35 570 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 52 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 december 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het Bijlagenboek bij de Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën (Kamerstuk 35 570, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 september 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Bent u bekend met het onderzoek van Ivanova en Wood (2020), waaruit blijkt dat de 1 procent huishoudens met de hoogste inkomens jaarlijks 55 ton CO2 uitstoot terwijl de onderste helft van de inkomensverdeling gemiddeld 5 ton CO2 per jaar uitstoot? Deelt u deze analyse? Hoe wordt dit meegenomen in de klimaatplannen van het kabinet?

Antwoord op vraag 1

Het is bekend dat de uitstoot van inwoners uit rijke landen substantieel hoger is dan die van armere landen. Met het voorstel van de Europese Commissie om de uitstoot in de EU in 2030 met ten minste 55% terug te brengen en om in 2050 klimaatneutraal te zijn, is de EU de eerste grote ontwikkelde economie die stappen zet in alle sectoren om de uitstoot van hun inwoners vergaand te reduceren. Dit kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie. In de EU heeft Nederland de afgelopen jaren actief ingezet op een ambitieuzer broeikasgasreductiedoel voor 2030, wat terug te zien is in het recent gepresenteerde Climate Target Plan. Vooruitlopend hierop heeft het Kabinet met het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) het klimaatbeleid in Nederland voor de komende tien jaar uitgestippeld en zet het grote stappen richting een klimaatneutrale economie.

Vraag 2

Kunt u in beeld brengen wat de gevolgen zijn van de drie aangenomen amendementen (Kamerstuk 35 058, nr. 17, Kamerstuk 35 058, nr. 24 en Kamerstuk 35 058, nr. 25) op het beloningsbeleid bij grote bedrijven? Hoeveel salarisverhogingen zijn er inmiddels tegengehouden dankzij deze amendementen?

Antwoord op vraag 2

  • De wet ter implementatie van Richtlijn 2017/828/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft (Kamerstuk 35 058) is op 1 december 2019 in werking getreden. Gezien die recente inwerkingtreding is het te vroeg om de effecten van die wet te kunnen meten.

  • Er zijn verschillende voorbeelden van beursvennootschappen waar de algemene vergadering van aandeelhouders niet heeft ingestemd met wijziging van het bezoldigingsbeleid. Het is echter niet bekend of dat aantal hoger ligt dan eerdere jaren.

Vraag 3

Hoe heeft de effectieve belastingdruk in de winstbelasting zich ontwikkeld in de afgelopen 40 jaar?

Antwoord op vraag 3

Het is niet mogelijk om de berekeningen die gemaakt zijn voor o.a. de Commissie Belastingheffing van Multinationals uit te voeren voor de afgelopen 40 jaar, omdat deze data niet consistent en op hetzelfde detailniveau beschikbaar en opgewerkt zijn. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft voor grote ondernemingen onderzocht wat de effectieve belastingdruk is, zowel in 2008 over de periode 2001–2006 als in 2019 over de periode 2006–2017.1 Dit onderzoek is gedaan op basis van de individuele commerciële jaarrekeningen zoals deze worden verzameld bij de niet-financiële ondernemingen met een totaalvermogen van minimaal 23 miljoen euro. Het CBS kan deze zelfde methodiek voortzetten tot 2010, daarna is er een wijziging geweest in de dataverzameling en worden bedrijven als grote ondernemingen beschouwd vanaf een balanstotaal van 40 miljoen euro. De uitkomsten van het CBS zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal vanaf € 23 mln (onderzoek 2008)

26,1

29,9

25,6

31,7

29,8

26,1

                     

Totaal vanaf € 23 mln (onderzoek 2019)

         

26,1

25,8

33,1

27,9

26,2

.

.

.

.

.

.

 

Totaal vanaf € 40 mln (onderzoek 2019)

         

26,1

25,9

33,2

28,1

26,2

23,5

34,8

35

29,8

19,7

21,6

24,6

In het onderzoek van het CBS, in 2019, is ook een reeks opgenomen waarbij alleen bedrijven met een positieve grondslag meegenomen zijn. Enerzijds is dit logisch, omdat alleen deze bedrijven in dat jaar belasting betalen. Anderzijds zorgt dit voor een onderschatting van de belastingdruk. Bedrijven betalen vennootschapsbelasting over hun totaalwinst, en bedrijven met positieve winsten kunnen dus verliezen uit eerdere jaren verrekenen. Dit staat ook beschreven in antwoorden op eerdere vragen van het lid Snels.2

Vraag 4

Hoeveel geld levert het op om de dividendbelasting te verhogen van 15% naar 25%?

Antwoord op vraag 4

De netto opbrengst van de dividendbelasting wordt behaald bij portfoliodividenden die door buitenlandse aandeelhouders worden ontvangen. In bijna alle belastingverdragen is een maximaal tarief van 15% over portfoliodividenden afgesproken, conform het OESO-modelverdrag. Een verhoging van het tarief boven de huidige 15% zal dus vooral leiden tot meer verrekening in binnenlandse situaties en meer teruggaaf op grond van het toepasselijke verdrag in buitenlandse situaties. Een eventuele opbrengst zal daarom naar verwachting gering zijn. Daarnaast zou deze maatregel een aanmerkelijke uitvoeringslast opleveren voor de Belastingdienst, aangezien die veel meer teruggaafverzoeken zal moeten behandelen.

Vraag 5

Wat waren de budgettaire gevolgen toen de dividendbelasting werd verlaagd van 25% naar 15%?

Antwoord op vraag 5

Het tarief in de dividendbelasting is per 2007 verlaagd van 25% naar 15% in de Wet werken aan winst. De derving als gevolg hiervan werd indertijd ingeschat op € 40 miljoen.3

Vraag 6

Klopt het dat het afschaffen van de vrijstelling dividendbelasting inkoop eigen aandelen jaarlijks bijna een miljard oplevert?

Antwoord op vraag 6

Er is op dit moment geen raming beschikbaar van het afschaffen van deze vrijstelling zoals bedoeld in artikel 4c van de Wet op de dividendbelasting. Een dergelijke raming zal een grote mate van onzekerheid hebben door de onvoorspelbare impact van deze maatregel. Inkoop van aandelen is een belangrijk onderdeel van het dividendbeleid van beursfondsen. Het afschaffen van de vrijstelling leidt bij inkoop van eigen aandelen voor zover dit meer is dan het gestorte kapitaal tot gebruteerde dividendbelasting die niet verrekenbaar is door de aandeelhouder. Dit is zodanig duur dat feitelijk de inkoop van aandelen onmogelijk gemaakt wordt. Het gevolg hiervan kan het vertrek van hoofdkantoren uit Nederland zijn en het niet meer vestigen van nieuwe hoofdkantoren in Nederland.

Vraag 7

Wat is het totaalbedrag aan tegenvallers/meevallers in 2020 en 2021? Wat zijn de grootste tegenvallers en meevallers in 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 7

Voor de Rijksbegroting als geheel wordt er geen lijst met een totaalbedrag voor tegenvallers/meevallers bijgehouden, deze staan uitgesplitst op de specifieke begrotingshoofdstukken in bijlage 17 van de Miljoenennota (Kamerstuk 35 570, nr. 2). In het overzicht van verticale toelichting zijn er een aantal grotere tegenvallers met betrekking tot de OCW-referentieramingen, de subsidieregeling indirecte emissiekosten (ETS), de kinderopvangtoeslag en Wet Kindgebonden Budget.

Vraag 8 en 10

Vraag 8

Klopt het dat de lasten voor burgers over de afgelopen vier jaar zijn gestegen als je hierbij lastenverlichtingen door maatregelen als gevolg van de coronapandemie buiten beschouwing laat?

Vraag 10

Kunt u de lastenontwikkeling voor 2020 als voor 2021 zowel voor bedrijven als voor gezinnen uitsplitsen in de situatie zonder coronamaatregelen en de situatie met coronamaatregelen?

Antwoord vraag 8 en 10

Onderstaande tabel laat de totale beleidsmatige lastenontwikkeling (blo) inclusief het basispad zien, het effect van de fiscale coronamaatregelen op de beleidsmatige lasten en de blo exclusief fiscale coronamaatregelen.

De fiscale coronamaatregelen voor burgers hebben een beperkt effect op de beleidsmatige lasten (in 2020 -€ 0,2 mld, in 2021 € 0,1 mld). Ook zonder de fiscale coronamaatregelen zijn de lasten voor burgers tussen 2018 en 2020 en 2018 en 2021 daarom gedaald, zie ook onderstaande tabel (het eerst beschikbare jaar voor de nieuwe definitie van de blo is 2018). Tussen 2018 en 2021 is sprake van een cumulatieve daling van de lasten van burgers van € 4,7 miljard exclusief de fiscale coronamaatregelen.

€ in mld, – is lastenverlichting, in mutaties

2018

2019

2020

2021

cum 2018–2021

Totaal blo (inclusief fiscale coronamaatregelen)

1,4

3,7

– 4,4

– 0,4

0,3

w.v. burgers

0,5

0,2

– 3,9

– 1,5

– 4,8

w.v. bedrijven

1,0

3,5

– 0,6

1,1

5,1

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,1

0,0

0,1

           

Fiscale coronamaatregelen

0,0

0,0

– 1,4

1,6

0,1

w.v. burgers

0,0

0,0

– 0,2

0,1

– 0,1

w.v. bedrijven

0,0

0,0

– 1,3

1,5

0,2

w.v. Buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

           

Blo exclusief fiscale coronamaatregelen

1,4

3,7

– 2,9

– 2,0

0,2

w.v. burgers

0,5

0,2

– 3,8

– 1,6

– 4,7

w.v. bedrijven

1,0

3,5

0,7

– 0,3

4,9

w.v. Buitenland

0,0

0,0

0,1

0,0

0,1

Vraag 9 en 34

Vraag 9

Kunt u de lastenverlichting voor burgers voor 2020 en 2021 uitsplitsen naar individuele maatregelen?

Vraag 34

Kunt u een uitputtende lijst van maatregelen delen met de onderbouwing waaruit blijkt dat bedrijven 5,1 miljard euro meer belasting zijn gaan betalen en burgers 4,8 miljard minder?

Antwoord vraag 9 en 34

In tabel 1 hieronder zijn de belangrijkste ontwikkelingen van de lasten van bedrijven per belastingsoort weergegeven. De aof-premie is tijdens de kabinetsperiode met € 2,5 miljard gestegen. De vennootschapsbelasting stijgt per saldo met € 1,7 miljard. Dit bestaat deels uit grondslagverbredingen in de vpb zoals de implementatie earningsstripping (ATAD), de minimumkapitaalregel banken en de het verhogen van de innovatiebox naar 9%. Daar staat tegenover dat het lage vpb-tarief is verlaagd naar 15% en de schijfgrens is verhoogd.

De opslag duurzame energie (ODE) voor bedrijven stijgt met € 1,5 miljard deze kabinetsperiode, deels doordat het kabinet in 2020 en 2021 de ODE voor bedrijven heeft verhoogd. De lasten bij de overdrachtsbelasting zijn voor bedrijven toegenomen door het verhogen van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen naar 7% en door de verhoging van de overdrachtsbelasting voor beleggers naar 8%. Daarnaast stijgen de iab-premies voor bedrijven door de oplopende zorgkosten en leidde de verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9% ook deels tot een stijging voor de lasten voor bedrijven. Naast al deze lastenverzwaringen waren er ook maatregelen die leidden tot een lastenverlichting deze kabinetsperiode, zoals in de verhuurderheffing en de loon- en inkomensheffing. In de loonheffing wordt dit met name veroorzaakt door de invoering van de BIK in 2021 van € 2 miljard.

Tabel 1: lastenontwikkeling bedrijven

Lastenontwikkeling bedrijven, in € mld, – is lastenverlichting, in mutaties

2018

2019

2020

2021

cum 2018–2021

AOF-premie

0,3

0,3

1,2

0,7

2,5

Vennootschapsbelasting

0,3

1,3

– 0,1

0,1

1,7

Opslag Duurzame Energie (ODE)

0,2

0,3

0,8

0,2

1,5

Overdrachtsbelasting

0,0

0,0

0,0

0,9

0,9

ZVW IAB (bedrijven)

0,6

0,1

– 0,6

0,7

0,8

Omzetbelasting

0,0

0,7

– 0,2

0,2

0,7

Inkomensheffing

0,0

0,3

0,0

0,1

0,4

verhuurderheffing

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,5

Loon- en inkomensheffing

– 0,2

0,3

– 1,1

– 1,1

– 2,1

Overig

– 0,3

0,7

– 0,4

– 0,3

– 0,3

Totaal lasten bedrijven

1,0

3,5

– 0,6

1,1

5,1

Onderstaande tabel 2 laat de belangrijkste ontwikkelingen in de lasten van burgers zien deze kabinetsperiode, onderverdeeld naar belastingsoort. Verreweg de budgettair lastenverlichting voor burgers zit in de loonheffing. Deze kabinetsperiode zijn in de loon- en inkomensheffing voor € 10 miljard de beleidsmatige lasten verlicht voor burgers. De belangrijkste maatregelen hierbij waren de invoering van het tweeschijvenstelsel, met een resulterende verlaging van de tarieven in box 1. Daarnaast heeft het kabinet de arbeidskorting, de algemene heffingskorting en de ouderenkorting verhoogd. Verder is de energiebelasting voor huishoudens verlaagd, met name door de schuif tussen burgers en bedrijven bij het Klimaatakkoord.

Tegenover deze lastenverlichting staan enkele lastenverzwaringen. Zo is de IAB-premie voor burgers hoger geworden, wat ook geldt voor de nominale zorgpremies. Daarnaast is de ODE voor burgers opgelopen gedurende de kabinetsperiode. Tot slot draagt de omzetbelasting bij aan een lastenverzwaring van € 2,5 mld, met name omdat het grootste deel van de btw-verhoging van 6% naar 9% aan burgers wordt toegerekend.

Tabel 2: Lastenontwikkeling burgers

Lastenontwikkeling burgers, in € mld, – is lastenverlichting, in mutaties

2018

2019

2020

2021

2018–2021

Loon- en inkomensheffing

– 0,3

– 4,2

– 3,2

– 2,5

– 10,1

Regulerende energiebelasting

0,1

0,5

– 0,9

– 0,2

– 0,5

ZVW IAB premie (burgers)

0,3

0,1

– 0,3

0,5

0,5

Opslag Duurzame Energie (ODE)

0,2

0,3

0,3

0,1

1,0

ZVW nominale premie

0,2

0,8

0,1

0,5

1,6

Omzetbelasting

0,0

2,5

– 0,1

0,2

2,5

Overig

0,0

0,1

0,2

– 0,1

0,2

Totaal lasten burgers

0,5

0,2

– 3,9

– 1,5

– 4,8

Vraag 10

Kunt u de lastenontwikkeling voor 2020 als voor 2021 zowel voor bedrijven als voor gezinnen uitsplitsen in de situatie zonder coronamaatregelen en de situatie met coronamaatregelen?

Antwoord vraag 10

Zie antwoord op vraag 8.

Vraag 11

Kunt u duidelijk maken wat de waarde is van een plafondtoets van de uitgavenkaders indien voor tientallen miljarden aan uitgaven buiten deze plafonds worden geplaatst?

Antwoord op vraag 11

Er is voor gekozen om het uitgavenplafond te corrigeren voor coronagerelateerde uitgaven. Dit is gedaan om aan te sluiten bij het principe dat uitgaven die relevant zijn voor het EMU-saldo ook relevant zijn voor het uitgavenplafond en dat aan de andere kant niet voor deze uitgaven hoeft te worden omgebogen op korte termijn. Voor de toekomst zal worden bezien of deze wijze van begroten nu het meest verhelderend is en of de crisisgerelateerde uitgaven niet beter buiten het uitgavenkader zouden kunnen worden gepresenteerd.

Vraag 12 en 13

Vraag 12

Hoe verhoudt zich de verhoging van de verhuurderheffing waarvan in tabel Overige Kadercorrecties sprake is (3.3.4. bijlage Miljoenennota 2021) met de verlaging van de verhuurderheffing van 138 miljoen euro per jaar door een tariefsverlaging (zie Kamerstuk 35 578 – Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet (eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen))?

Vraag 13

Is het dekkingsdeel van 1 miljard euro voor de derving van inkomsten uit de verhuurderheffing, dat bestaat uit verhoging van de heffing (62 miljoen euro) en verlaging van de huren (38 miljoen euro) structureel?

Antwoord vraag 12 en 13

In de besluitvorming deze zomer is besloten om de verhuurderheffing structureel met € 200 miljoen te verlagen vanaf 2021. Tegelijkertijd was er nog sprake van een dekkingsopgave door de overschrijding van de verhuurderheffing en de heffingsvermindering uit Urgenda. Voor 0,8 miljard euro is dit opgelost door een kadercorrectie toe te passen waarmee de structurele reeks van de heffingsvermindering verhuurderheffing is omgevormd tot een incidentele reeks.

Het resterende incidentele tekort van 1 miljard euro wordt gedekt met € 100 miljoen structureel per jaar, deels door een verhoging van de verhuurderheffing en deels door een besparing op de huurtoeslag. Onderstaande tabel geeft inzicht in hoe de dekking in de verhuurderheffing zich verhoudt tot het totale effect op de verhuurderheffing. De verhuurderheffing wordt vanaf 2021 structureel verhoogd met € 62 mln (zie a in onderstaande tabel). Samen met de afgesproken verlaging van de verhuurderheffing van € 200 miljoen (b) leidt dit tot een daling van de verhuurderheffing met € 138 miljoen per jaar (a+b). Voor het overige is het tekort van € 1 miljard door de overschrijding heffingsvermindering verhuurderheffing en heffingsvermindering uit Urgenda gedekt door woningcorporaties te verplichten de huren ter verlagen voor huurders met lage inkomens en hoge huren. Deze huurverlaging zorgt cumulatief voor een daling van de huren met 157 mln., en geeft een inverdieneffect op de huurtoeslag van 38 mln per jaar (c). De lagere huurtoeslag (c) samen met de verhoging van de verhuurderheffing (a) leidt in totaal tot een jaarlijkse dekking van € 100 miljoen (a+c). Deze dekking is structureel ingeboekt.

In €mln, – is saldoverslechterend

(a) Verhoging verhuurderheffing vanaf 2021

62

(b) Verlaging verhuurderheffing vanaf 2021

– 200

(a+b) Totaal verhuurderheffing vanaf 2021

– 138

In €mln, – is saldoverslechterend

(a) Verhoging verhuurderheffing

62

(c) Lagere huurtoeslag door lagere huren

38

(a+c) Totale dekking per jaar

100

Vraag 14

Waarom wordt er geen andere oplossing gevonden voor het valutarisico bij Defensie, bijvoorbeeld een verzekering tegen valutaschommelingen?

Antwoord op vraag 14

In het regeerakkoord (Kamerstuk 34 700, nr. 34) heeft het kabinet aangekondigd om met voorstellen te komen om de voorspelbaarheid en schokbestendigheid van de Defensiematerieelbegroting te vergroten. Defensie werkte voorheen met valutatermijncontracten voor projecten waarvoor een juridische verplichting was aangegaan, deze bleken onvoldoende om de schokbestendigheid van de defensiebegroting te borgen. Daartoe is een structurele oplossing voor valutaschommelingen vastgesteld4. Mee- en tegenvallers in valutaschommelingen komen zo niet langer voor rekening van de begroting van Defensie.

Vraag 15

Hoe vindt de verdeling c.q. de toekenning plaats van de 100 miljoen euro tot en met 2030 op de Aanvullende Post voor bronmaatregelen om een drempelwaarde bouw in te kunnen voeren? Wanneer gebeurt dit?

Antwoord op vraag 15

Het kabinet heeft in december 2019 aangekondigd aan een solide structurele aanpak voor de stikstofproblematiek te werken. Kern van deze aanpak is met volle inzet te werken aan herstel en versterking van de natuur en het terugdringen van de stikstofuitstoot. Het kabinet heeft op 24 april 2020 besloten over de invulling van deze structurele aanpak van de stikstofproblematiek.5 Op dit moment is een wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering in voorbereiding. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de structurele aanpak te verankeren in de Wet natuurbescherming en later de Omgevingswet, waarin de natuurwetgeving wordt opgenomen.6 De uitwerking van de wettelijke regels vindt plaats in een algemene maatregel van bestuur (hierna ook: amvb), waarvan het ontwerp bij het parlement zal worden voorgehangen. De extra middelen die beschikbaar zijn gesteld op de Aanvullende Post zijn onderdeel van deze stikstofwet.

Vraag 16

Kan mutatie 23 nader uitgelegd worden?

Antwoord op vraag 16

Volgens de begrotingsregels worden macro-economische uitgavenmutaties na de kabinetsperiode niet betrokken in de besluitvorming. Zo wordt voorkomen dat deze beslag leggen op de budgettaire ruimte van het volgende kabinet. Het betreft hier de macro-economische doorwerking op de middelen voor de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) en de rente. De plafondverlaging na 2021 in de plafondtoets rijksbegroting is vooral het gevolg van macro-mutaties in de rente. De rentestand is ten tijde van Miljoenennota 2021 lager dan bij Miljoenennota 2020 geraamd. Omdat de rente onder het uitgavenplafond valt leidt deze meevaller deze kabinetsperiode tot extra budgettaire ruimte onder het plafond. Na de kabinetsperiode wordt het plafond voor deze meevaller neerwaarts bijgesteld, zodat deze – conform de begrotingsregels – niet tot ruimte leidt. Naast deze meevallende uitgavenmutaties op basis van nieuwe macro-economische veronderstellingen staan hogere sociale zekerheidsuitgaven en lagere belastingontvangsten.

Vraag 17

Hoe wordt punt 47 uiteindelijk ingevuld?

Antwoord op vraag 17

Punt 47 betreft «Maatregelen gericht op werken in de zorg» in tabel 1.3 Ontwikkeling uitgaven plafond Rijkbegroting op pagina 11 van de Miljoenennota bijlagen. Het kabinet wil het werken in de zorg aantrekkelijker maken zodat meer mensen kiezen om in de zorg te (blijven) werken. Met onder meer het actieprogramma Werken in de Zorg richt het kabinet zich via een brede en regionale aanpak op drie actielijnen.

Actielijn 1. Meer kiezen voor de zorg: stimuleren dat meer leerlingen/studenten, zij-instromers en herintreders kiezen voor werken in de sector zorg en welzijn.

Actielijn 2. Beter leren in de zorg: zorgen voor inspirerend en uitdagend onderwijs met permanent leren als de norm.

Actielijn 3. Anders werken in de zorg: de bovengenoemde ontwikkeling van de vraag naar arbeidskrachten in de zorg maakt dat we ook echt anders moeten gaan werken in de zorg. Bijvoorbeeld door taakherschikking of jobcarving, maar ook door meer gebruik te maken van technologie en andere innovaties.

Het kabinet heeft besloten dat een aantal grote en impactvolle instrumenten uit het actieprogramma Werken in de Zorg kunnen worden voortgezet en uitgebreid. Daarvoor stelt zij voor de komende periode extra middelen beschikbaar. Voor 2021 gaat het om 20 miljoen euro extra. Dit is bovenop de middelen die al voor 2021 waren gereserveerd. Om de activiteiten ook na volgend jaar te kunnen voortzetten en intensiveren, stelt het kabinet in 2022 80 miljoen euro beschikbaar en vanaf 2023 130 miljoen euro structureel.

Vraag 18

Op welke posten is de afgelopen paar jaar continu onderuitputting geweest?

Antwoord op vraag 18

In het Financieel Jaarverslag van het Rijk en de Najaarsnota wordt elk jaar de onderuitputting gemeld. Als onderdeel van de jaarlijkse begrotingsvoorbereidingen wordt er naar de onderuitputting gekeken. Voor zover sprake is van structurele onderuitputting beziet het Kabinet jaarlijks hoe deze middelen op een alternatieve wijze ingezet kunnen worden. Zo zijn er bij de voorjaarsbesluitvorming van 2019 de ramingen voor zorguitgaven voor 2019 en verder structureel verlaagd met ca. 0,4 miljard euro. Deze ramingsbijstelling is gebaseerd op onderuitputting in de zorg.

Vraag 19

Kunnen alle bijstellingen vanwege niet-beleidsmatige mutaties WW en bijstand gegeven worden van verschillende budgettaire nota’s deze kabinetsperiode?

Antwoord op vraag 19

Hieronder vindt u een overzicht van de niet-beleidsmatige mutaties WW en bijstand verwerkt in de miljoenennota en de voorjaarsnota in deze kabinetsperiode, in miljoenen. Het jaartal betreft het miljoenennotajaar waar de nota betrekking op heeft. De mutaties als gevolg van de coronacrisis voor miljoenennotajaar 2020 worden meegenomen in de najaarsnota.

In mln.

2018

2019

2020

2021

MJN – Bijstand

105

– 12

– 155

665

MJN – WW

– 295

35

– 108

2.776

         

VJN – Bijstand

187

– 152

– 191

 

VJN – WW

– 8

312

– 189

 

Vraag 20, 48 en 49

Vraag 20

In hoeverre zijn de bedragen voor de GGD’s (punt 52 en 57) voldoende in 2020 en 2021? Waarom zijn er geen extra bedragen voor testcapaciteit in 2021 opgenomen?

Vraag 48

Klopt het dat er voor «uitbreiding testcapaciteit» in 2021 0 euro staat gereserveerd?

Vraag 49

Kunt u aangeven hoeveel extra geld er wordt uitgetrokken voor het uitbreiden van testcapaciteit in 2021?

Antwoord op vraag 20, 48 en 49

Punt 52 betreft «GGD'en en veiligheidsregio's» en punt 57 betreft «Testcapaciteit RIVM en GGD» in tabel 1.3 Ontwikkeling uitgaven plafond Rijkbegroting op pagina 35 en 36 van de Miljoenennota bijlagen. De middelen voor GGD-en in 2020 en 2021 vallen uiteen in verschillende delen.

De middelen voor het opzetten, bemensen en uitvoeren van het bron- en contactonderzoek en het opzetten van teststraten (punt 52) zijn gebaseerd op een prognose van de middelen die hiervoor nodig zijn tot en met najaar 2021. Er is momenteel geen aanleiding deze raming te herzien.

De middelen voor uitbreiding testcapaciteit zijn grotendeels (264 mln.) bestemd voor de betaling aan laboratoria voor het analyseren van de afgenomen testen. De reeks in de Miljoenennota is gebaseerd op een prognose tot en met september 2020. Er wordt steeds op basis van beschikbare informatie een vertaling gemaakt naar de budgettaire consequenties. Inmiddels is er meer zicht op de ontwikkeling van de testvraag en het aanbod van testcapaciteit. De raming wordt daarom geactualiseerd met een prognose tot en met maart 2021. Uw Kamer ontvangt op korte termijn een nota van wijziging op de begroting 2021 en een incidentele suppletoire begroting voor het jaar 2020, waarin deze actualisatie nader wordt toegelicht.

Overigens zullen zoals eerder aangegeven budgettaire overwegingen geen enkele beperking vormen bij het borgen van de test- en laboratoriumcapaciteit.

Vraag 21 en 22

Vraag 21

Is er inmiddels al een onderbouwing bij het VNO-NCW-solvabiliteitsfonds van 300 miljoen euro? Is er al bekend of dit een probleem oplost? Zo ja, hoe gaat het precies helpen? Zo nee, kan het geld niet beter worden ingezet voor een ander doel?

Vraag 22

Wanneer kan er meer duidelijkheid komen over het Solvabiliteitsfonds?

Antwoord op vragen 21 en 22

Het kabinet verwacht dat VNO-NCW later in het najaar met de definitieve uitwerking komt van het fonds. Dit is ook het moment dat het kabinet kan toetsen of deelname vanuit de Staat gewenst is.

Het kabinet heeft omwille van de budgettaire systematiek de reservering van 300 miljoen euro alvast opgenomen in de Aanvullende Post. Om snel te kunnen handelen als dat nodig is, bijvoorbeeld bij een tweede golf in de COVID-19 crisis, hebben we hier nu al geld voor gereserveerd. Dat betekent echter niet dat we nu al besloten hebben om mee te doen. De besluitvorming of de staat deelneemt aan het fonds zal gepaard moeten gaan met een probleemanalyse en of het nodig is om met dit fonds mogelijke solvabiliteitsproblemen bij middelgrote Nederlandse ondernemingen tegen te gaan. Dit hangt onder meer samen met de economische ontwikkelingen. Een eventueel besluit om deel te nemen zal aan uw Kamer via een voorhangprocedure later dit najaar worden voorgelegd.

Vraag 23

Hoe vindt toekenning of overheveling plaats van de vele verschillende reserveringen die op de Aanvullende Post worden gezet, en wanneer?

Antwoord op vraag 23

Middelen worden op de aanvullende post gereserveerd als de besteding van de middelen nog niet voldoende is uitgewerkt. De reserveringen op de Aanvullende Post worden op reguliere begrotingsmomenten overgeheveld naar de departementale begrotingen, nadat de departementen een bestedingsplan hebben ingediend en de uitgaven zijn getoetst door Financiën op doeltreffendheid en doelmatigheid.

Vraag 24

Kunt u punt 17 nader toelichten?

Antwoord op vraag 24

Bij het opstellen van de Miljoenennota 2020 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2) is besloten een bedrag van € 150 miljoen vanaf 2021 structureel te reserveren, waarvan de inzet nader te bepalen zou zijn bij de Miljoenennota 2021. Deze reservering is tijdelijk geboekt als een verlaging van het basistarief in de inkomstenbelasting. Nu wordt voorgesteld deze reservering in te zetten voor een verhoging van het kindgebonden budget voor het derde kind. Voor deze schuif tussen inkomsten en uitgaven is een kadercorrectie van € 150 mln geboekt. Als gevolg hiervan wordt de tijdelijke verlaging van het basistarief uitgeboekt, wat leidt tot een stijging van dit tarief met 0,04 procentpunt. In combinatie met de andere maatregelen die het basistarief beïnvloeden (ook uit Belastingplan 2020), daalt dit tarief in 2021 uiteindelijk van 37,35% naar 37,10%.

Vraag 25

Welke gevolgen heeft het Sofina-arrest voor de opbrengst van dividendbelasting en welk deel daarvan is incidenteel en welk deel structureel?

Antwoord op vraag 25

Het Sofina-arrest heeft een incidentele derving van € 910 miljoen voor de jaren tot en met 2021 tot gevolg. Zonder tegenmaatregel zou vanaf 2022 de structurele derving € 160 miljoen bedragen. Door de voorgestelde tegenmaatregel, waardoor de verrekening van dividendbelasting in de vennootschapsbelasting beperkt wordt, wordt vanaf 2022 deze structurele derving voorkomen. De tegenmaatregel levert daarnaast een meeropbrengst op, die wordt ingeschat op structureel circa € 20 miljoen.

Vraag 26

Hoeveel hiervan zijn mkb?

Antwoord op vraag 26

Over de periode 2015–2018 waren er gemiddeld 737.000 belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting. Hiervan behoorden 710.200 tot het mkb en 26.800 tot het grootbedrijf.

Vraag 27

Hoeveel vpb-plichtige bedrijven hadden in de afgelopen jaren een winst lager dan 0 euro, tussen 0 euro en 200.000 euro, tussen 200.000 euro en 400.000 euro en groter dan 400.000 euro?

Antwoord op vraag 27

De volgende tabel geeft de uitsplitsing weer van de aantallen belastingplichtigen naar de gevraagde categorieën.

Aantal Vpb-plichtigen naar belastbare winst en mkb/grootbedrijf (gemiddelde periode 2015–2018)
 

Grootbedrijf

mkb

Totaal

Verlies of nul

13.300

402.700

416.000

0–200.000

7.400

267.500

274.900

200.000–400.000

1.800

21.000

22.800

400.000 en hoger

4.300

19.000

23.400

Totaal

26.800

710.200

737.000

Vraag 28

Klopt het dat het verlengen van de vpb-grens (van 200.000 euro naar 400.000 euro) slechts voor 6 procent van de mkb-bedrijven positieve gevolgen heeft? Zo nee, welk percentage dan wel? Welk deel van de gederfde 870 miljoen euro komt ten goede aan het mkb en welk deel aan het grote bedrijfsleven?

Antwoord op vraag 28

Ongeveer 22.800 Vpb-plichtige bedrijven extra, waarvan circa 21.000 tot het mkb behoren, zullen door de maatregel volledig onder het lage Vpb-tarief vallen. Daarnaast profiteren 23.400 Vpb-plichtige bedrijven, waarvan circa 19.000 tot het mkb behoren, doordat zij over een groter deel van de winst een lager Vpb-tarief betalen. Deze 40.000 mkb-bedrijven vormen 6% van het totaal aantal belastingplichtigen. Van de Vpb-plichtigen met een belastbaar bedrag boven € 200.000 behoort 40.000/46.200 = 87% tot het mkb. De verdeling naar bedragen bedrag wijkt licht af van deze verdeling naar aantallen omdat niet bij alle bedrijven het belastbaar bedrag even hoog is. Van het belastbare bedrag tussen € 200.000 en € 400.000 (€ 8,7 miljard) behoort 84% tot het mkb. Van de gederfde € 870 miljoen komt 84% dan ook ten goede aan het mkb.

Vraag 29

Is de verlaging van de vpb definitief van de baan, gelet op het feit dat uit het Bijlagenboek blijkt dat het hoge vpb-tarief structureel op 25 procent blijft?

Antwoord op vraag 29

De tarieven in de vennootschapsbelasting bedragen per 2021 15% in de eerste schijf en 25% in de tweede schijf. Het kabinet heeft besloten om de eerder voorziene verlaging van het vpb-tarief in de tweede schijf naar 21,7% niet door te voeren.

Vraag 30

Is de BIK een Bijzondere Investeringskorting (pagina 64) of een Baangerelateerde Investeringskorting (pagina 75)? Wat is er dan precies baangerelateerd aan deze korting?

Antwoord op vraag 30

De BIK is een baangerelateerde investeringskorting. De regeling is gericht op het stimuleren van investeringen, die over het algemeen zorgen voor groei en werkgelegenheid. De korting kan geëffectueerd worden door een vermindering van de afdracht van de loonheffing waardoor de BIK ook daar is gerelateerd aan het aantal banen binnen de onderneming.

Vraag 31

Klopt het dat er al wel 2 miljard euro is gereserveerd voor de BIK maar er nog geen goed doordacht plan onder ligt?

Antwoord op vraag 31

Nee, dat klopt niet. De BIK is 1 van de instrumenten die het kabinet inzet om de gevolgen van de coronacrisis op de economie te beperken. Specifiek is de BIK erop gericht om investeringen van bedrijven te stimuleren en naar voren te halen tijdens de economische crisis, zodat deze zoveel mogelijk op peil blijven, zodat ook banen behouden blijven. De BIK bereikt dit met een financiële prikkel voor werkgevers die investeren. De BIK is een aanvulling op de inzet van andere instrumenten waar het kabinet al toe heeft besloten. Het kabinet verwacht dat de BIK hiervoor een effectief instrument is. De BIK heeft in de huidige crisissituatie enkele voordelen, die andere in kaart gebrachte alternatieven zoals willekeurig vervroegd afschrijven niet hebben. Zo geeft de BIK op korte termijn een voordeel aan ondernemingen met personeel die investeren ongeacht of die winst maken (want de BIK werkt via een afdrachtvermindering van loonheffing). Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Vraag 32

Waarom worden duurzame investeringen uitgesloten van de BIK (Energie-investeringsaftrek (EIA), milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil))?

Antwoord op vragen 32

Zie antwoord op vraag 2 Miljoenennota.

Vraag 33

Klopt het dat er volgens het CPB volgend jaar 6,9 procent meer geïnvesteerd gaat worden? Is hierin het effect van de BIK al meegenomen? Zo niet, wat wordt de toegevoegde waarde van de BIK? Welk percentage aan investeringen wordt beoogd? Wanneer is de 2 miljard euro doelmatig besteed?

Antwoord vraag 33

Het CPB heeft in de MEV gepubliceerd dat er door bedrijven in 2021 6,8% meer geïnvesteerd gaat worden dan in 2020. In deze prognose is het effect van de BIK meegenomen. Voor de precieze vormgeving van de BIK verwijzen we naar de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 die op 5 oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd (Kamerstuk 35 572, nr. 15).

Vraag 34

Kunt u een uitputtende lijst van maatregelen delen met de onderbouwing waaruit blijkt dat bedrijven 5,1 miljard euro meer belasting zijn gaan betalen en burgers 4,8 miljard minder?

Antwoord vraag 34

Zie antwoord op vraag 9.

Vraag 35 en 36

Vraag 35

Welk deel van de 293 miljard euro aan belastingen wordt opgebracht door burgers en welk deel door bedrijven? Kunt u per belastingtype aangeven of dit classificeert als belasting voor bedrijven of burgers?

Vraag 36

Hoe zit het met de niet-beleidsmatige lastenontwikkeling tussen 2018 en 2021? Hoeveel miljard zijn bedrijven meer/minder belasting gaan betalen? En burgers?

Antwoord op vraag 35 en 36

Voor de totale belastingontvangsten en de niet-beleidsmatige lastenontwikkeling is geen uitsplitsing tussen burgers en bedrijven voorhanden. Dit wordt enkel gemaakt voor de beleidsmatige lastenontwikkeling, waarbij ook hier moet worden aangetekend dat deze onderverdeling grofmazig is, omdat de betalende groep niet altijd evident is. Zo bevat de inkomstenbelasting zowel heffingskorting en aftrekposten van belastingplichtigen, die ondernemer of werknemer zijn, en de dragen inkomstenbelastingplichtige ondernemers winstbelasting af in de inkomstenbelasting. Bovendien drukken belastingen ex post op natuurlijke personen en niet op bedrijven.

Vraag 37

Klopt het dat de beleidsmatige lastenontwikkeling van 0,3 miljard euro (cumulatief 2018–2021) een optelsom is van het basispad en het beleid van Rutte III? Hoe is de 10,1 miljard euro beleidsmatige lastenverlichting verdeeld tussen burgers en bedrijven? Hoe was de 10,5 miljard euro lastenverzwaring uit het basispad verdeeld tussen burgers en bedrijven?

Antwoord vraag 37

Zie onderstaande tabel voor de verdeling tussen burgers en bedrijven van de € 10,5 beleidsmatige lastenverzwaring uit het basispad (1+2) en de € 10,1 beleidsmatig lastenverlichting van het Regeerakkoord en beleid erna (3+4). Het basispad en de maatregelen van het Regeerakkoord t/m de Miljoenennota 2021 samen (1 t/m 4) leiden tot een lastenverzwaring van € 0,3 miljard deze kabinetsperiode.

De onderverdeling tussen burgers, bedrijven en buitenland is overigens grofmazig en onzeker, omdat de betalende groep niet altijd evident is. Bovendien drukken belastingen ex post op natuurlijke personen en niet op bedrijven. De verdeling tussen burgers en bedrijven en buitenland zoals gepresenteerd in de blo moet dan ook worden gezien als een grove inschatting waar de lasten in eerste instantie neerslaan, niet als een exacte uitsplitsing van de uiteindelijke lastenverdeling.

Beleidsmatige lastenontwikkeling (in € mld, mutaties, – is lastenverlichting)

2018

2019

2020

2021

cum 2018–2021

(1) basispad

2,3

3,9

2,4

1,1

9,7

w.v. burgers

1,6

2,4

1,5

1,3

6,8

w.v. bedrijven

0,7

1,5

0,7

– 0,1

2,8

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

           

(2) zorgpremies RA + compensatie

0,1

0,2

0,3

0,0

0,7

w.v. burgers

0,1

0,3

0,2

0,0

0,6

w.v. bedrijven

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

           

(3) Regeerakkoord

– 0,2

0,0

– 3,9

– 2,9

– 7,0

w.v. burgers

– 0,4

– 1,7

– 1,7

– 2,1

– 5,9

w.v. bedrijven

0,2

1,7

– 2,3

– 0,8

– 1,1

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

           

(4) Na RA t/m MN2021

– 0,8

– 0,5

– 3,1

1,3

– 3,1

w.v. burgers

– 0,8

– 0,8

– 4,0

– 0,6

– 6,2

w.v. bedrijven

0,0

0,4

0,9

2,0

3,2

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,1

– 0,1

0,0

           

(1 t/m 4) Totaal blo

1,4

3,7

– 4,4

– 0,4

0,3

w.v. burgers

0,5

0,2

– 3,9

– 1,5

– 4,8

w.v. bedrijven

1,0

3,5

– 0,6

1,1

5,1

w.v. buitenland

0,0

0,0

0,1

0,0

0,1

Vraag 38

Wat heeft eenmalige verhoging van de bankenbelasting voor effect op het voldoen aan de kapitaalbehoefte van het bedrijfsleven?

Antwoord op vraag 38

De bankenbelasting wordt over 2021 eenmalig verhoogd om de sector te laten bijdragen aan het voordeel dat zij geniet door het aftrekbaar worden van de vergoeding op het AT1-kapitaal bij het bepalen van de fiscale winst voor de vennootschapsbelasting. Omdat de eenmalige verhoging van de bankenbelasting een fiscaal voordeel compenseert, is er per saldo geen sprake van een lastenverzwaring voor deze sector. Daarmee is de impact op ruimte om krediet te verlenen zeer beperkt.

Vraag 39

Waarom ontbreken vrijstellingen zoals de raffinaderijvrijstelling en andere regelingen gericht op fossiele brandstoffen in het overzicht van fiscale regelingen?

Antwoord op vraag 39

Verschillende regelingen gericht op fossiele brandstoffen zijn opgenomen in bijlage 9 van de Miljoenennota. Zo wordt in tabel 9.3.1. een overzicht gegeven van regelingen in de energiebelasting met een relatie tot fossiele brandstoffen zoals de vrijstelling voor energie-intensieven processen, het verlaagd tarief voor aardgas in de glastuinbouw en de teruggaafregeling energie-intensieve industrie. Daarnaast wordt in bijlage 10 van de Miljoenennota, de Toelichting op de fiscale regelingen, ingegaan op de accijnsvrijstelling voor luchtvaartuigen en de scheepvaart. Deze regelingen zijn niet in het overzicht van het budgettaire belang van fiscale regelingen opgenomen, omdat deze regelingen verplicht zijn op basis van Europese wet- en regelgeving en internationale verdragen. Met betrekking tot de raffinaderijvrijstelling geldt dat dit feitelijk geen vrijstelling is. Op basis van de Richtlijn Energiebelastingen (2003/96/EG) is het verbruik van (zelfgeproduceerde) energieproducten ten behoeve van de productie van energieproducten geen belastbaar feit. Lidstaten hebben hier geen keuze in. Het gaat om energieproducten – minerale oliën en aardgas – die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in bijvoorbeeld fornuizen van de betreffende fabrieken die energieproducten produceren. Overigens geldt dit niet alleen voor raffinaderijen maar is dit van toepassing op alle bedrijven die energieproducten produceren.

Vraag 40

Bij welk aandeel van de fiscale regelingen is een horizonbepaling van bijvoorbeeld vijf jaar opgenomen, die als gevolg heeft dat een fiscale regeling alleen bij een positieve evaluatie kan worden voortgezet?

Antwoord op vraag 40

Van de fiscale regelingen die in bijlage 9 en 10 van de Miljoenennota zijn opgenomen, hebben de volgende een horizonbepaling:

  • OVB Vrijstelling woning starters

  • Energie-investeringsaftrek (EIA)

  • Milieu-investeringsaftrek (MIA)

  • VAMIL

  • Verlaagd gebruikelijk loon voor dga’s van startups

  • Vrijstelling aandelenopties werknemers van startups

  • EB Verlaagd tarief openbare laadpalen

  • BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

  • MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen

  • IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

  • MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

Vraag 41

Hoe wordt de gestage groei van de middelingsregeling verklaard?

Antwoord op vraag 41

Een verklaring voor de groei van de middelingsregeling is opgenomen in paragraaf 9.5 van de bijlagen bij de Miljoenennota:

«Het budgettaire belang van de middelingsregeling varieerde jarenlang tussen € 80 en € 90 miljoen, maar loopt sinds 2018 fors op. In 2019 is dit bedrag (op kasbasis) opgelopen tot € 127 miljoen en in het eerste half jaar van 2020 is wederom een forse stijging zichtbaar. Naar verwachting bedraagt het budgettaire beslag in 2020 € 165 miljoen en stijgt dit in 2021 door tot € 180 miljoen.

Uit een nadere analyse blijkt dat niet zozeer het aantal middelingsverzoeken oploopt, maar vooral het gemiddelde bedrag per middelingsverzoek. Dit was in 2016 nog circa € 1.600, maar in 2019 al circa € 2.800 (+75%). Uit de evaluatie van deze regeling bleek onder andere dat het budgettaire beslag van deze regeling vier keer zo groot zou kunnen zijn bij volledige benutting. Het is dus waarschijnlijk dat burgers die recht hebben op een hoog middelingsbedrag, de afgelopen jaren vaker de regeling ook daadwerkelijk benut hebben. Ter illustratie: in 2015 ontvingen nog circa 10.000 mensen een bedrag groter dan € 2.500, in 2019 waren dit er 18.000. Het aantal bedragen lager dan € 2.500 is in die periode juist gedaald van 46.000 naar 27.000.»

Vraag 42

Wat verklaart de verwachte daling van het budgettaire beslag van de landbouwvrijstelling in 2021? Hoe kan het dat in de Miljoenennota 2020 voor 2020 nog een budgettair beslag van ruim 1,3 miljard euro werd geraamd en in de Miljoenennota 2021 wordt uitgegaan van een budgettair beslag van 2020 van nog geen 0,7 miljard euro? Hoe kan het dat ook de bedragen voor 2017, 2018, 2019 met honderden miljoenen naar beneden zijn bijgesteld?

Antwoord op vraag 42

Reguliere waardestijgingen van landbouwgrond (WEVAB) zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting door de landbouwvrijstelling. Door veel gebruik van herwaardering van gronden naar de WEVAB-waarde was er tot en met 2015 sprake van een hoog budgettair belang. Cijfers over 2016 en 2017 laten een aanzienlijke daling van het budgettaire belang zien, vermoedelijk omdat de bulk aan herwaarderingen achter de rug is. Voorlopige cijfers over 2018 suggereren dat die trend doorzet. Aangenomen wordt dat het budgettaire belang na 2017 met 10% per jaar daalt. Na enkele jaren zal een nieuw min of meer structureel niveau van het budgettaire belang zijn bereikt. Vorig jaar (Miljoenennota 2020) waren het realisatiecijfer 2017 en de voorlopige cijfers 2018 nog niet bekend.

Vraag 43

Hoe kan de Kamer zich een beeld vormen van de correlatie tussen de risico’s van de garantieregelingen? Is er een value-at-riskbenadering voor grote schokken, zoals de kredietcrisis in 2008/2009 of een tweede coronagolf?

Antwoord op vraag 43

Bijlage 12 van de Miljoenennota 2021 laat zien dat de risicoregelingen van het Rijk zeer divers zijn. Uit eerdere analyses (FJR 2018) blijkt dat het lastig is om de kans dat risico’s zich voordoen te kwantificeren en om de impact van de verschillende risico’s in te schatten. Dat betekent onder meer dat het niet goed mogelijk is om correlaties te leggen tussen de risico’s van de garantieregelingen van het Rijk.

Wat betreft eventuele value-at-riskbenadering voor grote schokken, deze maken tot nu toe geen onderdeel van schokproefanalyses omdat deze niet goed te kwantificeren zijn.

Vraag 44

Wat is de totale exposure van de Nederlandse staat op de (wereldwijde) vastgoedmarkt? Wat is de totale exposure van de staat op Nederlandse zorginstellingen?

Antwoord op vraag 44

Het Rijk loopt risico op de vastgoedmarkt via drie verleende achterborgstellingen (indirecte garanties). Een achterborgstelling is een getrapte verplichting voor het Rijk en verschilt in vormgeving en risico ten opzichte van een directe (krediet)garantie. Het gaat om het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), het Waarborgfonds Eigen Woning (WEW) en het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ). Het totaal aan uitstaand risico van de drie waarborgfondsen samen bedraagt circa 292 miljard euro in 2020 zoals vermeld in tabel 12.3 in bijlage 12 van de Miljoenennota.

Doordat de vastgoedmarkt samenhangt met de rest van de economie kan een schok op de vastgoedmarkt indirect doorwerken op overheidsfinanciën. Financiële instellingen kunnen in de probleem komen en de effecten van een sterke schok kunnen verder doorwerken in de premie- en belastinginkomsten en uitgaven aan WW, bijstand, loon- en prijsontwikkeling, huurtoeslag en rente.

Vraag 45

Wanneer worden de regeerakkoordmiddelen die nu nog op de Aanvullende Post staan beschikbaar gesteld? Waarom zijn deze nog niet beschikbaar gesteld?

Antwoord op vraag 45

De regeerakkoordmiddelen zijn op de aanvullende post gereserveerd in afwachting van nadere uitwerking van de maatregelen. Departementen kunnen regeerakkoordmiddelen voor hun beleidsterrein opvragen, door een bestedingsplan op te stellen. Financiën toetst dit plan op doeltreffendheid en doelmatigheid. De middelen worden vervolgens bij het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment overgeheveld naar de betreffende begroting.

De resterende middelen zijn nog niet opgevraagd of getoetst, of betreffen tranches van middelen waarvoor reeds een bestedingsplan is goedgekeurd maar die later worden overgeboekt.

Vraag 46

Waarom zijn de uitgaven voor openbaar bestuur gedaald?

Antwoord op vraag 46

In dit antwoord gaan we er vanuit dat gedoeld wordt op de uitgaven voor openbaar bestuur op de Aanvullende Post. Deze zijn gedaald doordat een deel van de regeerakkoordmiddelen die zijn gereserveerd voor openbaar bestuur zijn overgeheveld van de aanvullende post naar de begrotingen. Het betreft o.a. middelen voor de Belastingdienst.

Vraag 47

Klopt het dat er in de onderwijsbegroting voor 2021 (43,7 miljard euro) een miljard minder geld is dan in de begroting voor 2020 (44,6 miljard euro)? Kunt u een uitputtende lijst geven waarin dit verschil verklaard wordt? Heeft dit ook te maken met de loon- en prijsbijstelling die voor 2020 al wel is toegevoegd aan de OCW-begroting en voor 2021 nog niet?

Antwoord op vraag 47

In de OCW-begroting 2021 (Kamerstuk 35 570 VIII) is een verschil zichtbaar van 940,9 miljoen euro tussen de jaren 2020 en 2021. De uitputtende lijst waarin dit verschil verklaard wordt kunt u terugvinden in tabel 9 van de begroting van OCW, in de onderste regel «stand ontwerpbegroting 2021», met daaronder een toelichting. Het verschil van 940,9 miljoen euro wordt o.a. veroorzaakt door:

  • De beginstand van de begroting 2020. Hier zat al een verschil tussen de jaren 2020 en 2021 van 171,6 miljoen euro. Dit verschil komt hoofdzakelijk door de kasschuif die dat jaar is doorgevoerd op de ov-contracten (zie hiervoor de OCW begroting van 2020).

  • De belangrijkste mutaties die in de tabel worden weergegeven. Waarvan de drie grootste:

    • 1) Het grootste deel van het verschil wordt verklaard door de extra middelen die in 2020 zijn toegevoegd aan de OCW-begroting ten behoeve van onder andere coronamaatregelen (regel 1 tot en met 5). Zowel in 2020 als in 2021 zijn hiervoor extra middelen toegevoegd aan de OCW begroting. Het verschil tussen beide is 498,4 miljoen euro. Door deze eenmalige intensivering in 2020 is er in andere jaren minder geld in relatie tot het jaar 2020.

    • 2) Een ander groot verklarend verschil is de kasschuif die plaatsvindt op de ov-contracten van 200 miljoen euro van 2021 naar 2020 (verwerkt in regel 17). Ten behoeve van het kasritme van de staat wordt een deel van de ov-contracten van 2021 eind dit jaar betaald, in plaats van begin volgend jaar. Hierdoor daalt de totale begroting van OCW technisch met € 200 miljoen, terwijl er beleidsinhoudelijk niks verandert.

    • 3) Ook wordt de begroting in het jaar 2021 nog eens verlaagd met een bedrag van 218 miljoen euro (regel 15). De reden hiervoor is dat de fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven nog een jaar langer dan oorspronkelijk beoogd wordt gecontinueerd door het Ministerie van Financiën.

Belangrijke kanttekening bij dit antwoord is dat het horizontaal vergelijken in een begroting (het totale bedrag in jaar 2020 vergeleken met het totale bedrag in jaar 2021) een vertekend beeld kan geven omdat alle beleidsmatige, technische, relevante en niet-relevante wijzigingen hier onderdeel van zijn. Bovendien bevat deze vergelijking niet alleen de besluitvorming in de voorliggende begroting, maar ook alle besluitvorming in voorgaande begrotingen. Zo speelt bijvoorbeeld de oploop van de reeks studievoorschotmiddelen nog een rol in de stand begroting 2020. Kenmerkend aan een horizontale vergelijking is ook dat hiermee vaak volume-afhankelijke fluctuaties zichtbaar worden.

De tabel 9 toont een verticale vergelijking (het begrote bedrag voor jaar 2021 uit de begroting 2020 vergeleken met het begrote bedrag voor het jaar 2021 uit de begroting 2021) en bevat daarmee alleen de wijzigingen in de OCW-begroting die worden voorgesteld ten opzichte van de vorige begroting. Daarnaast worden de belangrijkste mutaties afzonderlijk toegelicht, waardoor duidelijk is welke beleidsmatige wijzigingen het kabinet voorstelt. Uit deze verticale vergelijking blijkt dat het kabinet juist ruim € 1,1 miljard extra begroot voor het jaar 2021 (€ 43,7 miljard in de ontwerpbegroting 2021 ten opzichte van € 42,5 miljard in de begroting 2020).

Vraag 48

Klopt het dat er voor «uitbreiding testcapaciteit» in 2021 0 euro staat gereserveerd?

Antwoord op vraag 48

Zie antwoord op vraag 20.

Vraag 49

Kunt u aangeven hoeveel extra geld er wordt uitgetrokken voor het uitbreiden van testcapaciteit in 2021?

Antwoord op vraag 49

Zie antwoord op vraag 20.


X Noot
2

Zie Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 593.

X Noot
3

Kamerstuk 30 572, nr. 3, pagina 30.

X Noot
4

Kamerstuk 35 300 X, nr. 84.

X Noot
5

Brief van 24 april 2020, Kamerstuk 35 334, nr. 82 en Kamerstuk 35 334, P.

X Noot
6

Voorzien overeenkomstig de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, Kamerstuk 34 985.

Naar boven