. Met Nederlandse bedrijven investeren we in het duurzaam verbeteren van lokale waardeketens, gericht op banen, productiviteit en weerbaarheid. Via Power of Voices draagt het kabinet bij aan versterking van het lokale maatschappelijke middenveld, als onmisbare stem om overheden en bedrijven ertoe aan te zetten om productie en handel duurzamer te maken. Ook zet het kabinet zijn diplomatieke invloed in om in dialoog met overheden van productielanden te werken aan betere wet- en regelgeving, zoals de verhoging van minimumlonen richting leefbare lonen.

In het najaar van 2020 zal een nota met de hoofdlijnen van mogelijk nieuw IMVO-beleid met de Kamer worden gedeeld. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten.

107

Hoe zorgt Nederland voor digitale inclusie van vrouwen, organisaties en andere groepen die opkomen voor gendergelijkheid en vrouwenrechten, nu mede door de COVID-19 pandemie besluitvorming meer in het digitale domein plaatsvindt?

Antwoord:

Nederland maakt zich zorgen over de digitale uitsluiting van vrouwen, meisjes en gemarginaliseerde groepen. In het kader van de Digitale Agenda voor BHOS is digitale inclusie als dwarsdoorsnijdende prioriteit voor BHOS-nota geformuleerd.

BZ ondersteunt het Digital Defenders Partnership dat maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers ondersteunt hun digitale veiligheid te vergroten en weerbare, inclusieve netwerken op te bouwen. Zij werken met een gender- en inclusie-strategie.

108

Wat is de stand van zaken van het ratificatieproces van Nederland van Verdrag 190 Geweld en intimidatie in de wereld van werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), waarin specifieke aandacht is voor geweld tegen vrouwen en de impact van huiselijk geweld op werk? Wanneer kan de Kamer hier informatie over verwachten?

Antwoord:

Het IAO-Verdrag 190 (Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer) is vorig jaar door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen en treedt in werking in juni 2021. Het verdrag is op dat moment alleen bindend voor de landen die het ratificatieproces op dit moment al hebben voltooid.

Het ratificatieproces van Nederland voor dit verdrag valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In Nederland wordt nog gewerkt aan de inventarisatie van de verdragsbepalingen en de verhouding van deze met de nationale regelingen op het terrein van geweld en intimidatie op de werkvloer. Dat gebeurt in samenwerking met de verschillende betrokken departementen en in overleg met de sociale partners. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar om uw Kamer hierover voor het eind van dit kalenderjaar nader te informeren.

109

Wat wordt precies verstaan onder «feministisch leiderschap» en met welke waarborgen gaat Nederland voorkomen dat dergelijk «feministisch leiderschap» gaat resulteren in «masculien lijderschap»?

Antwoord:

Met feministisch leiderschap wordt het leiderschap bedoeld van individuen, maatschappelijke en politieke stromingen of bewegingen die streven naar gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Hiertoe maken zij een kritische analyse van ongelijke (machts-)verhoudingen tussen mannen en vrouwen en streven zij vrouwenemancipatie na, in lijn met het kabinetsbeleid.

110

Op welke wijze en waarom wordt verwacht dat ongewenste (tiener-)zwangerschappen, moeder- en kindsterfte, en obstakels voor toegang tot HIV/aidspreventie en -behandeling zullen toenemen als gevolg van de COVID-pandemie?

Antwoord:

Als gevolg van de COVID-19 crisis is met name in lage- en middeninkomenslanden6 reguliere zorg aangetast en de toegang tot zorg afgenomen. In 68% van de landen is bijvoorbeeld de toegang tot anticonceptie sterk verslechterd. Eerder al constateerde de WHO dat veel landen kampen met voorraadgebrek van onder meer antiretrovirale (ARV) medicijnen7. Verwachting is dat het gebrek aan toegang tot zorg kan resulteren in 60% meer moedersterfte en 41% meer kindersterfte8. Ook wordt verwacht dat de afname van anticonceptiegebruik zal resulteren in zeker 734.000 extra ongewenste tienerzwangerschappen9.

111

Vertaalt de leiderschapsrol in 2021 in de actiecoalitie «feminist movements & leadership» zich ook in additionele financiële committeringen van Nederland met betrekking tot gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes gedurende de looptijd van de actiecoalitie?

Antwoord:

Er zijn geen additionele financiële committeringen van Nederland voorzien voor de actiecoalitie «feminist movements & leadership».

Naast de ophoging van het budget voor Leading from the South naar EUR 80 miljoen (looptijd 2021–2025) en het nieuwe Power of Women subsidiekader van EUR 73,5 miljoen (looptijd 2021–2025) is inzet van Nederland om samen met Canada een aanjagersrol te vervullen en gedurende de looptijd van de actiecoalitie (5 jaar) andere donoren te stimuleren tot directe financiering van vrouwenrechtenorganisaties in het mondiale Zuiden.

112

Welke onderwijsprogramma’s besteden aandacht aan inclusie van kinderen en/of jongeren met een beperking? Hoe krijgt dit vorm en hoe wordt dit gemonitord?

Antwoord:

In de programma’s van Education Cannot Wait (ECW), Global Partnership for Education (GPE) en Prospects Partnership Programma (PPP) wordt bijzondere aandacht gegeven aan kinderen/jongeren met een beperking.

ECW ondersteunt 43 organisaties in 18 landen die werken aan kwalitatief en inclusief onderwijs voor 23.000 kinderen met een beperking.

GPE ondersteunt de uitvoering van onderwijsbeleidsplannen waarbij expliciet aandacht is voor kinderen met een beperking. Het PPP werd opgezet om de opvang en bescherming van vluchtelingen in en rondom conflictgebieden te verbeteren. Binnen deze activiteiten wordt ook aandacht besteed aan het betrekken van kinderen en jongeren met een beperking. Mensen met een beperking vormen geen separate doelgroep waarop apart op wordt gemonitord.

113

Kunt u een inschatting geven in welke mate de humanitaire noden dit jaar zijn vergroot ten gevolge van de COVID-19 pandemie, en op welke manier in de begroting rekening is gehouden met de constatering dat waarschijnlijk ook volgend jaar de humanitaire noden zullen stijgen?

Antwoord:

Het onder coördinatie van UNOCHA ontwikkelde Global Humanitarian Response Plan (GHRP) vormt de voornaamste internationale paraplu voor actie inzake de humanitaire impact van de COVID19-pandemie. Doel is 250 miljoen mensen in 63 landen te bereiken. De kosten zijn berekend op USD 10,3 miljard. Dit komt bovenop de noden beschreven in het Global Humanitarian Overview (GHO) 2020. De geschatte kosten daarvan waren USD 28,8 miljard. COVID19 wordt inmiddels beschouwd als een extra – bijkomende – factor van humanitaire kwetsbaarheid. De respons erop wordt daarom geïntegreerd in het reguliere humanitaire werk en derhalve in het GHO 2021. UNOCHA publiceert deze GHO later dit jaar, en dan weten we de geschatte noden van 2021. Vanwege een verwachtbare verdere toename van humanitaire noden is het humanitaire hulp budget voor 2021 uitgezonderd van mogelijke mutaties onder het instrument «nog te verdelen». Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting 2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen». De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer worden gemeld. Vanwege een verwachtbare verdere toename van humanitaire noden is daarbij het uitgangspunt humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial support) te ontzien.

114

Welk percentage van het Nederlands noodhulpbudget komt (direct of indirect) terecht bij lokale humanitaire organisaties? In hoeverre is dat percentage bijgesteld vanwege de wereldwijde COVID-19 pandemie?

Antwoord:

Bij noodhulp is snelle actie cruciaal. Daarom kiest Nederland voor voorspelbare, meerjarige en flexibele financiering van het werk van VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance, die bij de uitvoering van hun activiteiten samenwerken met lokale en nationale organisaties en overheden. Binnen de Grand Bargain is afgesproken dat minimaal 25% van hulpverlening via deze «local and national responders» moet lopen. En aantal organisaties had in 2019 dit doel al bereikt (o.a. UNFPA 38.6%, UNICEF 33.9%, OCHA en UNDP rond 26%, IFRC en UNHCR rond 25%).

Directe en indirecte financiering van lokale hulporganisaties nam in voorgaande jaren al gestaag toe. De COVID-19 crisis heeft het belang van lokale responscapaciteit nogmaals bevestigd. Exacte gegevens over de impact van de COVID-19 respons op de in 2020 gerealiseerde «lokalisering» zijn nog niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat bij voorbeeld de VN Country Based Pooled Funds (CBPF’s), die ook van Nederland extra geld ontvingen voor de COVID-respons, een aanmerkelijk groter deel van de hulpverlening via lokale hulporganisaties financierden dan voorheen: 40% ten tijde van de COVID–crisis (2020) tegenover 26% in 2019.

115

Kunt u toelichten – nu de COVID-pandemie de humanitaire noden aanzienlijk verhoogt en de humanitaire fondsen en mensenrechtenprogramma’s al jaren structureel ondergefinancierd zijn – waarom er in 2021 minder fondsen beschikbaar zijn vergeleken met 2020?

Antwoord:

De verhoging van het humanitaire hulp budget in 2020 is incidenteel, met het oog op het lenigen van de door COVID-19 toegenomen noden. De Kamer is hier nader over geïnformeerd in de Kamerbrief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» en de Kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV.

116

Welk beleid wordt ingezet om tot een grotere effectiviteit en efficiëntie van de humanitaire sector te komen? Zijn er al wezenlijke resultaten te melden in de implementatie van de Grand Bargain afspraken?

Antwoord:

Nederland ondersteunt internationale processen voor meer efficiëntie en effectiviteit, zoals de Grand Bargain. Hierbij speelt de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als Eminent Person van de Grand Bargain een belangrijke, aanjagende rol.

De 2020 Independent Grand Bargain Annual Report en een eerste evaluatie van de humanitaire respons in het kader van de COVID-19 pandemie identificeren voortgang in de Grand Bargain implementatie.

Meer cash-transfer programming (USD 5,6 miljard in 2019).

  • Meer aandacht voor het versterken van lokale actoren. (11 organisaties haalden in 2019 de 25% lokalisering target).

  • Humanitaire organisaties werken steeds nauwer en innovatiever samen en delen vaker expertise en middelen om kosten te besparen. (bijv. UNHCR, WFP, UNICEF en UNFPA gebruiken een UN Partner Portal).

  • Voor meer transparantie publiceren steeds meer donoren en organisaties gegevens in IATI (92% in 2019).

Bovendien werkt Nederland aan grotere efficiëntie en effectiviteit van het humanitaire hulpsysteem via diplomatieke inspanningen en beleidsbeïnvloeding in diverse fora. Dit gebeurt onder meer via donorgroepen zoals de OCHA Donor Support Group en Uitvoerende Raden van VN-organisaties en coördinatie op landenniveau.

117

Hoeveel procent van de fondsen van sleutelorganisaties als de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (UNHCR), het Wereld Voedselprogramma (WFP) en UNICEF gaat – conform de Grand Bargain afspraken – naar lokale organisaties? Worden multilaterale organisaties aangesproken met betrekking tot de Grand Bargain localisatie afspraken, zoals het kanaliseren van fondsen naar lokale organisaties (25%)?

Antwoord:

Binnen de Grand Bargain is afgesproken dat minimaal 25% van hulpverlening via «local and national responders» moet lopen. Dat betreft lokale en nationale organisaties en overheden. De monitoring van die afspraak verloopt onder meer via rapportages binnen de Grand Bargain. Over 2019 rapporteerden UNHCR en UNICEF hieraan te voldoen, met respectievelijk 25,8% en 34%. WFP meldt goed op weg te zijn, maar publiceerde geen percentage.

118

Wat wordt de Nederlandse inzet om de structurele humanitaire onderfinanciering internationaal aan te pakken?

Antwoord:

Onderfinanciering van humanitaire actie blijft een serieuze uitdaging. Een belangrijke factor daarbij is de zogenoemde «funding gap». Zo is in 2020 het totaal aan humanitaire financiering in de wereld wederom toegenomen, maar de te financieren noden ook. COVID-19 zorgt er bijvoorbeeld voor dat hulpverlening duurder wordt. Het is daarom zaak te werken aan meer efficiëntie en meer effectiviteit van de middelen die beschikbaar zijn. Dat is de kern van de Grand Bargain.

Verbreding van de donorbasis is een ander domein waarop meer vooruitgang moet worden geboekt. De financiering van noodhulp kan niet alleen een zaak zijn van traditionele donoren. Nederland blijft een substantiële financiële bijdrage leveren, maar werkt er samen met bondgenoten aan dat andere – niet-traditionele – donoren ook hun verantwoordelijkheid nemen en bijdragen, liefst zoals Nederland: ongeoormerkt, flexibel en meerjarig. Nederland speelt – bijvoorbeeld via het World Economic Forum – ook een rol bij het verkennen van mogelijkheden humanitaire financiering via private investeringen mogelijk te maken.

Tot slot werkt Nederland in internationaal verband aan preventie, een geïntegreerde aanpak van grondoorzaken en vroegtijdige humanitaire actie.

Deze drie sporen samen moeten ervoor zorgen dat het gat tussen humanitaire noden en beschikbare financiering uiteindelijk gedicht wordt.

119

Welk percentage van de Nederlandse humanitaire middelen wordt «zo direct als mogelijk» aan lokale organisaties gealloceerd?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 114

120

In hoeverre komt de inzet voor de COVID-19 respons via de VN en andere multilaterale kanalen ten goede aan lokale hulporganisaties?

Antwoord:

De COVID-19 pandemie heeft het belang van hulpverlening door lokale en nationale organisaties en overheden nog verder benadrukt. De VN ondersteunt dergelijke respons via bijdragen uit het Central Emergency Response Fund (CERF) en de VN Country Based Pooled Funds (CBPF’s). Ook organisaties als UNHCR en UNICEF werken in hun COVID-activiteiten veel samen met local responders. In de Covid-19 response door Dutch Relief Alliance gaat gemiddeld 26% van de financiering naar lokale hulporganisaties.

Zie ook antwoord op vraag 114

121

Kunt u aangeven hoeveel Nederland tot nu toe heeft bijgedragen aan de Minimum MHPSS Service Packages? Hoeveel wordt deze bijdrage opgehoogd in 2021?

Antwoord:

Voor het Minimum MHPSS service package zijn de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020) dan wel gereserveerd (2021/2022).

2019

USD 435.278,69

2020

USD 1.149.836,52

2021

USD 3.594.833,41

2022

USD 626.529,26

Totaal

USD 5.806.478

122

Welke middelen ontvangt de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in 2021? Hoeveel was dit de afgelopen 20 jaar, uitgesplitst naar elk afzonderlijk jaar? Kunt u in die tabel uitgesplitst naar jaartal ook aangeven hoeveel migranten zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst?

Antwoord:

Voor 2021 is voorzien dat IOM EUR 35 mln. zal ontvangen uit de BHOS begroting, voor het uitvoeren van een scala aan verschillende programma’s en projecten in meer dan 10 landen. Dit betreft zowel lopende, meerjarige programma’s, als nieuwe projecten. Terugkeer van migranten naar hun land van herkomst is slechts één van de activiteiten die IOM ontplooit. Een exacte uitsplitsing naar vanuit Nederland en land van transit teruggekeerde migranten, per jaar en over een periode van twintig jaar, vergt meer tijd dan de gegeven tijdspanne voor de beantwoording van deze feitelijke vragen. In onderstaand overzicht vindt u de gegevens vanaf 2016 uitgesplitst. Gegevens van voor 2016 kunnen, indien uw Kamer hier prijst op stelt, bij het IOM worden opgevraagd.

De BHOS bijdragen aan IOM kunt u, teruggaand tot het jaar 2006, vinden op https://openaid.nl/organisations/IOM/?tab=samenvatting.

Jaar

Nederlandse BHOS-bijdrage aan IOM1

Migranten die vrijwillig zijn teruggekeerd naar land van herkomst vanuit NL, met Nederlandse financiering2

Migranten die vrijwillig zijn teruggekeerd naar land van herkomst vanuit transitlanden, met Nederlandse financiering

2020

EUR 36,76 mln. (voorzien)

T/m augustus:

1.160

NNB

2019

EUR 34,83 mln.

3.035

2.716

2018

EUR 44,85 mln.

2.149

4.633

2017

EUR 18,37 mln.

1.532

4.025

2016

EUR 8,80 mln.

4.635

2.364

X Noot
1

De Nederlandse BHOS-bijdragen aan IOM bezien bredere activiteiten dan vrijwillige terugkeer, en dragen ook bij aan activiteiten zoals herintegratieondersteuning, tegengaan van mensenhandel en -smokkel en bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie.

X Noot
2

Vrijwillige terugkeer vanuit Nederland werd tussen 2002 en 2019 gezamenlijk gefinancierd door BZ, J&V en later ook de EU. Door verduidelijking van de regels van de OESO-DAC voor toerekening van eerstejaars opvang van asielzoekers uit DAC-landen aan ODA financiert BHOS vanaf 2019 terugkeer vanuit Nederland niet meer, maar draagt wel bij aan herintegratieondersteuning in landen van herkomst

123

Wat wordt er bedoeld met het toepassen van de mensenrechtenbenadering bij wederopbouw?

Antwoord:

Een mensenrechtenbenadering betekent uit te gaan van de rechten van mensen, hen te betrekken bij de ontwikkeling van programma’s, met aandacht voor de meest kwetsbaren in de samenleving. Voor wat betreft wederopbouw betekent dit bijvoorbeeld het centraal stellen van toegang tot recht en het adresseren van (vermeend) onrecht aangedaan tijdens conflict situaties. Daarnaast is inclusiviteit in wederopbouwactiviteiten van belang, waarbij de meest getroffen bevolkingsgroepen (zoals vrouwen, kinderen, minderheden) zeggenschap krijgen over het verzoenings- en wederopbouwproces in hun land of regio.

124

Bent u voornemens om MHPSS programmering in vredesopbouw te financieren of in 2021 enkel te richten op het bepleiten van integratie van MHPSS in vredesopbouw?

Antwoord:

Het Nederlandse pleidooi voor verbeterde integratie van MHPSS in vredesopbouw heeft reeds vruchten afgeworpen. Zo is in het laatste rapport van de SGVN over Peace Building and Sustaining Peace van 30 juli voor het eerst een verwijzing naar MHPSS opgenomen. Nederland blijft politiek en diplomatiek pleiten voor versterkte integratie en wil daar ook graag aan bijdragen d.m.v. gerichte financiering. Zo heeft Minister Kaag tijdens een High Level Event op 24 september 2020 en marge van de AVVN een additionele bijdrage aan het VN Peace Building Fund bekend gemaakt van EUR 5 miljoen (bovenop de huidige EUR 15 miljoen per jaar), met als doel de verbeterde integratie van MHPSS in vredesopbouw. Deze verhoging geldt in eerste instantie voor zowel 2020 als 2021.

125

In welke ontwikkelingslanden financiert Nederland een groeiende portefeuille aan klimaatactiviteiten en wat voor activiteiten worden daar door Nederland precies gefinancierd? Kunt u een overzicht per land geven welke (lopende) klimaatactiviteiten en projecten daar met Nederlands geld worden gerealiseerd?

Antwoord:

Graag verwijs ik voor een overzicht van de publieke klimaatfinanciering naar het openbare online klimaatdashboard, waarin naast een overzicht van klimaatuitgaven per regio en thema, voor elk ontvangend land kan worden opgevraagd welke projecten worden gefinancierd, hoe klimaatrelevant die activiteiten zijn, en wat aan er aan die activiteiten is uitgegeven. De bijdrages aan multilaterale fondsen zijn gezien hun aard geen onderdeel van het dashboard, maar richten zich net als de directe financiering zowel op het tegengaan van klimaatverandering door onder meer toegang tot hernieuwbare energie, het behoud van bossen en verbeterd landbeheer, als op grotere weerbaarheid tegen de effecten van klimaatverandering door, bijvoorbeeld verbeterd watermanagement, veilige toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen, duurzame productieve landbouw en toegenomen voedselzekerheid.

126

Wat is het totale bedrag aan private klimaatinvesteringen dat tot nu toe is gemobiliseerd met publieke middelen?

Antwoord:

Van 2015, het jaar van de totstandkoming van de Overeenkomst van Parijs, tot en met eind 2019 is door Nederland in totaal EUR 2,05 miljard aan private klimaatinvesteringen gemobiliseerd. In 2020 zal daar naar schatting nog eens EUR 550 miljoen bijkomen.

127

Kunt u een overzicht geven van de impact die de verschuiving van programma's naar de focusregio's heeft op de landen die daar niet toe behoren en waar programma's in de komende jaren worden afgebouwd? Zijn er voorzieningen getroffen voor een zorgvuldige afbouw en vinden er gesprekken plaats met andere donoren die deze programma's mogelijk zouden kunnen overnemen?

Antwoord:

Zorgvuldige afbouw en opbouw van programma’s is staand beleid. Zo is de geleidelijke vermindering van naar posten gedelegeerde middelen in de afbouwlanden Indonesië en Ghana al onder het vorige kabinet in gang gezet. In alle afbouwlanden wordt met overheden en (donor-)organisaties besproken om tot een verantwoorde, beheersbare overgang te komen.

128

Welke concrete inspanningen gaat u plegen om Nederlandse organisaties beter te positioneren als uitvoerder van EU-programma's? Welke financiële doelstelling heeft u voor ogen in 2021?

Antwoord:

Middels de samenwerkingsvorm Delegated Cooperation kunnen middelen van de Europese Commissie worden ingezet om uitvoering te geven aan gezamenlijke OS-prioriteiten van EU lidstaten en de Europese Commissie. Het kabinet zet erop in om meer gebruik te maken van deze samenwerkingsvorm, waarmee Nederlandse partijen kunnen worden gepositioneerd als uitvoerders. Het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geaccrediteerd om Delegated Cooperation middelen te beheren. Nederlandse uitvoerders kunnen, mits aan voorwaarden wordt voldaan, via de accreditatie van het DGIS de Delegated Cooperation projecten uitvoeren.

De Steunfaciliteit voor het management van EU-fondsen binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal ook in 2021 ondersteuning blijven bieden bij aanvraagprocedures en regelgeving omtrent Delegated Cooperation.

Het kabinet heeft geen minimale financiële doelstelling. Wel streeft het kabinet er naar dat in 2021 minimaal zes programma’s (met een minimale omvang van EUR 5 miljoen) middels de DGIS accreditatie, en één programma via de RVO accreditatie, zijn goedgekeurd.

129

Hoe wordt in de drie taken van Invest International aandacht gegeven aan gendergelijkheid en vrouwenrechten?

Antwoord:

Invest International hanteert internationale standaarden en richtlijnen op IMVO-gebied waarin ook aandacht is voor gendergelijkheid, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Ook de specifieke richtlijnen voor due diligence van de OESO over hoe gender aspecten te integreren in de supply chain due diligence worden gehanteerd. Deze richtlijnen gelden voor alle drie taken van Invest International.

130

Is gender due diligence een vereiste wanneer het Nederlandse bedrijfsleven aanvragen tot het ontwikkelen en/of financieren van projecten doet bij Invest International? Hoe wordt ervoor gezorgd dat vrouwen in het buitenland geen negatieve gevolgen ervaren van projecten uitgevoerd met hulp van Invest International?

Antwoord:

Als investeerder wil Invest International direct de economische positie van vrouwen ondersteunen door toegang tot kapitaal te verschaffen aan bedrijven geleid door vrouwen en vrouwelijke ondernemers. In de projecten moet in ieder geval een bepaalde mate van genderbewustzijn aantoonbaar zijn. Dit zal worden meegenomen in de IMVO (waarbij het vooral gaat om een risicobeoordeling) en impact (waarbij vooral wordt gekeken naar de positieve effecten) analyses die worden gemaakt voordat een project gefinancierd wordt. De uitgangspunten en toetsingscriteria worden op een later moment uitgewerkt door Invest International.

131

Is een deel van de projecten, investeringen of regelingen waar Invest International over gaat specifiek bedoeld voor Nederlandse vrouwelijke ondernemers en lokale vrouwelijke ondernemers? Hoe groot is dit aandeel?

Antwoord:

Een dergelijke specifieke focus is niet expliciet voorzien in de doelstelling van de onderneming. Die is bewust breder geformuleerd en focust op de combinatie van Nederlandse bedrijfsleven en de SDG-uitdagingen. Vrouwelijk ondernemerschap is hiervan een integraal onderdeel.

132

Wat bedoelt u met «opvolging geven aan de evaluatie van de IMVO-convenanten»? Wordt hier een vernieuwing van het convenantenbeleid bedoeld?

Antwoord:

De IMVO-convenanten vormen een belangrijk onderdeel van het huidige IMVO-beleid. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet, en dat na twee jaar zou worden bezien of, en zo ja, welke aanvullende dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Daarom is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart. Naast onderzoeken naar de vormgeving van beleid, expertsessies, stakeholderbijeenkomsten en adviezen van de SER en het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR), maakt ook de evaluatie van de IMVO-convenanten hier onderdeel van uit. Deze evaluatie is met uw Kamer gedeeld op 10 juli 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 333). Op 3 april 2020 zijn de andere onderzoeken met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326). Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer.

133

Welke hervormingen van de WTO worden er bedoeld, en aan welke hervormingen wordt gedacht in dit verband?

Antwoord:

De versterking en modernisering van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is voor het kabinet van de hoogste prioriteit. Bepalend voor de toekomst van de WTO is dat de multilaterale handelsregels worden herzien en geactualiseerd, onder andere door sluitende afspraken te maken over industriële subsidies en state-owned enterprises. Het is evident dat er momenteel van een mondiaal level playing field geen sprake is; de WTO heeft de taak om dit aan te pakken. Verstorende effecten van staatssteun en -eigendom moeten worden geadresseerd, zodat zowel in het buitenland als op de interne markt sprake is van eerlijke concurrentie. Ook is het van groot belang een nieuwe balans te vinden tussen rechten en plichten van leden, waarbij uitzonderingen op bepaalde verplichtingen opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden en in de toekomst alleen moeten gelden voor landen die dat echt nodig hebben.

Daarnaast acht Nederland het van belang dat ook in de WTO-onderhandelingen duurzaamheid een centrale rol krijgt. Er dient voortgang te worden geboekt op lopende onderhandelingen in de WTO op onderwerpen zoals visserijsubsidies. Ook hecht Nederland eraan dat het bevorderen van handel in zogenaamde «groene» goederen en diensten een nieuwe impuls krijgt in WTO-verband. Hiervoor onderzoekt de Commissie momenteel de mogelijkheden.

De COVID-19-crisis heeft laten zien dat handelsbeperkende maatregelen de toegang tot noodzakelijke producten ernstig kunnen belemmeren. Deze dienen daarom beperkt te blijven tot een noodzakelijk minimum. Ze dienen zo weinig mogelijk handelsverstorend te zijn, tijdelijk, transparant, en beperkt in reikwijdte. Daarom steunt Nederland de inzet van de Commissie om tot internationale afspraken te komen om de handel in medische goederen ten tijde van een gezondheidscrisis zo open mogelijk plaats te laten vinden en op die manier de toegang tot deze goederen te faciliteren.

Door de COVID-crisis is er ook een grote toename van e-commerce, waardoor het belang van nieuwe afspraken over digitale handel binnen de WTO alleen maar is toegenomen. Nederland steunt de inzet van de EU op e-commerce. Binnen het Joint Statement Initiative on e-commerce onderhandelt de EU met 57 andere WTO-leden over belangrijke zaken als spam, markttoegang, bescherming van persoonsgegevens en privacy, consumentenbescherming en handelstarieven. De regering vindt het van belang dat deze onderhandelingen inclusiever worden, onder meer door het betrekken van meer (ontwikkelings)landen.

134

Wanneer in 2021 verwacht het kabinet het Nationaal Actieplan voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven naar de Kamer te sturen?

Antwoord:

Het kabinet verwacht het herziene Nationale Actieplan voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (NAP) najaar 2021 naar de Kamer te sturen. Eind dit jaar komt het kabinet met een reactie op het National Baseline Assessment (NBA), dat dient om te toetsen in hoeverre het huidige NAP in lijn is met de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Het NBA is afgelopen september opgeleverd door het College voor Rechten van de Mens. De uitkomst van de NBA is interdepartementaal besproken en in september zijn ter voorbereiding van de kabinetsreactie met de SER consultaties georganiseerd, waaraan vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en andere experts deelnamen. De kabinetsreactie wordt momenteel interdepartementaal afgerond.

135

Welke extra beleidsinspanningen worden hier bedoeld? Kan er concreet in kaart worden gebracht, voor elke vorm van beleidsinspanning, wat daar de afgelopen vier jaar voor gedaan is, en welke (positieve en negatieve) effecten die inspanningen hebben gehad op het bereiken van de kabinetsdoelstelling van 90%?

Antwoord:

In het najaar van 2020 zal een nota met de hoofdlijnen van mogelijk nieuw IMVO-beleid met de Kamer worden gedeeld. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten. Deze beleidsinspanningen kunnen bijdragen aan het bereiken van de 90-procent doelstelling van het kabinet. Dit betreft de ambitie waarbij 90 procent van de grote bedrijven in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten.

Het IMVO-beleid van de afgelopen vier jaar is voornamelijk gebaseerd op vrijwillige maatregelen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het stimuleren van sectorale samenwerking door middel van de IMVO-convenanten. In deze convenanten worden met bedrijven in hoog-risicosectoren afspraken gemaakt om de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles (UNGPs) te implementeren in hun bedrijfsvoering. De evaluatie van de convenantenaanpak door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) laat zien dat de convenanten weliswaar meerwaarde hebben, maar dat hiermee slechts 1,6 procent van alle bedrijven wordt bereikt (zie Kamerstuk 26 485, nr. 333). Dit zijn niet noodzakelijkerwijs de «grote bedrijven», die onder de 90-procent doelstelling vallen. Uit de meting over het rapportagejaar 2019 volgt dat 35 procent van de grote bedrijven deze richtlijnen al onderschrijven en bijvoorbeeld een hoog-risicosector als banken en verzekeraars al goed op weg is met een onderschrijving van 68 procent (Ernst & Young, april 2020, zie Kamerstuk 26 485, nr. 326).

Naast de convenanten-aanpak stelt het kabinet het onderschrijven en naleven van de OESO-richtlijnen als voorwaarde wanneer bedrijven gebruik willen maken van het financieringsinstrumentarium voor het bedrijfsleven, uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (zie Kamerstuk 34 952, nr. 44). Ook bevordert de overheid het stellen van voorwaarden bij Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI), en in het bijzonder voor het thema internationale sociale voorwaarden (ISV). Het stellen van IMVO-voorwaarden door de overheid kan, waar het grote bedrijven betreft, bijdragen aan het bereiken van de 90-procent doelstelling.

Tot slot heeft het kabinet actief de grote bedrijven die onder de 90-procent doelstelling vallen benaderd. Eind 2018 is een nulmeting uitgevoerd over rapportagejaar 2017 waaruit bleek dat 30 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen en/of UNGPs onderschrijft. In juli 2019 is een aankondigingsbrief naar alle 700+ grote bedrijven verstuurd. Hierin werd de monitoring en eerste tussenmeting aangekondigd, en toegelicht wat er verwacht wordt van de bedrijven bij het onderschrijven en naleven van de OESO-richtlijnen. Vervolgens hebben de bedrijven die onderdeel vormden van de eerste tussenmeting in december 2019 een uitnodigingsbrief voor een self-assessment ontvangen vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken met nogmaals een toelichting op de verwachtingen. Daarnaast is na de nulmeting de 90-procent doelstelling en de verwachtingen op naleving van de OESO-richtlijnen in gesprekken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met bedrijven aan de orde gesteld. Het directe effect van al deze inspanningen is niet gemeten, maar vastgesteld kan worden dat met een onderschrijving van 35 procent bij de meting over rapportagejaar 2019, het percentage met 5 procentpunt is toegenomen ten opzichte van de nulmeting. In september 2020 is een stimuleringscampagne gestart, met onder andere een campagnewebsite, een directe telefonische benadering en één of meerdere webinars, om de overige 65 procent van de grote bedrijven te informeren, activeren en ondersteunen met de OESO-richtlijnen aan de slag te gaan.

136

Welke verdere maatregelen gaat het kabinet nemen om de noodzakelijke versnelling richting de 90% te bereiken, naast de reeds gestarte voorlichtingscampagne?

Antwoord:

Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer. Daarin wordt toegelicht welke instrumenten kunnen worden ingezet om bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het respecteren van mens en milieu bij het uitvoeren van hun internationale bedrijfsactiviteiten. Deze extra beleidsinspanningen kunnen bijdragen aan het bereiken van de 90-procent doelstelling van het kabinet.

137

Kunt u een overzicht geven van de interventies en/of programma’s die het kabinet voorziet om bestrijding van kinderarbeid in ketens te versnellen en de grondoorzaken aan te pakken? Hoeveel budget wordt daar in totaal voor ingezet?

Antwoord:

De bestaande programma’s om kinderarbeid te bestrijden lopen ook in 2021 door, met een budget van EUR 12 mln voor 2021 en EUR 72 miljoen voor de periode 2021–2026. Dit betreft het ILO ACCEL programma gericht op versterking van beleid en handhaving in zes Afrikaanse productielanden, het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FKB) en het programma Work: No Child’s Business van de coalitie Stop Kinderarbeid, Unicef en Save the Children, om kinderarbeid aan te pakken met een gebiedsgerichte aanpak.

De projecten in de IMVO-convenanten, zoals in het pensioenconvenant, worden ook voortgezet. Binnen het Dutch Initiative on Sustainable Cocoa (DISCO) wordt de ambitieuze doelstelling uitgewerkt dat «alle aangesloten partijen effectieve maatregelen en noodzakelijke acties nemen om bij te dragen aan het beëindigen van kinderarbeid in 2025». Nederland is pathfinder country van het multistakeholder platform Alliance 8.7. In dat kader pleit het kabinet voor het beter betrekken van overheden en bedrijven uit productielanden bij de bestrijding van kinderarbeid en voor adequate minimum lonen. Tot slot zet het kabinet in op kinderarbeid als horizontaal thema in het EU Action plan on Responsible Business Conduct.

138

Kunt u een tijdslijn geven voor de nadere invulling van de Wet Zorgplicht Kinderarbeid?

Antwoord:

De Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK), die van bedrijven vraagt gepaste zorgvuldigheid toe te passen op het gebied van kinderarbeid, hangt nauw samen met andere maatregelen binnen het IMVO-beleid. Op 16 oktober 2020 is Kamerbrief met de nota ««Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 2020Z19175) gedeeld met de Kamer, deze nota bevat de uitkomsten van het project «IMVO-maatregelen in perspectief». Binnen het project zijn ook inzichten opgedaan voor de verdere invulling van de openstaande elementen in de WZK (reikwijdte, eisen aan het onderzoek en het plan van aanpak dat bedrijven moeten uitvoeren als onderdeel van gepaste zorgvuldigheid en toezicht). Nader inzicht in de uitwerking van de WZK wordt gegeven nadat de uitkomsten van het genoemde project zijn gepresenteerd.

139

Is het kabinet van plan concrete vervolgstappen te ondernemen naar aanleiding van het non-paper «On trade, social economic effects and sustainable development» van Nederland en Frankrijk als onderdeel van verdere verduurzaming van handelsakkoorden en -beleid? Zo ja, kunt u die uiteenzetten?

Antwoord:

Nederland heeft meermaals in Brussel het Frans-Nederlandse non-paper onder de aandacht gebracht, onder andere in het kader van de Trade Policy Review (zie Kamerstuk 21 501-02-2197). De Europese Commissie en een aantal lidstaten verwelkomen het Frans-Nederlandse initiatief als een constructieve bijdrage aan de discussie over de toekomst van handelspolitiek. Nederland zal aandacht blijven vragen voor het versterken van de ambitie van handel en duurzame ontwikkeling in EU handelsbeleid in lijn met de voorstellen in het non-paper. Zo onderschrijft het non-paper bijvoorbeeld het belang van goede implementatie van de afspraken in duurzaamheidshoofdstukken en de rol van de Chief Trade Enforcement Officer (CTEO) hierbij. Op 24 juli 2020 is de CTEO aangesteld. De CTEO zal toezien op onder meer de naleving van duurzaamheidsafspraken. Hiertoe is het mandaat in voorbereiding. In het non-paper wordt geopperd om een mechanisme in te richten dat het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid geeft een klacht in te dienen wanneer derde landen zich niet houden aan afspraken in handelsverdragen. Voormalig Commissaris Hogan heeft aan het kabinet aangegeven bereid te zijn het initiatief te nemen om een dergelijk mechanisme te ontwikkelen. Het kabinet zal hierop blijven inzetten. Tevens zet het kabinet in op het opnemen van de juridisch verbindende verplichtingen die voortvloeien uit het opnemen van de Overeenkomst van Parijs als essentieel element in brede en nieuwe handelsakkoorden of bijbehorende strategische partnerschapsakkoorden. In het non-paper wordt verder benadrukt dat coherent en gecoördineerd Europees beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) belangrijk is voor een gelijk speelveld en een grotere impact in productielanden. Daarom pleiten Frankrijk en Nederland gezamenlijk voor een EU-actieplan inzake IMVO. Ook Duitsland geeft aan zich hiervoor in te zetten in zijn voorzitterschapsprogramma.

De haalbaarheid hiervan is mede afhankelijk van steun binnen de Raad en de Europese Commissie. Tenslotte bepleiten Nederland en Frankrijk dat duurzame ontwikkeling een meer prominente rol krijgt in de WTO. De EU neemt dit voorstel voortvarend op door bijvoorbeeld deel te nemen aan initiatieven binnen de WTO met gelijkgezinde landen. De Europese Commissie heeft aangegeven te zullen onderzoeken hoe handel in groene goederen bevorderd kan worden.

140

Bent u bereid te pleiten voor het opnemen van naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in Investeringsverdragen?

Antwoord:

De OESO-richtlijnen zijn ingebed in de modeltekst die Nederland gebruikt als inzet in de onderhandelingen over bilaterale investeringsverdragen via artikel 23, op basis waarvan een investeringstribunaal geacht wordt rekening te houden met de naleving van de OESO-richtlijnen door de investeerder in het berekenen van de eventueel uit te keren schadevergoeding. Het kabinet is bereid voor een aan de modeltekst gelijkluidende inzet te pleiten ten aanzien van mandaten voor onderhandelingen van toekomstige Europese investeringsverdragen.

141

Gaat u actief gebruikmaken van de Gender dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights in het proces van de herziening van het Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven?

Antwoord:

Ja. In lijn met de BHOS nota «Investeren in perspectief», waarin het werken aan gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes een dwarsdoorsnijdend doel is, zal de herziening van het NAP door een genderlens worden bekeken en zal er gebruikt worden gemaakt van de beschikbare tools zoals de Gender dimensions van de Guiding Principles on Business and Human Rights.

142

Wat is de inzet op EU-niveau om ervoor te zorgen dat de handelsakkoorden die in de begroting staan vermeld de duurzame ontwikkelingsdoelen van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid niet zullen ondermijnen?

Antwoord:

Moderne handelsakkoorden gaan over meer dan tarieven en handelsvolumes en zijn een belangrijk instrument voor de EU om duurzaamheidsafspraken te versterken met derde landen.

EU handelsakkoorden dragen de Europese waarden uit en vormen een platform voor dialoog en samenwerking ten gunste van een duurzame ontwikkeling, waarbij ook het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt. Verdragspartijen spreken in EU handelsakkoorden af dat handel bij moet dragen aan duurzame ontwikkeling en verwijzen daarbij naar internationale verdragen van de Verenigde Naties zoals de «Agenda 21» inzake milieu en ontwikkeling uit 1992 en de Johannesburg Verklaring over duurzame ontwikkeling uit 2002. Het kabinet zet in op het verder verankeren van duurzame ontwikkeling in handelsbeleid, zoals uiteengezet in de Nederlandse inbreng voor de Trade Policy Review. In deze inbreng wordt onder andere verwezen naar voorstellen in het Frans Nederlandse non-paper, waarvan het verbeteren van Sustainability Impact Assessments onderdeel uitmaakt. Het in kaart brengen van sociale, economische en ecologische effecten maakt het mogelijk om waar nodig flankerend beleid te treffen en om partnerlanden daarbij te ondersteunen. Inclusieve en duurzame handelsakkoorden zijn daarnaast ook een belangrijk middel voor het mitigeren van de economische effecten van COVID-19.

143

Wordt er bij de inzet op het verantwoord gebruik van technologie en data door bedrijven en overheden om mensenrechten te waarborgen ook rekening gehouden met de digitale veiligheid en de bescherming van data van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers? Hoe gebeurt dit specifiek?

Antwoord

Ja. De digitale veiligheid van vrouwen en mensenrechtenverdedigers wordt onder meer geadresseerd in de Nederlandse inzet gericht op mensenrechten online. Voorbeelden hiervan zijn de statements van de Freedom Online Coalitie over Civic Space Online (mei 2019), Digitale Inclusie (februari 2020) en COVID-19 (mei 2020). Internationaal moedigt Nederland andere overheden aan veilige digitale middelen te gebruiken voor hun communicatie met (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers.

Nederland steunt daarnaast de ontwikkeling van de Digital Inclusion Benchmark door de World Benchmarking Alliance. Dit instrument meet de bijdrage van technologiebedrijven aan digitale inclusie, waaronder de maatregelen die zij treffen ten aanzien van digitale risico’s voor vrouwen. Ook pleit Nederland voor verduidelijking van de toepassing van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen op de digitale economie. In de OESO-richtlijnen wordt expliciet aandacht besteed aan mensenrechten.

144

Worden de budgetten voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL, NLWorks en de Taskforce Handelsbevordering gerekend tot ODA-middelen? Zo ja, zijn daar IMVO-voorwaarden aan verbonden en hoe worden deze getoetst en gemonitord?

Antwoord:

Nee, de budgetten voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL en NLWorks zijn non-ODA-middelen. De Taskforce Handelsbevordering Nederland – Afrika streeft zijn doelen na met behulp van zowel handelsinstrumenten (non-ODA-middelen) als middelen voor duurzame economische ontwikkeling (ODA-middelen). Indien er instrumenten van de overheid worden ingezet (uit ODA- of non-ODA-middelen) zijn daarop de hieraan gekoppelde IMVO-voorwaarden, -toetsing en -monitoring van toepassing.

145

In hoeverre wordt bij projecten gefinancierd uit NLinBusiness, Trade and Innovate NL, NLWorks en de Taskforce Handelsbevordering de impact op de lokale economie als voorwaarde voor toekenning beoordeeld? Indien dit niet zo is, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te realiseren?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Uitvoering van de motie Amhaouch c.s. over een Taskforce voor handelsbevordering en economische ontwikkeling tussen Nederland en Afrika (34 952-69) en van de motie Kuik c.s. over een publiek-private Afrikacoalitie (33 625-309)» (Kamerstuk 34 952, nr. 113) wordt zeker gelet op de (positieve) impact op de lokale economie bij het aanjagen van: (i) «kansentrajecten om concrete verdienkansen voor Nederland en Afrika te verzilveren, gefundeerd op solide investeringscases»; en (ii) «op een business case en beloftevolle impact (werkgelegenheid) gefundeerde publiek-private partnerschappen die kunnen uitgroeien tot flagship projects voor de economische relaties tussen Nederland en het Afrikaanse continent».

Voor NLinBusiness, Trade and Innovate NL en NLWorks geldt dat zij zelf geen projecten financieren. Zij worden gefinancierd om krachten te bundelen – Trade and Innovate INL aan publieke kant, NLinBusiness aan private kant en NLWorks als publiek-private werkplaats –, teneinde ondernemers te faciliteren en zo het verdienvermogen van Nederland te versterken. Dit betreft vooral ondersteuning van activiteiten in (hoog)ontwikkelde economieën.

146

Maakt Nederland vanaf 2021 gebruik van de «disability marker» in de rapportages aan de Development Assistance Committee van de OESO (OESO/DAC) over de Nederlandse ODA-uitgaven?

Antwoord:

Nee.

147

Wat voor type banen worden bedoeld in de streefwaarde voor 150.000 nieuwe banen in tabel 4? Gaat dit om banen voor de lokale bevolking of tellen banen gecreëerd in Nederland of ingevuld door expats ook mee?

Antwoord:

De vermelde streefwaarde betreft banen voor de lokale bevolking.

148

Hoeveel van de 12.660 bedrijven die in 2019 overheidshulp hebben gekregen in de vorm van investering, handel of dienstverlening, zoals aangegeven in tabel 4, zijn lokale bedrijven? Om hoeveel procent van het budget gaat dat? Welke Nederlandse bedrijven hebben overheidssteun ontvangen die onder deze indicator worden geschaard?

Antwoord:

11.491 bedrijfsplannen die via programma’s voor privatesectorontwikkeling werden ondersteund, betroffen lokale bedrijven. De overige 1.169 bedrijfsplannen waren van Nederlandse bedrijven (zie https://www.osresultaten.nl/thema/private-sectorontwikkeling). Het gaat om een indicator voor de bijdrage aan de lokale bedrijvigheid. De uitgaven aan deze bedrijfsplannen worden niet apart gemonitord.

Er wordt door onze uitvoeringspartners niet gerapporteerd welke bedrijven dit betreft; het gaat bij deze indicator voor privatesectorontwikkeling om de mate waarin bedrijfsplannen zijn ondersteund, niet aan welke bedrijven.

149

Worden de gerealiseerde cijfers en de streefcijfers van tabel 4 op de thema’s Private Sector Development (PSD), Voedselzekerheid, Water, Klimaat en Migratie en Ontwikkeling uitgesplitst naar gender? Zo ja, wat zijn de uitgesplitste cijfers? Hoe en wanneer wordt over deze cijfers gerapporteerd?

Antwoord:

Het ministerie stimuleert partners gedisaggregeerd te rapporteren. Waar mogelijk rapporteert het ministerie hierover zelf op Verantwoordingsdag in het Jaarverslag, en gelijktijdig in de meer uitgebreide resultatenrapportage.

Het is niet altijd mogelijk om een opgeteld resultaat uit te splitsen naar gender. Bij het thema «migratie en ontwikkeling» lukt het tamelijk goed (bijvoorbeeld: in 2019 volgden 240.000 mensen formeel/informeel onderwijs en trainingen, waarvan 89.000 vrouw, 83.000 man en 67.000 onbekend. Bij andere begrotingsindicatoren zoals die voor privatesectorontwikkeling is dit minder goed mogelijk. Niet alle uitvoerende organisaties zijn in staat om elk resultaat vergelijkbaar naar gender uit te splitsen, waardoor op geaggregeerd niveau uitsplitsing geen representatief beeld geeft. Bij weer andere thema’s is gender-disaggregatie niet mogelijk omdat indicatoren niet over aantallen mensen gaan, maar over bijvoorbeeld aantallen hectaren. Of is uitsplitsing minder relevant: bij bescherming van deltagebieden is het wel belangrijk te weten hoeveel mensen beter beschermd zijn, maar voegt disaggregatie niet veel toe (terwijl dit wel extra financiële middelen vergt).

Dit laat onverlet dat op het niveau van een programma wel gestuurd en vergelijkbaar gemonitord kan worden, bijvoorbeeld met een kwalitatieve indicator om bij evaluatie de impact op vrouwen te kunnen vaststellen.

150

Welke impact verwacht u dat COVID-19 zal hebben op de uitvoering van het SRGR- en HIV-beleid? Verwacht u dat de streefwaarden voor 2021 op de resultaatgebieden «toegang tot family planning» en «rechten» ondanks die impact behaald zullen worden?

Antwoord:

De COVID-19 pandemie en de inperkingsmaatregelen hebben geleid tot afschaling van reguliere zorg en opschorting van Seksuele en Reproductieve Gezondheidsdiensten ook vanwege tekorten aan gezondheidspersoneel en middelen., Ondanks de weerbaarheid en het adaptatievermogen van uitvoerende partners. werd ook de uitvoering van programma’s soms tijdelijk stopgezet of ondervond vertraging. Verwachting is dan ook dat de streefwaarden op de indicator «toegang tot family planning» waarschijnlijk niet gehaald worden dit jaar.

Op basis van de rapportages over 2020 kan de werkelijke impact worden bepaald.

Door inperkingsmaatregelen komt in verschillende landen ook de toegang tot rechten verder onder druk te staan. Ook is tijdens de COVID-19 pandemie de pushback tegen seksuele en reproductieve rechten onverminderd door gegaan. Nederland blijft zich daarom samen met een groeiende groep gelijkgezinde landen onverkort inzetten voor SRGR en gendergelijkheid, waardoor is bereikt dat SRGR onderdeel is gebleven van belangrijke internationale overeenkomsten, zoals het VN COVID-19 Humanitarian Response Plan. Ondanks de tegendruk wordt verwacht dat de beoogde resultaten kunnen worden bereikt.

151

Wat is de reden dat op verschillende artikelen in de begroting bezuinigingen met een totaal van ruim € 110 miljoen ingeboekt zijn in tabel 5? Hoe staat dit in verhouding tot de extra middelen die zijn toegekend met de kasschuif als gevolg van de BNI-daling?

Antwoord:

Tabel 5 geeft de belangrijkste mutaties weer tussen de BHOS-begroting 2020 en de BHOS-begroting 2021. Voor 2021 betreft het verschil tussen beide begrotingen EUR 110 miljoen. Dat is dus inclusief mutaties die reeds met 1e suppletoire begroting 2020 zijn gemeld en mutaties op het verdeelartikel 5.4 die geen direct effect hebben op programma’s.

Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting 2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen». Zie voor het totaaloverzicht hiervan de tabel bij vraag 59. De bedragen zijn evenredig over de artikelen verdeeld. In 2021 gaat het om vertragingen / verlagingen met een omvang van EUR 71,8 miljoen. De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer worden gemeld. Dit hangt samen met de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de begroting en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties.

152

Waarom is er voor deze artikelen gekozen om de bezuinigingen van ruim EUR 110 miljoen neer te laten vallen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 151.

153

Waarom wordt er een bezuiniging van ruim € 18 miljoen euro ingeboekt op artikel 2.1 Voedselzekerheid?

Antwoord:

De korting op artikel 2 als gevolg van de bnp-daling is opgenomen onder de post nog te verdelen. Deze staat direct onder sub-artikel 2.1, maar geldt voor het hele begrotingsartikel 2. De verwerking naar de sub-artikelen voedsel, water en klimaat zal bij de voorjaarsnota 2021 aan de Kamer worden voorgelegd. Zie ook de leeswijzer op pagina 4.

154

Waarom heeft u de door u voorgestelde bezuiniging van € 110 miljoen niet nader ingevuld en waarom stelt u dit uit tot bij de voorjaarsnota?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 151.

155

Hoe vaak is het in de geschiedenis van de departementale begroting voor BuHa-OS voorgekomen dat bij de begroting een bezuiniging werd aangekondigd, waarvan de invulling pas op een later moment volgt? Wat was hier in het verleden de achterliggende motivering voor?

Antwoord:

Het maakt standaard deel uit van de systematiek die geldt voor het ODA-budget waarbij fluctuaties (zowel plus als min) in het ODA-budget in eerste instantie worden opgevangen op verdeelartikel 5.4 om vervolgens te worden herverdeeld op de thematische artikelen. De budgetdaling is nu reeds toegewezen aan de artikelen en daarmee budgettair toebedeeld. De precieze inpassing op instrumentniveau volgt voor 2020 met de tweede suppletoire begroting en voor 2021 en verder met de eerste suppletoire begroting 2021 vanwege de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de begroting en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties. Dit is vergelijkbaar met de manier waarop bezuinigingen van het kabinet Rutte II werden ingeboekt bij voorjaarsnota 2013, terwijl de uiteindelijke financiële vertaling op instrumentniveau werd opgenomen in de Ontwerpbegroting 2014.

156

Kunt u in grote lijnen schetsen op welk soort programma's de bezuinigingen gaan vallen die u bij voorjaarsnota nader wilt gaan invullen?

Antwoord:

De verwerking van de mutaties op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer worden opgenomen. De verdeling zoals in de begroting opgenomen over de verschillende beleidsartikelen is daarbij het uitgangspunt waarbij onderwijs, jeugd en werkgelegenheid en humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial support) zijn uitgezonderd.

157

Hoe is de kasschuif BNI-daling van € 272 miljoen precies verwerkt in de begroting van BuHa-OS?

Antwoord:

De kasschuif van EUR 272 miljoen naar 2021 maakt deel uit van de mutaties op artikel 5.4 en voorkomt dat in 2021 voor EUR 272 aanvullend moet worden bezuinigd op programma’s.

158

Kan er een berekening worden gegeven van artikel 5.4 in tabel 5 en de brongegevens van artikel 5.4 op bladzijde 73? Hoe staan deze cijfers in verhouding met elkaar?

Antwoord:

Tabel 5 op pagina 25 geeft het totaal van mutaties weer tussen de BHOS-begroting 2020 en de BHOS-begroting 2021. Dat is dus inclusief mutaties die reeds met 1e suppletoire begroting 2020 zijn gemeld en mutaties op het verdeelartikel 5.4 die geen direct effect hebben op programma’s.

De gegevens over artikel 5.4 op bladzijde 73 zijn de standen van subartikel 5.4.

Hieronder treft u een weergave van de meerjarige mutaties op artikel 5.4 vanaf BHOS-begroting 2020 tot de standen van de BHOS-begroting 2021.

artikel 5.4

2020

2021

2022

2023

2024

2025

stand MVT 2020

1.088

115.968

155.014

285.922

420.642

591.851

mutatie VJN 2020

– 88.909

– 94.578

– 8.210

51.857

56.751

139.416

waarvan BNI

26.421

60.502

94.629

112.736

128.137

139.416

waarvan overig

– 115.330

– 155.080

– 102.839

– 60.879

– 71.386

 

stand vjn 2020

– 87.821

21.390

146.804

337.779

477.393

731.267

mutatie mvt 2021

162.338

47.830

– 73.651

– 270.229

– 428.568

– 685.416

waarvan BNI

– 377.910

– 309.263

– 314.242

– 330.243

– 352.492

– 366.988

waarvan kasschuif BNI-daling

40.000

272.000

152.000

– 46.000

– 164.000

– 254.000

waarvan BNI-compensatie

350.000

waarvan AIV-rapport Covid

150.000

waarvan herverdeling AIV-Covid over artikelen

– 150.000

waarvan overprogrammering/ingeboekte vertraging/taakstelling

151.586

71.824

77.338

96.338

86.338

waarvan overig

– 1.338

13.269

11.253

9.676

1.586

– 64.428

stand MVT 2021

74.517

69.220

73.153

67.550

48.825

45.851

159

Hoe is de kasschuif BNI daling van 272 miljoen verwerkt met artikel 5.4?

Antwoord:

Dit bedrag is toegevoegd aan 2021. Zie verder de tabel bij vraag 158.

160

Kan de bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven uit Tabel 7 nader worden gespecificeerd? Hoeveel uitgaven worden geschat per bestemming uit de laatste kolom van tabel 7?

Antwoord:

Zie hieronder een inschatting van de verdeling van de nog niet-juridisch verplichte uitgaven in aanvulling op de laatste kolom van tabel 7.

Artikel 1:

  • NEXUS Jobs/skills t.b.v. landen in focus-regio’s (met name Burkina Faso, Niger, Ethiopië, Libanon en Jordanië): EUR 13 miljoen.

  • Decentraal PSD in landen in focus-regio’s (met name de Palestijnse gebieden en Jordanië): EUR 4 miljoen.

Artikel 2:

  • Signaleren en helpen voorkomen van water gerelateerde conflicten: EUR 1 miljoen.

  • Vergroten van toegang tot drinkwater, sanitatie en hygiëne: EUR 10 miljoen.

  • Innovatieve financiering WASH sector: EUR 1,5 miljoen.

  • Voorkomen van ondervoeding: EUR 15,5 miljoen.

  • Vergroten van productiviteit in de landbouw en vergroten van weerbaarheid voor klimaat: EUR 16 miljoen.

  • NL inzet voor de voedseltop eind 2021: EUR 1 miljoen.

  • Inclusief waterbeheer: EUR 7 miljoen.

Artikel 3:

  • Bijdrage uitgestelde Beijing +25 viering: EUR 1 miljoen.

  • Invulling innovatiekader met nadruk op innovatieve financiering van de zorg: EUR 5 miljoen.

  • Bijdrage WB umbrella fund for Gender equality.

  • Bijdragen aan women peace humanitarian fund/COVID window: EUR 2 miljoen.

  • Tegengaan kinderprostitutie ter uitvoering van amendement Voordewind: EUR 5 miljoen.

  • Follow-up CIVICUS en Partos: EUR 3,75 miljoen.

  • Bijdrage aan GPE waarvan de omvang nog niet is bepaald.

Artikel 4:

  • Crisis-specifieke bijdragen humanitaire hulp en Acute noodhulp en Thematische noodhulp bijdragen w.o. MHPSS: Via de indicatieve planningsbrief humanitaire hulp wordt de Kamer zoals gebruikelijk begin 2021 geïnformeerd over de voornemens voor besteding. Het budget is voor een deel planmatig onverplicht om in te kunnen spelen op acute crises: 15 miljoen.

  • Bijdragen aan kansen (opportunity fund) binnen het partnerschap PROSPECTS (opvang in de regio) en Bijdragen aan migratiesamenwerking: EUR 41 miljoen.

  • Bijdragen en subsidies in het kader van veiligheid en rechtsorde, inclusief de landenprogramma’s: EUR 70 miljoen.

Artikel 5:

  • Bijdragen aan zowel culturele als andere algemene kleine activiteiten op posten: EUR 4,7 miljoen.

161

Hoe zal de structurele daling van het ODA-budget vanaf 2021 het dwarsdoorsnijdend beleidsthema gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes beïnvloeden? Welke beleidsonderdelen zullen hier mogelijk gevolgen van ondervinden?

Antwoord:

De structurele daling van het ODA-budget vanaf 2021 leidt tot neerwaartse bijstelling van de begroting 2021 met EUR 1.034.000 op artikel 3.2. Dit betekent dat er minder financiële ruimte is voor andere activiteiten naast de drie grote genderspecifieke programma’s onder Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) die deel uitmaken van het SDG5 fonds: Leading from the South, Power of Women en Women, Peace & Security.

Activiteiten op het gebied van gender mainstreaming en gender diplomatie zullen voornamelijk met personele inzet worden ondersteund.

162

Op welk percentage ODA komt de begroting voor 2021 nu feitelijk terecht?

Antwoord:

De prognose van de ODA-prestatie in 2021 is 0,55% BNI.

163

Hoe kan er gestand gedaan worden aan het behalen van SDG2, één van de speerpunten van het Nederlandse OS-beleid, wanneer er wederom een bezuiniging is ingeboekt op artikel 2.1 Voedselzekerheid van € 18.2 miljoen, terwijl de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) constateert dat de honger in de wereld is toegenomen en we off-track zijn om SDG2 te halen? Noopt dit niet tot extra investeringen in de weerbaarheid van voedselsystemen?

Antwoord:

Zie voor een uitleg over de verdeling van het bedrag van EUR 18,2 miljoen over artikel 2 het antwoord op vraag 153.

Nederland heeft zijn bijdrage aan het behalen van de SDG2-doelen verwoord in de kamerbrief «Op weg naar een wereld zonder honger in 2030: de Nederlandse inzet» van juni 2019 (TK 33625–280). De daarin voor Nederland vermelde doelen blijven van toepassing.

Wereldwijd is het behalen van de SDG2-doelen momenteel inderdaad ver weg. Het al of niet tijdig bereiken van de SDG2-doelen is afhankelijk van de verdere ontwikkeling van de voedselzekerheidssituatie en het antwoord dat landen zelf en de internationale gemeenschap daarop geven.

164

Uit welke van de drie bestemmingen van de niet-juridische verplichte uitgaven zoals die in tabel 7 op bladzijde 28 is weergegeven, is de regering van plan de € 18.2 miljoen te halen? Kan een verdeling worden gegeven op het voorkomen van ondervoeding, vergroten van productiviteit in de landbouw en vergroten van weerbaarheid voor klimaat en de Nederlandse inzet voor de voedseltop eind 2021? Of wordt er ook een deel gehaald uit juridisch verplichte uitgaven?

Antwoord:

De verdeling van de bezuiniging van EUR 18,2 miljoen op artikel 2 over de verschillende deelartikelen wordt bij de voorjaarsnota aan de Kamer voorgelegd. Zie ook de leeswijzer op pagina 4. De verdeling van het deel dat in mindering wordt gebracht op Voedselzekerheid over voeding, productiviteit en duurzaamheid/klimaat zal ook dan worden bepaald. De verhouding tussen de verschillende componenten zal niet substantieel wijzingen. De voorziene ondersteuning van de voedseltop 2021 zal niet door deze bezuiniging worden geraakt.

165

Op welke van de drie voedselzekerheid-gerelateerde bestemmingen binnen de niet-juridische verplichte uitgaven is de regering voornemens € 18,2 miljoen te bezuinigen, en volgens welke verdeling?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 164.

166

Is de inzet dat een volledige 65e Commission on the Status of Women (CSW) in 2021 kan plaatsvinden?

Antwoord:

Ja, mits de COVID-19 pandemie dit toelaat.

167

Is er een keuze gemaakt tussen een bijdrage aan de International Financing Facility for Education (IFFEd) of een ander onderwijsfonds, zoals de Global Partnership for Education (GPE) of Education Cannot Wait (ECW)? Zo ja op welke gronden?

Antwoord:

Tot het ondersteunen van het GPE en ECW werd al in 2018 besloten. Daarnaast is gezocht naar een innovatief programma dat in staat is fondsen aan te trekken die anders niet naar de onderwijssector zouden gaan. Daartoe is het ministerie in gesprek gegaan met IFFEd, de International Financing Facility for Education.

168

Op welke manier wordt binnen IFFEd de stem van het maatschappelijk middenveld gewaarborgd?

Antwoord:

IFFEd werkt via de multilaterale ontwikkelingsbanken, het is geen onderwijsproject met uitgebreide internationale overleg- of inspraakstructuren. Inspraak door het maatschappelijk middenveld dient uiteraard op nationaal niveau plaats te vinden. Wel kan in de opzet voorzien worden in het uitnodigen van NGO’s als waarnemer bij bestuursvergaderingen.

169

Is de kans aanwezig dat IFFEd niet doorgaat? Zo ja, wordt het bedrag dat dan vrijkomt besteed aan een ander onderwijsfonds?

Antwoord:

De mogelijkheid bestaat dat er geen overeenstemming wordt bereikt met de Wereldbank over de voorwaarden voor het bij de Wereldbank aanhouden van het Trustfund voor IFFEd. Op dit moment vindt overleg daarover plaats. Mocht IFFEd niet tot stand komen, dan worden de gereserveerde middelen, binnen de budgettaire mogelijkheden van dat moment, voor een andere activiteit in de onderwijssector ingezet.

170

Kunt u aangeven op welke wijze en op welke termijn de Kamer over IFFEd wordt geïnformeerd?

Antwoord:

De intentie om IFFEd te steunen is eerder aan u meegedeeld (Kamerstuk 35 000-V, nr. 49, 4 december 2018; Kamerstuk 35570-XVII/2020D37996, 5 juni 2019). Zodra de onderhandelingen met de Wereldbank zijn afgerond, gaat de Kamer het Toetsingskader IFFEd toe, dat in samenwerking met het Ministerie van Financiën is opgesteld.

171

Kunt u aangeven waar de eenmalige inleg voor IFFEd van 15% (EUR 33,4 miljoen) terug te zien is in de begroting?

Antwoord:

In de memorie van toelichting staat IFFEd in Tabel 9 bij het Overzicht Risicoregelingen, met het totale risico van EUR 222,5 miljoen. Dat is inclusief de genoemde 15%. De aan te houden begrotingsreserve van EUR 8,9 miljoen staat in Tabel 10.

172

Kunt u aangeven met welke concrete stappen u inzet op het verbeteren van het gelijk speelveld in het financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering?

Antwoord:

Het kabinet zet actief in op het verbeteren van een gelijk speelveld voor exporteurs op het gebied van de overheidsgesteunde exportfinanciering. In OESO-verband zijn afspraken daarover vastgelegd in de Arrangement on Officially Supported Export Credits (Arrangement). De Nederlandse inzet in internationale gremia is er op gericht om de afspraken aan te passen aan de huidige tijd en een «race to the bottom» door uitholling van de Arrangement te voorkomen. In EU-verband werkt Nederland momenteel aan voorstellen voor deze modernisering van de Arrangement met als doel het eerlijk speelveld te verbeteren. De recent verschenen Monitor Exportkredietverzekeringen 2019 (Kamerstuk 2020Z17845), die door Staatssecretaris Vijlbrief en mij aan uw Kamer is gestuurd, geeft meer details over deze inzet.

Een andere concrete stap gericht op het verbeteren van het gelijk speelveld op gebied van het financieringsinstrumentarium betreft de oprichting van Invest International per begin 2021. Deze instelling heeft tot doel ondersteuning te bieden voor op het buitenland gerichte activiteiten van ondernemingen en internationale projecten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie door het verbeteren van de internationale concurrentiepositie en het verdienvermogen. Het betreft onder meer internationale projecten die voorzien in oplossingen voor wereldwijde vraagstukken, zoals bijdragen aan duurzame economische ontwikkeling. Een verdere toelichting op de activiteiten van Invest International maakt onderdeel uit van het wetgevingstraject tot oprichting van Invest International dat momenteel bij uw Kamer voorligt.

173

Welk deel van het budget voor beleidsartikel 1 wordt uitgegeven aan het bevorderen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Antwoord:

Het deel van het budget dat wordt ingezet voor het bevorderen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen onder artikelonderdeel 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem incl. MVO, bedraagt EUR 20.792.000.

174

Op welke termijn verwacht u dat er in Europees verband wet- en regelgeving tot stand zal komen om de naleving van de OESO-normen te verbeteren?

Antwoord:

Begin dit jaar heeft Eurocommissaris Didier Reynders (Justitie en Consumentenzaken) aangekondigd dat de Europese Commissie in het eerste kwartaal van 2021 een voorstel zal doen voor een (mogelijk wetgevend) initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven in lijn met de OESO-richtlijnen is daar een onderdeel van. Na publicatie van het voorstel moeten het Europees Parlement en de lidstaten overeenstemming bereiken over het voorstel. Op welke termijn overeenstemming verwacht wordt, is niet te zeggen.

175

Wordt de financiële injectie van € 833 miljoen voor Invest International tot ODA gerekend? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord:

De kapitaalstorting van EUR 833 miljoen in Invest International wordt niet betaald uit ODA-budgetten. Het betreft een kapitaalstorting met rendementseis en wordt gekwalificeerd als financiële transactie. De transactie valt daarom buiten de definitie van ODA van de OESO.

176

Kunnen de resultaten van het onderzoek naar mogelijkheden om Nederlandse institutionele beleggers te betrekken bij het investeren in SDGs in ontwikkelingslanden nog invloed hebben op de begroting 2021? Zo ja, hoe dan?

Antwoord:

Mogelijkerwijs kan dit leiden tot een beperkte bijdrage teneinde te realiseren dat institutionele beleggers gaan investeren in SDGs in ontwikkelingslanden.

177

Kunt u toelichten waarom de totale bijdrage onder artikel 1.2 in 2020 € 104 miljoen is en vervolgens in 2021 en 2022 zakt? Waar komt de daling vandaan?

Antwoord:

De daling van de budgetten in 2021 en 2022 ten opzichte van 2020 is een gevolg van het aflopen van uitgaven van tijdelijke programma’s, zoals de Expo Dubai. Verder was het budget voor programma’s internationaal ondernemen in 2020 hoger dan in 2021 vanwege doorgeschoven middelen uit eerdere jaren. In grote lijnen blijven de uitgaven voor een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie structureel op peil. Ter vergelijking: in de begrotingen 2016–2018 lag het verwachte uitgavenniveau op dit artikelonderdeel voor de jaren 2020–2021 rond EUR 70–78 miljoen per jaar. De verwachte afname van het budget in 2021 en 2022 ten opzichte van 2019 en 2020 wordt voornamelijk veroorzaakt door een afname van het budget voor het DTIF (Dutch Trade and Investment Fund). Er wordt niet begroot op een afname van financiering via DTIF voor het MKB, maar het budget voor DTIF neemt vanaf 2021 af. De afname in het budget is gebaseerd op de verwachting dat eerdere investeringen vanaf dat jaar zullen worden terugbetaald (revolveren) en door de uitvoerders opnieuw kunnen worden ingezet voor financieringen aan Nederlandse ondernemers.

178

Waarom neemt het budget voor beleidsartikel 1.2 over de komende vijf jaar met meer dan 20% af? Is dit het gevolg van een beleidsmatige keuze? Zo ja, waarom is gekozen voor een lager budget voor beleidsartikel 1.2 terwijl het budget voor beleidsartikel 1.1 nagenoeg gelijk blijft?

Antwoord:

Zie de beantwoording van vraag 177

179

Hoeveel werknemers heeft RVO in 2020?

Antwoord:

Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland werken in 2020 ruim 4.000 mensen aan opgaven op het gebied van agrarisch, duurzaam, innovatief en internationaal ondernemerschap.

180

Kunt u in een tabel uiteenzetten waar de begroting van RVO naar toe gaat?

Antwoord:

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert diverse regelingen uit op artikel 1.2. Voor de uitvoering van deze regelingen ontvangt de RVO een vergoeding en deze staat onder de bijdrage aan Agentschappen. De totale begrote uitgaven bedragen EUR 42.848.000, waarvan EUR 5.350.000 bestemd zijn voor de Netherlands Business Support Offices (NBSO’s).

Artikel 1.2 Versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie (x EUR 1.000)

Bijdrage aan agentschappen

42.848

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

37.498

Versterking economische functies (NBSO’s via RVO)

5.350

181

Kunt u toelichten waar de bedragen onder het kopje «lokale private sector ontwikkeling» naar toe gaan?

Antwoord:

Het bedrag van EUR 27 miljoen wordt toegekend aan onze ambassades in 15 landen, voornamelijk in de focusregio’s. Hiermee kan een ambassade zelf invulling geven aan de doelstellingen voor privatesectorontwikkeling uit de meerjarige landenstrategie. In Libanon wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd in innovatieve oplossingen van startende ondernemers voor uitdagingen in zowel de agrifoodsector als de afvalsector. Met dit programma worden vierhonderd jongeren getraind in ondernemerschap en zullen zich meer dan 30 startups vestigen, ieder goed voor tussen de één en acht arbeidsplaatsen.

182

Kunt u in een tabel toelichten waar het geld onder het kopje Infrastructuurontwikkeling naar toe gaat?

Antwoord:

Op pagina 45–46 van de BHOS-begroting zijn de belangrijkste instrumenten beschreven.

De verwachte uitgaven in 2021 zijn als volgt:

 

Financieringsinstrument

Bedrag

FMO/Building prospects

Subsidie

EUR 20 miljoen

RVO/Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) en Development Related Infrastructure Facility (DRIVE)

Bijdrage en subsidie

EUR 44 miljoen

RVO/Develop 2 Build

Bijdrage

EUR 5 miljoen

Private Sector Infrastructure Development Group (PIDG)

Lening

EUR 10 miljoen

PIDG

Bijdrage

EUR 5 miljoen

IFC Public Private Partnership Advisory

Bijdrage

EUR 6 miljoen

Totaal

 

EUR 90 miljoen

183

Kunt u toelichten hoe we de bedragen onder artikel 1.3 met het kopje «nog te verdelen» waar een min voor staat moeten lezen?

Antwoord:

Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA budget in absolute zin structureel af ten opzichte van de vorige Miljoenennota. Het budget is hierop aangepast. In 2020 is de daling van het budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting middels een kasschuif en een eenmalige generale bijdrage. In 2020 komt het ODA budget in percentage van het BNI daardoor hoger uit dan bij de vorige Miljoenennota. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder groot is. Als percentage van het BNI stijgt het budget in 2021 zelfs. De mutaties vanwege het gedaalde budget zijn binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen». Voorstellen voor de verwerking van bijstellingen op artikelonderdeelniveau zullen in de eerste suppletoire begroting 2021 worden opgenomen. Dit omwille van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties. In 2021 gaat het voor artikelonderdeel 1.3 om een bedrag van EUR 10,4 miljoen.

184

Op welke wijze wordt onderzocht in hoeverre de inzet op de versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie aansluit op de behoeften van de geholpen ondernemingen?

Antwoord:

Dit wordt onder andere onderzocht door evaluaties van de individuele programma’s en regelingen, maar ook op basis van enquêtes onder geholpen ondernemingen en het verzamelen van gegevens over bereik en tevredenheid. Daarnaast wordt ook met inzet van bedrijvenpanels getoetst of aangeboden dienstverlening aansluit bij de behoefte van ondernemers.

185

Hoeveel geld gaat er naar de uitvoering van Chinastrategie?

Antwoord:

Het Nederlandse Chinabeleid raakt een groot aantal ministeries onder andere op het terrein van internationale rechtsorde, mensenrechten, handel, klimaat, energie, ontwikkelingssamenwerking en veiligheid. Voor de uitvoering van de China notitie worden extra middelen (EUR 24 miljoen) vanuit de HGIS ter beschikking gesteld voor de periode 2019–2023. Deze middelen worden verdeeld over een aantal departementen en hoofdzakelijk ingezet voor extra capaciteit ten behoeve van de uitvoering van de China notitie. Het aandeel van BHOS hierin is 2,8 miljoen euro. Voor 2021 is 0,5 miljoen euro op de BHOS begroting beschikbaar aan extra middelen vanuit de HGIS voor de uitvoering van de China notitie.

186

Hoe gaat het huidige Nederlandse verdragsbeleid bijdragen aan capaciteitsopbouw die zich richt op het versterken en transparanter maken van belastingstelsels, het verbeteren van boekenonderzoeken en verdragsbeleid in ontwikkelingslanden zodat de beoogde verbetering van fiscale wetgeving en uitvoering (en beleidsplannen van lokale overheden) in ontwikkelingslanden door die capaciteitsopbouw via multi- en bilaterale kanalen tot hogere belastingopbrengsten zal moeten leiden?

Antwoord:

Om te bewerkstelligen dat ontwikkelingslanden zelf beter in staat zullen zijn tot de bescherming van de eigen belastinggrondslag, onder meer waar het gaat om hun heffingsrechten in het kader van bilaterale belastingverdragen, en het daarbij toepassen van de (antimisbruik)maatregelen van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting)-project, zet Nederland zich in voor het versterken van de capaciteit van belastingdiensten en Ministeries van Financiën in ontwikkelingslanden. Nederland doet dit door het verlenen van technische assistentie via verschillende bilaterale en multilaterale programma’s. Door bilaterale steun van Nederland vindt er kennisoverdracht plaats in diverse ontwikkelingslanden van experts van bijvoorbeeld de Nederlandse belastingdienst en het International Bureau of Fiscal Documentation over onder andere het verbeteren van boekenonderzoeken of verdragsbeleid. Daarnaast ondersteunt Nederland programma’s van het IMF, OESO, de VN en de Wereldbank die een groot aantal ontwikkelingslanden beslaan. Met steun aan het African Tax Administration Forum wordt bijgedragen aan kennisuitwisseling tussen Afrikaanse belastingdiensten. Ook de komende jaren zal Nederland zich inzetten op technische samenwerking om de capaciteit van belastingdiensten in ontwikkelingslanden te verbeteren.

187

Kunt u per revolverend fonds toelichten welke uitgaven en verplichtingen daarvoor in de begroting 2021 zijn opgenomen?

Antwoord:

Naam revolverend fonds

Uitvoerende organisatie

Verpl. in EUR x 1.000

Uitgaven in EUR x 1.000

DGGF

Dutch Good Growth Fund onderdeel 1

RVO

0

25.000

DGGF

Dutch Good Growth Fund onderdeel 2

Triple Jump/PWC

0

19.000

DTIF (onderdeel 1)

Dutch Trade & Investment Fund

RVO

0

9.210

Massif

FMO

0

0

Building Prospects

FMO

0

20.000

AEF

Access to Energy Fund

FMO

 

23.000

GAFSP

Global Agricultural and Food Security Programme

IFC

0

0

PIDG

Private Infrastructure Development Group

PIDG

0

10.800

One Acre Fund

One Acre Fund

0

0

Farm Fit

IDH

0

5.000

Dutch Fund for Climate and Development (DFCD)

FMO

0

40.000

AGRI3 Fund

Stichting Title Holder AGRI3

0

8.500

188

Welk deel van de middelen in het kader van infrastructuurontwikkeling komt terecht bij Nederlandse bedrijven of consortia bestaande uit minimaal één Nederlandse onderneming?

Antwoord:

Kansen voor Nederlandse bedrijven doen zich vooral voor bij de bilaterale infrastructuurprogramma’s D2B, ORIO en DRIVE. Ongeveer 60% van de tot nu toe gerealiseerde uitgaven zijn uitbetaald aan Nederlandse bedrijven.

De overige uitgaven voor infrastructuurontwikkeling betreft voornamelijk multilaterale programma’s gericht op advisering van lokale overheden of de financiering van lokale bedrijven in ontwikkelingslanden. Hoewel de financiering van deze programma’s (PPIAF, IFC PPP Advisory, PIDG en FMO Building Prospects) niet terecht komt bij Nederlandse bedrijven, creëren deze programma’s wel condities waar ook het Nederlandse bedrijfsleven van kan profiteren.

189

Welke bedrijven hebben een beroep gedaan op het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) in 2019?

Antwoord:

Onder pijler 1 van het FVO kunnen samenwerkingsverbanden van (Nederlandse) ondernemingen en maatschappelijke organisaties een aanvraag doen voor het opzetten van multistakeholder-projecten om IMVO-risico’s of -misstanden in internationale waardeketen(s) aan te pakken.

In 2019 zijn onder Pijler 1 samenwerkingsverbanden goedgekeurd waarbij de volgende bedrijven zijn betrokken (op alfabetische volgorde): Aceites SA, Agrofair, Amru Rice Co., Archer Daniels Midland (ADM), Barry Callebaut Decorations B.V., Cocoa Merchants Ltd, Cocoanect B.V., Frueco, ICS International/Pelican coffee Roasters, Navitas organics, Nederlandse Vereniging van Banken, Precious Woods Holding, Pure Projet, Rabobank, Riga TV BV, Sanorice Netherlands BV, Schuttelaar en Partners, Supremo NV, Tradin Organic Agriculture B.V., Tradin Sierra Leone, Unilever Nederland BV., Verstegen Spices & Sauces B.V., en Wijma Kampen BV.

190

Is een evaluatie van het FVO voorzien en zo ja, wanneer?

Antwoord:

De tussentijdse evaluatie van het Fonds Verantwoord Ondernemen, samen met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid, gaat van start in het voorjaar 2021.

191

Hoeveel is er uitgegeven binnen het Challenge Fund?

Antwoord:

Tot nu toe is er EUR 9,3 miljoen uitgegeven aan het Challenge Fund for Youth Employment (CFYE).

192

Heeft de € 37 miljoen die per 2021 jaarlijks wordt uitgegeven aan «Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid», die ten dele via NUFFIC besteed wordt, invloed op de sluiting van de NUFFIC-kantoren zoals beoogd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

Antwoord:

De EUR 37 miljoen die per 2021 jaarlijks wordt uitgegeven aan «Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid» heeft geen invloed op de sluiting van de Nuffic Neso-kantoren zoals beoogd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het beheer van de activiteiten voor de «Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid», dat deels via het Orange Knowledge Program (OKP) van NUFFIC wordt uitgevoerd, vindt plaats op het Nuffic Kantoor in Den Haag en staat los van de activiteiten die via de regionale Nuffic Neso-kantoren worden uitgevoerd.

193

Kunnen Nederlandse agrarische ondernemingen steun ontvangen van uw departement in het kader van beleid gericht op het verbeteren van voedselzekerheid zonder dat zij deel uitmaken van een publiek-privaat samenwerkingsverband of een samenwerking met een NGO? Kunnen individuele bedrijven met aantoonbare expertise zelfstandig in aanmerking komen voor subsidies/gedelegeerde middelen? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre hier in de afgelopen vijf jaar sprake van is geweest?

Antwoord:

Nederlandse agrarische ondernemingen kunnen onder dezelfde voorwaarden als alle andere ondernemingen gebruik maken van het handelsinstrumentarium. Voor de verstrekking van subsidies en bijdragen in het kader van ontwikkelingssamenwerking gelden specifieke voorwaarden. Bedrijven kunnen hiervoor in aanmerking komen, mits zij aan de minimale voorwaarden voldoen, zoals het leveren van een eigen bijdrage waarbij minimaal de subsidie moet worden geëvenaard. Tevens worden projecten beoordeeld op hun potentiële bijdrage aan de SDG’s, en de toegevoegde waarde van de publieke investering in het project (additionaliteit). Bedrijven moeten hiernaast ook voldoen aan de OESO richtlijnen. Instrumenten kunnen ook nog specifieke voorwaarden stellen in aanvulling op deze minimale voorwaarden.

Uit het sub-artikel Voedselzekerheid (artikel 2.1) zijn de laatste vijf jaar geen subsidies verstrekt aan Nederlandse agrarische bedrijven waarbij geen sprake was een PPP of betrokkenheid van een NGO.

194

Kunt u een uitsplitsing per ontvangende organisatie geven van de € 160,9 miljoen die in 2021 via (inter)nationale organisaties aan voedselzekerheid wordt besteed onder artikel 2.1 «Voedselzekerheid»?

Antwoord:

Onder het deelartikel «bijdrage aan (inter)nationale organisaties: voedselzekerheid» zijn de uitgaven opgenomen die de Nederlandse ambassades doen voor het behalen van resultaten op alle deelaspecten van voedselzekerheid. Ruim 15 ambassades hebben programma’s op dit thema met een eigen netwerk van uitvoerders bestaande uit lokale en internationale non-gouvernementele organisaties, gouvernementele organisaties en multilaterale instellingen zoals internationale ontwikkelingsbanken en VN-instellingen.

195

Welke zaken worden gefinancierd vanuit 2.3 Klimaat, «Klimaat algemeen» en met welke bedragen?

Antwoord:

Vanuit het onderdeel «Klimaat algemeen» van beleidsartikel 2.3 worden activiteiten gefinancierd waarmee Nederland bijdraagt aan klimaatactie, inclusief groen herstel, zoals het Green Climate Fund, de Global Environment Facility, het Least Developed Countries Fund en de Climate Investment Funds. Hier mee is in totaal EUR 71 miljoen gemoeid.

Verder wordt ontbossing en landdegradatie tegengegaan door bijdragen aan diverse programma’s, waaronder het Central African Forest Initiative, het AGRI3-fonds, het programma «Working Landscapes» van Tropenbos International en ondersteuning van IDH op het gebied van duurzame waardeketens. Hier mee is in totaal EUR 22 miljoen gemoeid.

Een belangrijke component van de Nederlandse klimaatactie wordt gevormd door beleidsbeïnvloeding via actieve klimaatdiplomatie. Enkele door Nederland ondersteunde initiatieven op dit gebied zijn het NDC Partnership en Partnering for Green Growth and the Global Goals 2030 (P4G) (EUR 10 miljoen).

Ook ondersteunt Nederland vanuit «Klimaat algemeen» programma’s voor een verantwoorde grondstoffenwinning via onder andere de Climate Smart Mining Facility met de Wereldbank en het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development, in totaal EUR 5 miljoen.

Aan overige programma’s onder «Klimaat algemeen» wordt EUR 8 miljoen uitgegeven, onder andere voor ondersteuning van kennis- en capaciteitsopbouw ten behoeve van ontwikkelingslanden.

Naast «Klimaat algemeen» bevat sub-artikel 2.3 onder andere de onderdelen «Dutch Fund for Climate and Development» en «Hernieuwbare energie».

196

Waaruit bestaan de diverse posten «Klimaat algemeen» in beleidsartikel 2.3?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 195.

197

Kunt u een overzicht geven van alle publiek-private partnerschappen op het terrein van voedselzekerheid, inclusief het budget dat voor deze partnerschappen gereserveerd is?

Antwoord:

Op dit moment lopen er 3 publiek-private partnerschappen die in hun geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden uit het voedselzekerheidsbudget: Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) en de SDG-Partnerschapsfaciliteit (samen EUR 94,4 miljoen), het 2SCALE programma (EUR 50 miljoen) en het «Geodata for Agriculture and Water»-programma (EUR 60 miljoen).

198

Hoe is de verdubbeling van de ondersteuning van de strijd tegen ontbossing en landdegradatie terug te vinden? Over welke periode zal de financiële inzet worden verdubbeld en ten opzichte van welke oorspronkelijke bedragen?

Antwoord:

De verdubbeling van de financiële inzet op het tegengaan van ontbossing is gerealiseerd middels verschillende activiteiten, die voornamelijk worden gefinancierd uit sub-artikel 2.3. De verdubbeling vindt in één stap plaats. De inzet in 2019 werd geraamd op EUR 12,5 miljoen. De financiële inzet zal vanaf 1 januari 2020 jaarlijks ten minste EUR 25 miljoen bedragen, conform de toezegging in Kamerstuk nr. 30196–708.

199

Wat houdt het AGRI3 partnerschap in, welke focus kiest de Minister hiervoor?

Antwoord:

Het AGRI3 fonds faciliteert langjarige private financiering – die zonder de inspanningen van het fonds niet zou zijn verstrekt – voor duurzame investeringen in de landbouw in ontwikkelingslanden. Het doel is het voorzien in duurzaam landgebruik, het tegengaan van ontbossing en het verbeteren van de levensomstandigheden van kleine boeren. De focus is erop gericht dat deze investeringen ook ten goede komen aan armere ontwikkelingslanden.

200

Hoe geeft Nederland in 2021 vervolg aan de International Conference on Population and Development Beyond 2014 en de uitvoering van SRGR en gendergelijkheid als onderdeel van de 2030 agenda?

Antwoord:

De 2030 Agenda, specifiek SDG 3.7 en 5.6, het actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en vooral de uitkomsten van de ICPD review in 2014 (Beyond 2014) en de ICPD25 Nairobi Top in 2019 staan centraal in de Nederlandse inzet voor gendergelijkheid en SRGR, inclusief hiv/aids.

In 2021 blijf ik mij voor gendergelijkheid en SRGR inzetten. Dat doe ik zowel financieel, door het financieren van programma’s, als diplomatiek. Met mijn diplomatieke inzet probeer ik samen met gelijkgezinde landen de pushback tegen deze rechten een halt toe te roepen en de afspraken zoals gemaakt in de ICPD agenda, in Beyond 2014, ICPD25 Nairobi en in de SDGs te verdedigen en uit te voeren.

201

Kunt u aangeven op welke concrete en meetbare punten vooruitgang is geboekt met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR in 2020?

Antwoord:

Door de COVID-19 pandemie zijn vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR verder onder druk komen te staan. Zo zien we een «schaduwpandemie» van gender-gerelateerd en huiselijk geweld tijdens de inperkingsmaatregelen, worden vrouwen omdat ze over-gerepresenteerd zijn in de eerstelijnszorg en de informele economie extra hard getroffen door de crisis, en is toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg in veel landen ingeperkt. Bovenop deze negatieve impact ging ook de pushback tegen gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR onverminderd door. Zo werd er druk uitgeoefend op de Verenigde Naties om verwijzingen naar SRGR in het COVID-19 Humanitaire Response Plan te verwijderen.

Ondanks deze druk en tegenslagen is er toch ook vooruitgang geboekt. De internationale gemeenschap heeft het belang van gendergelijkheid en SRGR in de COVID-19 respons geïntegreerd, inclusief in VN-respons plannen.

Begin mei co-sponsorde NL een gelijkgezinden mediaverklaring10 samen met bijna 60 andere landen met de oproep tot aandacht voor deze onderwerpen in de COVID-19 response. Door sterke inzet van gelijkgezinde landen is met overgrote meerderheid in september de resolutie «Comprehensive and coordinated response to the coronavirus disease (COVID-19) pandemic»11 aangenomen, met daarin verwijzingen naar gendergelijkheid en SRGR. Tot slot, nam ik op 1 oktober deel aan de High Level Meeting in het kader van het 25-jarige bestaan van de Beijing Declaration and Platform for Action van de AVVN. Naast mijn eigen bijdrage samen met NikkiTutorials, waren er indrukwekkende bijdragen van staatshoofden, regeringsleiders en Ministers over hun inzet voor gendergelijkheid en vrouwenrechten. Ook steunde een recordaantal van 82 landen wereldwijd – mede door Nederlandse inzet – een gelijkgezindenverklaring12 over onze gezamenlijke inzet voor gendergelijkheid, de rechten van vrouwen en meisjes en SRGR.

De Ontwikkelingssamenwerkings-resultatenrapportage voor 2020 zal in mei 2021 uitkomen.

202

Welke partijen zijn betrokken bij de inhoudelijke voorbereidingen van de EU Forest Law Enforcement Government and Trade (FLEGT) partnerschapsakkoorden?

Antwoord:

De FLEGT- Verordening mandateert de Europese Commissie «Vrijwillige Partnerschap»-overeenkomsten te sluiten met afzonderlijke landen die hout exporteren naar de EU. Het exporterende land heeft de plicht om de nationale stakeholders te betrekken. De landen en de Commissie worden inhoudelijk bijgestaan door het European Forest Institute en FAO. Uiteindelijk moeten Raad en Europees Parlement instemmen met een «Vrijwillige Partnerschap»-overeenkomst. In Nederland is de NVWA betrokken om na te gaan of het nationale vergunningensysteem aan de vereisten voldoet en de importerende partij moet een importvergunning aanvragen bij de Douane.

203

Bent u van plan om het aantal onderhandelingspartners onder FLEGT (geografisch) uit te bereiden?

Antwoord:

Nee. Het is niet aan Nederland om dat te bepalen aangezien het een competentie van de Europese Commissie is en het aan het exporterende land is om kenbaar te maken dat men geïnteresseerd is in een overeenkomst.

204

Hoe wordt er specifiek invulling gegeven aan deze inzet en wat zijn beleidsmaatregelen die het kabinet implementeert om de actieve rol van vrouwen in vredesprocessen te stimuleren en de uitbanning van geweld tegen vrouwen dichter bij te brengen?

Antwoord:

Het bevorderen van de participatie van vrouwen in o.a. vredesprocessen en de uitbanning van geweld tegen vrouwen zijn expliciete doelen binnen het Nederlandse internationale genderbeleid. Aan deze inzet wordt invulling gegeven door onder meer genderspecifieke programma's binnen de fondsen Nationaal Actieplan 1325 (NAP) en Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW), die tot eind dit jaar lopen.

Vanaf 2021 wordt deze inzet voortgezet met nieuwe genderspecifieke programma’s Women, Peace & Security (WPS) en Power of Women (PoW). Ook via andere bijdragen wordt aandacht gegeven aan deze thema’s, bijvoorbeeld in programma’s van UN Department of Political and Peacebuilding Affairs (UN DPPA), UN Women en UNFPA, en via steun aan het UN Trust Fund to End Violence Against Women.

Daarnaast maakt Nederland zich, via diplomatieke kanalen zowel multilateraal als bilateraal, consequent hard voor participatie van vrouwen in vredesprocessen en uitbanning van geweld tegen vrouwen.

205

Kunt u uitsplitsen wat er onder de budgetregel Bijdragen (internationale) organisaties SRGR en hiv/aids valt?

Antwoord:

Dit betreft bijdragen op het gebied van SRGR en hiv aids aan WHO, UNFPA, UNICEF, UNAIDS, Wereldbank (Global Financing Facility), Gavi en Global Fund.

206

Kan er een nadere toelichting komen op hoe de verlaging van het uitgavenbudget voor Vrouwenrechten en gendergelijkheid (Artikel 3.2) in de wijziging begroting BuHa-OS 2020 (wijziging i.v.m. Voorjaarsnota – 35 450 XVII 2) vanwege de eerste snelle respons op COVID-19, in de begrotingsstaat BuHa-OS 2021 wordt gecompenseerd?

Antwoord:

De verlaging wordt niet gecompenseerd.

207

Waar zijn de bedragen van het uitgavenbudget voor Vrouwenrechten en gendergelijkheid (Artikel 3.2), die tot en met 2019 specifiek onder Subsidies «Landenprogramma’s vrouwenrechten en gendergelijkheid» en «Vrouwenrechten en gendergelijkheid» vielen, in de begroting van 2021 en daaropvolgende jaren ondergebracht? Welke programma’s vallen hieronder?

Antwoord:

De budgetten zijn samengevoegd onder vrouwenrechten en gendergelijkheid en zijn vervolgens verdeeld per instrument, met name Leading from the South, Power of Women, Women Peace and Security en de landenspecifieke programma’s van de posten.

208

Waarom staat onder artikel 3.1 «Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids» de budgetregel «gezondheidszorg» zonder dat daar bedragen aan worden gealloceerd?

Antwoord:

Dit betreft een fout in de lay-out. De budgetregel bestaat niet en wordt verwijderd.

209

Welk gedeelte per budgetlijnen subsidies, opdrachten en bijdragen aan internationale organisaties (3.3) zal direct ten goede komen aan lokale organisaties?

Antwoord:

De programma’s die gefinancierd worden onder begrotingsartikel 3.3 hebben alle ten doel het versterken van lokale maatschappelijke organisaties en komen als zodanig direct ten goede aan deze organisaties, ook al loopt de financiering soms via internationale organisaties.

210

Kunt u toelichten waarom in 2021 geen bijdrage meer wordt gedaan voor onderwijs met perspectief?

Antwoord:

Om technische redenen worden vanaf 2020 de bijdragen aan (inter)nationale organisaties die voorheen onder het kopje «onderwijs met perspectief» werden weergegeven, uitgesplitst naar de lopende bijdrage voor het Global Partnership for Education en overige bijdragen aan (inter)nationale organisaties voor onderwijs. Deze technische aanpassing heeft geen gevolgen voor het onderwijsbudget.

211

Kunt u aangeven hoe het budget voor GPE zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld (vanaf 2018)?

Antwoord:

Voor GPE zijn de uitgaven als volgt: EUR 50 miljoen in 2018, EUR 10 miljoen in 2019. De hoogte van de uiteindelijke bijdrage voor 2020 moet nog bepaald worden.

212

Kunt u aangeven waarvoor de garantie van EUR 40,375 miljoen voor onderwijs is bestemd?

Antwoord:

Hier wordt verwezen naar de 15% die voor de International Finance Facility for Education (IFFEd) als garantiekapitaal ingelegd dient te worden, plus de 4% die het Ministerie van Financiën wenst aan te houden als begrotingsreserve.

213

Kunt u een verklaring geven voor de daling onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties, onderwijs» van EUR 10,25 miljoen in 2020 naar EUR 5,25 miljoen in 2021 en vervolgens EUR 9,25 miljoen in 2022? Waaraan worden deze gelden besteed en via welke kanalen?

Antwoord:

De bijdragen onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties, onderwijs» betreffen onder meer de bijdrage aan Generation Unlimited en een bijdrage bedoeld ter ondersteuning van de vormgeving van de International Finance Facility for Education door de Education Commission.

214

Kunt u toelichten waarom de uitgaven voor artikel 3.3 «Maatschappelijke middenveld» van EUR 216,3 miljoen in 2019 dalen naar EUR 169,9 miljoen in 2020, om vervolgens weer te stijgen naar EUR 219,5 miljoen in 2021 (en daarna min of meer stabiel te blijven)?

Antwoord:

In 2020 is budget vrijgemaakt voor de International Finance Facility for Education (Onderwijs) waardoor het budget voor Maatschappelijk Middenveld eenmalig verlaagd is.

215

Hoe verhoudt uw statement dat de COVID-19 pandemie vooral ook vraagt om investeringen in basisgezondheidszorg, inclusief SRGR, zich tot uw voornemen om EUR 18,6 miljoen te bezuinigen op programma's rond SRGR en HIV/Aids?

Antwoord:

Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting 2020. Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting met een kasschuif en een generale bijdrage. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder groot is. De eenmalige compensatie en de kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat het daarnaast nodig is het budget op diverse thema’s te verlagen. Zoals ook in de begroting toegelicht, zijn de mutaties vanwege het gedaalde budget binnen de artikelen opgenomen onder het instrument «nog te verdelen». De meerjarige bijstellingen op instrumentniveau zullen via de eerste suppletoire begroting 2021 aan de Kamer worden gemeld. Het uitgangspunt daarbij is onderwijs, jeugd en werkgelegenheid en humanitaire hulp (waaronder Mental health and psychosocial support) te ontzien. Dit heeft tot gevolg dat op artikel 3 «sociale vooruitgang» het budget voor gezondheid en SRGR relatief sterker naar beneden wordt bijgesteld.

216

Klopt het dat er geen indicatoren ontwikkeld zijn op het versterken van het maatschappelijke middenveld, buiten de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid om?

Antwoord:

Nee, dit klopt niet. In de MvT indicator tabel is een selectie van indicatoren opgenomen. Voortgang op alle resultaatindicatoren wordt gerapporteerd via de jaarlijkse resultatenrapportage.

217

Wat is het budget voor het accountability fonds? Wat zijn de ervaringen van de ambassades inzake het direct financieren van lokale organisaties? Kan er ook een accountability fonds opgezet worden – gekanaliseerd via het ministerie bijvoorbeeld – dat lokale humanitaire organisaties direct financiert?

Antwoord:

Het budget voor het Accountability Fund, dat vanaf 2021 voortgezet wordt onder de naam Civic Space Fund, is van 2021 tot en met 2025 jaarlijks EUR 10 miljoen.

De ervaringen van ambassades met het direct financieren van lokale maatschappelijke organisaties zijn positief, omdat hierdoor inzicht in de lokale context wordt verbeterd en het netwerk wordt versterkt.

Een vergelijkbaar fonds dat lokale humanitaire organisaties direct financiert ligt niet in de rede. Kenmerk van het noodhulpbeleid is voorspelbare, meerjarige en flexibel in te zetten financiering van het werk van VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance. De reden daarvoor is dat bij noodhulp snelle actie cruciaal is. Het noodhulpbudget is daarom niet opgeknipt of geoormerkt. Genoemde organisaties werken uiteraard bij de uitvoering van hun activiteiten samen met lokale en nationale organisaties en overheden.

218

Welke andere specifieke acties worden ondernomen ter versterking van organisaties binnen het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder vrouwenrechtenorganisaties?

Antwoord:

Nederlanden vraagt internationaal aandacht voor de rol en ruimte van het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft met succes gepleit voor een Beijing+25 thematische actiecoalitie gericht op het versterken van vrouwenrechtenorganisaties middels directe financiering, capaciteitsversterking, politieke steun en alliantie-vorming. Nederland heeft samen met een breder consortium met o.a. vertegenwoordiging van vrouwenrechtenorganisaties- en netwerken een leiderschapsrol binnen deze actiecoalitie, die de komende vijf jaar actief zal zijn.

219

In hoeverre wordt de Women, Peace & Security-agenda als integraal onderdeel gezien van Artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling?

Antwoord:

De Women, Peace and Security agenda wordt zeker als integraal onderdeel gezien van Artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling, gezien de vele inhoudelijke raakvlakken. In verschillende financieringsinstrumenten onder Artikel 4 komt Women, Peace and Security terug. Een voorbeeld is de financiering op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde. Women, Peace and Security is ook een gemeenschappelijk thema voor programma’s onder Artikel 4 en Artikel 3 en fungeert dus als een platform voor intensieve samenwerking. Zo komen in het Nationaal Actieplan (NAP) Women Peace and Security de thema’s onder Artikel 4 uitgebreid aan bod.

220

In hoeverre en hoe wordt er binnen de programma’s voor vredesprocessen ook rekening gehouden met genderspecifieke elementen, zoals de participatie van vrouwen in vredesonderhandelingen?

Antwoord:

Het bevorderen van de participatie van vrouwen in vredesprocessen is een expliciet doel binnen het Nederlandse internationale genderbeleid, dat als dwarsdoorsnijdend geldt voor het gehele BHOS-beleid. Voorstellen op het gebied van conflictbemiddeling worden daarom onder andere beoordeeld op genderaspecten en inclusiviteit. Naast aandacht voor genderspecifieke elementen in de bredere programmering t.a.v. vredesprocessen worden er activiteiten gefinancierd die specifiek gericht zijn op het ondersteunen en trainen van vrouwennetwerken ten behoeve van vredesonderhandelingen en bemiddelingsvaardigheden. Hierbij is niet alleen aandacht voor de vaardigheden zelf, maar ook voor het proces dat vooraf gaat aan het bereiken van een plek aan de onderhandelingstafel. Ook binnen NAP programma’s in o.a. Jemen, Libië en Afghanistan wordt ingezet op het versterken van de participatie van vrouwen in vredesprocessen op verschillende niveaus.

221

In hoeverre en hoe wordt er binnen de brede inzet met betrekking tot het financieren van programma’s die bijdragen aan de duurzame opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio, rekening gehouden met genderspecifieke elementen, zoals de vergrote dreiging van gender based violence in de complexe situaties van vluchtelingenopvang?

Antwoord:

Bij de programmering op het gebied van duurzame opvang van vluchtelingen in de regio geldt – naast de inzet op de specifieke thema’s bescherming, onderwijs en werk – gender als dwarsdoorsnijdende thema. Niet alleen bij het ontwerp, maar ook bij de implementatie, monitoring en evaluatie van alle projecten wordt standaard aandacht besteed aan genderspecifieke elementen. Waar mogelijk levert elke resultaatindicator gedesaggregeerde data op voor de man/vrouw verdeling. Tevens wordt via leeragenda’s de uitwisseling van goede voorbeelden tussen uitvoerende partners actief bevorderd.

222

Kunt u een overzicht geven van door Nederland gefinancierde projecten, die de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) in de zogenaamde C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever implementeert? Wat is het belang van deze projecten voor kwetsbare Palestijnse gemeenschappen op de Westelijke Jordaanoever en voor het behoud van de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing?

Antwoord:

UAWC heeft in het door Nederland gefinancierde Land and Water Resource Management (LWRM) programma met het consortium van lokale NGO’s ervoor gezorgd dat boeren toegang kunnen blijven houden tot hun land en water, en het klimaatverantwoord kunnen bewerken. Hiertoe worden activiteiten uitgevoerd die gericht zijn op hergebruik van regenwater, verbeteren van landbouw toegangswegen en advisering over waterzuinige gewassen. De huidige fase van programma werd gestart in 2017 en bouwde voort op het eerdere programma dat Nederland financierde sinds 2013. In het in 2017 gestarte Multidonor Agricultural Programme van de FAO dat door Nederland, Spanje, Zwitserland, Denemarken en de EU gesteund wordt, werkt UAWC aan het versterken van waardeketens (onder andere voor aardbeien en verse kruiden), de ondersteuning van boerencoöperaties, investeringen in agri-business en aan het verbeteren van de werking van groothandelsmarkten. Met deze projecten verbetert de toegang tot land en de economische weerbaarheid van Palestijnse boeren. Voor een levensvatbare toekomstige Palestijnse staat is een gezonde economie nodig, die werkgelegenheid creëert en inkomsten genereert. Dit biedt perspectief, verkleint ongelijkheid en voorkomt instabiliteit. Bovendien vermindert hiermee gaandeweg de afhankelijkheid van internationale steun.

Het kabinet heeft verdere betalingen aan UAWC opgeschort hangende het externe onderzoek naar eventuele banden tussen UAWC en PFLP. Zie ook antwoorden op Kamervragen d.d. 20 juli 2020, met kenmerk 2020D30210 en 2020D30213.

223

Kunt u een chronologisch overzicht geven van de projecten van UAWC in C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever (al dan niet door Nederland gefinancierd), die sinds 2017 door de Israëlische autoriteiten zijn tegengewerkt en/of vernield?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 225

224

Op welke wijze wordt UAWC bij de uitvoering van zijn missie en werkzaamheden door Regavim en andere Israëlische organisaties, die de Israëlische bezetting en het nederzettingenbeleid op de Westelijke Jordaanoever actief steunen, tegengewerkt?

Antwoord:

Regavim heeft in 2018 een rapport over UAWC gepubliceerd, waarbij het UAWC beschrijft als een belangrijke actor in wat Regavim Palestijnse «land grab» en «de-facto annexation» noemt, waarmee volgens Regavim toekomstige annexatie door Israël onmogelijk gemaakt wordt. Regavim beschouwt Area C als deel van Israëls grondgebied en negeert daarbij dat het bezette Palestijnse gebieden betreft waarover Israël krachtens Oslo slechts voor een periode van vijf jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid zou hebben. Zie ook de antwoorden op Kamervragen d.d. 3 maart 2015,

Aanhangsel van de Handelingen vergaderjaar 2-14-2015, nr. 1491. Regavim beschrijft hierin diens inzet waarbij het onder meer door actief op zoek te gaan naar projecten en lobbyactiviteiten de druk op de Israëlische overheid wil vergroten opdat deze overgaat tot verbieden van projecten en sloop van uitgevoerde werkzaamheden.

225

Zijn projecten, medewerkers en/of projectdeelnemers («beneficiaries») van UAWC in de afgelopen jaren het doelwit geweest van geweld van militante kolonisten? Zo ja, welke schade en/of welk letsel is daarbij veroorzaakt? Zijn de verantwoordelijken door de Israëlische autoriteiten vervolgd?

Antwoord:

In de periode 2017–2020 is het herhaaldelijk voorgekomen dat UAWC en de begunstigden te maken hebben gehad met geweld door inwoners van nederzettingen of interventies door het Israëlische leger. Volgens opgave van UAWC betrof dit in 2017 22 gevallen. Het merendeel hiervan waren confiscaties en stop work orders door het Israëlische leger. In een geval kwam een begunstigde om het leven bij een confrontatie met inwoners van een nederzetting. Over 2018 rapporteerde UAWC 18 gevallen. Over 2019 19 gevallen. Er is in geen van deze gevallen vervolging ingesteld door Israël.

226

Heeft u een verklaring voor het feit dat het aantal Palestijnse projecten in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever met internationale (vooral Europese) financiering sterk is teruggelopen, volgens de Israëlische krant Haaretz van 75 in 2015 naar 12 in 2019 («Israel is proud to have halted international projects for Palestinians in Area C», Haaretz, 14 september 2020, https://www.haaretz.com/israel-news/.premium-knesset-committee-39-of-west-bank-suffices-for-palestinian-construction-1.9147990)?

Antwoord:

Het kabinet beschikt niet over een overzicht van alle activiteiten die door de internationale gemeenschap gesteund worden in Area C en kan de getallen van de Civiele Administratie (onderdeel van het Israëlische leger dat verantwoordelijk is voor het Israëlisch bestuur in de bezette Palestijnse gebieden) niet bevestigen. De internationale gemeenschap heeft een grote interesse om projecten in Area C te blijven financieren. Wel is het zo dat internationale steun aan de Palestijnse gebieden al jaren een dalende trend laat zien. Bovendien staan maatschappelijke organisaties actief in de Palestijnse gebieden en speciaal in Area C onder druk van organisaties als Regavim (zie ook antwoord op vraag 224) en de Israëlische autoriteiten.

227

Hoeveel Palestijnse bomen en Palestijnse gebouwen («structures») heeft Israël naar schatting in 2019 in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever vernield of in beslag genomen? Welke gevolgen hebben deze vernielingen en confiscaties voor de Palestijnse ontwikkeling en economie?

Antwoord:

De Verenigde Naties (UNOCHA) meldt 623 gevallen van sloop of confiscatie en 7.597 bomen die zijn vernield/verwijderd in 2019 op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Sloop van Palestijnse bezittingen ondermijnt de Palestijnse economische ontwikkeling, doordat eerdere investeringen teniet worden gedaan en de dreiging van sloop verdere investeringen afschrikt. Hierdoor worden onder andere Palestijnse boeren beperkt in het bewerken van hun land en daarmee het genereren van inkomsten.

228

Welke maatregelen hebben het kabinet en de EU genomen in reactie op de sterke stijging van het aantal vernielingen door Israël van Palestijnse gebouwen tijdens de COVID-19 pandemie, waardoor volgens het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) in de periode maart-augustus 2020 389 gebouwen zijn vernield en 442 Palestijnen, onder wie veel kinderen, thuisloos zijn geraakt («Unlawful demolitions in the West Bank spike during COVID-19», UN-OCHA, 10 september 2020, https://www.ochaopt.org/content/unlawful-demolitions-west-bank-spike-during-covid-19)? Welke effect hebben deze maatregelen gehad?

Antwoord:

De EU en Nederland dringen er consequent bij Israël op aan af te zien van sloop van Palestijnse bezittingen. Het is zorgwekkend dat ondanks een verklaring van de Israëlische overheid om vanwege COVID-19 terughoudend te zijn met sloop, in de periode maart tot augustus dit jaar het maandelijks gemiddelde aantal sloopgevallen het hoogste was van de afgelopen vier jaar. De EU heeft hierover herhaaldelijk zijn zorgen uitgesproken en Israël opgeroepen hiervan af te zien. Onder meer in een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad, in een lokale verklaring van de EU vertegenwoordigingen in de Palestijnse Gebieden en met een gezamenlijke verklaring van de EU lidstaten die nu lid zijn van de VN Veiligheidsraad, samen met Ierland en Noorwegen. Daarnaast heeft Nederland samen met andere EU-landen, waaronder Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Denemarken, Finland, Zweden en Ierland, en het VK medio oktober een demarche uitgevoerd tegen uitbreiding van nederzettingen en sloop.

229

Kunt u een overzicht geven van alle door de EU en/of lidstaten gefinancierde projecten op de Westelijke Jordaanoever, waaronder mogelijk ook Nederlandse projecten, waaraan Israël in 2020 schade heeft toegebracht, door vernielingen, confiscaties of andere maatregelen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 20

230

Over welke groepen gaat het bij het stimuleren van de betrokkenheid van kwetsbare groepen in humanitaire situaties bij beleid en uitvoering en het tegengaan van seksueel geweld en hoe zal het stimuleren van deze betrokkenheid er specifiek uitzien?

Antwoord:

Nederland spant zich in voor het tegengaan van geweld tegen en de uitbuiting van de meest kwetsbare slachtoffers van een humanitaire crisis, zoals vrouwen, kinderen, ouderen en mensen met een beperking. Daarbij streeft Nederland naar maximale betrokkenheid van deze groepen bij de inventarisatie van de behoeften en noden, bij de planning en bij de uitvoering van de respons. Bij noodhulporganisaties dringt Nederland aan op het transparant verantwoording afleggen aan door een crisis getroffen groepen en aan donoren, in alle fasen van de respons.

231

Betekent inclusieve participatie voor het maatschappelijke middenveld bij lokale conflictpreventie, het bevorderen van participatie en sociaaleconomische wederopbouw, dat vrouwenrechtenorganisaties en vrouwelijke leiders binnen het maatschappelijke middenveld ook deel kunnen nemen aan lokale conflictpreventie en sociaaleconomische wederopbouw?

Antwoord:

Ja. Nederland bevordert dit via verschillende financieringsinstrumenten. Hierbij gaat het onder meer om de Women Peace and Security programma’s, programma’s op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde en directe financiering aan kleine vrouwenorganisaties via Leading From the South.

232

Kunt u aangeven welk deel van het budget in 2020 is uitgegeven aan migratiesamenwerking?

Antwoord:

In 2020 is EUR 29 mln. begroot voor migratiesamenwerking. De uitgaven 2020 worden verantwoord via het jaarverslag.

233

Kunt u aangeven met welke landen op dit moment gesprekken lopen over de totstandkoming van een «breed partnerschap» op migratieterrein?

Antwoord:

Nederland streeft partnerschappen na in breder EU-verband. De EU heeft met het zogenaamde Global Approach to Migration and Mobility (GAMM)13 een overkoepelend raamwerk om gestalte te geven aan de diverse dialogen over migratie en mobiliteit.

Met de publicatie van de nieuwe voorstellen op migratie (het Migratie Pact) geeft de EU prioriteit aan strategische en geïntegreerde migratiepartnerschappen met landen in Noord-Afrika en de Westelijke Balkan. Ook relevant zijn de zgn. Post-Cotonou onderhandelingen voor sub-Sahara Afrika. Hierin wordt ook ingezet op alle aspecten van het migratiebeleid. Deze onderhandelingen lopen echter nog.

234

Met hoeveel landen heeft u de hulprelatie verbroken of verminderd omdat zij onvoldoende onderdanen terug hebben genomen, conform de afspraak hierover in het regeerakkoord?

Antwoord:

Met betrekking tot het onderwerp van deze vraag heeft het kabinet bij brief van 10 juli jongsleden uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de Motie Becker. Kortheidshalve wordt naar deze kamerbrief verwezen14.

235

Kunt u een overzicht geven van de omvang van de Nederlandse ontwikkelingsrelatie met Algerije, Irak, Marokko, Eritrea, Ethiopië, Iran, Moldavië, Nigeria, Somalië, Pakistan, Turkije en Afghanistan?

Antwoord:

Hieronder een overzicht van de verwachte uitgaven in 2021. Het gaat hierbij om de verwachte directe uitgaven en een inschatting van de indirecte uitgaven via intermediaire organisaties, zoals bijvoorbeeld internationale NGO’s en multilaterale organisaties

Verwachte uitgaven Euro (x1.000)

2021

Afghanistan

41.358

Algerije

5.549

Eritrea

2.218

Ethiopië

126.743

Irak

34.505

Iran

585

Marokko

5.556

Moldavië

940

Nigeria

36.946

Pakistan

11.098

Somalië

26.271

Turkije

870

236

Kunt u, per land, een overzicht geven van de stappen die u in deze kabinetsperiode hebt gezet om de ontwikkelingsrelatie met Algerije, Irak, Marokko, Eritrea, Ethiopië, Iran, Moldavië, Nigeria, Somalië, Pakistan, Turkije en Afghanistan in te zetten om het tot stand komen van brede migratieafspraken te bevorderen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 234.

237

Wat is de intentie met betrekking tot de voortzetting van het Addressing Root Causes programma na 2021?

Antwoord:

Het Addressing Root Causes (ARC) Programma is gericht op de aanpak van grondoorzaken van gewapend conflict, instabiliteit en irreguliere migratie. De projecten onder deze subsidietender hebben een variabele projectduur waarbij een klein deel afloopt in 2020/2021 en een groot deel (16 van de 21 projecten) naar verwachting in 2022. De bevindingen uit de in 2020 gestarte mid-term review worden samen met de bevindingen en aanbevelingen uit de IOB evaluatie «Less pretension, more realism» (okt 2019) meegenomen in de besluitvorming over toekomstige programma’s. Daarnaast wordt rekening gehouden met toekomstige beleidsprioriteiten en met raakvlakken tussen ARC, Power of Voices en het Challenge Fund.

238

Kunt u de daling van € 21 miljoen voor de subsidies voor noodhulpprogramma’s toelichten?

Antwoord:

In 2020 was het budget voor subsidies voor noodhulpprogramma’s, evenals voor humanitaire bijdragen via internationale organisaties, eenmalig verhoogd in verband met de wereldwijde aanpak van Covid-19. De Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» en de Kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV.

239

Kunt u toelichten hoe de € 87 miljoen voor noodhulpprogramma’s (artikel 4.1) wordt verdeeld? Kunt u aangeven hoe dit budget wordt verdeeld over kwetsbare groepen waaronder kinderen in conflicten en meisjes?

Antwoord:

Van de begroting 2021 gaan subsidies grotendeels naar de Dutch Relief Alliance (DRA) en het Nederlandse Rode Kruis en daarnaast naar verschillende uitvoeringspartners op het terrein van mentale en psychosociale steun, innovatie en verbetering van het humanitaire systeem.

Ten aanzien van de steun aan kwetsbare groepen geldt het volgende. De partners die subsidie krijgen, krijgen dit voor een groot deel in de vorm van ongeoormerkte bijdragen. Er wordt ex ante geen verdeling gemaakt over kwetsbare groepen. Nederland ziet er wel op toe dat er door de partners bij de behoeftebepaling, de planning en uitvoering van programma’s gekeken wordt naar en rekening gehouden wordt met de noden van de meest kwetsbaren en dat daarover gerapporteerd wordt. Daarvoor gelden standaarden en richtlijnen zoals de Gender with Age Marker (die kijkt naar de context-specifieke noden van vrouwen en mannen en van kinderen en ouderen) en de Guidelines for disability inclusion in humanitarian action, die kijkt naar de behoeften van mensen met een beperking. Nederland dringt er bij partners op aan dat deze standaarden en richtlijnen leidend zijn bij de uitvoering van de humanitaire hulp.

240

Kunt u aangeven welk bedrag er vorig jaar naar MHPSS is gegaan en naar welke programma’s?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op MHPSS is allereerst dit thema te laten meenemen in alle humanitaire planning en beleidsdocumenten, zodat alle noodhulpfinanciering ook aan MHPSS ten goede komt. Dit gold in 2019, 2020 en zal in 2021 gelden. Bovendien zet Nederland, sinds 2020, op een zelfde manier in op versterkte integratie van MHPSS in inspanningen die zijn gericht op vredesopbouw.

Nederland bouwt voort op de conferentie Mind the Mind now, die in oktober 2019 over MHPSS in crisis situaties plaatsvond in Amsterdam. De Speciaal Gezant voor MHPSS voert gericht gesprekken met (potentiele) gelijkgezinden, en juist met minder gelijkgezinden, om draagvlak te verbreden, en met uitvoerende organisaties over naleving van gezamenlijke voornemens uit 2019. Ook worden regelmatig bijeenkomsten belegd om belang en noodzaak van MHPSS uit te dragen en werkbare oplossingen voor het bieden van psychosociale steun in crisissituaties breder bekend te stellen. Over MHPSS en vredesopbouw zijn consultaties georganiseerd met experts, VN-lidstaten en opinieleiders. Bij de start van de AVVN vond een door Nederland georganiseerde bijeenkomst op hoog niveau plaats waar Deputy Secretary General van de Verenigde Naties, Amina Mohammed, het belang van psychosociaal welzijn voor vredesopbouw en conflictpreventie bevestigde. Zij signaleerde dat de VN zelf stappen moet zetten om hier meer aandacht aan te besteden. Op deze wijze bevordert Nederland dat wereldwijd concreter ingezet gaat worden op het bieden van geestelijke en psychosociale steun. Precies een jaar na Mind the Mind now, organiseerde Nederland samen met de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging een bijeenkomst om te bespreken welke extra stappen nodig zijn, zeker in COVID-tijden, om de voornemens van een jaar geleden te realiseren. Daarbij is verdere uitbreiding van capaciteit voor MHPSS kern. Op dat gebied onderneemt Nederland enkele initiatieven, die in de opsomming hieronder zijn benoemd.

Het merendeel van de Nederlandse humanitaire financiering is ongeoormerkt. Nederland pleit daarbij wel voortdurend bij uitvoerende organisaties voor een MHPSS-inclusieve aanpak (zie ook antwoord op vraag 80).

In 2019 en 2020 heeft Nederland daarnaast ook enkele specifieke instrumenten gefinancierd.

Zo zijn voor het surge mechanism (zie antwoord op vraag 80) de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020) dan wel gereserveerd (2021/2022).

2020

EUR 885.199,18

2021

EUR 998.200,24

2022

EUR 1.114.501,86

Totaal

EUR 2.997.901,28

Voor het Minimum MHPSS service package zijn de volgende bedragen uitgegeven (2019/2020) dan wel gereserveerd (2021/2022):

2019

USD 435.278,69

2020

USD 1.149.836,52

2021

USD 3.594.833,41

2022

USD 626.529,26

Totaal

USD 5.806.478

Tevens is er in 2020 een bijdrage van EUR 200.000 gegeven aan Stichting Vluchteling / IRC voor een MHPSS programma op de Griekse eilanden Samos en Chios.

Verder heeft Nederland eind 2019 en eerste helft 2020 extra bijdragen verstrekt aan het ICRC en IFRC, mede bestemd voor additionele inspanningen op het gebied van MHPSS:

  • EUR 15 mln. extra aan ICRC, waarvan EUR 10 mln. voor (MHPSS-inclusieve) COVID-19 respons in 2020.

  • EUR 4 mln. steun aan IFRC voor 2020 en 2021, waarvan EUR 2 mln. voor (MHPSS-inclusieve) COVID-19 respons.

Ter bevordering van integratie van MHPSS in vredesopbouw, heeft Nederland en marge van de AVVN 2020 een additionele bijdrage aan het VN Peace Building Fund bekend gemaakt van 5 mln EUR (bovenop de huidige 15 mln. EUR per jaar). Deze verhoging geldt in eerste instantie voor zowel 2020 als 2021.

241

Kunt u aangeven hoeveel van de 21% van het niet-juridisch verplichte deel van humanitaire hulp bestemd voor crisis-specifieke bijdragen humanitaire hulp is bestemd voor MHPSS in 2021? Via welke kanalen loopt dit?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op MHPSS is allereerst om dit thema te laten meenemen in alle humanitaire planning en beleidsdocumenten, zodat alle noodhulpfinanciering ook aan MHPSS ten goede komt. Dit geldt ook voor crisis-specifieke bijdragen.

Zo pleit Nederland voor een MHPSS-inclusieve respons vanuit – al dan niet door NL gesteunde – Country Based Pooled Funds, en door de Rode Kruis beweging, de Dutch Relief Alliance en verschillende VN organisaties.

Ook om deze reden valt niet cijfermatig aan te geven hoeveel precies naar MHPSS zal gaan uit het niet-juridisch verplichte gedeelte van humanitaire hulp.

242

Hoeveel is extra uitgetrokken voor MHPSS in 2021 om de gevolgen van de COVID-19 crisis op te vangen? Via welke kanalen loopt dit?

Antwoord:

Het merendeel van de Nederlandse humanitaire financiering is ongeoormerkt. Dit geldt ook voor de COVID-specifieke bijdragen in 2020. Nederland pleit daarbij wel voortdurend bij uitvoerende organisaties voor een MHPSS-inclusieve aanpak. Zo is de bijdrage aan IFRC/RCRC zacht geoormerkt voor de COVID19 response (zie ook antwoord op vraag 80, 240 en 241).

243

Hoe ziet de speciale aandacht voor de toegang tot recht voor groepen die hierin een achterstand ondervinden, zoals vrouwen en jongeren, eruit en welke specifieke beleidsmaatregelen zullen genomen worden om deze toegang te vergroten?

Antwoord:

Nederland hanteert een mensgerichte benadering voor toegang tot recht, uitgaand van de behoeftes van mensen in plaats van die van instituten. Deze benadering heeft, mede door de internationale Task Force on Justice waar Nederland co-voorzitter van was, in VN-fora en op internationale bijeenkomsten veel aandacht gekregen. Daarnaast pleit Nederland bij partners en internationale organisaties voor meer focus op de meest achtergestelde groepen, namelijk vrouwen, jongeren, ontheemden, vluchtelingen, gedetineerden en slachtoffers van grove mensenrechtenschendingen.

Eind 2019 is een nieuw programma met UN Women gestart, gericht op het uitbreiden van toegang tot recht voor vrouwen en meisjes, onder andere door het aanpassen van discriminerende wetgeving. Daarnaast zijn of worden in landen zoals Oeganda, Ethiopië, Libanon, Tunesië, Mali en Zuid-Soedan nieuwe programma’s gestart die juridische voorlichting, advies of rechtshulp geven aan achtergestelde groepen. In Zuid-Soedan is er met Nederlandse steun een nieuwe rechtbank voor bestrijding van seksueel geweld opgericht. Het streven is dat in 2020 met Nederlandse hulp 200.000 mensen toegang tot recht krijgen, waarvan de helft vrouwen.

244

Kunt u toelichten hoe de bijdragen (inter)nationale organisaties, migratie en ontwikkeling worden besteed? Kunt u toelichten waarom dit bedrag verhoogd is met € 5 miljoen ten opzichte van 2020? Kunt u aangeven hoe dit budget wordt verdeeld over kwetsbare groepen waaronder vluchtelingenkinderen en met name meisjes?

Antwoord:

De bijdragen (inter)nationale organisaties, migratie en ontwikkeling worden besteed via VN-organisaties zoals IOM, UNHCR, de VN organisatie tegen drugs en georganiseerde misdaad (UNODC) en het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR). Deze bijdragen zijn gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie, bescherming, tegengaan van mensenhandel en -smokkel, bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie en dataverzameling.

Het budget heeft een hoogte van EUR 34 mln. per jaar. In 2020 is het budget eenmalig verlaagd met EUR 5 mln., ter dekking van de aanpak van COVID-19.

Het budget komt grotendeels direct of indirect ten goede aan kwetsbare groepen zoals slachtoffers van mensenhandel, kwetsbare migranten en vluchtelingen. Binnen de programmering is bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes.

Voor grootschalige programma’s gericht op educatie, bescherming en werkgelegenheid t.b.v. kwetsbare groepen waaronder vluchtelingen, verwijs ik u graag naar bijdragen onder «Opvang in de Regio« (blz 67 begroting BHOS).

245

Kunt u aangeven hoeveel er in 2020 naar MHPSS is gegaan en hoeveel dit is voor 2021?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 240 en 241.

246

In welke landen wordt het bedrag gereserveerd voor opvang in de regio onder beleidsartikel 4.2 besteed?

Antwoord:

Het bedrag gereserveerd voor opvang in de regio onder beleidsartikel 4.2 wordt besteed in Jordanië, Libanon, Soedan, Irak, Egypte, Ethiopië, Oeganda, Kenia en Turkije.

247

Welke mogelijkheden ziet u om het noodhulpbudget aan te passen als bijvoorbeeld uit het jaarlijkse Global Humanitarian Overview (GHO) blijkt dat de humanitaire noden in de wereld in 2021 wederom enorm stijgen ten gevolge van de COVID-19 pandemie?

Antwoord:

Zoals reeds in het antwoord op vraag 118 is genoemd blijft onderfinanciering van humanitaire actie – vooral door de zogenoemde «funding gap» – een serieuze uitdaging. Die kloof blijft groeien, ondanks de gestage jaarlijkse toename van het volume aan humanitaire financiering.

Nederland blijft overigens een substantiële humanitaire donor. Het Kabinet heeft voor noodhulp in het kader van de COVID-respons in 2020 extra middelen vrijgemaakt. Voor 2021 is de BHOS-begroting op hetzelfde niveau gebleven. De mogelijkheden van aanpassing van het noodhulpbudget – in de zin van verhogen – zijn, zonder additionele financiering, beperkt.

248

Welk bedrag is in 2020 uitgegeven aan het geven van voorlichting over migratie in ontwikkelingslanden? In welke landen is in 2020 dergelijke voorlichting gegeven? Welk deel van het bedrag dat hier aan besteed is, is uitgeven in landen waarvoor op dit moment geldt dat de kans op een succesvolle asielaanvraag laag is?

Antwoord:

In 2020 wordt er EUR 5,4 mln. uitgegeven aan bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie en de gevaren van mensenhandel in de landen Afghanistan, Egypte, Ethiopië, Irak, Niger, Nigeria, Tunesië, Guinea, Ivoorkust, Liberia, Senegal, Sierra Leone en Gambia. Met uitzondering van Irak geldt voor deze landen dat de kans op een succesvolle asielaanvraag laag is.

249

Kunt u aangeven aan welke projecten de middelen voor het «bijdragen aan migratiemanagement» worden uitgegeven? Welk deel van het budget voor migratiesamenwerking is hier in 2020 aan uitgegeven?

Antwoord:

In 2020 is EUR 29 mln. begroot voor migratiemanagement. De termen migratiemanagement en migratiesamenwerking zien op dezelfde activiteiten.

250

Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het tegengaan van documentfraude?

Antwoord:

Vanuit de BHOS begroting wordt er in 2020 en 2021 niet bijgedragen aan programma’s en projecten op het tegengaan van documentfraude.

251

Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het bevorderen van vrijwillige terugkeer?

Antwoord:

In 2020 wordt er EUR 6,5 mln. besteed aan het bevorderen van vrijwillige terugkeer vanuit Nederland en transitlanden, voornamelijk door middel van terugkeer- en herintegratieondersteuning. Voor 2021 betreft dit vooralsnog EUR 4,3 mln.

252

Hoeveel geld steekt u in 2020 en 2021 in het verbeteren van grensbeheer?

Antwoord:

In 2020 wordt vanuit BHOS-middelen EUR 800.000 besteed aan het verbeteren van grensbeheer door middel van capaciteitsopbouw van grensautoriteiten voor het tegengaan van mensenhandel in lijn met mensenrechten. In 2021 is een bedrag van EUR 1 mln. voorzien.

253

Welke maatschappelijke organisaties in Nederland ontvangen subsidie voor de «bevordering van vrijwillige terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers uit ontwikkelingslanden»? Hoe groot is dit subsidiebedrag en voor welke projecten is dit bedoeld?

Antwoord:

Vanuit de BHOS-begroting worden in 2021 geen subsidies aan maatschappelijke organisaties in Nederland verstrekt voor de bevordering van vrijwillige terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers uit ontwikkelingslanden. Deze subsidieverstrekking is in 2018 beëindigd. Voor informatie over maatschappelijke organisaties gefinancierd door Justitie en Veiligheid, zie de beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk d.d. 8 mei 2020, 2696).

254

Kunt u toelichten waar de uitgaven aan «speciale multilaterale activiteiten» onder artikel 5.1 «Multilaterale samenwerking» aan worden uitgegeven? Waarom gaan deze uitgaven onder «Bijdragen (inter)nationale organisaties» van € 10,4 miljoen in 2019 naar € 26,1 miljoen in 2020 en uiteindelijk naar € 4,1 miljoen in 2022?

Antwoord:

Onder «speciale multilaterale activiteiten» worden onder andere de bijdragen aan de VN ten behoeve van het Resident Coordinator-systeem en het Joint SDG Fund 2030 verantwoord. Ook andere uitgaven zoals de bijdrage aan de Multilateral Organisation Performance Network (MOPAN) en de reis- en verblijfskosten van HMK Maxima in haar hoedanigheid als UNSGSA worden ten laste gebracht van dit budget.

Het Resident Coordinator Fund en het Joint SDG Fund zijn cruciaal voor de hervorming van het VN-ontwikkelingssysteem en de bijdrage van het VN-systeem aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. Om aan de hervorming een boost te geven, is hiervoor extra budget gealloceerd tot en met 2021. De extra verhoging in 2020 is het gevolg van een eenmalige bijdrage van EUR 15 miljoen aan het Multi Partner Response and Recovery Trust Fund als onderdeel van de COVID-respons, zoals gemeld in Kamerstuk 33 625, nr. 293. Het Response and Recovery Trust Fund is een VN-breed fonds gericht op het adresseren en mitigeren van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-crisis.

255

Welk deel van de Nederlandse bijdragen aan internationale organisaties is verplicht en welk deel is vrijwillig? Kunt u dit, in de vorm van een tabel, aangeven per internationale organisatie?

Antwoord:

Zie beantwoording vraag 42

256

Kan er een nadere berekening en uitleg worden gegeven over hoe de bedragen in artikel 5.4 precies tot stand zijn gekomen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 158.

257

Kunt u, door middel van een overzicht, per internationale organisatie aangeven welk deel van de bijdrage kwalificeert als ODA en welk deel als non-ODA?

Antwoord:

Zie beantwoording vraag 42


X Noot
1

Zie Kamerstuk nr. 23 432-396, 22 april 2015

X Noot
2

The Lancet, «Metal mining and birth defects: a case-control study in Lubumbashi, Democratic Republic of the Congo», Volume 4, Issue 4, E158-E167, April 01, 2020.

Naar boven