35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 180 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 3 februari 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 25 januari 2021 overleg gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 december 2020 inzake vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van leraren (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 152);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 december 2020 inzake antwoorden op vragen commissie over strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31 511, nr. 47);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 december 2020 inzake lerarenbeleid en onderwijsarbeidsmarkt 2020 (Kamerstuk 27 923, nr. 413 );

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2020 inzake bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen (Kamerstuk 27 923, nr. 412);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 2 juli 2020 inzake aanbevelingen mevrouw Van Vroonhoven, aanjager aanpak lerarentekort (Kamerstuk 27 923, nr. 414);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 juli 2020 inzake uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 212);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 19 november 2020 inzake antwoorden op vragen commissie over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 127);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 22 september 2020 inzake uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Van Meenen c.s. over het alsnog toekennen van aanvragen uit de lerarenbeurs (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 9);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 16 juni 2020 inzake reactie op verzoek commissie over de beleidsregel andere dag- en weekindeling in het kader van noodmaatregelen voor het lerarentekort in het primair onderwijs in de G5 (Kamerstuk 27 923, nr. 411);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 maart 2020 inzake uitvoering van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. over het creëren van een gespecialiseerde pabo gericht op het jongere en oudere kind (Kamerstuk 27 923, nr. 409);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 december 2020 inzake reactie op de motie van de leden Segers en Klaver over maximale inspanning om zo veel mogelijk kwetsbare gezinnen en kinderen te bereiken (Kamerstuk 25 295, nr. 814) (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 150);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 september 2020 inzake strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31 511, nr. 40);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 18 december 2020 inzake antwoorden op vragen commissie over examenresultaten 2020 (Kamerstuk 31 289, nr. 438);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 13 oktober 2020 inzake examenresultaten 2020 (Kamerstuk 31 289, nr. 432);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 december 2020 inzake beleidsreactie rondom eindtoetsing en schooladviezen (Kamerstuk 31 293, nr. 568);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 16 december 2020 inzake besluit eindexamen voortgezet onderwijs 2021 (Kamerstuk 31 289, nr. 437);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 3 december 2020 inzake eerste rapportage peilingsonderzoek en maandrapportage meldpunt schoolsluiting (Kamerstuk 31 293, nr. 566);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 december 2020 inzake afronding experiment Regelluwe scholen (Kamerstuk 29 546, nr. 33);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 december 2020 inzake uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Westerveld over preventief inzetten van coronageld (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 68) (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 151);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 17 december 2020 inzake rapport monitoringsonderzoek subsidieregeling (hoog)begaafden eerste meting over 2019–2020 (Kamerstuk 31 497, nr. 392);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 december 2020 inzake antwoorden op vragen commissie over de eindevaluatie sectorakkoorden (p.o. en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen (Kamerstuk 31 293, nr. 570);

  • de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 12 oktober 2020 inzake eindevaluatie sectorakkoorden (p.o. en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen (Kamerstuk 31 293, nr. 549).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Bruins, Rudmer Heerema, Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Van der Molen, Van Raan, Tellegen en Westerveld,

en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

Aanvang 10.06 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Hartelijk welkom bij dit notaoverleg over onderwijs en corona. Het is alweer het achtste debat dat wij over dit onderwerp voeren. Hartelijk welkom aan volgens mij ál mijn collega-woordvoerders onderwijs. Dit zou weleens het laatste debat kunnen zijn. We weten het niet. Dank u allen voor uw komst. Hartelijk welkom aan de Minister en zijn ambtenaren. Wij gaan snel beginnen. Ik geef de heer Heerema van de VVD als eerste het woord.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank. Voor het laatst een notaoverleg van deze commissie in deze periode. Het is heel mooi om te zien dat we zo'n volle bak hebben.

Voorzitter. De hoop dat we dit na de eerste sluiting van de scholen nooit meer zouden hoeven te doen, werd half december helaas omgezet in angst voor de effecten van een tweede schoolsluiting. Ik had een steen in mijn maag toen duidelijk werd dat het onontkoombaar was dat de scholen toch de deuren weer moesten sluiten. Een steen in mijn maag, omdat bij de eerste keer duidelijk was dat er kinderen van de radar verdwenen, dat kinderen die op het randje zaten, net te weinig bagage meekregen, en omdat de thuissituatie voor te veel kinderen steeds slechter werd. School is de veilige plek voor die kinderen.

De scholen moeten zo snel als mogelijk weer open. De angst voor de Britse mutatie en de onduidelijkheid over de besmettelijkheid en het ziekteverloop maken het nu noodzakelijk dat de scholen dicht zijn. Maar welke informatie is nu nodig om de scholen zo snel mogelijk weer te kunnen openen? Hoever staat het met het onderzoek naar de besmettelijkheid van de Britse variant bij kinderen op de basisschool? Wat doet de Minister met de eerste signalen en uitkomsten van het breedschalige onderzoek in Lansingerland? Elke dag krijgen we – ik neem aan: al mijn collega's in deze commissie ook – e-mailtjes met noodkreten van ouders, docenten en leerlingen. Het geven van onderwijs is overleven geworden, waarbij we moeten hopen op een zo min mogelijk negatief effect voor kinderen.

Het is natuurlijk ontzettend goed dat er geld beschikbaar is gekomen voor het onderwijs, maar wat zien we daar nu, vandaag, in de dagelijkse praktijk van terug? Hoeveel scholen hebben nu extra handen in de klas? Hebben alle kinderen zonder computer er nu een beschikbaar gekregen? Hoe gaat het met de inzet van middelen om achterstanden in te lopen?

Voorzitter. Terecht maakt iedereen zich hier zorgen over. Want er is geld beschikbaar, maar wat kunnen we als landelijke politiek nu het beste generiek doen om al die verschillen per school, per klas, per leraar op de juiste manier te ondersteunen? We krijgen simpelweg te veel signalen dat lessen online niet doorgaan, onderwijskwaliteit niet geleverd wordt of kan worden, examenklassen toch niet naar school mogen komen en klassen dan bijvoorbeeld maar halve lesuren krijgen. Met als resultaat: kinderen, met name in het voortgezet onderwijs, die afhaken.

Elk leerjaar heeft zijn eigen problematiek. Of het nu gaat om derdegroepers, die net zijn begonnen met leren lezen, schrijven en rekenen en door corona die belangrijke basis weer kwijtraken, of groep 8-leerlingen, die zich voorbereiden op de overgang naar het voortgezet onderwijs. En dat is al zo moeilijk nu de open dagen online gehouden moeten worden en het daarom niet mogelijk is om een fysieke stap binnen een school te zetten. Te veel kinderen zijn vorig jaar ten onrechte ondergeadviseerd. Mag je eigenlijk als school beslissen om groep 8 als kwetsbaar aan te merken en naar school te laten komen? Het IKC Teresa in Leeuwarden is door de gemeente op de vingers getikt, terwijl uit Friesland wel degelijk veel signalen van onderadvisering zijn gekomen. Wat is hier voor een school nu mogelijk?

Je zal maar in een volgend leerjaar terechtkomen met onvoldoende bagage. Of dat nu op de basisschool of het voortgezet onderwijs is. Een leerling heeft dan een enorme opgave om dat volgende schooljaar te halen. Dan komt het risico van jarenlang op de tenen moeten lopen en met hakken over de sloot over kunnen gaan. Minder plezier in school ligt op de loer.

Ik ben blij dat de Minister nu een meerjarig plan maakt om leerlingen in het funderend onderwijs zo veel mogelijk te ondersteunen. Maar ik maak me wel zorgen dat het onderwijsveld te verschillende problematiek blijkt te hebben om generiek aan te pakken. Daarom de vraag aan de Minister om mij en wellicht ons comfort te geven over hoe de problemen die nu ontstaan, aangepakt gaan worden. En dan het liefst zo praktisch mogelijk. Wat gebeurt er nu op school en wat gebeurt er nu op klasniveau? Hoe gaan we die leerlingen de komende jaren ondersteunen?

Voorzitter. Ik wil graag specifiek ingaan op de examens en al die leerlingen die zich zorgen maken of ze wel goed genoeg voorbereid worden op het centrale eindexamen. Ik zal de Minister meteen zeggen: ik heb een positieve grondhouding om de examens door te laten gaan. Maar ik maak me wel zorgen. Zorgen of de voorbereiding van voldoende niveau is geweest om het centraal examen te kunnen maken. Ik wil van de Minister weten wat zijn laatste informatie is. Ik hoop dat de Minister ons gerust kan stellen. Maar als dat niet zo is, wat zijn dan de opties die we nog hebben? Overweegt de Minister om het vervolgonderwijs bijvoorbeeld veel directer te betrekken bij de overstap van het voortgezet onderwijs naar het vervolgonderwijs? Het doorgaan van de examens is belangrijk om zicht op het niveau van onze kinderen te houden. We moeten echter wel een plan klaar hebben om direct in te kunnen grijpen als dat nodig is. Wat is dat plan?

Voorzitter. Ik heb nog twee onderwerpen die ik aan de orde wil stellen. Ten eerste: de zijinstromers. De VVD heeft de afgelopen jaren fors ingezet op het versterken van de zijinstroom. Maar deze voor het onderwijs bijzonder interessante groep toekomstige docenten heeft last van het strakke kader van de pabo. Een van de mafste voorbeelden die we hoorden, was dat vier jaar PhD-onderzoek niet voldoende bleek te zijn, omdat het onderzoek niet in het onderwijs had plaatsgevonden. Er zijn ook nog steeds zijinstromers die niet geplaatst kunnen worden, omdat er geen begeleiding is. En steeds vaker krijgen we signalen van zijinstromers die willen instromen, maar te horen krijgen dat er geen lerarentekort meer is. Dit roept bij mij twee vragen op. Zijinstroom is de beste kortetermijnoplossing die we hebben voor het lerarentekort. We moeten dus zo veel mogelijk ruimte geven om geïnteresseerden voor het vak van docent binnen te halen, een plek te geven en te begeleiden. De eerste vraag is: kan er minder rigide omgegaan worden met aanmelders voor de zijinstroom, door elders verworven competenties zwaarder en serieuzer mee te wegen? De basishouding moet veranderen van «dit moet je nog allemaal doen» naar «dit kan je allemaal al, wat heb je nog meer nodig om je te ondersteunen?». De tweede vraag is: hoe staat het nu met het lerarentekort? Is dat inderdaad zo hard aan het afnemen of is er iets anders aan de hand? Als dat zo is, wat is dat dan?

Voorzitter. Mijn laatste punt. De overheid heeft 400 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen. De regeling geeft aan dat de landelijke overheid 30% van de kosten op zich neemt en dat gemeenten de resterende 70% moeten bijleggen. Maar een deel van de gemeenten lijkt deze kosten onvoldoende te kunnen dragen. Daarom wil ik van de Minister weten op welke manier hij er nu voor gaat zorgen dat de ventilatie in schoolgebouwen ook daadwerkelijk wordt verbeterd. Ik kan me namelijk voorstellen dat, als de oorspronkelijke aanpak vanwege de financiële verplichtingen niet blijkt te werken, er dan andere opties verkend moeten worden. Ik heb bijvoorbeeld kennis mogen nemen van de recirculatietechniek, die gebruikt wordt in plaats van het optimaliseren van ventilatie. Deze innovatie van de TechHub Assen in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen schijnt veel goedkoper ingezet te kunnen worden, omdat dure bouwtechnische aanpassingen door deze techniek vermeden kunnen worden. Met minder geld zouden wij daarmee meer scholen kunnen helpen. Met name voor oude gebouwen of gebouwen die op korte termijn gesloten zouden gaan worden, is dit wellicht een veel slimmere oplossing.

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb zo'n klein stukje nog, voorzitter.

De voorzitter:

Oké.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Mijn vraag aan de Minister is of hij op de hoogte is van deze of andere ontwikkelingen die mee kunnen helpen om ervoor te zorgen dat kinderen weer sneller naar school kunnen gaan. Zo nee, is hij bereid te verkennen welke bijdragen deze innovatie kan leveren?

Dank u wel.

De heer Van Meenen (D66):

Even terug naar het onderwerp «examens». Ik heb twee dingen gehoord. Een is dat de VVD het examen door wil laten gaan. Twee, er zijn grote zorgen. Ik vraag me even af waar de ruimte zit voor de VVD. Hoever kunnen aanpassingen van het examen wat betreft de VVD gaan? Er zijn bijvoorbeeld voorstellen om op de stof te korten, zal ik nog even zeggen. Dat is een voorstel van het LAKS. Waar liggen de grenzen wat dat betreft voor de VVD?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik kan me voorstellen dat we het aantal examenonderdelen wat inperken als dat de kwaliteit van het examen niet onderuithaalt. Ik kan me ook goed voorstellen dat wij de examens sowieso door laten gaan en in samenspraak met het vervolgonderwijs kijken wat de resultaten zijn van de examens en wat er nodig is voor iemand die bijvoorbeeld net gezakt is om toch naar het vervolgonderwijs door te kunnen stromen. Kun je de deficiënties op korte termijn bijspijkeren? Dat is een. Twee. Ik heb de afweging gemaakt om de examens zeker door te laten gaan omdat we zicht moeten blijven houden op het effect van de afgelopen twee schooljaren minder onderwijs en op waar kinderen vervolgens in hun schoolcarrière staan. Ik zou niet alleen zicht willen blijven houden op de resultaten van de examens de jaren daarvoor, maar met name ook op de vraag hoe we kinderen die minder scoren dan de jaren daarvoor, kunnen helpen om die stap te maken. Daar heb je gewoon cijfers en informatie voor nodig.

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik. Ik ben het overigens heel erg eens met wat u zegt over het versterken van de betrokkenheid van het vervolgonderwijs. Ik heb het gevoel dat het uit die hoek tot nu toe meer voorschrijvend dan betrokken is. Waar ik de heer Heerema niet over gehoord heb, is het voortgezet speciaal onderwijs en de examens daar. Dat was vorig jaar een groot issue. Dat is echt een ander verhaal dan de examens in het regulier onderwijs. Hoe kijkt de VVD naar die zorgen? Wat zou daar moeten gebeuren?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Gezien de beperkte spreektijd die ik heb, heb ik voor deze onderwerpen gekozen. Het voortgezet speciaal onderwijs is heel, heel uitgebreid aan de orde geweest, ook in verhouding tot hoe groot de doelgroep is en de aandacht die dit heeft gekregen in de commissie. Dat is overigens terecht, want het is een belangrijke doelgroep, die tegen zaken aanloopt. Ik heb ervoor gekozen om deze onderwerpen te behandelen en ik laat andere partijen – dat zal ik eerlijk zeggen – meer leiden op het voortgezet speciaal onderwijs. De kans dat ik ze daarin volg, is groot.

De voorzitter:

De heer Van Raan van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Dit is inderdaad waarschijnlijk de laatste keer dat wij in deze samenstelling met elkaar spreken over het onderwijs. In die zin wil ik de bijdrage van de Partij voor de Dieren richten op de vragen en de zorgen die we hebben en horen in het veld. Wij hebben overigens waardering voor het snoeiharde werken op het ministerie, uiteraard ook door de Minister zelf.

Voorzitter. Dank voor de actuele stand van zaken, de brief van vrijdag. Wat we graag als aanvulling daarop zouden willen zien, is een concreet plan, concrete stappen of criteria om scholen weer te openen. De collega van de VVD vroeg daar ook al naar. De berichten over kwetsbare thuissituaties, lichamelijke klachten en de impact op de sociaal-emotionele ontwikkeling zijn verontrustend. De vraag is: heeft de Minister dit goed in beeld en kan hij daar nog op ingaan? De vraag is natuurlijk ook hoe dit kabinet deze aspecten weegt in zijn besluit over het dichthouden van de scholen.

Dat brengt mij ook op de rol van de Minister als expliciete belangenbehartiger van leraren en leerlingen. Er zijn reële zorgen over de besmettingsrisico's op scholen. Om een keuze te kunnen maken over de wijze waarop scholen straks weer op een veilige wijze open kunnen gaan is behoefte aan meer informatie. Ik vroeg daar net al naar. Kan de Minister aangeven wat hij bijvoorbeeld heeft gedaan met de oproep van de bonden om bij te houden hoeveel leraren inmiddels in het ziekenhuis zijn opgenomen?

Voorzitter. Veel mensen maken zich op dit moment zorgen over de oplopende leerachterstanden en dat is terecht. Wij hebben de moties van het CDA en D66, en van D66 en GroenLinks, hierover van harte gesteund. Welke kansen ziet de Minister nu om de dwang van de toetscultuur, waarin we alles meetbaar proberen te maken, wat los te laten terwijl de kwaliteit wel geborgd wordt? Met andere woorden, welke mogelijkheden ziet de Minister om docenten wat meer invloed daarop te geven? En wat gaat de Minister doen met de oproep van de scholierenvereniging LAKS om nog eens kritisch te kijken naar de wijze waarop de eindexamens straks georganiseerd zullen worden? Hetzelfde geldt voor de eindtoets in groep 8 van de basisschool. Hoe gaat de Minister voorkomen dat de inhaalplannen straks enkel gefocust zijn op de leerachterstanden of dat deze plannen straks als gevolg hebben dat de werkdruk voor leraren weer verder toeneemt? Een deel van de oplossing zit wat ons betreft in het later selecteren en in brede brugklassen in het eerste jaar van de middelbare school. Welke mogelijkheden ziet de Minister daartoe? Dat was eerlijk gezegd voor de coronacrisis al een goed idee, maar dat is nu des te belangrijker.

Voorzitter. Veel mensen lopen op hun tandvlees en er is sterk behoefte aan perspectief en aan het verlichten van de enorme druk op de samenleving. Eerlijk gezegd helpen de proefballonnetjes die de Minister oplaat daar niet bij. Vorige week hield de Minister bij het Catshuis nog de wortel van een coronaverlof voor, maar een paar dagen later werd dat alweer weggegooid omdat het niet snel uitvoerbaar zou zijn. Het verzoek is om er dan niet mee te komen of om er beter over na te denken. Een coronaverlof zou op zich een heel goed idee kunnen zijn, dus bij dezen het verzoek om daar wat langer over na te denken. Zit het grootste bezwaar van het kabinet tegen het coronaverlof in de financiën? Als dat zo is, dan is het goed nieuws dat premier Rutte vorige week een opmerkelijke uitspraak deed. Hij zei namelijk letterlijk: geld mag geen rol spelen bij het structureel verbeteren van de situatie in het onderwijs. In theorie biedt die uitspraak natuurlijk enorme kansen. Ik herinner me het debat dat we bij de begroting in 2020 hadden nog goed. Daarin kwamen we er precies op dit punt, namelijk structureel geld voor structurele problemen, niet uit met de regering. Nu lijkt daar ruimte voor te zijn. Maar goed, voordat we te vroeg juichen, is de vraag aan de Minister: kunnen we deze uitspraak van Rutte serieus nemen of niet? Ik krijg daar graag een antwoord op.

De vraag is immers: komt er dan eindelijk echt genoeg geld om de onderwijscrisis op te lossen, inclusief alle zaken die voor de coronacrisis ook al moesten worden aangepakt, zoals genoeg geld voor kleinere klassen, minder lesuren per week en meer salaris voor leraren, of ziet de Minister dit ook als een proefballon?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank aan de heer Van Raan. U heeft aangegeven dat u ons na de eerste termijn van de Kamer gaat verlaten.

De heer Van Raan (PvdD):

Helaas ga ik u wat eerder verlaten, maar ik kom graag terug voor de antwoorden van de Minister.

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. We horen veel over kwetsbare ouderen, ic-bedden en vaccinaties, maar we horen te weinig over de druk die staat op gezinnen, ouders, kinderen, jongeren of leerlingen. We krijgen iedere dag een pushbericht met het aantal besmettingen, maar we krijgen niet iedere dag een pushbericht met het aantal kinderen dat een achterstand oploopt of wier veiligheid of welzijn in gevaar is. Ik krijg veel mails van jongeren die het zwaar hebben. Ik ben daarom blij dat deze Minister daar wel aandacht voor heeft. De acties die hij onderneemt en de woorden die hij gebruikt laten zien dat hij zijn maximale spankracht gebruikt om op te komen voor leerlingen. Ik heb de volgende vragen daarover.

De Minister schrijft dat fysiek onderwijs de norm is én blijft in het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Toch blijkt dat veel van deze scholen online lesgeven. Deze scholen mogen een eigen afweging maken, maar worden ze hierin wel voldoende ondersteund? Is er zicht op de redenen waarom sommige van deze scholen dicht blijven? Ik krijg veel ouders aan de lijn die bezorgd zijn omdat hun kind niet naar school kan, maar die scholen horen open te zijn. Kan de Minister de vso- en pr.o.-scholen extra helpen door maatregelen te nemen die specifiek tegemoetkomen aan de problemen die deze scholen hebben om open te gaan? Kan de Minister meer details geven over hoe het op de vso-scholen zal gaan met de examens?

Voorzitter. Tot 8 februari wordt er geen fysiek onderwijs gegeven. Er zijn uitzonderingen voor examens en tentamens, maar bij de invoering van de avondklok zijn de praktijklessen vergeten die op het mbo en misschien ook wel op het vmbo en in het pr.o., in de avonduren worden gegeven om de leerlingen coronaproof te spreiden over de uren. Kan er onder de avondklok ook een uitzondering gelden voor studenten die noodgedwongen in de avond praktijklessen moeten volgen?

Voorzitter. Ik lees dat er samen met diverse partners gewerkt wordt aan een nationaal programma voor onderwijs na corona. Ik vind dat dat programma met de grootst mogelijke prioriteit en urgentie moet worden opgezet. Het gaat niet alleen om leerachterstanden, maar ook om de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welzijn van leerlingen. Daarbij zijn maatwerk en flexibiliteit belangrijk. Ik denk daarom dat er veel geleerd kan worden van het praktijkonderwijs, want als er één schoolsoort is die goed met individuele verschillen kan omgaan, dan is het wel het praktijkonderwijs. Ze hebben daar een bak vol kennis van en ervaring met maatwerk, ze hebben flexibele uitstroommomenten en ze werken met verschillende uitstroomniveaus. Dat kan enorm helpen. Kan de Minister bij het opzetten van het nationaal programma wellicht leren van de best practices in het praktijkonderwijs? Kan de Minister zo spoedig mogelijk duidelijkheid geven over de invulling van dit programma en borgen dat scholen en schoolteams zo veel mogelijk grip hebben op de besteding van eventuele middelen, zodat het zo goed mogelijk gaat passen bij wat leerlingen daadwerkelijk nodig hebben?

Voorzitter, tot slot. Al is de Minister demissionair, ik wil een nationaal programma van formaat zien voor de huidige generatie leerlingen. Ik kan mij nauwelijks iets belangrijkers voorstellen dan het met man en macht werken aan de toekomst van onze kinderen. Ik wens de Minister daarbij dan ook wijsheid en zegen toe.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan mevrouw Van den Hul van de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Weer begin ik vandaag met een groot compliment aan leraren, schoolleiders, ouders en kinderen. Wat wordt er ondanks alles veel werk verzet. Dat is zo ongelofelijk belangrijk, want alle coronamaatregelen, en vooral de verlengde sluiting van scholen, hebben een ongekend effect. Uit onderzoek van Oberon blijkt dat zo'n 50% van de lesuitval geheel of grotendeels kon worden opgevangen, maar de helft dus niet. Dat is nogal wat. Ik hoor graag wanneer de Minister denkt dat scholen weer veilig en verantwoord open kunnen en ook wanneer we dat nadere OMT-onderzoek kunnen verwachten.

De Nederlandse Vereniging voor Autisme luidt ondertussen de noodklok. Zelfverminking, suïcide, ernstige depressie; alle meldingen lopen schrikbarend op. Ook zien we dat de jeugd-ggz het niet meer kan bolwerken. Voor noodhulp is nu soms wel een wachtlijst van een maand in plaats van dat men dezelfde dag terechtkan. Ook veel kinderen in de residentiële jeugdzorg komen in de knel, soms met schrijnende situaties tot gevolg. Want hoe hard er ook gewerkt wordt in de noodopvang, noodopvang is geen onderwijs. Wat doet de Minister om ook deze kinderen te helpen? Wij krijgen ondertussen ook zorgwekkende berichten dat tolken Nederlandse Gebarentaal in de klas worden geweigerd wegens coronamaatregelen of geen toegang krijgen tot de digitale werkomgeving. Kan de Minister ook deze leerlingen helpen?

Voorzitter. Ook in het vso loopt de spanning op. Kan de Minister vandaag toezeggen aan leerlingen in het vso die een achterstand hebben opgelopen dat zij hun huidige opleiding mogen afmaken, ook als zij ouder zijn dan 18? Mevrouw Westerveld en ik hebben daar al meerdere keren vragen over gesteld. Kan de Minister zorgen voor voldoende herkansingen, ook voor leerlingen die opgaan voor deelcertificaten?

Voorzitter. Al maanden zijn er alarmbellen over de toenemende kansenongelijkheid. Die komen van leraren, ouders, jongeren zelf, wetenschappers. We krijgen signalen dat schaduwonderwijs toeneemt voor wie het kan betalen. In het ene gezin ieder z'n eigen laptop en in het andere één laptop voor iedereen. Wel een rustige werkplek of niet. Ouders die je kunnen helpen of niet. Zo kan het gebeuren dat de ene leerling één stap achterloopt terwijl de andere nu mijlenver achterop raakt. We moeten er alles aan doen om te voorkomen dat deze kinderen straks worden afgerekend op iets waar ze niets aan kunnen doen. Daarom was ik blij dat de Minister eindelijk met een nationaal programma komt, iets waar de PvdA, maar ook wethouders in de G4 al langer om vragen. Om te voorkomen dat er een coronageneratie ontstaat, moet nú worden ingegrepen, juist om groeiende ongelijkheid te voorkomen. Het is daarom goed om te lezen dat de Minister van plan is om gerichte interventies in te zetten voor kinderen en jongeren met de grootste achterstanden, of vertraging, zoals we het eigenlijk zouden moeten noemen. Maar over de vraag «hoe dan?» blijft de brief van de Minister wat mij betreft toch een groot vraagteken. Wie beslist hoe en waar dat geld uiteindelijk wordt ingezet? Al eerder vroeg ik de Minister om de achterstanden in kaart te brengen en vooral wat nodig is om die in te lopen. De Minister schrijft wel over hoeveel geld, hoeveel scholen en hoeveel leerlingen, maar hoe weten we nou wat nodig is, wat werkt en wat het effect is geweest? Waar is de visie en wie monitort?

Voorzitter. Ik zei het al eerder: corona werkt als vergrootglas op bestaande problemen, ook in het onderwijs. Dat brengt mij bij de roze olifant in de Kamer: het lerarentekort. Zoals niet meetbaar wordt bijgehouden hoeveel achterstand leerlingen oplopen, zo houdt de Minister ook nog steeds niet bij hoe groot het lerarentekort precies is, ondanks aangenomen moties. Laat deze crisis ten minste de katalysator zijn voor het aanpakken van de fundamentele problemen waar ons onderwijs mee kampt. We weten allemaal waar dat begint: bij voldoende goede leraren. Vorige maand was de aanjager aanpak lerarentekort mevrouw Van Vroonhoven bij ons te gast. Zij sprak duidelijke taal: de basis is niet op orde, de aanpak is te beperkt, te versnipperd en te weinig factbased en de beroepsgroep is bovendien te weinig betrokken. Weer zien we wie het kind van de rekening zijn: de meest kwetsbare kinderen. In de wijk Laak, hier in Den Haag, is het lerarentekort 21%. Wat gaat de Minister doen met de aanbevelingen van Van Vroonhoven, ook al is hij nu demissionair? Is hij het met ons eens dat we het ons niet kunnen permitteren te wachten tot een nieuw kabinet?

Voorzitter. Dit brengt mij bij mijn laatste punt vandaag: de examens. Wij lezen dat de Minister pas na de voorjaarsvakantie met de onderwijssector in gesprek gaat over de examens om te kijken of er sprake is van sterk verslechterde omstandigheden en of een herijking van de afspraken nodig is. Maar is dat moment niet allang aangebroken? De Minister kan toch niet van docenten en leerlingen verwachten dat ze nog zo lang wachten? Zij verdienen nu duidelijkheid. LAKS drong vorige week daarom al aan op een aangepast plan, bijvoorbeeld alleen kernvakken centraal laten afnemen. Ook CNV gaf aan het niet realistisch te vinden om de centrale examens in vo en mbo in de huidige aangepaste vorm door te laten gaan. Verschillende leerlingen, teamleiders, maar ook docenten pleiten inmiddels voor het helemaal schrappen van de eindexamens. Dan kan de Minister toch niet zeggen dat hij daar na de voorjaarsvakantie op terugkomt? Waarom niet nu al een knoop doorhakken?

Voorzitter. Tot slot. Net als vorig jaar doen ook dit jaar leerlingen in het vso onder aanvoering van Elijah een dringend beroep op ons om oog te hebben voor hun bijzondere situatie en om passende maatregelen te nemen, zodat ook deze leerlingen verder kunnen en niet, zoals Elijah het zo krachtig omschreef, het laatste reddingsbootje missen. Kunnen zij rekenen op de steun van de Minister?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. We gaan naar de heer Bisschop van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Een videovergadering voorzitten en dat combineren met het lesgeven aan twee kinderen; dat is het type uitdagingen waarmee veel ouders worden geconfronteerd. Ik heb er diepe bewondering voor hoe mensen dat soms voor elkaar weten te krijgen. En dan heb ik het nog niet eens over een situatie waarin kinderen extra ondersteuning nodig hebben of waarin ze vijfhoog zitten zonder tuin en zonder uitloop, behalve dan het balkon.

Voorzitter. Thuisonderwijs kan in sommige gevallen een hele goede situatie zijn. Maar we krijgen te veel signalen dat er reden is tot zorg. Die komen niet alleen van de ouders en de kinderen zelf, maar ook van huisartsen en pedagogen. Ook de Kinderombudsman heeft al een noodsignaal uitgezonden. Het kabinet heeft steevast de boodschap: het is vervelend, maar we hebben geen keus. Veel ouders en ook professionals wijzen erop dat er kennelijk wel een keus is. Er zijn ook landen die kinderen bewust ontzien en scholen en sportvoorzieningen openhouden. Daarbij is speciale aandacht voor het speciaal onderwijs gewenst, zoals collega's ook terecht vragen. Het OMT constateert dat te veel scholen een strikt beleid voeren en dat al deze scholen in beginsel open zouden moeten zijn. Mijn vraag, aansluitend bij die van collega's, is: hoe gaat de Minister hiermee aan de slag?

Dan de toetsen en de examens. We leven in een vreemde tijd. Dat maakt dat elke vergelijking in de beoordeling van leerlingen mank gaat. Als dat eens een keer een jaar gebeurt, valt dat nog te overkomen, maar als het twee jaar op een rij gebeurt, dan wordt het wel heel lastig. Leerlingen die vorig jaar in groep zeven of in het voorexamenjaar zaten krijgen, zeker met de strenge lockdown dit jaar, geen eerlijke kans vergeleken bij de gebruikelijke situatie. De uitslagen zijn dan dus onbetrouwbaar. Het vasthouden aan de eindtoets en de eindexamens kan kwetsbare leerlingen juist extra benadelen. Daarom vindt de SGP dat alle onderwijssectoren dit probleem collectief moeten dragen. Moet het oordeel van de school over een reëel perspectief in het vervolgonderwijs niet belangrijker worden in de gegeven situatie, ook in de richting van dat vervolgonderwijs? De behoefte van de inspectie om zicht te houden op de testresultaten mag in ieder geval geen rol spelen, en scholen mogen geen last hebben van de beoordelingskaders, bijvoorbeeld bij extra afstroom. Hoe staat de Minister hiertegenover?

Wat misschien een begrijpelijke reflex is, maar in geen geval acceptabel, is dat leraren door leidinggevenden onder druk worden gezet om cijfers van schoolexamens aan te passen. Ook daarvan komen signalen bij ons binnen. Heeft de Minister dit met de VO-raad besproken? En kan hij bevestigen dat scholen echt naar maatwerk moeten zoeken als docenten vanwege gezondheidsrisico's niet op school willen werken?

Voorzitter. Tot slot de coronavrijstelling. Scholen hebben alle tijd en aandacht nodig om het onderwijs goed te organiseren en extra inzet te plegen op kwetsbare leerlingen. Veel van de gebruikelijke verplichtingen en rompslomp kun je er dan even niet bij hebben. Mijn vraag aan de Minister is of hij eens wil kijken of een tijdelijke vrijstelling gegeven kan worden van allerlei verplichtingen die op zichzelf misschien wel nuttig zijn, maar nu te zeer belastend zijn en naast de extra verantwoordelijkheden een te grote aanslag plegen op de tijd. Ik denk bijvoorbeeld aan allerlei verantwoordingsdocumenten en het schrijven van een nieuw schoolplan, hoe zinvol dat op zichzelf uiteraard ook kan zijn. Laat alle scholen wat dat betreft even regelluw zijn. Ik vraag in ieder geval aandacht voor de verwarring rond leerlingvolgsystemen, waar allerlei signalen over binnenkomen. Ontwikkelaars en scholen krijgen te horen dat er mogelijk nieuwe eisen komen voor observatie-instrumenten, maar er is nog heel veel onduidelijk. Dat kunnen de scholen er in ieder geval even niet bij hebben. Is de Minister bereid om al dit soort zaken even radicaal te parkeren, zodat de volle aandacht en concentratie gericht kan worden op de ondersteuning van leerlingen die extra zorg nodig hebben, en het primaire proces zo veel mogelijk doorgang kan vinden?

Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank aan de heer Bisschop. Het woord is aan de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank. Het valt leerlingen en docenten zwaar dat de scholen weer hebben moeten sluiten. Laten we er hier geen wedstrijdje van maken wie dat het ergst vindt. We horen allemaal de verhalen. Die doen pijn, omdat we precies weten wie de hardste klappen uiteindelijk krijgen.

Er moet me hier wel iets van het hart. In de media verschijnen verhalen over een half afgerond onderzoek in Lansingerland, waarvan de voorlopige uitkomst inderdaad mee lijkt te vallen. Laten we het hopen. Maar als in de tweede alinea van het bericht letterlijk staat dat de onderzoeken nog twee weken duren en die precies gaan over de overdraagbaarheid van het virus door kinderen, dan is het misschien niet het meest verstandige als een Minister meteen enthousiast op Twitter gooit dat dit misschien wel kan betekenen dat de scholen eerder open kunnen. Ik snap zijn hoop en deel die ook, maar het is nu al ingewikkeld zat. Creëren we op deze manier niet alleen maar meer onduidelijkheid en chaos?

Het lijkt mij dan ook verstandiger dat de Minister nu al zijn energie aanwendt om te proberen om fysiek onderwijs, bijvoorbeeld op 1,5 meter, zo veel mogelijk mogelijk te maken en om te kijken wat we meer kunnen doen om kwetsbare leerlingen in het zicht te houden en ervoor te zorgen dat leerlingen worden opgezocht wanneer docenten merken dat het contact verwatert, al dan niet bijvoorbeeld in samenwerking met jongerenwerkers. Kunnen bijvoorbeeld pabostudenten helpen om bij jonge leerlingen langs te gaan die thuis niet altijd de hulp krijgen die ze nodig hebben? Wat mij betreft kunnen ook studenten sociaal werk daar een belangrijke rol in vervullen.

Hoe staat het met de motie-Marijnissen die vraagt om in deze tijd vooral voorbereidingen te treffen om onderwijs met aanvullende maatregelen – afstand houden, mondkapjes, schermen; verzin het allemaal maar – mogelijk te maken? De Minister-president heeft scholen kort van tevoren verteld dat ook de examenleerlingen nu op 1,5 meter afstand les moeten krijgen. Gebeurt dat nu overal goed? Ik heb ondertussen wel geleerd dat mijn mailbox niet de maatstaf aller dingen is, maar ik krijg wel heel regelmatig berichten van ouders en scholieren die hier bepaald niet gerustgesteld over zijn op basis van de ervaringen die ze tot nu toe hebben. Zijn er bijvoorbeeld ook al nieuwe besmettingen terug te leiden tot de lessen in de examenklassen? Er wordt dus nog allerlei onderzoek gedaan, maar na de OMT-leden die we al bij Nieuwsuur hebben gezien, zagen we dit weekend in de Volkskrant dat kinderen tussen de 10 en 18 volgens het OMT volop meedoen in de verspreiding van het virus. Was dat eerder al bekend? Ik heb net, vlak voor de opening van het debat, de Kamerantwoorden van de Minister binnengekregen, waarvoor dank, maar betekent dat dat de randvoorwaarde voor het weer opendoen van scholen ook gaat zijn dat de 1,5 meter afstand zoveel mogelijk bewaard wordt? Betekent dat ook dat we echt kijken naar hoe het veilig kan, in plaats van dat we van opening naar sluiting, van opening naar sluiting en weer terug rennen?

Een paar weken geleden zei de Minister tegen ons, en hij herhaalt dat vanochtend in de Kamervragen: «Ik luister niet naar OMT-leden in de media. Er is voor mij maar een OMT en dat voorziet ons van onafhankelijk advies.» In de Volkskrant van zaterdag staat dat het OMT van tevoren al ongeveer de richting van het kabinet meekreeg, namelijk: verzin maar een set met maatregelen, maar de scholen moeten openblijven. Luistert de regering naar het OMT of het OMT naar de regering?

We weten nog heel veel niet. Het is niet voor niets dat onder andere de AOb en Leraren In Actie vragen om meer informatie over de rol van scholen bij besmettingen, maar dat ze ook vragen om meer inzicht in wat dit doet met docenten. Is de Minister bereid om die informatie te verschaffen? Wij hebben het al eerder gevraagd, maar misschien helpt dat de bonden het nu doen. Docenten voelen zich namelijk nog altijd regelmatig onveilig.

De Minister kent mijn bezwaren tegen onderwijs op afstand, al voor deze crisis, maar wat gebeurt er met kinderen die nu, omdat ze in een examenklas zitten, of later wanneer de scholen weer opengaan, om gegronde gezondheidsredenen worden thuisgehouden door hun ouders? Eerder, in de eerste golf, is gezegd: laten we daar met de inspectie terughoudend mee omgaan. Hoe wordt daar straks mee omgegaan?

Dan iets over het lerarentekort. Daar gaan we het namelijk ook nog over hebben vandaag. De vraag is, onder de streep, wat er nu beter is voor een docent en voor een leerling dan toen dit kabinet aantrad. Ten eerste sowieso het salaris. Dat is mooi en het is goed dat dat gelukt is, maar het tekort is groter, zowel op de basisschool als op de middelbare school. De discussie over het curriculum loopt nog steeds en de gigantische omvang van dat project staat kleine logische verbeteringen in de weg. De leesvaardigheid gaat achteruit. Passend onderwijs is nog altijd een chaos. Tegen de wens van de Kamer in geven leraren op de middelbare school nog altijd evenveel les.

Mijn bezwaar is niet dat er op deze terreinen geen maatregelen zijn aangekondigd; begrijp me niet verkeerd. Er zijn echt mooie dingen aangekondigd. Maar is de realiteit van de docent en de leerlingen in de klas nu echt verbeterd? Wij denken van niet, en dat is wel pijnlijk in een periode waarin docenten meer dan ooit van zich hebben laten horen, waarin ze de grootste onderwijsstaking ooit organiseerden en waarin ze succes hadden. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister dat uiteindelijk na vier jaar weegt. Er zijn successen geboekt, maar er zijn meer achterstanden, meer tekorten en meer thuiszitters dan toen hij begon. Hoe kan dat dan? Is die kleilaag rondom het onderwijs dan zo hardnekkig dat het uiteindelijk niet uitmaakt wat voor verbeteringen er hier worden aangekondigd? Hoe verklaart hij dit?

Al anderhalf jaar is er gehannes over de registratie van de tekorten. Kort samengevat doet de Minister een hele hoop, behalve waar de Kamer om vraagt, en mislukt dat dan ook nog. Wij zijn er eigenlijk wel klaar mee. Er komt gewoon een nieuwe motie en dan gaat de Minister het maar gewoon doen. We hebben namelijk echt niet de tijd om deze discussie elke keer weer opnieuw te voeren. Voor je het weet, heb je een taskforce die in kaart gaat brengen hoe een onderzoekscommissie het rapport kan monitoren, om daar vervolgens verslag over uit te brengen. Ik noem een voorbeeld van laaghangend fruit dat allang opgelost had moeten zijn. Waarom moet iemand die nu in de WW zit eerst langs zijn ex-werkgever als hij een opleiding wil gaan doen tot docent? Die ex-werkgever heeft daar toch niks mee te maken? Waarom kunnen dat soort simpele dingen, die wel degelijk een – kleine, zeker – bijdrage kunnen leveren, nog steeds niet opgelost worden?

Ten slotte. Het zal in ieder geval de voorzitter maar ondertussen ook de rest van de commissie na vier jaar niet verbazen dat ik graag nog veel meer had willen zeggen. Ik noem dus nog een paar korte punten ter afsluiting.

Een. Uit angst voor de Kamer is Curriculum.nu controversieel verklaard. Partijen hebben blijkbaar slechte ervaringen met dit onderwerp in een tijd zonder kabinet. De vorige keer werd het project namelijk ook helemaal vertimmerd toen er een demissionair kabinet zat. Wat gaat het kabinet de komende maanden op dit terrein nog doen? Wat zijn de stappen die nu al gepland en gezet worden?

Dan het vso. We weten nog veel niet over de examens. Kan de Minister hier ten minste garanderen dat wanneer er weer problemen zijn met het afnemen van examens – dat kunnen we helaas niet uitsluiten – de conclusie onder de streep niet is dat de vso-leerlingen weer een zwaarder programma moeten afronden om hun examen te halen dan de leerlingen in de rest van het voortgezet onderwijs?

En als laatste: de veiligheid van onze docenten. Je zou het bijna vergeten, maar ook dat staat nog op de agenda vandaag. Naar aanleiding van de dood van Samuel Paty werd een voorstel van mij aangenomen om docenten beter te beschermen. Ik schrik een beetje wanneer ik lees: «De verkeerde veronderstelling dat de leraar alleen verantwoordelijk is, moet veranderen in een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid.» Hoe is dat nou mogelijk? Dat is toch de basis? Bij welke schoolleider of bij welk bestuur zou dit besef nog moeten indalen? Dat kan toch niet? En een praktischere vraag op dat punt: waarom wil de Minister jongerenwerkers en politie pas erbij betrekken wanneer een bedreiging zich verplaatst naar buiten de school? Misschien heb ik het verkeerd begrepen, maar dat is volgens mij wat er in de passage staat. Ik kan me voorstellen dat, afhankelijk van de mate van bedreiging waar een docent onder gebukt gaat, jongerenwerkers en politie ook binnen de school een rol kunnen hebben wanneer het nodig is. We hebben gezien dat het ook binnen die scholen heel erg fout kan gaan. Volgens mij moeten we er dan snel bij zijn. Tot zover.

De voorzitter:

De heer Heerema heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, ik heb een vraag over een onderdeel in het begin van het betoog van de heer Kwint. De afgelopen tijd hebben we kunnen zien dat een aantal docenten inderdaad langsgaat bij leerlingen thuis, om te kijken hoe het ervoor staat en om ze weer even face to face te zien. Dat doen ze buiten met stoeltjes voor de deur en dan praten ze even met elkaar. Ik vind dat hartverwarmend en echt ontzettend goed. Ik heb erover nagedacht of wij als Kamer ook een rol zouden kunnen spelen in het ondersteunen hiervan. Ik ben niet tot een oplossing gekomen. U haalt het aan. Waarom ik niet tot een oplossing ben gekomen, is omdat op het moment dat je sociaalpedagogisch werk of pabostudenten inschakelt, dat vreemde gezichten zijn voor kinderen thuis. Volgens mij is het juist de bedoeling ervoor te zorgen dat die veiligheid van school wordt thuisgebracht; dat een kind weer even dat veilige gezicht van school ziet. Dus ik vroeg me af of de heer Kwint ook heeft nagedacht over de vraag: hoe kunnen we dit nou effectief inzetten? Ik vind het hartverwarmend en ik ben er ook groot voorstander van om hier een stapje in te kunnen zetten. Het sec langssturen van een pabostudent die een leerling nog nooit heeft gezien, is volgens mij niet de manier om te kijken of iets werkt. Misschien heeft u iets meer informatie over hoe we dit wel van de grond zouden kunnen tillen?

De heer Kwint (SP):

Ik ben het onmiddellijk met de VVD eens dat dit geen ideale oplossing is. Ik denk alleen dat totdat wij in staat zijn om docenten te klonen, een docent onmogelijk én een online les én de noodopvang voor leerlingen én het thuis langsgaan bij leerlingen voor zijn rekening kan nemen. We vragen al heel veel van docenten en ik denk dat dat onmogelijk is. Als de problemen vooral daarin zitten dat je wat moeite hebt met leren of zo, kan een pabostudent die even meehelpt, op gang helpt of meekijkt hoe een opdracht gaat, heel erg helpen. Als je denkt dat de problemen meer in de sociaal-emotionele of psychologische sfeer zitten, kan iemand die al een aantal jaar studeert op het worden van sociaal werker, daar ook bij helpen. En dan ben ik het onmiddellijk met de bezwaren van de VVD eens dat dat niet automatisch de veiligheid van het klaslokaal imiteert, maar ik denk dat de pijnlijke waarheid is dat we dat ook niet kunnen waarmaken. Dit is beter dan niks en nog steeds verre van ideaal.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Een korte vraag, want ik denk dat we inderdaad tegen hetzelfde aanlopen. Zou het voor de SP ook een oplossing of een stukje van een oplossing kunnen zijn om bijvoorbeeld in plaats van vijf dagen onlineonderwijs van de eigen docent, juist voor een deel eindejaarspabostudenten daarvoor in te zetten? Die hebben misschien wat meer verstand van digitale zaken ten opzichte van docenten die daar misschien niet zo veel van hebben meegekregen. Dan kan de docent bij de kinderen thuis komen die dat nodig hebben. Daar maken we dan misschien een soort van afwisseling in. Ik ben even op zoek naar hoe we dit wat meer vorm kunnen geven.

De heer Kwint (SP):

Ik denk dat die afweging het best op scholen zelf gemaakt kan worden. Maar stel dat je mij nu zou vragen: waar denk jij dat de docent de grootste toegevoegde waarde heeft, als hij met veel moeite op z'n fiets vijf leerlingen bezoekt of als hij er 25 of 30 lesgeeft? Dan zegt mijn intuïtie dat dat laatste vermoedelijk effectiever is qua onderwijsopbrengst. Kijk, wanneer je nu al een kei van een stagiair hebt die zonder enige problemen een klas kan overnemen, dan kun je er zelf toe besluiten om op je fiets te stappen. Maar als we dat in algemene zin gaan doen, dan maak ik me wel zorgen over de onderwijskwaliteit. Dat maak ik me trouwens sowieso al. Ik gooi de deur dus niet automatisch dicht, maar ik denk niet dat dat de beste oplossing is. Ik denk dat je het beter kunt oplossen zoals ik voorstelde. Er kunnen individuele, extreme gevallen zijn, waarbij je echt denkt: een leraar is de enige die tot deze kwetsbare leerling door kan dringen. In zo'n geval denk ik dat die docent, hoe moeilijk en hoe zwaar hij het ook heeft, toch wel na schooltijd op z'n fiets zal stappen om even te kijken of hij nog iets kan betekenen. Maar het voorstel is voor mij ook niet in beton gegoten. Wat werkt, moeten we doen, denk ik, want je ziet gewoon dat we op dit moment kinderen kwijtraken.

De voorzitter:

Was u aan het einde gekomen van uw bijdrage?

De heer Kwint (SP):

Zeker.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Van Meenen, D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, dank u wel. Het is nu bijna een jaar geleden sinds de schooldeuren voor het eerst dichtgingen – vreselijk, natuurlijk – een jaar waarin leraren, leerlingen, ouders en schoolleiders hun uiterste best gedaan hebben om er het beste van te maken, ondanks de vele uitdagingen en onzekerheden. De situatie verandert namelijk continu: er is veel onduidelijk over examens, sneltesten, vaccinaties, eindtoetsen, het heropenen van de scholen en ga zo maar door. Vandaag wil D66 horen wat het plan van de Minister is en hoe hij zo snel mogelijk zekerheid kan bieden en meer veilig onderwijs op school. Want ondertussen groeien achterstanden, neemt stress toe onder examenleerlingen en hebben alle leerlingen en studenten, en niet te vergeten leraren, het zwaar. Het gaat ons mogelijk jaren kosten om dat te herstellen.

Voorzitter. Vorige week kregen we te horen dat de scholen niet open kunnen op 25 januari. Een enorme teleurstelling voor leerlingen, leraren en ouders, want elke dag dat het onderwijs eerder veilig open kan, telt. Daarom wil D66 dat het OMT wekelijks gaat adviseren over de mogelijkheid om meer en veilig onderwijs op scholen te geven. Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Ondertussen lopen de achterstanden op. En ja, ik zeg «achterstanden», helaas, want zolang gestandaardiseerde toetsen op vooraf vastgestelde momenten in het leven van jonge mensen hun toekomst bepalen, is vertraging achterstand. Dat zegt dus veel over dat systeem. Dat kan ook anders. We maken ons zorgen. Leraren maken zich zorgen. Inmiddels waarschuwen zelfs economen voor de negatieve effecten als gevolg van het sluiten van de scholen. Kansenongelijkheid zorgt ervoor dat kinderen op een lager niveau komen dan ze aankunnen in de sjoelbak die het voortgezet onderwijs nog steeds is, vastgezet op een niveau dat geen recht doet aan het kind. Dat zorgt uiteindelijk voor minder goed opgeleide jongeren, minder geluk, meer frustratie. Het brengt ook heel veel maatschappelijke kosten met zich mee.

Voorzitter. Het kabinet heeft toegezegd met een nationaal programma onderwijs na corona te komen, met een meerjarige financiële dekking. Wanneer worden deze mooie en goede woorden omgezet in daden en komt er daadwerkelijk geld beschikbaar? De heer Bruins heeft aangedrongen op haast en dat doe ik ook. De problemen stapelen zich op. Nu snel actie! En niet alleen met investeren maar ook door het kind centraal te stellen in plaats van het systeem, door meer geduld te hebben met kinderen, door ze meer kansen te geven om hun talenten optimaal te ontwikkelen.

Hoe staat het met de inzet van sneltesten? De Minister is bezig met een paar pilots in het voortgezet onderwijs en ...

De voorzitter:

Ik onderbreek u even, want ik denk dat de heer Kwint over het vorige punt nog een vraag heeft.

De heer Kwint (SP):

Dat heeft de voorzitter uitstekend ingeschat. Ik heb meer een verhelderende vraag, want ik ben het heel erg eens met wat D66 zegt over nu kansen bieden aan leerlingen, maatwerk bieden en kijken hoe je het beste uit hen kunt halen zonder dat ze verstrikt raken in het systeem. Daarover staat vandaag ook een interessant stuk in de Volkskrant. Hoe kunnen wij dat het best faciliteren? Er zijn brede brugklassen, er zijn 10–14-scholen, er zijn overstapmogelijkheden, maar die zijn er allemaal al langer. En toch zien we wat de heer Van Meenen terecht een sjoelbak noemt: als je eenmaal in het ene hokje zit, dan kom je er niet meer uit. Tenzij je zo vals speelt met sjoelen als mijn oma vroeger deed. Op welke manier kunnen wij ervoor zorgen dat kinderen niet vast komen te zitten in zo'n hokje?

De heer Van Meenen (D66):

Daar is natuurlijk een antwoord voor de langere termijn, een systeemantwoord, op mogelijk. En dat ga ik graag aan. Daar vind ik van alles van. Dat is ook wel bekend: een veel bredere instroom, geduld hebben met kinderen. Maar eigenlijk is dit acuter dan ooit. Dit moeten wij juist nu doen. Ik heb net al gezegd dat je langzaam maar zeker een discussie ziet ontstaan over de vraag: hebben we nu achterstanden of vertraging of wat dan ook? Wat we in ieder geval hebben, is dat er op vastgestelde momenten een toets plaatsvindt die beslissend is voor jouw toekomst. En als je daar dan niet goed op voorbereid bent, dan is dat dus heel kwalijk. Daar kunnen wij iets aan doen. Wij kunnen rekening houden met de consequenties, de gevolgtrekking uit zo'n toets. Wat doen we met de resultaten van de eindtoets? Wat doen scholen daarmee? Hoe kijken we naar het examen? Hoe kunnen leerlingen tot hun recht komen? Het kwam net al even aan de orde: hoe betrekken we het vervolgonderwijs hierbij? De grootste, acute problemen zitten op de grensvlakken van het onderwijs. Voor een kind in groep 3 zijn de problemen soms ook groot, maar dan hebben we echt de tijd om daar nog iets aan te doen. Maar voor een examenleerling of een leerling in groep 8 moeten we zorgen dat het niet beslissend wordt. We hebben als overheid betrekkelijk weinig middelen, we hebben een vrijheid van onderwijs, maar ik zou zeggen: laten we een Minister en ook een Kamer hebben die heel nadrukkelijk uitspreken wat hier van het onderwijs verwacht wordt en welke ruimte we ze willen geven.

De heer Kwint (SP):

Bij dat laatste punt zit juist mijn zoektocht. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Meenen. Natuurlijk worden er nu achterstanden opgelopen. Ik zag van het weekend een wethouder die dat maar een vervelend woord vond, maar ik vind dat eerlijk gezegd semantisch geneuzel. Als je thuis achter een beeldscherm onderwijs volgt, dan loop je achterstanden op. Punt! Als je bijvoorbeeld naar de meerjarige ontwikkeling van laaggeletterdheid kijkt, dan zie je dat leesvaardigheid en dergelijke vaak al achteruitgaan op de middelbare school. Het is nu al heel erg ingewikkeld voor docenten in het middelbaar onderwijs om het kennisniveau op peil te houden, om dat uit te breiden en om leerlingen het best mogelijke onderwijs te bieden. Hoe kun je bovenop die taak ook nog op de beste manier ervoor zorgen dat niet alleen het onderwijs an sich beter wordt maar dat we ook nog eens een keer die opgelopen achterstanden daarbij pakken? Ik heb daar zelf ook geen panklaar antwoord voor de korte termijn op, maar daar ben ik naar op zoek.

De heer Van Meenen (D66):

Ik geloof dat de heer Kwint het zelf in zijn bijdrage zei: we weten precies waar die achterstanden plaatsvinden. Daar hoeven we helemaal niet ingewikkeld over te doen. Als wij hier met de commissie even een halfuurtje gaan zitten, dan kunnen we bij wijze van spreken op de kaart van Nederland zo aanwijzen waar het gebeurt. Ik zeg dus dat in het nationaal plan dat er komt massief moet worden geïnvesteerd in die scholen waar die achterstanden zo manifest zijn. We weten al welke scholen het zijn. Begin daar. Er zijn ook omgevingen waar die gevolgen veel minder zwaar zijn, waar ouders het veel beter trekken, waar kinderen misschien zelfs wel sneller gaan dan op school. Laten we dus echt, ook in onze aanpak, voor maatwerk kiezen; niet een soort hagelslag over het land, maar echt kijken waar de problemen het grootst zijn. Daar pleit ik voor en ik hoop ook dat dat in het programma tot uitdrukking komt.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld heeft ook een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ja, want dit is wel een interessant en ook belangrijk punt. Ik kan me wel vinden in de woorden van de heer Van Meenen dat we weten op welke scholen de meeste kinderen zitten die het moeilijk hebben. Maar er zijn natuurlijk ook scholen die er op zich goed voor staan en in een buurt staan waar mensen het over het algemeen beter hebben dan in sommige buurten, maar waar toch een aantal kinderen op zitten die het wel echt heel moeilijk hebben. Zouden we dus niet beter nog per klas moeten kijken welke kinderen baat hebben bij gerichte ondersteuning? Zouden we dat niet nog beter in kaart moeten brengen?

De heer Van Meenen (D66):

Ik weet niet of wij in staat zijn om dat van hieruit te doen. Ik heb wat dat betreft heel erg veel vertrouwen in scholen en in leraren, omdat ik denk dat die dat eigenlijk al een jaarlang aan het doen zijn. Natuurlijk was het bijna een jaar geleden enorm schrikken en waren er 5.000 kinderen zoek. De meesten daarvan zijn gevonden. Eigenlijk denk ik: die waren we daarvóór ook al kwijt. Als er iets is wat wij kunnen doen om leraren en scholen daarin te steunen, dan wil ik dat graag doen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door mensen vanuit de gemeenten, vanuit de leerplicht, in te zetten en daar ook extra middelen voor beschikbaar te stellen. Ik sluit echt helemaal niets uit, want ik ben het ermee eens dat het niet zo zwart-wit is dat de ene school alleen maar bestaat uit kinderen met een achterstand en de andere er geen een kent. Je moet echt naar het individuele kind blijven kijken. Ik zeg wel: achterstand ontstaat pas als wij vasthouden aan vaste momenten waarop we met kinderen afrekenen. Dat is echt al fout in ons systeem. Laten we zo snel mogelijk ook kijken naar wat we daaraan kunnen doen.

De voorzitter:

Dan heeft mevrouw Van den Hul een vraag.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ja, toch op het punt van de achterstanden, vertraging of hoe we het ook noemen. In mijn spreektekst vroeg ik aan de Minister wat de visie is en hoe we nou precies weten wat nodig is. Ik hoor de heer Van Meenen nu eigenlijk zeggen dat we weten op welke scholen het nodig is. Ik ben wel geneigd om dat met hem eens te zijn, maar de Minister schrijft ook in zijn brief: we hebben geïnvesteerd in de aanpak van achterstanden en dit is het geld dat we daaraan hebben besteed. Deelt de heer Van Meenen mijn zorg over de nulmeting die er niet is geweest en vervolgens het monitoren van wat er nu aan aanpak gebeurt en hoe effectief dat is? We zijn er toch niet met gewoon maar geld op de rekening storten en met een «veel succes ermee»? Ik hoor heel graag hoe de heer Van Meenen daarnaar kijkt en of hij het met mij eens is dat we daar veel meer monitoring, veel meer analyse en veel meer visie voor nodig hebben.

De heer Van Meenen (D66):

De eerste motie van de heer Kwint en ongetwijfeld anderen – misschien stond ik er zelf ook wel onder; dat weet ik niet eens meer – over die monitoring, heb ik van harte gesteund. De tweede ging over het monitoren van niet alleen het lerarentekort, maar ook de gevolgen. Daar hebben we toen een discussie over gehad. Kijk, mij interesseert het eigenlijk niet of als gevolg van het lerarentekort een klas naar huis wordt gestuurd of wordt gesplitst. Het is allebei erg, dus ik wil vooral iets aan de oorzaak doen. Mevrouw Van Vroonhoven heeft daar ook iets over gezegd. Maar ik vind het echt heel erg gek, en dat staat nog helemaal los van corona, dat we wel een beeld hebben van later – je kunt in de grafiekjes over onderwijs in cijfers zien hoe het lerarentekort zich de komende jaren zal ontwikkelen – maar dat we niet weten hoe het nu is. Dat is voor mij onbegrijpelijk, maar ook onaanvaardbaar. Ik sta dus ook onder de motie die de heer Kwint waarschijnlijk opnieuw gaat indienen. Die monitoring moet nu echt gaan gebeuren. Dat ben ik helemaal met mevrouw Van den Hul eens.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Blij om dat te horen. Als die motie er komt, sta ik daar natuurlijk ook weer onder. Ik vind het overigens erg genoeg dat het voor de tigtriljoenste keer nodig is, maar goed, dat terzijde. Mijn vraag ging niet zozeer over het monitoren van het lerarentekort, maar die extra middelen van vijfhonderdnogwat miljoen waarover de Minister schrijft dat gedaan te hebben om de achterstanden aan te pakken. Daarvan heb ik al helemaal aan het begin gezegd: breng nou eerst in kaart wat ervoor nodig is om die achterstanden aan te pakken. Vervolgens vraag ik nu aan de Minister: hoe weten we nou wat er precies is gebeurd, wat succesvol is en wat de interventies zijn die we mogen verwachten? Wat is daarop het beleid? Ik vraag dus heel specifiek naar de aanpak van de achterstanden. Want we praten nu over een nationaal programma en volgens mij delen wij helemaal dat dat nodig is. Het moet niet generiek zijn, maar juist maatwerk. Dat ben ik helemaal met de heer Van Meenen eens en dat heb ik ook benoemd in mijn spreektekst. Het maakt nogal uit of je één laptop voor het hele huishouden hebt of dat ieder zijn eigen laptop heeft. Hoe kijkt de heer Van Meenen terug op de extra middelen die beschikbaar zijn gekomen voor achterstanden? En wat betekent dat voor wat de Minister nú zou moeten doen?

De heer Van Meenen (D66):

Zoals mevrouw Van den Hul zich wellicht herinnert, heb ik bij het beschikbaar komen van die middelen gezegd: laten wie die nou verdelen volgens de systematiek van de werkdrukmiddelen. Dan gaan ze niet naar een abstractie – zou ik haast zeggen – of een bestuur. Of nee, het is nog groter: het is een regionaal samenwerkingsverband dat ergens op een of ander manier via een behoorlijk bureaucratische weg geld binnen moet zien te krijgen. Daarna komt het in een soort sorteerhoed en waar het uiteindelijk eindigt, weten we niet. Draai het om, ook voor het nationaal plan, en kies voor de scholen. Daar gebeurt het, daar worden de specifieke keuzes gemaakt, dus zorg dat het geld daar terechtkomt en dat daar ook verschillende keuzes kunnen worden gemaakt. Het heeft helemaal geen zin om van hieruit één regel te maken of één zak geld over de schutting te gooien en te zeggen: we horen het verder wel. Nee, het hele verleden laat zien dat we het op schoolniveau moeten doen. Dat geldt wat mij betreft dus ook voor de middelen in het nationaal plan. Kijk naar de enige succesvolle keer dat we extra middelen hebben overgemaakt. Daarvan kan iedereen zo aanwijzen waaraan ze besteed zijn. Die zijn allemaal goed besteed: een gesplitste klas, een extra klassenassistent, een vakleerkracht. Eigen schoolkeuzes, rekening houdend met de eigen situatie, ook op het gebied van achterstanden. Ik zeg dus: laten we niet dezelfde fouten blijven maken en laten we kiezen voor een schoolgerichte benadering bij de verdeling van het geld.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dan blijft bij mij nog steeds staan: wie monitort dat dan en hebben we dat nu al voldoende gemonitord? Want er is uiteindelijk al behoorlijk wat geld beschikbaar gekomen. Mijn zorg, en ik hoop dat de heer Van Meenen die zorgt deelt, is dat we wel moeten kijken wat we dan precies verwachten van scholen. Welke aanpak werkt? Ik hoop heel erg dat de Minister dat nu wel gaat monitoren, zoals mevrouw Westerveld en ik helemaal al aan het begin al hebben gevraagd: kijk nou wat werkt, kijk wat er nodig is om achterstanden gericht aan te pakken en hou daar ook de vinger aan de pols.

De heer Van Meenen (D66):

Hoe slechter je iets aan de voorkant organiseert, hoe meer je aan de achterkant moet monitoren. Waar ik op uit ben, is dat we het aan de voorkant nu eens een keer goed doen. We moeten het op zo'n manier inrichten dat de kans dat het niet goed gaat, dat het geld niet op de goede plek komt, zo klein mogelijk is. Dat doe je door het op het niveau te brengen waar het gebeurt: op het niveau van de school. Laat ze daar hun eigen keuzes maken. Dat is mijn antwoord.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw bijdrage.

De heer Van Meenen (D66):

De sneltesten. Daar had ik, geloof ik, al wat over gezegd.

Voorzitter. Wat zijn de extra veiligheidsmaatregelen in het speciaal onderwijs, het sbo en het vso, gezien de kwetsbare leerlingen? De enige strohalm waaraan we ons met z'n allen vastklampen, zijn de vaccinaties. D66 wil leraren hierin voorrang geven. Hun beroep wordt per definitie in aanwezigheid van grote groepen uitgeoefend en heeft een dusdanig maatschappelijk belang dat we het zo snel mogelijk zo veilig mogelijk willen maken. Toch ontbreken leraren nog steeds in de vaccinatiestrategie. Na de kwetsbaren en het zorgpersoneel gaan we iedereen vaccineren. Er lijkt geen voorrang meer te worden gegeven. Ik vraag de Minister: waarom krijgen leraren geen voorrang, zodat we in ieder geval volgend schooljaar normaal kunnen starten? Ligt er op het ministerie al een kant-en-klaar logistiek plan, met leraren van oud naar jong en een priklocatie waar ze heen kunnen in de buurt van de school?

Voorzitter. Voor veel eindexamenleerlingen hangen de examens nu als een donkere wolk boven hun hoofd. Inmiddels is een petitie met de oproep om de inhoud aan te passen meer dan 35.000 keer ondertekend. Dat is een serieuze optie die wat D66 betreft de moeite van het onderzoeken waard is. Ik vraag de Minister: gaan de examens door en, zo ja, op welke wijze? Wanneer wordt daarover een definitief besluit genomen? De Minister is nu van plan om rond de voorjaarsvakantie duidelijkheid te geven. Dat is wat mij betreft te laat. Dat zou bij wijze van spreken al volgende week moeten. Hoe zit het met de extra herkansingsmogelijkheden? We lopen straks immers tegen rare situaties aan. Leerlingen die ziek worden of in quarantaine moeten in tijdvak twee of drie, en mogelijk hun hele examen in de soep zien lopen. D66 wil dat de Minister op korte termijn, in overeenstemming met alle betrokken partijen, een substantieel besluit neemt over de examens. D66 wil geen halve maatregelen en volle medeverantwoordelijkheid van het vervolgonderwijs.

Ook de examens in het vso verdienen nog een kritische blik. Is de Minister bereid om diplomakandidaten en deelcertificaatexamenkandidaten in het vso twee extra herkansingen te geven? Is hij bereid om mondelinge examens af te schaffen?

Voorzitter. Ook de achtstegroepers verdienen onze speciale aandacht. Ze hebben al een middelbare school moeten uitzoeken zonder ook maar een bezoekje te kunnen brengen, en nu hangt de eindtoets boven hun hoofd. Kunnen deze leerlingen de toetsen wel goed maken, na al die tijd thuisonderwijs? Hoe kunnen we kansrijk adviseren en brede brugklassen optimaal bevorderen?

Ten slotte, voorzitter. Naast de coronacrisis is er nog de andere crisis: het lerarentekort. Mevrouw Van Vroonhoven heeft dit zeer goed en uitgebreid aan ons toegelicht, voor zover we het nog niet wisten. Wat D66 betreft is er volledige focus de komende jaren. Geen kleine dingetjes zoals bijvoorbeeld de duizendknoop Curriculum.nu; zo noem ik het maar. Je denkt het gesnoeid te hebben en het gaat weer groeien. Laten we de dingen doen die nodig zijn, bijvoorbeeld de aanpassing van de examens in de bovenbouw voor de vakken waarvoor dat al eerder bepaald is. De basis op orde brengen en het beroep aantrekkelijker maken, zoals een beter salaris en minder lesuren. Aandacht en extra geld voor achterstandsscholen, maar ook eigenaarschap, zeggenschap en betrokkenheid van de beroepsgroep, ook en met name met de opleiding. Samenwerking in plaats van concurrentie door besturen.

Voorzitter. Ten slotte wens ik iedereen die de komende tijd in het onderwijs mag werken en daar mag bezig zijn al het goede. Ik hoop dat we snel weer terug kunnen naar de klas. Terug naar de klas, terug naar de school.

Dank u wel.

De voorzitter:

De heer Kwint heeft een vraag en dan de heer Heerema.

De heer Kwint (SP):

Voor wat betreft Curriculum.nu zou ik D66 alleen de suggestie willen meegeven dat historisch vrij uitgebreid is vastgelegd wat de beste manier is om van een gordiaanse knoop af te komen.

Maar ik hoorde de heer Van Meenen in relatie tot de examens in het vso zeggen: stop met mondelinge examens. Ik sluit niet uit dat het even was omdat er nou eenmaal een hele hoop punten op de agenda staan en je af en toe eens een halve zin inslikt, maar een deel van de vso-leerlingen is juist gebaat bij mondelinge examens. Zij zijn beter in zich mondeling uitdrukken dan op schrift. Deelt de heer Van Meenen dan toch in ieder geval mijn mening dat, waar het veilig kan, deze kans vso-leerlingen niet ontnomen zou moeten worden?

De heer Van Meenen (D66):

Stel dat maatwerk mogelijk is ... Als ik moet kiezen tussen wel of niet door laten gaan ... Welke keuze je ook maakt, het is altijd slecht voor bepaalde groepen leerlingen. Maar we hebben wel gezien hoe dat de vorige keer ging, hoe beperkt de extra mogelijkheden waren en hoe ongelofelijk beperkt die rol van de bijzittende eigen docent werd gehouden. Dat is onaanvaardbaar voor mij. Als het zo moet, dan zeg ik «stop er maar mee», hoewel ik tegelijkertijd begrijp dat we daar bepaalde leerlingen mee tekortdoen. Maar ik pleit er vooral voor om nou eens oog te hebben voor wat daar gebeurt, voor die zeer kwetsbare groep leerlingen. Ik geloof dat de heer Kwint het zelf ook zei, maar anderen hebben het geloof ik ook al gezegd: laten we niet de fout maken van vorig jaar – nou ja, aan ons als Kamer heeft het niet gelegen – om het examen voor de vso-leerlingen zwaarder te maken dan dat voor de reguliere leerlingen.

De heer Kwint (SP):

Ik zou alleen de heer Van Meenen willen meegeven: laten we de leerlingen die hier wel iets aan hebben ook niet uit het oog verliezen. Maar ik had nog één verduidelijkende vraag. Nou ja, laat ik die in ieder geval hiervoor gebruiken. Na zijn vorige interrupties zei de heer Van Meenen: volgens mij heb ik het rondje sneltesten al gehad. Maar volgens begon hij net aan die alinea, dus misschien zou hij nog even duidelijk uiteen kunnen zetten wat hij precies bedoelt met de sneltesten en wat hij verwacht van het kabinet, want dat kunnen ze daar zo antwoord op geven.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is een onderwerp waar ik al maanden geleden over begonnen ben. Ik heb er moties over ingediend. Die zijn ook aangenomen. Ondertussen zijn we nu zo ver dat er op een paar scholen een pilot loopt. Nederland is geen eiland, heb ik weleens begrepen. Dit gebeurt ook in andere landen. Waar zitten we op te wachten? Als je dat op een goede, slimme, risicogerichte manier invult, zou je wellicht, als Britse varianten et cetera dat allemaal toestaan, toch verder naar opening kunnen. Mijn hele lijn, vanaf de allereerste dag van de schoolsluiting, is geweest: laten we alle, alle middelen snel en effectief inzetten die het mogelijk maken dat er weer zo veel mogelijk veilig onderwijs op school plaatsvindt. Dat is mijn lijn. Dat blijft mijn lijn. Daar spelen de sneltesten ook een rol in. Ook op dat vlak – en ook op andere vlakken: kijk naar de vaccinaties, kijk naar de mondkapjes, kijk naar weet ik welke maatregel – gaat het allemaal trager dan ik het gewild zou hebben. Daar is overigens niet veel voor nodig.

Nog één opmerking, voorzitter, over een duizendknoop. Een duizendknoop is geen knoop, maar een onkruid.

De heer Kwint (SP):

Volgens mij is het een gordiaanse knoop.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, en ik had het over een duizendknoop. Maar misschien mag ik nog een citaat van Hitchcock aanhalen? Gewoon even, mag het? Hitchcock, u kent hem wel. «I have a perfect cure for a sore throat: cut it.»

De voorzitter:

Dank voor deze bijdrage, meneer Van Meenen! Ik geef het woord aan de heer Heerema. Hij had ook een vraag aan u.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Hij lacht inderdaad zelf het hardst. Ik heb een vraag over vaccineren. De heer Van Meenen geeft aan dat er voorrang moet komen voor docenten, omdat ze ontbreken in de vaccinatiestrategie. Ze worden niet bij naam genoemd, maar ik vraag me af of de heer Van Meenen bedoelt dat er een verschil moet komen tussen oudere docenten en jongere docenten. Stel, je hebt een docent van 25. Volgens mij moet je dan voorrang geven aan iemand van 60 of 59 die eerder in de lijn zou moeten staan, die geen docent is overigens, maar bijvoorbeeld een politieagent die gisteravond op de bres stond om relschoppers in de kraag te vatten. Ik snap dat u een pleidooi houdt voor die vaccinatie, maar in de vaccinatiestrategie gaan we toch van oud naar jong en zitten docenten, als ze ouder zijn, toch al aan de voorkant? Dat vraag ik, omdat er zoveel andere groepen te benoemen zijn die ook noodzakelijk zijn voor onze samenleving en onze maatschappij, die ook heel belangrijk werk doen. Dat doen docenten uiteraard ook, maar ik vind het zo moeilijk om daar een soort van prioriteringslijstje van te maken.

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik. Dat is ook ingewikkeld. Zeker ook omdat het nodig is, namelijk doordat er een tekort is. Er moeten keuzes gemaakt worden. Ik begrijp heel goed wat de heer Heerema zegt. Ik wil het ook niet per se tot leraren beperken. De mensen aan het bed staan al vooraan, zeer terecht. Voor politiemensen geldt wat mij betreft precies hetzelfde. Eigenlijk is dat zo voor alle cruciale beroepen – corona heeft ons geleerd welke dat zijn – die automatisch met zich meebrengen dat er heel veel contact met anderen is. Daar horen leraren bij. Ik zie het als mijn rol als onderwijswoordvoerder, en ook als oud-leraar, om hier te zeggen: die groep, daar hoor ik te weinig over. Die wordt gewoon zo meegenomen. Ik hoop dat die vooraan komt te staan. Dan nog steeds zeg ik: van oud naar jong. Grofweg, want je kunt ook rekening houden met andere kwetsbaarheden. Maar even grofweg die lijn. Voor mij is het niet te begrijpen dat cruciale beroepen niet vooraan staan in de strategie, na de kwetsbaren en de zorgverleners.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Moet ik het dan zo begrijpen dat de vaccinatiestrategie zoals die nu voorligt, zou kunnen, maar dat in de lijn van 60 naar 18 jaar een beperkt aantal beroepen, de cruciale beroepen, vooraan zouden moeten komen te staan? Is dat wat u bedoelt?

De heer Van Meenen (D66):

Ik zeg, als het me goed uitkomt, altijd maar: ik ben maar een eenvoudige wiskundeleraar. Het gaat mij om het grotere plaatje. Oud is gemiddeld genomen kwetsbaar, maar leraar is gemiddeld genomen ook kwetsbaar. Gewoon het beroep, omdat je zo veel mogelijk contact hebt met leerlingen. Zo willen we het graag. Dat wil de heer Heerema ook. Nu weerhoudt veel ons van dat fysieke onderwijs. We weten allemaal dat dat uiteindelijk toch superieur is aan online onderwijs. We hebben het hier allemaal over, dus daar wil ik naar terug op een veilige manier voor leraren. Dat kan met een vaccinatie. Daar spelen allerlei andere ingewikkeldheden bij mee, maar ik zie het als mijn rol om daarvoor te pleiten.

De voorzitter:

Dan was er een vraag van mevrouw Westerveld en dan de heer Bisschop.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een vraag over het speciaal onderwijs. Daar zitten leerlingen die soms een jaar extra nodig hebben. Nu vraagt LBVSO maar ook de Nederlandse Vereniging voor Autisme om af te stappen van de leeftijdsgrens. Zij zeggen: zorg er nou voor dat leerlingen altijd de garantie hebben dat ze hun diploma kunnen halen, ook als ze ouder zijn dan 18. Ik vroeg mij af of de heer Van Meenen dat met hen eens is.

De heer Van Meenen (D66):

Helemaal.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat is heel fijn om te horen. Ik heb nog een andere vraag over het speciaal onderwijs. Daar hebben we het met de Kamer de afgelopen zomer vaak over gehad. We zijn het met elkaar eens dat er voor deze leerlingen extra aandacht moet zijn. We lezen in de brief dat er voor kandidaten die opgaan voor certificaten, weer geen extra herkansingsmogelijkheid is. Ik vroeg me af wat de heer Van Meenen daarvan vindt.

De heer Van Meenen (D66):

Daar heb ik vorige zomer heel veel over gezegd en heel hard voor gepleit. Totdat de zomer al voorbij was, bij wijze van spreken, ben ik erover doorgegaan. Helaas, het is beperkt gelukt, maar niet voldoende wat mij betreft. Nee, het is trouwens helemaal niet gelukt. De certificaathouders hebben geen extra herkansing. Nou, dat is gewoon verschrikkelijk. Ik heb net gezegd: laten we als overheid niet dezelfde fouten maken als die we vorig jaar op dat vlak gemaakt hebben. Dus ik ben het volledig met GroenLinks eens dat dat dit jaar wel moet gaan gebeuren. Ik heb daar ook in mijn eigen tekst voor gepleit.

De voorzitter:

Dan is er nog een vraag van de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Ook even over de examinering van vso-kandidaten. Dat is vorig jaar inderdaad een heel lastig dossier geweest. Dat had er ook mee te maken dat de mondelinge examens in veel gevallen de enige afsluitende toetsing waren. Ik heb niet precies zicht op hoe dat programma er dit jaar uitziet. Misschien is dat aangepast. Maar onderstreept het bezwaar van een mondelinge afsluiting aan het eind van het jaar, dat we allemaal zien, niet de noodzaak om nu een besluit te nemen om de examens wel of niet door te laten gaan en om, hoewel het daar eigenlijk ook al te laat voor is, het komende halfjaar globaal na te denken over andere soorten programma's van toetsing en afsluiting? Dan kunnen we voorkomen dat we straks in die fuik zwemmen. Is de heer Van Meenen dat met me eens?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, helemaal. Ik heb op 14 oktober – dat is meer dan drie maanden geleden – gezegd dat ik vond dat er héél snel besluiten over de examens zouden moeten worden genomen, ook om precies te doen wat de heer Bisschop hier zegt. We zijn nu meer dan drie maanden verder. Er is nog steeds geen besluit. We zitten nog steeds te kijken hoe het allemaal zal gaan. Toen heb ik letterlijk gezegd: laten we uitgaan van het zwartste scenario. Ik hoop nog steeds niet dat het er is, maar we kunnen inmiddels wel constateren dat de situatie door allerlei omstandigheden erg zorgelijk is geworden. Daarom heb ik ook gevraagd om nú, echt onmiddellijk, substantiële maatregelen te nemen. Ik denk dat het inderdaad voor een deel al te laat is. Vorig jaar gingen we die besluiten eind maart nemen. Nog eventjes en we zijn bijna net zo ver, terwijl we al het hele jaar weten dat er een probleem is. Sterker nog, er was al een probleem vanuit de voorexamenklassen. Dat kwam al mee. Dus ik vind dat er ontzettend veel tijd verloren is. Het enige antwoord daarop is nu: zo snel mogelijk en substantieel.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb daar niet zo veel aan toe te voegen. Ik denk dat het inderdaad van wezenlijk belang is dat, om de maatschappelijke waarde van ook die diploma's te borgen, er een fatsoenlijke toetsing en afsluiting moeten komen. Ik denk dat daar met zeer veel urgentie nú een besluit over genomen moet worden, zodat, waar dat nog niet gebeurd mocht zijn, het alsnog op een goede manier toegepast kan worden, om dus te voorkomen dat er aan het eind het probleem zich voordoet waar we vorig jaar mee werden geconfronteerd.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, eens. Daar voeg ik dan nog – ik heb het al een paar keer gezegd – die verdergaande betrokkenheid van het vervolgonderwijs aan toe. We hebben het eerder bij crises gezien, denk bijvoorbeeld aan Maastricht, waarbij toch rekening gehouden wordt met wat daar al voorafgaand gebeurd is. Ik zie nu te veel druk. Daar hoor ik ook over vanuit het voortgezet onderwijs, in de zin van: jongens, wij willen ze hier graag op een presenteerblaadje, volledig van achterstanden vrij, zeg ik maar eventjes, ontvangen. Dat kan dus niet. Er zal in die overgang ook souplesse moeten zijn, want anders kunnen we niet meer waarmaken dat we op een vast moment vaststellen hoe het ervoor staat met een leerling.

De voorzitter:

Ik kijk naar mevrouw Westerveld. Aan u is het woord.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Vanuit GroenLinks hebben wij enorme waardering voor alle leraren, onderwijsassistenten, schoolleiders en ander onderwijspersoneel, want het hele onderwijsveld werkt keihard om kinderen zo goed mogelijk onderwijs te geven. Ook zij zien met pijn in het hart dat kinderen ondanks alle inspanningen toch minder goed leren en dat sommige kinderen het heel moeilijk hebben thuis. Ik begrijp dat het onderwijsveld soms met verbazing kijkt naar wat hier door politieke partijen wordt gezegd, want ineens maken álle politieke partijen zich druk om onderwijsachterstanden. Ik wil benadrukken dat dat niet alleen iets is van de coronacrisis, maar ook van daarvoor. We weten dat leraren veel en veel te hard moeten werken, dat het lerarentekort oploopt en dat de kansenongelijkheid groeit. Dat is echt niet iets van alleen de coronacrisis, maar iets van de laatste jaren. Ik hoop dan ook dat alle partijen die zich hier zo druk maken om kwetsbare leerlingen en om onderwijsachterstanden, ook bereid zijn om de portemonnee te trekken voor het onderwijs, ook na de verkiezingen.

Voorzitter. Dat gezegd hebbende: het is heel goed dat we ons erop richten dat de scholen weer open kunnen, maar kan dat ook zo veilig mogelijk? Ik wil de Minister vragen wat hij gaat doen om ervoor te zorgen dat dat op 8 februari veilig kan. Ik wil hem ook vragen hoe het zit met het openen van het voortgezet onderwijs, want daar lezen we minder over in de brieven. Ik wil hem vragen of er ook gekeken wordt naar verschillende scenario's om het onderwijs eventueel gedeeltelijk te openen.

Dan het voortgezet speciaal onderwijs. Daar is al het een en ander over gezegd. Ik sluit mij helemaal aan bij alle vragen die de heer Bruins daar al eerder over stelde. De heer Van Meenen heeft daar ook een punt van gemaakt, net als verschillende andere collega's. Hoe zit het met het speciaal onderwijs? Is dat open? En als het dicht is, op basis waarvan worden die afwegingen dan gemaakt door scholen? Is dat goed in beeld? Want ook wij krijgen geluiden van ouders van leerlingen die autisme hebben. Deze leerlingen hebben behoefte aan een dagritme, maar op de ene plek kunnen ze wel naar school en op de andere plek niet.

Voorzitter. Ook is er een groot verschil in hoeverre kwetsbare leerlingen naar de noodopvang kunnen. Soms is een leerling niet per se kwetsbaar, maar woont een leerling bijvoorbeeld bij een alleenstaande ouder. Voor een alleenstaande ouder die én kostwinner is in het gezin én moet zorgen voor thuisonderwijs, is dit heel moeilijk te combineren. Ik wil de Minister vragen of er ook aandacht is voor deze groep. Ik wil de Minister ook vragen in hoeverre het onderwijsveld geholpen wordt om ervoor te zorgen dat kinderen bij wie het thuis minder fijn is, herkend worden en ondersteuning krijgen. Mevrouw Van den Hul vroeg dat ook al. Als woordvoerder jeugdzorg zie ik rapporten voorbijkomen waarin de schatting wordt gemaakt dat veel meer kinderen getuige zijn van huiselijk geweld of daar zelf slachtoffer van worden.

Voorzitter. Ook kinderen van vluchtelingen hebben ondersteuning nodig. Hiervoor heb ik ook al eerder aandacht gevraagd. Onder anderen de heer Van Meenen en mevrouw Van den Hul hebben dit ook gedaan. Wij horen dat de wifi op azc's nog steeds of opnieuw onvoldoende is. Ik wil de Minister vragen of hij met zijn collega en het COA ervoor kan zorgen dat er structureel goede wifi is en dat ook deze kinderen een device hebben waardoor ze permanent onderwijs kunnen krijgen.

Voorzitter. Dan de examens in het voortgezet onderwijs. Ik wil de Minister vragen om te reageren op het voorstel van het LAKS. Hoe verlopen de voorbereidingen van de leerlingen nu? Verder sluit ik me aan bij de vragen die de collega's daarover hebben gesteld.

Dan de staatsexamens, waaronder ook veel vso-leerlingen vallen. Ik had het daar net al even over met collega Van Meenen. Wat ik niet goed begrijp, is dat we dezelfde discussie hebben als afgelopen zomer. Ook dit jaar worden er kennelijk geen extra herkansingen geregeld voor leerlingen die opgaan voor een certificaat. Ik wil de Minister vragen waarom dit in het afgelopen jaar niet geregeld is. Is er extra gezocht naar meer examinatoren? Wat is daar de uitkomst van? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze leerlingen ook dit jaar zo goed mogelijk hun examen kunnen maken of kunnen opgaan voor een certificaat?

Voorzitter. GroenLinks is blij dat er een plan komt om de achterstanden weg te werken. Vorige week sprak ik daarover met onderzoeker Thijs Bol. Hij wist het mooi te verwoorden. Hij zei: alle leerlingen gaan een stapje achteruit, maar voor de ene leerling is het maar een kleine stap, terwijl andere leerlingen twee of drie stappen achteruit doen. Het hele grote probleem is dus dat de kansenongelijkheid steeds groter wordt. Het maakt echt uit wie je ouders zijn en waar je vandaan komt. Dé leerachterstand bestaat niet. Ik wil de Minister daarom vragen of we goed genoeg in beeld hebben welke leerlingen dit precies treft. Kunnen we echt zorgen voor maatwerk op de scholen? Het lijkt mij ontzettend nuttig om dat wel goed in beeld te hebben, want dan kunnen we ook precies bepalen welke scholen extra hulp en middelen nodig hebben.

Ik vraag me ook af of het nationaal programma van de Minister nog verder wordt uitgewerkt. Wat is zijn visie voor de komende jaren? Gaat hij ook het hele onderwijssysteem bekijken? Denk aan de manier waarop middelbare scholen worden afgerekend, of in ieder geval worden beoordeeld op het aantal zittenblijvers of leerlingen die een niveau afstromen. Daar zitten bepaalde prikkels in. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat die prikkels uit het systeem verdwijnen?

Voorzitter. Ik begrijp de ouders van thuiszitters heel goed. Zij vragen zich af welk plekje hun kind krijgt in de plannen. Thuiszitters zijn vaak leerlingen die al maandenlang thuiszitten. Zij lopen vaak een nog veel grotere achterstand op. Hoe zorgt de Minister ervoor dat ook zij perspectief krijgen? Een plan om achterstanden weg te werken is kansloos als het niet begint bij de basis, namelijk voldoende goedopgeleide leraren, want anders kunnen we dit hele plan meteen in de prullenbak gooien. Ik wil de Minister dus vragen wat hij doet om ervoor te zorgen dat we genoeg leraren werven. Wat doet hij met het stevige rapport van Merel van Vroonhoven?

Ik kreeg vorige week nog een mail van een docente die als zijinstromer in het onderwijs was begonnen. De eerste periode lukte het haar nog wel om met tijdelijke contracten en tijdelijke klussen aan de slag te blijven, maar bij de tweede lockdown werd het moeilijker. Ze schreef me dat ze de kerstvakantie niet meer kreeg doorbetaald en dat ze nu deeltijd-WW moet gaan aanvragen. Ik vind dat echt niet uit te leggen. Hoe kan het nou dat wij alles op alles zetten om meer mensen in het onderwijs te krijgen, maar dat gemotiveerde zijinstromers nu tijdelijke contracten krijgen en zelfs deeltijd-WW moeten aanvragen?

Dan een laatste vraag, over onze aangenomen motie om onderwijs door onbevoegden geen «onderwijstijd» te noemen. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen om deze motie niet uit te voeren?

Dank u wel.

De voorzitter:

Als er geen vragen zijn aan mevrouw Westerveld, gaan we naar de heer Van der Molen van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, dank u wel. De sluiting van scholen valt leerlingen, veel werkende ouders en docenten bijzonder zwaar. Leerlingen missen het contact met hun leraren en klasgenoten. Ouders worstelen met het combineren van thuisonderwijs en werk. Helaas is er voor veel kinderen thuis geen veilige plek.

Ook weten we inmiddels dat de sluiting in maart heeft geleid tot een gemiddelde leerachterstand van twee maanden. Bij kwetsbare kinderen is die achterstand nog eens anderhalf keer zo groot. Het heeft ook geleid tot lagere scores voor de eindtoetsen. Dit laat maar weer eens zien hoe belangrijk direct contact tussen leerlingen en docenten is. Dat is belangrijk voor de leerprestaties van de leerlingen, maar ook voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling en hun zelfbeeld. Het CDA vraagt de Minister of hij een goed beeld heeft van de wijze waarop scholen het onlineonderwijs hebben ingericht. Gaat dit beter dan in de eerste periode?

In de aangenomen motie-Jetten/Heerema wordt de Minister opgeroepen om samen met het onderwijsveld een plan te maken voor de wijze waarop de door leerlingen opgelopen achterstanden kunnen worden ingelopen. We zijn blij dat de Minister hier voortvarend mee aan de slag is gegaan middels zijn opzet voor een nationaal programma. We zien de nadere uitwerking van het programma graag snel tegemoet. We zijn vooral benieuwd of hierbij ook de effectiviteit van de ingezette interventies wordt bijgehouden. Een aantal collega's heeft dat al genoemd.

We zijn benieuwd naar de aangekondigde adviezen van het OMT over de opening van de scholen en het aanhouden van de anderhalvemeterregel. Als de scholen weer open mogen, is het van groot belang dat de ventilatie snel op orde is. Worden de arbo-eisen voor leraren ten aanzien van ventilatie nageleefd, vraag ik de Minister. Hoe snel kunnen scholen aan de slag met de middelen uit de subsidieregeling waaruit volgens de brief van de Minister al geput is?

Voorzitter. Zoals ik hiervoor al zei, zijn de omstandigheden verre van optimaal voor de kinderen die in deze twee schooljaren twee keer met een langdurige sluiting van de school, lesuitval, verzuim vanwege corona en alle daarbij behorende gevoelens van stress en eenzaamheid worden geconfronteerd. Het CDA ondersteunt de oproep van de PO-Raad en de VO-raad om kwetsbare kinderen dit jaar het voordeel van de twijfel te geven bij het schooladvies, maar we zouden graag zien dat dit ook voor andere kinderen gaat gelden. We snappen het belang van de eindtoets voor een kansrijke doorstroom, maar we willen wel van de Minister weten of dit in zijn ogen ook kan als de sluiting van scholen onverhoopt nog langer duurt. Komt er dan een moment van heroverweging? Zo ja, wanneer is dat dan?

Medio december gaf de Minister aan dat de eindexamens dit jaar wél doorgaan, met één extra herkansingsronde. De wereld ziet er nu echter anders uit dan medio december. De vraag dringt zich op of dit onder de huidige omstandigheden nog verantwoord is. Het is goed dat de Minister nu al met de betrokken partijen om tafel is gaan zitten over het al dan niet doorgaan van het centraal schriftelijk examen. Het is nu wellicht te vroeg om aan te geven om daarvan af te zien, maar voor het CDA zijn er bij het doorgaan van het centraal schriftelijk examen wel een aantal punten van belang. Ten eerste. Is er goed zicht op de opgelopen achterstanden per leerling op leergebied? Kan dit worden meegenomen in een eventuele aangepaste normering of de inhoud van de examenstof? LAKS stelt dat veel scholen eindexamenleerlingen geen fysieke les geven. Weet de Minister om hoeveel scholen dit gaat en wat de reden is? Wil hij scholen oproepen alle eindexamenleerlingen dan ook fysiek les te geven?

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Op dit punt heb ik toch nog wel heel even een vraag aan de heer Van der Molen. Ik hoor hier een oproep om alle eindexamenleerlingen fysiek les te geven, maar wat vindt de heer Van der Molen dan van de zorgen van leraren die eindexamenleerlingen lesgeven, die soms niet op een veilige manier die 1,5 meter kunnen waarborgen? Er zijn natuurlijk schoolgebouwen die de mazzel hebben dat ze hele grote klaslokalen en hele brede gangen hebben en waar de leraren dat veilig kunnen doen, maar er zijn ook scholen waar dat heel lastig is en waar wat mij betreft heel begrijpelijke zorgen zijn over de veiligheid, zeker in deze leeftijdsgroep. Hoe kijkt de heer Van der Molen naar die zorgen?

De heer Van der Molen (CDA):

Die zorgen zijn reëel. Het hangt inderdaad heel specifiek van de omstandigheden af, maar we weten met elkaar ook dat de eindexamenleerlingen in dat directe contact in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich daarop te kunnen voorbereiden. Daar moeten we wel rekening mee houden, want het is niet wenselijk om leerkrachten in een onveilige situatie te brengen. Het is om die reden ook goed dat de Minister zeker voor het voortgezet onderwijs via de pilots kijkt wat er mogelijk is met sneltesten. Dan wil ik dus niet zeggen «dan is elke situatie prima, want er is een sneltest», maar ik denk dat dat ook een mate van zekerheid kan geven voor leerkrachten die dan vervolgens voor de klas komen te staan om hun eigen gezondheid en omstandigheden in gang te houden. Ik vertrouw erop dat scholen in staat zijn om met andere creatieve oplossingen te kijken of dit doorgang kan vinden, maar het kan in de praktijk voorkomen dat het ergens heel erg knelt. Dat realiseer ik me ook, want we kunnen hier echt niet alles overzien. Alleen, wanneer wij reacties krijgen van LAKS, dat zegt «we zien dit toch best vaak voorkomen», vind ik dat wel een reden om na te vragen wat die omstandigheid is. Dan kunnen we kijken hoe dat toch kan.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik denk op grond van de signalen die ik ondertussen uit het veld opvang dat het helemaal niet realistisch is om ervan uit te gaan dat eindexamenleerlingen nog meekrijgen wat ze eigenlijk mee zouden moeten krijgen om goed eindexamen te doen. Ik spreek leraren die misschien net op een derde zitten van de stof die ze op dit moment hadden moeten behandelen. Dat is dan nog de positieve kant van het verhaal. Er zijn groepen die voor de helft les krijgen en er vallen natuurlijk ook heel veel lessen uit. Volgens mij is het wel heel optimistisch om te denken dat het zo door kan gaan zoals de Minister dat beschrijft. Ik hoor heel graag een reflectie van de Minister, maar hoop ook dat de heer Van der Molen het met me eens is dat we wel realistisch moeten zijn en niet het onmogelijke mogen vragen van leraren, maar ook zeker niet van leerlingen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dat is een andere vraag dan de eerste. Die ging over de omstandigheid waarin je het mogelijk maakt om bijvoorbeeld eindexamenleerlingen te ontmoeten en of dat veilig kan. Het tweede is of je onder de huidige omstandigheden rekening moet houden met de verre van perfecte omstandigheden waarin er les wordt gegeven. Het antwoord op die vraag is wat ons betreft ja. Dat is ook de reden dat ik heb voorgesteld om naar de normering te kijken. Een aantal andere collega's hebben verschillende opties genoemd die mijns inziens gebruikt moeten worden om een reële situatie te hebben. Als de examens doorgaan, moet je ervoor zorgen dat je je best kunt doen op de voorbereiding. Dat is ook de reden dat wij zeggen: als het mogelijk is om fysiek onderwijs te geven, zou dat plaats moeten vinden. Aan de andere kant – anderen hebben dat ook gezegd, onder wie de heer Heerema – moet je een reëel verwachtingspatroon hebben over wat er kan. Dat kan wat ons betreft een aanpassing zijn van wat er in zo'n examen wordt gevraagd. Ook vraagt dat om een antwoord op de vraag hoe we met leerlingen omgaan. Ik heb de heer Van Meenen horen zeggen: wat als leerlingen doorstromen? Dan mag je ook iets van die andere school vragen. Dan vraag ik dus een beetje rekkelijkheid aan die kant, zo van: oké, iemand heeft het misschien net niet gehaald. Dat is precies het punt waar mijn voorganger, Michel Rog, samen met de heer Van Meenen al eerder voor heeft gepleit. Als je examens laat doorgaan, moet je je realiseren dat er wellicht een hele kleine groep is die met een extra herkansing geholpen zou zijn. Dat is dus niet bedoeld om ze een extra uitweggetje te bieden; dat is vooral omdat je je realiseert dat de omstandigheden zo verre van ideaal zijn dat je niet het onmogelijke van kinderen en jongeren kan vragen, en ook niet van leerkrachten. Want dat nog even bijplussen voor het einde van het schooljaar is in heel veel gevallen vast een onmogelijke opdracht.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik sla even aan op het aanpassen van de normering, zoals het CDA voorstelt. Bij de vraag wat kinderen nodig hebben om door te stromen naar het vervolgonderwijs, gaat het om de bagage die ze hebben om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs. Het is niet zozeer het cijfer op het examen dat in deze situatie leidend zou moeten zijn. Het gaat erom wat je na het examen nodig hebt om in het vervolgonderwijs te kunnen slagen, maar ook een plezierige schoolperiode te kunnen hebben. Volgens mij is het aanpassen van de normering dan een van de slechtste dingen die je kan doen, omdat je dan a geen vergelijking kan maken met de jaren daarvoor, en b er helemaal niet voor zorgt dat kinderen die bagage op orde krijgen. U heeft al aangehaald dat ik daar zelf opmerkingen over heb gemaakt. De heer Van Meenen heeft dat ook gedaan. Maar wat vindt het CDA nou van die lacune, die deficiënties, tussen het examen en het instromen in het vervolgonderwijs?

De heer Van der Molen (CDA):

Zoals ik al aangaf, neem ik dit over van Michel Rog, die op dit moment ergens druk wethouder aan het spelen is. Als ik het woord «normering» gebruik, dan is dat in mijn hoofd misschien wat minder technisch dan u dat bedoelt. Ik bedoel namelijk niet dat je anders naar de cijfers moet gaan kijken. Het punt dat ik wilde maken, is dat ik uw punt goed kan begrijpen, vandaar dat ik naar u verwees. Op het moment dat je met een bepaalde uitslag op een examen een vervolgstap in het onderwijs zet, moet je onder de huidige omstandigheden kijken wat daar dan nodig is. Het gaat mij er dus niet om dat we geen duidelijk beeld of een aangepast beeld hebben van wat een jongere kan, maar dat we vooral gaan kijken wat er in die vervolgstap nodig is om ervoor te zorgen dat je met een door de omstandigheden wellicht wat lagere score dan je normaal zou halen toch succesvol kunt zijn in het vervolgonderwijs.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. De Minister gaf in zijn brief van december aan dat er één extra herkansingsronde komt en dat een tweede extra herkansingsronde lastig is in verband met de overlap met de zomervakantie en het aannamebeleid van het vervolgonderwijs. Gezien de verslechterde omstandigheden en het bevorderen van kansrijke doorstroom roept het CDA de Minister op om bij het doorgaan van het centraal schriftelijk examen alsnog deze extra herkansing toe te staan. Het zal waarschijnlijk maar gaan om een zeer beperkte groep leerlingen. Deze oproep geldt wat ons betreft ook voor het voortgezet speciaal onderwijs.

Voorzitter. Dan leraren en de arbeidsmarkt. De Ministers hebben het rapport van mevrouw Van Vroonhoven omarmd, en terecht, want het rapport legt op een aantal punten de vinger op de zere plek. Kan al wat meer verteld worden over de nadere uitwerking van die plannen, vraag ik de Minister. We zijn overigens blij dat de Vereniging Hogescholen heeft aangegeven de lerarenopleidingen voor zijinstromers te gaan flexibiliseren en meer te kijken naar opleiding en ervaring van zijinstromers bij het inrichten van de opleiding. Daar is het CDA een groot voorstander van, zoals we ook aangaven bij de behandeling van de Onderwijsbegroting. Het CDA is benieuwd hoe de Ministers de versnippering van het huidige aanbod van opleidingen gaan aanpakken. Het CDA pleit ervoor de scholen zelf de regionale samenwerking te laten oppakken en dit niet van bovenaf op te leggen. Wat gaan de Ministers verder doen om uitval van studenten en uitstroom van beginnende leraren te voorkomen, juist ook onder de omstandigheden waarin ze nu moeten functioneren? Hoe gaan de Ministers er samen met de scholen voor zorgen dat startende leraren beter worden begeleid en hun begeleiders hiervoor beter worden uitgerust en hier meer effectieve tijd voor krijgen?

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Als er geen vragen meer zijn aan de heer Van der Molen, dan gaan we tot slot naar de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik loop soms even weg, omdat ik last heb van hoesten. Ik ben drie keer getest en het was drie keer negatief, dus maakt u zich vooral geen zorgen. De gewone griepjes en verkoudheden bestaan ook nog. Die worden nog weleens wat onderbelicht.

De voorzitter:

We zijn blij dat u er bent. Gaat uw gang.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De eisen die gesteld worden aan leraren in tijden van corona zijn uitzonderlijk zwaar. Er rust een enorme verantwoordelijkheid op hun schouders. Iedere dag, iedere les, iedere leerling is een uitdaging. Daarom spreek ik ook nu weer mijn bewondering en waardering uit voor al die leraren, die hun uiterste best doen om deze generatie leerlingen niet verloren te laten gaan. Wat zij doen is essentieel voor de toekomst van ons land. Dit is alweer het achtste deel van de reeks debatten die wij voeren over het effect van het coronavirus op het onderwijs. Dat kunnen we in alle redelijkheid rampzalig noemen. De meeste scholen zijn al sinds december gesloten en leerachterstanden lopen zo hard op dat we ze onmogelijk nog binnen een redelijke termijn kunnen inhalen. En dan te bedenken dat we precorona al gigantische leerachterstanden hadden binnen het funderend onderwijs.

Wij waarderen het dat de demissionaire Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs nu met een actieplan komt, dat in de loop van februari verder geconcretiseerd zal gaan worden. Een nationaal actieplan onderwijs had wat ons betreft al voor de uitbraak van het virus in de steigers gezet kunnen worden.

Ook maakt deze crisis voor ons steeds duidelijker dat de aanstaande vernieuwing van het curriculum in een tijd als deze zeer verantwoord is. We zijn in ieder geval zeer benieuwd naar de concrete plannen en zouden graag een reactie van de Minister willen over de verenigbaarheid van Curriculum.nu met het nationaal actieplan onderwijs, dat per definitie een langetermijnproject is. Curriculum.nu is weliswaar controversieel verklaard, maar te zijner tijd is het dat niet meer. De crisistijd in het onderwijs duurt voort, ook na deze kabinetsperiode. Zo'n crisistijd vraagt om concentratie op wat van essentieel belang is. Het aanwenden van geld, energie en denkkracht voor niet-essentiële zaken, zoals een onderwijsvernieuwing die onrust veroorzaakt, kunnen we ons gewoonweg niet permitteren nu. Deelt de Minister onze zorg?

Voorzitter. Er is sprake van een systeemcrisis in het onderwijs. Wij gebruikten die beladen term als eersten. Ik denk dat alle partijen dat zo langzamerhand met ons erkennen. Naast de onwerkelijke leerachterstanden en de emotionele en mentale problemen die daarmee samenhangen, hebben we immers ook te maken met het gierende lerarentekort. Graag een reactie van de Minister op de vraag of het niet wenselijk is om ook het lerarentekort op te nemen in het nationaal actieplan. Het een kan toch niet los gezien worden van het ander.

Ook wil ik graag een reactie van de Minister op de vraag of zijn nationaal actieplan, juist nu het kabinet gevallen is, niet vooruitloopt op een politieke realiteit die over een paar maanden heel anders is. Wij twijfelen er niet aan dat ook een volgend kabinet de noodzaak van het actieplan ziet, maar de brief die we vrijdag ontvangen hebben, maakt duidelijk dat het een allesomvattend actieplan is dat voor het gehele onderwijs geldt. Het actieplan wil niet alleen de onderwijsachterstanden aanpakken, maar ook de mentale problemen die met de lockdown en het overgaan op digitaal onderwijs gepaard gaan. Het is allemaal nogal wat. Wij vragen ons af of er niet ambities worden uitgesproken die door een volgend kabinet misschien niet waargemaakt kunnen worden. Regeert u met het actieplan niet een beetje over uw spreekwoordelijke graf heen? Hoe denkt u uw actieplan in de hearts and minds te krijgen van uw opvolgers, wie het dan ook zijn? Wie spreken we straks aan als de plannen niet verwezenlijkt worden?

Voorzitter. We zijn blij dat we de Minister aan onze zijde hebben wat betreft de eindtoets. De afname van de eindtoets en het doorgaan van de examens zijn van groot belang, vinden wij. Er is al veel over gewisseld. We hebben vorig jaar kunnen zien waar het niet afnemen van de eindtoets toe kan leiden. Zeker partijen die niet uitgesproken raken over gelijke kansen zouden zich moeten realiseren dat juist minderheden en kinderen, en vooral de meisjes, afkomstig uit economisch minder slagvaardige milieus weer de prijs betalen, mocht de eindtoets voor het tweede jaar op rij niet afgenomen kunnen worden. Zonder eindtoets vindt er geen bijstelling naar boven plaats, zoals ook duidelijk wordt uit het rapport van DUO. Ik denk dat ook de partijen die zich politiek uitspreken tegen de eindtoets deze conclusies van het DUO-rapport niet kunnen ontkennen. Ik ben dus blij dat deze jongens en vooral de meisjes nu toch een eindtoets doen en nu toch de kans krijgen op een bijstelling van het advies. Wij vragen de Minister om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat de eindtoets niet weer wordt geannuleerd. Als het niet anders kan, moeten we de schooladviezen maar uitstellen tot 1 mei. Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. De Minister ziet ook het belang van sneltesten om de schoolomgeving zo snel mogelijk veilig te maken en te houden mochten de scholen inderdaad na 9 februari weer de deuren openen. Hoe kijkt de Minister aan tegen het verlenen van voorrang voor onderwijspersoneel bij vaccinaties? Daar is al meer over gezegd, en ik sluit me aan bij de woorden die de heer Van Meenen van D66 daarover gezegd heeft. Deelt de Minister de mening dat het verlenen van voorrang ervoor kan zorgen dat het geven van fysiek onderwijs, wat zo belangrijk is, weer gegarandeerd kan worden?

Tot slot enkele vragen over de brief van de Minister over de veiligheid op school, naar aanleiding van de verschrikkelijke gebeurtenissen in Frankrijk. Daar werd een leraar onthoofd door een islamitische terrorist, omdat hij een cartoon liet zien in een les over de vrijheid van meningsuiting. Uit de brief blijkt dat het niet ontbreekt aan goede bedoelingen. Tal van organisaties zijn ermee bezig. Dat zijn er naar mijn smaak te veel, want het beeld van een lappendeken doemt op. Ze zijn allemaal hard aan het werk, elk met hun eigen deelthema en elk met goede bedoelingen, terwijl ook het beeld oprijst van gebrek aan effect. Verontrustend vind ik bijvoorbeeld deze zinsnede: «De veilige werkomgeving is primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur en de schoolleiding.» Dat vind ik te gemakkelijk, zeker omdat we voorbeelden hebben gezien van leraren die juist door die schoolleiding niet alleen niet gesteund werden, maar zelfs een reprimande kregen en hun excuses moesten maken aan leerlingen en ouders die zich «gekwetst» voelden.

Ik noem nog een citaat: «Uit de gesprekken met de sociale partners en leraren is duidelijk naar voren gekomen dat het beschikbare aanbod van trainingen en informatievoorziening op dit vlak op zichzelf voldoende is. Er wordt echter nog niet voldoende gebruik van gemaakt.» Wat zich hier aftekent, is een gebrek aan urgentie, en niet bij die leraren geschiedenis of burgerschap/maatschappijleer. Die leven dagelijks met dat gevoel van urgentie. Het gaat tenslotte om hun veiligheid. Waar het hier volgens mij om gaat, is de onverschilligheid en het ontbreken van urgentie in de bestuurskaders, dus in de kantoren van de leidinggevenden. Is de Minister dat met mij eens en ziet hij met mij de noodzaak van meer regie op dit thema? Wij zien graag meer landelijke aansturing, en dan uiteraard het liefst minder vrijblijvend maar wel dwingender, misschien vanuit het ministerie en misschien zelfs vanuit een landelijk coördinator met doorzettingsmacht. Graag een reactie daarop.

Dank u wel. Tot zover.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik kom even terug op dat advies in groep 8 van de basisschool. Ik geloof dat de heer Beertema dat koppelde aan het al dan niet doorgaan van de eindtoets. Maar hij deed de suggestie om in dat geval, als het niet door zou gaan, op 1 mei het advies te geven. Zou het niet sowieso een goed idee zijn om dat te doen in dit jaar, zodat je hopelijk ook nog iets meer van kinderen kunt zien?

De heer Beertema (PVV):

Dat vind ik een heel goede suggestie. Ik ben al blij dat meneer Van Meenen mij nu toch enigszins tegemoet komt als het gaat over de eindtoets. Mijn belangrijkste bezwaar tegen het laten vervallen van de eindtoets was het gebrek aan bijstelling. Kinderen moeten de kans krijgen om na dat belangrijke advies nog op te schalen. Zonder eindtoets mis je dat. Daar gaat het mij om. Als het kan helpen om het advies uit te stellen tot in mei, dan lijkt me dat een goed idee.

De voorzitter:

Zijn er geen vragen meer? Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik schors een uur, zodat iedereen een boterham kan eten. Dan zien we elkaar om 12.45 uur terug voor de beantwoording door de Minister.

De vergadering wordt van 11.47 uur tot 12.49 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is een notaoverleg over onderwijs en corona. Ik geef de Minister het woord voor zijn beantwoording in de eerste termijn. Het woord is aan de Minister.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de Kamer voor de inbreng die is geleverd in mijn richting in de eerste termijn. Het is inderdaad een bijzonder moment, want dit is misschien het laatste grote overleg dat wij in deze Kamersamenstelling hebben. In gedachten zijn wij natuurlijk ook even bij uw oud-collega Rog, die ooit ook mijn collega was en hier jarenlang zijn bijdrages heeft geleverd.

Ik heb mijn beantwoording als volgt ingedeeld. Ik heb een korte inleiding, dan ga ik in op de vragen over het lerarenbeleid en dan ga ik in op de vragen over noodopvang en het heropenen van scholen. Ik moet daar eigenlijk zeggen «het volledig heropenen van scholen,» want de scholen zijn nu niet dicht. Dan ga ik in op het nationaal programma onderwijs na corona en alle vragen over hoe we omgaan met de situaties die we nu in de scholen aantreffen qua de voortgang van het onderwijs; laat ik het maar even zo formuleren. Daarna heb ik een apart blokje over de eindtoets en de examens. Tot slot heb ik nog een klein blokje diversen. Daarin ga ik onder andere in op de veiligheid, want daar zijn een paar vragen over gesteld, die uiteraard ook om beantwoording vragen.

Voorzitter. Allereerst heb ik een paar korte opmerkingen aan het begin. Ik doe dat niet om open deuren in te trappen, maar ik denk dat het toch goed is om dat toch even naar elkaar uit te spreken. Dit is een ongelofelijk spannende tijd met heel veel onzekerheid. We dachten dat we langzaam maar zeker wat grip op het virus begonnen te krijgen. U weet wat er eind vorig jaar begon: toen was er opeens een Britse variant. Nu wordt er ook over een Zuid-Afrikaanse en een Braziliaanse variant gesproken en weet ik veel wat voor varianten er allemaal nog door mutaties kunnen komen. Dat heeft de onzekerheid weer enorm aangewakkerd. Dat is heel vervelend, maar het gebeurt. We moeten daar ook gewoon rekening mee houden, ook bij de keuzes die we maken.

We zien dat dit een spannende tijd is, ook omdat we het wel een keertje zo ongelofelijk zat zijn. Ik dacht dat de heer Van Meenen dat zei. We gaan richting de elfde maand. Daarom is deze tijd ook zo spannend. Je raakt een soort verzadigingspunt van wat je allemaal nog aankan, zeker omdat de perspectieven die leken te komen, verder achter de horizon verdwijnen, doordat die Britse variant opeens opdook. Dat is dan ondanks het feit dat de vaccinaties zijn gestart. Dat was dan weer een lichtpunt. Maar goed, dan komen er weer berichten dat het tegenvalt met de hoeveelheden. Kortom, ik merk dat dit best een hele spannende tijd is op alle plekken; in de gezinnen, op de scholen, in het bestuur en in de samenleving als geheel. We hebben allemaal op ons netvlies wat we gisteravond in ons land hebben zien voltrekken. Dan is het heel erg belangrijk dat we met elkaar de rust bewaren, ook weer op al die niveaus, en dat we zorgen dat we de goede dingen doen.

Ik zeg daar heel nadrukkelijk bij dat we heel erg goed oog hebben voor de sociaal-emotionele kant van dit gebeuren, ook heel gericht op het onderwijs. U heeft dat ook in mijn brief van vrijdag gelezen. Het is niet alleen maar «Heb je je lesjes wel geleerd?» en «Is het boek op tijd uit?» om het maar even beeldend te zeggen. Nee, er is ook een hele sociaal-emotionele kant waar we aandacht voor moeten hebben. Ik merk dat de scholen dat ook echt proberen op allerlei manieren. Ik heb vorig week weer een heel aantal digitale werkbezoeken gehad waarin dit punt heel nadrukkelijk werd genoemd als iets waar men in investeert. Ik kreeg dit weekend een berichtje van een ouder dat hij van school had ontvangen. Dat was helemaal op dit niveau. Dat raakt ook aan de discussie die in de eerste termijn door uw Kamer werd gevoerd. Ik ga het even voorlezen, want ik heb het opgeschreven. Het was een bericht richting de ouders en de leerlingen. «Dus vragen we u voor nu: wees kalm, wees sterk, zorg voor vrolijkheid en plezier. Geen enkel kind loopt voor, geen enkel kind loopt achter. Uw kinderen zijn precies daar waar ze zouden moeten zijn.» Dat zit helemaal op het sociaal-emotionele niveau. Daar kun je natuurlijk gelijk weer een kanttekening bij plaatsen, maar in de richting van de kinderen is het op zich wel goed om die rust en kalmte te bewaren, en ze niet zo onder spanning te brengen. Sommigen gebruiken op dit moment de woorden dat er sprake zou zijn van een verloren generatie. Dat hoort een kind ook, die dan denkt: wacht effe, ik ben onderdeel van een verloren generatie. Nee, er is natuurlijk wel wat aan de hand, maar je bent gewoon kind. En inderdaad, als kind maak je deze situatie mee. Dat is heftig, voor de een zelfs nog heftiger dan voor de ander. Maar hou oog voor dat kind. Dat het kind nu staat waar het staat, is inderdaad een gegeven. Bij alle onderwerpen waarover we straks spreken, kom ik er nog wel op terug. We proberen ook het beste voor deze kinderen te doen, maar probeer kinderen ook gewoon, als het gaat om het sociaal-emotionele gebeuren en wat er allemaal op hen afkomt, op een goede manier te benaderen.

Ik zag sommigen van u denken: oef, gaan dit soort teksten richting ouders? De andere kant van de medaille is dat er plannen waren voor dit schooljaar, door scholen gemaakt, waarvan ze nu weten dat het gewoon niet gaat lukken om ze allemaal uit te voeren. Misschien hebben ze in de eerste maanden nog even de hoop gehad dat ze het toch nog zouden gaan redden. Je kunt daar inderdaad het woord «achterstand» aan koppelen. Je kan ook het woord «vertraging» gebruiken, zoals ik dit weekend weer ergens las. Ik geloof dat mevrouw Moorman uit Amsterdam het op die manier heeft ingebracht. Welk woord je ook gebruikt: in dat opzicht staan we natuurlijk niet waar we wilden staan, al is het beeld per kind soms wel heel divers, zoals een van u ook aangaf. Er zijn kinderen die er op deze manier nog wel weten te komen, maar er zijn ook kinderen die achterstand hebben, soms dubbele achterstanden. We weten dat de kinderen die al kwetsbaar waren niet opeens minder kwetsbaar zijn in deze tijd, en soms zelfs extra kwetsbaar, soms ook gezien hun thuissituatie.

Dan alles overziend. We zijn het cursusjaar ingegaan met de gedachte: laten we hopen dat het virus zo snel mogelijk teruggedrongen wordt, en laten we scholen op allerlei manieren helpen om hun werk te doen en om, als ze merken dat er gaten vallen, die gaten op een goede manier te dichten. Die inzet staat ook. Daar gaan we gewoon mee door. Maar zeker de introductie van de Britse variant heeft net voor oud en nieuw allerlei gevolgen gehad voor de besluitvorming. Daarna kwam ook voor het vo de 1,5 meter weer terug. De gedachte die we aan het begin van het cursusjaar hadden is niet meer reëel, namelijk dat we werkende weg met allerlei aanvullende onderwijstijd, schooldagen in de vakanties en extra mensen erbij alles gaan oplossen. Dat is de reden waarom ik al vroegtijdig ben begonnen om plannen te maken voor de langere termijn. Daar heb ik u vrijdag voor het eerst wat uitvoeriger over geïnformeerd. Dit gaat gewoon meerdere jaren kosten. Daar moeten we in investeren, ook financieel. Ik kom in een ander blokje nog apart op de inhoud daarbij terug. Het kan ook een stukje rust geven dat we dat nu gewoon hardop hebben uitgesproken. Iemand citeerde de Minister-president in het debat: er is eenheid van kabinetsbeleid. Dat is dus inderdaad de opvatting, ook als het om de financiën gaat. We proberen dus met elkaar om op een goede manier dit cursusjaar de dingen te doen die zo veel mogelijk nog kunnen en de scholen daarin te ondersteunen. Daar helpen die programma's enorm bij, en het geld ook. Daar zal ik straks iets over zeggen.

Maar we zijn ook meerjarig vooruit aan het kijken. Ik heb het in de brief ook geschreven, of ik heb het in ieder geval vrijdag gezegd: demissionair of niet, hier blijf ik me wel voor inzetten. Volgens mij zei de heer Beertema: u vuurde mij aan, want u schoof er zelf nog een paar dingen bij die ook gelijk opgepakt moeten worden. Maar toen zei hij gelijk: maar wacht even, u bent wel demissionair en straks kunnen Kamerpolitieke meerderheden weer veranderen, dus als er straks een programma niet uitgewerkt is, wie is er dan verantwoordelijk? Nou, dat is altijd heel simpel, hoor: het zit in het kabinet. Alles rondom het lerarentekort heb ik ook overgenomen en daarvoor was ik gelijk verantwoordelijk – dat heb ik geweten ook. Zo werkt dat. Daar moeten we ook niet moeilijk over doen. Dat zal straks net zo zijn, maar dit is inderdaad een spanningsveld. Uiteraard leg ik alles wat ik doe aan u voor. Dat spreekt voor zich. U kunt zich er dus over uitspreken. Dat zal straks na de verkiezingen, als er een nieuwe Kamer zit, natuurlijk onverkort gewoon doorgaan. Maar we hebben ook geen enkele behoefte en geen enkele reden om nu te zeggen: laten we dan nog maar even een paar maanden wachten. Als we namelijk moeten gaan wachten tot er een nieuw kabinet zit ... Nou, u heeft het de laatste keer gezien. Volgens mij waren de verkiezingen toen ook in maart, en ik ben eind oktober aangetreden. Daar gaan we natuurlijk niet op wachten. We waren sowieso al bezig, maar we gaan ook gewoon door. We leggen het aan u voor, en als u dan zegt dat het op een bepaald onderdeel echt wel wat te snel te gaat, dan horen we het wel. Maar ik heb liever dat we dit zo doen dan dat we nietsdoen en wachten en wachten, en dan straks in de problemen komen.

Voorzitter. Ik heb nog één slotopmerking bij mijn inleidende woorden. We doen nu gewoon echt alles wat we kunnen. Dat hebben we de afgelopen maanden gedaan en daar gaan we gewoon dit hele cursusjaar mee door, maar wel met een zekere ontspanning, ook in de richting van de scholen en de ouders, dat we beseffen dat echt niet alles voor de zomer opgelost moet zijn en dat we in de jaren erna er ook gewoon mee door gaan. Die plannen worden ontwikkeld. Ik hoop dat er ook vrij snel al eerste uitwerkingen naar u toe kunnen gaan, zodat dat ook tot rust kan leiden: mensen, het hoeft niet allemaal in die paar maanden of weken. Als het nodig is voor iemands kind, dan kan daar meer tijd voor genomen worden. Maar daar gaan we maatwerk in leveren. Dat zal echt nodig zijn, want generieke top-downoplossingen voor ieder kind zijn killing in deze tijd. Dat moet je echt niet willen, ook niet in normale tijd, volgens mij. Maar je moet de scholen wel faciliteren, zodat ze het goed kunnen doen. En natuurlijk moeten we het over de eindtoetsen hebben en over het centraal examen en over al dat soort dingen, maar uiteindelijk is de vraag die wij ook steeds voor ogen hebben en waar we ondersteuning aan moeten bieden: hoe dienen we de leerlingen het beste met het oog op een verdere kansrijke leerloopbaan? Dat is uiteindelijk de vraag. Examens en eindtoetsen zijn daarin geen doel op zichzelf. Die kunnen daar wel een hele goede bijdrage aan leveren – daar kom ik straks nog wel op terug – maar dat geldt ook voor heel veel andere dingen die we met elkaar kunnen benoemen. Maar die kansrijke leerloopbaan moeten we op het oog hebben. Daarin willen we kinderen ondersteunen en helpen. We zullen er misschien echt wat meer jaren voor nodig hebben om de schade die nu in coronatijd opgelopen wordt, weg te werken. Dat zij dan maar zo. Dat is een gegeven, denk ik. Maar daar zetten we met elkaar de schouders onder.

Voorzitter. Dat waren mijn inleidende woorden. Dan wil ik naar het lerarenbeleid gaan.

De voorzitter:

Ja, maar er is een vraag van de heer Van Raan.

De heer Van Raan (PvdD):

Uiteraard sluit ik me aan bij die woorden over de kansrijke leerloopbaan. Ik wil wel even proberen te markeren of de Minister daarmee wat hij zei over het geld en wat de premier daarover zei ... Hij refereerde eraan dat het één uitspraak was, dat het met één mond spreken was. Ik begrijp dat dat geen blanco cheque is. Dat begrijp ik heel goed, dus de Minister hoeft wat mij betreft ook niet te benadrukken dat dat niet het geval is. De premier heeft wel gezegd, ik citeer: de scholen hebben al extra geld ontvangen dat nu gebruikt wordt voor het aanpakken van die achterstanden. Prima. Daar hebben we het dus niet over. Maar we werken dus ook aan een plan om het structureel aan te pakken. Dat gaat ook weer meer geld kosten. Dat geld gaan we dus vrijmaken. Geld mag hier geen rol spelen. Denk daarbij aan extra cursustijd voor leerlingen en ondersteuning van docenten, maar ook aan extra ondersteuning in het vervolgonderwijs, extra ondersteuning van brugklassers en – ook belangrijk – van eerstejaars in het hoger onderwijs. Dat heeft de premier gezegd.

In mijn bijdrage heb ik gewezen op het nadeel, het schadelijke effect van proefballonnetjes. Ik hoor de Minister in zijn inleiding ook zeggen dat het kabinet, wat die extra investeringen betreft, met één mond spreekt. Ik zie graag in een brief wat die extra toezeggingen en de woorden van de Minister-president dat geld geen rol mag spelen, betekenen. Ik doe dit verzoek in de wetenschap dat het geen blanco cheque is.

Minister Slob:

Dit is geen tijd voor proefballonnetjes. Ik kom straks nog wel even terug op wat u over het coronaverlof zei, want dat klopt echt niet. Daar zal ik dus nog op reageren. Dit is een tijd waarin we onze verantwoordelijkheid, ook al zijn we demissionair, uiterst serieus nemen. U mag ook niet anders van ons verwachten. We zijn ook echt 24/7 bezig. Ik dank u overigens voor uw waarderende woorden in de richting van de ambtenaren. Ik kreeg net te horen dat ze opveerden in de ambtenarenkamer. Dit even om aan te geven wat er gebeurt, want de effecten van woorden doen ertoe. Ik zeg weleens: je moet in woorden kunnen wonen. Woorden doen er dus echt toe. Er wordt zó hard gewerkt door de mensen, die voor een groot gedeelte thuiszitten. De communicatie is soms heel ingewikkeld, maar ze gaan er vol voor, ook mijn mensen, op alle plekken en in het onderwijs. Iedereen doet dat. Laten we niet aan elkaar twijfelen als het gaat om onze inzet. Dat wil niet zeggen dat altijd alles goed gaat – daar mag je elkaar op aanspreken – maar er wordt zó hard gewerkt. En dat doet men echt niet om ballonnetjes op te laten. Nee, dan is er een inzet. Soms lukt het en soms lukt het niet.

Even los van het feit dat de Minister-president zijn eigen bewoordingen kiest – maar zo kennen we hem – zijn woorden waren niet anders dan wat u in de brief heeft kunnen lezen. Daarin staat dat we zullen komen met een meerjarige financiering, omdat we beseffen dat het niet zomaar in een jaartje klaar is. Dat moet ook geregeld worden op de momenten die daarvoor zijn. Het eerstkomende moment daarvoor is de voorjaarsnota. Die komt er al heel snel aan. Natuurlijk moeten er plannen onder liggen, en berekeningen die kloppen.

Wat wij natuurlijk niet gaan doen, is hier allerlei grote stelseldiscussies in stoppen. Daar vroegen sommigen van u naar. Dat overstijgt echt wel even de verantwoordelijkheid van een demissionair kabinet. Of u moet mij daar de ruimte voor geven. Dan ga ik daar met alle liefde mee aan de slag. Maar ik zie al dat een van de leden het hoofd schudt. Die vertrouwt mij dat waarschijnlijk niet helemaal toe. Dat is wel heel zorgelijk, maar dat even terzijde. Maar het is ook niet zo gepast om dat nu te doen.

Het staat u uiteraard volkomen vrij om alle door u gewenste veranderingen in te brengen. Dat zult u in deze tijd ook doen. Dit plan moet natuurlijk straks verder gedragen worden door een nieuwe coalitie, maar ik kan me haast niet voorstellen dat er fracties in de Kamer zijn die zeggen: doe dit maar niet. U kunt dat natuurlijk altijd aanvullen met politieke wensen die misschien meer het stelsel raken. Dat is natuurlijk geen enkel probleem. Dat kan. Maar dat is niet wat wij op dit moment gaan doen. Wij gaan hier dus mee door. Er moet financiering komen, die zal meerjarig zijn en op basis van de berekeningen die in de komende weken nog nader uitgewerkt worden, zullen we daar met Financiën afspraken over maken. En dan komen we naar u toe, nog voor de zomer.

De voorzitter:

Meneer Van Raan, u had een hele lange inleiding bij uw vraag. Ik geef u de gelegenheid voor een korte tweede vraag.

De heer Van Raan (PvdD):

Dat lijkt me redelijk, voorzitter.

De voorzitter:

Dank.

De heer Van Raan (PvdD):

Dank aan de Minister voor het antwoord. Ook hier kan ik me echt enorm in vinden. Dus in die brief wordt het aangegeven. De behandeling van de voorjaarsnota is ergens in juni, soms zelfs pas in juli. Er zit dus heel veel tijd tussen de brief en de voorjaarsnota. Kan de Minister iets zeggen over de tussentijdse stappen?

Minister Slob:

We gaan gewoon met deze plannen verder aan de slag. Wanneer die uitgevoerd kunnen worden, zullen we die uitvoeren. We gaan niet langer wachten dan strikt noodzakelijk is. Er moet ook gewoon duidelijkheid worden geboden aan scholen. U kunt ervan overtuigd zijn dat we hier maximaal doen wat we kunnen. Dat hebben we ook bij de andere plannen gedaan. Zelfs toen er overtekening was, hebben we het ook direct geregeld. We willen de scholen gewoon ondersteunen en faciliteren, ook in financiële zin.

Voorzitter. Dan zijn er vragen ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft ook de heer Van Meenen een vraag naar aanleiding van uw inleiding.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, ik ga er nog even op door. Het is natuurlijk wel belangrijk dat als dat plan, dat nationaal programma, er in februari ligt, we niet tot de voorjaarsnota moeten wachten totdat er geld bij geleverd wordt. Zegt de Minister hier nu dat met het plan ook het geld er komt?

Minister Slob:

Als de plannen er liggen ... Overigens komen wij dan met de eerste uitwerking. Er zal best even tijd nodig zijn om het de komende tijd ook in verdiepende zin richting de scholen verder uit te werken, maar ik zal eind februari, begin maart met de eerste uitwerking in uw richting komen. Dan hebben we ook de wetenschappelijke inzichten erbij. Daar kom ik straks nog wel even op terug, maar ook vanuit de wetenschap willen we dit natuurlijk gelijk laten ondersteunen, zodat we ook met de goede interventies bezig zijn. Sommigen van u hadden daar ook naar gevraagd. We hebben het al eens vaker gedaan: al voordat de voorjaarsnota er formeel ligt, naar buiten brengen dat bepaalde bedragen uiteindelijk nog een plekje moeten krijgen in de voorjaarsnota maar dat het kabinet er al een besluit over heeft genomen. Dat zou heel goed zo kunnen gaan werken. Als er geld nodig is, moet dat ook gegeven worden. Als het snel nodig is, moet het snel gegeven worden. Dat is de opzet waarmee we hiernaar kijken en ermee werken. Dat lijkt me in alles redelijk.

De heer Van Meenen (D66):

Dat overtuigt mij nog niet helemaal, want ik ken de systematieken hier. Ik hoor de Minister zeggen: eind februari, begin maart gaan we de contouren doen, dan moet nog de wetenschap en dit en dat en zus en zo. Ondertussen moet er een heleboel gaan gebeuren. Wat ik ook niet hoor, anders dan bepaalde besluiten die het kabinet heeft genomen waarbij bij wijze van spreken met één druk op de knop het geld wordt overgemaakt ... Ik zou er zeker van willen zijn dat eind februari het geld naar de scholen gaat. Kan de Minister de zekerheid geven dat met het plan ook het geld komt? Anders zitten we gewoon nog een halfjaar naar een plan te kijken, een prachtig plan, maar dan gaan we naar volgend schooljaar om er eens een euro van te kunnen uitgeven. Dat lijkt mij toch niet de bedoeling.

Minister Slob:

Ik verbaas me een beetje over hoe deze discussie zich ontwikkelt. Ik denk dat we als kabinet helder zijn geweest. We komen met plannen. Ik heb gezegd dat de eerste uitwerkingen eind februari, begin maart komen. Als dat direct al tot uitvoering gaat leiden en daar geld voor nodig is, gaan we dat gewoon regelen. Dat het misschien formeel in de boeken en later bij een voorjaarsnota nog even verder een plekje moet krijgen, daarmee vallen we u in die zin lastig dat het naar u toe gaat. Maar als wij scholen helderheid kunnen geven over «dit gaan we doen en dit geld is ervoor nodig», dan leveren we het erbij. Als dat al voor de voorjaarsnota is, gebeurt dat voor de voorjaarsnota. Er zullen ook wat langeretermijndingen in zitten en dan heb je misschien nog iets meer tijd nodig. Maar ik denk dat de uitspraken van de Minister-president ook helder waren: geld mag hier niet het probleem zijn. Als er geld nodig is, dan komt het er dus en ook zo snel mogelijk. Dat heeft u de afgelopen maanden overigens ook gezien.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld en dan de heer Heerema.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

We hebben de afgelopen maanden inderdaad een aantal keren gezien dat er geld is overgemaakt naar de scholen, maar dat ging meestal om incidentele bedragen. Als de Minister nu met een plan komt om achterstanden weg te werken, is er natuurlijk een structureel bedrag nodig. Dat is niet iets wat wij even een jaartje doen; dat vraagt echt om een meerjarenplan. Hoe gaat dat technisch dan in zijn werk? Het kabinet is demissionair en we hebben binnenkort verkiezingsreces, dus ik ben even benieuwd hoe het gaat als nu blijkt – ik denk dat dat blijkt – dat er structureel geld nodig is.

Minister Slob:

We hebben inderdaad al met elkaar geconstateerd dat dat meerjarig moet zijn. Als er geld komt, moet dat dus ook meerjarig worden ingezet. Misschien zijn er interventies die niet meerjarig zijn, maar dat gaan we zien. Ik denk dat een aantal echt meerjarig zullen zijn: het begeleiden van de leerlingen, het zorgen dat ze passende begeleiding krijgen en het zorgen dat dat ook in de school geregeld kan worden. We moeten dan ook kijken naar opties zoals de heer Van Meenen die inbracht, namelijk dat het zo goed mogelijk op schoolniveau terecht moet komen en dat daarbij ook heel gerichte keuzes kunnen worden gemaakt over hoe het wordt ingezet. Dat zijn allemaal onderdelen die daarbij horen, dus dat nemen we ook allemaal mee, ook bij de verdere planvorming. Maar inderdaad, dat zal meerjarig moeten. De Kamer is natuurlijk maar even met verkiezingsreces en komt daarna in nieuwe samenstelling weer terug. Dan zal ze het ook weer allemaal kunnen beoordelen en kunnen uitspreken of men het wel of niet een goed idee vindt. Zo werkt dat natuurlijk. We proberen dat allemaal op een goede manier te doen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het is natuurlijk ook nog zo dat het zich moet uitstrekken over het hele onderwijs, want door het hele onderwijs heen lopen kinderen nu achterstanden op. Er zou dus niet alleen in het primair onderwijs geïnvesteerd moeten worden, maar ook in het voortgezet onderwijs en daarna natuurlijk weer in het vervolgonderwijs. Ik vind het mooi om dit te horen van de Minister, maar ik ben wel heel benieuwd aan hoeveel jaren hij denkt en ook of hij een beeld heeft van wat er dan geïnvesteerd gaat worden.

Minister Slob:

Daar kom ik zo op terug als ik over de plannen spreek. Maar het is inderdaad niet beperkt tot één sector. Het is sectoroverstijgend en iedere sector moet zijn bijdrage leveren. Ik dacht dat de heer Van Meenen met name het vervolgonderwijs noemde. Dat hoort er inderdaad ook bij. Als u de brief van afgelopen vrijdag bekijkt, dan ziet u dat dit ook geborgd is in de plannen zoals we die aan u hebben voorgelegd.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik had het idee dat dit onderwerp naar voren was gehaald door de Minister, maar het kan ook zijn dat het door de interrupties komt. U komt er straks op terug? Want dan wacht ik tot het juiste moment.

Minister Slob:

Ja, ik kom er straks op terug. Vanwege de interrupties heb ik hier vast wat dingen genoemd.

De voorzitter:

Dan gaat u nu naar de leraren?

Minister Slob:

Ja, ik ga nu naar de leraren. Via alle voortgangsrapportages, waaronder de arbeidsmarktbrief die u in december hebt gehad, hebben we u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en van de gevolgen van de interventies die in deze kabinetsperiode zijn gedaan. Ik ben heel erg blij dat het kabinet dit onderwerp in het regeerakkoord nadrukkelijk geagendeerd heeft en er met gerichte, structurele financiering voor heeft gezorgd dat bijvoorbeeld de salarissen fors gestegen zijn. U weet dat die stijging 14% is. Is dat genoeg? Als je, zoals men dat noemt, de kloof volledig wil dichten, is er nog wat meer nodig. Maar er is een enorme sprong gemaakt, zeker in historisch opzicht, als je weet wat er in de jaren ervoor níét gebeurd is. We hebben natuurlijk de werkdruksystematiek verder kunnen uitvoeren. De heer Van Meenen noemde die «een van de mooiste dingen» en dat ben ik met hem eens. Dat betekent dat er op dit moment op schoolniveau zo'n € 50.000 beschikbaar is om in te zetten. U heeft gezien dat dat heeft gezorgd voor een enorme stijging van het aantal fte's, ook in de ondersteuning. Daarnaast zijn er heel veel nieuwe docenten bij gekomen. We hebben gezien dat in de afgelopen jaren het aantal mensen dat naar de pabo gaat omhoog is geschoten. Het begon met 10% meer en daarna met iets meer dan 10%. Nu, in dit cursusjaar, is het voor zowel voltijd als deeltijd meer dan 30%. Er zijn heel veel mensen die zeggen: wij willen heel graag richting het onderwijs en we laten ons daarvoor opleiden. Ik ga nu niet alle aantallen noemen, maar ook het aantal zijinstromers is hoger geworden. In het begin, in de eerste twee jaar, was het nog maar een handjevol. Opeens ging ook dat aantal in no time omhoog.

In dat opzicht zijn we heel erg blij met wat we hebben kunnen doen. Financieel hebben we meer dan 800 miljoen structureel extra hiervoor beschikbaar kunnen stellen en ook nog eens een keer bijna 400 miljoen incidenteel, waarbij een deel van het incidentele geld ook meerjarig mag worden ingezet. Denk aan het convenant dat we voor de zomer hebben afgesloten met de G5. Daarmee kan men drie, vier jaar uit de voeten. Dat is allemaal mooi, maar er is nog steeds sprake van een tekort. Ik bedoel: we kunnen het niet mooier maken. Als u de ramingen op een rij zet, dan ziet u dat we er echt wel een deuk in geslagen hebben. Maar als u naar de langere termijn kijkt, wanneer er weer sprake is van leerlingengroei, dan ziet u dat het onverkort een groot onderwerp blijft. Ik hoop dan ook dat de inzet die dit kabinet heeft gedaan, onverkort zal worden doorgezet in een nieuwe periode. Maar daar zal een nieuwe Kamer c.q. nieuwe coalitie straks over moeten beslissen. Als ik hoor wat u, oppositie en coalitie, in de afgelopen jaren hierover heeft gezegd, heb ik goede hoop dat dat gaat gebeuren.

Daarnaast hebben we met elkaar uiteindelijk ook gezegd: we zien dat het erg versnipperd is. Dat is in de afgelopen jaren zo ontstaan. Dat heeft ook wel met ons onderwijsbestel te maken, met autonomie van onderwijsinstellingen. Maar we zien dat de aanpak erg versnipperd is. Dat is voor mij dus reden geweest om mevrouw Van Vroonhoven te vragen om haar werk te doen. Zij is door mij gevraagd. Ik weet nog dat het een hele discussie was met het onderwijsveld. Ik had haar eigenlijk als een soort gezamenlijke aanjager willen aanstellen, maar de rest van het onderwijs vond dat toch wel een beetje ingewikkeld. Toen heb ik het alleen gedaan. Ik heb gezegd: «Ik ga het toch doen. Deze vrouw, met haar kwaliteiten, met die onafhankelijke blik en met haar ervaring in het bedrijfsleven, de bankenwereld, zoals u weet, lijkt me een hele goede. Ze heeft het hart op de goede plek, zie ook de overstap die zijzelf gemaakt heeft als zijinstromer. Ze heeft dus zelf ook ervaring. Deze vrouw kunnen we gebruiken. Het zal best stevig zijn wat ze gaat zeggen, maar daar lopen we niet voor weg.» Nou, het was stevig. Ze heeft in dat opzicht ook niet teleurgesteld. Dat heb je ook even nodig met elkaar.

We hebben wel gezien dat de samenwerking in de afgelopen jaren een stuk verbeterd is. Zeker op de plekken waar het lerarentekort het grootst was, is de samenwerking steeds intenser geworden, is er steeds meer samengewerkt en heeft men uiteindelijk ook wel de mammoettanker gekeerd, zou ik haast zeggen. Nog niet helemaal, misschien, maar men beseft wel dat niet iedereen voor zijn eigen schooltje moet gaan, maar dat je hierin moet samenwerken en dat je ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebt voor de leerlingen die in jouw voedingsgebied opgroeien. Die moeten gewoon naar school kunnen gaan en daar moeten ook leerkrachten voor beschikbaar zijn. We hebben daar dus flink in geïnvesteerd.

Haar plannen zijn we nu verder aan het uitwerken. Hierbij zit corona ons wel dwars, want zoals u weet, hebben we haar plannen net voor de zomer gehad. De afspraak was om daar na de zomer, in september, met de betrokken partijen – dat probeer ik altijd breed te houden, zoals u weet – direct een antwoord op te gaan formuleren. Het heeft immers ook draagvlak nodig in de sector. Dat kon toen vanwege de coronaontwikkelingen niet doorgaan. Dat is uiteindelijk in november wel gebeurd. Het is echt vervelend, maar het is gewoon niet anders. Nu is men bezig om die plannen uit te werken. Ik hoop dat ze er misschien wel binnen twee weken liggen, zodat ik ze dan ook zo snel mogelijk naar u toe kan sturen.

Die uitwerkingen worden dus gemaakt. Ook hier is het weer heel erg belangrijk dat men erbij betrokken is en dat het niet weer iets wordt dat top-down wordt gedaan, want we weten dat dat gewoon niet werkt. Het moet van onderaf uiteindelijk wel meegemaakt en uitgevoerd kunnen worden. Daar is alles wel nog steeds op gericht. Ook de G5 is hier natuurlijk actief bij betrokken. Daar doen we ook al heel wat ervaringen op met de eerste uitwerkingen die wel van start zijn gegaan met betrekking tot de meerjarige plannen die ik met ze heb afgesproken. Die sluiten voor een groot gedeelte aan bij de adviezen die mevrouw Van Vroonhoven heeft gegeven, even los van een aantal adviezen die echt een nieuwe kabinetsperiode vragen. Denk bijvoorbeeld aan het dichten van de kloof, wat ook in haar plan staat. Ik hoop dat er een beetje begrip voor is dat dat niet meer in deze kabinetsperiode gaat gebeuren.

Vanuit haar plannen is inmiddels ook al uitvoering gegeven aan het aanpakken van de versnippering die we zagen bij het traject van de zijinstromers. Ik dacht dat de heer Heerema daar nadrukkelijk naar vroeg. Er ligt inmiddels ook al een bestuursakkoord. We waren daarover al langer met hen in gesprek, maar bij het vervolgonderwijs is nu ook wel de boodschap doorgedrongen dat we dit niet goed doen met elkaar. Als je heel veel elders verworven competenties hebt, zoals we dat zo mooi noemen, en je moet weer van voor af aan beginnen, dan voel je je niet serieus genomen.

De andere kant van het verhaal is dat onderwijs wel echt een vak is. Daar komen steeds meer mensen in deze tijd ook wel achter. Een elders verworven competentie in het bedrijfsleven betekent nog niet automatisch dat je dan ook de competentie hebt om met kinderen aan de slag te gaan. Er moet dus echt wel wat gebeuren. Het is hard bikkelen, hoor. Het is echt hard bikkelen bij die opleidingen en er haken soms ook mensen af die het dan toch iets te licht hebben ingeschat. Maar je moet ook niet dingen van ze gaan vragen waarbij ze het idee hebben «jongens, kijk even naar me; ik ben in de veertig en ik heb al een behoorlijke loopbaan achter de rug, maar jullie doen net alsof ik van de middelbare school af kom». Als dat gevoel gaat ontstaan, gaat er natuurlijk iets verkeerd, dus daar wordt nu aan gewerkt. Daar wordt ook uitvoering aan gegeven. Er wordt veel meer rekening mee gehouden en er wordt ook veel meer gestroomlijnd. Er waren namelijk echt verschillen tussen de opleidingen. Ze vroegen bij de ene opleiding veel meer dan bij de ander en dat klopt natuurlijk ook niet. Dat is een uitwerking die op dit moment al loopt. Dus we zijn op allerlei manieren al met de uitvoering begonnen. Ik ben erg benieuwd naar wat er dan over twee, drie weken definitief naar u toegestuurd kan gaan worden. Ik hoop ook dat dit onderdeel straks na de verkiezingen met volle kracht zal worden voortgezet en doorgezet, omdat we met elkaar echt wel beseffen dat hier nog het nodige moet gebeuren, ondanks alle mooie dingen die in de afgelopen jaren wel zijn gebeurd.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Als ik het goed begrijp, staat zijinstroom goed op het netvlies, net als wat wel en niet gedaan zou moeten worden, zeker als je al een bepaalde carrière achter de rug hebt of al bepaald onderzoek hebt gedaan. Zit dat dan in die brief of wat u naar ons toe gaat sturen over twee of drie weken, of is dat iets wat wij als Kamer separaat toegestuurd krijgen? Want ik wil hier heel graag van op de hoogte gehouden worden.

Minister Slob:

Wat u vroeg, heeft u al toegestuurd gekregen, want mijn collega Van Engelshoven heeft dat bestuursakkoord afgesloten. Daar zitten deze onderdelen ook gewoon in. Er wordt naar gekeken dat men meer op persoonsniveau kan gaan kijken wat iemand nodig heeft en dat men dat niet generiek doet. Je krijgt dan dus een intakegesprek. We gaan ook zorgen dat die mensen die dat moeten gaan doen, dat ook allemaal op dezelfde manier gaan doen. Daar worden ook afspraken over gemaakt. Anders krijg je ook weer verschillen. Dan kan er dus – ja, het zijn woorden waar je soms je mond over breekt, hè – een gepersonaliseerd traject komen. Het is allemaal een beetje jargon, maar dat betekent wel dat er gewoon maatwerk geleverd gaat worden. Dit is dus informatie die u al heeft, maar bij de verdere uitwerkingen zal dat natuurlijk ook betrokken worden. Dus ik ga ervan uit dat, als u straks een brief krijgt van mij en mijn collega, want we trekken hier samen in op, u dan het brede verhaal zal gaan krijgen, inclusief de uitwerking van het bestuursakkoord.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het gaat mij er inderdaad niet om wat er in het bestuursakkoord staat, want de ervaringen met bestuursakkoorden zijn niet altijd even positief geweest, ook in deze Kamer. Het gaat mij om wat er daadwerkelijk verandert op de pabo's voor die zijinstroom, die zo noodzakelijk is en die wij zo nodig hebben om dat lerarentekort aan te kunnen pakken. Dus als daar informatie over komt, meer dan dat we nu hebben, dan ontvang ik dat gewoon graag. Dat is wat ik graag aan de Minister mee wilde geven.

Minister Slob:

Eens. Maar die krijgt u ook. Ik snap uw lichtelijk wantrouwen over de akkoorden. Aan de andere kant, het begint met het maken van afspraken en daarna moeten we zorgen dat het ook uitgevoerd wordt. Dat moet u bewaken.

De heer Kwint (SP):

Terecht punt van de Minister, ook omdat we de afgelopen jaren gezien hebben dat er aan de ene kant spoedtrajecten van een maand waren, waarna je al voor de klas gezet werd en dat aan de andere kant mensen die al heel veel ervaring hadden, vier jaar lang gewoon een voltijds onderwijsprogramma moesten volgen. Het lijkt mij erg goed dat er meer gekeken wordt naar wat er mogelijk is in plaats van naar wat men nou eenmaal in de studiegids heeft gezet. Ik vind alleen wel dat we, behalve naar de onderwijsinstellingen, ook naar de overheid moeten kijken. Ik noemde in mijn termijn het voorbeeld dat, als je nu in de WW zit, je nog altijd toestemming moet krijgen van je ex-werkgever voordat je een opleiding kunt gaan doen. Ik kreeg een mail van iemand die dolgraag het onderwijs in wilde maar die een nogal gebrouilleerde relatie met haar ex-werkgever had. Zij kreeg dus geen toestemming om een opleiding te gaan doen. Dat kunnen we volgens mij zelf aanpakken als overheid. Als het antwoord even uitgezocht moet worden, dan kan dat best schriftelijk, maar het is zonde als er mensen op de bank blijven zitten omdat zij in de WW zitten en eerst toestemming nodig hebben van de werkgever voor wie ze al niet meer werken voordat ze mogen beginnen aan een onderwijsopleiding.

Minister Slob:

Deze situatie, waar u nu wat contouren van geeft, komt wat bijzonder over. U weet dat wij, als er casussen zijn waar even heel specifiek naar gekeken moet worden, dat altijd heel graag doen. Dus deelt u dit alstublieft met ons. Ik vraag mij af of het een generieke regel is dat een ex-werkgever nog moet instemmen. Volgens mij kunnen mensen altijd opleidingen volgen als zij dat willen. De vraag is hoe je, als je nog een baan hebt, dat in de praktijk daarmee moet combineren. Dan zal een werkgever om de hoek moeten kijken. Maar ik laat hier even naar kijken. Dat zal ik zeker even doen. Zo hebben we de afgelopen jaren ook gewerkt. Soms kwamen er heel onverwachte hobbels op de weg, die wettelijk gezien helemaal geen hobbel hoefden te zijn. Dan kan een beetje informatie soms al helpen. In een enkele keer hebben we soms ook wettelijke hobbels moeten afbreken om ruimte te bieden. Dat hebben we natuurlijk voor ogen bij dit soort onderwerpen. Dus ik ben bereid om daar even naar te kijken.

De voorzitter:

Nog heel kort, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ik zal het navragen. Het is niet alleen een specifiek probleem. Het gaat erom dat, wanneer je in een WW-situatie zit, je maar beperkt scholing kunt volgen, want A, je hebt toestemming nodig van een ex-werkgever en B, je kunt minder werken omdat je een opleiding volgt. Dat levert met het UWV dan af en toe problemen op. Maar ik zal aan diegene vragen of ik de mail door mag sturen en dan gaan we ...

Minister Slob:

Zeker. En als het nodig is, zal ik hier met mijn collega Koolmees over spreken.

De heer Kwint (SP):

Dank.

Minister Slob:

Want het lijkt mij heel reëel dat we hiernaar kijken. Ik heb de afgelopen jaren met allerlei collega's gesproken om te kijken wat er bijvoorbeeld eventueel fiscaal nog aangepast kon worden om, waar het maar nodig is, te bevorderen dat mensen geen onnodige belemmeringen hebben bij het volgen van een opleiding. Alleen, je kunt soms een beetje discussie hebben over wat onnodig en nodig is. Maar goed, dat hoort ook bij ons vak.

Voorzitter. Er is opnieuw aandacht gevraagd voor de registratie. Om ook zelf niet in herhaling te vallen zal ik het heel kort houden. We hebben in goed overleg met u geprobeerd om dat te doen via lerarentekortisnu.nl. Dat is niet gelukt. Waarom niet? Omdat de scholen het gewoon niet invulden. Zij wilden dat niet doen, ook al hebben we ze daar op verschillende manieren naar gevraagd, hebben we ze erop geattendeerd en hebben we ze aangejaagd. Dat was de conclusie. Toen heb ik tegen u gezegd dat we daarnaast ook met een ander traject bezig zijn. Daarmee beginnen we in de grote steden. Dat loopt op dit moment. We zijn in de grote steden heel gericht bezig om de tekorten op te sporen, ook de zogenaamde verborgen tekorten. Want er zit inderdaad soms wat onder de radar. Dat loopt op dit moment. In oktober hebben we een belangrijk moment gehad en dat hebben we in februari weer, om de verschillen goed te kunnen zien.

Zoals ik heb aangegeven, willen we het daarna verder uitbreiden over de rest van het land. We willen niet alleen op basis van meldingen, maar ook op basis van feitelijke, harde gegevens informatie krijgen over waar de scholen met tekorten staan in de verschillende gemeentes. Dat kan ons helpen om gerichte interventies te doen, want dan moet je daar inderdaad zicht op hebben. Er is bij mij totaal geen afweer om dat te doen. De oorspronkelijke wijze is niet uit de verf gekomen, maar daarna hebben we het wel opgepakt en dit is waar we nu staan. Daar ga ik gewoon mee door, tenzij u zegt: dat mag niet meer in demissionaire tijd. Dan laat ik het even zitten, maar het lijkt mij handig om het wel te doen. Dit raakt onverkort ook aan de corona-aanpak, want daar heb je gewoon mensen voor nodig.

Op basis van de cijfers die nu uit de grote steden komen, zien we een teruggang in de leegloop die men heeft ervaren. Dat zal ongetwijfeld met de coronatijd te maken hebben, maar, ik denk, ook met de gerichte aanpak in de grote steden. Denk bijvoorbeeld aan een stad als Amsterdam. Men kan daar extra salaris krijgen als men op bepaalde scholen werkt. Dat heeft natuurlijk ook een goede uitwerking om mensen vast te houden, dus daar wordt hard aan gewerkt. Maar het blijft inderdaad een onverkort groot vraagstuk. Soms kun je inzoomen op een bepaald stadsdeel, zoals mevrouw Van den Hul deed, omdat het probleem daar nog steeds onverkort groot is. Daar leggen we ons niet bij neer. We gaan hiermee door. Ik weet niet hoe de veranderende arbeidsmarkt zich zal gaan verhouden tot het in positieve zin wegwerken van de tekorten. We zien lichtpunten, zoals de enorme toename van studenten op de pabo, zowel voltijd als deeltijd. Dat is natuurlijk heel hoopgevend, maar die moeten straks wel een plekje krijgen.

Onverkort blijft van kracht, zoals een aantal van u vroeg, dat we de scholen helpen om docenten vast te houden. We willen mensen, als ze starten, langjarig ondersteunen en ze niet te snel loslaten. Er was een tijd dat je direct in het diepe werd gegooid. Toen moest je het maar uitzoeken. Ik heb daar zelf wat ervaring mee en ik denk dat dat ook voor de heer Van Meenen en een aantal anderen aan mijn rechterzijde geldt. Dat is gelukkig allang voorbij, maar dat wil nog niet zeggen dat het nu overal goed gaat. Je moet echt proberen om mensen vast te houden. Dat geldt ook voor zijinstromers, die je goed moet begeleiden. U weet dat we ook strak inzetten op opleiden in de school. Daar hebben we heel veel geld voor beschikbaar gesteld, dus ook daar zijn we heel erg mee bezig. Daar moeten we onverkort mee door blijven gaan. Dat is onze inzet. Nogmaals, ik hoop dat dat ook in de nieuwe kabinetsperiode geen punt van discussie zal zijn.

Ik wil nog twee opmerkingen maken bij dit blokje. Zal ik het even afmaken?

De voorzitter:

Ja.

Minister Slob:

Wij hebben ons in onze discussies heel erg gefocust op het primair onderwijs. Dat begreep ik ook wel. In het begin was de zorg heel erg: als ze niet zo veel salaris krijgen als in het voortgezet onderwijs, wil niemand er meer werken. Maar de cijfers spreken een andere taal, want de instroom in het p.o. is veel groter dan in het vo. We moeten het vo dus ook op ons netvlies houden, met name de tekortvakken. Dat is echt zorgelijk. Daar zijn we ook met het vo over in gesprek. We hebben daar in de afgelopen jaren het een en ander aan gedaan, maar het is ontzettend belangrijk dat we blijven investeren in die vakken, want we willen dat ook de leerlingen in het voortgezet onderwijs van bevoegde docenten les krijgen. Ook daarvoor vraag is dus aandacht bij u: laten we daar heel gericht aandacht voor blijven houden.

Tot slot de motie van mevrouw Westerveld over de convenanten met de G5 en dat het geen onderwijstijd mag zijn. Die heb ik uitgevoerd. Ik heb u dat ook verteld. We hebben de regelingen aangepast. We hebben gezegd: dit gaan we niet als onderwijstijd laten gelden; dit mag alleen als noodmaatregel worden ingezet, om te beginnen voor één jaar en daarna komt het weer terug. Zo werkt het ook. We zien overigens in de praktijk dat niet veel schoolbesturen er gebruik van maken. Dat zal ongetwijfeld ook met de huidige situatie te maken hebben en misschien ook wel met de publieke discussie die daarover was. Het is geen onderwijstijd, dat klopt. Als het gebeurt, is het een noodmaatregel. Dan is de keuze heel simpel, namelijk: sturen we ze naar huis, of kunnen we deze kinderen op een goede manier toch nog een programma aanbieden met cultuur, sport en noem maar op – er zijn destijds allerlei zaken genoemd; het mochten niet de kernvakken zijn – dat ook echt substantie heeft? Dat is de situatie met betrekking tot de uitvoering van deze motie. Ik had u daar al over geïnformeerd. Ik heb het al een keer eerder mondeling toegelicht. Ik doe het met liefde nog een keer. Het is dus niet zo dat we dit zomaar aan de kant hebben gelegd.

Nog één vraag van mevrouw Westerveld, over een zijinstromer die geen vast contract kreeg. We hebben daar vorige week ook over gesproken tijdens de behandeling van het wetsvoorstel. De afweging over het wel of niet een vast contract geven wordt natuurlijk altijd individueel op schoolniveau gemaakt. Ik kan dus niet helemaal inschatten wat de afwegingen daarin zijn geweest. Ik hoop dat het niet het geval is, maar het zou ook zo kunnen zijn dat het oordeel toch is geweest «dit is niet de geschikte persoon in onze school, op deze plek». Het is heel lastig om dat van bovenaf te beoordelen, maar ik ben het helemaal met u eens. Ook ik zeg: mensen, maak nou niet dezelfde fout als in de vorige periode. Dat was niet aan het kabinet gelieerd, maar het is wel in die periode gebeurd. In die periode liepen al die invalskrachten weg omdat ze geen vast contract gekregen en waren ze weg toen de scholen hen nodig hadden. Een schoolbestuur moet ook vooruitkijken en heel gericht proberen mensen vast te houden. Als dit iemand zou zijn die heel geschikt is, dan zou het ongelofelijk dom zijn om die persoon op deze manier te laten vertrekken. Als die persoon goed is, zal hij of zij ergens anders een plekje krijgen, want we hebben deze mensen zo ontzettend hard nodig.

De voorzitter:

Mevrouw Van den Hul heeft een vraag.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Alweer een paar alinea's terug zei de Minister in een bijzin dat ik de vinger legde bij één stadsdeel. Dat deed ik inderdaad. Ik wees op een voorbeeld dat mevrouw Van Vroonhoven gaf. Zij sprak over Laak, hier in Den Haag, waar het lerarentekort 21% is. Maar dat is natuurlijk niet het hele verhaal. Ik leg niet zomaar alleen de vinger bij een stadsdeel; ik probeerde mijn vinger te leggen bij een probleem, namelijk dat het lerarentekort niet een generiek probleem is, maar een probleem dat de kansenongelijkheid vergroot. We weten dat het lerarentekort nog hoger is op scholen waar bovengemiddeld veel leerlingen zitten met een hoger risico op achterstanden. Daar staan bijvoorbeeld vaker onbevoegden voor de klas dan op andere scholen. Daardoor krijg je dus een vicieuze cirkel, want dat zijn nou net de kinderen waarvan we met elkaar vinden en willen dat die de beste begeleiding en de beste leraar voor de klas hebben staan. Mevrouw Van Vroonhoven gaf dat niet voor niks aan. Zij zei: dát moet ook echt prioriteit hebben. Ik hoor heel graag van de Minister wat hij als zijn rol daarbij ziet de komende tijd en wat we daarover terug kunnen lezen in de uitwerkingen die we hopelijk binnen nu en twee weken tegemoet gaan zien.

Minister Slob:

We hebben hier de afgelopen jaren zo ontzettend vaak met elkaar over gesproken, en terecht. Het risico dat de kansenongelijkheid wordt vergroot, is echt iets wat hierboven hangt. We zien dat tekort op allerlei plekken wel optreden, maar deze scholen worden soms het zwaarst getroffen. Dat moet wat ons betreft ook steeds al eerste aan bod komen in de gesprekken die we voeren met het onderwijs. Daarbij speelt ook het volgende mee. Er zijn nog wel eenpitters, maar die zijn allemaal wel onderdeel van een grotere scholengroep. Het is heel erg belangrijk dat men in die scholengroep heel erg goed oog heeft voor deze problematiek op die scholen. Het lastige is wel dat niet iedereen altijd op die scholen wil werken. De mensen die dat doen, doen dat met hart en ziel – ik heb er zo veel gesproken in de afgelopen jaren --maar niet iedereen ziet dat altijd zitten. Dan merk je dat dat soms een probleem is voor de bestuurder. Als die bij wijze van spreken aan een docent vraagt die onder zijn scholengroep valt en die op een school buiten de grote stad werkt «joh, zou jij niet bij die school willen gaan werken?», heeft hij wel de instemming van die docent nodig. Als die docent zegt dat hij dat niet wil omdat hij graag dicht bij huis wil blijven werken of omdat er geen of beperkte faciliteiten tegenover staan, is dat weer een hele ingewikkelde zaak voor een bestuurder. Hij weet dat op het moment dat hij tegen de docent zegt «ik wil toch dat je het gaat doen», hij het risico loopt dat de docent naar de buren gaat, want zeker in de grote steden heb je soms een paar grote besturen. Er zijn soms hele praktische dingen die opeens kunnen opspelen. Onze inzet moet erop gericht zijn dat we deze scholen echt op ons netvlies hebben. Ik ga ervan uit dat dit in die plannen en in de uitwerking het geval zal zijn. Vaak geven we deze scholen een dubbele financiering. Denk daarbij aan de noodplannen die we gemaakt hebben. Ook met achterstanden konden zij voor een dubbel aantal leerlingen geld krijgen. We moeten ze dus ook in financiële zin ondersteunen. Dat kan weer helpen – denk aan de bonus in Amsterdam – om docenten daarnaartoe te lokken, maar ze daar ook te houden. Dat is een opgave. Helaas loopt het niet altijd goed af, maar er zijn gelukkig plekken waar dat wel gebeurt. Denk aan de ons allen bekende Thijs, die een bewuste keuze maakte om juist naar zo'n school op zoek te gaan. Dat is zo klasse. Het is mooi hoe hij dat doet. Laten velen in dat voetspoor treden.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Absoluut. Alle lof voor docenten zoals Thijs. Zo zijn er inderdaad nog een heleboel meer die daar heel bewust voor kiezen. Het is goed dat de Minister hier de aandacht vestigt op de gelijkekansenbonus, waar wij al langer voor pleiten. Deze was onderdeel van mijn initiatiefnota. Maar ik hoor de Minister nu toch weer heel veel wijzen naar scholen en leraren, maar mijn vraag was eigenlijk een andere, namelijk: hoe ziet hij hierin zijn eigen verantwoordelijkheid? Het is dat er vanuit de noodplannen lokaal is gekozen voor de gelijkekansenbonus, maar die is nog geen landelijk beleid. Ik hoor de Minister hier zeggen dat dit gesprek uiteindelijk op bestuursniveau moet plaatsvinden, maar ik hoor heel graag naar aanleiding van deze hele aanpak waar we het nu over hebben en alle aanbevelingen van mevrouw Van Vroonhoven waar de Minister op dit punt zijn rol ziet. Hoe zorgt de Minister ervoor dat het lerarentekort en de ongelijkheid die we daarbinnen signaleren die kinderen niet nog op extra achterstand zetten?

Minister Slob:

Het eerste is dat we natuurlijk door moeten blijven gaan met proberen zo veel mogelijk leerkrachten te krijgen. Ik heb net aangegeven welke stappen we daarvoor gezet hebben. Maar we zijn er nog niet, zeker niet als we het langetermijnperspectief zien. Daar moeten we echt niet in versagen, maar doorgaan. Het tweede is dat we juist de scholen waarvan we merken dat het daar extra hard neerslaat, in onze planvorming heel gericht op de eerste rij moeten zetten, zoals we dat in de afgelopen jaren hebben gedaan, ook als het gaat om het verdelen van geld. Daarmee moeten we blijven doorgaan. Kijk naar de convenanten die we met de grote steden hebben afgesloten, waar we deze problematiek met name zien neerdalen, zeker in een aantal van de G5. U weet dat dit in de uitwerking van de plannen een hoge prioriteit heeft gekregen en zich ook in financiële zin vertaald heeft, ook in de richting van docenten. Daarbij geldt onverkort de verantwoordelijkheid van een werkgever voor zijn personeelsbeleid. Op die stoel kan ik niet gaan zitten. Ik kan hem alleen zo faciliteren dat hij daarin de goede dingen kan doen. Maar de keuzes moeten wel daar gemaakt worden. Er is geen enkele twijfel hoor: dit is echt gewoon zo megabelangrijk om op in te zetten en mee door te gaan. Daar heeft mevrouw Van Vroonhoven ons ook flink mee gegeseld, op een positieve manier. Ze heeft de boel wel op scherp gezet, ook in uw richting. Dat is terecht, want dat is ook nodig. We moeten niet denken dat we dit even met bestuurlijk jargon kunnen oplossen of zo. Nee, het gaat om kinderen, en die moeten geholpen worden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De Minister zegt dat hij de motie over onderwijstijd, die ik samen met de heren Kwint en Van Meenen en mevrouw Van den Hul heb ingediend, heeft uitgevoerd. Ik heb de motie er net even bij gepakt. Binnen de G5 is nu ruimte om maximaal 22 uur in de maand onbevoegden in te zetten. Wij zeggen in die motie heel duidelijk: tel dat niet mee als onderwijstijd. De Minister zegt: dat heb ik uitgevoerd. Maar als ik dan ons schriftelijk overleg erbij pak, zie ik dat daar letterlijk wordt geschreven: «Deze beleidsregel biedt de ruimte om onder voorwaarden maximaal 22 uur per maand binnen de onderwijstijd het onderwijs te laten verzorgen door een andere professional.» «Binnen de onderwijstijd»; dat staat er. Dan wordt de motie toch niet uitgevoerd? Wij zeggen: tel dit níét mee als onderwijstijd.

Minister Slob:

Misschien wordt het een beetje een semantische discussie, of in ieder geval een discussie over teksten. Het is heel simpel. We hebben deze discussie met elkaar gehad in een van de laatste vergaderingen voor de zomer. Ik herinner het me nog goed. We zaten ergens in een grote zaal; volgens mij was het de Oude Zaal. Toen lag alles al klaar met betrekking tot deze plannen. De handtekeningen stonden er volgens mij al, die van de gemeentes en ook die van de schoolbestuurder die het breder palet aan schoolbestuurders vertegenwoordigde. Die hebben we allemaal nog kunnen zetten, ondanks de coronatijd. Toen hebben we ook die aanpassing gedaan, nadat wij dat overleg met elkaar gehad hadden. Daarin hebben we gezegd: dit is geen onderwijstijd. Het staat wel in het convenant dat men er gebruik van mag maken, maar als dat gebeurt – en dat moest allemaal nog uitgewerkt worden bij die scholen, want ze moesten hun hand opsteken als ze er gebruik van wilden maken en dat heeft niet iedereen gedaan – dan mag het alleen ingezet worden als een noodmaatregel. Volgens mij heeft er in de beschikking zelfs nog een letterlijke verwijzing naar de motie plaatsgevonden.

Ik zeg niet dat het een non-discussie is, hoor, want ik weet waar dit aan raakt. Maar in deze coronatijd is natuurlijk alles op z'n kop gezet, ook met betrekking tot dit soort dingen. Kinderen zitten nu zelfs voor het grootste gedeelte thuis. We hebben gezegd: dat mag steeds voor een jaar, en na een jaar moet weer opnieuw aangetoond worden dat het nodig is. We zullen dus zien hoe zich dat volgend jaar gaat ontwikkelen. Maar we tellen het niet mee als onderwijstijd, en zo wordt het ook niet gemonitord. Mocht dat misverstand zijn ontstaan door de formulering die u net voorlas: dit is waar we op dit moment staan rond dit onderwerp.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik ben het met de Minister eens dat we moeten uitkijken met semantische discussies, maar volgens mij is het dat juist geworden doordat in de tekst nu een aantal woorden zijn vervangen. Door het woord «noodmaatregel» in te zetten maar nog wel toe te staan dat binnen de onderwijstijd les wordt gegeven door onbevoegden, kom je natuurlijk gewoon aan die onderwijstijd. Dat is het hele probleem hier. Volgens mij verschillen we nou precies daarover van mening. We kunnen erover door blijven gaan, maar er is afgelopen vrijdag ook een nieuwe beleidsmaatregel gepresenteerd waardoor het voor scholen mogelijk wordt om gedurende het hele jaar aanvragen te doen in plaats van één keer per jaar. Daarmee lijkt het alsof deze maatregel alleen maar verder wordt uitgebreid. Ik wil de Minister dus ook vragen hoe dat nu zit.

Minister Slob:

We moeten inderdaad oppassen dat we niet in een woordenspel terechtkomen. Als men een beroep doet op deze maatregel en die voor een periode mag uitvoeren, dan is het een noodmaatregel en telt het niet als onderwijstijd. Maar dat zou wel kunnen betekenen dat die noodmaatregel bij wijze van spreken wordt uitgeoefend op een middag waarop normaal lesgegeven zou moeten worden, omdat je de kinderen anders naar huis zou moeten sturen. Dan is het formeel nog binnen de onderwijstijd, maar we rekenen het niet als onderwijstijd, omdat het gewoon een noodmaatregel is die ingezet wordt. Zo hebben wij met elkaar een vervolg gegeven aan uw Kameruitspraak. Nogmaals, maar een beperkt aantal scholen heeft daarvan gebruikgemaakt, en door corona is dat al helemaal allemaal op z'n kop gezet.

De heer Kwint (SP):

Dit is echt geen semantische discussie, want dit raakt aan het vak van docent. Het punt is dat je wanneer er iemand anders wordt ingezet – dat wordt dan «een andere professional» genoemd, maar er wordt niet gezegd wat voor professional dat is; dat kan dus ook een professioneel voetballer zijn, al kan ik me voorstellen dat die hele leuke gastlessen kunnen geven – uiteindelijk niet goed kunt zien hoe vaak dat gebeurt, omdat het maximaal 22 uur per maand binnen de onderwijstijd mag. Als er wordt gezegd dat het geen onderwijstijd is, dan snap ik niet hoe de uitwerking kan zijn: alleen als noodmaatregel, maar wel binnen onderwijstijd. Dat raakt ook aan het registreren van het tekort en de gevolgen daarvan in algemene zin. Die discussie voeren de Minister en ik al een tijd. Dan is de vraag: zorg ervoor dat het tekort geregistreerd wordt. Dan was de uitwerking dat er eerst niks gebeurde en er toen geprobeerd werd om een website op te zetten, wat dus mislukte. Vervolgens wordt het eerst lokaal uitgeprobeerd, waarna we erop terugkomen en proberen het landelijk uit te rollen. Dan zegt de Minister: we zijn nu demissionair, maar ik hoop toch niet dat u mij af gaat remmen. Wij remmen u al anderhalf jaar niet af. Echt niet. Wij hebben u geen strobreed in de weg gelegd als het gaat om het registreren van het tekort. Maar we hebben het nog steeds niet.

Minister Slob:

In ieder geval niet als het gaat om wat onze eerste inzet is geweest: kijken of we bij wijze van spreken dagelijks een beeld zouden kunnen krijgen van wat er in de scholen gebeurt. U weet dat ik uw motie toen heb uitgewerkt door aan te sluiten bij een website die er al was. Die rammelde echter nog wel aan alle kanten, want als je een BRIN-nummer van een school had, kon je ook zelf als particulier allerlei gegevens van een school invullen. We hebben er uiteindelijk voor gezorgd dat dat waterdicht werd. Toen ontstond er alleen een probleem, want scholen vulden dat voor een groot deel niet in, omdat daar ook geen wettelijke verplichting voor is. Toen hebben we dat spoor moeten loslaten. Dat is vervelend, want dat was een heel kansrijk spoor.

Ondertussen waren we al begonnen met het heel gericht laten plaatsvinden van de registratie in de grote steden. Dat loopt op dit moment ook. De ervaringen daarmee zijn nu wel positief. Het is nog niet helemaal afgerond, maar we hebben wel het idee dat dit goed zou kunnen werken. We willen CentERdata daar overigens ook voor gaan inzetten, waar het in eerste instantie via DUO liep. Onze inzet is om dat dan zo snel mogelijk landelijk verder te gaan doen. Daar heb ik u steeds over geïnformeerd en daar zijn we ook mee doorgegaan. Dit is voor dit moment, want het is nu januari, de stand van zaken.

De heer Kwint (SP):

Dat hebben we inderdaad kunnen lezen. Ik verwijt de Minister niet dat hij ons niet telkens op de hoogte heeft gehouden. Ik verwijt hem alleen dat het er nog niet is. Ik bedoel, het hele onderwijs hangt van convenanten aan elkaar. Ik vind het moeilijk om te geloven dat het onmogelijk is om met de scholen een afspraak te maken. Die website was er al. De Minister zegt zelf dat het ministerie tijd en geld heeft geïnvesteerd om die website helemaal aan de veiligheidsmaatregelen te laten voldoen. Als een initiatiefnemer dan zelf zegt «jongens, ik zie er even geen brood meer in, ik haal de stekker eruit» dan bestaat die website toch nog steeds? Dan had toch gewoon die website overgenomen kunnen worden? Dan had je toch een afspraak kunnen maken met scholen om ervoor te zorgen dat het echt altijd gemeld wordt? Waarom dan weer de stap terug? Waarom de stap terug van een landelijke website waar tijd en geld in gestoken is om hem op orde te krijgen, naar «we gaan het nu eerst met de G5 proberen»? Ik snap het gewoon niet.

Minister Slob:

Dat waren parallelle trajecten, dus die liepen gewoon al. Rond die website speelde ook mee dat je, ondanks het feit dat we inderdaad in bestuurlijke overleggen, in brieven aan de scholen en op allerlei andere manieren gevraagd hadden om daar gebruik van te maken, zag dat het soms wel een tijdje wel gebeurde, maar het daarna toch gewoon weer heel snel in de versukkeling kwam, waardoor het ook geen betrouwbaar beeld gaf. Daar speelde ook gewoon bij mee dat de scholen zeiden: we hebben ook wel andere dingen aan ons hoofd dan iedere dag daar cijfers voor op te leveren. Ondertussen waren wij bezig met het andere traject, waar we nu ook van zien dat dat hele goede gerichte informatie voor ons meebrengt. Het traject gaat verder dan wat we vroeger altijd deden waarbij er een keer per jaar werd gerapporteerd in algemene zin. Het voornemen is dus ook om dat zo snel als mogelijk ook verder landelijk in te gaan zetten. Daar kunnen we in de komende maanden ook verder uitwerking aan gaan geven.

Voorzitter. Dan maak ik het overstapje naar noodopvang en heropening. Ik begin bij de noodopvang. Daar is een vraag over gesteld door mevrouw Westerveld met betrekking tot de alleenstaande ouders. Dat is even afhankelijk van wat hun beroep is. Als ze niet vallen onder de cruciale beroepen, kunnen ze in principe gewoon vallen onder de groep die we «kwetsbaar» noemen, omdat hun situatie kwetsbaar is. Ik weet dat scholen daar ook in nogal wat situaties ruimte voor bieden, natuurlijk afhankelijk van wat men aan capaciteit kan leveren. Dat is soms wel een inschatting die op schoolniveau gemaakt moet worden, want ook scholen en de kinderopvang, waar dit ook speelt, hebben natuurlijk te maken met pedagogisch medewerkers en leerkrachten die in quarantaine zitten of corona hebben. Zij moeten dus wel de continuïteit kunnen garanderen van wat er op ze afkomt.

We zien dat er veel meer gebruik wordt gemaakt van de noodopvang dan in de eerste golf. Dat heeft ook te maken met het feit dat mensen nu gewoon meer durven. In het begin hielden ze hun kinderen vaak toch maar thuis, en nu niet. Ik hoor ook weleens over situaties waarin er ook kinderen worden toegelaten die niet sec onder de cruciale beroepen vallen. Scholen doen dat dan toch. Wij hebben tegen de scholen gezegd dat ze daar wel kritisch in moeten zijn, omdat dat weer afgaat van de ruimte die ze hebben voor kwetsbare kinderen. Maar dat is wel wat we nu met elkaar zien gebeuren. U weet dat ik vorige week ook naar buiten heb gebracht dat we afspraken hebben gemaakt met de kinderopvang. Daar heeft men namelijk eigenlijk overcapaciteit wat betreft pedagogisch medewerkers. Die willen ze ook inzetten. Inmiddels zijn er goede afspraken gemaakt tussen de kinderopvang en het p.o. en kan dit gewoon in de praktijk worden ingezet. Dat kan ook weer helpen op die plekken in het onderwijs waar het misschien echt even over de schoenen loopt. Daar krijgt men dan extra menskracht om deze kinderen toch op te vangen. Laten we hopen dat het niet te lang duurt, want een volledige heropening is natuurlijk ons streven.

Dat is ook een bruggetje naar vragen die zijn gesteld over het moment waarop de scholen weer volledig open kunnen. Laat er geen twijfel over zijn: als het gisteren kan, moeten we niet tot vandaag wachten. Dat is echt de insteek en dat geldt breed, voor het hele onderwijs, tot het hoger onderwijs aan toe. Helaas werden we in het p.o. en het vo, mijn sectoren, weer geconfronteerd met deze situatie, waarin zo veel kinderen niet naar school kunnen, terwijl we toch een soort heilig moeten voelden om de scholen toch echt open te houden in dit cursusjaar. Dat is gewoon niet gelukt. De Britse variant is, denk ik, wel de grootste donkere wolk die opeens boven ons verscheen. Die kwam er aan het eind van het kalenderjaar opeens aan, met alle gevolgen van dien. U weet wat de inzet van het kabinet is. Vorige week heb ik dat zelf mogen verwoorden, maar ook de Minister-president heeft dat de afgelopen week in het debat gedaan. Wat betreft het primair onderwijs is alles erop gericht dat scholen 8 februari weer open kunnen. Waar is het wachten op? We hebben al de eerste informatie binnengekregen over hoe de Britse variant zich verhoudt tot kinderen. Daar is de voorlopige conclusie dat deze variant zich voor hen niet heel anders uit en de risico's niet veel groter worden dan bij de reguliere variant, waar we steeds mee te maken hebben gehad in de afgelopen maanden. We wachten op de bevestiging daarvan. Die hebben we nog niet gekregen, want men is nog met dat onderzoek bezig. Dat zijn onderzoeken die ongetwijfeld ook weer langer zullen doorlopen. Het RIVM of het OMT – maar ik denk dat het vanuit het RIVM gaat komen – zal die bevestiging moeten geven. Daar wachten we nu op. Het zou heel fijn zijn als het deze week komt, maar ik kan daar geen garanties voor geven, want we zijn echt afhankelijk van hen die de informatie gaan verstrekken. Als die bevestiging komt, is er geen twijfel mogelijk; dan gaan de scholen en de kinderopvang de 8ste gewoon weer open, uiteraard met alle voorzorgsmaatregelen eromheen. Op de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het personeel kom ik straks even apart terug. Dat met betrekking tot het primair onderwijs.

Bij het voortgezet onderwijs zijn we uiteindelijk geconfronteerd met een nieuwe oude beperking – we kenden hem nog van voor de zomer – de 1,5 meter. Die heeft het OMT in de afgelopen maanden niet geadviseerd. Ze hebben wel steeds aangegeven: neem wel je voorzorgsmaatregelen, we houden het in de gaten. Het OMT kan overigens altijd ongevraagd adviseren, zeg ik ook tegen de heer Van Meenen. In de afgelopen aanvraag heeft het onderwijs er ook steeds ingezeten. Als ze willen, mogen ze zelfs drie keer in de week adviseren. Dus ze kunnen altijd adviseren als ze dat vanwege de ontwikkelingen die ze rond het virus zien noodzakelijk achten. Rond het vo is het heel spannend wat het OMT-advies in de komende dagen zal gaan worden, richting de nieuwe besluitvorming rond 2 februari. Ik zeg u in alle openheid dat we er wel een beetje rekening mee zullen moeten houden dat die 1,5 meter niet zomaar zal verdwijnen, ook gelet op wat we nu rond het Britse virus en de andere varianten weten en de situatie met de aangescherpte maatregelen waarin we nu zitten. Maar we gaan het even afwachten. Het spreekt voor zich dat we iedere keer opnieuw maximaal kijken wat er binnen de ruimtes die er zijn nodig is, want 1,5 meter is echt een enorme beperking. U weet dat wij dat ook steeds hebben gedaan in de eerste golf en in de tweede golf. We kunnen altijd groepen uitzonderen. We kijken maximaal wie er naar school kan gaan. We zorgen dat de risico's van de keuzes die wij maken, acceptabel zijn. Daarin speelt de positie van de medewerkers een hele belangrijke rol. Daar heeft een aantal van u ook vragen over gesteld. Weet dat wij dat heel goed in de gaten houden en dat wij daar ook gericht naar kijken vanuit de adviezen van het OMT.

Er wordt niet, van niemand, landelijk geregistreerd wat je beroep is als je een ziekenhuis in gaat. Ik dacht dat de heer Van Raan daarnaar vroeg. Dat doen we bij niemand en ik zie dat niet zomaar veranderen. Ik vraag mij ook af of dat informatie is waar wij op moeten sturen. Voor ons zijn de risico's voor docenten heel belangrijk. Dat houden we wel bij. Wat is het aandeel van deze doelgroep, waarvan wij zeggen dat ze wel naar school toe moet en waarvan een groot gedeelte ook naar school gaat, bij het totaal aantal positieve testen? U kunt op de website van het RIVM iedere week die overzichten tegenkomen. Wij weten dat keer op keer, iedere week opnieuw, het percentage docenten dat positief getest is, altijd onder het gemiddelde ligt. Maar goed, als je erin zit, dan ben je gewoon positief, dus laten we dat niet mooier maken dan het is. Maar ook op die wijze houden we goed in de gaten of het verantwoord is ja of nee. Dan blijft het altijd zo dat de situaties rond docenten kunnen verschillen. De een kan te maken hebben met onderliggende klachten, of een familielid hebben met onderliggende klachten. Dat geldt overigens ook voor leerlingen die soms naar school moeten. U weet dat wij daar steeds van hebben gezegd: dat kunnen we nooit top-down, van bovenaf, allemaal overzien en daar keuzes in maken, maar we vragen wel aan de scholen om dat in alle redelijkheid tegemoet te treden en te kijken wat er in die situaties aan maatwerk geboden kan worden. Mijn beeld is dat dat over de grote linie ook gewoon gebeurt. Ook schoolleiders snappen dat zij op een zorgvuldige manier hiermee moeten omgaan.

Ik kom op de testen. U weet dat wij daarmee bezig waren. Die pilot is wel nodig. Ik heb dat u ook uitgelegd. Dat is niet om nog weer een keer tijdverlies te laten optreden, maar juist om straks tijdswinst te kunnen boeken. We hadden natuurlijk kunnen kiezen voor de variant dat iedereen naar de teststraat moet. Maar we wilden ook gewoon proberen op de school zelf teststraten in te richten. Er is echt wel even iets voor nodig om te kijken hoe dat het beste kan. We konden in eerste instantie geen gebruik maken van GGD-capaciteit, dus we hebben dat particulier moeten opzetten. We hebben daar hard aan gewerkt en dat is vorige week gestart. Dat loopt nu en ik geloof dat eind van de week er twintig scholen bij zijn aangesloten. Als we daar de resultaten van hebben, is het de bedoeling om dat breder te gaan inzetten. Het is erg belangrijk om te zien wat de testbereidheid is, ook voor het gaan naar teststraten. Dat doen we ook. We doen het dus zowel in de school als voor de teststraat. Dan kan er ook heel snel opgeschaald worden. Daar wordt inderdaad aan gewerkt. De GGD heeft zich hier actiever bij gevoegd door de Britste variant die nu is opgetreden, omdat het belang een stuk groter is geworden. Ze hebben gelukkig weer wat capaciteit daarvoor. U weet namelijk dat ze het daar heel zwaar mee hebben. Op die manier zijn we daarmee bezig.

Nog één opmerking over het testen. Er wordt nu aan gewerkt om testen ook in te zetten in het primair onderwijs, heel erg gericht op de docenten. We zijn aan het kijken op welke wijze we dat zo goed en zo snel mogelijk kunnen doen. Mijn collega Van Engelshoven is, zoals u weet, ook met een test begonnen in het hoger onderwijs. Dat is vorige week van start gegaan, volgens mij officieel ergens in Groningen maar waarschijnlijk op meer plekken. Dus ook op die schoolniveaus wordt nu het testen ingezet.

De voorzitter:

Eerst de heer Heerema en dan de heer Bruins en de heer Kwint.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ga even een stukje terug in de tekst. Ik heb twee vragen, ten eerste over het primair onderwijs. De Minister geeft aan dat er binnen afzienbare tijd informatie beschikbaar komt, zodat we kunnen besluiten of de scholen per 8 februari open kunnen. Dat is het zwart-witscenario: of ze blijven dicht, of ze blijven open. Ik zou me kunnen voorstellen dat er grijzere varianten mogelijk zijn. Ik heb het specifiek over groep 3 gehad, kinderen die net leren lezen, schrijven en rekenen, en die wel een heel grote achterstand oplopen op het moment dat ze daar een flinke terugval in krijgen, of groep 8, dat de eindtoets moet doen en een schoolkeuze moet gaan maken. Die groepen kun je misschien wat meer voorrang geven om eerder naar school te gaan, als de situatie daartoe leidt. Ik heb bijvoorbeeld de vraag gesteld over het IKC Teresa in Leeuwarden, dat zelf het besluit had genomen om groep 8 naar school te laten komen en door de gemeente is teruggefloten. Ik heb als specifieke vraag: wat mag hier nou eigenlijk?

De tweede vraag gaat over het vo. Ik vind het geen gekke maatregel als die 1,5 meter inderdaad gewaarborgd moet blijven in het vo. Maar ik zie dan nog heel weinig gebeuren dat er gebruikgemaakt wordt van externe mogelijkheden, zoals sporthallen, kerken, grote oppervlaktes waar kinderen ook les kunnen krijgen. Wat is uw beeld daarvan? En heeft u ook de mogelijkheden om scholen ertoe te bewegen om misschien op die wijze les te geven?

Minister Slob:

Wat mag er nu wel en wat niet? We hebben in het primair onderwijs in ieder geval ruimte gecreëerd voor noodopvang voor de cruciale beroepen. Dat is één. Die hebben we netjes omgeschreven. Dat kunt u allemaal op Rijksoverheid.nl terugvinden. Daar zijn de regels over bekend. Het tweede is – dat vraagt een inschatting van de scholen zelf – dat we rond kwetsbaarheid ook ruimte hebben geboden. Ook dat kunnen wij niet met een schaartje van bovenaf knippen. Men zal dus op schoolniveau moeten inschatten welke leerlingen men daarvoor in aanmerking vindt komen. Ik had het net even over bijvoorbeeld de alleenstaande ouder. Het kan ook zijn dat men zegt: dit kind heeft twee ouders en misschien ook nog wel broertjes en zusjes, maar in de thuissituatie is het haast onmogelijk om iets te leren dus deze leerling laten we ook naar school gaan, misschien ook omdat er maar één device aanwezig is. Al zijn er aanvullend weer duizenden devices richting de scholen gegaan, ook conform afspraken met u. De school moet dan ook een afweging maken over de capaciteit die men nog kan leveren, want leerkrachten moeten dan zowel voor noodopvang zorgen, als onderwijs op afstand verzorgen. Op het moment dat je je complete docentenkorps gewoon vol in kunt zetten, kun je natuurlijk meer dan als er gaten in zijn gevallen omdat mensen gewoon ziek thuis zitten. Die afweging moet op schoolniveau gemaakt worden. We hebben van een paar scholen gehoord dat het ze echt over de schoenen liep. Daarom heeft die afspraak die met de kinderopvang gemaakt is, heel erg geholpen. Je kunt namelijk bijvoorbeeld de leerlingen uit de jongste klassen – dat zijn er vaak wel aardig wat in de noodopvang – op die manier weer opvangen, ook met hele professionele begeleiding. Die mensen zijn daar namelijk ook voor opgeleid. Er waren ook extra mensen en extra hulp in de school en in de klas. Daardoor heb je ook weer wat meer ruimte om ook weer andere kinderen toe te laten. Maar dat is echt een weging die op dat niveau gemaakt moet worden.

Speciaal onderwijs kan ik hier gelijk bij pakken. Daarvoor geldt precies hetzelfde. Men heeft gewoon de ruimte om de kinderen naar school te laten gaan, maar men moet het in de praktijk ook kunnen waarmaken, ook met alle veiligheidsvoorschriften eromheen en met het personeel dat beschikbaar is. Daardoor zie je verschillen ontstaan. Die verschillen hebben soms ook weleens een beetje te maken met ... Ik vergelijk het weleens met mensen die zeggen dat het glas halfvol of halfleeg is. Dus de een gaat daar soms iets gespannener mee om dan de ander. Je kunt mensen het recht daartoe ook niet helemaal ontzeggen, want zo zitten ze soms in elkaar. Daardoor zie je dat de ene school soms wat voorzichtiger is dan de ander. Maar in principe is de ruimte er wel. Afgelopen week is dat trouwens ook nog in het Kamerdebat gewisseld. Volgens mij ligt er zelfs een motie van de heer Van der Staaij, die door de Minister-president «oordeel Kamer» is gegeven, waarin precies staat omschreven zoals het is: er is ruimte voor, en een school moet kunnen afwegen of het veilig is en of men voldoende mensen heeft, maar maak er alsjeblieft gebruik van. Ik weet dat er scholen zijn waar bijna alle leerlingen gewoon naar school gaan. Soms is dat dan maar voor vier dagen en dan heeft men nog even wat rek, ook omdat ze soms van een afstandje moeten komen, om eventuele telefoontjes die 's ochtends gedaan worden, op te kunnen vangen. Maar er wordt echt met heel veel inzet aan gewerkt om dit zo veel mogelijk te faciliteren.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Heerema. Ik heb niet het idee dat dit een antwoord was op zijn vraag, althans ...

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Nee, volgens mij heb ik drie vragen gesteld, en voor mijn gevoel heb ik op geen van de drie vragen antwoord gehad.

De eerste vraag ging over wat er mogelijk is qua opties als het geen zwart of wit verhaal is met betrekking tot het openen van de scholen. Kan je dat dan als school bepalen, of gaan wij als overheid zeggen dat we bijvoorbeeld groep 3 en groep 8 voorrang gaan geven? Dat is de eerste vraag.

De tweede vraag was: mag een gemeente een school verbieden om alleen groep 8 naar school te laten komen? Ik denk dat ik tussen de regels door gehoord heb dat het een afweging is van de school, waar de gemeente buiten moet blijven, maar dan hoor ik dat graag heel duidelijk.

Mijn derde vraag was: kunnen wij als overheid, kunt u als Minister, scholen ook helpen of bewegen om, als die anderhalvemetermaatregel in het voortgezet onderwijs gehandhaafd blijft, te kijken wat er extern mogelijk is buiten die schoollocatie, bijvoorbeeld met sporthallen en kerken of iets dergelijks?

Minister Slob:

De eerste vraag is: wat mag er wel? Dat heb ik inderdaad uitgelegd. Dat deed ik uitvoerig, met het speciaal onderwijs erbij, maar dan hebben we die vraag ook maar beantwoord.

Uw tweede vraag was: wordt er ook aan andere varianten gedacht als er niet aan iedereen ruimte wordt gegeven? Uiteraard. We zullen ook moeten kijken wat we dan doen met de groepen die we nu binnenlaten en of er voldoende menskracht en mogelijkheden zijn om eventueel ook andere groepen toe te laten. Die kunnen nu overigens ook al opgepakt worden in het kader van «kwetsbaar».

Mag een gemeente dat verbieden? Nou, daar gaat een gemeente in principe niet over. Het is wel heel goed als er soms even wordt meegekeken: wordt er nu niet op een beetje een slimme manier een hele groep binnengehaald waarvan je in alle redelijkheid niet kan zeggen dat die onder de groep kwetsbaren valt? Er zullen best scholen zijn waarbij je dat misschien wel kan zeggen. Dat kan ik niet overzien. Ik kan niet zelf een oordeel gaan geven over die school. Je mag dus ook aan scholen vragen om daar op een verantwoorde en zorgvuldige manier gebruik van te maken.

Qua anderhalvemetermaatregel geldt dat je altijd gebruik mag maken van andere locaties. Het lastige is wel dat er natuurlijk heel veel digitaal wordt gewerkt, met digiborden en noem maar op en alles. Op het moment dat je ergens in een ruimte gaat zitten waar je al die voorzieningen niet hebt, wordt het soms wel heel ingewikkeld om nog goed onderwijs te kunnen geven. Maar dat is een kwestie van heel gericht kijken naar wat er wel mogelijk is.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb een vraag aan de Minister over sneltesten. Misschien zou de vraag moeten worden beantwoord door de Minister van VWS. Het kan misschien ook via een brief. Ik verwacht niet per se terstond een mondeling antwoord. De vraag is de volgende. Ik heb die vraag ook gesteld aan mevrouw Van Engelshoven naar aanleiding van de sneltestproef die ze bij de Rijksuniversiteit Groningen willen gaan doen. Het gaat om sneltesten bij grote groepen mensen die asymptomatisch zijn. De sensitiviteit van sneltesten bij asymptomatisch testen is niet goed bekend. Het RIVM gaat uit van ongeveer 70% sensitiviteit. Dat betekent dat je 30% niet opspoort, zowel valsnegatief als valspositief. Het kan zijn dat mensen er toch doorheen slippen en het kan ook zijn dat je mensen naar huis stuurt die niet echt besmet zijn. Het RIVM beveelt aan om er na het afnemen van sneltesten bij grote groepen asymptomatische mensen snel een PCR-test achteraan te doen. Zou de Minister de details van sneltesten in het onderwijs in een brief kunnen vervatten, hoe dat asymptomatisch zou gaan als we daarmee beginnen? We moeten dit soort effecten goed in beeld krijgen.

Minister Slob:

Laat ik allereerst zeggen dat wij ons daarvan bewust zijn. Het is wel voor een deel techniek, maar daar zit natuurlijk een wereld achter, met praktische gevolgen. Laat een ding duidelijk zijn: als we niets doen, dan ontstaat er een situatie waarin leerlingen, omdat ze geen klachten hebben, toch allemaal naar school gaan en het allemaal zo door kan blijven gaan. Dus hoe je het ook wendt of keert, ook al zitten er beperkingen aan, je zult daar toch echt wel meer zicht op krijgen en leerlingen er tijdig uit kunnen halen, om daarmee grotere gevolgen te voorkomen. Op het moment dat wij de pilot hebben afgerond, zullen wij de resultaten daarvan richting de Kamer sturen. Een eventuele keuze om daar breder mee verder gaan, zal daar onderdeel van uitmaken.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Heel specifiek zou ik het enorm op prijs stellen als aan bijvoorbeeld het RIVM om een nieuw advies kan worden gevraagd. Het nieuwste advies dat ik vind, is van 12 oktober. Toen stond er nog: we weten niet goed wat de sensitiviteit van antigeensneltesten is bij asymptomatische groepen. Misschien is er in de afgelopen vier maanden meer bekend geworden in de wetenschappelijke literatuur. Een overzicht van het RIVM waaruit blijkt hoe zoiets bij grote aantallen statistisch in zijn werk zou gaan, zou ik zeer op prijs stellen om meer controle te krijgen over de effectiviteit van de aanpak.

Minister Slob:

Het lijkt me sowieso handig om alles wat we van het RIVM vragen, als het even kan via de discussies met mijn collega van VWS te laten lopen. We moeten er natuurlijk wel een beetje voor oppassen dat er niet van alles wordt toegevoegd. Er zijn best wel aardig wat adviezen van het RIVM over het testen verschenen, volgens mij ook wel van de periode na 12 oktober. Ik noteer even dat u vindt dat hier aandacht voor moet zijn. Dat kunnen we ook wel betrekken bij het vervolg.

De voorzitter:

Dan de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ik ben benieuwd hoe het staat met de uitvoering van de motie-Marijnissen, die zij samen met mevrouw Ploumen en de heer Klaver heeft ingediend, waarin wordt aangeven dat moet worden ingezet op een snelle maar vooral veilige heropening van de scholen. Dus met de anderhalvemetermaatregel, mondkapjes, de sneltesten waar de heer Van Meenen terecht aandacht voor heeft gevraagd en schermen. Ik kan me ook voorstellen dat een regime van week op, week af een manier is om de 1,5 meter op scholen te waarborgen. Er wordt gevraagd om juist deze periode van schoolsluiting te gebruiken om mét het onderwijs die plannen vorm te geven. Hoe staat het daar nu mee?

Minister Slob:

Ik overdrijf niet als ik zeg dat we permanent met elkaar in gesprek zijn, overigens ook over het steeds weer aanpassen van protocollen die ingezet moeten worden in de schoolpraktijk. Zelfs vandaag heeft er weer een wijziging plaatsgevonden. Dus juist als het om veiligheid gaat, wordt iedere keer weer opnieuw geacteerd op de ontwikkelingen en wordt gezorgd dat men ook de handreikingen heeft die passen bij dit moment. U weet dat dat levende documenten zijn. Zo werkt dat in de praktijk ook. Als het gaat om de vraag welke opties we gaan inzetten, is het moment waarop we de adviezen krijgen waarbij de gezondheidsrisico's in beeld worden gebracht, het moment om te kijken wat er op basis daarvan ingezet kan worden in de praktijk. Ook daarover zijn we met het onderwijs in gesprek, zodat we ook direct kunnen schakelen. We hebben er overigens een heel aantal liggen van de afgelopen periode, omdat we in de afgelopen periode al met verschillende situaties te maken hebben gehad. De inzet is gewoon dat je zorgt dat de risico's acceptabel zijn op het moment dat je stappen zet om dit te doen. Dat is steeds de weging: eerst de gezondheidsrisico's in kaart brengen en daarnaast kijken of je een maximaal aantal kinderen weer naar school zou kunnen krijgen. Het spreekt ook voor zich – dat was een vraag van de heer Heerema – dat je dan ook heel specifiek oog hebt voor met name die groepen die in overgangssituaties zitten. Ook een groep 3 is inderdaad heel belangrijk, want daar leren ze lezen. Kortom, je moet ook die specifieke groepen in beeld hebben. De vroeg- en voorschoolse educatie en -opvang hoort daar ook heel nadrukkelijk bij, want die komen straks weer naar de school toe.

De heer Kwint (SP):

Goed om te horen dat de Minister permanent in gesprek is, al verbaast me dat in deze tijd uiteraard niet. Misschien kan hij in die gesprekken ook de zorgen van Leraren In Actie en de AOb over de veiligheid van docenten meenemen, zodat hij kan kijken hoe hij de bonden daarin tegemoet kan komen. De Minister zegt ook dat we straks een advies krijgen en dat eerst de gevolgen voor de gezondheid worden ingeschat en dan de rest. Ik vraag hem dan toch te reageren op wat er dit weekend in de Volkskrant stond. Door leden van het OMT werd gezegd: dit is maar ten dele waar, want wij kregen ongeveer een werkopdracht mee waarin stond «we gaan de scholen sowieso niet dicht doen en bouw daar je advies maar omheen». Ik geef onmiddellijk toe dat ik nu chargeer, maar ik zit er niet heel ver naast. Wat zegt dat dan over dat advies? Wie heeft daar de leiding in? Kan de Minister in ieder geval garanderen dat hij zijn best doet om de scholen wanneer dat kan weer veilig open te doen, maar dat dit niet mag betekenen dat dat vooraf al wordt meegegeven aan het OMT en dat het OMT daaromheen moet adviseren?

Minister Slob:

Hier wordt gesuggereerd dat we dan bij wijze van spreken iets aan het bestellen zijn. Als dat zo was, zou ik de volledige opening van scholen bestellen, permanent: p.o., vo, mbo, ho. Dat zou fantastisch zijn, maar die bestelling gaat niet op, want dat is de situatie niet. Wat wij doen, is netjes formuleren wat we aan vragen hebben. Daar willen we gewoon ook een deskundig antwoord op hebben. Dat krijgen we ook; dat zijn de volledige OMT-adviezen. Het is af en toe best ingewikkeld, zeg ik u, als individuele OMT-leden – ze hebben vrijheid van meningsuiting dus ze mogen dat doen – hun persoonlijke opvattingen geven, soms ook met terugwerkende kracht over hoe ze zich in het verleden hebben opgesteld. Dat is aan hen, maar wij hebben uiteindelijk te sturen op OMT-adviezen, die we ook direct naar u toe sturen. Soms zijn ze al eerder openbaar omdat iemand er op een of andere wijze beslag op heeft weten te leggen. Dat gebeurt zelfs weleens voordat wij ze zien. Dat is ook ingewikkeld, maar goed, het gebeurt allemaal. Ik heb dus geen enkele behoefte – ik vind het ook niet fair om dat te doen – om twijfels te gaan zaaien over OMT-adviezen. Die worden netjes vastgesteld, heel zorgvuldig met een hele grote groep mensen. Uiteindelijk zijn wij het die op basis daarvan zullen moeten handelen. Ik weet wel dat het OMT soms in zijn advies ook aangeeft het best ingewikkeld te vinden, omdat ze ook snappen dat het maatschappelijke belang van kinderen naar school laten gaan heel zwaar is, niet alleen als het gaat om wat er fysiek met je kan gebeuren, maar ook om wat er mentaal met je kan gebeuren. Maar die weging ligt uiteindelijk altijd bij ons. Daar geven ze soms ook woorden aan. Kijk wat er in het allerlaatste OMT-advies voor de zomer over het vo stond. Daarin stond gewoon dat het bij oudere leerlingen best ingewikkeld is met betrekking tot wel of niet afstand houden, maar dat men alles afwegende toch zei: het risico kunt u nemen, maar we houden het wel in de gaten. Dat stond er letterlijk. Als kabinet hebben we dat ook gewogen. De druk om de kinderen naar school te laten gaan was terecht ook groot. Zij zaten toen al weken thuis. We hebben gezegd: ja, laten we het dan doen, maar we houden het wel in de gaten. Dat hebben we gedaan. We hebben geknokt. We dachten: misschien kan het lukken door alleen regionaal iets te doen, omdat we steeds beter kunnen zien waar het virus zit. Dat lukte ook lange tijd, totdat het uiteindelijk met de Britse variant niet meer mogelijk was om dat vast te houden en de scholen weer voor een langere tijd dichtgingen. Maar er worden naar eer en geweten door mensen zorgvuldige afwegingen en keuzes gemaakt. Laten we daar alsjeblieft niet in een sfeer over spreken alsof er handjeklap wordt gedaan of er bestellingen worden gedaan of weet ik veel wat. Ik herken me daar totaal niet in. Ik werk me uit de naad met mijn collega's, zeven dagen in de week. We zitten complete weekenden te vergaderen en zaken af te wegen. Het is een zware last. Uiteindelijk nemen we besluiten. Die verdedigen we en die leggen we aan u voor. We hebben echt maar één verlangen: laat de scholen zo snel mogelijk weer opengaan, liever gisteren dan vandaag. Als dat nog niet kan, is dat ongelofelijk vervelend, maar we proberen, binnen de druk die erop ligt, te kijken wat er nog wel mogelijk is. Zo zijn we met elkaar aan het werk.

De heer Kwint (SP):

Ik twijfel er niet aan dat er ontzettend hard gewerkt wordt; daar ging de vraag ook niet over. Ik wil de Minister onmiddellijk gelijk geven dat hij het heeft op te lossen wanneer er allerlei individuele OMT-leden in de media hun mening geven, maar ik vind het niet terecht dat op het moment dat hier bijna letterlijk uitlatingen van OMT-leden in de krant geciteerd worden, degene die ze citeert dan in z'n schoenen geschoven krijgt dat hij twijfel aan het zaaien is. Ik citeer hier zo ongeveer bijna letterlijk. Ik ben geen twijfel aan het zaaien. Ik vraag de Minister een reactie op uitlatingen van individuele --dat geef ik onmiddellijk toe – leden van het team dat het kabinet adviseert.

Minister Slob:

Wij baseren ons op de adviezen die we van het OMT in volledigheid krijgen. Zo hoort het ook te gaan. We wegen die iedere keer opnieuw. Daarom gaf ik aan: dat is een zwaar traject en er wordt hard aan gewerkt om dat op een goede manier te doen. Alle afwegingen en de keuzes die we uiteindelijk maken, leggen we aan uw Kamer voor. Daar kunt u over oordelen en dat gebeurt ook. Het is de afgelopen week weer gebeurd; het is de week ervoor gebeurd. Wij zitten hier voor de achtste keer bij elkaar. Het funderend onderwijs krijgt heel veel aandacht uit de Kamer. Ik denk dat dat terecht is, want er gaan heel veel kinderen naartoe. Dat is de wijze waarop we met elkaar moeten handelen. Ik ga niet in op individuele uitspraken van OMT-leden. We hebben uiteindelijk te maken met de uitspraken die ze doen in de formele adviezen die ze geven. Ik ben heel benieuwd wat we straks kunnen verwachten met betrekking tot het nieuwe advies.

De voorzitter:

Voordat u overgaat naar het volgende onderdeel, het nationaal programma onderwijs na corona, zou ik op verzoek kort willen schorsen voor vijf minuten. Of heeft de heer Bisschop ook nog een vraag over dit onderwerp? Dan de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Ik had geprobeerd een heel bescheiden signaal te geven, maar dat was te bescheiden blijkbaar.

De heer Kwint (SP):

Daar heb ik nooit last van.

De heer Bisschop (SGP):

De heer Kwint komt altijd wel aan de beurt, hè. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat het een hele indringende wens is om de scholen zo snel mogelijk te openen. We kennen inderdaad – sommige collega's hebben dat nader uitgewerkt – de verhalen van het isolement waarin jonge mensen terechtkomen en de nood die dat met zich meebrengt. Dat hoef ik allemaal niet te herhalen. Ik vind het dan ook niet gepast – de Minister legt daar terecht de vinger bij – dat als scholen een keuze maken, gemeenten nog eens een keer kritisch gaan toetsen: mag dat nou eigenlijk wel, willen we dat nou eigenlijk wel? Daar gaat een gemeente in principe niet over.

Een concrete vraag. Mijn vraag voorkomt misschien dat de Minister daar straks nog een keer op moet terugkomen. Als het OMT constateert dat bijvoorbeeld bij scholen voor speciaal onderwijs een te strikt beleid wordt gevoerd en als het OMT zegt dat die scholen in beginsel open moeten, welke taak ziet de Minister dan voor zich om daar actief aan bij te dragen? Want ik twijfel niet aan de inzet, maar het is misschien wel goed om nog eens goed naar het punt van de communicatie te kijken en ervoor te zorgen dat er wat meer eenduidigheid in komt. Welke taak ziet de Minister voor zich weggelegd?

Minister Slob:

Het is belangrijk om te blijven uitdragen wat de lijn is. De motie die de heer Van der Staaij heeft ingediend, bevestigt dat nog eens een keer, als de Kamer die in meerderheid aanneemt. Dit is de lijn die we hebben gehanteerd: we vragen niet het onmogelijke van scholen, maar we vragen ze wel om zich maximaal in te zetten en zo veel mogelijk leerlingen naar school te laten gaan. Wat wij ook doen, is gewoon bellen als wij signalen krijgen. Dat gebeurt gewoon letterlijk. Dat doen overigens ook de raden. Ze nemen contact op, ze bellen en vragen om uitleg en opheldering om te stimuleren dat men datgene doet wat we met elkaar graag willen, namelijk dat deze kinderen niet thuis komen te zitten. Maar soms zijn er heel praktische redenen waarom het gewoon even een weekje niet lukt, vanwege bijvoorbeeld uitval van docenten. Dus hier zetten we heel hard op in.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit onderwerp. Ik zou kort willen schorsen, tot 14.25 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan door met de beantwoording in eerste termijn door de Minister.

Minister Slob:

Voorzitter. Nog een paar korte antwoorden bij dit blokje. De vaccinatiestrategie is aan de Kamer voorgelegd. Volgens mij heeft de Kamer daarmee ingestemd. Om te voorkomen dat er coronadoden vallen en mensen ernstig ziek worden wordt ingezet op kwetsbare groepen in een bepaalde volgordelijkheid. Ik dacht dat in de afgelopen week de gehandicaptenzorg gevaccineerd zou gaan worden. Daar waren we trouwens de eerste mee in Europa. Dan kom je uiteindelijk bij, zeg maar, de gewone bevolking uit.

Ik ken de wensen van de onderwijssector. Mijn wedervraag aan hen is wel gelijk: welke groep moet er in de eerste maanden dan uitgehaald worden? Dan wordt het natuurlijk even stil. Het is ook best wel een beetje een vileine vraag, maar het geeft wel het dilemma weer. Dus we houden vast aan deze strategie. Dat is, nogmaals, met de Kamer afgestemd. Volgens mij heeft die ook steun gekregen. Volgens mij zijn we ergens in Q2 bij de «gewone» bevolking aangeland. Ik heb in ieder geval tegen het onderwijsveld gezegd dat ik er ook nog een keer met mijn collega over zal gaan spreken om te kijken wat er in die fase mogelijk is, maar ik ga ervan uit dat dan al heel veel groepen die kwetsbaar zijn, inmiddels gevaccineerd zijn. Dat is de opzet zoals we die, nogmaals, met de Kamer hebben besproken.

Dan ventilatie. De eerste tranche van het geld is beschikbaar gesteld. Die is, zoals u weet, 1 januari officieel opengegaan, maar ook alles wat daarvoor al aan plannen was bedacht, mocht daarin meedingen. Het gaat als tierelier. Er zijn enorm veel aanvragen: 400, uit alle delen van het land. Inmiddels is al meer dan 60 miljoen van dat geld al belegd, in drie weken tijd. Dat is echt mooi. Er komen af en toe ook wel berichten dat men zou willen dat ik nog meer ga bijbetalen dan de 70/30-verdeling in de SUVIS-regeling. Weet dat die 30 al meer is dan normaal altijd werd gehanteerd. We hebben dat percentage dus al opgehoogd. Die 70 hoeft ook niet alleen maar van gemeenten te komen. Het kan ook in combinatie met geld dat scholen inzetten. U weet dat we ook niet, als het om normering gaat, andere dingen vragen dan in niet-coronatijd aan de orde was. Er is dan dus gewoon sprake van achterstallig onderhoud en moet men dus gewoon aan de bak. Ik zal niet weer de bedragen noemen als het gaat om wat er aan reserves is bij het po of het vo, maar die mogen daar ook gewoon voor worden ingezet, zoals ik al bij een eerder overleg heb verteld.

Er waren opmerkingen over innovatieve nieuwe ontwikkelingen. Het is inderdaad mooi om te zien dat het denken nooit stil staat en er steeds weer nieuwe plannen worden bedacht. Wij zullen het voorbeeld dat werd genoemd ook delen met Ruimte-OK, want dat zijn degenen die dat ook allemaal bijhouden. Als de IBO is afgesloten – dat is in maart het geval – gaan we de volgende tranche in, met die 260 miljoen. Wie weet kan het daar dan ook onderdeel van zijn. Dus ik zal zorgen dat dat verder wordt doorgeleid. Er bereiken me overigens meer van dat soort, soms ook private, initiatieven. Mensen zeggen: wij hebben ook nog een idee, kunnen we meedoen? Nou, join the club en voeg het bij alles wat al mogelijk is.

Dan met betrekking tot vluchtelingen: dit is de doelgroep die ook vaak onder het kopje kwetsbaar wel naar school mag. Dus als er problemen zijn met het ontvangen van thuisonderwijs omdat verbindingen niet goed zijn of er onvoldoende devices zijn, dan is dat al een mogelijkheid. Daarnaast hebben we 21 miljoen voor nieuwkomers beschikbaar gesteld. Dat zat in een van de steunpakketten. Daar kan dus ook geld voor worden ingezet. Men kan ook bij de opvang – waar het onderwijs gegeven moet worden, omdat men niet naar school gaat – een beroep doen op de SIVON-regelingen om extra apparatuur te krijgen en eventueel ook te kijken of de verbinding niet geoptimaliseerd kan worden. Dus ook voor deze doelgroep hebben we allerlei mogelijkheden om te proberen maatwerk te leveren.

Voorzitter. Nog één opmerking en dan ga ik naar het volgende blokje, het zorgverlof. Het klopt dat het kabinet vorige week zondag een aantal dingen heeft besloten. Dat moest, omdat we anders een voorhang hadden moeten doen op maandag. Daarom moest dat voortijdig plaatsvinden op een dag waarop dat niet zo gebruikelijk is, zeg ik er maar bij. Het kabinet heeft opnieuw bevestigd dat ze over dit onderwerp in gesprek waren met de sociale partners, want die gesprekken liepen al. Daar was mijn collega Koolmees bij betrokken. Wat nieuw was, is dat we ook nadrukkelijk hebben uitgesproken dat wij ook bereid waren daar financieel aan bij te dragen. Dat heeft u ook in de Kamerbrief kunnen lezen. Dat was geen proefballon. Dat was een nieuwe volgende stap in een discussie die heel ingewikkeld is, omdat werkgevers uiteindelijk ook zelf de verantwoordelijkheid dragen voor de keuzes die ze hierin maken met het personeel. Dat is te ingewikkeld om hier allemaal uit te leggen. Dat kunt u ook beter mijn collega Koolmees vragen te doen, want die heeft dat al een keer gedaan, volgens mij. Maar dat heeft iets te maken met hoe dit in cao's en dergelijke allemaal geregeld is met betrekking tot verlof. Hij is direct, gelijk 's maandags, weer verder in gesprek gegaan. Dat is de reden dat we woensdag meldden dat een aantal sporen die wij ontwikkeld hadden waarbij we hebben gekeken of het misschien met een aanvulling van kortdurend verlof en zo zou kunnen, uiteindelijk niet landden. De Kamer is erover geïnformeerd dat dat op dat moment op die manier niet lukte. Er is niet gezegd: we zetten nu een punt en we gaan weer over tot de orde van de dag. Nee, er wordt nog steeds doorgesproken en gekeken wat mogelijk is. Daar komt nog eens een keer bij dat de overheid zelf ook werkgever is en in dat opzicht ook dingen kan doen en inmiddels ook al dingen heeft gedaan. Dus niks proefballon. We hebben serieus genomen wat er vanuit de thuissituaties kwam. Die combinatie van thuiswerken, kinderen over de vloer hebben en die ook nog een keer moeten begeleiden bij onderwijs op afstand, wordt langzamerhand echt voor heel veel mensen te veel van het goede. Reden te meer om, als het maar enigszins kan en verantwoord is, de scholen ook weer open te doen, maar ook om als overheid te kijken naar dit soort hele ingewikkelde regelingen, waarvan we vaak ver op afstand staan, in die zin dat we kijken wat we kunnen doen en daar ook financieel aan willen bijdragen.

De heer Van Raan (PvdD):

Als je op zondag wat zegt en daarvan wordt een paar dagen later alweer gezegd: dat kan eigenlijk niet, want dat is moeilijk ... Als het eruitziet als een olifant, als het loopt als een olifant, als het ruikt als een olifant, dan is het waarschijnlijk een olifant. Maar goed, of het nou een proefballonnetje is of niet, het is in ieder geval in een aantal kringen zo beleefd. Laat ik het anders vragen. België en Frankrijk hebben het wel. Het is niet van de baan. Wanneer kunt u perspectief bieden? Of kunt u na overleg met uw collega's van SZW in een brief laten weten wanneer dat dan wel kan omdat het kennelijk nog steeds leeft?

Minister Slob:

Dat was geen olifant maar een panter, mijn collega Koolmees, want hij is er direct op af gesprongen om die gesprekken in een heel snel tempo verder voort te zetten. We hadden natuurlijk ook kunnen zeggen: we gaan er eens even naar kijken, we hebben dit nu gezegd; u hoort nog van ons. Dan had u 's woensdags niks gehoord. Dan had u nu ook geen vraag gesteld. Maar dit is urgent. Vandaar dat er met alle urgentie heel intensief verdere gesprekken zijn gevoerd. Dat was de opbrengst op de woensdag. Die hebben we eerlijk gecommuniceerd, niet door een punt te zetten maar een komma. In andere landen gelden hele andere systematieken en regelingen, dus het is niet vergelijkbaar. Hoe moeilijk het soms ook uit te leggen is; het is wel de werkelijkheid. We zoeken nog steeds door naar mogelijkheden om uiteindelijk niet zomaar ongericht geld rond te strooien, dat dan niet op de goede plekken terechtkomt, en om te kijken waar we wel een bijdrage aan kunnen leveren. Volgens mij is er deze week nog een debat in de Kamer over de economische sector. Dat lijkt mij een heel goede plek om dit onderwerp aan de orde te stellen. Dan kunt u uit de eerste hand alle informatie krijgen van de verantwoordelijk bewindspersoon.

Voorzitter. Dan ga ik naar het nationaal programma onderwijs na corona. Even heel kort, u weet dat wij de afgelopen periode erop hebben ingezet om scholen te ondersteunen bij het wegwerken van achterstanden die door vertraging zijn opgelopen, en bij wat er nog aanvullend moet gebeuren. Ik heb u daar uitgebreid over geïnformeerd. Ik ga het niet allemaal kort samenvatten. We hebben daar onder andere extra tijd voor beschikbaar gesteld, en er zijn regelingen georganiseerd. De regeling met, ik noem het maar even «extra hulp in de klas» is inmiddels uitgeput in die zin dat, zoals het er nu naar uitziet, alle aanvragen ook worden gehonoreerd. Dat betekent dat het geld op allerlei plekken in het p.o. en vo zo snel mogelijk verdeeld zal worden. In een enkele situatie is het gecombineerd met het mbo, want daar zijn ook aanvragen voor binnengekomen. We gaan overigens conform een Kamermotie van de heer Van Meenen en de heer Rog het laagste verantwoordingsniveau vragen, dus die motie is goed geland. Dat was al de inzet, maar met het duwtje in de rug door de Kamer is dat definitief geregeld. Dat betekent dat men mogelijkheden ziet om extra hulp naar de school toe te halen. Een deel van de aanvragen was gedaan voordat de scholen weer gedeeltelijk dichtgingen, maar men heeft desondanks de aanvragen verder doorgezet. We hebben de regeling zelfs een tijdje langer opengehouden. Die is eergisteren dichtgegaan. Kortom, dat loopt.

Bij extra hulp in de klas – dan kan ik die vraag ook gelijk beantwoorden – hoort ook dat men gebruikmaakt van onder andere pabo-studenten of studenten van de lerarenopleidingen. Die kunnen ingezet worden op een manier die de school goed acht. Ze kunnen bijvoorbeeld een soort verbindingsofficier zijn tussen school en thuis, zoals we ook in de eerste golf hebben gezien met die deurgesprekken. Het denken daarover heeft niet stilgestaan. De ervaringen die zijn opgedaan in de eerste golf worden nu maximaal ingezet. Je ziet sowieso dat een aantal dingen echt veel soepeler gaan dan in de eerste golf, ook met betrekking tot het inzetten van digitale hulpmiddelen. Ik had vorige week een school aan de lijn die de kinderen in de eerste golf nog een tasje papier meegaf, maar die het nu allemaal digitaal geregeld heeft. Dat heeft een enorme vlucht genomen en dat is heel erg mooi om te zien.

Het tweede dat we gedaan hebben, is scholen geld geven om de achterstanden weg te werken. Daarvoor hebben we die 280 miljoen. Ook daar zijn duizenden aanvragen voor binnengekomen, die gehonoreerd konden worden. Er was overintekening, onder andere bij het vo, maar dat hebben we gelukkig met een extra bijdrage vanuit Financiën kunnen regelen. Ook de voor- en vroegschoolse opvang, het vavo en het mbo maken daar gebruik van. Het is heel fijn dat dat geld er is. Dat wordt gemonitord, zo zeg ik in de richting van onder anderen mevrouw Van den Hul, die daarnaar vroeg. De inspectie heeft, zoals u weet, een COVID-19-monitor gehad, die wij u ook hebben doen toekomen. Daarnaast hebben we de afspraak gemaakt dat we via Oberon maandelijks monitoren. Ik zit nu te wachten op de monitor die over de maand januari gaat komen. Die hoop ik over ruim een week te hebben. Dus we houden echt goed in de gaten wat kwantitatief de stand van zaken is in de scholen, hoe men het redt, wie er op school zit, wie er thuis zit en of men alle kinderen kan bereiken. Kortom, dat wordt echt heel nauwgezet gemonitord, omdat we dat ook goed willen weten.

Daarnaast hebben we aan de VU gevraagd – dat is het bruggetje naar de langere termijn – om ook heel gericht onderzoek te doen naar de achterstanden. We stellen daar geld voor beschikbaar en we zien dat er van alles gebeurt. Dat is heel breed, omdat de situaties soms heel verschillend zijn en de scholen daarin keuzes mogen maken. Maar is het uiteindelijk ook effectief? Wat is effectief om in te zetten op schoolniveau? En op welke groepen zou je je dan in het bijzonder moeten richten? Het zal u niet verbazen dat de vve, groep 3 en de overgangsmomenten in het p.o. en het vo heel belangrijk zijn. Die worden ook zo gezien. Ook de brugklassen horen daar uiteraard bij. Die zijn nu stevig bezig om deze onderzoeken te doen en die gaan ons helpen. Daar ben ik van overtuigd. Daar komt de informatie bij die we de komende tijd zullen opdoen over waar kinderen nu staan, met name degenen die op zo'n overgangsmoment staan. Dat gaat ons helpen om het nationaal programma verder in te vullen met hele gerichte en concrete interventies die in de scholen kunnen worden toegepast. Daar willen we de scholen ook financieel in faciliteren, zoals we aan het begin van mijn beantwoording hebben besproken.

Toen ik naar buiten kwam met deze plannen, heb ik nadrukkelijk gezegd dat er geen taboes zijn. We kijken gewoon wat er dit schooljaar nog kan, misschien in aanvulling op de programma's die al lopen, waar het geld inmiddels al op een goede wijze weggezet kan worden, maar ook met het oog op de wat langere termijn. We zullen heel erg individueel moeten kijken naar het kind en het ontwikkeltraject dat een kind nodig heeft om zijn schoolloopbaan goed te kunnen vervolgen. Het gaat erom wat daarvoor nodig is. Dat zou voor de ene leerling kunnen betekenen dat die wat extra ondersteund wordt in de groep waarin die zit. Er kan ook sprake zijn van een gerichte facilitering van scholen. Voor een andere leerling zou het namelijk kunnen betekenen dat die volgend jaar in een andere groep door middel van uitleg en ondersteuning, al dan niet met aanvullende schooltijd, geholpen wordt met onderwerpen die eventueel nog wat meer aandacht behoeven. Voor weer een andere leerling in het vervolgonderwijs zou het weer wat anders kunnen betekenen. Daar zou ook sprake kunnen zijn van financiële ondersteuning om een bijdrage daaraan te leveren, zoals we dat ooit een keer hadden afgesproken voor het vmbo in Maastricht. Dat is toen uiteindelijk allemaal net binnen de lijntjes opgelost, maar dat was inderdaad een optie die we toen besproken hadden met het mbo en waaraan het mbo ook van harte bereid was om bij te dragen.

Maar dan moet er ook wel boter bij de vis, zeg ik erbij. Wat we niet moeten doen, is nu zeggen: mensen, het is allemaal zo ingewikkeld, laten we als kwaliteitslatten maar naar beneden leggen; we laten alles gewoon doorlopen en we zien het wel een keer. Dat willen we niet; we willen daar heel gericht aandacht voor hebben. Het zou best kunnen dat sommige leerlingen toch wel doorlopen. Misschien de een wel en de ander niet. Dat zal ook erg afhankelijk zijn van de individuele situatie, maar we moeten de scholen ondersteunen en faciliteren. We moeten daarbij allereerst kijken naar de vraag wat heel doelgerichte interventies zijn. Daar moeten we echt over hebben nagedacht. Daarnaast kunnen allerlei opties worden ingezet en wordt er ook financieel aan bijgedragen om dat te kunnen doen.

Zo ben ik dus bezig om dit nationaal programma met alle partijen te ontwikkelen. Ik kreeg een brief van de G4 – het is soms de G5, maar in dit geval was het de G4 – maar die was al aangehaakt, dat zeg ik gewoon maar heel open tegen u. Ik heb daar permanent contact mee, net als met de andere onderwijspartijen. Zij zijn hierbij betrokken. Vanuit hun positie kunnen zij bijdragen aan gerichte oplossingen. Dit kan in die zin wel rust geven dat je gewoon weet dat het voor een wat langere periode is en dat het allemaal niet in dit cursusjaar hoeft. Laten we hier met elkaar de schouders onder zetten. Ik kom daar straks nog even apart op terug bij de vraagstukken rond de eindtoets en de examens. Ik krijg er in ieder geval heel veel energie van, en ik merk de mensen in de praktijk ook wel, dat we nu deze volgende stappen kunnen gaan zetten richting de komende jaren en dat we zo kunnen gaan doen wat we noodzakelijk achten.

De voorzitter:

Ik kijk eventjes naar de tijd. Ik zou willen proberen om de termijn van de Minister rond een uur of drie af te ronden.

Minister Slob:

Misschien nog één opmerking, want dan heb ik dit blokje in grote lijnen wel gehad. Het is dus de bedoeling dat we eind februari, begin maart met de eerste uitwerking komen, zoals ik net al aangaf tijdens een interruptiedebatje. Dan zal er best nog veel verdiept moeten worden, maar we proberen zo concreet mogelijk te worden. Daarbij hebben we ook de inzichten van de wetenschap, de ondersteuning van de gemeentes en de input van het onderwijsveld zelf nodig, want docenten moeten er uiteindelijk in de praktijk mee kunnen werken en zich er echt door gefaciliteerd voelen. Op basis daarvan, met financiering wanneer dat nodig is, moet het er gewoon komen – geen enkele twijfel daarover – en moet het worden doorgezet richting het nieuwe cursusjaar en alles wat daarna nog gaat volgen.

De voorzitter:

Dank. Als er geen vragen meer zijn over dit onderwerp, gaan we door met de eindtoets en de examens.

Minister Slob:

Voorzitter. Die momenten zijn belangrijk in het leven van een leerling, zoals de ervaring van het afgelopen jaar ook heeft geleerd. In ieder geval een deel van de leerlingen heeft het als een groot gemis ervaren dat ze hun eindtoets niet konden maken en dat de centrale examens niet doorgingen. In de fase waarin we toen zaten, ook met het virus en alle onzekerheden daaromheen, hebben we destijds die keuzes gemaakt. We zien natuurlijk wel dat dat nu ook doordreunt in de periode daarna. Het is niet zo dat de kinderen na de eindexamens niet met een volwaardig diploma naar het vervolgonderwijs zijn gegaan. Maar nu we moeten nadenken over de vraag hoe we gaan normeren, zien we dat door het gat dat in het afgelopen cursusjaar gevallen is – u heeft dat kunnen lezen in de brief – dat absolute normeren, waarin we in Nederland eigenlijk best vooruitliepen op heel veel andere landen, nu relatief normeren is geworden. Ik denk dat er uiteindelijk een hele goede manier is gevonden om dat te doen. De inzichten van de docenten, hun beoordeling van waar hun leerlingen staan en hoe ze de examens waarderen zijn daar ook een onderdeel van. De inspectie heeft uiteindelijk gezegd: dit vinden wij een te verantwoorden manier. Dat geldt ook voor het vervolgonderwijs; dat is niet onbelangrijk, want daar gaan ze uiteindelijk naartoe. Maar het is wel een effect geweest van een keuze die we in het afgelopen jaar hebben gemaakt.

Bij de eindtoets hebben we erop aangedrongen om kansrijk te adviseren. Dat ging toen natuurlijk allemaal heel snel, omdat de meeste adviezen eigenlijk al gegeven waren. Er is ook nog een mooie bijlage richting de brugklassen gegaan, en heel veel scholen hebben ook geprobeerd brede brugklassen in te richten. Desondanks blijkt nu uit de onderzoeken dat er toch onderadvisering is geweest bij een bepaalde categorie leerlingen. Dat zijn precies die leerlingen waar met name mevrouw Van den Hul, maar natuurlijk ook anderen aandacht voor vragen, en terecht. Die hadden we ook graag wat kansrijker neergezet. We zien sowieso dat er in z'n totaliteit minder hoog is geadviseerd dan in de jaren daarvoor.

Om de eindtoets even als eerste beet te pakken: we hebben nu aan de scholen gevraagd om kansrijk te adviseren. Waarom? Ten eerste omdat we de oordelen van de docenten het allerbelangrijkste vinden. Het is heel belangrijk dat als zij kansrijk adviseren, kinderen ook op de niveaus terechtkomen waar we graag willen dat ze terechtkomen. We hebben de periode waarin ze adviezen moeten uitbrengen ook nog even verlengd, overigens met een verlenging waarvan zij zeggen: hier kunnen we mee uit de voeten. Hier ging in een interruptiedebatje, volgens mij tussen de heer Bisschop en de heer Van Meenen, nee, de heer Beertema, even de vraag over tafel: moeten we dat niet nóg langer gaan doen? Wij denken dat als ze nu gewoon kansrijk gaan adviseren, ze niet alleen maar eventjes deze laatste weken meenemen. Nee, dan kijken ze naar de totale schoolloopbaan. Die nemen ze in acht. Als we kansrijk adviseren als het allerbelangrijkste beschouwen in de manier waarop we naar leerlingen kijken, is het dus niet direct noodzakelijk om dat ook nog in de tijd te gaan doorschuiven. Dan komen we mogelijk ook weer in de problemen met de aanmeldingen en het zorgen dat de brugklassen op een goede manier georganiseerd kunnen worden. Een docent, of soms ook een docententeam – ze doen het vaak in teamverband – zegt gewoon: we hebben deze leerling een aantal jaren gevolgd, en dit is ons oordeel. Dat oordeel is het belangrijkste. Dat hebben we op allerlei manieren uitgedragen. Scholen hebben daar ook ondersteuning bij gekregen. Een van de laatste dingen die nu gebeuren, is dat er vanuit het Lerarencollectief tutorials zijn gemaakt. Ook op die manier worden scholen geholpen om die kansrijke advisering inhoud te geven. Dat is heel erg belangrijk.

Dan de toets zelf. U weet – daar bent u over geïnformeerd – dat we met het onderwijsveld afspraken hebben gemaakt over het omgaan met situaties die we als calamiteiten kunnen beoordelen. Daarvan is in ieder geval helder dat er voordat een toets wordt afgenomen, wel zo'n zes weken echt goed onderwijs moet kunnen worden gegeven. We volgen nu even hoe het zich ontwikkelt richting de heropening, de weer volledige opening, van de scholen en de periode daarna. De inzet is er wel op gericht om te zorgen dat deze toets gewoon gemaakt kan worden door de leerlingen. We weten namelijk ook dat het vanuit het oogpunt van kansengelijkheid heel erg belangrijk is dat dit tweede advies ernaast – nogmaals, het schooladvies is uiteindelijk bepalend en het belangrijkst, maar dit is wel een hele belangrijke – toch een x-aantal leerlingen kan helpen om niet ondergeadviseerd te worden en op de goede plek terecht te komen. Dat is zoals we het hebben ingericht. Dat zijn de afspraken die zijn gemaakt. We gaan nu even volgen hoe het zich ontwikkelt richting naar we hopen de volledige opening van de scholen.

Misschien nog één opmerking erbij. Met de aanbieders is erover gesproken om ook bij de normering van de toets wat rekening te houden met de situatie, zonder dat we de kwaliteitsmaatstaven zo gaan verlagen dat deze geen goed oordeel meer geven over waar kinderen staan als ze op die leeftijd in groep 8 zo'n toets moeten maken. Daar wordt ook nog aan gewerkt deze dagen richting het moment waarop de toets afgenomen kan worden in april/mei. Daar hebben de scholen ook wat flexibiliteit in; dan kunnen ze de toets ook wat naar achteren schuiven als ze dat willen.

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft een vraag.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, over kansrijk adviseren. Natuurlijk prima, mooi en goed dat zo'n tutorial er is. Ik denk wel dat je ervan uit mag gaan dat scholen altijd wel kansrijk willen adviseren; normaal gesproken al en nu hopelijk ook. Hoe kansrijk dat is, hangt er ook erg vanaf hoe het voortgezet onderwijs daar vervolgens weer mee omgaat en in hoeverre leerlingen toch ergens in een hokje gezet worden. Dan kunnen ze nog zo kansrijk geadviseerd zijn, maar dat is toch hoe het merendeel van de scholen er nog steeds uitziet. Mijn vraag is eigenlijk – we hebben het stimuleren van brede brugklassen eerder al besproken, ook in de overgang naar dit schooljaar – of we die extra meerjarige financiering ook afhankelijk kunnen maken van de mate waarin scholen bereid zijn om brede brugklassen in te stellen. Nu hebben we wellicht een middel om dat iets indringender aan scholen te vragen dan ꞋꞋwilt u zo vriendelijk zijnꞋꞋ. Hoe kijkt de Minister daarnaar?

Minister Slob:

Allereerst ben ik blij dat u dit aspect ook nog even inbrengt. Het gaat er inderdaad niet alleen om wat er in groep 8 gebeurt, maar ook om wat er daarna gebeurt als ze in die brugklas terechtkomen. Daar hebben we de afgelopen keer ook aandacht aan besteed, maar uit het rapport van de inspectie bleek bijvoorbeeld dat het nog niet overal helemaal tot volle wasdom is gekomen. Overigens zijn we nu een paar maanden verder en zie je wel dat er op dat vlak meer gebeurt. Het was ook nog wel heel vers aan het begin van het schooljaar. Wat mij betreft zijn die brede brugklassen, en dat heb ik eerder gezegd, geen taboes en ook mede onderdeel van die meerjarige aanpak die nodig is. Want die kunnen inderdaad helpen. Het spreekt voor zich dat er ook bedragen aan gekoppeld worden en dat als je er een beroep op doet dat je dat ook kunt gaan toepassen. U probeert natuurlijk drukmiddelen te ontwikkelen, maar ik laat het nog even aan een totale afweging over op welke wijze en in hoeverre we die ook in de sfeer en in de plannen gaan inbouwen. Laten we eerst maar eens even op een rijtje zetten wat er nodig is en wat we ook aanvullend aan financiering daarvoor kunnen doen. Maar dat is best wel een mooie kaart om in de mouw te houden, zou ik haast willen zeggen.

De heer Van Meenen (D66):

Fijn om dat te horen, want dat kan toch helpen. We hebben dan toch met de komst van dat grootste en meeslepende pakket – daar ga ik dan helemaal vanuit – iets heel aantrekkelijks voor scholen, denk ik, omdat zij ook allemaal het beste willen. Overigens geldt dat natuurlijk ook voor het vervolgonderwijs. Ook daarvan verwachten we iets – daar heeft de Minister terecht op gewezen – maar daar geldt ook voor dat er extra financiering komt. Laten we dan ook kijken of we daar ergens iets in de voorwaardelijke sfeer moeten inbouwen wat het dan ook werkelijk kansrijker maakt. Dan denk ik er bijvoorbeeld aan dat er ook hulpprogramma's in dat eerste jaar in het mbo en hoger onderwijs zijn, dat er op een verstandige manier met het bindend studieadvies wordt omgegaan et cetera. Ik geef dat dus nu graag aan de Minister mee en uit zijn woorden maak ik op dat hij daarnaar wil kijken. We zullen dat dan te zijner tijd zien.

Minister Slob:

Ik heb hierbij misschien nog één aanvullende opmerking over brede brugklassen. Ik zie wel dat dat, ook nu, nu men doorheeft in wat voor situatie we nog langdurig zitten, steeds beter tussen de oren komt te zitten --- ik zeg het maar even in die woorden – bij de scholen voor het voortgezet onderwijs. En ik zie dat men ook wel inziet dat dat gewoon een heel goed hulpmiddel kan zijn om ervoor te zorgen dat kinderen niet gelijk al in een fuik zitten, dat ze onder niveau komen en daar dan ook niet meer uit kunnen komen. Dus dat is een hele belangrijke.

Voorzitter. Dan de examens. Ik heb u op de hoogte gehouden van hoe we daarmee om zijn gegaan. Het onderwijsveld had mij gevraagd of wij alles op alles konden zetten om voor de kerstvakantie het besluit te nemen en te proberen tot gezamenlijke conclusies te komen, en dat is gelukt. Er is gewoon een besluit genomen. Ik hoorde iemand zeggen – ik weet niet meer wie – dat er nog geen besluit is, maar er is wel een besluit genomen, gewoon voor de kerstvakantie, gesteund door het complete onderwijsveld. U heeft dat in de brief ook kunnen terugvinden. Daar is een behoorlijk grote groep bij betrokken geweest en die kon zich goed vinden in de opzet die we hadden neergelegd. We hebben toen wel één afspraak gemaakt, omdat we natuurlijk nooit weten hoe dingen zich ontwikkelen. We hebben vaker meegemaakt dat het soms meezit en soms ook tegen. We spreken af: dit is het gewoon. Het is namelijk ook belangrijk voor leerlingen dat ze een stukje duidelijkheid hebben: «Leerlingen, ga gewoon aan de slag, ga aan het werk, hoe moeilijk dat ook in deze omstandigheden is, wat wij ook snappen. We hebben jullie ook uitgezonderd van de groepen die thuis moeten zitten. Jullie mogen naar school, omdat we het belangrijk vinden dat jullie je examen in de volle breedte kunnen maken.» Maar we hebben wel gezegd dat we na de voorjaarsvakantie nog een keer om tafel gaan zitten om te kijken hoe het zich heeft ontwikkeld en of het besluit dat we hebben genomen nog steeds houdbaar is.

Ik kan niet anders zeggen dan dat de ontwikkelingen niet echt positiever zijn geworden, want die 1,5 meter kwam na de kerst opeens in beeld. Dat de scholen voor een groot gedeelte dicht waren, was al voor de kerst helder, maar dit nog niet. Dat is ook de reden waarom ik heb besloten om die gesprekken nu naar voren te halen. In de komende week en in de week daarna gaan we kijken tot welke inzichten we nu komen op basis van wat er nu gaande is. Die gesprekken zal ik, nogmaals, gaan voeren. De inzet is – daar blijf ik nog steeds voor staan – om maximaal te kijken of we de examens door kunnen laten gaan. Het is immers belangrijk voor leerlingen om dit moment te mogen meemaken en daarnaast – ook belangrijk – te weten waar ze staan. We willen zorgen dat we op basis van die informatie ook weer met ze verder kunnen. Maar ik snap ontzettend goed dat het spannend voor ze is: de onzekerheid, iedere keer de discussie of iets wel of niet doorgaat. Alleen al de berichtgeving van de afgelopen dagen zorgt er voor dat sommige leerlingen denken: ik stop nu maar even, want het gaat waarschijnlijk toch niet door. Dat hadden we nou juist willen voorkomen door in december te zeggen: mensen, dit is het besluit, hier gaan we voor. Maar goed, ik snap ook dat LAKS de gevoelens vertolkt van de leerlingen die zij vertegenwoordigen. Dus we gaan de gesprekken in de komende tijd aan. Ik zal u uiteraard informeren. Mijn bedoeling is dat te doen voordat de voorjaarsvakantie in de eerste regio begint. Dat is volgens mij voor 15 februari. Dan start in de eerste regio de zogenaamde carnavalsvakantie van een carnaval dat niet gevierd wordt.

Voor de staatsexamens, die er een-op-een bij horen, geldt precies hetzelfde. Die leerlingen doen in een andere volgorde ook gewoon de centrale examens. Ik weet natuurlijk wat wij met elkaar gewisseld hebben rond het vso in de vorige periode. Dat was vanuit een situatie waarin de centrale examens niet doorgingen. Wat de schoolexamens zijn voor het regulier onderwijs, zijn de college-examens voor de staatsexamenleerlingen, inclusief het vso dat daar een onderdeel van is. Daar hebben we over gewisseld wat we erover gewisseld hebben, ook met betrekking tot wat we daar nog aan extra faciliteiten voor hebben geboden. In principe ging het bij deze examens om hetzelfde als bij de schoolexamens. Maar het werd toch als zwaarder ervaren, omdat leerlingen het bij een staatsexamen in een korter moment moeten neerzetten dan bij een schoolexamen, dat in een reeks van allerlei toetsen en zo tot stand is gekomen. Het principe was hetzelfde: ze hoeven geen centraal examen te doen en doen alleen college-/schoolexamen. Ook deze groep hebben we natuurlijk in gedachten. Weet wel dat het daar niet alleen om het vso gaat, maar ook om leerlingen die via particuliere scholen examen doen. Dus op het moment dat je daar weer allerlei uitzonderingen voor gaat maken, moet dat generiek gebeuren. Dan zouden ook de leerlingen van de particuliere scholen daarvan gebruik moeten maken. Maar dan krijg je weer – zeker als het centraal examen wel doorgaat – een heel scheve verhouding met betrekking tot wat er in het reguliere onderwijs gebeurt. Dat moeten we uiteraard ook met elkaar bewaken. Met betrekking tot het vso zijn we dus heel gericht aan het kijken, ook in lijn met moties die hier zijn aangenomen. Voor de langere termijn kijken we hoe we voor deze scholen de ondersteuning die zij nodig hebben, wat structureler kunnen gaan regelen. Daar wordt nu aan gewerkt en ik hoop u in de maand februari daar de uitkomsten van te geven. Volgens mij was dat een motie van mevrouw Westerveld.

We zijn bezig om te kijken wat er voor het komende examen mogelijk is met deelcertificaten. Het is niet zo dat daar een streep doorheen is gezet. Nee, 1 januari hebben daarvoor inschrijvingen plaatsgevonden. Van het aantal leerlingen dat gebruikmaakt van de staatsexamens, doet het overgrote deel deelcertificaten. Dan komt toch de capaciteitsvraag op tafel te liggen. We zijn dus nu aan het kijken hoeveel mensen zich voor deze komende ronde hebben aangemeld voor de deelcertificaten. Nu wordt de beoordeling gemaakt wat dat betekent voor de capaciteit en wat we kunnen bieden aan extra herkansingen voor de deelcertificaten, waar dat vorig jaar vanwege de capaciteitsproblemen gewoon echt niet mogelijk was. Dat hopen we ook in februari rond te hebben. Daar wordt dus wel aan gewerkt en wie weet ontstaat er ook ruimte op dat punt.

De voorzitter:

Er zijn twee vragen over dit onderdeel. We gaan eerst naar mevrouw Van den Hul en dan mag mevrouw Westerveld.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter, ik zal het heel kort proberen te houden, met het oog op de klok. Ik ben heel blij dat de Minister dat herijkingsmoment naar voren haalt. Ik had een motie klaarliggen, maar die hoef ik nu niet meer in te dienen, dus dat scheelt. Het is fijn dat dat herijkingsmoment er voor de voorjaarsvakantie komt. Maar er is natuurlijk wel wat aan de hand. LAKS heeft inderdaad de noodklok geluid, maar ook bijvoorbeeld het CNV heeft gezegd dat zij het niet realistisch achten om op de huidige, ingestoken koers door te gaan, omdat een heleboel fysieke lessen uitvallen en het in de praktijk onmogelijk blijkt om leerlingen veilig en gedegen voor te bereiden op die eindexamens. Ik ben dus toch wel benieuwd of de Minister dat hier kan appreciëren en van een inkleuring kan voorzien voor ons. Hoe kijkt hij naar die oproep van LAKS en van CNV Onderwijs?

Minister Slob:

Ik zie die oproep vooral in het licht van de ontwikkelingen die zich de laatste weken hebben voorgedaan. Dan komen er vanuit de scholen natuurlijk veel reacties. Het is dan ook op zich heel legitiem dat degenen die bepaalde groepen vertegenwoordigen, leerlingen of docenten, dat ook vertolken en uiten in het publieke debat. Zij zijn betrokken geweest bij de afspraken die zijn gemaakt. Daar staat bij wijze van spreken hun handtekening onder. We hebben wel gewoon in commissie met elkaar vastgesteld dat we hier nu voor gaan. Als zij nu aangeven dat zij daar eerder over willen praten, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid, zoals ik net heb aangegeven. Ik merk wel dat bijvoorbeeld de oplossingen die genoemd worden, heel divers zijn. Neem een oplossing die hier ook weleens over tafel is gegaan, die sommigen zelfs zonder corona zouden willen, namelijk het alleen halen van de kernvakken. Je moet wel gaan oppassen dat dingen door elkaar heen gaan lopen. Als je algehele wensen over het examen gaat projecteren op de coronatijd, zorgt dat er wel even voor dat we met elkaar moeten opletten. «Alleen de kernvakken,» wordt dan bijvoorbeeld gezegd. Maar het vmbo heeft maar één kernvak, namelijk Nederlands. Ik geef maar even aan in wat voor situatie je dan terechtkomt. Je moet met elkaar wel echt heel goed doorspreken wat hier nu wijsheid is: Waar helpen we leerlingen echt mee? Dat geeft wel heel goed duidelijkheid, zelfs op het niveau van een leerling, over kansenongelijkheid en waar een leerling staat. Ik geloof dat de heer Van Meenen het zei: we weten ook dat er leerlingen zijn die het nu redelijk makkelijk bij kunnen benen en soms zelfs beter leren; ik weet niet of dat er veel zijn, maar stel dat ze er wel zijn, dan willen we ze natuurlijk ook niet in hun voortgang tegenhouden. We zullen dus heel gericht moeten kijken hoe we op een verstandige wijze keuzes kunnen maken die uiteindelijk dienstbaar zijn aan het langere traject van het ontwikkelen van kinderen. We proberen hen op een goede manier te helpen en te ondersteunen op de plekken waar we constateren dat er tekorten zijn opgetreden door de coronasituatie.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik vind het niet helemaal een bevredigend antwoord. Ik begrijp dat die gesprekken nog moeten plaatsvinden, maar ik denk dat de Minister nu wel heel makkelijk over een aantal inhoudelijke bezwaren heenstapt die LAKS, CNV en een heleboel leraren die ons allemaal mailen hebben. Dat zijn heel wezenlijke punten. Een boel leraren maken zich zorgen over of het inderdaad wel veilig kan en of het realistisch is om in halve klassen een examen voor te bereiden, want je kan dan de helft minder lesgeven. Leraren maken zich zorgen over of ze het door de lesuitval die er is überhaupt wel redden in de tijd. En dan heb ik het alleen nog maar over een deel van de bezwaren. Dus ja, ik had gehoopt dat de Minister al iets meer kon ingaan op de inhoudelijke bezwaren die zij hebben. Kan hij zich daar iets bij voorstellen? En wat zijn dan mogelijke scenario's? Ik hoor de Minister nu eigenlijk alleen maar zeggen: we koersen nog gewoon op doorgaan. Maar een heel groot deel van het veld plaatst daar grote inhoudelijke vraagtekens bij. Dan ben ik heel erg benieuwd welke alternatieven de Minister dan wel reëel acht.

Minister Slob:

Ik heb net heel duidelijk aangegeven dat de ontwikkelingen van de laatste weken, met name de 1,5 meter, hebben gezorgd voor de vraag of we toch niet eerder dan we hadden afgesproken kunnen spreken over de afspraken die we met elkaar gemaakt hebben. Geen probleem, gaan we doen. Ik snap dat ook. Ik snap ook de zorgen die mensen hebben, vooral de mensen die met voeten in de klei staan en met deze leerlingen moeten werken. Het beeld is wel divers. Ik had vorige week bijvoorbeeld een digitaal werkbezoek met vijf scholen uit grote steden die werken met kinderen met een lage 6, om het maar even zo te noemen; dan weet u waarover ik het heb. Zij zeiden me één ding heel indringend: alsjeblieft, ga niet de kwaliteitsstandaarden verlagen. Vanochtend stond er een ingezonden brief in een krant van een docent, ik dacht een docent natuurkunde, die zei: alsjeblieft, laat de centrale examens doorgaan. Het is een breed palet aan meningen. Dat begrijp ik overigens heel goed, want het is ingewikkeld. We moeten dus ook heel zorgvuldig met elkaar uiteindelijk tot misschien wel nieuwe conclusies komen. In de insteek die we gekozen hebben, moeten we kijken of we in tijd en ruimte mogelijkheden kunnen creëren om deze leerlingen wel het volledige examen te laten doen. Dat is natuurlijk nog steeds een optie waarover we kunnen spreken. Ik denk dat we elkaar niet helpen als we eventjes gaan speculeren over allerlei opties, als je toch echt moet proberen om eenduidig met elkaar tot conclusies te komen. Juist als het gaat om de onrust bij leerlingen. Een deel is inmiddels al stil gaan zitten, soms letterlijk: we gaan nu eerst maar even afwachten. Daar is een stuk motivatie weggevallen. Dat is ook echt heel vervelend. Daar hebben docenten op dit moment ook mee te maken.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld en dan de heer Van der Molen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Mijn vragen gaan over de examinatoren. Wij lazen in een brief inderdaad dat er geen extra herkansingen worden geregeld voor certificaatleerlingen. Nu hoor ik van de Minister dat het iets anders zit: er wordt eerst gekeken naar de capaciteit, en dan wordt er gekeken wat wenselijk is. Ik heb dus nog een beetje hoop dat er nog wel een optie is voor certificaatleerlingen. Maar ik zou de Minister willen vragen wat er de afgelopen tijd is gebeurd om extra examinatoren te werven. Dit is namelijk een brede wens van de Kamer. Verschillende collega's hebben er de afgelopen tijd naar gevraagd. We hebben een aangenomen motie van mij en een aantal collega's liggen, waarin we hebben gezegd dat we eigenlijk de vorige periode al wilden dat er extra herkansingen zouden komen voor leerlingen die opgaan voor hun certificaat. Wat is er dus nu gedaan om extra examinatoren te werven?

Minister Slob:

De CvTE, die hierin een grote taak heeft, zoals u weet, werkt zich op dit moment echt uit de naad om alle mogelijkheden te creëren met betrekking tot de wijze waarop we nu de voorstellen hebben gedaan rond een tweede volledige tijdvak en een derde tijdvak. Kortom, heel veel inzet is erop gericht om dat op een goede manier te doen. Dat is een ongelofelijke operatie, ook logistiek, maar ze doen het. Daarnaast weet ik van de CvTE dat men zich ook maximaal inzet om echt te proberen zo veel mogelijk mensen te interesseren en vast te leggen met betrekking tot het afnemen van de examens die bij de staatsexamens horen. Daar is men de afgelopen periode ook gewoon mee doorgegaan, ondanks al het andere wat nog moest gebeuren. Dat is niet eenvoudig, want het afnemen van dergelijke examens vraagt echt wel bepaalde vaardigheden van mensen. Dat vraagt ook dat ze getraind moeten worden. Ik ben zelf ook bij die trainingen geweest. Die vinden gewoon in een grote school in Amersfoort plaats. Volgens mij is dat op een reformatorische school, zeg ik even uit m'n hoofd, gevestigd in een heel mooi oud gebouw. Dan weet de heer Bisschop precies welke het is. Maar ook daar zijn nu weer de beperkingen, ook met afstand en alles. Dus met al die beperkingen is men gewoon doorgegaan om te kijken wat er mogelijk is. Men doet nu inderdaad even de beoordeling op basis van het aantal aanmeldingen – vorig jaar was dat heel erg hoog – zoals die voor de komende examenronde worden gedaan rond de deelcertificaten, om te kijken wat er mogelijk is. Want als je het aanbiedt, moet je dat doen voor alle leerlingen. Het kan niet zo wezen dat we voor de ene groep zeggen dat we het wel doen en voor de andere niet. Daarvoor zouden we dan de wet moeten veranderen. Als je het aanbiedt, moet je dat voor iedereen doen. Dan moet je het ook kunnen waarmaken.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld, kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De Minister zei het net ook al in zijn inbreng: dan zou je het ook voor het particuliere onderwijs moeten regelen. Maar dat begrijp ik dan weer niet helemaal goed, want we hebben gewoon te maken met leerlingen die naar het vso gaan, om een bepaalde reden. Ze hebben soms moeite met bepaalde uitdrukkingsvaardigheden of hebben een leerachterstand. Ze hebben extra begeleiding nodig. Ik begrijp niet zo goed waarom je die groep dan weer extra gelijk moet stellen aan particulier onderwijs.

Minister Slob:

Je hebt twee mogelijkheden om aan een examen te komen. Ze doen dezelfde centrale examens, dus het diploma is uiteindelijk ook identiek. Als je dat gehaald hebt, dan heb je het. Dus als leerlingen zeggen dat ze gebruik willen maken van de staatsexamens, dan gelden voor hen gewoon dezelfde beoordelingen en dezelfde faciliteiten als het gaat om wat je met inhoud en met herkansingsmogelijkheden doet als voor alle andere leerlingen. Daar kun je gewoon geen onderscheid in maken. Je kunt wel onderscheid maken in alle ondersteuning die daaromheen plaatsvindt. Dat hebben we ook gedaan. We trekken dat nu ook door in de eerste periode. Dat doen we ook in de tweede periode. We willen ook maximaal op die ondersteuning inzetten. Er zijn ook vso-leerlingen die gewoon op school examen doen, omdat hun school een examenvergunning heeft. Er zijn ook leerlingen waarbij er afspraken zijn gemaakt tussen vso en een reguliere vo-school, waardoor het op die manier gebeurt. Maar een groot gedeelde heeft voor de route van de staatsexamens gekozen. Dan kun je niet zeggen: dit deel van de staatsexamens mag – ik noem maar wat – drie herkansingen doen en de anderen niet. Dat is het probleem waarmee we al in de eerste ronde zaten. Dat geldt natuurlijk onverkort nu nog steeds.

De voorzitter:

De heer Van der Molen heeft lang gewacht.

De heer Van der Molen (CDA):

Toch nog even op dit punt van de examens. Het hangt ermee samen, ook met dat ijkpunt dat genoemd werd. Daarbij deel ik ook wat mevrouw Van den Hul zei: het is goed nieuws dat dat allemaal snel kan gaan. Gewoon ook even wetend hoe dat gaat, kan ik me zo voorstellen dat u nu al bezig bent met de scenario's. Het is namelijk wel of niet. Het moet niet zo zijn dat op het moment dat het ijkmoment er is en het OMT iets gezegd heeft, we dan nog met elkaar moeten gaan nadenken over wat wel en niet kan. Dat zou ik graag bevestigd willen horen.

Ik heb nog een tweede punt. Dat is het punt dat ik al heb gemaakt. Als we dan toch doorgaan, hoe houden we dan rekening, ook in de herkansingen, met die hele kleine groep die ook met die extra herkansing nog niet uit de voeten kan? Kan de Minister ten minste toezeggen dat op het moment dat hij zo'n afweging maakt naar aanleiding van het go/no-gomoment hij dan ook helderheid kan bieden daarover? Want het is toch met elkaar zoeken naar een manier waarop je de kinderen die de dupe zijn, een eerlijke kans biedt.

Minister Slob:

Zeker. Dat laatste kan ik alleen maar onderstrepen. We zijn bij de keuzes die we nu maken niet afhankelijk van OMT-adviezen. Het is nu gewoon een inschatting. We hebben al afspraken gemaakt over de examens. Daar is een besluit over genomen. We hebben afgesproken dat als de ontwikkelingen zodanig zijn dat er toch zorgen zijn, we nog een keer gaan kijken of dat besluit nog houdbaar is. Dat gaan we de komende twee weken gewoon doen. Daar heb ik geen OMT-adviezen voor nodig.

Het tweede is dat in het besluit dat ik genomen heb, leerlingen al de mogelijkheid wordt geboden om te spreiden. Ze hoeven niet alles in de eerste ronde te doen. Ze kunnen variëren. Ze kunnen zeggen: ik ga bepaalde vakken in tijdvak 1 doen en ik doe de rest in tijdvak 2. En we hebben daarnaast voor hen nog een extra derde herkansingsmogelijkheid gecreëerd als ze dan toch nog voor een vak in de herkansing moeten. Dus dat hebben we al gefaciliteerd. We hebben ook op verzoek van de bonden zelfs geprobeerd om dat nog in het schooljaar te doen. Alleen in het noorden loopt het een klein beetje over de rand van de vakantie heen. Daarvan hebben we gezegd: als dat nodig is, dan gaan we kijken of we dat kunnen faciliteren. Maar dat zijn de afspraken zoals we ze gemaakt hebben.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen, vroeg de voorzitter hoopvol.

Minister Slob:

Bijna. Er zijn nog twee vraagjes in het blokje «divers». Dat is allereerst de vraag van de heer Bisschop over regelluw. Ik gaf net al aan met betrekking tot bijvoorbeeld de subsidieregeling dat we daar ook weer voor het laagste niveau hebben gekozen. Dus als er concrete voorbeelden zijn van iets waarvan scholen zeggen dat dat op dit moment niet echt reëel is, kan daar gewoon over gesproken worden om te kijken of we daar generiek eventueel iets aan kunnen doen. We kijken daar dus al heel gericht naar, met name ook als het gaat om de nieuwe dingen die we nu van ze vragen.

Dan de thuiszitters. Ik heb in het debat over passend onderwijs en de 25 punten waarmee we aan het werk zijn gegaan, al aangegeven dat we met name door de coronaperiode heel actief proberen om weer verbindingen met scholen te maken en maatwerk te leveren. Die zijn dus nadrukkelijk in beeld en dat wordt nu ook verder uitgewerkt. U heeft daar in november ook ruimte voor gegeven.

De gang van zaken rond het curriculum heeft u op de lijst van controversieel verklaarde onderwerpen gezet. Het enige wat u van mij nog zult krijgen, zijn de twee adviezen van de wetenschappelijke commissie die ik u al had toegezegd. Die komen misschien al deze maand en anders net in februari. Dat zijn die onafhankelijke adviezen. Die krijgt u toegestuurd en voor de rest is dat aan een nieuw kabinet. Er komen nieuwe afspraken om te kijken hoe dat verder wordt vormgegeven. Dat is conform het demissionair zijn van dit kabinet en de verklaring die de commissie heeft gegeven.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is goed om te horen. Er waren wel een paar dingen die eigenlijk niet direct met het curriculum te maken hebben, zoals de herziening van het examen Nederlanders, wiskunde, ook in het vmbo. Kunnen die wel door? Gaat de Minister daar wel mee door? Dat is formeel geen curriculum.

Minister Slob:

We hebben in de curriculumaanpak inderdaad een bepaalde prioritering aangegeven van dingen die snel moesten en dingen die wat langzamer konden. Als u wilt dat er rond de controversieelverklaring nu toch weer uitzonderingen worden gemaakt voor bijvoorbeeld de eerste fase, dan hoor ik dat graag van de commissie.

De heer Van Meenen (D66):

De eerste fase? Dat begrijp ik even niet.

De voorzitter:

Mag ik hier even als voorzitter op ingaan? We hebben het hierover gehad in de procedurevergadering over het controversieel verklaren van onderwerpen. Ik denk niet dat dit nu de plek is om dat vraagstuk via de Minister opnieuw open te breken. Dan moeten we het daar in de commissie opnieuw over hebben. In mijn herinnering – maar ik weet ze niet allemaal uit mijn hoofd – is het curriculum in het algemeen controversieel verklaard. Dit lijkt me dus een vraag die we eerst via de commissie aan onszelf moeten stellen voordat we de Minister daar iets over vragen.

De heer Van Meenen (D66):

Prima.

Minister Slob:

Ik heb nog een laatste punt rond de veiligheid. Dat komt nu een klein beetje in de knel door tijdgebrek. We zijn daar echt ontzettend stevig mee aan het werk gegaan, omdat we merkten dat er wat licht zat tussen wat er allemaal aan mogelijkheden is en wat er uiteindelijk op de school gebeurt. Dat gat proberen we te dichten. Aan de andere kant moeten we reëel zijn, want er is ook gewoon wat gebeurd op een school die al wel heel actief met deze onderwerpen bezig was, maar waar er toch zo'n situatie van een calamiteit kon ontstaan met een behoorlijke uitwas. Het ging om een docent die thuis kwam te zitten en volgens mij inmiddels weer op die plek aan het werk is gegaan. Ik blijf erop hameren. Er ligt een prachtig aanbod. Stichting School & Veiligheid doet geweldig werk. Ik kan ze niet vaak genoeg noemen en prijzen, omdat er toch nog veel onbekendheid is. We blijven eraan werken om dat gewoon tussen de oren te krijgen. Er zijn vakken die dit onderwerp op sleeptouw nemen. Ik dacht dat de heer Beertema voorbeelden gaf van vakken waar dit soort onderwerpen echt al gemeengoed is, maar het moet breder in de school. Er is dus geen twijfel over mogelijk dat we dit gewoon blijven uitdragen. Het is ook niet zo dat de politie en het jongerenwerk op afstand van de school worden gehouden. Er was volgens mij zelfs een school waar iets gebeurd is waar ze een kantoortje in de school hadden om van daaruit de wijk te bedienen. Wel moet een school natuurlijk ook gewoon met de onderwijskundige aanpak aan de slag en dit niet alleen bij een enkel vak stallen, maar het veel breder doen, zoals we het ook bij burgerschapsvorming met elkaar hebben besproken. Als het nodig is, kunnen er altijd verbindingen met de buitenwereld worden gemaakt. Die is vaak echt al heel groot, met name in die wijken waar dat bij wijze van spreken zo in elkaar over loopt. Dan weet u wel wat ik ongeveer bedoel, denk ik. Hier blijven we dus mee bezig. Ook het Actieplan Wapens en Jongeren is er een voorbeeld van dat de politie niet op afstand blijft, maar dat er hele concrete afspraken met scholen worden gemaakt waarbij de school en de veiligheidsketen eromheen elkaar ook versterken om te proberen een veilig schoolklimaat te krijgen en, als het even kan, ook daarbuiten de veiligheid op orde te houden.

De voorzitter:

De heer Kwint kort en daarna nog de heer Beertema. Dan wil ik heel graag door naar de tweede termijn.

De heer Kwint (SP):

Ik denk inderdaad dat de Minister volkomen terecht zegt dat er nog een wereld te winnen is, alleen al als je ziet dat het bestuur nog niet altijd de verantwoordelijkheid neemt die moet. Maar ik had een hele specifieke vraag gesteld. De Minister gaf daar wel antwoord op, maar dat is wel iets anders dan wat er in de brief stond, namelijk dat jongerenwerkers en politie betrokken worden wanneer een dreiging zich verplaatst naar buiten de school. Als de Minister nu zegt dat er geen enkele belemmering is om, als de veiligheidssituatie daarom vraagt, die partijen ook binnen de school te houden, dan ben ik op dat punt even gerustgesteld.

Minister Slob:

Waar het maar nodig is, wordt er intensief samengewerkt. Dat is ook gewoon belangrijk, zeker ook als je weet in wat voor wijken scholen soms staan. Als je daar geen contact met de buitenwereld zou hebben, zou je echt in een parallel universum verkeren. Daar moet men ook gewoon die samenwerking met elkaar hebben.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb ook geen twijfels over het aanbod dat er ligt, want dat lijkt mij meer dan voldoende. Mijn twijfels begonnen bij een aantal alinea's in de brief, waaruit naar mijn gevoel bleek dat er in het algemeen te weinig bekendheid is, nog steeds, en dat er te weinig draagvlak is bij bestuurders en leidinggevenden. Dat baart mij zorgen, die onbekendheid en ook de houding die ik in het verleden heb bespeurd bij een aantal leidinggevenden en bestuurders, die docenten juist niet gesteund hebben maar reprimandes hebben gegeven en ter verantwoording hebben geroepen, zodanig dat ze zelfs hun excuses moesten aanbieden aan die zogenaamd gekwetste ouders. Zolang leidinggevenden, managers en bestuurders niet dat gevoel van urgentie hebben, hebben we een probleem. Daarom heb ik gevraagd of het nodig is om dat toch strakker aan te sturen en meer regie te voeren vanuit de Minister.

Minister Slob:

Pas op met te grote generalisaties, maar er zijn inderdaad soms situaties waarin je denkt: hé, dat had wel even wat hoger op de agenda moeten staan; daar had men wel wat meer kunnen doen. Maar op heel veel plekken zie ik dat dit wel het geval is. Ik denk dat de situaties die zich hebben voorgedaan in de afgelopen maanden ook wel als een soort wake-upcall hebben gegolden voor heel veel scholen. Dat is één. U struikelde ook over het zinnetje dat een veilige schoolomgeving primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur is, maar dat is gewoon een wettelijk iets. Dat is gewoon zo; zij zijn gewoon wettelijk verantwoordelijk voor de veiligheid in de school. Dat laat onverlet dat als wij zien dat ze moeite hebben om daar uitvoering aan te geven, wij onze verantwoordelijkheid nemen en proberen hen te ondersteunen waar het maar kan. Dat doen we dus ook door te zorgen dat er een goed aanbod is. Daar heb ik net al iets over gezegd. Op het moment dat dat onvoldoende doordringt, moeten we daar nog meer interventies op plegen om te zorgen dat het wel doordringt en dat men daar ook gebruik van maakt. We moeten zorgen dat men niet wegloopt voor de moeilijke onderwerpen en voor het aanpakken van moeilijke situaties, en dat men ook niet zomaar capituleert in het geval er wat dreiging wordt uitgeoefend om dingen maar niet te gaan doen. Dat is niet wat we voor ogen hebben. Dat is in de brief ook heel duidelijk omschreven.

De heer Beertema (PVV):

Kan ik dan ook concluderen dat u geen signalen heeft van leraren of vakgroepen die u benaderen met het geluid dat ze zich niet gesteund voelen?

Minister Slob:

Natuurlijk komt dat weleens een keer voor. Er zijn duizenden scholen. Soms is het een reactie van een individuele docent, waarbij je niet gelijk kan overzien of dat weergeeft wat er in een school plaatsvindt, maar ik vind dat we die signalen wel serieus moeten nemen. Dat is de reden waarom ik dit onderwerp iedere keer opnieuw benoem en erover spreek met hun vertegenwoordigers, ook op schoolniveau. Ik onderhoud contacten met scholen waar problemen zijn geweest en houd dat soms ook een hele lange termijn vol. Ik zeg iedere keer opnieuw tegen schoolbestuurders dat ze gebruik moeten maken van de diensten. De meesten doen dat inmiddels ook. Dat is de wijze waarop we werken.

De voorzitter:

Wij gaan door met een tweede termijn, waarin ik u allen per persoon twee minuten geef, want anders wordt het nog een hele lange zit. Ik denk namelijk dat er in de eerste termijn alle ruimte is geweest om heel veel vragen te stellen, dus laten we snel doorgaan. Ik geef het woord aan de heer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Zo'n laatste notaoverleg wordt een soort bonusronde. Dat is ook helemaal niet zo erg, zo'n laatste keer, lijkt me. Allereerst dank aan de Minister voor alle antwoorden in de eerste termijn. Het is heel goed om te horen dat groep 3 en groep 8 wellicht wat meer ruimte kunnen krijgen als een school daartoe besluit. Ik hoop ook dat scholen en besturen meegeluisterd hebben om te kijken welke ruimte juist voor die belangrijke leerjaren gegeven kan worden.

Nu heb ik in eerste termijn één vraag niet gesteld, omdat a mijn tijd op was en b ik hem buiten het grotere plaatje vond passen. Maar ik wil hem hier wel stellen, want het is mogelijk de laatste keer dat wij met elkaar zitten. Op 23 december 2020 heeft het Cheider bezwaar ingediend tegen het oplegde inhoudingsbesluit van 30 november 2020. De voorzieningenrechter heeft dat enkele dagen geleden toegewezen, omdat het besluit onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de financiële situatie. Maar als dat de uitspraak is, is dat toch de omgekeerde wereld? Wij leggen toch een bekostigingsmaatregel op juist omdat die impact zou moeten hebben op een school? Het is een vraag die misschien wat buiten de orde van dit hele notaoverleg valt, dus hij mag wat mij betreft ook schriftelijk beantwoord worden. Ik zou heel graag willen weten hoe dit nou aangepakt kan worden als de rechter onze zaken terugverwijst.

De voorzitter:

Meneer Heerema, ik zei net al in de richting van de heer Van Meenen iets over controversieel verklaren, maar dat geldt voor dit onderwerp ook. Naar mijn herinnering is ook dit onderwerp controversieel verklaard. Het past dus niet in deze vergadering, maar dat check ik nog even voor de zekerheid. Ik hoor om me heen van uw collega's dat dat zo is, dus mijn herinnering laat me niet in de steek.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dat betekent dus dat wij hier niks meer aan kunnen doen. Dat is jammer, bijzonder jammer.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan de heer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Ik heb twee moties voorbereid. De eerste klinkt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kansenongelijkheid toeneemt door de coronamaatregelen en de crisis;

constaterende dat het kabinet werkt aan een meerjarig nationaal programma onderwijs na corona om de effecten van de coronacrisis ook voor de langere termijn op te kunnen vangen;

spreekt uit dat de Kamer grote zorgen heeft over de effecten van de coronamaatregelen en de crisis op de ontwikkeling en het welbevinden van leerlingen en jongeren;

spreekt uit dat meerjarige investeringen nodig zijn om onderwijsachterstanden weg te werken;

verzoekt de regering om de Kamer voor 1 maart aanstaande te informeren over de opzet van het nationaal programma onderwijs na corona en de ondersteuning en financiering waarop scholen voor de langere termijn kunnen rekenen, en bij uitwerking te borgen dat schoolteams de ruimte krijgen om op schoolniveau te bepalen welke interventies en maatregelen het beste werken voor hun leerlingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Van der Molen, Van Meenen, Van Raan, Kwint, Westerveld, Bisschop, Beertema, Rudmer Heerema en Van den Hul.

Zij krijgt nr. 158 (35 570-VIII).

De heer Bruins (ChristenUnie):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voor de komende weken een avondklok heeft ingesteld, maar dat er een uitzondering is voor leerlingen in het mbo en h.o. die een examen of tentamen moeten doen;

constaterende dat scholen, en met name mbo's, een deel van hun praktijklessen noodgedwongen naar de avond hebben verschoven om zo veel mogelijk leerlingen nog praktijkles te kunnen bieden met inachtneming van coronamaatregelen;

verzoekt de regering om leerlingen die op het mbo (en indien van toepassing het vmbo en het praktijkonderwijs) in de avond praktijklessen moeten volgen, uit te zonderen van de regels omtrent de avondklok,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Van den Hul en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 159 (35 570-VIII).

Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de beantwoording in de eerste termijn. Ik heb vier moties, dus ik ga ze snel voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet bij monde van de premier heeft aangeven dat, naast het nu al aanpakken van achterstanden, ook wordt gewerkt aan een plan om deze achterstanden structureel aan te pakken;

constaterende dat de premier gesteld heeft dat hiervoor geld wordt vrijgemaakt en dat hij stelt «geld mag hier geen rol spelen»;

verzoekt de regering bij de presentatie van de plannen in februari reeds een schets te geven van de (structurele) financiering van de plannen en de Kamer hiervan op de hoogte te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 160 (35 570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanjager aanpak lerarentekort heeft geoordeeld dat de aanpak te beperkt, te versnipperd en te weinig fact-based is, en de beroepsgroep tevens te weinig wordt betrokken;

van mening dat de coronacrisis de urgentie van het oplossen van het lerarentekort verder blootlegt;

verzoekt de regering nog voor 12 februari een uitwerking van de aanbevelingen van de aanjager aanpak lerarentekort naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 161 (35 570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de coronacrisis leidt tot leerachterstanden, die bovendien ongelijk zijn verdeeld;

overwegende dat de bestrijding van groeiende kansenongelijkheid de hoogste prioriteit moet krijgen in het aangekondigde nationaal plan;

verzoekt de regering concrete doelstellingen te formuleren over hoe, waarmee en door wie de kansenongelijkheid zal worden aangepakt;

verzoekt de regering tevens om achterstanden gedetailleerd in kaart te brengen en te monitoren welke effecten de interventies gericht op de bestrijding van kansenongelijkheid hebben in de praktijk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 162 (35 570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er signalen zijn van Nederlandse gebarentolken dat hun en de kinderen die zij ondersteunen in het regulier onderwijs de toegang wordt bemoeilijkt of ontnomen;

van mening dat dove of slechthorende kinderen recht hebben op onderwijs en dat het onacceptabel is als zij worden benadeeld;

verzoekt de regering in gesprek te treden met het onderwijs om te benadrukken dat tolken altijd toegang moeten krijgen tot het onderwijs en te verzekeren dat doven en slechthorenden niet benadeeld worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 163 (35 570-VIII).

De heer Bisschop, SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil ook de Minister graag danken voor de beantwoording van de vragen. Dank ook voor de ondersteuning en voor het werk dat achter de schermen door zijn medewerkers wordt verricht. Ik heb geen motie om in te dienen. De vragen zijn afdoende beantwoord.

Ik heb nog één punt waar ik graag een expliciete reflectie van de Minister op zou willen. De indruk die in het onderwijs bestaat, is «leerlingen blijven in principe thuis, tenzij». En dan zijn er allerlei voorzieningen. Maar die indruk bestaat ook bij het speciaal onderwijs. Wij hebben al even in een interruptiedebat daarover van gedachten gewisseld. Mag ik het zo zeggen dat voor het speciaal onderwijs geldt «leerlingen gaan in principe naar school, tenzij»? Is dat een goede weergave? Er wordt veel gedaan aan communicatie, maar op dat punt bestaat gewoon wat onduidelijkheid, omdat allerlei onderwijssectoren misschien te veel op één hoop worden geveegd. Maar ik hoor graag de reactie van de Minister daarop.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Kwint, SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met een vraag. Er gaat waarschijnlijk binnenkort nog een keer een brief komen, en mogelijk ook een debat, over de mogelijke heropening van scholen. Ik zou het fijn vinden als daarin de stand van zaken over de motie-Marijnissen wordt meegenomen. Het gaat erom welke maatregelen zijn voorbereid om ervoor te zorgen dat wanneer scholen weer opengaan, wat wij natuurlijk allemaal hopen, dat ook op een manier kan die echt veilig is. Dan nog drie losse eindjes.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het niet te verdedigen is dat er nog altijd een verschil in beloning bestaat tussen primair onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs enerzijds en voortgezet onderwijs anderzijds;

spreekt uit de loonkloof te willen dichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld, Van den Hul en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164 (35 570-VIII).

De heer Kwint, gaat u verder.

De heer Kwint (SP):

Ik dacht dat er een vraag was. Ik kom op de motie die je wist dat zou komen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet ondanks een aangenomen motie nog altijd niet de actuele omvang van het lerarentekort registreert;

verzoekt de regering nu eindelijk het actuele tekort, en de manier waarop scholen dit oplossen, op een website te registreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Van Meenen, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 165 (35 570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het nog zeer onzeker is wanneer leerlingen weer naar school kunnen;

van mening dat alles in het werk gesteld moet worden om leerlingen die de school uit het oog dreigt te verliezen, erbij te houden;

verzoekt de regering te kijken of pabostudenten, maar eventueel ook studenten die sociaal werk of een andere mogelijk relevante opleiding doen, hun stage kunnen doen bij kinderen die dit nodig hebben, en waar nodig ook betaald studenten te vragen om kinderen te helpen met thuisonderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 166 (35 570-VIII).

De heer Kwint (SP):

Daaraan had ik best kunnen toevoegen dat behalve kinderen ook ouders daar heel erg mee geholpen zijn. Dat heb ik niet gedaan. Ik wil het toch gezegd hebben.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. De heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn uitgebreide en zorgvuldige benadering en zijn toezeggingen op allerlei vlakken.

Er komt nog het een en ander op ons af aan plannen: over examens, over het nationaal onderwijsplan. Ik sluit niet uit, zeg ik maar vast tegen de collega's, dat we toch misschien ook nog een keer bij elkaar moeten komen in het verkiezingsreces om het daarover te hebben.

Voorzitter, dan een drietal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er steeds meer inzichten komen over de verspreiding van de Britse variant van het coronavirus;

overwegende dat elke dag dat het (basis)onderwijs veilig en verantwoord eerder open kan telt;

verzoekt de regering een wekelijks OMT-advies te vragen over de mogelijkheid om meer onderwijs op school te geven, gebruikmakend van onder andere de laatste wetenschappelijke inzichten, internationale vergelijkingen en de inzet van alle beschikbare middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167 (35 570-VIII).

De heer Van Meenen (D66):

Dan over het vso.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet alle vso-scholen momenteel fysiek onderwijs (kunnen) bieden;

overwegende dat de achterstanden in het voortgezet speciaal onderwijs tot grote zorgen leiden bij leraren en leerlingen;

verzoekt de regering in overeenstemming met de vakbonden, het LBVSO en andere belanghebbenden te komen tot aangepaste examens, waarbij onder andere wordt gekeken naar het afschaffen van mondelinge examens en presentaties en het bieden van extra herkansingen, en hier voor het verkiezingsreces de Kamer over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 168 (35 570-VIII).

De heer Van Meenen (D66):

Het ontbrak mij aan spreektijd, maar ik vertaal het maar even in een motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Minister al enige tijd in gesprek is met het Leerlingenbelang Voortgezet Speciaal Onderwijs (LBVSO) met als doel deze te erkennen;

constaterende dat hier nog steeds geen gevolg aan is gegeven;

verzoekt de regering het LBVSO officieel te erkennen als onafhankelijke vereniging met eigen bestuur en hen structureel te betrekken bij besluitvorming, net als andere leerlingenvertegenwoordigingen als LAKS en JOB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (35 570-VIII).

Dank. Mevrouw Westerveld, GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag en twee moties. De vraag gaat over huiselijk geweld en kindermishandeling. Daar komen we nog over te spreken in een overleg dat over twee weken plaatsvindt. Maar dit is natuurlijk niet alleen iets voor jeugdzorg. Dit is ook iets waar in ieder geval het onderwijs mee te maken krijgt, omdat docenten zien dat kinderen het soms thuis niet fijn hebben. Mijn vraag aan deze Minister is in hoeverre dit onderwerp op de agenda staat en wat hij kan doen om scholen en leraren goed te ondersteunen. Want het lijkt me een heel moeilijke taak. We moeten voorkomen dat het onderwijs er allemaal taken bij krijgt, maar een leraar laat het natuurlijk ook niet gaan als hij of zij denkt dat het thuis niet goed gaat met een leerling.

Dan de moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nog steeds voorkomt dat vso-leerlingen, als zij hun diploma niet hebben gehaald, van school moeten als zij 18 jaar worden;

constaterende dat vso-leerlingen wettelijk onderwijs mogen blijven volgen tot het einde van het schooljaar waarin zij 20 jaar worden;

overwegende dat vso-leerlingen mogelijk achterstanden hebben opgelopen door de coronacrisis;

verzoekt de regering om vso-leerlingen de garantie te geven dat zij hun huidige opleiding mogen afmaken, ook als zij ouder zijn dan 18 of 20 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (35 570-VIII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er signalen zijn dat kinderen in azc's geen toegang hebben tot onderwijs vanwege gebrekkige wifi of het ontbreken van devices;

overwegende dat het kunnen volgen van onderwijs een recht is voor alle kinderen;

verzoekt de regering om met het COA te zorgen voor een stabiele wifiverbinding en voldoende devices, zodat ook vluchtelingenkinderen onderwijs kunnen volgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (35 570-VIII).

Wij gaan naar de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Wij hebben als CDA ook de motie medeondertekend die door de heer Bruins is ingediend en gaat over de maatregelen om de onderwijsachterstanden in te lopen. Die drukt ook uit dat het nogal een urgente zaak is. Ik vind het goed om te zien dat die zó breed wordt ondersteund, waardoor die de Kamer in ieder geval, zoals de Minister zou zeggen, een extra kontje geeft om er vaart mee te maken.

Dan kom ik nog even met een motie terug op de uitspraak die de Minister zonet deed, over die herkansingsmogelijkheden op het moment dat kinderen te weinig voorbereidingstijd hebben gehad en toch een examen te maken hebben. Ik wens de Minister veel wijsheid bij die nadere afweging. Maar het antwoord dat ik van de Minister kreeg was: ja, ik heb al een herkansing gegeven. Dat is juist. Waar wij in het verleden en nu voor pleiten is juist dat we, vanwege die extreme omstandigheden, daarbovenop nog een herkansing bieden. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er voor de voorjaarsvakantie een herijkingsmoment komt over het besluit ten aanzien van de eindexamens van december jongstleden;

tevens overwegende dat de situatie voor de leerlingen is veranderd nu de sluiting van de scholen langer duurt;

verzoekt de Minister bij het herijkingsmoment tevens duidelijk aan te geven waarom hij al dan niet heeft besloten een extra herkansingsmogelijkheid mogelijk te maken bovenop de aanvullende waartoe de Minister al had besloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (35 570-VIII).

Dan zijn we tot slot aangekomen bij de heer Beertema namens de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik bedank de Minister ook voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik heb twee moties overwogen over de thema's die ik geadresseerd heb, maar door de beantwoording denk ik toch dat het niet meer nodig is. Wij dienen eigenlijk heel weinig moties in, in tegenstelling tot andere partijen, met al hun feelgoodmoties, waar iedereen het eigenlijk wel mee eens is. Dat doen we niet. Dat vinden wij toch een beetje zonde van de tijd.

Ten slotte, voorzitter. De inleiding van de Minister heeft mij enigszins geraakt. Ik wil mijn waardering uitspreken voor het werk dat hij en zijn ambtenaren doen in deze ongelofelijk ingewikkelde tijd voor het onderwijs. Ik verzeker hem dat niemand hier in zijn Ministerschoenen zou willen staan op dit moment, dus veel sterkte daarmee.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dat zijn mooie woorden om deze tweede termijn mee af te sluiten.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

U spreekt, zo te horen, namens de hele commissie. Ik schors voor enkele ogenblikken en dan gaan we luisteren naar de Minister.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister voor zijn beantwoording in tweede termijn.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in de tweede termijn. Ik zal uiteraard op de moties ingaan en op de enkele vraag die nog gesteld is.

De heer Heerema had het over Cheider. U heeft dat inderdaad controversieel verklaard, maar ik moet nog verder kennisnemen van de uitspraak die gedaan is. Volgens mij werd het als een soort opschorting gezien, maar ik moet dat nog even verder bestuderen. Ik ben dit weekend met andere dingen bezig geweest, maar ik zal u informeren over onze beoordeling van deze opschorting van het uitvoeren van een voornemen, omdat de afspraken die gemaakt waren, ook de wettelijke afspraken, niet zijn nagekomen.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 158 van de heer Bruins van de ChristenUnie over het nationaal programma onderwijs na corona geef ik oordeel Kamer.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mevrouw Van den Hul heeft aangegeven deze motie ook graag mede te willen ondertekenen.

De voorzitter:

Oké.

Minister Slob:

Haar naam staat eronder, met pen geschreven.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 158 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 159.

Minister Slob:

Ik zit hier, zoals u weet, vanuit de portefeuille funderend onderwijs. Wij hebben niet te maken met avondverplichtingen rond praktijklessen in het vmbo, dus voor mij gaat dat gewoon niet op. Ik vind het ook niet echt de weg om nu allerlei moties in te dienen over de avondklok, waar met de Kamer over gesproken is. Dus ik ontraad deze motie, maar ik beloof u wel dat ik dit onderwerp separaat zal delen met mijn collega, die over het mbo gaat. Maar ook zij is natuurlijk niet degene die met de Kamer correspondeert en communiceert over de avondklok. Dat is, zoals u weet, vorige week gebeurd door de mp en de Minister van JenV. Ik ontraad dus deze motie, maar ik neem het onderwerp wel mee.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 159 wordt ontraden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik dank de Minister voor zijn oordeel. Ik zou over deze motie heel graag morgen al, en dus niet volgende week, willen stemmen vanwege de urgentie. Het feit dat praktijklessen niet zijn meegenomen, maar tentamens en examens wel, is een soort onbedoelde omissie in het debat, dus ik zou die omissie heel graag zo snel mogelijk willen repareren.

De voorzitter:

We zullen dat aan de Griffie plenair doorgeven. Ik kan mij die wens voorstellen. Over alle andere moties die nu worden ingediend, zal volgende week dinsdag worden gestemd, dus niet morgen.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik zal het stukje van de zin dat tussen haakjes staat verwijderen. Het gaat om de woorden: «en indien van toepassing het vmbo en het praktijkonderwijs». Dan gaat de motie alleen over de praktijklessen in de avond op het mbo.

De voorzitter:

Dank voor uw aanpassing en toelichting. We gaan snel door naar de motie van de heer Van Raan op stuk nr. 160.

Minister Slob:

Die is door mevrouw Van den Hul ingediend, met de heer Van Raan.

De voorzitter:

Van mevrouw Van den Hul. Excuses.

Minister Slob:

Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, met één opmerking over de financiering. Ik heb het over meerjarige financiering gehad, maar daar komt natuurlijk wel een keer een einde aan. Als je het hebt over structurele financiering, duurt die bij wijze van spreken tot in de lengte der jaren. We gaan heel gericht kijken hoelang het nodig is en we zullen dat ook onderbouwen. Mijn mensen werken zich uit de naad en proberen alles te doen, maar het moet wel kunnen. Eind februari of begin maart zullen we de eerste uitwerkingen uw kant uit sturen. Daarmee kan ik de motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 160 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 161.

Minister Slob:

Ik heb u verteld dat er door de onderwijspartijen wordt gewerkt aan de uitwerkingen van het plan van mevrouw Van Vroonhoven. Als die uitwerkingen er zijn, zal ik ze verder doorgeleiden naar uw Kamer. Ik zal kijken wat ik daar zelf nog voor beleidsopvatting bij kan leggen. Demissionair zijn heeft echt zijn beperkingen, maar het minste wat ik kan doen, is de plannen doorgeleiden naar u. Als ik de motie zo mag verstaan, kan ik haar ook oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 161 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 162.

Minister Slob:

Ik ben bij dit soort moties altijd een beetje bang dat we dan hele discussies gaan krijgen over wat «gedetailleerd» is. We monitoren en we zijn bezig om met de VU te kijken naar gerichte interventies die echt gaan werken en die we moeten gaan toepassen. In die zin brengen we het gewoon in kaart, maar ik zou het vervelend vinden als ik straks met een uitwerking kom en u dan zegt: we hadden toch afgesproken dat het gedetailleerd zou zijn; we moeten het bij wijze van spreken op schoolniveau hebben. We zijn bezig om dat op verschillende manieren te monitoren. Dat gebeurt door Oberon, maar we doen dat ook met de VU voor de langere termijn. De resultaten van Oberon komen elke maand. Ik zit te wachten op die van januari. Alle monitors die we hebben delen we ook met uw Kamer. Op die manier zijn we bezig, dus als u nog weer iets nieuws van mij vraagt, dan wil ik dat gewoon weten. Maar volgens mij vraagt u dat niet, dus dan is het eigenlijk ook een beetje ...

De voorzitter:

Ondersteuning van het beleid, lijkt mij. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben best bereid om het woord «gedetailleerd» weg te halen, want ik snap heel goed wat de Minister zegt. Dat is inderdaad een multi-interpretabel woord. Ik ben dus best bereid om dat weg te halen, maar het is niet helemaal ondersteuning van het beleid, want het eerste verzoek gaat over de concrete doelstellingen. Ik vind dat wel belangrijk om in deze motie te benadrukken. Maar als ik «gedetailleerd» weghaal, dan krijgt de motie dus ...

Minister Slob:

Oordeel Kamer.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 162 krijgt oordeel Kamer als het woord «gedetailleerd» wordt geschrapt.

Minister Slob:

Ik begreep de heer Van Meenen niet helemaal de laatste keer dat we elkaar in deze omstandigheden zien, maar ...

Ik kom op de motie op stuk nr. 163. Die motie kan ik ook oordeel Kamer geven, met de volgende opmerking erbij. Als wij horen van incidenten, nemen wij gelijk contact op met Siméa en dan is dat vaak ook heel snel geregeld. Maar in lijn met de eerdere moties, geef ik deze motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 163 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 164, van de heer Kwint.

Minister Slob:

Dat is een spreekt-uitmotie. Volgens mij vraagt hij dit kabinet daarin niet meer om activiteiten te ondernemen. Ik heb de indruk dat hij een motie wil hebben om iets inzichtelijk te maken. Dat is dus aan de Kamer.

De voorzitter:

Ja, daar hoeft u geen oordeel over te geven.

Minister Slob:

Daar hoef ik er voor de rest niks over te zeggen, dus ik heb eigenlijk al te veel gezegd.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 165 ontraad ik op deze manier. We hebben het geprobeerd via die website. Dat is niet gelukt. We zijn op een andere manier met elkaar aan de slag gegaan. Dat werkt op dit moment. Dat gaan we verder uitbreiden. Ik ontraad deze motie daarom, maar het is helder dat we wel volop aan het werk zijn, ook op het punt van de registratie.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 165 wordt ontraden. Dan de motie op stuk nr. 166.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 166 ...

De voorzitter:

Excuus, Minister. De heer Van Meenen heeft een vraag.

De heer Van Meenen (D66):

De eerste woorden van de Minister, in de inleiding, gingen over mevrouw Van Vroonhoven. Hij zei dat hij haar had aangesteld, et cetera, et cetera, en dat zij belangrijke aanbevelingen heeft gedaan. Toen wij met haar in deze Kamer spraken, zat zij ongeveer waar de Minister nu zit. Dit was voor haar een enorm belangrijk punt. Ze vond het onbegrijpelijk dat we iets wilden aanpakken waarvan we niet wisten hoe het ervoor stond. Ik begrijp dus niet zo goed waarom de Minister in het verzet blijft.

Minister Slob:

Ik zit niet in het verzet om het te registreren. We hebben alleen eerst geprobeerd om dat op deze wijze via een website te doen. Dat wordt hier letterlijk genoemd. U gaat dus ook heel erg in de uitvoering zitten om dat via een website nationaal te kunnen registreren. We hebben gezien wat daar uiteindelijk mee gebeurde. De website was helemaal up-to-date, maar de scholen willen er op deze manier niet aan meewerken. Zij leveren in ieder geval onvoldoende informatie aan om een betrouwbaar beeld te krijgen. We zijn parallel daaraan op een andere wijze aan de slag gegaan om de informatie te krijgen die we nodig hebben. We proberen een beeld daarvan te krijgen door actuele informatie op te halen en te vergelijken in oktober en februari. We zijn daarmee begonnen in de grote steden. Dat begint nu echt resultaat op te leveren. Ik wil dat verder gaan uitbreiden. Dat is een andere methode, maar volgens mij wel een hele effectieve. We gaan CentERdata ook inzetten om dat toe te passen en om zo de informatie te krijgen die we nodig hebben. Daar gaan we dus wel mee door, maar op een andere manier. Dat is het enige verschil tussen u en mij als het gaat om deze motie. We zijn het erover eens dat we informatie willen hebben, want daar hebben we natuurlijk schreeuwend behoefte aan. Daar zijn we ook steeds mee aan het werk gegaan.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 166, van de heer Kwint.

Minister Slob:

De motie op stuk nr. 166 kan ik oordeel Kamer geven. U weet dat er met de extra middelen die beschikbaar zijn, al ruimte voor is om dat gewoon toe te passen.

De motie op stuk nr. 167 ontraad ik, omdat ik dit echt een veel te strakke, absolute motie vind. Om het OMT via de commissie voor Onderwijs ook even hiermee te belasten ... Het kan sowieso ongevraagd advies geven. Dat doet het ook regelmatig. Het geeft ook wekelijks advies. Daarnaast hebben wij de mogelijkheid – daar maken we ook frequent gebruik van, meer dan wie dan ook, denk ik – om zelf onze onderzoeksvragen aan ze voor te leggen. Maar ze weten dat ze ons permanent kunnen informeren. Ik denk dat het echt even wat te ver gaat om het op deze manier te doen. Natuurlijk maken ze gebruik van de laatste wetenschappelijke inzichten, internationale vergelijkingen en alle beschikbare middelen. Dat is ook de werkwijze van het OMT en degenen die daar vanuit hun expertise ondersteuning aan geven.

De voorzitter:

Dit was de motie op stuk nr. 167.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp dat het OMT ongevraagd kan adviseren, maar dat is nog iets anders dan wat deze motie vraagt. Die vraagt om ook actief te vragen om een advies. Als je ongevraagd kan adviseren, kun je dat eens in de drie weken doen, eens in de vijf weken of elke dag, maar het lijkt mij zinnig ...

Minister Slob:

Daar zit de suggestie achter dat we dat onvoldoende doen. Neem nu gewoon deze week. We zitten nu te wachten op de bevestiging van de observatie en de analyse van hoe de Britse variant uitwerkt op kinderen in vergelijking met de vorige variant. Daar hebben we niet eens een nieuw advies voor nodig, want dat is gewoon een gemaakte afspraak. Ik hoef daar dus geen advies meer over aan te vragen, want dat is gewoon een uitwerking die gaat komen. Volgende week kan er weer iets anders spelen. Richting volgende week vinden we het inderdaad belangrijk dat er duidelijkheid komt over wat we na 8 februari kunnen doen rond de vo-scholen. Dat gaat gewoon komen. Als we daar een besluit over hebben genomen, loopt het natuurlijk gewoon door. Als er epidemiologisch ineens ontwikkelingen zijn waardoor het OMT toch vindt dat ze ons gelijk moeten adviseren, dan doen ze dat ook gewoon, en anders maken we weer afspraken voor een bepaalde periode. Het is dus echt te strak om dat wekelijks te willen, terwijl we echt geen kans voorbij laten gaan om advies te vragen als dat nodig is, en ook hebben gemerkt dat het OMT ons advies geeft.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 168 van de heer Van Meenen.

Minister Slob:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 168 moet ik er even bij pakken. Ik heb overigens de vraag van de heer ...

De voorzitter:

Bisschop?

Minister Slob:

Ja. De vraag van de heer Bisschop over het speciaal onderwijs heb ik even overgeslagen. Hij heeft gelijk dat we wat ruimte willen laten voor het speciaal onderwijs, omdat men ook even moet inschatten wat men uiteindelijk kan waarmaken met een hele kwetsbare leerlingengroep. Ik geef even een heel concreet voorbeeld. Een deel van die leerlingen komt met speciaal vervoer naar school. Zij staan voor de deur, en dan hebben ze daar 's ochtends net een telefoontje gehad dat een bepaalde leerkracht niet kan komen, omdat hij in quarantaine moet. Dan heb je een probleem. Men wil dus in de wijze waarop men z'n opzet maakt al een beetje ruimte hebben om daarop te kunnen acteren. Als je zegt dat ze allemaal verplicht vijf dagen naar school moeten, ontneem je de school de mogelijkheid om op dat soort onverwachte situaties in te spelen. Maar u heeft gelijk: er is gewoon ruimte om de leerlingen naar school te laten gaan. Daar maken de meeste scholen ook optimaal gebruik van, maar er moet een beetje rek in zitten. Daar hebben ze ook heel bewust om gevraagd. Dat dat enige onduidelijkheid kan veroorzaken, snap ik ook nog wel een beetje, maar dat heeft ook wel een beetje te maken met de doelgroep en hoe je daar op een zorgvuldige wijze mee om wil gaan in de concrete praktijk.

De voorzitter:

Dan de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 168.

Minister Slob:

Ja, dan de motie op stuk nr. 168. Ik heb net aangegeven dat wij het nieuwe wegingsmoment met betrekking tot de afspraken die voor de kerst zijn gemaakt naar voren trekken. Ik zeg dat ook alvast in de richting van de motie die de heer Van der Molen heeft ingediend. Ik zou nu dan ook even in alle openheid met de betrokkenen willen spreken over wat nu wijsheid is met betrekking tot de ontwikkelingen zoals we die nu met elkaar taxeren, en dat niet al op voorhand willen belasten met: dit moet het worden. Dan wordt het namelijk echt heel ingewikkeld. Ik hoop dus dat u mij even de ruimte wilt geven om dat te doen. Daar komt nog iets bij. U noemde ook LBVSO. Ik heb gezien wat ze willen, maar zij vragen echt een aantal dingen die dit moment overstijgen. Het gaat zo ingrijpend ver om bijvoorbeeld alle vso-leerlingen die staatsexamen doen al extra punten te geven. Ik hoop dat u begrijpt dat dat heel erg ver gaat en eigenlijk ook niet op die manier kan. Als je dat zou doen, zou je hun diploma ook in waarde belasten in negatieve zin. Dat kan niet de bedoeling zijn. We kijken nu optimaal. We gebruiken het moment voor 15 februari nu ook om te kijken wat er eventueel nog aanvullend nodig is ten opzichte van wat we in december hebben besloten. Dat doen we voor de reguliere examens en ook voor de staatsexamens. Dat is de wijze waarop we daarmee om willen gaan. Als we de mondelinge examens zouden afschaffen, dan zouden de college-examens wegvallen, want die worden bijna allemaal mondeling afgenomen. En dat is het schoolexamen. Dat is heel ingrijpend.

De voorzitter:

U wilt dat de heer Van Meenen de motie aanhoudt. Is dat wat u verzoekt?

Minister Slob:

Misschien is dat wel de chique oplossing. Houdt u uw motie aan. Ik weet wat u hier opschrijft natuurlijk; dat staat zwart-op-wit. Het zal ook onderdeel zijn van de gesprekken. Maar belast de gesprekken niet met uitspraken waar we uiteindelijk helemaal door gaan vastlopen. Daar ben ik echt van overtuigd.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp wat de Minister vraagt. Maar even voor de helderheid: wat deze motie beoogt is niet het vastleggen van wat er moet gebeuren. Zo is zij niet bedoeld. Maar zij beoogt wel om ten minste deze zaken te overwegen.

Minister Slob:

U hebt het over overeenstemming, en daarbij worden allerlei voorbeelden genoemd. U was ook degene die zei: het vervolgonderwijs moet aan tafel zitten. Ik weet één ding: dat het vervolgonderwijs heel scherp kijkt, en ik snap dat, naar wat er nu rond de examens gaat gebeuren, omdat zij daar uiteindelijk ook de studenten van zullen gaan krijgen. Dus ook zij zijn betrokken bij de afspraken die we maken. We moeten met elkaar in wijsheid proberen om, zoals dat in december gelukt is, ook in de komende twee weken een weg te vinden in wat nu verstandig is. Ik hoop echt dat u ons daar de ruimte voor geeft.

De voorzitter:

Als ik de Minister zo begrijp, is zijn verzoek om de motie aan te houden. Als de heer Van Meenen daar niet toe bereid is, wat kan, dan wordt deze ontraden. De heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, we hebben nog een week, toch?

Minister Slob:

Ik ga u uiteraard op het moment dat we klaar zijn informeren. Dat zal heel krap zijn hoor, want u gaat volgens mij de 13de met reces en ik wil er voor de 15de proberen uit te komen. Ik heb de vorige keer gezien ...

De voorzitter:

Maar u ontraadt de motie zoals die er nu ligt als de heer Van Meenen geen uitsluitsel geeft over de vraag of hij bereid is om hem aan te houden?

Minister Slob:

Ja, dan ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 169.

Minister Slob:

Voorzitter. We zijn in gesprek met de LBVSO om te kijken op welke wijze we hen een plek kunnen geven, maar ook om te borgen dat het ook echt een vertegenwoordiging van de sector is, dus van de leerlingen. Daar zijn we nog niet uit. Ook omdat we daar met LAKS over spreken en aan het kijken zijn welke plek we ze kunnen geven. Dus de gesprekken lopen gewoon nog. In de motie staat ook «officieel te erkennen», maar dat kun je pas doen op het moment dat je ook echt met elkaar de conclusie hebt getrokken dat het ook een representatieve vertegenwoordiging van de leerlingen is en dat we goede afspraken hebben gemaakt over hoe we hen daarbij structureel kunnen ondersteunen. Dat loopt gewoon. Ik weet niet wat deze motie nu anders van mij vraagt dan dat we daar ook wel een keer een punt achter moeten gaan zetten. Maar het feit dat het nog loopt, betekent dat het ook best nog wel ingewikkeld is om op die beide punten tot overeenstemming te komen. Ik moet dat wel zorgvuldig doen. Dat kan gewoon niet anders.

De voorzitter:

Dus u ontraadt de motie?

Minister Slob:

Ik ontraad de motie op deze manier, maar weet dat we hier wel mee bezig zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp dat die gesprekken nog bezig zijn, maar deze motie zet natuurlijk het einddoel vast. Het moet wel daartoe leiden. Wat ik ondertussen zie is dat het LECSO – het zijn gewoon de bestuurders – allerlei ideeën gaan ontwikkelen over hoe de studenten of leerlingen zich moeten vertegenwoordigen. Dat is niet wat ik wil.

De voorzitter:

Dus dan wordt de motie ontraden?

De heer Van Meenen (D66):

Ik neem kennis van het ontraden.

Minister Slob:

Dit moet echt wel zorgvuldig gebeuren hoor. Je kan niet zomaar even met een motie ...

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp het. Het moet zorgvuldig gebeuren, maar het moet wel gebeuren.

De voorzitter:

U ontraadt de motie.

Minister Slob:

Jawel, maar het feit dat we er nog geen punt achter hebben kunnen zetten, geeft gewoon aan dat het ingewikkeld is. Er zit geen weerwil om het te doen, want we willen ook heel graag dat die vertegenwoordiging er gaat komen.

Voorzitter. Dan de motie van mevrouw Westerveld en mevrouw Van den Hul op stuk nr. 170. Zij had ook nog een vraag. Die pak ik er even bij. Die motie kan ik oordeel Kamer geven. En als het langer door moet gaan? U weet dat er nog wat discussie is geweest over het diplomagerichte deel, maar als die leerlingen daardoor in de problemen gaan komen is er ruimte. Voor de leerlingen die sowieso naar de arbeidsmarkt gaan is het natuurlijk een ander verhaal. Dan is het overigens nog best ingewikkeld om ze een plekje te geven, maar in bepaalde sectoren is gelukkig nog steeds wel werk. Maar deze ruimte was er gewoon. Omdat we dat nog een keer extra kunnen onderstrepen, krijgt deze motie wat mij betreft oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 170 krijgt oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr. 171.

Minister Slob:

Er was nog en vraag van mevrouw Westerveld over huiselijk geweld en onderwijs. Weet dat we ook in het kader van een veilige school allerlei afspraken hebben gemaakt met scholen over hoe ze moeten acteren. Dat weten ze ook. Er zijn complete draaiboeken voor hoe ze daarmee om moeten gaan, ook bij meldingen. U weet dat we bij het passend onderwijs hebben afgesproken om wel terughoudendheid te betrachten, omdat het heel ingrijpend is als er een melding komt en er niks aan de hand is. Aan de andere kant hebben we ook gezegd dat het niet zo mag wezen dat er totaal geen meldingen meer plaats gaan vinden als dat nodig is. Dat brengen we ook onder de aandacht van de scholen, want het is niet voor niets dat we die kwetsbare leerlingen direct naar school hebben gehaald. Dat dit desondanks nog zo is, daar slaap ik ook niet van. Dat is gewoon echt zó verschrikkelijk. We proberen de scholen daarin dus goed te adviseren. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven.

De motie-Westerveld c.s. op stuk nr. 171 gaat over wifi en devices. Weet dat we ook gewoon in gesprek met het COA zijn om te wijzen op al die mogelijkheden die ik net ook in mijn beantwoording noemde. Er is namelijk veel mogelijk: naar school gaan, gebruikmaken van de 21 miljoen die voor nieuwkomers beschikbaar is gesteld en een beroep doen op de regelingen van SIVON. Dat geldt ook voor hen. Het enige punt is dat zij eigenlijk willen dat wij dit gelijk structureel voor ze gaan regelen voor hun complete voorziening. Daar zit nog wel een spanningsveldje als het gaat om de gesprekken die gevoerd worden. Maar ik kan deze motie oordeel Kamer geven en haar als opdracht zien om nog een keer extra onder hun aandacht te brengen dat ze nu gewoon voor deze leerlingen moeten gaan acteren.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 171 krijgt oordeel Kamer.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Onder de aandacht brengen is natuurlijk heel fijn, maar we vragen u om het te regelen. We hebben het hier namelijk over kinderen, die recht hebben op onderwijs, ook volgens allerlei internationale verdragen. Ik snap wel dat het niet de verantwoordelijkheid van deze Minister is om in alle asielzoekerscentra wifi aan te leggen, maar voor die kinderen moet er in ieder geval wel onderwijs zijn. Daar gaat het om.

Minister Slob:

Maar voor die kinderen kan dus a geregeld worden dat ze naar school gaan als het daar onvoldoende geregeld is, en kan b een COA een beroep doen op de regelingen die er zijn en gebruikmaken van het geld voor nieuwkomers, dat beschikbaar is gesteld om het te regelen. We kunnen het natuurlijk niet zelf gaan aanleggen, maar er moet wel wat voor die kinderen gebeuren. Wat ik wel wil voorkomen – daarom gaf ik toch even iets meer openheid naar u – is dat men nu deze situatie gebruikt om structureel een vraagstuk op te lossen dat deze kinderen overstijgt. Dat is echt heel vervelend. Want je moet nu iets voor deze kinderen doen en die mogelijkheden zijn er.

De voorzitter:

Dan hebben we nog één motie.

Minister Slob:

Voor de laatste motie, op stuk nr. 172, geldt hetzelfde als wat ik tegen de heer Van Meenen zei. Ik vraag u om deze motie aan te houden, omdat je anders heel erg de gesprekken die we voeren belast. Uiteraard liggen alle opties op tafel. Deze optie heeft eerder op tafel gelegen. We hebben heel bewust gekozen voor één herkansing voor alle leerlingen. Bij het vso en staatsexamens kunnen ze dat zelfs op het niveau van college-examens en centrale examens doen. Als daar veranderingen in komen, bespreken we dat breed en maken we een gewogen keuze. Dus ik heb graag dat u deze motie aanhoudt om dat proces niet onnodig te belasten. Maar het maakt wel duidelijk waar u staat.

De voorzitter:

Ik kijk naar de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Volgens mij is het, met de formulering van de motie zoals die is, niet belastend voor het overleg dat er plaatsvindt. Het minste wat wij van een Minister mogen verwachten, is dat hij op een gegeven moment naar de Kamer verantwoordt waarom hij die keuze wel of niet heeft gemaakt. Dus ik kan niet overzien wat voor factoren er meespelen in de uiteindelijke keuze. Maar ik zou het heel gek vinden als de Minister zegt: het idee dat ik het moet verantwoorden als ik er niet of wel voor kies, is al belastend.

Minister Slob:

Dat ik uiteindelijk de keuzes die we maken moet verantwoorden, spreekt voor zich. Dat is bij wijze van spreken business as usual. Het punt is wel dat u er nu één ding uithaalt waarbij u eigenlijk al aangeeft: dit zou ik graag willen, en als u dat niet doet, moet u ook vertellen waarom niet. Dat vind ik toch wel een beetje het proces belasten, omdat er een breed scala aan onderwerpen op tafel kan liggen. Dus of aanhouden, en anders ontraden.

De voorzitter:

Op dit punt is er nu voldoende gedeeld. Dan wordt de motie op stuk nr. 172 ontraden.

Minister Slob:

Maar het is duidelijk waar u staat; dat neem ik uiteraard ook mee.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de kant van het kabinet.

Voordat ik u laat gaan: er zijn twee toezeggingen gedaan, die ik graag even met u deel.

  • Inzake het nationaal onderwijsprogramma onderwijs en corona ontvangt de Kamer begin maart de eerste opzet en vóór het zomerreces de verdere uitwerking.

  • De Minister informeert de Kamer vóór 15 februari over het herijkingsmoment van het besluit ten aanzien van de eindexamens, zowel de reguliere als de staatsexamens.

Er zijn weer moties ingediend. Daar zal volgende week dinsdag over worden gestemd, behalve over de motie van de heer Bruins inzake de avondklok, die morgen meegaat met de reeds opgestelde stemmingslijst.

Ik dank de Minister voor zijn komst naar de Kamer in deze drukke tijden, en ik dank mijn collega's en de bodes voor hun aanwezigheid hier.

Sluiting 16.14 uur.

Naar boven