35 420 Noodpakket banen en economie

Nr. 519 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 maart 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 21 oktober 2022 over de integrale voortgangsrapportage steunpakket met focus op NOW, TVL en fiscale steun (Kamerstuk 35 420, nr. 513).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 november 2022 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 februari 2023 zijn de vragen door de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van Financiën beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben dankbaar kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden zijn het kabinet zeer erkentelijk dat er nu voor het eerst een integrale voortgangsrapportage ligt van het coronasteunpakket. Dit draagt bij aan de controlefunctie van de Kamer, dit mede in het licht van de aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties. Gezien de enorme omvang en complexiteit van de steunmaatregelen hechten deze leden er veel waarde aan om ook veel aandacht te besteden aan een goede, zorgvuldige en menselijke afhandeling van de steunmaatregelen. Zij hebben enkele vragen over deze brief.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er niet lichtzinnig is overgegaan tot ambtshalve vaststelling ten aanzien van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Welke stappen worden er gezet om ondernemers te verzoeken informatie aan te leveren voor een vaststellingsverzoek? Is bij het kabinet bekend waarom ondernemers geen informatie aanleveren? Kan het kabinet aangeven hoe er wordt omgegaan met wijzigende gegevens vanuit de Belastingdienst bij een ambtshalve vaststelling? Wanneer een ondernemer zijn gegevens wijzigt bij de Belastingdienst conform de mogelijkheden die daarvoor zijn, wat gebeurt er dan met de ambtshalve vaststelling?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij het niet delen van informatie overgegaan wordt tot ambtshalve toetsing. Kan er beschreven worden hoe de ambtshalve toetsing plaatsvindt? Wordt er na de toetsing ook getracht contact op te nemen met ondernemers?

Antwoord

In de TVL-verleningsbeschikking wordt aan de ondernemer kenbaar gemaakt voor wanneer de aanvraag om subsidievaststelling gedaan dient te worden. Ondernemers ontvangen vervolgens een notificatie wanneer er een vaststellingsaanvraag gedaan kan worden. Als op de notificatie niet gereageerd wordt, wordt de ondernemer 3 maal per brief verzocht om een aanvraag te doen tot subsidievaststelling. Daarnaast is via de website van RVO, nieuwsberichten en branchebrieven aandacht besteed aan de periode waarin de ondernemers hun vaststellingsaanvraag konden/kunnen indienen.

Het is mij niet bekend waarom ondernemers niet reageren op het verzoek om een aanvraag tot subsidievaststelling te doen en waarom geen informatie aangeleverd wordt voor de vaststelling.

De ambtshalve vaststelling vindt plaats met de gegevens van de Belastingdienst die op dat moment bekend zijn bij RVO. Mochten deze omzetcijfers in een later stadium wijzigen, dan kan de ondernemer bezwaar indienen tegen de vaststellingsbeschikking indien de termijn hiervoor nog niet verstreken is.

Dat een vaststellingsaanvraag gedaan dient te worden volgt uit de TVL-regeling. Uiteindelijk blijkt 5 tot 10% van de ondernemers dit toch – ook na herhaaldelijk herinneren – niet te doen. Om zoveel mogelijk ondernemers toch te helpen wordt, na het verstrijken van de deadline, gekeken of RVO voldoende gegevens van de Belastingdienst heeft om ambtshalve te kunnen vaststellen. Indien dat het geval is vindt toetsing van deze gegevens plaats en wordt door RVO de subsidie vastgesteld aan de hand van die gegevens en volgt er vaak een nabetaling. Als er geen gegevens beschikbaar zijn, of uit de beschikbare gegevens blijkt dat de ondernemer geen recht heeft op TVL, dan stelt RVO de subsidie vast op € 0.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er voor 4.072 TVL-aanvragen een lager bedrag zal worden toegekend. Deze leden vragen hoe het kan dat er voor 4.072 aanvragen een lager bedrag wordt toegekend en dat ondernemers dus een bedrag terug moeten betalen. Kan het kabinet eventuele beweegredenen nader uiteenzetten? Is dit een gecalculeerd gedrag geweest of zijn het verkeerde inschattingen?

Antwoord

Deze 4.072 ondernemers vallen in de groep ondernemers waarbij omzetgegevens van de Belastingdienst beschikbaar zijn en RVO aan de hand van deze gegevens de TVL-subsidie vaststelt. Op het moment dat de TVL-subsidie wordt aangevraagd is meestal nog niet bekend wat de omzet in de subsidieperiode is. De ondernemer maakt zelf een schatting. Bij de vaststelling wordt de subsidie bepaald op grond van de werkelijke realisatie. In deze groep is er een lagere omzetderving dan verwacht door de ondernemers bij de initiële subsidieverlening, maar nog steeds voldoende om te voldoen aan de verleningscriteria voor subsidie. Daarom is de subsidie vastgesteld op een lager bedrag dan het verwachte bedrag bij de subsidieverlening. Dat leidt niet per definitie tot een terugvordering, omdat bij subsidieverlening 80% van de verwachte subsidie als voorschot wordt uitgekeerd.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in 80,5% van de gevallen een nabetaling door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is uitgekeerd ten aanzien van de TVL. Waarom was het initieel toegekende bedrag lager ingeschat? Welke verklaringen zijn hiervoor te geven? Is er verschil in het percentage nabetalingen per regeling? Met andere woorden, moet er minder of meer worden terugbetaald in bepaalde TVL-periodes?

Antwoord

Bij de subsidieverlening wordt een voorschot van 80% van de verwachte subsidie uitbetaald. Als de omzetderving achteraf gelijk blijkt aan de inschatting bij de subsidieverlening, dan volgt een eindbetaling van de laatste 20%. In de meeste gevallen is de omzetderving niet precies gelijk aan de eerdere inschatting. Dat kan leiden tot een nabetaling, maar ook tot een terugvordering.

In de eerste drie TVL-openstellingen ligt het aantal terugbetalingen hoger dan in de latere openstellingen. De reden hiervoor is niet bekend. Het kan zijn dat ondernemers, met meer ervaring wat de coronamaatregelen betekenden voor hun omzet, beter zijn geworden in het inschatten van hun omzet.

De leden van de VVD-fractie lezen dat 19% van de aanvragen van de startersregelingen is afgewezen. Wat was de reden voor afwijzen? Kan hier nader op in worden gegaan? Waarom is maar 80% van de aanvragen toegekend dan wel afgewezen? Waar hangt die overige 20% op? Wachten deze ondernemers nog steeds op een beslissing?

Antwoord

In totaal zijn 296 aanvragen afgewezen. Aanvragen zijn vaak op meer dan één grond afgewezen.

De drie meest voorkomende redenen een aanvraag af te wijzen zijn:

  • De grootste groep (een kleine 150, dus de helft van de afwijzingen) had onvoldoende omzetderving of onvoldoende vaste lasten.

  • Bijna 100 ondernemers leverden, ook na vragen, onvoldoende onderbouwing; bv. de verplichte derdenverklaring werd niet aangeleverd.

  • Ongeveer 50 ondernemers voldeden niet aan het vestigingsvereiste Ten tijde van de Integrale Voortgangsrapportage was nog niet op alle aanvragen een beslissing genomen, inmiddels is 100% van alle aanvragen behandeld.

De leden van de VVD-fractie vragen in zijn algemeenheid of er coulant met deze terugbetaling omgegaan kan worden, mede gelet op de torenhoge inflatie en stijgende energierekening. Kan het kabinet hierop reflecteren?

De leden van de VVD-fractie verzoeken het kabinet om meer duiding van het bedrag aan TVL-terugbetaling dat nog niet is voldaan. Dit betreft een fors bedrag, welke dus nog niet in een betalingsregeling is opgenomen. Wat is hiervoor de reden?

Antwoord

RVO heeft het terugbetalen zodanig ingeregeld dat ondernemers maximaal de ruimte krijgen om aan hun terugbetaling te voldoen. Daartoe probeert RVO digitaal, telefonisch en per reguliere post contact op te nemen met de ondernemer. Dat heeft in het overgrote deel van de vorderingen tot gevolg dat er wordt betaald, dan wel dat er persoonlijk een betalingsregeling wordt afgesproken.

RVO merkt echter dat een flink aantal ondernemers lastig tot niet te bereiken is.

Bij het tot stand komen van een betalingsregeling is veel maatwerk mogelijk, bijvoorbeeld in de duur van de betalingsregeling, tot 5 jaar, of door middel van het inlassen van betaalpauzes.

De leden van de VVD-fractie krijgen signalen dat er knelpunten zijn met organisaties met een bv- of nv-constructie die een afwijzing van de TVL hebben ontvangen. Kan het kabinet aangeven hoe wordt omgegaan met organisaties met een dergelijke constructie en wat de afweging daarin is geweest, gelet op het doel van de TVL-regeling?

Antwoord

Dit knelpunt is mij niet bekend. Zowel bij de behandeling van aanvragen als in het contact met ondernemers wordt dit signaal niet herkend.

De leden van de VVD-fractie merken op dat, in tegenstelling tot bij de TVL-subsidies, de subsidie in het kader van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) op nihil is gesteld bij het uitblijven van een vaststellingsverzoek. Deze ondernemers zullen het eerder ontvangen bedrag moeten terugbetalen. Kan het kabinet toelichten waarom hier niet over wordt gegaan op ambtshalve vaststelling, maar bij de TVL wel? Is het kabinet bereid om hier één lijn in te trekken en de vaststellingen op een ambtshalve wijze te doen? Kan het kabinet reflecteren op de reactie van deze ondernemers nadat hen bekend is gemaakt dat ze het bedrag moeten terugbetalen?

Antwoord

De NOW en de TVL maken gebruik van verschillende voorwaarden voor het vaststellen van de subsidie. Bij de NOW is het aan de werkgever om bij de aanvraag van het voorschot (subsidieverlening) een schatting te maken van het verwachte omzetverlies. Dit wordt samen met de loonsom, die bij UWV bekend is in de Polisadministratie, gecombineerd om tot een voorschot te komen. Bij de aanvraag tot een vaststelling van de NOW moet de werkgever vervolgens aantonen wat het daadwerkelijke omzetverlies is. Bij de TVL wordt voor de controle op het omzetverlies gebruik gemaakt van de omzetgegevens uit de BTW-aangifte. Dit is bij de NOW echter niet mogelijk omdat voor de NOW een ander omzetbegrip wordt gehanteerd (waarbij zo veel mogelijk is aangesloten bij het jaarrekeningenrecht). Het definitieve omzetverlies moet daarom door de aanvrager zelf worden berekend en aangeleverd en is niet eerder bekend bij UWV. Dat betekent dat het voor UWV niet mogelijk is om ambtshalve vast te stellen.

Om deze reden is er in het geval van het ontbreken van een definitieve vaststelling alleen een ambtshalve nihilvaststelling mogelijk. Het ambtshalve op nihil vaststellen van een NOW-subsidie doet UWV echter pas nadat werkgevers, onder andere via een brede campagne in de landelijke media en meerdere gerichte brieven, zijn gevraagd om een vaststellingsaanvraag aan te vragen voor de sluiting van het desbetreffende vaststellingsloket.

De groep werkgevers die het voorschot moet terugbetalen is heel divers. Een groot deel van deze groep weet al dat het omzetverlies minder dan 20% is geweest en dat er dus geen recht op NOW bestaat en zij dus een terugvordering kunnen verwachten. Deze werkgevers doen om die reden dus überhaupt geen vaststellingsaanvraag. Tegen de ambtshalve nihilvaststelling kan een werkgever binnen de geldende termijnen bezwaar indienen bij UWV en kunnen werkgevers betalingsafspraken maken wanneer het gehele bedrag niet in een keer kan worden terugbetaald.

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel gebruik er wordt gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van de betaaltermijn voor de belastingschuld? Kan het kabinet dit nader onderbouwen? Deze leden vragen of de eis van de nadere motivering voor het verlengen van de betaaltermijn niet een onevenredig grote last legt op ondernemers. Kan het kabinet hierop reflecteren?

Antwoord

Een volledig beeld van het gebruik van de verlenging van de betaaltermijn is op dit moment nog niet beschikbaar. In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket zal deze informatie worden opgenomen. Ondernemers mogen hun opgebouwde (corona)belastingschuld in 60 maanden aflossen. Deze betalingsregeling is veel ruimer dan gewoonlijk (12 maanden). De voorwaarden voor de verlenging van de betalingsregeling dienen ertoe om te voorkomen dat ondernemers die dat niet nodig hebben, gebruik kunnen maken van een verlenging van de betalingsregeling. Het gaat dan om ondernemers die voorafgaand aan corona al geen winst behaalden en ondernemers die er financieel goed voorstaan. Om die reden is het naar de mening van het kabinet dan ook gerechtvaardigd om de ondernemer de noodzaak en haalbaarheid van de verlenging te laten motiveren.

De leden van de VVD-fractie hebben signalen gekregen dat de invorderingsrente na verloop van tijd mogelijk ook boven het reguliere tarief zal stijgen. Deze leden vragen of deze signalen correct zijn en of het kabinet het met hen eens is dat de rente niet hoger dient te worden dan het reguliere tarief?

Antwoord

Met het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat per 23 maart 2020 het percentage van de invorderingsrente tijdelijk werd verlaagd naar 0,01%.1 In het besluit is opgenomen dat deze tijdelijke verlaging voor drie maanden zou gelden.

Hierna is met de Verzamelspoedwet COVID 19 de bepaling, die het percentage van de invorderingsrente regelt, gewijzigd.2 Als gevolg van deze wijziging wordt thans het rentepercentage vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Het rentepercentage van de invorderingsrente is thans geregeld in het Besluit belasting- en invorderingsrente.

O.a. op 1 juli 2022 heeft de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) uw Kamer geïnformeerd dat belastingschuldigen, die uitstel van betaling hebben genoten omdat zij in betalingsproblemen zijn gekomen als gevolg van de coronacrisis, de opgebouwde belastingschuld per 1 oktober 2022 in termijnen dienen terug te betalen. Hierbij is voorts opgemerkt dat de invorderingsrente weer in stapjes terug zal gaan naar het reguliere tarief van 4%.3

Over het verhogen van de invorderingsrente in stapjes bent u geïnformeerd per brief op 26 november 2021.4 Sinds 1 juli 2022 bedraagt het percentage van de invorderingsrente 1%. Hierna wordt het percentage van de invorderingsrente per 1 januari 2023 verhoogd naar 2%, per 1 juli 2023 wordt het percentage verhoogd tot 3% waarna het per 1 januari 2024 weer het reguliere tarief van 4% zal gelden.

Er bestaat geen voornemen om het percentage van de invorderingsrente verder te verhogen. Voorts wordt opgemerkt dat de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) in zijn brief van 26 mei 2020 heeft toegezegd om toekomstige wijzigingen van de percentages van de invorderingsrente aan uw Kamer voor te leggen.5

De leden van de VVD-fractie hebben signalen gekregen dat er extra kosten moeten worden gemaakt door ondernemers om te voldoen aan de voorwaarden om extra belastinguitstel te krijgen van vijf naar zeven jaar. Deze kosten zitten hem onder andere in accountskosten of een derdenverklaring. Kan het kabinet hierop reflecteren? Worden deze signalen herkend? Hoe is de renteopbouw bij een verlenging naar een terugbetalingstermijn van zeven jaar?

Antwoord

Om in aanmerking te kunnen komen voor een verlenging van de betalingsregeling voor corona belastingschulden van vijf naar zeven jaar, moet een ondernemer (naast een gemotiveerd verzoek) ook een aantal stukken ter onderbouwing indienen. Zo moet een ondernemer een liquiditeitsprognose indienen. Het is niet noodzakelijk dat de ondernemer daarvoor een derde inschakelt. Bij een schuld vanaf 50.000 euro wordt bovendien gevraagd om jaarstukken en een verklaring van een derde deskundige. Het is mogelijk dat ondernemers daarvoor kosten moeten maken. Het kabinet acht deze kosten gerechtvaardigd, gezien het risico dat de Belastingdienst loopt wanneer het aflossen van hoge schuldbedragen verder wordt uitgesteld. Met betrekking tot de renteopbouw bij de verschillende looptijden van de betalingsregeling (vanaf 1-10-2022) geldt het volgende. Bij een schuld van € 25.000 en een betalingsregeling van vijf jaar bedraagt de totaal in rekening te brengen rente € 2.158. De totale schuld is dan ongeveer € 27.158 (de rente is immers afhankelijk van de betaaldatum). Het te betalen maandbedrag is € 453. Bij een betalingsregeling van zeven jaar en een schuld van € 25.000 bedraagt de totaal in rekening te brengen rente € 3.182. De totale schuld is dan ongeveer € 28.182. Het te betalen maandbedrag is dan € 335.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een groot verschil is tussen het aantal aanvragen van belastinguitstel en het aantal gevallen dat uitstel ook daadwerkelijk wordt verleend. Welke verklaringen heeft het kabinet hiervoor?

Antwoord

Op dit moment is er nog geen volledig beeld op basis waarvan inzicht kan worden gegeven in het aantal aanvragen voor versoepelingen van de betalingsregeling voor (corona)belastingschuld en de afhandeling daarvan. Het is dan ook nog niet mogelijk om aan te geven of er al dan niet sprake is van een groot verschil tussen gevraagde en verleende versoepelingen. In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket zal dergelijke informatie worden opgenomen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in 65 gevallen de ondernemers in het gelijk hebben gesteld. Kan het kabinet een overzicht geven van de onderwerpen waarop dit is gebeurd? Welke beleidswijzigingen of correcties heeft het ministerie doorgevoerd naar aanleiding van uitspraken van het CBb? Hoe blikt het kabinet terug op de rechtelijke uitspraken en correcties? Welke zaken hadden er anders ingericht moeten worden. Wat had voorkomen kunnen worden? Graag ontvangen deze leden een overzicht van onderwerpen van de genoemde 65 gevallen. Ook ontvangen zij graag een categorische bundeling van alle zaken die op dit moment nog lopen bij het CBb. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het kabinet de rechtelijke uitspraak in deze zaken per categorie ook wil afwachten of dat zij zelf proactief bereid is om beleid in het voordeel van de ondernemers aan te passen voordat de rechter een uitspraak doet. Graag zouden deze leden ook per onderwerp vernemen of er voor dergelijke zaken is gewaarschuwd in debatten in de Kamer. Het valt deze leden op dat het CBb ondernemers in het gelijk heeft gesteld op onderwerpen waar de Kamer aandacht voor heeft gevraagd en het kabinet voor heeft gewaarschuwd. Deelt het kabinet dit inzicht?

Antwoord

Om een goed beeld te krijgen van de beroepszaken die door het CBb gegrond zijn verklaard, is het belangrijk om deze te bezien in relatie tot het aantal aanvragen. In de voortgangsrapportage van 21 oktober jl. heb ik aangegeven dat tot dusver tegen ongeveer 3% van de TVL-besluiten (verlening en vaststelling) bezwaar aangetekend wordt. Dat komt neer op 23.951 bezwaren op een totaal van 834.798 TVL-besluiten. Het aantal ingediende beroepschriften was op het moment van de voortgangsrapportage 1695 (0,2% van de besluiten). Van dat aantal zijn 603 procedures afgerond bij het CBb. In de voortgangsrapportage heb ik vermeld dat de ondernemer daarbij in 71 gevallen in het gelijk was gesteld. Dit is ruim 10% van de afgeronde beroepsprocedures.

De beroepszaken die door het CBb gegrond zijn verklaard, betreffen vooral twee onderwerpen: de hoofdactiviteit van de aanvrager en de referentieperiode, omdat beide van invloed zijn op het bedrag van de subsidie. Daarnaast zijn er enkele onderwerpen die incidenteel terugkomen in de gegronde uitspraken, zoals het vestigingsvereiste en het omzetbegrip. Tot slot zijn er gegronde uitspraken die gaan over tijdigheid van een ingediend bezwaar en over tijdigheid van de afhandeling van het bezwaarschrift. Inmiddels zijn er in totaal 71 gegronde uitspraken. Hieronder volgt een samenvatting van de uitspraken per onderwerp.

  • Uitspraken hoofdactiviteit van de aanvrager

    Het subsidiebedrag wordt mede bepaald door de sector waarin de ondernemer hoofzakelijk actief is. In de TVL wordt gebruikt gemaakt van Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-codes en de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister om de hoofdactiviteit te bepalen. In de meeste gevallen is de inschrijving hiervoor geschikt. Dit heeft bovendien als voordeel dat de beoordeling bij grote aantallen aanvragen snel en geautomatiseerd kon plaatsvinden, waardoor de noodsteun spoedig aan de ondernemers kon worden uitbetaald. In uitzonderlijke gevallen bleek de inschrijving van een ondernemer zodanig onjuist of onvolledig te zijn dat de hoofdactiviteit op geen enkele manier te herleiden was tot de inschrijving. Hiervoor is vanaf Q1 2021 een hardheidsclausule opgenomen in de regeling op grond waarvan de hoofdactiviteit bij uitzondering bepaald kan worden op basis van de feitelijke situatie. Het CBb heeft geoordeeld dat TVL Q4 2020 ten onrechte was opgesteld zonder een vergelijkbare hardheidsclausule en daarmee dat ook in TVL Q4 2020 rekening met de feitelijke activiteiten moet worden gehouden.

    Bijna de helft van de gegronde beroepszaken heeft betrekking op de hoofdactiviteit van de onderneming. Van de 34 gegronde uitspraken over de hoofdactiviteit hebben 25 zaken betrekking op Q4 2020 en oordeelt het CBb dat de hoofdactiviteit op basis van de feitelijke activiteiten moet worden bepaald. Deze uitspraken hebben telkens betrekking op Q4 2020, omdat de regeling vanaf Q1 2021 voorzag in een oplossing.

  • Uitspraken referentieperiode

    Het subsidiebedrag wordt ook beïnvloed door de referentieperiode. De omzet in die periode wordt namelijk vergeleken met de omzet in de subsidieperiode om de omzetderving te bepalen. De regeling bevat verschillende referentieperiodes afhankelijk van de situatie van de ondernemer. Met name de datum van de eerste inschrijving in het Handelsregister is bepalend voor de referentieperiode. Het CBb heeft enkele uitspraken gedaan die hier betrekking op hebben. Op hoofdlijnen betreft dit:

    • TVL1 en TVL Q4 2020 gebruikten het begrip «start van de activiteit». Twee van de gegronde uitspraken gaan hierover. Daarbij houdt het CBb rekening met starters die wegens evidente juridische belemmeringen, zoals een benodigde vergunning, later zijn gestart dan de eerste inschrijfdatum in het Handelsregister.

      Vanaf Q1 2021 is de regeling aangepast en uitgebreid en konden starters gebruik maken van een latere referentieperiode. Hierdoor sloot de regeling beter aan bij de situatie van starters en voor langer bestaande ondernemingen die bijvoorbeeld vanwege een verbouwing te weinig omzet hebben in de referentieperiode. Het CBb heeft in een recente uitspraak van 20 september jl. geoordeeld dat de TVL Q4 2020 niet vastgesteld had mogen worden zonder een oplossing voor starters zoals bij de startersregeling in Q1 2021.

      Zeven van de gegronde uitspraken rondom de referentieperiode hebben betrekking op de vraag welke datum geldt als de eerste inschrijfdatum in het Handelsregister in bijzondere situaties. Zo heeft het CBb geoordeeld dat de datum van eerste inschrijving van de rechtspersoon in het Handelsregister niet altijd bepalend is voor de onderneming. Zo kan er onder omstandigheden sprake zijn van een voortzetting van een eerder bestaande onderneming, waarbij een zodanige verwevenheid bestaat dat de datum van eerste inschrijving van de eerdere entiteit moet worden aangehouden. Dit betekent dat een andere referentieperiode geldt en soms ook dat de omzet van de eerdere entiteit relevant is voor het bepalen van de referentieomzet. Andersom kan er ook sprake zijn van een wezenlijke nieuwe activiteit onder een bestaande inschrijving in het Handelsregister nadat de eerdere activiteit volledig was gestopt. Onder omstandigheden kan de eerste inschrijving in het Handelsregister dan later zijn, waardoor ook een andere referentieperiode geldt.

  • Uitspraken overig onderwerpen

    Drie gegronde uitspraken hebben betrekking op het bepalen van de omzet. Daarnaast zijn er twee gegronde uitspraken van één aanvrager over twee subsidieperiodes, die het vestigingsvereiste betreffen. Er is één gegronde uitspraak over toegang tot de startersregeling voor aanvragers die onderdeel zijn van een langer bestaande groep.

  • Uitspraken tijdigheid

    De gegronde uitspraken over tijdigheid zien op twee situaties. Allereerst gaan zes van deze zaken over de vraag of een bezwaarschrift tijdig is ingediend door de ondernemer en, zo niet, of die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verder zijn er veertien gegronde zaken waarbij de rechter heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig is afgehandeld. In de voortgangsrapportage van 21 oktober jl. heb ik stilgestaan bij de stappen die in het bezwaarproces zijn gezet om een versnelling te realiseren, zodat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat bezwaarschriften niet tijdig kunnen worden afgehandeld.

  • Categorische bundeling van lopende beroepszaken

    Hieronder leest u hoeveel beroepszaken nog lopen, uitgesplitst naar de onderwerpen waarmee deze in het geautomatiseerd systeem zijn geregistreerd. Deze categorisering geeft slechts een indicatie. Zo kunnen er meerdere onderwerpen spelen bij één dossier.

Onderwerp

Aantal

Hoofdactiviteit

SBI-codes

56

Eerder goedgekeurde SBI-code

1

Omzet

Hoogte verlening

317

Hoogte vaststelling

1

Omzetberekening

376

< 4000 vaste lasten

8

Afwijkende gegevens

2

Minimumgrens

26

Overig

Grote ondernemingen

42

Faillissement/Surséance van betaling

1

MKB

109

Overig

339

Staatssteuncap

16

Vestigingsvereiste

33

Herziening bob

1

Algemeen overig

1

(Gedeeltelijke) intrekking verlening

1

   

Tijdigheid

Niet ontvankelijk

137

Totaal

1.467

In de afgelopen 2,5 is vrijwel ieder hierboven genoemde onderwerpen in meer of mindere mate onderwerp van debat geweest met uw Kamer.

Voor verdere reflectie op de uitspraken van het CBb en of deze onderwerpen deel waren van debat met uw Kamer verwijs ik naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van Lid Aartsen over de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 september 2022.6 Voor de verschillende aanpassingen van de TVL-regeling, zeker ook na debat met uw Kamer, verwijs ik naar de bijlage bij de hiervoor genoemde antwoorden op de vragen van lid Aartsen en/of naar de bijlage van de Zesde Voortgangsrapportage VL, Bruine Vloot-regeling en Evenementenregelingen.7 Voor al hierboven genoemde onderwerpen van uitspraken van het CBb geldt dat het beleid wordt aangepast zodat onnodige procedures bij het CBb worden voorkomen. Daarom zijn uitspraken van het CBb altijd toegepast op lopende, vergelijkbare, procedures (aanvragen, bezwaren en vaststellingen).

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de cijfermatige onderbouwing over het traject met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Dit roept enkele vervolgvragen op. Hoe verloopt een M&O-traject exact? Wordt er in dit traject rekening mee gehouden dat niet elke fout per definitie fraude of misbruik hoeft te zijn?

Antwoord

De ontvangen signalen van M&O worden onderzocht door de Fraudesectie van RVO. Dit team heeft de kennis en kunde in huis om onderzoeken uit te voeren naar mogelijk misbruik. Onderzocht wordt of er sprake is van een redelijk vermoeden van misbruik. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de aangeleverde informatie, de informatie uit openbare bronnen en gegevens van de Belastingdienst. RVO past hierin maatwerk toe, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat niet per definitie sprake hoeft te zijn van misbruik maar dat de aanvrager ook een vergissing kan hebben gemaakt. Pas als er daadwerkelijk een redelijk vermoeden van misbruik uit het onderzoek blijkt, doet RVO hiervan aangifte bij het Openbaar Ministerie.

De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is om tussentijds de terugbetaaltermijnen van vastgestelde TVL, NOW of belastingen aan te passen, gelet op de veranderende economische vooruitzichten, stijgende energie- en grondstofprijzen en oplopende inflatie. Ondernemers die in het verleden voor een, met de kennis van nu, iets te ambitieuze terugbetaaltermijn hebben gekozen kunnen mogelijk in de knel komen. Is het kabinet dit met deze leden eens en is zij bereid om dit mogelijk te maken?

Antwoord

Voor de TVL geldt dat het zeker mogelijk is om in een later stadium aanvullende afspraken te maken omtrent de betalingsregeling. Hierbij valt te denken aan een aanpassing van de duur van de betalingsregeling of het inlassen van een betaalpauze.

Bij de betalingsregeling coronabelastingschuld geldt dat er een vijfjarige betalingsregeling is vanaf 1 oktober 2022 voor de op dat moment nog uitstaande coronabelastingschuld. De betalingsregeling kan op verzoek van de ondernemer onder voorwaarden worden verlengd naar maximaal zeven jaar. Ook kan worden verzocht om een betaalpauze van maximaal zes maanden en om aflossing per kwartaal in plaats van per maand.

Met betrekking tot de NOW stelt UWV zich coulant op bij de terugbetalingen van de NOW. Werkgevers kunnen met UWV terugbetalingsregelingen tot vijf jaar en, binnen deze vijf jaar, een betaalpauze van een jaar afspreken. Ook rekent UWV geen rente over vorderingen. Werkgevers kunnen wanneer dat nodig is altijd in gesprek gaan met UWV om de eerder gemaakte terugbetalingsafspraken tussentijds aan te passen wanneer een bestaande betalingsregeling niet meer passend is. In overleg worden er dan nieuwe, en voor de werkgever haalbare, terugbetalingsafspraken gemaakt.

De leden van de VVD-fractie zijn tot slot benieuwd naar de werkzaamheden van de casuïstiektafel. Kan het kabinet hierop reflecteren? Hoe functioneert deze op dit moment? Hoeveel zaken of dossiers zijn hier reeds behandeld en in goede orde afgehandeld? Heeft de tafel voldoende mandaat om zaken goed af te handelen?

Antwoord

Het mandaat voor de casuïstiektafel is toereikend. Wel valt op dat tot nu toe maar een zeer beperkt beroep wordt gedaan op de casuïstiektafel. Op dit moment zijn 5 zaken aanhangig bij de tafel, waarvan 1 een relatie heeft met de TVL. De casuïstiektafel is gestart per 29 juli 2022. Ook leert de ervaring tot nu toe dat het vaak lukt om, zonder de casus formeel in te brengen in de casuïstiektafel, afspraken te maken met de ondernemers. Dat is positief, want dat betekent dat UWV, RVO en de Belastingdienst tot nu toe zelf toereikende mogelijkheden hebben om ondernemers te helpen met de reeds bestaande (langdurige) betalingsregelingen en betaalpauzes. De verwachting van zowel EZK, Financiën en SZW dat het aantal casus voor de casuïstiektafel zal toenemen.

Overigens is er in eerdere beantwoording8 van het schriftelijk overleg van de vaste Kamercommissie Financiën opgenomen dat ondernemers indien gewenst aanwezig kunnen zijn bij besprekingen van de casuïstiektafel.

Deze zinsnede is onvolledig in de beantwoording opgenomen. In de voorbespreking of voorbereiding van de casuïstiektafel wordt altijd contact gezocht met de werkgever in kwestie zodat deze zijn of haar visie op de situatie en de voorkeuren hierin duidelijk kan communiceren. De uitvoerende organisaties (Belastingdienst, UWV en RVO) bespreken vervolgens gezamenlijk de voorliggende casussen op basis van de informatie van de werkgevers/ondernemers, aangevuld met eigen informatie en bezien dan op welke wijze en waar nodig maatwerk kan worden geleverd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties hebben kennisgenomen van de integrale voortgangsrapportage en danken het kabinet dat er nu een gezamenlijke voortgangsrapportage ligt van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen aangaande de TVL dat er opvallend weinig respons is op de ambtshalve vaststellingen door de RVO. Deze leden vragen of het kabinet kan inschatten wat hiervan de mogelijke oorzaken zijn.

Antwoord

Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de VVD-fractie.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat in 80,5% van de vaststellingen de ondernemer nog een nabetaling van RVO ontving of dat de toegekende subsidie bij de verlening gelijk aan de vaststelling was. Deze leden vragen of het kabinet een uitsplitsing kan maken naar het aantal vaststellingen met een nabetaling en het aantal vaststellingen dat gelijk was aan de verlening.

Antwoord

In totaal

 

Aantal aanvragen ingediend

Aantal aanvragen toegekend

% toegekend

Gemiddeld bedrag verleend

% vaststellingen met nabetaling / met vordering / op voorschot

Gemiddeld bedrag vastgesteld

TVL1

 

47.699

42.618

89%

€ 13.076

64%

30%

6%

€ 9.732

TVL-Q4–20

 

90.590

80.191

89%

€ 15.104

80%

18%

2%

€ 13.992

TVL-Q1–21

MKB

114.008

100.813

88%

€ 23.760

78%

18%

4%

€ 20.152

TVL-Q1–21

GO

404

316

78%

€ 495.723

90%

10%

0%

€ 465.476

TVL-Q2–21

MKB

63.727

59.688

94%

€ 32.338

93%

6%

1%

€ 31.262

TVL-Q2–21

GO

471

238

51%

€ 778.587

91%

9%

0%

€ 747.989

TVL-Q3–21

MKB

35.765

33.720

94%

€ 29.676

87%

12%

2%

€ 27.836

TVL-Q3–21

GO

281

106

38%

€ 344.285

91%

9%

0%

€ 318.781

TVL-Q4–21

MKB

68.083

62.889

92%

€ 23.271

89%

9%

2%

€ 19.200

TVL-Q4–21

GO

403

213

53%

€ 406.268

97%

3%

0%

€ 387.003

TVL-Q1–22

MKB

39.476

37.824

96%

€ 25.090

87%

11%

2%

€ 18.934

TVL-Q1–22

GO

126

87

69%

€ 285.451

93%

4%

4%

€ 186.080

Starters-Q4–21

630

422

67%

€ 16.545

       

Starters-Q1–22

706

417

59%

€ 18.660

       

Totaal

 

462.369

419.542

 

€ 23.863

82%

15%

3%

€ 20.795

Totaal MKB

 

460.684

418.582

91%

€ 22.748

82%

15%

3%

€ 19.890

Totaal GO

 

1.685

960

57%

€ 510.225

92%

8%

0%

€ 507.127

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen wat inmiddels de status is van de vaststellingen van TVL Q4 2021, aangezien het vaststellen nog tot 31 oktober 2022 openstond.

Antwoord

Op 1 november 2022 had 12% van de ondernemers nog geen vaststellingsaanvraag ingediend. Hierop is besloten om deze ondernemers nog een maand extra de tijd te geven.

Er is een mailing uitgedaan aan deze groep. De ondernemers die bij hun vaststellingsverzoek een accountantsproduct moeten meesturen en dat niet gedaan hebben zijn gebeld. Op 18 november heeft 7,8% van de ondernemers die hun vaststellingsverzoek had moeten indienen nog geen vaststellingsverzoek ingediend.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of er al een eerste beeld is van het aantal gevallen dat is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau en wat het beeld is over de afhandeling van deze vorderingen.

Antwoord

RVO verwacht begin 2023 ruim 2.000 dossiers te hebben aangeleverd bij het CJIB. Op dit moment kan ik nog niet zeggen welke beeld hieruit naar voren komt; dit is nog niet duidelijk. In de Tweede Integrale Voortgangsrapportage, die in de eerste helft van 2023 naar de Kamer verzonden wordt, zal hier verder op in worden gegaan.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties hebben vernomen dat de RVO het voornemen heeft om een lijst te publiceren van alle ondernemers die TVL-steun hebben ontvangen, ook als deze steun onder de 100.000 euro ligt. Deze leden vragen aan het kabinet waarom hiervoor is gekozen, aangezien de Europese kaders dit niet verplichten. Deze leden vragen ook in hoeverre de Kamer hierover is geïnformeerd, terwijl ondernemers al wel brieven hierover op de deurmat hebben gekregen. Deze leden vragen of het kabinet vindt dat het publiceren van de TVL-gegevens, ook als het om een zeer gering bedrag aan steun gaat, proportioneel is en of het bijvoorbeeld wenselijk is om een redelijk grensbedrag te hanteren.

Antwoord

Bij TVL-subsidies die opgeteld meer dan 100.000 euro bedragen was publicatie op grond van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak Europees al verplicht vanaf de eerste TVL-openstelling. Voor ondernemers actief in de landbouw en visserij geldt deze Europese verplichting voor opgetelde subsidies boven de 10.000 euro. Vanaf TVL Q4 2021 en in de Startersregelingen van Q4 2021 en Q1 2022 is in de TVL-regeling opgenomen dat RVO de gegevens omtrent de verleende TVL-subsidies ook publiceert indien deze bij elkaar opgeteld minder dan 100.000 euro bedragen.

De publicatieverplichting heeft in iedere afzonderlijke TVL-regeling waarop de verplichting van toepassing is gestaan en is als zodanig gepubliceerd in de Staatscourant en op rijksoverheid.nl.

De reden waarom het kabinet heeft gekozen voor een publicatieplicht voor opgetelde subsidiebedragen van minder dan 100.000 euro is de transparante besteding van publieke middelen. Het totaal aan uitgekeerde TVL-subsidies bedraagt meer dan 10 miljard euro, over de besteding van dit grote bedrag wil het kabinet transparant zijn. Hiertoe is voor de TVL besloten toen in het vierde kwartaal van 2021 het coronavirus weer opleefde en de TVL als gevolg daarvan verlengd werd voor dit kwartaal en het eerste kwartaal van 2022.

Daarnaast sluit de aanvullende publicatieplicht aan bij de publicatieplicht van de NOW, waarbij vanaf de eerste openstelling iedere verleende subsidie gepubliceerd wordt ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.

Het kabinet acht de publicatie van de gegevens bij opgetelde subsidiebedragen van minder dan 100.000 euro proportioneel. Daarbij bieden de TVL-regelingen hiertoe ook geen ruimte aangezien de regelingen verlopen. Wel is in de TVL-regelingen opgenomen dat openbaarmaking van deze gegevens achterwege blijft indien sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. Ondernemers kunnen deze zwaarwegende persoonlijke omstandigheden kenbaar maken bij RVO. RVO maakt vervolgens een belangenafweging. Tegen de uitkomst van deze belangenafweging staat bezwaar en beroep open.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen ten aanzien van de NOW dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) constateert dat er de laatste tijd meer gebruik wordt gemaakt van de maximale betalingstermijnen binnen de betalingsafspraken. Deze leden vragen wat hiervan de mogelijke oorzaken zijn en of hier bijvoorbeeld een link kan liggen met de economische ontwikkelingen en de gestegen energiekosten. Deze leden vragen ook of dit signaal risico’s oplevert met betrekking tot de terugvordering.

Antwoord

Zoals in de brief is gemeld heeft UWV inderdaad geconstateerd dat de laatste tijd meer gebruik wordt gemaakt van de maximale betalingstermijnen bij de betalingsregelingen.

Er wordt door UWV goed bijgehouden welke betalingsafspraken er zijn gemaakt maar UWV houdt niet bij wat de reden is voor een werkgever om een betalingsregeling aan te vragen. Het is dus niet met zekerheid te zeggen of de stijging is gerelateerd is aan de economische ontwikkelingen en de gestegen energiekosten.

UWV neemt contact op met een werkgever wanneer een eerder overeengekomen terugbetalingsafspraak niet meer wordt nagekomen. Samen met de werkgever kan dan een nieuwe en haalbare betalingsregeling worden afgesproken. Een werkgever kan uiteraard ook zelf contact opnemen met UWV om een bestaande betalingsregeling te wijzigen.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of voor de juridische procedures bij de TVL en NOW aangegeven kan worden hoe de RVO lopende procedures aanpast als een ondernemer door het CBb in het gelijk wordt gesteld.

Antwoord

Zoals beschreven in onderhavige voortgangsrapportage past RVO voor de TVL de uitspraken toe op lopende aanvragen, vaststellingen, bezwaren, beroepen. Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD-fractie omtrent dit onderwerp.

Voor wat betreft de NOW houden UVB (Uitvoering van Beleid, onderdeel van SZW) en UWV rekening met uitspraken van het CBb over onder andere de aanvang van bedrijfsactiviteiten (dit is van belang voor het vaststellen van de referentieomzet). UWV is tot op heden niet geconfronteerd met een uitspraak van CBb die heeft geleid tot een aanpassing van het NOW-proces. Indien een rechtsvraag die in een CBb-zaak voorligt vergelijkbaar is met de NOW, dan wordt hier door UWV rekening mee gehouden bij de uitvoering van de NOW. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van begrippen (start bedrijfsactiviteiten) of beginselen (evenredigheid) die niet uniek zijn voor de regelingen die RVO uitvoert. Dit naast dat UWV natuurlijk ook uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de toepassing van de NOW-regeling volgt. We gaan er vanuit dat de hoogste rechtscolleges (CBb en CRvB) zoveel mogelijk op dezelfde manier uitleg geven aan het recht. Om diezelfde reden volgt UWV ook de rechtspraak van de Raad van State over subsidierecht in het algemeen. UWV is tot op heden niet geconfronteerd met een uitspraak van CBb die heeft geleid tot een aanpassing van het NOW-vaststellingsproces.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of het klopt dat het totaal aan openstaande belastingschuld bij de overige belastingsoorten (niet de vier grote belastingsoorten) ca. 0,6 mld. euro bedraagt en welk deel van dit bedrag naar verwachting niet inbaar is. Deze leden vragen ook wat nu het beeld is over het totale bedrag aan openstaande belastingschuld dat naar verwachting niet inbaar is.

Antwoord

Het klopt dat de openstaande (corona)belastingschuld bij de overige belastingsoorten ca. 0,6 mld. euro bedraagt. Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te trekken over het totale bedrag aan openstaande (corona)belastingschuld dat naar verwachting niet inbaar is. Voor de (corona)belastingschuld is bij de raming van de belastingontvangsten uitgegaan van oninbaarheid van 30% van de totale schuld, ongeacht de belastingsoort. Deze analyse is met grote onzekerheid omgeven.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of nu goed wordt gecommuniceerd over de onlangs genomen extra maatregelen om maatwerk te bieden bij uitstel van coronabelastingschulden. Deze leden vragen ook of er al een eerste beeld is van het gebruik van de extra mogelijkheden, zoals de langere betaalpauze. Deze leden vragen ook of op de website van de Belastingdienst nu duidelijk wordt gecommuniceerd over de mogelijkheden voor energie-intensieve ondernemers in het midden- en kleinbedrijf.

Antwoord

Een betalingsregeling wordt verleend op basis van de betalingscapaciteit. Deze wordt individueel bepaald. Vervolgens vindt een (eveneens individuele) beoordeling plaats over het toekennen van de betalingsregeling. Op de website van de Belastingdienst wordt toegelicht dat ondernemers (onder voorwaarden) verlenging van de betalingsregeling kunnen krijgen. Ook wordt toegelicht welke versoepelingen binnen de betalingsregeling mogelijk zijn (betaling per kwartaal in plaats van per maand en een betaalpauze van zes aaneengesloten maanden). Verdergaand individueel maatwerk is alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk. Energie-intensieve ondernemers in het midden- en kleinbedrijf kunnen gebruik maken van de aanvullende versoepelingen die sinds 1 oktober 2022 gelden voor het aanvragen van een betalingsregeling. Zo is de Belastingdienst bijvoorbeeld niet langer verplicht om 100% zekerheid te eisen, en zal dat ook alleen doen als daar een aanleiding voor is (bijvoorbeeld slecht aangifte- en/of betaalgedrag). Ook voor deze gevallen is verdergaand individueel maatwerk alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk. Op dit moment is er nog geen volledig beeld op basis waarvan inzicht kan worden gegeven in het aantal (toegekende) aanvragen voor versoepelingen van de betalingsregeling voor (corona)belastingschuld, zoals de langere betaalpauze. In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket zal dergelijke informatie worden opgenomen.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen te aanzien van doelmatig en rechtmatig gebruik in tabel 10 dat het terug te vorderen bedrag vanwege M&O niet in de pas loopt met het reeds teruggevorderde bedrag. Deze leden vragen wat hiervan de oorzaak is en wat de verwachting is ten aanzien van het daadwerkelijk terugvorderen van het bedrag dat nog teruggevorderd moet worden. Deze leden vragen ook welke stappen worden gezet om het aantal daadwerkelijke terugvorderingen te verhogen.

Antwoord

Het aantal nieuwe terugvorderingen als gevolg van geconstateerd misbruik neemt nog zeer beperkt toe. Voor deze vorderingen geldt een strenger invorderingsbeleid: na een aanmaning wordt de vordering direct overgedragen aan de deurwaarder.

Inmiddels is zo’n 15% van het door misbruik verkregen bedrag terugontvangen. De deurwaarder legt waar mogelijk beslag maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het niet zeker is of alle misbruikvorderingen voldaan zullen worden.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of naast cijfers en percentages over onderzoeken en signalen ook een overzicht kan worden gegeven van de bedragen die zien op M&O van NOW-steun.

Antwoord

Het effect van de beheersmaatregelen en het M&O-beleid laat zich moeilijk vertalen naar kwantitatieve uitkomsten in termen van bedragen. Dit komt in de eerste plaats omdat het moeilijk is vast te stellen wanneer er sprake is van een fout van de werkgever of opzettelijk M&O. Daarbij is een deel van de beheersmaatregelen preventief. Zo worden er gesprekken gevoerd met werkgevers over de vaststellingsfase, waardoor werkgevers wellicht besluiten om geen vaststellingsaanvraag te doen voor een of meerdere perioden. Tot slot lopen er nog onderzoeken in de strafrechtketen. Over deze lopende onderzoeken wordt uiteraard geen inzicht gegeven.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of de aanjager van oplossingen voor problematische, casuïstiekoverstijgende coronaschulden ook kijkt naar de samenloop met de energiecrisis. De overbrugging naar de openstelling van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voorziet namelijk onder andere in coulance van de Belastingdienst richting ondernemers in problemen. Deze leden vragen daarom in hoeverre hier samenloop is met coronaschulden en hoe ervoor wordt gezorgd dat energie-intensieve midden- en kleinbedrijven die ook nog kampen met coronaschulden bij de Belastingdigenst zo goed mogelijk geholpen worden.

Antwoord

De aanjager heeft als doel het versterken van de regievoering over de aanpak van problematische schulden van ondernemers en het aanjagen van oplossingen voor problematische schuldensituaties van door de coronacrisis getroffen ondernemers binnen de grenzen van de wet. Dit betekent dat de samenloop van alle schulden, ongeacht de oorzaak, zullen worden meegenomen.

Om gebruik te kunnen maken van de betalingsregeling van (corona)belastingschuld is één van de voorwaarden dat aan de lopende fiscale verplichtingen wordt voldaan. Samenloop van coronabelastingschuld met andere (nieuwe) belastingschulden kan in individuele gevallen tot stapelingsprobleem leiden. Bij de aankondiging van de TEK is toegelicht dat bedrijven met liquiditeitsproblemen om belastinguitstel kunnen vragen bij de Belastingdienst. Het beleid rondom uitstel van betaling van belasting van ondernemers is versoepeld per 1 oktober 2022.

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat voor de uitkeringen in het kader van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) en de Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) eind Q1 2022 nog in totaal 63.380 vorderingen open stonden voor een gezamenlijk bedrag van 132,6 miljoen euro. Deze leden vragen wanneer deze vorderingen naar verwachting zijn afgehandeld.

Antwoord

De afhandeling van vorderingen wordt door gemeenten gedaan, waar nodig houden gemeenten daarbij rekening met de omstandigheden van de ondernemer. De Minister voor APP heeft geen direct zicht op deze afhandeling en kan geen verwachtingen uitspreken over de termijn waarop deze vorderingen afgehandeld zullen zijn. De Minister monitort de ontwikkelingen op afstand.

Zoals in de monitoringsbrief vermeld, is er nog geen sprake van een definitief beeld van het totaal aantal debiteuren en vorderingen over verstrekte Tozo/Bbz (light) uitkeringen voor levensonderhoud. Zo zijn in de eerste helft van 2022 20.880 debiteuren met nieuwe vorderingen door gemeenten geregistreerd, met een beginschuld van 56,9 miljoen euro. Aan het eind van het tweede kwartaal 2022 waren er 52.470 debiteuren met in totaal 63.170 openstaande vorderingen voor een gezamenlijk bedrag van 134,8 miljoen euro. Het CBS brengt jaarlijks de mate van terugbetaling van vorderingen in kaart. Hieruit blijkt dat van het totaal bedrag aan vorderingen die in 2020 over verstrekte Tozo uitkeringen voor levensonderhoud zijn geregistreerd, eind 2021 84% was terugbetaald. Van het totaalbedrag aan vorderingen die in 2021 zijn geregistreerd is eind 2021 46% terugbetaald. (https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/51/bdfs-c-tabellen-terugvorderingen-tozo-2020-en-2021)

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat uit het tussenrapport Aanpak Jeugdwerkloosheid blijkt dat de toegenomen samenwerking in de regio’s als positief wordt ervaren maar dat er wel verschillen zijn tussen regio’s in de mate van samenwerking. Deze leden vragen of deze verschillen nader kunnen worden toegelicht en of aangegeven kan worden welke regio’s op de goede weg zijn of juist nog een stap bij moeten zetten. Deze leden vragen ook welke maatregelen het kabinet gaat nemen om de samenwerking te bevorderen.

Antwoord

Uit de tussentijdse onderzoeksresultaten komt naar voren dat er verschillen tussen regio’s zijn die ook in tijden zonder financiering van het Rijk een aanpak jeugdwerkloosheid gevoerd hebben, en andere regio’s waar de aanpak minder prioriteit heeft gekregen. Dit heeft invloed op de mate van samenwerking in de regio.

De afgelopen decennia is de financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid voor het realiseren en coördineren van een regionale aanpak van jeugdwerkloosheid wisselend geweest. Dit heeft tot golfbewegingen geleid in de regionale samenwerking en coördinatie. Een enkele regio heeft ervoor gekozen de aanpak door de jaren heen in stand te houden. Die kunnen daar in geval van een oplopende werkloosheid en/of nieuwe beleidsmaatregelen snel op voortbouwen. In andere regio’s is het aanbod versnipperd geraakt en is er sprake van verminderde samenwerking. Daarnaast wordt de mate van regionale samenwerking ook door geheel andere factoren bepaald waar weinig invloed op uit is te oefenen, zoals de regionale identiteit, de economische structuur en de grootteverhouding tussen gemeenten.

Momenteel is er in 33 arbeidsmarktregio’s een coördinator aan de slag. De twee resterende regio’s zijn bezig iemand aan te stellen. De uitvoering wordt naar behoefte ondersteund met producten als handreikingen, toolboxen en kennisdelings- en intervisiebijeenkomsten. Dit doen de ministeries van SZW en OCW samen met VNG, Divosa, Ingrado, MBO Raad en de sectorraden voor praktijkonderwijs en gespecialiseerd onderwijs.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige voortgangsrapportage en danken hert kabinet voor de geleverde inspanning. Genoemde leden zien in dat deze maatregel in tijden van crisis tot stand is gekomen en zodoende in korte tijd tot uitvoer heeft geleid. De leden van de SP-fractie hebben wel enkele vragen.

De leden van de SP-fractie vragen of er sprake is van een «alles of niets»-aanpak, waarbij het gehele verleende geld terugbetaald moet worden bij een geconstateerde fout. Genoemde leden vragen het kabinet in te gaan op jurisprudentie waarin dit het geval is en of het kabinet kan reflecteren of dit een gewenste, gepaste en proportionele methode is. De leden vragen wie de Staat vertegenwoordigd in een rechtsgang met betrekking tot bezwaren bij de steunpakketten. Zij vragen hoeveel rechtszaken hierover lopen. Zijn er rechters die bij hun uitspraak verwijzen naar de politiek om de proportionaliteit van de «alles of niets»-maatregel aan te passen. Deze leden vragen het kabinet deze vragen te bezien in het licht van het toeslagenschandaal.

Antwoord

In de TVL wordt niet gewerkt met een »alles of niets-aanpak», indien de ondernemer een fout maakt bij de subsidieaanvraag of de vaststellingsaanvraag. Bij de TVL wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag waar recht op bestaat op basis van de beschikbare gegevens. Bijvoorbeeld, als zou blijken dat een te hoge referentieomzet door de ondernemer was opgegeven in de subsidieaanvraag, dan zal er in beginsel worden vastgesteld op basis van de juiste cijfers. Het is dan niet zo dat de subsidie op nihil zou worden vastgesteld wegens het opgeven van onjuiste informatie, wanneer er op basis van de juiste informatie wel recht bestaat op een (lager) subsidiebedrag. Wel is het van belang dat de juiste gegevens voldoende onderbouwd zijn. Ook kan de ondernemer in bezwaar gaan tegen een beschikking die gestoeld zou zijn op een fout in de subsidieaanvraag/vaststellingsaanvraag.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt in gerechtelijke procedures bij het CBb vertegenwoordigd door een jurist van RVO die daartoe gemachtigd is volgens het geldende mandaat.

RVO hanteert geen «alles of niets»-aanpak, er zijn geen beroepsdossiers waarin een dergelijke aanpak door RVO wordt voorgestaan.

De leden van de SP-fractie vragen of er toetsing en controle plaatsvindt bij ondernemingen die werkzaamheden hebben verplaatst (bijvoorbeeld thuisbezorg-maaltijden) naar een andere rechtspersoon (of een nieuwe rechtspersoon voor hebben opgericht) om vervolgens de volledige steun op het originele adres aan te vragen. De leden vragen hoe deze toets wordt vormgegeven. De leden vragen het kabinet uit te leggen of er ook controle plaatsvindt of de omzetcijfers kloppen.

Antwoord

Het verplaatsen van werkzaamheden naar een andere entiteit is niet in strijd met de voorwaarden van de TVL. Er kunnen legitieme bedrijfsmatige redenen voor zijn. RVO controleert niet of dit plaatsvindt omdat dit geen gevolgen heeft voor de subsidie. Voor het bepalen van de omzet volgt RVO de gegevens zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst. Dit vloeit voort uit de TVL-regeling en wordt bevestigd door uitspraken van het CBb.

De leden van de SP-fractie constateren dat een groot gedeelte van de ambtshalve vaststellingen op 0 uitkomt, wat betekent dat het gehele bedrag terugbetaald dient te worden. De leden vragen waarom besloten wordt om ambtshalve de vaststelling op 0 te stellen en waarom dit voor een groot gedeelte, 7713 van de 11785, geldt. Welke toetsing vindt er plaats om tot een dergelijke ambtshalve vaststelling te komen?

Antwoord

Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de VVD-fractie met betrekking tot ambtshalve vaststellen.

De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat er weinig respons plaatsvindt op de ambtshalve vaststellingen en vragen waarom dit is en wat er gebeurt om toch in contact te komen.

Antwoord

Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de CDA- en CU-fractie.

De leden van de SP-fractie constateren dat er is gekozen om ondernemers met een belastingschuld van minder dan 10.000 euro niet in aanmerking te laten komen voor een verlenging. Waarom is dit?. De leden vragen het kabinet uit te leggen of dit niet juist een nadelig effect heeft voor kleine ondernemers, die gepoogd hebben hun schuld laag te houden.

Antwoord

Er is een ondergrens ingevoerd van € 10.000 om in aanmerking te komen voor de verlenging van de betalingsregeling. Een verlenging van de betalingsperiode van vijf naar zeven jaar zou bij een belastingschuld van € 10.000 het maandbedrag met minder dan € 50 (exclusief rente) verminderen en heeft dus een beperkt financieel effect. Daarnaast bevordert een schuldondergrens van € 10.000 de doelmatigheid van de regeling. Zo kan schaarse capaciteit bij de Belastingdienst worden ingezet op hogere schulden omdat er minder belastingschuldigen voor in aanmerking komen. Het aantal ondernemingen met corona-uitstel voor een schuld lager dan € 10.000 bedraagt circa 117.000. Deze ondernemers kunnen wel in aanmerking komen voor kwartaalaflossing en een betaalpauze. Het kabinet vindt dat kleine ondernemers met lager schulden op deze wijze afdoende worden geholpen.

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is om de betaalpauze die verruimd is naar zes maanden ook versnipperd in te zetten is in plaats van eenmalig voor (maximaal) de volledige periode.

Antwoord

Het kabinet heeft naar aanleiding van de motie van de leden Hermans en Pieter Heerma9 de betaalpauzemogelijkheid verruimd van drie naar maximaal zes maanden. Van deze mogelijkheid kan eenmalig gebruik worden gemaakt. Het niet aaneengesloten inzetten van de betaalpauze van in maximaal zes maanden is voor de Belastingdienst slecht uitvoerbaar. De mogelijkheid om de maximale betaalpauze te combineren met de mogelijkheid om de schuld per kwartaal af te lossen in plaats van per maand, biedt volgens het kabinet de nodige financiële armslag voor ondernemers.


X Noot
1

Stcrt. 2020, nr. 23814, p. 4.

X Noot
2

Kamerstuk 35 457, nr. 3, p. 7.

X Noot
3

Kamerstukken 31 066 en 35 420, nr. 1068, p. 7.

X Noot
4

Kamerstuk 35 420, nr. 458, p. 7.

X Noot
5

Kamerstuk 35 457, nr. 10.

X Noot
7

Kamerstuk 35 420, nr. 509.

X Noot
8

Kamerstuk 31 066, nr. 1127

X Noot
9

Kamerstuk 36 200, nr. 17

Naar boven