35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

Nr. 127 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 november 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 10 juli 2020 over uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 212).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 19 november 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

9

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

10

       

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

11

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid en hebben daarover nog enkele vragen.

Motie van het lid Rudmer Heerema over een sanctiebeleid voor scholen die nog steeds een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen1

De leden van voornoemde fractie lezen dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) handhavend zal optreden wanneer scholen zich niet houden aan de wettelijke eisen met betrekking tot de vrijwillige bijdrage. Deelt de Minister de mening dat passend lesaanbod voor hoogbegaafde leerlingen geen «extra activiteit» is maar dat het hier gaat om een ondersteuningsbehoefte? Hoe bepaalt een samenwerkingsverband of school dat het om «extra activiteit» of om een ondersteuningsbehoefte gaat? Wat is precies handhavend optreden? Wat zijn de stappen die de inspectie neemt en kan nemen indien scholen de wet overtreden? Tot slot vragen zij welke consequenties er verbonden zijn aan het niet naleven van deze regels.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij hebben nog enige vragen.

Motie van het lid Van der Molen c.s. over Sterk in werk2

De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe de Minister onderzoek heeft gedaan naar de toepassing van het project Sterk in je werk binnen onderwijs. Hoe denken de bonden en raden over dit idee? Binnen de zorg was dit project heel succesvol in het interesseren van mensen voor een baan in zorg en welzijn. Dit gold ook voor mensen die al ooit in de zorg hadden gewerkt, maar er nu niet meer in werkten. De achtergrond van de motie was dan ook op gericht op de vraag in hoeverre de succesvolle aanpak van Sterk in je werk ook ingezet kan worden op enigerlei wijze voor het onderwijs. waar ook tekorten zijn. De leden vragen of de Minister kan aangeven op welke wijze wel elementen van het project Sterk in je werk meegenomen kan worden in het (externe) loopbaantraject.

Toezegging Leraarontwikkelfonds (LOF)3

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de hoofdlijnen van de evaluatie over het LOF en of er al duidelijkheid is of de middelen voldoende zijn. Tevens zijn deze leden benieuwd wanneer de Minister terugkoppelt of het mogelijk is de middelen voor het LOF structureel in de begroting in te bedden.

Aanbieden eindrapportage afstandsonderwijs: hoofdlijnen monitoring noodopvang en kinderen/jongeren in een kwetsbare positie4

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de monitor. Deze leden vragen de Minister wat de mogelijkheden zijn om deze noodopvang weer snel op te schalen indien dit in de nabije toekomst weer nodig mocht blijken in verband met oplopende aantal besmettingen in het land en mogelijkheden dat steeds meer scholen hierdoor problemen krijgen om open te blijven.

De voornoemde leden vragen de Minister welke lering eruit te trekken valt om te voorkomen dat bij een eventuele nieuwe lockdown weer veel kinderen buiten beeld raken. Worden de kinderen die in de eerste fase van de lockdown in maart buiten beeld raakten op de een of andere manier gevolgd om te voorkomen dat zij bij een volgende lockdown weer buiten beeld raken? Is al duidelijk of deze groep kinderen een achterstand hebben opgelopen en hoe wordt deze achterstand weggewerkt. Tot slot vragen deze leden of er in het algemeen goed zicht is op de door de kinderen opgelopen achterstanden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen5

De voornoemde leden lezen dat de Minister nog bezig is om de motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen uit te voeren. Deze leden hebben er begrip voor dat vanwege de coronacrisis het gecompliceerder was om deze motie uit te voeren voor de zomer 2020, terwijl het dictum daar wel om vroeg. Echter met inachtneming dat in het schooljaar 2017–2018 4.479 kinderen langdurig thuis zaten en een groot deel hiervan bestond uit hoogbegaafde kinderen, is het essentieel dat zo snel mogelijk actie wordt ondernomen om deze groep extra ondersteuning te bieden. Zeker in het licht van de huidige crisis, die deze problematiek hoogstwaarschijnlijk niet zal verminderen. De Minister zegt toe de Kamer dit najaar te informeren over de voortgang. Wanneer kan de Kamer de informatie over de voortgang precies verwachten? De leden vragen of de Minister deze informatie kan toesturen voor het einde van het herfstreces. Hoe worden de effecten van de coronacrisis op deze leerlingen meegenomen in de uitvoering van deze motie? Daarbij roept de motie de regering op om de Kamer periodiek te informeren. Tevens vragen zij hoe vaak de Minister de Kamer gaat informeren over de voortgang van deze motie.

Motie van het lid Van Meenen over blijvende beschikbaarheid devices en aansluitingen voor leerlingen6

De leden van de D66-fractie signaleren dat de Minister de motie van het lid Van Meenen over blijvende beschikbaarheid van middelen die afstandsonderwijs mogelijk maken heeft uitgevoerd. Zo heeft het kabinet € 6,3 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanschaf van devices. Deze leden zijn positief dat alle aanvragen zijn gehonoreerd en dat in totaal 15.000 devices zijn geleverd. Echter deze leden hebben nog een enkele vraag. De Minister stelt dat internetproviders een grote bijdrage hebben geleverd door via uiteenlopende kanalen noodoplossingen te bieden aan verschillende sectoren, waaronder het onderwijs en de zorg. Deze providers bepalen zelf de duur van dit aanbod en hebben aangegeven dat de ter beschikking gestelde internetaansluitingen zijn verlengd tot het einde van dit schooljaar en daarna worden beëindigd. Deze leden vragen welke oplossing de Minister biedt aan leerlingen die momenteel gebruik maken van deze hulp, wanneer zij dit nog nodig hebben na het einde van dit schooljaar.

Gewijzigde motie van het lid Van Meenen over meer onaangekondigde bezoeken door de inspectie7

De leden van de D66-fractie lezen dat uitvoering is gegeven aan de motie van het lid Van Meenen over meer onaangekondigde bezoeken door de inspectie. Deze leden zijn tevreden dat de inspectie sinds eind 2019 meer onaangekondigd onderzoek is gaan doen. Hoe vaak heeft de inspectie extra onaangekondigd onderzoek gedaan tot het begin van de coronacrisis in vergelijking met dezelfde periode het jaar ervoor? Is bekend wat hier de effecten van waren? Zo ja, kan de Minister dit delen met de Kamer? Zo nee, is de Minister bereid te onderzoeken wat de effecten waren van meer onaangekondigd onderzoek, zo vragen de voornoemde leden.

Motie Van Meenen over het direct bekostigen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs8

De leden van de D66-fractie zien dat de Minister een update heeft gegeven over de motie van het lid Van Meenen over het direct bekostigen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs. De Minister geeft hierbij aan dat hij tot de conclusie is gekomen dat hij de huidige systematiek wil handhaven wat betreft de wijze waarop bekostiging wordt verstrekt. Hierbij wordt de bekostiging vastgesteld op het niveau van de school en wordt deze verstrekt op het niveau van het bestuur. Deze leden zijn echter van mening dat we scholen direct moeten bekostigen in plaats van dat wij het geld sturen naar besturen. Scholen moeten de verantwoordelijkheid en de zeggenschap hebben zodat zij het beste onderwijs kunnen geven. Het geld moet naar de plek waar het voor bedoeld is. Het moet naar de klas waar wordt lesgegeven, bij leraar en leerling. De Minister geeft aan dat hij meerdere nadelen ziet aan het direct bekostigen van scholen. Echter deze leden zijn van mening dat de voordelen hiervan meer moeten meewegen dan de nadelen. Tot slot vragen zij welke voordelen naar voren kwamen in dit onderzoek welke de Minister verder invulling kunnen geven in zijn beleid,

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de uitvoering van een aantal moties en toezeggingen.

Motie van het lid Westerveld over een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen9

De voornoemde leden hebben allereerst een vraag over de motie van het lid Westerveld over een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen. De Minister schrijft dat de beleidsinventarisatie door het coronavirus langer duurt dan voorzien en schrijft na de zomer deze aan te kunnen bieden. Wanneer verwacht de Minister deze beleidsinventarisatie en beleidsreactie op het onderzoek van de inspectie naar residentieel onderwijs naar de Kamer te sturen? Is het mogelijk dit te doen voor het notaoverleg over passend onderwijs op 16 november 2020. De motie is aangenomen in juni 2019. Is er in de tijd waarin deze inventarisatie werd gedaan wel iets gedaan aan een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen, of heeft dit geheel stilgestaan, zo vragen de voornoemde leden.

Motie van het lid Westerveld c.s. over een andere dag- en weekindeling10

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de motie van het lid Westerveld c.s. over een andere dag- en weekindeling. De Minister schrijft dat naar aanleiding van de motie de beleidsregel is aangepast. Er wordt nu expliciet vermeld dat het gaat om een noodmaatregel. Kan de Minister specifiëren of alleen het woord «onderwijstijd» is veranderd door «noodmaatregel» of is de toelichting ook aangepast? Zo ja, hoe is de toelichting aangepast? De voornoemde leden vragen ook hoe de tijd die onbevoegden lesgeven nu moet worden geduid. Is het nu onderwijstijd of niet? De voornoemde leden vragen hierbij niet om hoe de Minister het ziet, maar of het nu formeel als onderwijstijd gerekend wordt of niet. Ook zijn de leden benieuwd hoe de inspectie hiermee omgaat, als het onderwijstijd is, dan is de school verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit ervan. Als het geen onderwijstijd is, voldoet de school niet aan het verplicht aantal lesuren. Graag ontvangen zij een uitleg hierover.

Motie van het lid Westerveld c.s. over herkansingsmogelijkheden voor certificaten in het vso11

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over de uitvoering van de motie over herkansingen staatsexamen. De Minister schrijft dat het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) aangeeft dat ze tot en met december 2020 nodig hebben om extra herkansingmogelijkheden die worden geboden aan kandidaten die opgaan voor een diploma te organiseren en af te nemen. Is dit nog steeds de inschatting? Is inmiddels duidelijk hoeveel herkansingen er nog moeten worden afgenomen in 2020? Klopt het dat het CvtE heeft aangegeven dat er inmiddels voldoende examinatoren zijn om herkansingen af te nemen? Is er een wettelijke beperking die belemmert dat de examens afgenomen kunnen worden. Zo ja, welke belemmering is dat, zo vragen deze leden.

Motie van de leden Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in het voortgezet speciaal onderwijs12

De voornoemde leden hebben ook vragen over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in het voortgezet speciaal onderwijs. De Minister schrijft dat leerlingen in het vso tot het einde van het schooljaar waarin zij twintig jaar worden onderwijs kunnen volgen. De voornoemde leden krijgen echter signalen dat het zeer willekeurig is of samenwerkingsverbanden onderwijs toekennen aan 18-plussers. Ook vermeldt een derde van de scholen op hun site dat de school bedoeld is voor leerlingen tot en met 18 jaar. Hoe kan dat aangezien de wet stelt dat een leerling tot het 20e levensjaar naar het speciaal onderwijs kan en hier ook meerdere malen in Kamerdebatten over is gesproken? Kan de Minister de samenwerkingsverbanden en scholen hierop wijzen en hierop reageren? Hoe controleert de inspectie of er bij het wel of niet geven van een ontheffing om onderwijs te blijven volgen na het twintigste leerjaar echt alleen naar het ontwikkelingsperspectief van de leerling gekeken wordt? Tevens vragen zij of ook wordt gekeken of financiële redenen meespelen.

Motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen13

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen. In de motie wordt gevraagd om het erkennen van de Samen naar School-klassen als onderwijsprogramma. Op welke manier wordt hieraan voldaan? Hoe wordt erkenning geregeld, wordt dit wettelijk vastgelegd? Hoe wordt geregeld dat ouders die hun kind naar een Samen naar School-klas sturen niet langer een ontheffing van de leerplicht en een toelaatbaarheidsverklaring moeten aanvragen? Tot slot vragen de voornoemde leden welke afspraken zijn gemaakt met samenwerkingsverbanden over de bekostiging van de Samen naar School-klassen.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van funderend onderwijs en lerarenbeleid. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over. Tevens vragen zij of het verslag van dit schriftelijk overleg nog voor de behandeling van de OCW-begroting naar de Kamer gestuurd kan worden.

Moties

Gewijzigde motie van het lid Kwint over het wegnemen van wettelijke belemmeringen en inperkingen voor het inrichten van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs14

Door een onafhankelijke partij wordt onderzoek gedaan of er in samenwerkingsverbanden behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen naast de huidige voorzieningen, waarin niet door het inrichten van een nevenvestiging kan worden voorzien. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre ook andere actoren – onder andere schoolleiders, leraren, ouders en leerlingen – worden meegenomen in dit onderzoek naast de samenwerkingsverbanden, waar het wellicht financieel gezien niet altijd aantrekkelijk is om een nieuwe school voor speciaal onderwijs te openen. En klopt het dat als uit het onderzoek naar voren komt dat samenwerkingsverbanden geen behoefte hebben aan nieuwe scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, er dan ook geen wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd en de motie dus in feite niet wordt uitgevoerd? Zij vragen of de Minister zijn antwoord kan toelichten? De Minister erkent tevens in zijn brief dat er wachtlijsten zijn voor het speciaal onderwijs. Kan de Minister ook aangeven hoe groot die wachtlijsten op dit moment zijn? Zo niet, is hij bereid dat te onderzoeken, zo vragen de voornoemde leden.

Motie van het lid Kwint over terugvorderen teveel betaald salaris kwartiermaker15

De leden van de SP-fractie vinden het zeer onwenselijk dat het mogelijk is dat een kwartiermaker voor een onderzoek naar de Onderwijscoöperatie, die al langer niet functioneerde, zoveel geld kan en mag verdienen.

Motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen16

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de Samen naar School-klassen daadwerkelijk officieel erkend zijn als onderwijsprogramma, zoals de motie vraagt. Zo ja, hoe is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren? Moeten ouders nog steeds een leerplichtontheffing aanvragen voor hun kind en hoe ziet de bekostiging er exact uit? Tevens vragen zij hoe het gaat met de huidige Samen naar School-klassen?

De leden van de SP-fractie waarderen het dat de Minister ook in gesprek gaat met de voortgezet onderwijs sector om te bezien wat daar mogelijk is, gezien de juridische belemmeringen. Zij vragen of de Minister de Kamer op de hoogte kan houden van de gesprekken met het voortgezet onderwijs en op welke wijze de motie daar uitgevoerd gaat worden.

Motie van de leden Westerveld en Kwint over uitgaven aan personeel dat niet in loondienst is17

De leden van de SP-fractie vragen wat het voor schoolbesturen zo lastig maakt om informatie over het personeel dat niet in loondienst (hierna: PNIL) is, aan te leveren. Waarom hebben schoolbesturen geen goed overzicht van het PNIL dat werkt op hun scholen en hoeveel zij daarvoor betalen, aangezien bij de eerste leveringen niet al het PNIL in beeld lijkt te komen? Deelt de Minister de mening dat het een slechte zaak is dat schoolbesturen hier slecht zicht op hebben, mede aangezien PNIL dat bijvoorbeeld ingehuurd wordt via uitzendbureaus vaak ontzettend duur is? Zij vragen of de Minister zijn antwoord kan toelichten.

Motie van het lid Kwint c.s. over het landelijk registeren van het lerarentekort

Tevens willen de leden van de SP-fractie nog enkele vragen stellen over de motie Kwint c.s.18 over de problematiek van het lerarentekort in de praktijk in kaart te brengen door landelijk te gaan registreren en over de beantwoording van de schriftelijke vragen over de noodkreet dat het lerarentekort niet meer wordt gemeld19. Allereerst vragen de leden van de SP-fractie hoe groot het lerarentekort was bij het aantreden van dit kabinet en hoe hoog het actuele tekort is. Daarnaast vragen de leden of de Minister vindt dat hij genoeg heeft gedaan om de motie uit te voeren. De leden van de SP-fractie vinden namelijk van niet. Zij merken op dat de Minister niet bereid lijkt te zijn om deze motie uit te voeren en het daarom aan de betreffende leraar werd gelaten, op het verbeteren van de website en wat oproepen aan scholen om te registeren na. Kan de Minister hierop reageren? Tevens vragen zij waarom de Minister niet bereid is om registreren te verplichten. De Minister beroept zich steeds op hoge administratieve lasten voor scholen, maar heeft de Minister al gepeild bij scholen in hoeverre daar sprake van is en dan ook specifiek bij schoolleiders en leraren die daadwerkelijk te maken hebben met de gevolgen van het lerarentekort in de praktijk? Zo ja, wat waren daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en waarom noemt hij de administratieve last dan steeds als factor om maar niet te registreren? Waar ligt volgens de Minister de prioriteit: het in kaart brengen van het huidige lerarentekort en daar gericht oplossingen voor vinden of het beperken van administratieve lasten voor scholen, terwijl registratie juist in hun voordeel zou zijn? De leden van de SP-fractie roepen de Minister ten slotte op om de motie van het lid Kwint c.s.20 alsnog uit te voeren en horen graag op welke wijze hij dit gaat doen.

Toezeggingen

Toezegging volgen ontwikkelingen rondom urenuitbreiding voorschoolse educatie

De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoeveel gemeenten en aanbieders het niet gelukt is om per 1 augustus 2020 de urenuitbreiding voorschoolse educatie in te voeren. En op welke termijn gaat ze dit wel lukken en hoe wordt daar op toegezien, zo vragen de voornoemde leden.

Overige beleidsontwikkelingen

Evaluatie subsidieregelingen herintreders en onderwijsassistenten

Kan de Minister al meer duidelijkheid geven over de voortzetting van de subsidieregeling voor onderwijsassistenten (SOOL21), zo vragen de leden van de SP-fractie. Zij achten het van belang dat de subsidieregeling blijft doorlopen.

Commissie Onderwijsbevoegdheden: aangepaste planning

De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de Minister is op de resultaten van het rapport «Leraren over het bevoegdhedenstelsel»22? Wordt dit rapport meegenomen door de Commissie Onderwijsbevoegdheden in de uitwerking van hun rapportages? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief gelezen over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid. Ze hebben enkele vragen en opmerkingen over deze uitvoering.

Motie van de leden Van den Hul en Westerveld over maatwerk voor kinderen met achterstanden23

De leden van de PvdA-fractie willen erop wijzen dat de genoemde motie niet vraagt om het bieden van maatwerk aan kinderen in het primair en voortgezet onderwijs met door de coronacrisis opgelopen achterstand zoals de Minister schrijft, maar om «te onderzoeken wat nodig is in het primair en voortgezet onderwijs om kinderen met achterstanden maatwerk te bieden». De Minister heeft zich ingezet om de achterstanden op te lossen maar heeft met deze extra investering niet voldaan aan het dictum van de motie van de leden Van den Hul en Westerveld, daar hij niet heeft onderzocht wat er precies nodig zou zijn om de achterstanden op te lossen. Is de Minister bereid alsnog te onderzoeken hoe groot de achterstanden precies zijn en wat er nodig is om deze op te lossen om te voorkomen dat er een investering is gedaan waarvan men de effecten en toereikendheid niet kan beoordelen? De leden van de PvdA-fractie kijken met interesse uit naar het antwoord van de Minister om te bezien of de huidige investering toereikend is gebleken.

Motie van het lid Westerveld c.s. over andere dag- en weekindeling24

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de specificatie «noodmaatregel» die de Minister hanteert om de 22 uur alsnog te kunnen laten gelden als onderwijstijd. Hoewel de leden begrijpen dat het lerarentekort een groot probleem is, zeker in de G4 en Almere, zijn zij niet tevreden met deze noodoplossing. Het labelen van tijd met onbevoegden als lestijd als «noodmaatregel» biedt geen perspectief. Kan de Minister toelichten wanneer hij verwacht deze noodmaatregel op te heffen? Houdt de Minister hierbij ook rekening met het feit dat als deze noodmaatregel voortduurt het van groot belang is dat deze 22 uur niet als lestijd te boek staat gezien de mogelijke achterstanden die erdoor ontstaan? Tot slot vragen zij of de Minister in ziet dat juist het bijhouden van deze klastijd die geen lestijd is van groot belang is om te voorkomen dat de kansenongelijkheid verder toeneemt.

Motie van de leden Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in het voortgezet speciaal onderwijs25

De leden van de PvdA-fractie willen nogmaals wijzen op de signalen van vso-leerlingen die 18 jaar of ouder zijn, die aangeven dat zij in de praktijk niet meer terecht kunnen op school. Kan de Minister reageren op de berichtgeving dat er sprake is van willekeur omtrent het wel of niet bieden van onderwijs aan 18+ studenten26? Kan de Minister zich tevens uitlaten over het feit dat sommige scholen zelfs op hun website verklaren geen onderwijs te bieden aan studenten ouder dan 18 jaar? Welke concrete stappen is het kabinet voornemens te zetten om deze onwettelijke praktijken uit te bannen? Is de Minister bereid contact op te nemen met de samenwerkingsverbanden om uit te zoeken waarom scholen zich niet aan de wet houden, om mogelijke drempels weg te nemen en de samenwerkingsverbanden te committeren zich aan de wet te houden? Tot slot vragen zij hoe het kabinet de inspectie gaat instrueren met als doel hier een einde aan te maken.

Evaluatie subsidieregelingen herintreders en onderwijsassistenten

De leden van de PvdA-fractie zouden graag nadere toelichting ontvangen omtrent het stopzetten van de subsidieregeling tegemoetkoming herintreders po27, gezien de Minister schrijft dat het aantal herintreders beduidend groter is dan waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Waarom is de Minister van mening dat vanwege het beperkte aantal aanvragen de subsidie niet bijdraagt aan het herintreden van sommigen? Kan de Minister reflecteren op zijn uitspraak dat «de meeste herintreders waarvoor subsidie is aangevraagd ook zonder de subsidie waren aangenomen en begeleid», namelijk hoeveel zouden er niet zijn aangenomen en begeleid als deze subsidie er niet was? Ten slotte vragen zij of de Minister bereid is zijn beleid te heroverwegen ingeval hij geen antwoord kan geven op de laatste vraag.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitwerking van de vele moties en toezeggingen. Zij hebben nog enkele vragen.

Motie van het lid Bisschop over toezicht op de openbare orde in het onderwijs, zowel voor bekostigde als niet-bekostigde scholen28

De leden van de SGP-fractie vragen allereerst waarom de Minister heeft volstaan met een eigenstandige, korte literatuurstudie, terwijl de motie de regering duidelijk vroeg het onderwerp te laten onderzoeken. Deze leden vragen dit mede omdat zij de indruk hebben dat de gegeven uitleg van het criterium openbare orde aanvechtbaar is en dat juist een extern onderzoek dan meerwaarde biedt.

De leden van de SGP-fractie zien nauwelijks grond in de wetgeving en de literatuur voor de stelling dat de openbare orde vervangen zou zijn door het voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Naar de mening van deze leden zou de duidelijke beperking in het tweede lid van artikel 23 van de Grondwet dan grotendeels zinledig worden. En hoe reageert de Minister op het feit dat dit tweede lid in 1848 bewust is ingevoerd uit vrees voor strijdigheid met de openbare orde en de reactie van de regering op het advies van de Raad van State bij de Pacificatie in 1917 dat misbruik van de vrijheid van richting steeds voorkomen zou worden doordat rechtspersonen onder de destijds bestaande wetgeving geen koninklijke erkenning zouden krijgen?

Afgezien van de vraag naar de interpretatie van de openbare orde vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre het toezicht op de openbare orde in het niet-bekostigde onderwijs momenteel onderwerp van aandacht is van de betrokken veiligheidsdiensten. Tot slot vragen zij in hoeverre ook bereidheid bestaat om ook buiten de routes van de deugdelijkheidseisen en artikel 2:20 BW initiatieven aan te pakken die strijdig zijn met de openbare orde.

Motie van de leden Rudmer Heerema en Rog over buitenlandse initiatiefnemers toetsen op de vormgeving van het burgerschapsonderwijs29

De leden van de SGP-fractie vragen naast de aandacht voor het burgerschapsonderwijs ook aandacht voor het toezicht op de bestuurlijke organisatie. Deze leden vragen of het klopt dat de buitenlandse initiatiefnemer in Nederland de school in stand houdt terwijl de rechtspersoon in het buitenland gevestigd is. Zij wijzen erop dat het territorialiteitsbeginsel weliswaar betekent dat het bevoegd gezag moet voldoen aan de wettelijke vereisten die gelden voor de schoolorganisatie en het onderwijs in Nederland, maar dat daaronder niet de vestigingsplaats van het bevoegd gezag lijkt te vallen.

Vervolg leesoffensief

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister in zijn brief over het leesoffensief ook wil ingaan op de toezegging om met het NRO30 te verkennen welke onderzoeken uitgezet kunnen worden naar nieuwe, efficiënte methoden om andere taalvaardigheden dan leesvaardigheid op goede wijze te toetsen.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen naar mijn mening of passend lesaanbod voor hoogbegaafde leerlingen een ondersteuningsbehoefte is. Ook vragen zij naar hoe een samenwerkingsverband bepaalt wat extra activiteiten zijn of een ondersteuningsbehoefte is. Ook ik ben van mening dat wanneer de school of het samenwerkingsverband bepaalt dat een extra activiteit voorziet in een ondersteuningsbehoefte dit passend onderwijs is. Hierbij is geen sprake van iets extra's waar ouders voor kunnen kiezen. De activiteiten dragen dan bij aan het ononderbroken ontwikkelingsproces voor leerlingen, zoals beschreven in artikel 8 Wpo, artikel 2 Wvo of artikel 11 eerste lid Wec. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief van 23 juni jl. (referentie: 24801483) die ik naar alle scholen en samenwerkingsverbanden heb gestuurd. In de basisondersteuning moet rekening worden gehouden met de onderwijsbehoefte van (hoog)begaafde leerlingen. Veel (hoog)begaafde leerlingen zullen met een goede basisondersteuning onderwijs binnen een reguliere school kunnen volgen dat aansluit bij hun ontwikkelingsmogelijkheden en -behoeften. Voor (hoog)begaafde leerlingen betekent dit bijvoorbeeld structureel verrijkend onderwijs in diverse vakken en interessegebieden, het doorlopen van de leerstof passend bij het ontwikkelingsniveau en -tempo van de leerling (mogelijk door een vorm van versnellen, of het compacten van regulier aanbod). Voor een grote groep (hoog)begaafde leerlingen zijn dit effectieve onderwijsaanpassingen. Wanneer er sprake is van een ondersteuningsbehoefte bij een leerling die verder reikt dan de basisondersteuning dient het bevoegd gezag van de school een ontwikkelingsperspectief op te stellen. Wat onder extra ondersteuning valt en wat onder de basisondersteuning verschilt per samenwerkingsverband. Dit staat beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en in de schoolondersteuningsprofielen van de scholen die bij het samenwerkingsverband zijn aangesloten.

Verder vragen de leden wat handhavend optreden van de inspectie is en naar de stappen die de inspectie kan zetten als scholen de wet overtreden. De inspectie heeft onder meer als taak het toezien op de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften. De inspectie maakt een jaarlijkse prestatieanalyse van besturen en scholen, doet onderzoek als zij risico’s constateert en doet in een vierjaarscyclus onderzoek bij alle besturen en hun scholen en opleidingen. De uitkomst van het onderzoek bepaalt hoe het vervolgtoezicht eruitziet. Van vervolgtoezicht is sprake als de inspectie vaststelt dat er iets moet worden hersteld of verbeterd. Als er vertraging in het herstel optreedt, waardoor leerlingen (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen of de risico’s ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen, dan volgt escalatie van het toezicht. Doel hiervan is dat het bestuur alsnog en zo snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt.

Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd. Ik heb de bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden. Deze bevoegdheid is aan de inspectie gemandateerd tot aan 15 procent van de bekostiging. De manier waarop de inspectie en ik omgaan met deze bevoegdheid, is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.

Als de inspectie bij besturen ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld op het gebied van de kwaliteitszorg en/of de financiën en het bestuur heeft deze niet binnen de afgesproken termijn hersteld, dan kan de inspectie een onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen. Het functioneren van het intern toezicht en de medezeggenschap maakt veelal deel uit van een dergelijk onderzoek.

In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan waarin de interventiemogelijkheden van de inspectie zijn uitgeput en waarin de inspectie er geen vertrouwen in heeft dat het bestuur erin zal slagen om de afspraken over de noodzakelijke verbeteringen binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit, in combinatie met risico’s ten aanzien van het financieel beheer. Een dergelijke situatie kan zich ook voordoen naar aanleiding van een zeer ernstig incident. De inspectie en mijn ambtenaren en ik vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en ieders rol daarin. De samenwerking is erop gericht de best passende oplossing voor het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.

Reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen naar het onderzoek van het project Sterk in je werk binnen onderwijs en hoe de bonden en raden denken over dit idee. Ook vragen de leden of er elementen van het project meegenomen kunnen worden in het (externe) loopbaantraject. Naar aanleiding van de motie van het lid Van der Molen c.s. over Sterk in werk is een analyse gemaakt van het project en zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de uitvoering van het project en met het CNV dat aan de basis stond van Sterk in je werk. Onderzocht is of het van toegevoegde waarde is de aanpak ook naar het onderwijs te vertalen. De activiteiten die worden uitgevoerd door Sterk in je werk zijn binnen onderwijs belegd bij de werkgevers en in de onderwijscao’s zijn hierover afspraken gemaakt. Het gaat dan onder meer over professionalisering en duurzame inzetbaarheid, waar coaching een onderdeel van is. Voor het behouden van personeel, wat een van de pijlers is van de aanpak van de tekorten, zijn dit belangrijke activiteiten. Daarom heb ik aangegeven in te zetten op duurzame inzetbaarheid en hierover ook in overleg te gaan met de raden. Het heeft mijn voorkeur om de bestaande mogelijkheden te versterken in plaats van een nieuw programma in te richten. De PO-Raad is het daarmee eens en heeft aangegeven wel bereid te zijn om de huidige inzet op (loopbaan)coaching te intensiveren. De PO-Raad gaat hierover in gesprek met de besturen.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie naar de hoofdlijnen van de evaluatie over het LOF en of er al duidelijkheid is of de middelen voldoende zijn. Het LOF heeft een aantal kenmerken waardoor het aansprekend is: het zet de leraar als professional in een leidende positie en creëert zo professionele ruimte. Daarnaast ondersteunt het LOF de professionalisering van leraren in de dagelijkse werkomgeving. Uit de evaluatie over het LOF blijkt echter dat de regeling LOF een aantal forse nadelen kent, waardoor de besteding van deze middelen op dit moment niet efficiënt is en ook slechts beperkt effectief (bron: Rapport «Lof doet de leraar goed» (SEO, 2019) en Kamerbrief 27923–387, d.d. 16 december 2019):

  • LOF-projecten werken niet of nauwelijks blijvend door in de brede onderwijspraktijk: inhoudelijke effecten blijven beperkt tot één klas, team of school en ook de duurzaamheid hiervan is niet geborgd. Dit komt vaak doordat leraren teveel in isolement en zonder steun van schoolleiding en bestuur met hun project aan de slag gaan;

  • De huidige regeling kent relatief hoge uitvoeringskosten door intensief proces van projectbeoordeling en -begeleiding;

  • De bekendheid met de regeling is ondanks jarenlange inspanningen beperkt, waardoor bereik en impact relatief klein blijven.

  • Om bovenstaande redenen ben ik op zoek naar een manier om de sterke, aansprekende punten te behouden, maar de daaraan gekoppelde nadelen te ondervangen. Het streven hierbij is om te komen tot een structurele aanpak waarmee professionals worden ondersteund. Ik ben bezig de LOF- en het SIOF31-regelingen om te zetten naar één nieuwe regeling voor het stimuleren en aanjagen van schoolontwikkeling in het funderend onderwijs. Het streven is om hierbij het doel en de helpende elementen van LOF overeind houden, zoals bijvoorbeeld dat leraren budget kunnen aanvragen. In de kabinetsreactie op het rapport van McKinsey heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot een dergelijke structurele aanpak te komen.

De leden vragen daarnaast wat de mogelijkheden zijn om de noodopvang weer snel op te schalen indien dit in de nabije toekomst weer nodig mocht blijken in verband met oplopende aantal besmettingen in het land en mogelijkheden dat steeds meer scholen hierdoor problemen krijgen om open te blijven. Voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep en kinderen in een kwetsbare situatie was het in het voorjaar noodzakelijk om noodopvang mogelijk te maken. Ook in schooljaar 2020/21 kan dit weer aan de orde zijn, maar alleen in gevallen dat andere maatregelen niet voldoende effectief waren om de sluiting van een school of kinderopvanglocatie te voorkomen. Hiervoor voer ik overleg met de VNG en de Ministers van VWS en SZW. Maatwerk in de regio zal nodig zijn, waarbij de uitgangspunten gelden dat de opvang zoveel mogelijk wordt georganiseerd in de normale context van het kind, zoals de eigen schoollocatie, en de gemeente regie voert.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie welke lering er getrokken kan worden om te voorkomen dat er weer veel kinderen buiten beeld raken bij een nieuwe lockdown en of de kinderen uit de eerste fase van de lockdown gevold worden. In het voorjaar heb ik ervaren dat intensieve samenwerking tussen (lokale) partijen een voorwaarde is om te zorgen dat kinderen niet buiten beeld raken bij een (toekomstige) lockdown. Voor de zomer is naar aanleiding van de cijfers over het aantal kinderen in het primair onderwijs dat buiten beeld bleef, hierop extra inzet gepleegd. Zo werkten scholen samen met leerplicht, jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen in beeld te krijgen en ze naar school te laten komen. Hiernaast werkten de partners van het programma Zorg voor de Jeugd, de Ministeries van VWS, OCW en J&V, gemeenten, beroepsverenigingen, cliënt- en ouderorganisaties en branches gespecialiseerde jeugdhulp, intensief samen. Deze partijen hebben nog steeds regulier contact en zorgen voor een reguliere terugkoppeling aan OCW. Er hebben mij, sinds de scholen weer open zijn gegaan, geen signalen bereikt dat er door corona nog kinderen buiten beeld zijn.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of deze groep kinderen een achterstand hebben opgelopen en hoe deze wordt weggewerkt en of er in het algemeen goed zicht is op de door kinderen opgelopen achterstanden.

Scholen kunnen op individueel niveau beoordelen welke kinderen achterstanden hebben opgelopen. Voor het inhalen van leerachterstanden in de voorschoolse educatie (ve), po, vo en mbo zijn eenmalig extra middelen gereserveerd. De aanbieders van ve, scholen en instellingen kunnen met de subsidieregeling «inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs» in de periode van de zomervakantie van 2020 tot en met de zomervakantie van 2021 kinderen en leerlingen ondersteunen bij het inhalen van leerachterstanden door extra facultatieve programma’s en ondersteuning te bieden naast de reguliere onderwijstijd. Scholen hebben het beste zicht op de opgelopen achterstanden, door de prestaties van hun leerlingen systematisch te volgen en die vergelijken met de prestaties van vergelijkbare groepen en klassen uit voorgaande jaren. De prestaties op leerlingvolgsysteemtoetsen zijn hiervoor bij uitstek geschikt.

Landelijk gezien verkrijgen we inzicht in de opgelopen achterstanden, door daar gericht onderzoek naar te laten doen. Via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) zijn drie onderzoeken uitgezet die o.a. in beeld gaan brengen wat voor programma’s scholen/ instellingen aanbieden met deze subsidie, hoe groot eventuele leerachterstanden zijn die leerlingen binnen ve, po, vo en mbo hebben opgelopen als gevolg van Corona, en welk effect de programma’s hierop hebben gehad. De onderzoekers zijn per 1 oktober 2020 gestart en leveren voor het einde van 2021 hun eerste inzichten op. Een jaar later volgen de eindconclusies.

Ook voert het NRO het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs uit, waarbij po-scholen jaarlijks een rapport ontvangen over hoe hun leerlingen het op school en in het vervolg onderwijs doen ten opzichte van andere vergelijkbare scholen. Dit jaar wordt in maart een extra terugkoppeling gegeven aan basisscholen over de gevolgen van corona voor de leergroei van hun leerlingen. Na instemming van de po-school, krijgen de NCO onderzoekers ook toegang tot de gegevens uit het leerlingvolgsysteem van de school. De onderzoekers kunnen vervolgens de toetsresultaten voor corona vergelijken met de resultaten van erna.

Daarnaast hebben onderzoekers van het ROA, verbonden aan de Universiteit van Maastricht, een NWO-subsidie ontvangen voor onderzoek naar de gevolgen en kansen van corona voor basisscholen en hun leerlingen. Bij dit project wordt samengewerkt met scholen, de gemeente Amsterdam, en de inspectie. Een van de beoogde uitkomsten is het geven van informatie over effecten van de lockdown op leerlingen, zowel op schoolniveau, als op regionaal en nationaal niveau32.

Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen naar de voortgang rondom passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde kinderen en hoe de effecten van de coronacrisis worden meegenomen in de uitvoering van voornoemde motie. Ook roepen zij de regering op om de Kamer periodiek hierover te informeren. De motie bestaat wat mij betreft uit twee delen. Namelijk enerzijds het samen met betrokkenen werken aan een passend onderwijsaanbod en anderzijds het informeren van de Kamer hierover.

Aan het eerste deel van de motie heb ik voldaan door middel van de subsidieregeling Begaafde leerlingen in primair en voortgezet onderwijs. Ik krijg veel signalen uit het veld dat samenwerkingsverbanden aan de slag zijn met een aanbod voor (hoog)begaafde kinderen. Dit doen samenwerkingsverbanden aan de hand van de plannen die zij hebben moeten indienen om in aanmerking te komen voor de subsidie. De plannen zijn getoetst door een commissie op onder andere samenwerking en draagvlak van betrokkenen. Echter heeft de sluiting van scholen vanwege COVID-19 er wel voor gezorgd dat samenwerkingsverbanden en scholen minder ver zijn in de uitvoering van hun plannen. COVID-19 heeft er ook voor gezorgd dat er is besloten om de vragenlijst van het monitoringsonderzoek aan samenwerkingsverbanden later en langer open te zetten dan eerder was gepland. Dit heeft tot gevolg gehad dat het mij niet is gelukt u voor de zomer te informeren, zoals de motie verzoekt. Ik zal u voor het kerstreces de rapportage van de nulmeting van het monitoringsonderzoek toesturen. Dit zal ik jaarlijks doen zolang het monitoringsonderzoek loopt. In de nulmeting is geen rekening gehouden met COVID-19. Ik zal de onderzoekers echter vragen hoe zij de gevolgen van COVID-19 meenemen in hun vervolgonderzoek.

Voorts vragen de leden welke oplossingen er geboden worden aan leerlingen die dit jaar gebruik maken van ter beschikking gestelde internetaansluitingen als zij die nog nodig hebben na het einde van dit schooljaar. In het voorjaar zijn door diverse telecomaanbieders kosteloos ruim 1000 tijdelijke internetverbindingen gerealiseerd voor leerlingen die daar thuis niet over beschikten. Het uitgangspunt is op dit moment dat het onderwijs zoveel mogelijk op school plaatsvindt. Scholen hebben sinds dit voorjaar substantiële stappen gezet om hun digitale onderwijs (verder) vorm te geven. Zij hebben – indien nodig – de randvoorwaarden hiervoor in samenwerking met onder meer de gemeente verder op orde gebracht. Ook als het gaat om internetverbindingen bij afstandsonderwijs houden scholen daarbij zo goed mogelijk rekening met de lokale situatie en de behoeften en mogelijkheden van hun leerlingenpopulatie. Ik hou hierbij vinger aan de pols. Via de behoeftenpeiling van Kennisnet (www.lesopafstand.nl) kunnen scholen aangeven welke knelpunten zij ervaren, waaronder ten aanzien van devices en internet, waarin zij zelf niet kunnen faciliteren. De signalen zal ik benutten om de beschikbare ondersteuning verder aan te scherpen. Maatwerk is daarbij steeds het uitgangspunt.

De leden van de D66-fractie vragen verder hoe vaak de inspectie extra onaangekondigd onderzoek heeft gedaan tot het begin van de coronacrisis in vergelijking met dezelfde periode het jaar ervoor en of bekend is wat de effecten hiervan waren. De inspectie zal over de onaangekondigde onderzoeken (vo) rapporteren in het jaarverslag 2020, dat de Kamer in het voorjaar van 2021 ontvangt. Eventuele effecten zijn dan nog niet bekend. In het jaar daarop, in het jaarverslag over 2021, zal de inspectie wederom aandacht besteden aan de onaangekondigde bezoeken en wordt indien mogelijk ingegaan op eventuele effecten.

Daarnaast zien de leden graag een update over het direct bekostigen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs. Ze vragen daarbij welke voordelen naar voren kwamen uit het onderzoek inzake direct bekostiging. Een voordeel van het direct bekostigen van scholen is dat scholen zeggenschap hebben over waar het geld naar toe gaat en hoe het wordt besteed. Daarom is bijvoorbeeld bij de werkdrukmiddelen in het primair onderwijs en bij een deel van de Prestatiebox-middelen afgesproken dat over de inzet van deze middelen instemming moet plaatsvinden met de medezeggenschapsraad. Naast het verbeteren van instemming vooraf, werk ik ook aan een betere verantwoording over de besteding.

Het direct bekostigen van scholen heeft tegenover dit voordeel meerdere nadelen. Iedere school zal een zelfstandige organisatie moeten worden. Dit leidt tot meer administratieve lasten en overhead, waardoor er minder geld overblijft voor handen in de klas. Iedere school moet ook een eigen reserve opbouwen, waardoor naar verwachting het totaal saldo van reserves in het primair en voortgezet onderwijs nog verder zal toenemen. In het huidige systeem wordt de bekostiging op schoolniveau beschikt en op bestuursniveau uitbetaald. Dit biedt flexibiliteit, omdat besturen kunnen schuiven met bekostiging tussen scholen als de lokale situatie daarom vraagt. Daarnaast kunnen meerdere scholen onder één bestuur efficiencywinst bereiken, wat juist tot minder overhead leidt. Zij hebben ook meer mogelijkheden om deskundigheid en professionaliteit op te bouwen. Ik concludeer dat de voordelen van de huidige systematiek zwaarder wegen dan de voordelen van het direct bekostigen van scholen.

Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de beleidsinventarisatie en de beleidsreactie op het onderzoek van de inspectie naar residentieel onderwijs naar de Kamer wordt verstuurd en of dit mogelijk is voor het notaoverleg over passend onderwijs op 16 november 2020. De motie waar de leden naar verwijzen is aangehouden tot het algemeen overleg passend onderwijs van 26 juni 2019. In dit algemeen overleg heb ik voorgesteld deze motie te verwerken in een bredere inventarisatie van het gehele residentiële onderwijs. Dit betreft naast het onderwijs bij de gesloten jeugdzorg, ook het onderwijs bij de open jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen. Hierin zou ik ook een beleidsreactie op het onderzoek over residentieel onderwijs van de inspectie geven. Sinds deze aankondiging is hier hard aan gewerkt. Uw kamer ontvangt hierover meer informatie voor het einde van het kalenderjaar.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar de wijzigingen in de beleidsregel over de andere dag- en weekindeling in verband met het lerarentekort. Zij vragen mij of de toelichting van de beleidsregel ook is aangepast. In de beleidsregel is expliciet aangegeven dat het een noodmaatregel betreft. Hierbij is een toelichting gegeven dat dit is gebeurd naar aanleiding van de motie van het lid Westerveld c.s., dit is te lezen in bericht 36801 in de Staatscourant. Vervolgens vragen de leden mij of de tijd die onbevoegden lesgeven formeel als onderwijstijd geregend wordt of niet. Dit is correct: deze beleidsregel biedt de ruimte om, onder voorwaarden maximaal 22 uur per maand binnen de onderwijstijd het onderwijs te laten verzorgen door een andere professional. Een onderzoeksbureau monitort nauwgezet hoeveel en op welke wijze scholen gebruik maken van deze ruimte en welke impact dit heeft op de onderwijskwaliteit, kansengelijkheid, continuïteit van het onderwijs, organisatie van het onderwijs, de personeelstekorten en de werkdruk. Zowel bij het opstellen van de beleidsregel als over de opzet van het onderzoek heb overleg gevoerd met de inspectie en de inspectie wordt ook nauw betrokken bij de (tussentijdse) uitkomsten. In december zal ik uw kamer middels de brief over de onderwijsarbeidsmarkt nader informeren over de huidige stand van zaken van de regeling.

De leden van de GroenLinks-fractie informeren verder naar de uitvoering van de motie over herkansingen bij het staatsexamen. Zij constateren dat de Minister heeft aangegeven dat het CvTE tot en met december 2020 nodig heeft om de extra herkansingen die worden geboden aan kandidaten die opgaan voor een diploma te organiseren en af te nemen. De leden vragen of dit nog steeds de inschatting is. Tevens informeren zij naar hoeveel herkansingen er in 2020 nog moeten worden afgenomen. De leden vragen of het klopt dat het CvTE heeft aangegeven dat er inmiddels voldoende examinatoren zijn om de herkansingen af te nemen. Voorts vragen de leden of er een wettelijke beperking is die belemmert dat de examens afgenomen kunnen worden en zo ja, welke belemmering dit is. Het CvTE heeft aangegeven dat het inmiddels vaststaat dat de maanden september tot en met december nodig zullen zijn om alle resterende examens af te kunnen nemen inclusief de extra herkansingen voor staatsexamenkandidaten die in 2020 opgaan voor een diploma. In de huidige planning wordt in de derde week van december de laatste herkansing afgerond.

Het precieze aantal af te nemen (extra) herkansingen in deze maanden is niet op voorhand vast te stellen. Dat komt omdat er dit jaar drie herkansingsrondes (met in totaal de mogelijkheid om vier herkansingen af te leggen) zijn en staatsexamenkandidaten niet gelijk opgaan in het afleggen van herkansingen. Dit wordt individueel bepaald. Het is pas duidelijk of er nog een extra herkansing plaats moet vinden, zodra een staatsexamenkandidaat de uitslag krijgt van een voorgaande herkansing. Op de eerste herkansingsronde hebben alle staatsexamenkandidaten recht die opgaan voor een diploma en middels een herkansing het diploma kunnen behalen. Hierin mogen zij voor maximaal twee vakken (en maximaal twee onderdelen per vak) opgaan; dit kan optellen tot vier afnames per persoon. Er zijn kandidaten die pas nu van deze mogelijkheid gebruik kunnen maken, omdat zij eerder niet in staat waren om deel te nemen. Volgend op deze herkansingen zijn er nog twee extra herkansingsmogelijkheden waar een kandidaat gebruik van kan maken als hij/zij gezakt is en nog kans heeft van slagen. Die kunnen pas ingepland worden als duidelijk is dat een kandidaat nog een herkansing gaat afleggen en in welk vak. Dit heeft als gevolg dat kandidaten op verschillende momenten deelnemen aan de verschillende herkansingsrondes; de ene kandidaat neemt in november al deel aan een extra herkansing terwijl de andere kandidaat op datzelfde moment deelneemt aan zijn eerste herkansingsronde omdat hij is doorgeschoven naar een later moment vanwege bijvoorbeeld ziekte. Het aantal benodigde examinatoren is gekoppeld aan het aantal af te nemen herkansingen. Navraag bij het CvTE wijst uit dat er voldoende examinatoren zijn om de inmiddels bekende en ingeplande herkansingen af te nemen. Op basis van het verloop van de afnames van de herkansingen tot nu toe verwacht het CvTE dat zij de planning voor de nog resterende en nog in te plannen herkansingen ook rond zullen krijgen.

In het Staatsexamenbesluit VO is bepaald dat de herkansingsregeling voor staatsexamenkandidaten die opgaan voor een diploma zich normaliter beperkt tot de mogelijkheid om één college-examen en één centraal examen te herkansen. In 2020 is de herkansingsregeling verruimt. Om de extra herkansingen in 2020 voor deze groep staatsexamenkandidaten mogelijk te maken, is met een wijzigingsbesluit geregeld dat er extra herkansingen konden worden afgenomen door het CvTE. Tevens is geregeld dat de afname van deze herkansingen na de start van het nieuwe schooljaar, maar nog binnen het huidige kalenderjaar, kon plaatsvinden. Daarmee zijn de wettelijke kaders tijdelijk verruimd.

De voornoemde leden hebben ook vragen over de verlenging van de kwalificatieplicht in het voortgezet speciaal onderwijs. Zij ontvangen signalen dat het zeer willekeurig is of samenwerkingsverbanden onderwijs toekennen aan 18-plussers en vragen zich af hoe dit kan aangezien de wet stelt dat een leerling tot het 20e levensjaar naar het speciaal onderwijs kan. Zij vragen of ik de samenwerkingsverbanden en scholen hierop wil wijzen.

Naar aanleiding van signalen dat samenwerkingsverbanden nog steeds de regel hanteren dat de toelaatbaarheidsverklaringen op een vaste leeftijd aflopen en zich daarbij niet baseren op het ontwikkelingsperspectief van de individuele leerling, heb ik de brief van 30 januari 2020 wederom onder de aandacht gebracht van de sectorraden, de vertegenwoordiging van de samenwerkingsverbanden vo en het steunpunt passend onderwijs. Ik heb hen gevraagd hier op de websites aandacht voor te hebben. Daarnaast zal ik ook in de verschillende nieuwsbrieven van mijn ministerie de brief met een toelichting opnemen met de oproep om zich hier aan te houden. Het kijken naar het rechtmatig toekennen of afwijzen van toelaatbaarheidsverklaringen is onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek dat de inspectie bij samenwerkingsverbanden uitvoert. Dit doet de inspectie door tijdens de onderzoeken toelaatbaarheidsverklaringen op te vragen en te beoordelen of ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Inspecteurs vragen dan ook bij samenwerkingsverbanden na waarom bepaalde toelaatbaarheidsverklaringen niet zijn toegekend. De inspectie heeft tot nu toe niet hoeven handhaven of om herstel hoeven vragen omdat toelaatbaarheidsverklaringen op leeftijd worden afgehouden. De afwijzingen voor toelaatbaarheidsverklaringen matchen met de beleidscriteria die het samenwerkingsverband opstelt (en dus de schoolbesturen). Deze zijn niet zuiver op leeftijd gebaseerd.

Ten slotte vragen deze leden naar hoe de inspectie controleert of bij een ontheffing alleen naar het ontwikkelingsperspectief wordt gekeken en of ook wordt gekeken of financiële redenen meespelen. Een ontheffing van de bepaling dat een leerling het vso moet verlaten na het bereiken van de 20-jarige leeftijd moet worden ingediend bij de inspectie met een motivering waarom een voortgezet verblijf op de school de kansen op de arbeidsmarkt dan wel het behalen van een diploma vergroot. Indien de inspecteur na ontvangst van het verzoek het nodig acht, kan hij een rapport opvragen van de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel aan de commissie van onderzoek (bij instellingen). De commissie kan de betrokken leerling hiertoe aan een onderzoek onderwerpen. Er wordt dus inhoudelijk en zorgvuldig naar het verzoek om ontheffing gekeken. Financiële redenen zijn niet aan de orde.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder naar hoe er voldaan wordt aan het erkennen van de Samen naar School-klassen als onderwijsprogramma en hoe geregeld wordt dat ouders die hun kind naar een Samen naar School-klas sturen niet langer een ontheffing van de leerplicht en een toelaatbaarheidsverklaring moeten aanvragen. Tot slot vragen de voornoemde leden welke afspraken zijn gemaakt met samenwerkingsverbanden over de bekostiging van de Samen naar School-klassen.

Ik heb de indruk dat de Samen naar School-klassen voorzien in een behoefte. En zeker ook in het licht van de roep om meer inclusiever onderwijs is dit een goed initiatief dat ik graag wil ondersteunen. Een formele erkenning van de Samen naar Schoolklassen is niet mogelijk, dat is ook niet het geval bij bijvoorbeeld plusklassen voor hoogbegaafden, integratieklassen en andere onderwijsarrangementen. De samenwerkingsverbanden kunnen de Samen naar School-klassen wel opnemen in het ondersteuningsplan, dat is ook een vorm van erkenning. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Zoals ik in de brief heb aangegeven is het uitgangspunt dat de leerlingen worden ingeschreven op de reguliere basisschool, de school ontvangt daarvoor de basisbekostiging, de middelen voor de extra ondersteuning komen vanuit het samenwerkingsverband en de middelen voor de benodigde zorg vanuit gemeente of zorgverzekeraar. Ouders hoeven dus niet langer een ontheffing van de leerplicht aan te vragen, omdat de leerling wordt ingeschreven op de reguliere basisschool. Het netwerk Leidinggevenden Passend Onderwijs heeft een notitie opgesteld (ook over de bekostiging) voor de samenwerkingsverbanden. Deze notitie zal in overleg met de bij dit onderwerp betrokken partijen worden uitgewerkt tot een handreiking.

Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre andere actoren worden meegenomen in het onderzoek of er in samenwerkingsverbanden behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen naast de huidige voorzieningen, waarin niet door het inrichten van een nevenvestiging kan worden voorzien. En of het klopt dat als er geen behoefte aan nieuwe scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit dit onderzoek naar voren komt er dan ook geen wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. Daarnaast vragen de leden naar de wachtlijsten voor het speciaal onderwijs.

De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan voorzieningen, daarom richt het onderzoek zich op de samenwerkingsverbanden. Andere actoren worden in het onderzoek niet bevraagd. Mocht uit het onderzoek naar de behoefte aan nieuwe voorzieningen blijken dat er geen behoefte is aan nieuwe voorzieningen, dan wordt er ook geen wetsvoorstel aan u voorgelegd. Een van de uitgangpunten bij het tot stand komen van wetgeving is immers het beantwoorden van de vraag naar nut en noodzaak, om zo onnodige wetgeving te voorkomen. Ik heb geen zicht op de omvang van de wachtlijsten, van Lecso begreep ik dat de situatie niet zorgelijker is dan vorig jaar. Ik hou de vinger aan de pols.

De leden van de SP-fractie vinden het zeer onwenselijk dat het mogelijk is dat een kwartiermaker voor een onderzoek naar de Onderwijscoöperatie, die al langer niet functioneerde, zoveel geld kan en mag verdienen. In lijn met het kabinetsbeleid over topinkomens in de (semi)publieke sector, sta ik voor een evenwichtig beloningsbeleid bij instellingen in de OCW-sectoren. De Wet normering topinkomens (WNT) maximeert de bezoldiging van topfunctionarissen en zorgt voor transparantie over topinkomens in de (semi)publieke sector. Ik hecht daaraan en ben zeer gemotiveerd uitvoering te geven aan de WNT. Uit de jaarlijkse WNT-rapportage van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat het aantal incidenten in de onderwijssectoren beperkt is. Ik stel vast dat de nalevingsbereidheid hoog is. Voor incidentele opdrachten biedt de WNT het ruimere bezoldigingsmaximum voor interim--topfunctionarissen (gedurende twaalf maanden). Zoals aangegeven in mijn brief van 10 juli 2020 is men bij de door de SP-fractie aangehaalde casus binnen het toepasselijke maximum gebleven. Bij het inzetten van een interim--topfunctionaris is het aan de WNT-instelling om binnen het wettelijk kader tot verantwoorde bezoldigingsafspraken te komen.

De leden van de SP-fractie vragen mij verder naar de erkenning van de Samen naar School-klassen en of ouders nog steeds een leerplichtontheffing moeten aanvragen voor hun kind. Ook vragen zij of ik de Kamer op de hoogte kan houden van de gesprekken met het voortgezet onderwijs. Het aantal Samen naar Schoolklassen groeit en de ervaringen van ouders zijn positief. Ik zal u op de hoogte houden van de gesprekken over Samen naar Schoolklassen in het voortgezet onderwijs. Zie verder het antwoord op de voornoemde vragen van de leden van de fractie van GroenLinks.

Daarnaast vragen voornoemde leden wat het voor schoolbesturen zo lastig maakt om informatie over het personeel dat niet in loondienst (hierna: PNIL) is aan te leveren en waarom schoolbesturen geen goed overzicht hebben van het PNIL. Ook vragen zij me of ik de mening deel dat het een slechte zaak is dat schoolbesturen hier slecht zicht op hebben. Scholen weten welk personeel er rondloopt op de school, maar de huidige administratie is veelal nog niet ingericht op de levering van gegevens van het PNIL. Dat komt doordat de school dan zelf niet de werkgever is, waardoor reguliere administratieve processen rond personeelsadministratie, salarisbetaling etc. niet kunnen worden gevolgd. Bij het PNIL geldt dat administratiekantoren de gevraagde personeelsgegevens leveren namens scholen. Zij beschikken over deze gegevens vanwege de salarisbetalingen. De vraag naar informatie over deze categorie personeel is nieuw voor scholen; met de pilot wordt nu verder uitgewerkt hoe die eenduidig kan worden opgevraagd. Een rol speelt daarbij dat het PNIL divers is. Het kan gaan om uitzendkrachten, maar ook om zzp’ers of om andere inleenconstructies.

De leden van de SP-factie stellen mij enkele vragen over het in kaart brengen van de problematiek van het lerarentekort. De leden vragen mij hoe groot het lerarentekort was bij het aantreden van dit kabinet en hoe hoog het actuele tekort is. Bij het aantreden van dit kabinet werd de arbeidsmarkt weergegeven op basis van ramingen en vacatures. Beiden geven inzicht in trends, maar niet in de actuele tekorten. Mede op verzoek van uw Kamer werk ik er aan om het actuele tekort nu wel in beeld te krijgen, maar dit is complex. We weten op basis van de ramingen wel dat het tekort in de afgelopen jaren gegroeid is, maar dat met de extra maatregelen van het kabinet en door de inzet van het onderwijsveld deze groei gelukkig minder hard gaat dan aan het begin van de kabinetsperiode werd geraamd.

Vervolgens vragen de leden of ik van mening ben dat ik de motie van lid Kwint c.s. voldoende heb uitgevoerd. Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb laten weten ben ik van mening dat ik dit doe en dat ik rekening houd met de belastbaarheid van scholen en schoolbesturen. Ik heb al eerder aan uw Kamer aangegeven verschillende methodes te onderzoeken om het tekort in beeld te krijgen en over de uitkomsten zal ik uw Kamer in december informeren.

De leden van de SP-fractie vragen mij ook waarom ik niet bereid ben om het registeren van de tekorten te verplichten. Zoals de leden zelf al schrijven, ben ik hiertoe nu niet bereid vanwege de hoge administratieve lasten voor scholen. Ik vind het belangrijk dat we eerst zeker weten dat dit enige methode is om het actuele tekort in beeld te brengen. Daarom voer ik op dit moment samen met de schoolbesturen en gemeenten een pilot uit in Den Haag, Rotterdam, Almere en Utrecht. Alle scholen in deze steden zijn gevraagd om aan te geven hoe groot het tekort was op 1 februari 2020. Dit wordt dit schooljaar op 1 oktober en 1 februari nogmaals gedaan. Hiermee krijgen we inzicht in zowel de openstaande vacatures, in de meer verborgen tekorten als ook in de administratieve lasten. Op basis van de uitkomsten van deze pilot en de ervaringen van de scholen met het invullen van deze vragenlijst, zal er dit voorjaar een besluit worden genomen over eventuele uitbreiding naar de rest van het land en andere sectoren.

De leden vragen mij verder waar mijn prioriteit ligt, uiteraard ligt deze bij het terugdringen van het lerarentekort en het vinden van gerichte oplossingen. We zijn het er over eens dat het belangrijk is om het lerarentekort goed in beeld te hebben en ik werk hier dan ook aan, rekening houdend met de uitdagende omstandigheden die scholen hebben door de tekorten.

De leden van de SP-fractie vragen mij daarnaast hoeveel gemeenten en aanbieders het niet gelukt is om per 1 augustus 2020 de urenuitbreiding voorschoolse educatie in te voeren. En op welke termijn gaat ze dit wel lukken en hoe wordt daar op toegezien. Ongeveer een derde van de gemeenten en de aanbieders had de urenuitbreiding al voor 1 augustus gerealiseerd en een derde van de gemeenten en een vijfde van de aanbieders zou de urenuitbreiding op tijd, dus voor 1 augustus, invoeren. Circa op 1 de 10 gemeenten zou 1 augustus niet gaan halen, voor de aanbieders gold dat voor circa 1 op de 15 aanbieders. De meesten van hen koersen op invoering op 1 januari 2021. Van een vijfde van de gemeenten en een derde van de aanbieders was door non-respons niet bekend of ze 1 augustus 2020 zouden gaan halen.

Verder vragen voornoemde leden of ik al meer duidelijkheid kan geven over de voortzetting van de subsidieregeling voor onderwijsassistenten (SOOL33). De regeling was in principe tijdelijk, maar ik zal u begin volgend jaar laten weten of er nog mogelijkheden worden gezien tot herprioritering.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat mijn reactie is op de resultaten van het rapport «Leraren over het bevoegdhedenstelsel» en of dit rapport meegenomen wordt door de Commissie Onderwijsbevoegdheden in de uitwerking van hun rapportages. De commissie onderwijsbevoegdheden heeft de afgelopen periode vele (digitale) overleggen gevoerd met leraren en vertegenwoordigers van leraren en zal dit in het nog resterende deel van haar werkzaamheden voortzetten. De commissie geeft aan dat zij de inbreng uit al deze overleggen mee neemt bij het komen tot een advies. Het rapport en de onderliggende enquête helpen daar ook bij. Over deze specifieke enquête en de uitkomsten heeft de commissie met de AOb, PVVVO/FVOV en CNV – de bonden die deze enquête hebben uitgevoerd – inmiddels meerdere gesprekken gevoerd.

Reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de motie van de leden Van den Hul en Westerveld over maatwerk voor kinderen met achterstanden34 niet vraagt om het bieden van maatwerk aan kinderen in het primair en voortgezet onderwijs met door de coronacrisis opgelopen achterstand, maar om «te onderzoeken wat nodig is in het primair en voortgezet onderwijs om kinderen met achterstanden maatwerk te bieden». Zij vragen me of ik alsnog wil onderzoeken hoe groot de achterstanden precies zijn en wat er voor nodig is om deze op te lossen. Er is brede overeenstemming over het feit dat sommige leerlingen door de sluiting van de scholen in de eerste fase van de coronacrisis te maken hebben gekregen met leerachterstanden. Dit kabinet heeft door het vrijmaken van € 244 miljoen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s scholen de mogelijkheid geboden om zich snel te kunnen inzetten voor het inlopen van deze achterstanden. De subsidieregeling stelt scholen in staat maatwerk te leveren voor hun specifieke leerlingpopulatie. Zij hebben immers het beste inzicht in hoe zo effectief mogelijk leerachterstanden kunnen worden ingelopen. Ik heb het NRO gevraagd om onderzoek te laten uitvoeren naar de aard van de achterstanden en effectiviteit van de door scholen ingezette interventies. Om alle ingediende aanvragen te kunne honoreren heeft dit kabinet recent nog eens € 38 miljoen extra vrijgemaakt. Dit om zo alle aanvragen in de tweede ronde van het bovengenoemde subsidieprogramma alsnog te kunnen honoreren.

Zoals uw motie uitdrukte was, is en blijft is na de heropening van de scholen extra inzet nodig om de kansengelijkheid voor alle kinderen te borgen en zijn scholen en gemeenten daarbij aan zet. Scholen worden met de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s financieel in de gelegenheid gesteld om die extra inzet te bieden. Ik wil wel benadrukken dat de regeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 niet louter als kansengelijkheids-/ onderwijsachterstandenmaatregel was bedoeld maar is gericht op alle scholen waar leerlingen leerachterstanden hebben opgelopen wegens de COVID-19-maatregelen, waaronder de scholensluiting. Ook op scholen met relatief weinig achterstandsleerlingen hebben leerlingen leerachterstanden opgelopen, en ook die scholen kunnen financiële ondersteuning ontvangen. Scholen met meer achterstandsleerlingen (in PO scholen met een «positieve achterstandsscore», in VO scholen met leerplusarrangement) konden wel voor twee keer zoveel leerlingen subsidie aanvragen, namelijk voor maximaal 20% van hun leerlingen terwijl andere scholen maximaal 10% van hun leerlingen subsidie konden aanvragen. Bovendien zouden scholen met meer achterstandsleerlingen als er geloot had moeten worden (wat niet meer nodig is door de aanvullende investering van € 38 mln.) voorrang hebben gehad bij loting, zodat zij nagenoeg gegarandeerd de aangevraagde subsidie zouden ontvangen.

De leden van de PvdA-fractie vragen mij verder wanneer ik verwacht de noodmaatregel van de andere dag- en weekindeling in de G5 (G4 en Almere) in verband met het lerarentekort op te heffen. De leden van de PvdA-fractie vragen mij ook of ik rekening houd met het feit dat het van groot belang is dat deze 22 uur niet als lestijd te boek staat en of ik in zie dat juist bijhouden van deze tijd van groot belang is om te voorkomen dat de kansenongelijkheid verder toeneemt. Zoals in de regeling duidelijk is gemaakt, wordt deze mogelijkheid nu voor vier schooljaren geboden. De omvang van de tekorten in de G5 is van dusdanige aard dat deze steden noodplannen hebben gemaakt om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs aan hun leerlingen te borgen. Naar aanleiding van deze plannen heb ik extra maatregelen genomen specifiek voor het primair onderwijs in deze steden, waaronder deze noodmaatregel. Met de wijziging van de regeling naar aanleiding van de motie Westerveld c.s. heb ik nogmaals benadrukt dat het een noodmaatregel is. Door deze ruimte in onderwijstijd te bieden aan de scholen waar de nood het hoogst is, waarborgen we de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van de leden van GroenLinks-fractie over deze regeling heb aangegeven, wordt de uitvoering van de maatregel en de impact van de maatregel op de onderwijskwaliteit, kansengelijkheid, continuïteit van het onderwijs, organisatie van het onderwijs, de personeelstekorten en de werkdruk nauwgezet gemonitord door een onderzoeksbureau. In december zal ik uw kamer middels de brief over de onderwijsarbeidsmarkt nader informeren over de huidige stand van zaken van de regeling.

Voorts vragen de leden van voornoemde fractie naar de signalen dat sommige scholen voor voortgezet speciaal onderwijs op hun website verklaren geen onderwijs aan te bieden aan studenten ouder dan 18 jaar. Zij vragen daarbij welke concrete stappen ik ga ondernemen om deze onwettelijke praktijken uit te bannen en hoe ik de inspectie ga instrueren hierop toe te zien. Zoals ik ook in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks heb aangegeven ga ik hier opnieuw aandacht voor vragen. Ik zal daarnaast met de Sectorraad samenwerkingsverbanden vo contact opnemen en bespreken welke stappen wij nog meer kunnen zetten. Ook in het regulier overleg met de inspectie zal ik dit punt opnieuw agenderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het stopzetten van de subsidieregeling herintreders. Naar mijn mening heeft de subsidieregeling een rol gespeeld in het aanjagen en onder de aandacht brengen de doelgroep herintreders in de aanpak van het lerarentekort, maar momenteel beperktere toegevoegde waarde heeft. Dat is reden om de regeling nu niet te verlengen. Tussen oktober 2017 en juni 2020 hebben besturen voor 274 herintreders subsidie ontvangen. De piek lag in het begin en is daarna afgevlakt. Uit de evaluatie blijkt dat 90% van de besturen de herintreders ook in dienst hadden genomen zonder de subsidie, en een hoog percentage van de besturen aan dat de meeste herintreders ook zonder de subsidie waren begeleid. Bovendien zien we in de arbeidsmarktramingen en in de cijfers van het Participatiefonds, dat veel herintreders al dan niet uit de WW naar werk te begeleiden.

Reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen mij waarom er een korte literatuurstudie is gedaan inzake toezicht op de openbare orde in het onderwijs, zowel voor bekostigde als niet-bekostigde scholen. daarnaast vragen de leden hoe ik reageer op het feit dat het tweede lid van artikel 23 van de Grondwet in 1848 bewust is ingevoerd uit vrees voor strijdigheid met de openbare orde. Ook vragen de leden in hoeverre het toezicht op de openbare orde in het niet-bekostigd onderwijs onderwerp van aandacht is van de betrokken veiligheidsdiensten. Het bij motie gevraagde onderzoek is niet extern uitgezet, omdat de literatuurstudie die in reactie op deze motie is verricht reeds afdoende inzicht bood in de vraag naar de reikwijdte van het toezicht op de openbare orde in het onderwijs. Verdere uitwerking van het toezicht op de openbare orde in het onderwijs vindt reeds plaats in het kader van verschillende trajecten, waaronder het wetsvoorstel dat is gericht op het uitbreiden van het bestuurlijk instrumentarium. Ook worden als gevolg van de wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» eisen gesteld aan toekomstige bestuurders.

Het toezicht op het Nederlandse onderwijs is in beginsel voorbehouden aan de inspectie. Indien er aanleiding is voor handhaving, gaat de inspectie daartoe over op basis van haar wettelijke taak. Naleving van de deugdelijkheidseisen, gesteld in de onderwijswetgeving, staat hierin centraal. Naar de normen voor het niet-bekostigd internationaal onderwijs en de wijze waarop daarop toezicht gehouden wordt vindt reeds een verkenning plaats, gericht op aanscherping.

Het bovenstaande neemt niet weg dat de normen die zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Algemene Wet Bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek ook gelden binnen scholen. Indien sprake is een misdrijf tegen de openbare orde, als bedoeld in titel V van het Wetboek van Strafrecht, is dat aanleiding voor strafrechtelijke vervolging.

De leden van de SGP-fractie vragen me verder naar toezicht op de bestuurlijke organisatie en of het klopt dat de buitenlandse initiatiefnemer in Nederland de school in stand houdt terwijl de rechtspersoon in het buitenland gevestigd is. Het Nederlandse onderwijsstelsel is gebaseerd op Nederlandse rechtspersonen. Het stelsel sluit echter niet uit dat buitenlandse rechtspersonen – mits zij voldoen aan de Nederlandse onderwijswetgeving – ook een school zouden kunnen stichten of in stand zouden kunnen houden. Volgens de WPO en de WVO wordt een school in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. Het is niet op voorhand uit te sluiten dat een buitenlandse rechtspersoon daaraan zou kunnen voldoen. Dat moet per geval worden beoordeeld naar het Nederlandse internationaal privaatrecht. De school in kwestie moet uiteraard wel aan alle Nederlandse wettelijke eisen voldoen. Voor de Nederlandse rechtsvormen stichting en vereniging geldt dat zij in ieder geval in Nederland gevestigd moeten zijn. Voor een buitenlandse rechtspersoon geldt dit niet. Een buitenlandse rechtspersoon kan een andere vorm hebben, waarvan per geval moet worden beoordeeld of deze voldoet aan de onderwijswetgeving.

De voornoemde leden vragen mij ten slotte of ik in mijn brief over het leesoffensief ook wil ingaan op de toezegging om met het NRO35 te verkennen welke onderzoeken uitgezet kunnen worden naar nieuwe, efficiënte methoden om andere taalvaardigheden dan leesvaardigheid op goede wijze te toetsen. In de Kamerbrief over het vervolg van het leesoffensief (13-10-2020) ga ik hier verder op in. Het NRO begint, in samenwerking met de PO-raad, in het najaar van 2020 een kennistafel over effectief leesonderwijs. Hierbij worden onderwijsprofessionals, wetenschappers en andere experts op het gebied van leesonderwijs bij elkaar gebracht. Zij brengen vraagstukken binnen scholen in kaart en verbinden dit aan wetenschappelijke inzichten. Ook verken ik op korte termijn of dit initiatief uitgebreid kan worden naar het vo.


X Noot
1

Kamerstuk 31 497, nr. 341.

X Noot
2

Kamerstuk 27 923, nr. 403.

X Noot
3

Handelingen II 2019/20, nr. 21, item 10.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 212.

X Noot
5

Kamerstuk 31 497, nr. 340.

X Noot
6

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 169.

X Noot
7

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 226 (t.v.v. Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 223).

X Noot
8

Kamerstuk 34 950 VIII, nr. 10.

X Noot
9

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 197.

X Noot
10

Kamerstuk 31 497, nr. 310.

X Noot
11

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 192.

X Noot
12

Kamerstuk 31 497, nr. 322.

X Noot
13

Kamerstuk 31 497, nr. 348.

X Noot
14

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 86 (t.v.v. Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 58).

X Noot
15

Kamerstuk 27 923, nr. 364.

X Noot
16

Kamerstuk 31 497 nr. 348.

X Noot
17

Kamerstuk 27 923, nr. 324.

X Noot
18

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 192.

X Noot
19

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 315.

X Noot
20

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 192.

X Noot
21

SOOL: de subsidieregelingen tegemoetkoming herintreders po en onderwijsassistenten naar opleiding tot leraar.

X Noot
23

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 170.

X Noot
24

Kamerstuk 31 497 nr. 310.

X Noot
25

Kamerstuk 31 497, nr. 322.

X Noot
27

po: primair onderwijs.

X Noot
28

Kamerstuk 29 614, nr. 127.

X Noot
29

Kamerstuk 35 050, nr. 32.

X Noot
30

NRO: Nationaal Regie Orgaan Onderwijsonderzoek.

X Noot
31

Subsidie schoolleiders innovatie fonds.

X Noot
33

SOOL: de subsidieregelingen tegemoetkoming herintreders po en onderwijsassistenten naar opleiding tot leraar.

X Noot
34

Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 170.

X Noot
35

NRO: Nationaal Regie Orgaan Onderwijsonderzoek.

Naar boven