35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 85 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 juni 2020

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 24 april 2020 inzake de voortgang stikstofproblematiek: structurele aanpak» (Kamerstuk 35 334, nr. 82).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Vragen en antwoorden

1. Waarom wordt in AERIUS bij wegverkeer niet verder gerekend dan vijf kilometer en bij scheepvaart wel, terwijl het gaat om dezelfde stikstofoxiden?

Antwoord

Voor wegverkeer rekent AERIUS Calculator met een implementatie van de standaardrekenmethode 2 (SRM2) die is beschreven in de technische beschrijving van het RIVM bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De implementatie van SRM2 in AERIUS hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg. De overweging hierbij is dat berekende bijdragen van wegverkeer op enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project. Ook in de bovengenoemde technische beschrijving van het RIVM is aangegeven dat voor wegverkeer op basis van SRM2 niet tot willekeurig grote afstanden mag worden gerekend. Door uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan invulling gegeven in AERIUS Calculator.

Voor het vaststellen van de bijdrage van wegverkeer aan de totale landelijke deposities wordt wel landsdekkend gerekend. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen dan niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project. De bijdrage van wegverkeer aan de totale landelijke deposities wordt berekend met het verspreidingsmodel OPS. Het OPS-model kent geen begrenzing in de afstand tot de bron waar een depositiebijdrage wordt berekend.

Bij scheepvaart en andere bronnen dan wegverkeer maakt AERIUS gebruik van het verspreidingsmodel OPS bij zowel de berekening van de bijdrage aan de totale landelijke depositie als de berekening van de depositiebijdrage van een individueel project.

2. Wat is de achterliggende reden om relatief veel meer geld uit te trekken voor opkoop van landbouwbedrijven dan voor emissiereductie door techniek- en managementmaatregelen, terwijl opkoop per eenheid emissiereductie veel duurder is?

Antwoord

Er is gekozen voor een breed landbouwpakket dat zowel maatregelen bevat voor boeren die door willen gaan als voor boeren die willen stoppen. De maatregelen voor boeren die willen stoppen, zijn per gereduceerde mol inderdaad duurder. Tegelijkertijd hebben deze maatregelen een aantal bijkomende voordelen. Zo zijn deze maatregelen beter gebiedsgericht inzetbaar, bieden ze uitkomst voor boeren die geen toekomst zien voor hun bedrijf en nemen ze druk weg van de reductieopgave die anders grotendeels door aanvullende maatregelen voor blijvers ingevuld had moeten worden. Verder hebben de effecten van techniek- en managementmaatregelen een langere doorlooptijd, terwijl we op korte termijn stikstofreductie willen realiseren.

3. Wat is, gelet op de inzet die van de landbouw wordt gevraagd, het perspectief voor vergunningverlening voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw?

Antwoord

Het kabinet vindt het van belang dat boeren die willen blijven, daartoe in staat worden gesteld. Tegelijkertijd wordt alle betrokken sectoren gevraagd om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen en daarmee de natuur te herstellen en de vergunningverlening voor nationale belangen verder op gang te brengen. Landbouwbedrijven die willen ontwikkelen en/of uitbreiden kunnen gebruikmaken van de bestaande mogelijkheden voor vergunningverlening. Voor deze landbouwbedrijven zijn intern en extern salderen en binnenkort ook het leasen van stikstofruimte relevante opties. Ten slotte werkt het kabinet aan het legaal houden van de melders, waar ook veel landbouwbedrijven bij zitten.

4. Waarom is niet gewacht op het langetermijnadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek?

Antwoord

Het kabinet ziet het als haar verantwoordelijkheid om de basis voor de structurele aanpak te leggen. Daarover bent u via de brief van 24 april jl. geïnformeerd. Deze aanpak voorziet in een geloofwaardig en robuust pakket aan maatregelen en adequaat systeem van monitoring en bijsturing ten behoeve van natuur(herstel) en het mogelijke maken van economische en maatschappelijke activiteiten. Het langetermijnadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek zal worden betrokken bij de verdere vormgeving en verfijning van de structurele aanpak.

5. Welke mogelijkheden ziet u om de invoer van stikstofhoudend diervoer te beperken?

Antwoord

De regels inzake diervoeder zijn op Europees niveau gelijkgetrokken. Er is slechts beperkte ruimte om nationaal nadere regels te stellen. Het is op voorhand duidelijk dat een beperking van de invoer van stikstofhoudende diervoeders zodanige handelsbeperkingen heeft, dat een dergelijke maatregel niet met succes kan worden genotificeerd als technisch voorschrift bij de Europese Commissie.

6. Kunt u toelichten of het natuurgebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein onder de Habitatrichtlijn wordt beschermd? Zo nee, bent u bereid om dit gebied te beschermen volgens de Habitatrichtlijn?

Antwoord

Het gebied is op 21 mei 2019 bij de Europese Commissie aangemeld voor opname op de Communautaire Lijst. Deze aanmelding was in de brief «Voortgang Natura 2000» van 14 mei 2019 aangekondigd (Kamerstuk 32 670, nr. 145). Vaststelling van die lijst door de Europese Commissie betekent dat het gebied Europeesrechtelijk beschermd wordt onder de Habitatrichtlijn.

7. Welke borging is er dat de gewenste reductie van de stikstofdepositie met deze maatregelen wel zal plaatsvinden?

Antwoord

De implementatie van de maatregelen borgt dat het beoogde emissiereducerende effect ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt conform de berekeningen van het PBL en het RIVM. Door uit te gaan van bijna het minimale effect, is de kans groot dat meer depositiereductie gerealiseerd wordt dan de genoemde 110 mol/ha/jr. Als blijkt dat de streefwaarde naar verwachting desondanks niet wordt gehaald of natuurmaatregelen niet het gewenste effect hebben, dan vraagt dat om bijstelling van reeds genomen maatregelen of aanvullende maatregelen. Hiervoor bestaat een systematiek van zes-jaarlijkse monitoring. Het geschetste mechanisme zal ook worden verankerd in regelgeving. De mate en wijze van bijsturing zullen ook afhangen van de kenmerken van een gebied waarvoor aanvullende maatregelen nodig zullen zijn.

8. Kunt u aangeven hoeveel en welke van de kwetsbare habitattypen in ons land in 2030 beschermd zullen worden met het nu voorgestelde beleid?

Antwoord

Met het voorgestelde beleid zal in 2030 in ieder geval 50% van de stikstofgevoelige hectares binnen de Natura 2000-gebieden onder de KDW gebracht worden. Voor de locatie van deze gebieden verwijs ik uw Kamer naar de website van het RIVM1 waar zij publiceerden wat de overschrijding van de KDW in de verschillende natuurgebieden is (wel/geen overschrijding en in welke mate overschrijding) in 2030 na effect van de maatregelen. Daarmee worden alle habitattypen beschermd, maar geldt niet dat deze overal in 2030 onder de KDW gebracht kunnen worden. Dit is immers afhankelijk van de stikstofdepositie op de betreffende locatie. Optimale uitwerking van het pakket maatregelen en maatwerk maximaliseert het effect van het pakket. Dit is inzet van gesprek met de provincies waar de gebiedsgerichte aanpak structuur voor biedt.

Verder geldt dat met het maatregelenpakket de stikstofdepositie in alle Natura 2000-gebieden wordt gereduceerd. De genomen maatregelen hebben dus ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW vallen. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om blijvend verslechtering te voorkomen en te komen tot het dichterbij brengen van realisatie van de instandhoudingsdoelen.

9. Op welke gronden denkt u dat het stikstofpakket juridisch houdbaar is?

Antwoord

Het stikstofpakket pakket is juridisch getoetst aan de geldende wet- en regelgeving, jurisprudentie en de vereisten van de Habitatrichtlijn. Het is een robuust pakket waarmee wordt ingezet op instandhouding en behoud van de natuur. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket of de streefwaarde bijstelling behoeven.

10. Zijn de maatregelen van het Landbouw Collectief ook getoetst op handhaafbaarheid?

Antwoord

Ja, en daaruit kwam naar voren dat handhaving door de overheid niet altijd eenvoudig is. Mede vanwege deze beperkte handhavingsmogelijkheden is een afslag van 50% toegepast op de ondergrens van een aantal door PBL vastgestelde stikstofreducties. Dan kan met grote zekerheid worden gesteld dat het verwachte effect in ieder geval wordt gerealiseerd. Het betreft specifiek de maatregelen veevoer, weidegang en mestverdunning. Dit zijn maatregelen die de overheid heeft genomen die sterk lijken op de voorstellen van het Landbouw Collectief. Met het conservatief meerekenen van de stikstofopbrengst van deze maatregelen is flexibiliteit ingebouwd om afspraken te maken met de sector over de wijze waarop een maximale stikstofopbrengst samen kan gaan met uitvoerbaarheid voor boeren en handhavers.

11. Wat zijn de handhavingskosten die deze maatregelen met zich meebrengen?

Antwoord

Of er sprake is van extra handhavingskosten en hoe hoog deze zijn, wordt in beeld gebracht bij de uitwerking van de maatregelen. Voor handhaving van alle bronmaatregelen tezamen is binnen het beschikbare budget voor de structurele aanpak een reservering van in totaal € 90 miljoen opgenomen.

12. Op welke wijze draagt dit stikstofpakket bij aan de realisering van uw toekomstvisie?

Antwoord

Het terugdringen van emissies in de landbouw, zoals stikstofemissies, en het beter in harmonie brengen van landbouw en natuur zijn doelen in de LNV-visie «Waardevol en Verbonden». Maatregelen die nu worden genomen in het kader van de stikstofaanpak, zoals het omschakelfonds, het stimuleren van weidegang en de subsidieregeling voor integraal brongerichte verduurzaming van stallen (Sbv) dragen daaraan bij.

13. Gaat u prestatieafspraken maken met de provincies om ervoor te zorgen dat deze zich aan de afspraken houden?

Antwoord

Het Rijk en provincies hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in de aanpak en bovendien ieder hun eigen bevoegdheden ten aanzien van bijvoorbeeld vergunningsverlening. Het Rijk en de provincies werken op dit moment aan de totstandkoming van bestuurlijke afspraken om op een goede wijze samen te werken in de aanpak van de stikstofproblematiek in de gebieden en het afgeven van vergunningen. Het karakter van deze afspraken en de inhoud krijgt de komende tijd nader vorm.

14. Op welke wijze wordt er structureel stikstofruimte gereserveerd voor rijksprojecten, zonder dat het Rijk over elk project in onderhandeling hoeft met de desbetreffende provincie?

Antwoord

Het maatregelenpakket dat het Rijk nu neemt, is allereerst bedoeld voor het verbeteren van de natuur. Afhankelijk van het gebied en de uitwerking van de maatregelen, ontstaan eventueel mogelijkheden voor Rijksprojecten en andere ontwikkelingen. Door middel van de ontwikkelreserve reserveert het Rijk ruimte voor projecten van nationaal belang, zoals bijvoorbeeld Rijksprojecten in de infrastructuur, waterveiligheid, woningbouw, defensie of ten behoeve van de energietransitie. Waar nodig zal het Rijk met de provincie(s) overleggen over prioritering van de uitgifte van ruimte voor vergunningverlening. Daarnaast zal het Rijk binnen de gebiedsgerichte aanpak met de andere overheden en sectoren meewerken om stikstofruimte te creëren en aanvullende stappen te zetten en zo verdere toestemmingsverlening mogelijk te maken.

15. Op welke wijze wordt de bijdrage van 20% aan de doelrealisatie in 2030 van het onderdeel «uitbreiding natuur» onderbouwd en op welke wijze en met welk tijdpad wordt dit onderdeel de komende maanden uitgewerkt in een stevig mandaat voor de betrokken ministeries?

Antwoord

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft al eerder op basis van het huidige beleid (Natuurpact 2013) een verwachte toename in het doelbereik voor de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-doelbereik) berekend van ongeveer 10%, tot 65% VHR-doelbereik in 2027. Voor het aanvullende investeringspakket natuur, oplopend naar € 300 mln. per jaar, heeft het PBL in zijn quick scan een mogelijke extra stijging in het VHR-doelbereik berekend van 5% tot 7% in 2030.

De nadere uitwerking en invulling van dit maatregelenpakket vindt de komende periode plaats in het gezamenlijke Programma Natuur van Rijk en provincies. Vanuit het Rijk heeft het Ministerie van LNV hierin het voortouw en indien nodig zullen ook andere departementen bij de uitwerking worden betrokken. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van de zomer informeren.

16. In hoeverre kunnen satellietmetingen van ammoniak een bijdrage leveren aan de behoefte aan intensivering van de metingen en de voorziene monitoring van de stikstofmaatregelen (zoals de commissie-Hordijk adviseert)? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met kennisinstellingen als TNO en bent u bereid om financiële middelen uit het stikstofpakket te reserveren voor het opzetten van satellietmetingen?

Antwoord

Het Adviescollege Meten en Berekenen onder leiding van de heer Hordijk komt voor de zomer met zijn tweede en laatste advies. Op basis van dit definitieve advies ontvangt het parlement van mij een kabinetsreactie. Op basis van de adviezen van het Adviescollege ben ik graag bereid om in gesprek te gaan met kennisinstellingen als TNO over andere methoden van monitoring van de stikstofmaatregelen en de daaruit voortvloeiende stappen. In de kabinetsreactie ga ik ook in op eventueel benodigde financiële middelen ten behoeve van satellietmetingen.

17. Hoe gaat u verhinderen dat de alarmerende conclusies uit het rapport van Bureau Ulucus over de inzet van provincies in hun natuurbeleid over vijf jaar nog gelden?

Antwoord

Het rapport biedt waardevolle inzichten die bij de uitwerking van het maatregelenpakket in het Programma Natuur zullen worden meegenomen. In het Programma Natuur willen Rijk en provincies gezamenlijk invulling geven aan de beleidsopgaven ten aanzien van natuur en biodiversiteit. Overigens had het rapport als peildatum maart 2019. Daardoor zijn onder andere de afspraken uit de provinciale coalitieakkoorden 2019 (met veel impulsen voor het natuurbeleid), het gezamenlijke ambitiedocument Nederland Natuurpositief van Rijk en provincies, het Programma Natuur en de huidige investeringsimpuls in natuur, oplopend naar € 300 mln. per jaar, niet meegenomen in het rapport.

18. Op welke wijze gaat u, binnen de kaders van de Grondwet en de afspraken over decentralisatie van het natuurbeleid, er maximaal voor zorgen dat de provincies zich aan de afspraken houden?

Antwoord

Rijk en provincies hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid in deze aanpak, dat bepaalt ook de wijze van sturing. Rijk en provincies maken met elkaar afspraken over de monitoring van de resultaten van de aanpak en maken bestuurlijke afspraken over de wijze van samenwerking. Om ervoor te zorgen dat de streefwaarde daadwerkelijk wordt gehaald, zal er om de paar jaar gekeken worden of de bronmaatregelen voldoende effectief zijn. Als dat niet zo blijkt te zijn, dan zal worden bijgestuurd.

19. Op welke wijze gaat u in de communicatie rond het stikstofpakket benadrukken dat dit pakket ondersteunend is aan de uitvoering van de visie op de toekomst van de landbouw, doordat agrarische ondernemers die doorgaan duidelijkheid en ruimte wordt geboden?

Antwoord

De maatregelen in dit pakket zijn naast een bijdrage aan het oplossen van de stikstofproblematiek tegelijk een bouwsteen in het realiseren van mijn LNV-visie Waardevol en Verbonden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5), dragen bij aan het emissiearm maken van de landbouw en passen binnen het beleid in onder andere het Klimaatakkoord (kamerstuk 32 813, nr. 342), de verduurzaming van de veehouderij, de herbezinning van het mestbeleid, de taskforce verdienvermogen, de bodemstrategie en het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze boodschap zal ook onderdeel zijn van de bijeenkomsten zoals ook al eerder benoemd in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 44). Doel van deze bijeenkomsten is om met boeren in gesprek te gaan, de verschillende mogelijkheden te bespreken, hen te begeleiden bij deze keuzes en hen te helpen om de juiste financiële regelingen en instrumenten in te zetten. De fysieke bijeenkomsten zijn uitgesteld vanwege de maatregelen als een gevolg van het Corona-virus en momenteel worden daarom webinars voorbereid die binnenkort plaats zullen vinden. Voor de verschillende regelingen kunnen boeren ook terecht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en bij de gebiedsregisseurs van hun provincie. Het is onze inzet om met relevante partijen een strategie te ontwikkelen die boeren zicht geeft op hun toekomstperspectief.

20. Wat is een basispad, hoe wordt dat toegepast in het stikstofdossier en in welke wet is het gebruik van een basispad vastgelegd?

Antwoord

Het basispad zoals dat is toegepast voor de structurele aanpak, is de verwachting van het effect op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid en geraamde economische ontwikkeling op stikstofemissie. Deze zogenoemde autonome ontwikkeling (circa 120 mol N/ha/2030) moet worden aangevuld met nieuwe bronmaatregelen om de totale beoogde emissiereductie te realiseren. Het basispad wordt in het stikstofdossier dus gebruikt om te berekenen welke inzet aanvullend nodig is om gestelde doelen in 2030 en verder te realiseren. Het gebruik van het basispad is dus niet als zodanig in een wet vastgelegd. Meer uitleg over het basispad vindt u bij de beantwoording van vraag 74.

21. Klopt het dat de stikstofafvoer van regulier beheer al is verdisconteerd in de kritische depositiewaarde (KDW) en dat zonder dit beheer de KDW lager zou moeten zijn?

Antwoord

Dat is juist.

22. Is de methodiek van het duurzaamheidspaspoort voor producten, planten en gebieden u bekend, welke tot stand is gekomen door drie verschillende Green Deals (afgerond in samenspraak met diverse ministeries) en gevalideerd door een wetenschappelijke raad van NL Greenlabel? En is u bekend wat de potentie van dit paspoort is in relatie tot de leefomgeving en mogelijk landbouw en het integraal meetbaar maken van duurzaamheid op product- of gebiedsniveau?

Antwoord

Ik ben met deze methodiek bekend. Ze is ontwikkeld in het kader van verschillende Green Deals waar mijn departement bij betrokken is geweest. Ik zie ook dat de methodiek op verschillende casussen is toegepast. Het kabinet continueert graag het gesprek met NL Greenlabel om te bespreken hoe hun methodiek verdere verduurzaming op gebiedsniveau kan stimuleren.

23. Wat is de stand van zaken van het notificatieproces bij de Europese Commissie voor de maatregelen die op de landbouw zien?

Antwoord

Alle maatregelen moeten worden getoetst op staatssteunaspecten. Hierbij geldt dat waar mogelijk gebruik zal worden gemaakt van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014) en de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 702/2014), op grond waarvan bepaalde categorieën van steun verenigbaar worden geacht met de interne markt en derhalve zijn vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Voor zover voor een steunmaatregel geen gebruik kan worden gemaakt van een vrijstellingsverordening, zal deze ter voorafgaande goedkeuring aan de EC moeten worden voorgelegd. Omdat de meeste maatregelen uit het pakket eerst nog verder moeten uitgewerkt, is er op dit moment nog geen compleet beeld van welke maatregelen formeel als staatssteun moeten worden gemeld bij de Europese Commissie en welke niet. Ook is er nog geen sprake van maatregelen waarvoor al een notificatieproces loopt. Wel lopen er bijvoorbeeld voor de landelijke beëindigingsmaatregel nog voor de zomer verkennende gesprekken over de contouren van de nieuwe regeling. Ook zal de veevoerregeling bij de Europese Commissie ter goedkeuring worden voorgelegd.

24. Wat is de stand van zaken in het onderzoek en het overleg met de Europese Commissie over het voornemen om de aanwijzing en/of begrenzing van Natura 2000-gebieden in te trekken of te wijzigen?

Antwoord

Naar aanleiding van de in de Kamerbrief d.d. 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1)genoemde acties met betrekking tot de doorlichting van Natura 2000-gebieden zijn twee onderzoekstrajecten gestart:

  • 1. Het systematisch nalopen van alle Natura 2000 aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten gericht op doelen die niet direct voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, inclusief de uitgangspunten die hieraan ten grondslag liggen en overwegingen met betrekking tot het mogelijk opschonen van deze doelen.

  • 2. Bekijken (a) welke Natura 2000-gebieden door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, en wat de mogelijkheden zijn voor aanpassing van de beschermde status van deze gebieden en (b) het in kaart brengen van de mogelijkheden voor samenvoeging of herindeling van Natura 2000-gebieden.

Beide trajecten zijn aanbesteed en worden op dit moment uitgevoerd. Oplevering van deze trajecten wordt in de zomer van 2020 verwacht.

Het voornemen zoals aangekondigd in de Kamerbrief d.d. 13 november 2019 is met de Europese Commissie gedeeld. Wanneer de doorlichting gereed is, liggen er een concrete, onderbouwde en uitgebalanceerde uitkomsten als basis voor een gesprek met de Europese Commissie over eventuele aanpassing van Natura 2000-gebieden en/of gebiedsdoelen.

25. Hoeveel stikstofreductie is er nodig om ten minste 50% van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de KDW te brengen?

Antwoord

Om 50% van de hectares met stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onder de KDW te brengen, is in 2030 gemiddeld 255 mol N/ha/jr aan stikstofreductie nodig. Daarbij wordt de depositiereductie samengesteld uit een autonome reductie van circa 120 mol/ha/jr in 2030. Het Klimaatakkoord zorgt ook voor een depositiereductie van indicatief 25 mol/ha/jr in 2030. Voor de resterende opgave van 110 mol/ha/jr in 2030 zullen de (bron)maatregelen uitkomst bieden.

26. Hoe zorgt u ervoor dat de doelen voor soorten en habitats buiten de begrensde gebieden behaald worden, aangezien we voor de helft van de in het kader van Natura 2000 aangewezen soorten en habitats geen gebieden hebben begrensd? Welk instrumentarium wordt daarvoor ingezet en op welke wijze kunnen we met zekerheid uitspraken doen over de resultaten?

Antwoord

Het is een onjuiste veronderstelling dat voor de helft van de in het kader van Natura 2000 aangewezen soorten en habitats geen gebieden zijn begrensd. In beginsel worden voor alle soorten en habitats waarvoor Natura 2000-gebieden moeten worden aangewezen, daadwerkelijk de belangrijkste gebieden aangewezen (tenzij er bijvoorbeeld geen vaste verblijfplaatsen zijn, zoals bij sommige vogelsoorten). Wel is het zo dat de soorten en habitats waarvoor gebieden zijn aangewezen, vaak ook buiten die gebieden voorkomen. Er is geen specifieke doelstelling voor soorten en habitats buiten de Natura 2000-gebieden, maar wel de verplichting om landelijk tot een gunstige staat van instandhouding te komen. Daarom is het belangrijk dat de soorten en habitats ook buiten de Natura 2000-gebieden in stand worden gehouden, zij het zonder het strikte beschermingsregime van Natura 2000. Daarvoor dient met name de planologische bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, het soortenbeleid en de subsidiëring van natuurbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Wat de staat van instandhouding is, mede als resultaat van die verschillende vormen van bescherming en beheer, blijkt uit de monitoringsresultaten die worden gebruikt voor de beoordeling van de landelijke staat van instandhouding die 6-jaarlijks wordt gerapporteerd. Zie over dit onderwerp ook de «Verzamelbrief Natuur» van 17 april jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 188).

27. Wat doet u om de beheer- en herstelmaatregelen wetenschappelijk te borgen zodat het effect met de door de Raad van State gevraagde zekerheid gegarandeerd kan worden? Hoe wordt het effect van ingrepen (zowel positieve als negatieve) gemonitord en welke ruimte ziet u voor verbetering?

Antwoord

De beheermaatregelen, in de zin van het reguliere onderhoud van natuurgebieden, zijn opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen en de uitwerkingen daarvan door de eigenaren en beheerders. De benodigde wetenschappelijke kennis daarvoor wordt in het beheerplanproces geborgd. De herstelmaatregelen, die zijn beschreven in het rapport Herstelstrategieën Stikstofgevoelige Habitats, zijn gericht op het voorkomen van verslechtering en het herstellen van aangetaste natuurwaarden. Deze herstelmaatregelen zijn op basis van een zorgvuldig proces tot stand gekomen, waarbij de wetenschappelijk borging is vormgegeven door de inschakeling van een groot aantal deskundigen, een toets op nationaal niveau door de deskundigenteams van het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) en een internationale review. De kennis wordt actueel gehouden via deze route. De toepassing vindt plaats in het genoemde beheerplanproces, waarbij in het kader van de toenmalige programmatische aanpak stikstof als eerste stap gebiedsanalyses zijn gemaakt. Momenteel wordt door Rijk en provincies verkend hoe de actualisering op gebiedsniveau (voor zover noodzakelijk) kan plaatsvinden.

In reactie op het advies van het PBL om een «wetenschappelijke autoriteit» in te stellen heb ik uw Kamer bericht dat ik de meerwaarde en de manier waarop zo’n ecologische autoriteit vormgegeven zou kunnen worden zal onderzoeken. Dit wordt verkend in samenhang met het langetermijnadvies van de het Adviescollege Stikstofproblematiek.

Het meten van het effect van de ingrepen bestaat uit twee pijlers: de effecten van maatregelen voor stikstofdepositiereductie en de effecten van de maatregelen voor natuurversterking met als doel het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitats. Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van reeds beschikbare monitoringsgegevens/-rapportages. Samen met de provincies en andere relevante partijen zal de komende periode worden gebruikt om vast te stellen op welke punten de huidige monitoringsinstrumenten verbetering behoeven en hoe deze tot stand gebracht kunnen worden.

28. Wordt de gebiedsgerichte aanpak vastgelegd in een wet? Zo nee, in welke regelgeving dan wel?

Antwoord

De provincies zijn verantwoordelijk voor de gebiedsgerichte aanpak in hun provincies. Zij kunnen daarvoor onder meer de wettelijke instrumenten van Wet natuurbescherming, de Wet inrichting landelijk gebied en de Wet ruimtelijke ordening inzetten en na inwerkingtreding de instrumenten van de Omgevingswet. Provincies stellen plannen van aanpak hier voor op en regisseren de gebiedsgerichte aanpak en maken voortgang. Het Rijk en provincies maken bestuurlijke afspraken over onder meer de samenwerking, besluitvormingsprocessen en de mogelijkheden voor escalatie in de gebiedsgerichte aanpak.

29. Op welke wijze zorgt u ervoor dat milieucondities in orde worden gebracht, gezien het feit dat de staat van instandhouding behalve van stikstof in veel gevallen ook afhankelijk is van deze condities, zowel binnen als buiten de begrensde gebieden, wat is hier de rol van de provincies en op welke wijze wordt hierbij uitvoering gegeven aan de motie van het lid De Groot over basiskwaliteit voor natuur(Kamerstuk 28 286, nr. 1048)?

Antwoord

Ik ben het ermee eens dat goede (ruimtelijke en) milieucondities van groot belang zijn voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de natuur. In Nederland zijn deze condities in veel gevallen onvoldoende. Dit komt niet alleen door te hoge stikstofdepositie. Daarom zal een deel van de extra middelen uit de investeringsimpuls in natuur, oplopend naar € 300 mln. per jaar, worden ingezet voor het verbeteren van deze condities, bijvoorbeeld op het gebied van de hydrologie, zowel binnen natuurgebieden als daarbuiten. Een aanpak vanuit het concept basiskwaliteit natuur sluit hier goed op aan. In het Programma Natuur wordt de besteding van deze extra middelen nader uitgewerkt, ook op gebiedsniveau.

30. Klopt het dat om in 2030 op ten minste 50% van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden te brengen, de veestapel minimaal gehalveerd moet worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, dat klopt niet. Het RIVM heeft becijferd dat het halen van de streefwaarde (50% van de stikstofgevoelige hectares in Natura 2000-gebied onder de KDW) overeenkomt met een emissiereductie van Nederlandse emissies van 26% en een depositiereductie van 255 mol.

Voor het bereiken van een depositiereductie van 255 mol wordt ingezet op een combinatie van staand beleid, het Klimaat- en Schone lucht akkoord en een aantal nieuwe, specifieke stikstofmaatregelen. Binnen dit totale pakket wordt, conform de doorrekening van PBL, ca. 50 mol reductie bereikt via maatregelen die leiden tot minder dieren. Daarbij wordt er in de doorrekening van PBL van uitgegaan dat er als gevolg van de beëindigingsmaatregelen 1250–1650 boeren zullen stoppen op een totaal van ca. 25.000 veehouders.

31. Wat is de relatie en samenhang tussen het stikstofregistratiesysteem, de in te stellen ontwikkelreserve en de in te stellen depositiebank? Met welke stikstofruimte worden deze drie instrumenten gevuld?

Antwoord

Het stikstofregistratiesysteem, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd op 13 november 2019, wordt gevuld met drie bronmaatregelen. Dit betreft maatregelen op het gebied van emissiearm veevoer, snelheidsverlaging op rijkssnelwegen overdag en een deel van de warme sanering van de varkenshouderij. Deze ruimte is beschikbaar voor de toestemmingverlening aan woningbouw en voor zeven MIRT-projecten. Daarnaast heb ik uw Kamer op 24 april jl. geïnformeerd over een omvangrijk pakket aan maatregelen die bij elkaar optellen tot gemiddeld 103–180 mol/ha/jaar depositiereductie in 2030. Deze maatregelen hebben primair als doel om bij te dragen aan de daling van de totale stikstofdepositie in Nederland, waardoor, conform de streefwaarde, in 2030 meer dan de helft van de hectares met stikstofgevoelige natuur in N2000-gebieden onder de KDW wordt gebracht. Minimaal gemiddeld 20 mol/ha/j van de depositiereductie door deze maatregelen wordt opgenomen in de «ontwikkelreserve». De ontwikkelreserve wordt nog nader uitgewerkt. Het kabinet verkent verder of niet-benutte ruimte vanuit extern salderen gebruikt kan worden voor andere projecten en via welk instrument – bijvoorbeeld een depositiebank – dit gedaan kan worden.

Op deze wijze werkt het kabinet met verschillende systemen om ontwikkelingen op een verantwoorde manier weer mogelijk te maken.

32. Hoe ziet u de rol van gemeenten in het aanpakken van de stikstofproblematiek en welke voorbereidingen kunnen zij nu al treffen naar aanleiding van de brief over de structurele aanpak?

Antwoord

Het is van belang om in dit dossier op te treden als één overheid. Gemeenten vormen vanuit hun verantwoordelijkheid op ruimtelijke ordening een belangrijke partner bij de uitwerking en uitvoering van maatregelen in het pakket, de gebiedsgerichte aanpak en de natuurinclusieve ruimtelijke inrichting. Bij het uitwerken van de maatregelen uit de structurele aanpak zorg ik ervoor dat gemeenten aan de voorkant zijn aangesloten bij voor gemeenten relevante ontwikkelingen. Op basis van deze gesprekken kunnen gemeenten zelf het beste inschatten op welke manier zij optimaal betrokken zijn.

33. Kunt u een berekening beschikbaar stellen over de situatie van Natura 2000-gebied De Eilandspolder, zowel op het vlak van stikstofdepositie als de staat van instandhouding van het gebied?

Antwoord

In AERIUS is voor elk gebied de stikstofdepositie inzichtelijk. In het kader van het voormalige programma aanpak stikstof (PAS) zijn gebiedsanalyses opgesteld. Ook voor Eilandspolder2. Daarin worden berekeningen weergegeven over het (verwachte) verloop van de stikstofdepositie en conclusies getrokken over de noodzaak om maatregelen te nemen, gezien de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In de gebiedsaanpak worden deze analyses zo nodig geactualiseerd.

34. Hoe zal worden omgegaan met agrarische bedrijven waarvan de gebouwen verder weg komen te liggen van een Natura 2000-gebied als gevolg van een verplaatsing en is het, gezien het feit dat dit de natuur ten goede kan komen, mogelijk om dergelijke verplaatsingen te faciliteren en daarmee boeren toekomstperspectief te bieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hiervoor tot landelijke richtlijnen te komen?

Antwoord

De afweging over het faciliteren van verplaatsingen of het vergroten van de grondgebondenheid om daarmee toekomstperspectief aan boeren te kunnen bieden, moet plaatsvinden in een gebiedsgericht proces waarin integraal bekeken wordt of grond hiervoor gebruikt kan worden. Dit sluit aan bij de aanpak in het kader van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 48) waarin het Rijk in het kader van een Nationaal programma voor het landelijk gebied in nauwe samenspraak met decentrale overheden en betrokken partijen een toekomstbeeld op hoofdlijnen schetst, dat richting geeft aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied, inclusief verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit. Met deze strategie draagt het kabinet bij aan een optimale en integrale planning van functies, ook opdat schaarse ruimte efficiënt en effectief benut wordt ten dienste van de maatschappelijke opgave in de gebieden. Ook is het voornemen in kaart te brengen of aanvullend instrumentarium nodig is.

35. Wat is uw visie op mogelijke situaties waarin door extern salderen een daling van stikstofdepositie in het ene Natura 2000-gebied ervoor zorgt dat door inzet van deze stikstofruimte depositie in een ander natuurgebied stijgt? Hoe kan worden voorkomen dat dergelijke situaties ertoe leiden dat de koper van stikstofruimte verplicht met meer dan 30% moet afromen, waardoor veel stikstofruimte en dus ontwikkelingsruimte zal verdwijnen?

Antwoord

Bij extern salderen nemen partijen ruimte voor stikstofdepositie over van bedrijven die (deels) stoppen. De partij die de ruimte voor stikstofemissie overneemt, mag maximaal 70% hiervan benutten voor zijn eigen project; de resterende minimaal 30% wordt gebruikt om een depositiedaling tot stand te brengen. Hierdoor daalt de stikstofdepositie als gevolg van extern salderen in bijna alle gevallen. Verder heeft een saldo-ontvanger veelal niet alle verworven stikstofruimte door extern salderen nodig voor de realisatie van het eigen project of is deze niet gebruiken, omdat een gedeelte van die ruimte betrekking heeft op (delen van) Natura 2000-gebieden waar zijn project niet tot een depositiebijdrage leidt. De overgenomen stikstofruimte is dus gekoppeld locaties/hectaren stikstofgevoelige habitats en kan ook alleen maar voor deze locaties/hectaren worden benut. Dat betekent ook dat geen depositiestijging (elders) kan plaatsvinden door extern salderen.

Een depositiebank met betrekking tot extern salderen kan een oplossingsrichting zijn om vrijvallende stikstofruimte zo efficiënt mogelijk in te zetten. Ik verken momenteel een structureel systeem dat bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau efficiënt in te kunnen zetten.

36. Hoe wordt de stikstofdepositie als gevolg van buitenlandse uitstoot meegenomen in de stikstofdoelstellingen en wat zijn de consequenties als blijkt dat de kritische depositiewaarde onhaalbaar is als gevolg van depositie uit het buitenland?

Antwoord

Stikstofdepositie door buitenlandse bronnen wordt meegenomen in de prognoses van PBL en RIVM en is onderdeel van de autonome ontwikkeling. Mee- of tegenvallers in deze ontwikkeling vergroten of verkleinen de opgave om de reductiedoelstelling te halen. Om in te zetten op een maximale reductie, heb ik het stikstofvraagstuk met mijn Belgische collega’s besproken en ik ben voornemens om binnenkort ook met mijn Duitse collega’s te bespreken hoe stikstofemissies en depositie over de grens kunnen worden gereduceerd. Deze grensoverschrijdende samenwerking wordt ook meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak waarbij de (grens)provincies betrokken zijn.

37. Op welke wijze is bij het bepalen van de doelstellingen voor de depositiereductie rekening gehouden met de Europese richtlijn voor nationale emissieplafonds (NEC) met betrekking tot het onderscheiden van uitstoot van ammoniak (NH3) en stikstofoxide (NOx)?

Antwoord

Het maatregelenpakket is gericht op reductie van stikstofdepositie door middel van bronmaatregelen. Hiermee brengen we de emissies van NH3 onder de nationale emissieplafonds (NEC). Voor NOx geldt dat de emissies daar reeds onder zitten en met het pakket wordt een verdere reductie gerealiseerd.

38. Kunt u toelichten hoe u bij de inzet voor stikstofreductie door technische oplossingen en innovatie zult verzekeren dat alle methoden technologieneutraal worden meegenomen door onder andere de technische adviespool Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)?

Antwoord

De beoordeling van technieken in het kader van de Rav vindt plaats door onafhankelijke deskundigen van de Technische Advies Pool (TAP). Dat gebeurt technologieneutraal.

39. Kunt u toelichten hoe u zult omgaan met de gevolgen voor de stikstofproblematiek van de verplichtingen en ambities van de Europese Commissie, het Europees parlement en de Verenigde Naties (COP15, Kunming) in de komende zeven maanden?

Antwoord

Het kabinet levert met de structurele aanpak van de stikstofproblematiek een belangrijke bijdrage aan het nakomen van de verplichtingen die volgen uit de Europese wetgeving, in het bijzonder de de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

De Europese Commissie en de Verenigde Naties zullen de komende periode belangrijke nieuwe plannen vaststellen voor biodiversiteit. Nederland hecht zeer aan deze nieuwe stappen van de Europese Commissie en van de VN, want het gaat slecht met de biodiversiteit.

Ik hecht bij deze stappen in het bijzonder belang aan de verduurzaming van de landbouw, een versterking van het biodiversiteitsverdrag, het verkleinen van de Nederlandse ecologische voetafdruk en het verbeteren van milieuomstandigheden en van de connectiviteit tussen natuurgebieden. Met de structurele aanpak van de stikstofproblematiek zal de bijdrage aan deze «groene» doelen worden versterkt.

40. Hoe gaan luchthavens van nationaal belang, die voor oktober 2020 een natuurvergunning moeten aanvragen, aan de daarvoor benodigde stikstofruimte komen?

Antwoord

Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is primair een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Het bevoegd gezag beoordeelt of dit binnen de kaders mogelijk is. Het kabinet is voornemens om tot vergunbare situaties te komen.

41. Hoe gaan, aangezien het aannemelijk is dat dat door de coronacrisis «reshoring« (productie terug naar Nederland halen) gaat plaatsvinden, deze activiteiten aan hun stikstofruimte komen en ten koste van welke andere economische activiteit zal dit gaan?

Antwoord

In principe geldt dat alle activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden, op een gelijke manier worden behandeld. Daarbij is het niet relevant of dit al dan niet in het kader van reshoring plaatsvindt. Juist om te zorgen dat de belemmeringen voor toestemmingverlening in het post-Corona-tijdperk zo minimaal mogelijk zijn, heeft het kabinet nu de structurele aanpak gepresenteerd.

42. Hoe gaat de verdeling van de knelpuntenreservering eruit zien?

Antwoord

Aangenomen wordt dat met «knelpuntenreservering» gedoeld wordt op de zogenoemde «ontwikkelreserve». Op basis van het te verwachten effect van het pakket bronmaatregelen, wordt een ontwikkelreserve van gemiddeld minimaal 20 mol gereserveerd voor nationale belangen, bijvoorbeeld voor het mogelijk maken van projecten in de infrastructuur, waterveiligheid, woningbouw, defensie of ten behoeve van de energietransitie. Het gebruik van deze ontwikkelreserve is afhankelijk van de natuurkenmerken van een bepaald gebied, waardoor maatregelen uit de reserve verschillend kunnen uitpakken. Om het effect van het bronmaatregelenpakket te maximaliseren, voor zowel de natuur als voor de ontwikkelreserve, is het van belang dat de bronmaatregelen zo slim en efficiënt mogelijk worden ingezet. Op die manier kan een ontwikkelreserve in omvang toenemen. Daarmee wordt alle eventuele meeropbrengst toegevoegd aan de ontwikkelreserve in de gebieden waar dat mogelijk is. De precieze criteria waaraan potentiële projecten moeten voldoen, als ook de afwegingen over de inzet en uitgifte van de ontwikkelreserve, zullen nader worden uitgewerkt.

43. Ziet de overheid vergunde rechten als bedrijfseigendom, gelet op de mening van een Brabantse GroenLinks-gedeputeerde dat de vergunning voor de Amercentrale niet geweigerd kon worden?

Antwoord

Vergunde rechten die zelfstandig of als onderdeel van een bedrijf een marktwaarde hebben worden in de jurisprudentie veelal aangemerkt als een «possesion» in de zin van artikel 1 Eerste Protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarmee zij onder het beschermde eigendomsrecht vallen.

44. Worden de middelen die in de Voorjaarsnota voor het jaar 2020 (Kamerstuk 35 450, nr. 1)worden vermeld, namelijk dat Economische Zaken en Klimaat 680 miljoen euro voor het generale beeld levert uit de eigen middelen (kasuitgaven SDE+) om bij te dragen aan rijksbrede problematiek, ook ingezet als financiële bijdragen voor de stikstofaanpak? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit en aan welke projecten zal dit geld worden besteed?

Antwoord

De mutaties voor de uitgaven van het lopend kabinetsbeleid die in de Voorjaarnota zijn toegelicht, waaronder de extra uitgaven voor de structurele aanpak van de stikstofproblematiek, worden gedekt uit het generale beeld. Het gaat bijvoorbeeld om meevallers op de generale dossiers, ramingsbijstellingen en de inzet van structurele onderuitputting op specifieke begrotingshoofdstukken. Er is geen één op één relatie tussen de extra uitgaven voor stikstof en de dekking.

45. Deelt u de mening dat het extern moeten salderen van kleine NOx-emissies op grote afstand van de te legaliseren bron zorgt voor perverse prikkels op de markt? Zo nee, waarom niet? Is deze prikkel op te lossen door het beschikbaar stellen van een gebiedsgerichte drempelwaarde dan wel een generieke drempelwaarde voor dit soort kleine emissies?

Antwoord

Ook voor kleine stikstofdeposities is een vergunning nodig als niet met zekerheid is uit te sluiten dat deze deposities afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten een significant negatief effect kunnen hebben op stikstofgevoelige habitats. In dat geval kan extern salderen een manier zijn om de depositie van kleine NOx-emissies te mitigeren. Ik werk aan een structureel systeem om de onbenutte stikstofruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau efficiënt in te (kunnen) zetten.

Op 16 december 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het (Kamerstuk 35 334, nr. 25) het kabinet niet kiest voor een generieke en/of sectorale drempelwaarde. Dit zou op dit moment een disproportionele en ongerichte inzet van maatregelen vragen. Het kabinet onderzoekt wel de mogelijkheid van een regionale drempelwaarde. Op dit moment wordt geïnventariseerd wat daarvoor nodig is.

Een regionale drempelwaarde kan daarbij mogelijk een oplossing zijn voor kleine deposities in de gebieden waar een drempelwaarde kan worden ingevoerd, maar biedt uiteraard geen oplossing voor deposities in gebieden zonder een drempelwaarde.

46. Welke wetgeving moet wanneer komen om het stikstofbeleid op te tuigen?

Antwoord

Zoals is aangekondigd in de brief van 24 april jl. kiest het kabinet ervoor om drie elementen van de structurele aanpak in regelgeving op te nemen: een streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. De verankering van deze elementen zal plaatsvinden in de Omgevingswet met als tussenstap de Wet natuurbescherming. De regering is voornemens om het wetsvoorstel in de eerste helft van juli in te dienen bij uw Kamer. De internetconsultatie van dit wetsvoorstel loopt van 27 mei tot en met 10 juni 2020.3 Na de verwerking van de consultatiereacties zal het wetsvoorstel worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State, met het verzoek om met spoed advies uit te brengen. Overigens geldt dat deze regelgeving niet voorwaardelijk is voor het in gang zetten van de uitwerking van de maatregelen.

47. Hoe gaat het met de stikstofbank? Zijn er al aanvragen en hoeveel ruimte is er nog in de bank?

Antwoord

Ik ga ervanuit dat u doelt op het stikstofregistratiesysteem. Met de inwerkingtreding van de regeling van 13 maart 2020 tot wijziging van de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur) op 24 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 72; Stcrt. Nr. 15825) is het stikstofregistratiesysteem ingesteld. De eerste bronmaatregel waarvan de effecten nu in het stikstofregistratiesysteem zijn opgenomen, is de snelheidsverlaging op snelwegen in beheer van het Rijk. Op basis van de ruimte die deze maatregel oplevert, kunnen vergunningen worden verleend. Inmiddels zijn er zeker 31 aanvragen gedaan.

Aangezien bevoegde gezagen drie weken de tijd hebben om een aanvraag in te voeren in het systeem, kunnen nog aanvragen worden verwacht die reeds zijn ingediend maar nog nagelopen worden door gemeente of provincie om na te gaan of de aanvraag volledig is en voorzien van alle benodigde informatie. Als dat het geval is, wordt deze in het stikstofregistratiesysteem geplaatst. Als nog informatie mist, wordt de initiatiefnemer verzocht om de aanvraag aan te vullen.

De benodigde ruimte per aanvraag moet op hexagoon-niveau beschikbaar zijn in het systeem om over te kunnen gaan tot vergunningverlening. In algemene zin is daarom geen antwoord te geven op hoeveel ruimte er nog beschikbaar is. De ruimte wordt altijd getoetst op basis van een concrete aanvraag, voordat een vergunning wordt verleend.

48. Kunt u, aangezien het sluiten van eventuele kolencentrales ook een capaciteitsreductie voor verwerking van diermeel betekent, een doorkijk c.q. doorrekening geven van de financiële effecten op de destructiekosten?

Antwoord

In het kader van de uitvoering van het Urgendapakket wordt een beperking van de elektriciteitsproductie met kolen onderzocht. De precieze maatregel, maatvoering en gevolgen daarvan worden nog uitgewerkt.

49. Hoeveel gebieden zitten er onder de KDW en welk percentage van alle Natura 2000-gebieden is dit, gerekend in zowel hectares als het aantal gebieden?

Antwoord

De beantwoording van deze vraag is tweeledig:

Aantal gebieden

Van de 161 Natura 2000-gebieden bevatten 130 gebieden stikstofgevoelige natuur. Van deze 130 gebieden werd in 2018 op 9 gebieden de KDW op geen enkele hectare overschreden. In totaal vindt dus in 25% (40 van de 161) van de Natura 2000-gebieden geen overschrijding van een KDW plaats.

Aantal hectares

Van de 255.035 (in AERIUS gebruikte) hexagonen met stikstofgevoelige natuur die onder de VHR wordt beschermd, werd in 2018 op 99.986 hexagonen de KDW niet overschreden (39,2%). In deze 99.986 hexagonen komt netto 42.089 hectare beschermde stikstofgevoelige natuur voor en dat is 21,4% van het totale netto-oppervlak met beschermde stikstofgevoelige natuur. De doelstelling van het onderschrijden van de KDW heeft betrekking op dat netto-oppervlak. Het percentage neemt dus toe van circa 21% in 2018 naar minstens 50% in 2030.

50. Hoe verhoudt deze structurele aanpak zich tot het adviescollege Stikstofproblematiek? Wat moeten zij nu nog adviseren?

Antwoord

Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4. Het Adviescollege Stikstofproblematiek heeft in het eerste advies uit september (Kamerstuk 32 670, nr. 166) aangegeven dat het college in het laatste advies met een afwegingskader komt en adviseert over een samenhangende lange-termijnaanpak van (aanvullende) bronmaatregelen voor bestaande activiteiten in alle sectoren die, om tot verdere vermindering van emissie en depositie te komen. Tegelijkertijd komt het adviescollege met aanbevelingen voor maatregelen om de robuustheid van Natura 2000-gebieden te vergroten. Daarnaast zal het Adviescollege zich nader verdiepen in de Europese regelgeving in relatie tot Nederlands beleid en Nederlandse keuzen, en in relatie tot keuzen die zijn gemaakt in ons omringende landen. Tot slot maakt het Adviescollege een reconstructie van de beleidsvorming van het PAS en de ontwikkelingen die voor het PAS relevant zijn geweest.

51. Klopt het dat het pakket aan maatregelen zorgt voor 26% reductie in stikstofemissie, waarbij de reductie zonder autonome ontwikkeling in feite maximaal 15% is?

Antwoord

Bij de vertaling van de streefwaarde naar een emissiereductiedoelstelling, wordt duidelijk dat een emissiereductie van 26% van de binnenlandse emissie nodig is (en daarmee 255 mol/ha/jr aan depositiereductie). Een deel van deze emissiereductiedoelstelling wordt bereikt met de autonome ontwikkeling (120 mol/ha/jr) en met de effecten van het Klimaatakkoord (25 mol/ha/jr) en het andere deel met het pakket aan bronmaatregelen (103–180 mol/ha/jr). Vanwege de complexe samenhang tussen emissie en depositie (en dus tussen maatregelen en opbrengsten) zijn percentages emissiereductie niet per definitie gelijk aan de percentages depositiereductie.

52. Welke consequenties kan niet-naleving van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) voor Nederland hebben?

Antwoord

Nederland heeft de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn omgezet in de Wet natuurbescherming. Indien een besluit in strijd is met de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn, is het besluit eveneens in strijd met de Wet natuurbescherming. De nationale rechter zal het besluit in dat geval vernietigen.

Daarnaast ziet de Europese Commissie toe op de naleving van het Europese recht. Indien zij oordeelt dat een lidstaat het Europese recht overtreedt, kan zij een inbreukprocedure starten tegen de lidstaat. Als het Europese Hof van Justitie de lidstaat veroordeelt, kan het Hof een dwangsom opleggen om naleving af te dwingen.

53. Hoe wordt voorkomen dat niet alleen gebieden die minder kwetsbaar zijn voor stikstofdepositie en veel oppervlakte hebben, zoals zee- en kustgebieden, maar juist ook kwetsbare gebieden onder de KDW uit komen?

Antwoord

Het maatregelenpakket leidt breed tot reductie van stikstofdepositie en in alle gebieden zal de stikstofdepositie naar verwachting dalen. Maatregelen hebben ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW vallen. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om verslechtering blijvend te voorkomen en te komen tot een verbeterde staat van instandhouding.

54. Kunt u aangeven welke maatregelen uit dit pakket – naast de weidegang – specifiek betrekking hebben op de melkveehouderij?

Antwoord

De volledige opbrengst voor weidegang en mestverdunning en een groot deel van de opbrengst van veevoer en stallen hebben betrekking op deze sector. Ook via het omschakelfonds, gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling zal de melkveesector een aanzienlijke bijdrage leveren, waarbij de definitieve bijdrage afhankelijk is van het animo onder boeren om aan deze maatregelen deel te nemen.

55. Klopt het dat bij de uitkoopregeling de fosfaatrechten voor melkvee zullen worden opgekocht tot onder het Europees vastgestelde plafond en dat deze rechten daarna worden herverdeeld?

Antwoord

Bij het gericht opkopen van veehouderijbedrijven door de overheid zullen productierechten worden ingenomen en doorgehaald. Op het moment dat het aantal fosfaatrechten in de markt onder het productieplafond zit, en er reductie van stikstofuitstoot is bereikt, wordt bij de gerichte opkoop op basis van minnelijke verwerving door de overheid de mogelijkheid geboden aan de veehouder om een deel van zijn rechten ter overname beschikbaar stellen aan boeren die de keuze maken voor kringlooplandbouw of op een emissiearme manier willen uitbreiden. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de uitwerking hiervan. Bij de landelijke beëindigingsregeling die het kabinet heeft aangekondigd is het vanuit het oogpunt van staatssteun een voorwaarde dat de productierechten wel volledig worden ingenomen en doorgehaald, zoals dit ook het geval is bij de warme sanering van de varkenshouderij.

56. Hoeveel boerderijen worden naar verwachting beëindigd door deze aanpak?

Antwoord

Hoeveel veehouders gebruik kunnen maken van de opkoopregeling hangt af van de precieze invulling van de maatregel en de interesse van de veehouders. Het laatste zal moeten blijken tijdens de uitvoering van de maatregel. Het is op dit moment nog te vroeg om hier een goede inschatting van te maken.

57. Hoeveel banen zullen naar verwachting verdwijnen door deze aanpak?

Antwoord

De structurele aanpak van de stikstofproblematiek, gericht op natuurherstel- en verbetering (met als onderdeel stikstofreductie) heeft tot doel een structurele oplossing voor het stikstofprobleemvraagstuk en het bieden van een perspectief voor alle betrokken partijen, waaronder ook ondernemers en bedrijven. In samenhang hiermee werkt het kabinet verder aan de mogelijkheden om de toestemmingsverlening voor bestaande en nieuwe activiteiten uit te breiden. Dit ook om te zorgen dat de belemmeringen voor toestemmingverlening in het post-Corona-tijdperk zo minimaal mogelijk zijn. Een robuuste stikstofaanpak is daarmee ook van groot belang voor het investeringsklimaat. De inzet van deze aanpak is het behoud van werkgelegenheid en toegevoegde waarde.

Ik houd uiteraard de vinger aan de pols met betrekking tot deze inzet en de effecten van deze aanpak.

58. Hoeveel toegevoegde waarde voor de bv Nederland zal naar verwachting verdwijnen door deze aanpak?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 57.

59. Vallen de stikstoftransacties die de provincie Noord-Brabant heeft gedaan in andere provincies onder een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland?

Antwoord

De provincie Noord-Brabant heeft met in totaal vier veehouderijen buiten de provincie aankoopovereenkomsten gesloten, om te kunnen voldoen aan de tussenuitspraak van de Raad van State dat het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk met een passende beoordeling gewijzigd vastgesteld dient te worden. Daarmee trof zij de voorbereidingen om te kunnen salderen wanneer de Raad van State het gewijzigde inpassingsplan heeft beoordeeld en wanneer het extern salderen met veehouderijbedrijven wordt opengesteld.

Op basis van de huidige Provinciale Beleidsregels intern en extern salderen kan nog geen definitieve vergunning worden verleend, maar aanvragen met extern salderen met veehouderijbedrijven kunnen wel al in behandeling worden genomen. De voorbereidingen die Noord-Brabant heeft getroffen zijn niet in strijd met de Provinciale Beleidsregels. De gesloten aankoopovereenkomsten beschouw ik niet als ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Wel moet worden opgemerkt dat gezien de beperkte afstemming met de andere provincies over deze opkoop, een en ander hier niet goed verlopen is en dat dit veel onrust heeft veroorzaakt waarvoor de provincie excuses heeft aangeboden. Uit de ervaring met het proces rond het Logistiek Park Moerdijk is een aantal lessen getrokken, zoals het belang van een verplichting van het melden van een voorgenomen aankoopbij de betrokken provincie en van afstemming tussen overheden.

60. Klopt het dat ammoniakemissie verschuiven naar een toename van de emissie van stikstofoxiden niet is toegestaan binnen de NEC-richtlijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De NEC-richtlijn geeft afzonderlijke reductieverplichtingen voor de emissies van ammoniak en stikstofoxiden, naast reductieverplichtingen voor andere luchtverontreinigende stoffen. De richtlijn staat niet toe dat het niet realiseren van een van de verplichtingen wordt gecompenseerd met extra reducties bij andere stoffen.

61. Klopt het dat NH3 een base is en NOx verzurend werkt als het neerslaat?

Antwoord

Zowel ammoniak als stikstofoxiden leiden uiteindelijk tot verzuring. Ammoniak is een base als het in water is opgelost (ammonia). Maar omzetting van ammoniak via ammonium (in de lucht) naar nitraat (in de bodem) leidt tot het vrijkomen van zuur (H+). Ammoniak verzuurt dus indirect.

62. Welke sancties staan er op de overtreding van de NEC-richtlijn?

Antwoord

De NEC-richtlijn valt onder het EU-recht. Als de Emissieplafonds van de NEC-richtlijn niet worden gehaald, kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten. Voor schending van het EU-recht kan het Hof van Justitie van de Europese Unie een financiële sanctie opleggen.

63. Klopt het dat NH3 fijnstof wegvangt en neer laat slaan en daardoor een gunstig effect heeft op de luchtkwaliteit?

Antwoord

Nee, ammoniak vangt geen fijnstof weg. Ammoniak reageert wel met andere stoffen in de lucht, wat leidt tot secundair fijnstof, maar dit heeft juist een ongunstig effect op de luchtkwaliteit.

64. Hoeveel bedrijven zouden in de omgeving van het Natura 2000-gebied De Eilandspolder moeten worden opgekocht om ervoor te zorgen dat het gebied onder de KDW komt?

Antwoord

Voor een afname van de stikstofdepositie worden diverse maatregelen getroffen. Hoe de maatregelen uitpakken in een concreet gebied zoals de Eilandspolder is onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak. De maatregel gerichte opkoop veehouderijen is één van de mogelijke maatregelen en heeft tot doel piekbelasters bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op te kopen. Het is aan de provincies om bedrijven te selecteren die in aanmerking kunnen komen voor deze maatregel. De opkoop vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Bij de selectie zullen provincies rekening houden met specifieke kenmerken van een Natura 2000-gebied. De maatregel gerichte opkoop bevindt zich nog in de voorbereidende fase, bestaande uit overleg tussen Rijk en provincies over de invulling van de regeling. Of, welke en hoeveel bedrijven er in de omgeving van de Eilandspolder worden opgekocht is nog niet bekend.

65. Beschouwt u het opkopen van bedrijven, gezien het feit dat de staat van instandhouding van de hexagonen in de Eilandspolder momenteel goed is, in deze situatie als een goede oplossing?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 64.

66. Klopt het dat het opkopen van agrarische bedrijven bij Natura 2000-gebied De Eilandspolder nauwelijks natuurwinst zal opleveren en dat het gebied meer gebaat lijkt bij verbeterd beheer?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 64.

67. In hoeverre bestaat het risico dat het niet tijdig goedkeuren van technieken zich in deze situatie weer voordoet, aangezien in het verleden veel technieken, zoals biofilters, die op EU-niveau als beste beschikbare technieken (BBT) erkend, aanbevolen en opgesomd waren, in Nederland niet of niet tijdig goedgekeurd waren, waardoor problemen voor zowel ontwikkelaars, producenten als afnemers ontstonden?

Antwoord

Het opnemen van techniekbeschrijvingen in een EU BBT document betekent niet dat een specifieke techniek direct in Nederland kan worden toegelaten. Daartoe is een beoordeling nodig. Om het innovatieproces voor technieken te versnellen is een Taskforce versnelling innovatieproces ingericht, onder andere met vertegenwoordigers van de sector en de decentrale overheden. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 7 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 44).

68. Deelt u de mening dat het gezien de stikstofopgave en vanwege het investeringsperspectief van jonge en continuerende boeren onwenselijk is dat in Nederland lange tijd alleen bepaalde technieken worden erkend en andere oplossingen worden veronachtzaamd of de erkenning ervan jarenlang onnodig wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het pakket maatregelen dat wordt ingezet voor het realiseren van de stikstofopgave omvat zowel management maatregelen als inzet op ontwikkeling van nieuwe integrale technieken. Verder verwijs ik naar de beantwoording van vraag 67.

69. Wat is de inzet van de regering uit hoofde van de stikstofproblematiek ten opzichte van de EU-Biodiversiteitsstrategie 2030 van de Europese Commissie en de COP15-conferentie en zult u zich hard maken tegen de mogelijk daarmee gepaard gaande aanwijzing van meer – veelal stikstofgevoelig – Natura 2000-areaal en tegen aanwijzing van meer beschermde gebieden onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (sluiting visgronden)? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie voor de EU-Biodiversiteitsstrategie is recent verschenen. Binnenkort ontvangt uw Kamer de reactie van het kabinet op dat voorstel. De kabinetsinzet bij de vijftiende Conferentie van Partijen over het Biodiversiteitsverdrag (CBD) ontvangt uw Kamer op een later moment. Deze conferentie, die was gepland voor oktober 2020, wordt vanwege de coronacrisis verplaatst naar een nog nader te bepalen datum. Ik kan hier niet op vooruitlopen. Wel heb ik uw Kamer recent, samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, geïnformeerd over onze generieke inzet in internationaal biodiversiteitsbeleid en de uitvoering van de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440).

70. Wat betekent een eventuele sluiting van een kolencentrale met betrekking tot stikstofuitstoot?

Antwoord

Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer over de uitvoering van het Urgendavonnis (Kamerstuk 32 813, nr. 496), werkt het kabinet aan maatregelen om de elektriciteitsproductie met kolen per eind 2020 te beperken. Doel daarbij is om een aanvullende CO2-reductie te realiseren, waarbij de centrales in de positie blijven om eventuele leveringszekerheidsrisico's op te vangen. Deze maatregel levert een beperkte bijdrage aan stikstofreductie. De precieze bijdrage aan de reductie van stikstofdepositie is afhankelijk van de uitwerking van de maatregel, maar zal hoe dan ook beperkt zijn door bestaande filters en de hoogte van de schoorstenen van kolencentrales. Voor de zomer zal de Minister van EZK uw Kamer nader informeren over de uitwerking van deze maatregel.

71. Worden nertsenhouderijen ook meegenomen in de uitkoopregeling?

Antwoord

Of nertsenhouderijen worden meegenomen in de opkoopregeling hangt af van de precieze invulling van de maatregel. Hierover worden nog afspraken gemaakt. Over de omgang met nertsenhouderijen verwijs ik uw Kamer naar de brief die het kabinet op 3 juni jl. naar de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1101).

72. Geldt de uitkoopregeling alleen voor melkvee of ook voor andere sectoren, zoals pluimvee en de varkenshouderij, en wat is hierin de positie van de kalverhouderij en de geitenhouderij?

Antwoord

Welke sectoren worden meegenomen in de gerichte opkoopregeling hangt af van de precieze invulling van de maatregel. Hierover worden nog afspraken gemaakt. Voor de voorwaarden voor de landelijke beëindigingsregeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 199.

73. Worden de andere gebieden opgegeven, nu blijkt dat slechts 50% van de stikstofgevoelige natuurgebieden in 2030 onder de KDW komt?

Antwoord

Ik verwijs voor de inzet in de andere gebieden naar de beantwoording van vraag 53. Daarnaast geldt dat de inzet van de structurele aanpak na 2030 niet stopt. Als onderdeel van de reguliere monitoring en bijstellingssystematiek zal periodiek bepaald worden welke maatregelen er nodig zijn om ook na 2030 te werken aan natuurherstel en -versterking en reductie van stikstofdepositie.

74. Is het juridisch houdbaar (of geloofwaardig) dat de helft van de stikstofreductieopgave wordt gerealiseerd via het basispad?

Antwoord

Het basispad beschrijft hoe de emissies zich de komende jaren ontwikkelen van het beleid dat uiterlijk 1 mei 2019 is gepubliceerd, dus exclusief de bronmaatregelen in het pakket. De reductie van gemiddeld 120 mol/ha/jr is de depositiereductie in het basispad. Het kabinet acht dit houdbaar en geloofwaardig. De Analyse Stikstofbronmaatregelen van het PBL van 24 april jl. beschrijft in paragraaf 4.1 hoe het basispad is opgebouwd: «Het basispad is opgesteld door te kijken naar de verwachting van de toekomstige emissies aan de hand van de verwachte ontwikkelingen van verschillende maatschappelijke en economische sectoren die hierbij een rol spelen, met name de landbouw, de mobiliteitssector en de industrie. Beleid in de vorm van twee beleidsvarianten, «vastgesteld beleid» en «voorgenomen beleid», wordt in het basispad meegenomen.» Hieronder vindt uw Kamer een belangrijk deel van het vastgestelde en voorgenomen beleid dat is opgenomen in het basispad:

  • Maatregelen zoals de stop op kolengebruik in elektriciteitscentrales, warme saneringsregeling varkenshouderij (uit het regeerakkoord) en maatregelen uit het Energieakkoord (2013) zijn onderdeel van het basispad.

  • Daarnaast zal volgens de huidige inzichten de emissie afnemen van gasgestookte stationaire (niet-mobiele) verbrandingsinstallaties in de overige sectoren: landbouw, diensten en bouw en huishoudens (13 kton), de energiesector (12 kton) en de industrie (3 kton).

  • Ook emissies in de energiesector dalen door een sterke groei in de hernieuwbare elektriciteitsproductie (wind en zon) en de vermindering van de gas- en oliewinning. Alleen voor de basismetaalindustrie (o.a. ijzer, staal en aluminiumproductie) wordt een stijging in de uitstoot van stikstofoxiden geraamd.

  • Voor het wegverkeer wordt tussen 2017 en 2030 ruim een halvering van emissies geraamd, die vooral het gevolg is van het schoner worden van nieuwe personen- en bestelauto’s en vrachtvoertuigen door strengere Europese emissiewetgeving voor stikstofoxiden.

75. Op welke wijze wordt het einddoel, een goede staat van instandhouding in 2050, in de wetgeving opgenomen?

Antwoord

Ik ben niet voornemens om een jaartal in wetgeving op te nemen waarop een gunstige staat van instandhouding is gerealiseerd. Dat is niet nodig volgens de Voge- en Habitatrichtlijn. Wel wordt voor 2030 wettelijk een streefwaarde vastgelegd, waarmee 50% van de stikstofgevoelige hectares in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositie waarde (KDW) wordt gebracht.

76. Bent u bereid om 1 mol per jaar te reserveren voor woningbouw algemeen?

Antwoord

Door middel van de ontwikkelreserve reserveert het Rijk generiek ruimte voor projecten van nationaal belang. Hieronder vallen bijvoorbeeld projecten in de infrastructuur, waterveiligheid, woningbouw, defensie en de energietransitie. De besteding van de ontwikkelreserve is onderdeel van de nadere uitwerking en inventarisatie van de beschikbare ruimte en (mogelijke) prioritering van bestemmingen. De beoordeling van (structurele) behoefte van de woningbouw maakt onderdeel uit van dit proces. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 13 november 2019, blijft de ruimte van de maatregelen die toen zijn vastgesteld (snelheidsverlaging, de maatregel veevoer en warme sanering van varkenshouderij) beschikbaar voor de bouw van 75.000 woningen (en de zeven MIRT-projecten).

77. Welke emissie- en depositiereductie hebben de maatregelen in het kader van de corona-uitbraak tot op heden ongeveer opgeleverd?

Antwoord

De afname van verkeer en industriële activiteiten door de coronacrisis leiden naar verwachting ook tot een tijdelijke daling van de stikstofdepositie en uitstoot van broeikasgassen. De grootte van de effecten voor mens en milieu hangt af van de mate waarin de activiteiten verminderen en hoe lang de crisis duurt. Beide zijn op dit moment erg onzeker. Eind maart heeft het RIVM berekend dat een tijdelijke lagere uitstoot van stikstofoxiden voor een periode van 10 weken in de coronacrisis een afname geeft van gemiddeld 10–20 mol/ha in een jaar 4. Dit is ongeveer 1 procent is van de totale stikstofdepositie. Het RIVM werkt nu aan een update aangezien de eerste 10 weken van de corona crisis voorbij zijn.

78. Waarom stelt u dat de tijdelijke vermindering van stikstofuitstoot door de coronacrisis aan de ene kant niet bijdraagt aan meer ruimte voor vergunningverlening, maar kijkt u aan de andere kant wel of deze vermindering van stikstofdepositie ingezet kan worden voor economische ontwikkelingen?

Antwoord

Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Deze daling is bovendien onderdeel van de zogenaamde autonome ontwikkeling, oftewel ontwikkeling die niet het gevolg is van nieuw actief beleid dat gericht is op vermindering van stikstofuitstoot. Ook staat in de brief van 24 april jl. dat toestemmingverlening wel bezien kan worden op basis van een onderbouwing dat het vergunnen van activiteiten met tijdelijk beperkte toenames van stikstofdepositie niet leidt tot aantasting van natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Dit gaat om activiteiten die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en een tijdelijke depositie hebben. Enkel als onderbouwd kan worden dat door de tijdelijke vermindering uitgesloten kan worden dat er schade plaatsvindt aan de natuurlijke kenmerken van gebieden, kan toestemmingverlening mogelijk wel aan de orde zijn dankzij de effecten van de Coronacrisis. Daarmee is dit het inzetten van de (reeds bestaande) ecologische toets in een bijzondere omstandigheid. Voorwaarde blijft dat het om projecten gaat die snel gestart kunnen worden en een tijdelijke uitstoot hebben die depositie veroorzaakt op een locatie waar de verminderde uitstoot een gunstig effect heeft. Benadrukt moet worden dat de praktische mogelijkheden voor het gebruik van deze optie zeer beperkt zijn. De verlaging van de depositie door de coronacrisis mag enkel worden meegenomen bij de beoordeling van de staat van instandhouding van een Natura 2000-gebied en het mogelijke effect van nieuwe stikstofuitstoot daarop, zoals dat beargumenteerd kan worden in de passende beoordeling bij een vergunningaanvraag.

79. Worden standaard nacontroles uitgevoerd naar feitelijk optredende emissie bij stalsystemen?

Antwoord

De vaststelling van definitieve emissiefactoren voor stalsystemen gebeurt op basis van metingen of aan de hand van afleidingen op basis van metingen. Daarna worden de emissies van het stalsysteem niet meer gemeten.

80. Wordt door gemeenten en provincies standaard gecontroleerd of stallen volgens de voorgeschreven techniek worden gerealiseerd?

Antwoord

Gemeenten en provincies, het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning, hebben ook de taak om te beoordelen of de stal is gebouwd conform de voorschriften in de vergunning.

81. Is het mogelijk dat ammoniakemissies vanuit de landbouw, als gevolg van de (veel) te optimistische Rav-codes, veel hoger zijn dan berekend?

Antwoord

Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof heeft in het eerste adviesrapport «Niet uit de lucht gegrepen» aangegeven dat, hoewel verbeteringen mogelijk zijn, de emissies op landelijke en regionale schaal met voldoende kwaliteit worden bepaald. De data (waaronder de emissiefactoren van de Rav), methoden en modellen die worden ingezet zijn, ook in internationaal perspectief, van voldoende tot goede kwaliteit en daarmee geschikt voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie van stikstofverbindingen.

82. Is het waar dat als emissieplafonds per vergunning worden opgevuld met dieren bij het realiseren van emissiearme stallen, de effecten van meer dieren (door meer transport van veevoer, aan- en afvoer van dieren en producten en afvoer van mest, meer mest en meer beweiding) niet worden meegenomen in de emissie- en depositieberekeningen?

Antwoord

Op het niveau van een individueel bedrijf kan een investering in een emissiearm stalsysteem inderdaad worden gebruikt om de productiecapaciteit uit te breiden. Dat is het principe van intern salderen: een ondernemer kan een natuurvergunning krijgen voor uitbreiding zolang daar mitigerende maatregelen tegenover staan die waarborgen dat de stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van de reeds gerealiseerde capaciteit (dit is opgenomen in de beleidsregels over intern en extern salderen). Op nationaal niveau is het aantal productierechten echter beperkt. Tegenover een boer die wil uitbreiden staat dus altijd ook een boer die de productiecapaciteit verlaagt. Daardoor leidt de maatregel rond emissiearme staltechniek op nationaal niveau wel tot een verlaging van stikstofemissie en -depositie. Bij stikstofemissies en -deposities wordt een vergunning afgegeven op stalniveau. Bij uitbreiding of modernisering van de stal zal een nieuwe vergunning op basis van de wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd.

Overigens worden de jaarlijkse ammoniakemissies in Nederland bepaald via de Emissieregistratie. De Emissieregistratie is gericht op de werkelijke emissies per jaar, niet de vergunde emissies. Voor de ammoniakemissie van landbouwbedrijven is de emissieregistratie mede gebaseerd op de landbouwtelling (gecombineerde opgave). In de emissieregistratie zitten ook de emissies van bemesting en van andere sectoren zoals transport. Voor het maken van de kaarten over stikstofconcentratie en depositie worden deze ammoniakemissies gebruikt. Berekende ammoniakconcentraties worden vervolgens vergeleken met metingen van ammoniak in het veld en zo nodig daarop aangepast (kalibratie).

83. Kan bij gebruik van de nu bestaande lijst van Rav-codes in vergunningprocedures de vereiste zekerheid worden gegeven dat de stikstofdeposities zullen afnemen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 81.

84. Kan gesteld worden dat de effectiviteit van het stikstofbeleid staat of valt met de juiste ammoniakemissiefactoren voor stalsystemen (Rav-codes)?

Antwoord

Nee, zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 81.

85. Is het waar dat uit metingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het werkelijke stikstofverlies hoger is dan de berekende emissies bij emissiearme huisvesting en bij systemen met vaste mest?

Antwoord

Het rapport van CBS over gasvormige stikstofverliezen is mij bekend. Zoals aangegeven aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 45) heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet om een advies gevraagd over de effectiviteit van emissiearme stallen om dit rapport van CBS nader te duiden. Ik verwacht dit advies in juni te ontvangen.

86. Is het waar dat uit metingen van het CBS blijkt dat de uitstoot van milieuvriendelijke stallen nauwelijks afwijkt van gewone stallen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 85.

87. Welke maatregelen uit deze brief van zijn nog niet eerder aangekondigd en hoeveel stikstofreductie wordt er met de maatregelen uit deze brief gerealiseerd als eerder aangekondigde maatregelen niet worden meegenomen?

Antwoord

Met de maatregelen in deze brief kan 103–180 mol/ha/jr in 2030 worden gerealiseerd. Die depositiereductie wordt gerealiseerd door alle genoemde maatregelen. De volgende maatregelen zijn nog niet eerder aangekondigd: de landelijke beëindigingsmaatregel, vergroten aantal uren weidegang, verdunnen mest, uitbreiding stalmaatregelen, maatwerk piekbelasters industrie, verkenning aanpassing BBT, retrofit binnenvaart, stimuleren elektrisch taxiën, gerichte handhaving Adblue, walstroom zeevaart, mestverwerking en innovatie bouw. De maatregelen subsidieregeling voor de sanering varkenshouderijen, de veevoermaatregel, de subsidiestop ISDE en gerichte uitkoop piekbelasters waren al eerder aangekondigd en zijn nu opgenomen in het maatregelenpakket.

Voor het complete pakket is nu budget gereserveerd in de structurele aanpak. Voor een uitleg van deze maatregelen verwijs ik u naar bijlage 2 van de brief die ik op 24 april aan uw Kamer heb verzonden en de Analyse stikstofbronmaatregelen die het PBL heeft gepubliceerd op hun website www.pbl.nl.

88. Waar is de ontwikkelruimte vandaan gehaald om de 3.300 bedrijfsuitbreidingen te legaliseren?

Antwoord

De ontwikkelreserve wordt opgebouwd uit een combinatie van de aangekondigde maatregelen die geschikt zijn voor het verlenen van toestemmingsbesluiten.

89. Hoe wordt de kosteneffectiviteit ingeschat van stalmaatregelen (het innoveren, investeren en normeren van emissiearme stallen)?

Antwoord

In algemene zin geldt dat de kosteneffectiviteit van genomen maatregelen voor blijvers (waaronder de stalmaatregelen en verlaging van het ruw eiwitgehalte) voor de overheid veelal hoger is dan de kosteneffectiviteit van maatregelen voor stoppers (waaronder de gerichte uitkoop van piekbelasters rondom Natura 2000-gebieden). Kosteneffectiviteit voor wat betreft nationale kosten is sterk afhankelijk van de uiteindelijke invulling van de maatregel. Daarnaast zegt de hoogte van nationale kosten niets over de wijze waarop deze kosten over verschillende betrokkenen worden verdeeld. Voor een gedetailleerd overzicht van de berekende kosteneffectiviteit per maatregel verwijs ik naar de publicatie van PBL die tegelijk met de brief van 24 april is gepubliceerd.

90. Hoe wordt de kosteneffectiviteit ingeschat van het verlagen van het ruw eiwitgehalte in veevoer?

Antwoord

De kosteneffectiviteit (miljoen euro per gereduceerde mol stikstof) kan voor verschillende kostenposten worden uitgerekend. In de PBL publicatie die samen met de brief van 24 april is gepubliceerd is gekeken naar nationale kosten en kosten voor de overheid. De kosten voor de overheid zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de hoogte van subsidie. Nationale kosten zijn sterk afhankelijk van de uiteindelijke invulling van een maatregel. Belangrijke kanttekening is dat de hoogte van nationale kosten niets zegt over de wijze waarop deze kosten over verschillende betrokkenen worden verdeeld. Voor een gedetailleerd overzicht van de methode voor het berekenen van de kosteneffectiviteit en de berekende kosteneffectiviteit per maatregel verwijs ik naar de publicatie van PBL.

91. Hoe verhoudt de kosteneffectiviteit van stalmaatregelen en van ruw eiwitgehalte zich tot die van gerichte uitkoop van piekbelasters rondom Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 89.

92. Is de coronacrisis in lobbygesprekken als reden aangehaald om stikstofmaatregelen voor de landbouw uit te stellen (vanwege de schone lucht of vanwege teruglopende inkomsten)? Zo ja, door welke lobbyclubs?

Antwoord

Het Landbouw Collectief heeft 1 april jl. een beroep gedaan op het kabinet om niet over te gaan tot het verplicht invoeren van de voermaatregel voor 2020 en de tijdelijk verminderde depositie in te zetten om meer toestemmingsbesluiten mogelijk te maken.

93. Bestaat er kans dat stikstofmaatregelen worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?

Antwoord

Bij de besluitvorming over het pakket maatregelen is bezien welke maatregelen getemporiseerd kunnen worden in het licht van de coronacrisis en de mogelijk verstrekkende economische gevolgen. Dat kan door het naar voren halen van budget voor de implementatie van de maatregelen (innovatie pilots voor de bouw of landelijke beëindigingsregeling) of juist iets verder in de tijd te plaatsen (stimuleren elektrisch taxiën). Ik acht het vanwege deze eerdere zorgvuldige afweging niet opportuun om maatregelen uit te stellen vanwege de coronacrisis, juist omdat het kabinet wil voorkomen dat stikstofruimte een beperkende factor is bij het opstarten van de economie. Bovendien wordt tijdens de uitwerking van de maatregelen rekening gehouden met realiseerbaarheid en (kosten)effectiviteit.

94. Hoe vordert de oprichting van het omschakelfonds en is er een kans dat dit fonds ook wordt benut voor financiële steun vanwege de coronacrisis?

Antwoord

In mijn bief aan uw Kamer van 24 april jl. heb ik aangegeven dat het omschakelfonds uit twee sporen zal bestaan:

  • a) het omschakelspoor dat zicht richt op het tijdelijk verlichten van de kasstroom wanneer een bedrijf wil omschakelen naar een meer duurzame bedrijfsvoering;

  • b) het investeringsspoor dat zich richt zich het toegankelijker maken van investeringen in verduurzaming/omschakeling van bedrijfsvoering, processen, en ontwikkeling van producten en productconcepten.

Beide sporen worden nu verder uitgewerkt. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over de contouren van het omschakelfonds.

Het fonds is bedoeld om boeren die willen omschakelen naar kringlooplandbouw en op die manier aantoonbaar bijdragen aan stikstofreductie, financieel te ondersteunen. Het fonds is niet bedoeld als steunmaatregel in het kader van de Corona-crisis. Dit neemt niet weg dat boeren kunnen besluiten om ten gevolge van de Corona-crisis de omschakeling te maken.

95. Welke effecten heeft de coronacrisis op de verspreiding van ammoniak en dus de luchtkwaliteit?

Antwoord

Het is niet bekend welke effecten de Corona-crisis heeft op de verspreiding van ammoniak. Voor het nadere antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 77.

96. Is u bekend dat de ammoniakuitstoot is toegenomen tijdens de coronacrisis? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom?

Antwoord

Het RIVM verwacht geen verandering van concentraties ammoniak tijdens de Corona-crisis.

97. Is de stelling dat de voorgestelde structurele aanpak van de stikstofproblematiek «het fundament legt waarop economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden» extern wetenschappelijk getoetst? Zo ja, kan deze toetsing aan de Kamer worden verstrekt?

Antwoord

Het PBL en RIVM hebben de effectiviteit van de maatregelen doorgerekend. Hieruit blijkt dat de maatregelen naar verwachting voldoende effectief zijn om de door het kabinet vastgestelde streefwaarde te behalen. Hiermee komt op termijn ook additionele ruimte voor vergunningverlening vrij. De doorrekeningen en toelichtingen van PBL en RIVM zijn gelijktijdig met de brief van 24 april op de respectievelijke websites van het RIVM en PBL gepubliceerd.

98. Kunt u aangeven hoe de coronacrisis en de daarmee gepaarde economische gevolgen worden meegenomen in het realistische pad van de uitwerking van de maatregelen uit deze structurele aanpak?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 93.

99. Wat gaat er gebeuren als blijkt dat maatregelen toch niet voldoende werken of als deze bijvoorbeeld als gevolg van niet dalende stikstofuitstoot niet voldoende impact hebben op de stikstofdepositie, en zal dit er bijvoorbeeld toe leiden dat er nog meer bufferzones gecreëerd moeten worden of nog meer bedrijven moeten worden uitgekocht?

Antwoord

Een belangrijk onderdeel van de structurele aanpak betreft het vastleggen van een periodieke monitorings- en bijstellingssystematiek. Als blijkt dat de streefwaarde naar verwachting niet wordt gehaald of natuurmaatregelen niet het gewenste effect hebben, moet mede door de wettelijke verankering hiervan, de inzet vergroot worden als dit redelijkerwijs mogelijk is. Dat vraagt bijvoorbeeld om bijstelling van reeds genomen maatregelen of aanvullende maatregelen. De mate en wijze van bijsturing zullen ook afhangen van de kenmerken van een gebied waarvoor aanvullende maatregelen nodig zullen zijn.

100. Is er een juridische toets gedaan op de structurele aanpak stikstofproblematiek door de landsadvocaat? Zo ja, kan de toets worden verstrekt aan de Kamer? Zo nee, is er een andere juridische toets gedaan en, indien dat het geval is, kan deze aan de Kamer worden verstrekt?

Antwoord

Zie voor het antwoord op deze vraag de beantwoording van vraag 9. Het structurele pakket is juridisch getoetst.

101. Zijn eerste resultaten bekend van de stappen die het kabinet de afgelopen periode heeft gezet om op beperkte schaal de vergunningverlening, onder andere in de woningbouw en voor infrastructurele projecten, weer op gang te brengen, ondersteund door openstelling van het stikstofregistratiesysteem?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 47.

102. Heeft u reeds in beeld hoe en waar de tijdelijke afname van de stikstofuitstoot als gevolg van de coronacrisis zal worden ingezet? Zo nee, wanneer is dat dan wel het geval?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 78.

103. Klopt het dat de tijdelijke vermindering van stikstofuitstoot door de coronacrisis een autonome daling is – een daling die niet veroorzaakt wordt door gericht genomen bronmaatregelen – en daarom volgens de Habitatrichtlijn niet gebruikt kan worden ten behoeve van economische en maatschappelijke ontwikkelingen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 78.

104. Kunt u, gezien de behoefte aan het creëren van ruimte voor maatschappelijke activiteiten, zoals woningbouw, infrastructuur, luchtvaart, defensie en energie et cetera, aangeven wat de verwachte stikstofdepositie per sector per jaar vanaf 2020 tot 2030 zal zijn (per sector uitgesplitst) en hoe zich dit verhoudt tot het realiseren van de streefwaarde van gemiddeld 255 mol/ha/jr? Is het mogelijk dat stikstofreductie teniet wordt gedaan in 2030 door bovengenoemde maatschappelijke activiteiten?

Antwoord

Bij het opstellen van de streefwaarde is rekening gehouden met autonome ontwikkeling van stikstofdepositie. De verwachte autonome afname van depositie in 2030 ten opzichte van 2018 is per sector als volgt berekend:

  • 10% voor de landbouw (naar circa 654 mol/ha/jr in 2030),

  • 25% voor mobiliteit en verkeer (naar 127 mol/ha/jr in 2030),

  • 19% voor industrie en energie (naar 22 mol/ha/jr in 2030),

  • 31% voor handel en bouw (naar 5 mol/ha/jr in 2030).

De afname bij consumenten is gering (bron: RIVM). Samen telt deze autonome reductie op tot circa 120 mol/ha/jr in 2030. Het Klimaatakkoord zorgt ook voor een depositiereductie van indicatief 25 mol/ha/jr in 2030. Voor de resterende opgave van 110 mol/ha/jr in 2030 zullen de maatregelen in de landbouwsector naar verwachting 96–167 mol leveren in 2030, mobiliteit (inclusief Bouw) 7 mol en de industrie en energie sector 0–5 mol. Bij het uitwerken van de opgave en daaraan verbonden maatregelen om de streefwaarde te realiseren is dus al rekening gehouden met autonome ontwikkelingen in de sectoren. Activiteiten worden in beginsel enkel toegestaan als aantasting van natuurlijke kenmerken kan worden uitgesloten. Bovendien wordt een programma voor monitoring en bijsturing ingericht waarmee tijdig kan worden bijgestuurd op het behalen van de streefwaarde en het effect van de bronmaatregelen. Dit is relevant indien bijvoorbeeld maatregelen ineffectiever blijken of er zich (maatschappelijke) activiteiten voordoen die voor onvoorziene stikstofdepositie zorgen. Zie daarvoor ook de beantwoording van vraag 149.

105. Zal er een plafond voor maximale stikstofuitstoot per sector worden ingesteld?

Antwoord

Een plafond voor maximale stikstofuitstoot per sector is op dit moment geen onderdeel van de structurele aanpak.

106. Zal, als we in 2030, 255 mol/ha/jr aan stikstof reduceren maar vervolgens toch blijkt dat we nog steeds te veel stikstof uitstoten, het stikstofoverschot dan in mindering gebracht worden op de stikstofruimte of de ontwikkelreserve van het volgende jaar om zo te garanderen dat we niet te veel stikstof uitstoten?

Antwoord

Indien de stikstofdepositie in 2030 met 255 mol/ha/jr is afgenomen, maar de streefwaarde wordt niet gehaald, zal er (tussentijds) bijsturing van het bronmaatregelenpakket plaatsvinden. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 99. De streefwaarde is immers gericht op het terugdringen van de stikstofdepositie in 2030 tot een niveau waardoor ten minste 50% van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden een depositie heeft die – kort gezegd – niet hoger is dan het niveau van de kritische depositiewaarde.

107. Waarom schrijft u dat u ernaar streeft om tot een volledige gunstige staat van instandhouding te komen, maar stelt u de streefwaarde voor 2030 vervolgens vast op het onderschrijden van de KDW van slechts 50% van de hectares met stikstofgevoelige natuur?

Antwoord

Met de hoogte van de streefwaarde voor 2030 is gekozen voor een realistische en afgewogen balans tussen de noodzaak voor natuurherstel enerzijds en maatschappelijke en economisch draagvlak en haalbaarheid van maatregelen anderzijds. Op deze manier wordt de stikstofdepositie in heel Nederland teruggedrongen. Desondanks blijft er na 2030 een restopgave over. Mede op basis van de monitorings- en bijsturingssytematiek zal ook de opgave voor de periode na 2030 verder worden ingevuld. Verder geldt dat er naast stikstofreductie ook andere factoren zijn die een bijdrage leveren aan het realiseren van een gunstige staat van instandhouding, zoals de natuurmaatregelen en een natuurinclusieve ruimtelijke inrichting.

108. In hoeverre worden de schattingen van de ammoniakemissies vanuit de landbouw gebaseerd op Rav-codes (de ammoniakemissiefactoren voor stalsystemen)?

Antwoord

De emissiefactoren in de Rav zijn voor wat betreft de stalemissies leidend voor het berekenen van de ammoniakemissies uit de landbouw.

109. Is het waar dat de verschillende Rav-codes voor emissiearme stallen tot stand komen op basis van opgaven van de leverancier?

Antwoord

De Rav kent verschillende soorten emissiefactoren. Bijzondere emissiefactoren voor proefstallen en voorlopige emissiefactoren komen tot stand op basis van modelberekeningen. Ze worden vastgesteld door de onafhankelijke deskundigen van de Technische AdviesPool voor de Rav aan de hand van gegevens die door de fabrikant worden aangeleverd. De definitieve emissiefactoren in de Rav komen tot stand na beoordeling van meetresultaten of na afleidingen op basis van metingen. Ook dit wordt door genoemde onafhankelijke deskundigen gedaan.

110. Is het waar dat er geen meetverplichting is nadat de stal is gebouwd en in gebruik is genomen?

Antwoord

Beschikkingen voor proefstallen worden afgegeven onder de voorwaarde dat metingen worden verricht. Voor stallen met een vergunning op basis van de emissiefactoren uit de Rav is er geen meetverplichting na ingebruikname.

111. Hoeveel geld is er in deze kabinetsperiode in totaal uitgetrokken voor de ontwikkeling van emissiearme staltechnieken? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende regelingen?

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn brief van 7 februari 2020 aan uw Kamer is er voor de periode 2020–2030 in totaal € 172 miljoen beschikbaar voor innovatie en brongerichte verduurzaming van stallen. De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) bestaat uit twee modules waaronder een innovatiemodule die ziet op onderzoek naar en ontwikkeling van het gebruik van innovaties en managementmaatregelen. Specifiek voor deze innovatiemodule is € 73,5 miljoen uitgetrokken.

Daarnaast wordt € 280 miljoen gereserveerd voor de periode 2023–2030 voor de aanscherping van emissienormen, zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief van 24 april 2020. Dit bedrag dient ter ondersteuning bij benodigde aanpassingen van bestaande en nieuwe stallen. Er wordt ingezet op integrale verduurzaming van de veehouderij, waarbij reductie van meerdere emissies zoals ammoniak, broeikasgassen en fijnstof worden nagestreefd.

112. Hoeveel geld is er in deze kabinetsperiode in totaal uitgetrokken voor uitkoopregelingen voor veehouderijbedrijven? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende regelingen?

Antwoord

Er is voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen € 445 miljoen gereserveerd. Voor gerichte opkoop van veehouderijlocaties met een hoge stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is € 350 miljoen uitgetrokken. Voor de landelijke beëindigingsregeling veehouderijen is € 1 miljard gereserveerd.

113. Hoeveel geld is er in deze kabinetsperiode in totaal uitgetrokken voor vormen van mestbewerking, mestverwerking of mestvergisting? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende regelingen?

Antwoord

Bedrijven die mest vergisten kunnen via de SDE en SDE+ een exploitatiesubsidie aanvragen voor de productie van hernieuwbare energie (elektriciteit, groen gas of warmte). De installaties waarin mest (co)vergist wordt, voeren deze activiteit vaak uit met meerdere typen grondstoffen in wisselende samenstelling. Hierdoor is het totale subsidiebedrag dat deze installaties ontvangen niet eenduidig terug te leiden per grondstof. In de Kamerbrief Biomassa – hoe zit het? (Kamerstuk 32 813, nr. 404) van de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd dat de totale waarde van alle beschikkingen (afgegeven t/m oktober 2019) voor vergisting € 4.060 miljoen bedraagt. Voorts blijkt uit de overzichten van RVO dat voor pluimveemestverbranding een beschikking is afgegeven van maximaal € 149 miljoen.

In 2017 is er een regeling stimulering mestverwerking geweest. Via deze regeling konden collectieven van varkenshouders en/of melkveehouders een investeringssubsidie ontvangen voor de financiering van een deel van de kosten van te realiseren mestverwerkings- en/of verwaardingsinstallaties. In totaal was er een bedrag van € 9,98 miljoenaan subsidie beschikbaar, waarvan maximaal € 1 miljoen beschikbaar is voor monovergisting. In totaal zijn er aan 13 initiatieven financiële middelen uitgekeerd met een totaal budget van € 7,34 miljoen euro.

Gedurende deze kabinetsperiode zijn er diverse innovatie- en onderzoeksprogramma’s in de topsector Agro & Food gefinancierd, die mestbewerking, mestverwerking of mestvergisting onderzochten. Het gaat hierbij om 8 projecten, waarbij een totaal budget van € 4,1 miljoen is toegekend.

Ook in de Topsector Energie zijn diverse subsidieregelingen, zoals de Hernieuwbare Energie Regeling (HER) en Duurzame Energie Investeringen (DEI) en onderzoeks- en innovatieprogramma’s, die mestbewerking, mestverwerking en mestvergisting stimuleren. De totale subsidie voor projecten waarin mest wordt verwerkt bedraagt in totaal € 3,2 miljoen.

Tenslotte wordt om mestverwaarding te stimuleren een overheidssubsidie verleend aan het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM). Dit centrum heeft in de afgelopen jaren een subsidie van het Rijk ontvangen van in totaal 0,3 miljoen euro.

In de klimaatenveloppe en de stikstofbrief zijn aanvullende middelen aangekondigd, die als doel hebben om kunstmestvervanging te stimuleren. Het gaat in totaal om een budget van 48 miljoen euro over de looptijd 2021–2030.

114. Is het niet juist de natuur die als eerste moet profiteren van vermindering van stikstofdepositie, in plaats van dat door het kabinet gekeken wordt of de tijdelijke vermindering van de stikstofdepositie door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 78.

115. Waarom is gekozen voor een streefwaarde en waarin verschilt een streefwaarde van een hard doel?

Antwoord

Bij een streefwaarde is sprake van een inspanningsverplichting voor de overheid. Dat er geen resultaatsverplichting is, betekent niet dat de inspanning ook minder zal zijn. Sterker nog: door wettelijke verankering ontstaat er de verplichting om continu te bezien of de verwachting blijft dat de streefwaarde wordt behaald. Als dat niet het geval is, dienen hier extra maatregelen voor genomen worden. Met een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen zet het kabinet volop in om de streefwaarde te realiseren. De streefwaarde zo zal worden vormgegeven dat deze gericht is gericht op het doel tot het reduceren van stikstofdepositie op daarvoor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden, en waarbij er ook voldoende ruimte is voor aanpassing. Daartoe kan bijvoorbeeld aanleiding zijn door externe factoren als veranderingen in emissies uit het buitenland en klimaatverandering. Dit soort factoren kunnen er namelijk toe leiden dat het beoogde stikstofdepositiedoel niet wordt bereikt, terwijl er wel aan de binnenlandse reductieopgave is voldaan. Anderzijds kunnen dergelijke factoren ook resulteren in een afname van de haalbaarheid en betaalbaarheid van maatregelen om de reductieopgave en streefwaarde te behalen. Wanneer blijkt dat het voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen en het behalen van een gunstige staat van instandhouding effectiever en efficiënter is om te verhouding tussen bronmaatregelen en natuurmaatregelen (tijdelijk) aan te passen is het ook van belang dat de streefwaarde te herzien is.

116. Hoe wordt de onzekerheid die bestaat over de stikstofdepositie meegenomen bij de bronmaatregelen en de aanpak als geheel?

Antwoord

Voor de berekeningen van depositievermindering is gebruik gemaakt van het standaard rekenmodel voor stikstofdepositie met de daarbij behorende onzekerheid. Er is geen andere onzekerheid dan bij standaard berekeningen het geval is. Indien blijkt dat de depositie in de praktijk hoger uitvalt dan voorzien wordt er middels het monitorings- en bijsturingsmechanisme aanvullende maatregelen getroffen om deze te verlagen.

117. Is het voorgestelde streefdoel van 50% van de hectares stikstofgevoelig Natura 2000-gebied onder de KDW in 2030 alleen bindend voor het Rijk?

Antwoord

Het bereiken van de streefwaarde is inderdaad een Rijksverantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid wordt samen met de medeoverheden ingevuld.

118. Wat betekent het voor de vergunningverlening en de houdbaarheid van vergunningen als richting 2030 blijkt dat de streefwaarde voor 2030 mogelijk niet gehaald wordt?

Antwoord

De streefwaarde voor 2030 wordt vastgelegd om zeker te stellen dat er maatregelen getroffen worden gericht op het verminderen van de stikstofdepositie ten behoeve van het benodigde natuurbehoud en -herstel. Als blijkt dat de maatregelen tegen de verwachting in, niet voldoende depositiereductie opleveren, zal bijgestuurd moeten worden. Indien de streefwaarde voor 2030 onverhoopt toch niet zou worden behaald, heeft dat in principe geen directe gevolgen voor de vergunningverlening. De streefwaarde speelt namelijk geen rol in de toetsing van projecteffecten: bij toestemmingsverlening wordt beoordeeld of significant negatieve effecten optreden in het licht van de instandhoudingsdoelen die per gebied zijn vastgesteld, waarbij behoud van natuurwaarden geborgd moet zijn en, daar waar dat tot doel gesteld is, natuurherstel en -uitbreiding nog mogelijk blijven. Dat het kabinet besloten heeft nu meer maatregelen te nemen gericht op natuurbehoud en -herstel en maatregelen gericht op het verminderen van de stikstofdepositie, zal op termijn ook een positieve impact hebben op de vergunningverlening. Doordat meer gebieden onder de KDW gebracht worden, kunnen meer activiteiten in meer gebieden plaatsvinden. De streefwaarde zelf geeft vooral richting aan de te nemen maatregelen binnen de structurele aanpak stikstof en geeft koers voor de bijsturing daarvan.

119. Hoe weegt u de juridische waarde van wettelijke vastlegging van een nationale streefwaarde voor 2030 in het licht van de grote onzekerheden met betrekking tot de hoogte van de emissie- en depositiereductie door specifieke maatregelen en in het licht van de toetsing van vergunningen op gebiedsniveau?

Antwoord

De wettelijke verankering van een streefwaarde gecombineerd met een monitorings- en bijsturingssystematiek draagt bij aan de juridische houdbaarheid van de structurele aanpak als geheel. Daarmee wordt het robuuste pakket aan (bron)maatregelen verzekerd dat nodig is voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen in de Natura 2000-gebieden. In combinatie met de gebiedsgerichte aanpak wordt daarmee ook op zo effectief mogelijke wijze het fundament gelegd om op gebiedsniveau toestemmingsverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen te vergemakkelijken.

120. Wat is het streefjaartal voor het bereiken van een volledige gunstige staat van instandhouding van alle Nederlandse Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Het bereiken van een gunstige staat van instandhouding is een doelstelling die op landelijk niveau geldt en gekoppeld is aan habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn. De staat van instandhouding is de optelling van het voorkomen van de habitattypen en soorten binnen én buiten de Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden dragen bij aan de landelijke staat van instandhouding. Het kabinet streeft er naar de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is, en daarvoor de condities in de gebieden te verbeteren. Wanneer de gunstige staat van instandhouding wordt bereikt, hangt af van de ontwikkelingen in de natuur en verschilt per habitattype en soort.

121. Waarom is de doelstelling van het kabinet slechts om op de helft van de stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de depositie terug te brengen tot onder de KDW?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 107.

122. In hoeverre is er ten aanzien van de depositiereductie sprake van bindende maatregelen als het gaat om het behalen van de instandhoudingsdoelen, wat is bijvoorbeeld de juridische waarde van streefwaardes en hoe worden deze afgedwongen?

Antwoord

Het is aan lidstaten zelf om te bepalen op welke wijze en in welk tempo zij uitvoering geven aan natuurherstel onder de Habitatrichtlijn, behoud is wel een continue (resultaats)verplichting. Met de streefwaarde wordt daarbij gekozen voor een nationale tussendoelstelling in de vorm van een inspanningsverplichting, gecombineerd met de verplichting tot het treffen vaneen pakket aan bronmaatregelen en een daarbij behorende monitorings- en bijsturingssystematiek.

Bij de vervolgkeuze over het stelsel waarin deze elementen worden vastgelegd zal dus steeds een goede balans tussen robuustheid en flexibiliteit leidend zijn.

De streefwaarde richt zich tot de rijksoverheid. Voor het karakter van de streefwaarde als inspanningsverplichting verwijs ik naar de beantwoording van vraag 115.

123. Kunt u voldoende borgen dat vergunningverlening plaatsvindt op basis van daadwerkelijk gerealiseerde ruimte (zoals de Raad van State in zijn oordeel heeft aangegeven), uitgaande van het gegeven dat u met streefwaardes wenst te werken?

Antwoord

Vergunningverlening vindt plaats op basis van maatregelen waarvan het effect wetenschappelijk vaststaat. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 118.

124. Wat zou er volgens u aanvullend nodig zijn om 100% van de Natura 2000-gebieden te laten voldoen aan een gunstige staat van instandhouding?

Antwoord

Het bereiken van een gunstige staat van instandhouding is een doelstelling die op landelijk niveau geldt. De Natura 2000-gebieden dragen bij aan de landelijke staat van instandhouding. Hiervoor zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd voor de gebieden, die gericht zijn op het leveren van de bijdrage die het beste past bij het gebied. Het kan zijn dat het behouden van een matige kwaliteit van een bepaalde waarde de maximale bijdrage van een gebied is, omdat in dat gebied meer niet mogelijk is.

De gebieden hoeven niet allemaal afzonderlijk in een gunstige staat van instandhouding gebracht te worden. De gebiedsbijdragen samen met de bijdragen buiten Natura 2000-gebieden moeten voldoende basis geven voor de landelijke instandhouding. De beheerplannen van elk gebied geven inzicht in hoeverre gebiedsdoelstellingen gehaald worden en op welke termijn. In het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 wordt gekeken of wijzigingen van gebiedsdoelstellingen nodig of zinvol zijn om op een efficiëntere manier de landelijke doelstelling te bereiken.

125. In welke Natura 2000-gebieden zal er naar verwachting geen gunstige staat van instandhouding worden bereikt per 2030?

Antwoord

Het bereiken van een gunstige staat van instandhouding is een doelstelling die op landelijk niveau geldt, niet voor gebieden (zie ook het antwoord op vraag 120). In hoeverre de instandhoudingsdoelstellingen per gebied in 2030 al dan niet gehaald worden, is nu nog niet bekend. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 124.

126. Wordt er ingezet op natuuruitbreiding? Zo ja, wat is de status van deze nieuwe natuur, aangezien we de nu al bestaande natuur niet voldoende beschermen?

Antwoord

Waar natuuruitbreiding plaats zal vinden, valt te denken aan de aankoop van zogeheten «sleutelhectares», het realiseren van landschappelijke en ecologische verbindingen en het inrichten van bufferzones rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Bij deze bufferzones kan het ook gaan om agrarisch natuurbeheer of andere vormen van extensief agrarisch grondgebruik. Dit is allemaal onderwerp van de nadere uitwerking in het Programma Natuur. De natuur die op deze manier ontstaat, zal niet als Natura 2000-gebied worden aangewezen of leiden tot uitbreiding van Natura 2000-gebieden.

127. In hoeverre wordt van de enorme bedragen die aan natuurherstel worden gespendeerd en van het totale stikstofbeleid bekeken wat de sociale, culturele en economische gevolgen zijn?

Antwoord

Zoals in de brief is aangegeven, zal Nederland na de Corona-crisis voor een enorme opgave staan om de economie en het maatschappelijke leven weer op gang te brengen en de werkgelegenheid, duurzame economische groei en welvaart in alle sectoren mogelijk te maken. Voorkomen dat het stikstofdossier daarvoor een belemmerende factor wordt, is dan ook een belangrijke reden om maatregelen om de stikstofdepositie te verlagen en natuur te versterken niet uit te stellen. De maatregelen sluiten aan op al bestaande beleidsopgaven en -instrumenten als het klimaatakkoord, de BBT-aanpak (Best Beschikbare Techniek) in de industrie en de omslag naar kringlooplandbouw en ondersteunen de sectoren om de noodzakelijke vermindering van emissies tot stand te brengen. De maatregelen zullen de komende tijd worden uitgewerkt, waarbij ook de verschillende sectoren zullen worden betrokken. Ik ben voornemens een beschrijving van de verwachte sociaaleconomische effecten van de maatregelen hierin mee te nemen. Verder werk ik in de in de brief van 24 april aangekondigde regelgeving de elementen uit die onderdeel zijn van verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. Overigens merk ik op dat het niet nemen van maatregelen om de stikstofuitstoot omlaag te krijgen, ook sociaaleconomische gevolgen kan hebben, omdat dit gevolgen heeft voor de vergunningverlening.

128. Waar gaat de compensatie van bomenkap plaatsvinden, gebeurt dit ook op landbouwgrond en hoe wordt dit geregeld?

Antwoord

De compensatie zal zo lokaal mogelijk plaatsvinden. De compensatie zal onderdeel worden van de gebiedsprocessen voor de natuurherstelmaatregelen. Beschikbare grond kan voorheen landbouwgrond zijn geweest.

129. Wat is de middellange termijn waarover het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een oordeel geeft en wat vindt het PBL van de effecten op de lange termijn?

Antwoord

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft het ecologische effect van de investeringsimpuls voor natuurmaatregelen (tot 2030 € 300 miljoen euro per jaar) doorgerekend in een quick scan die als bijlage is meegestuurd bij de Kamerbrief van 24 april. Het PBL stelt dat het beoogde pakket een logische en effectieve mix van maatregelen is voor de middellange termijn, met naar verwachting een extra positief effect op het VHR-doelbereik in 2030. Het PBL heeft het effect van de investeringsimpuls beoordeeld voor het jaar 2030 en heeft geen uitspraken kunnen doen over de effecten op langere termijn.

130. Creëren we met eventuele natuuruitbreiding niet direct een volgend probleem en kan er niet beter ingezet worden op meer agrarisch natuurbeheer?

Antwoord

Met de voorgestelde langjarige investeringen in natuur geeft het kabinet invulling aan het door een geloofwaardige en effectieve pakket aan maatregelen dat nodig is voor herstel en versterking van de natuur, conform de verplichtingen in de Habitatrichtlijn. De uitwerking vindt plaats in het Programma Natuur. De focus bij de investeringsimpuls ligt vooral op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande natuurgebieden (beheer en milieucondities) en het versterken van de netwerkfunctie van de natuur. Bij deze bufferzones rondom Natura 2000-gebieden denken we ook agrarisch natuurbeheer en andere vormen van extensief agrarisch grondgebruik. Zie ook het antwoord op vraag 126.

131. Op welke wijze garandeert u dat de natuur die door natuurinclusieve ruimtelijke inrichting ontstaat, niet als Natura 2000-gebied zal worden aangewezen of zal leiden tot uitbreiding van bestaande Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Natuurinclusieve ruimtelijke inrichting betreft een betere ruimtelijke integratie van natuur met andere functies als landbouw, energieopwekking, woningbouw en infrastructuur. De natuur die op deze manier ontstaat, zal niet als Natura 2000-gebied worden aangewezen of leiden tot uitbreiding van Natura 2000-gebieden.

132. Welke vraagstelling ligt ten grondslag aan de ruimtelijke verkenning stikstof?

Antwoord

Een van de hoofdlijnen van de structurele aanpak stikstof is de natuurinclusieve ruimtelijke inrichting. De komende maanden zal deze verkenning stikstof worden uitgevoerd. Daarbij staat de vraag hoe een betere ruimtelijke integratie van natuur met andere functies als landbouw, energieopwekking, woningbouw en infrastructuur om zo meer natuurinclusief areaal te ontwikkelen, kwalitatief en kwantitatief zo optimaal mogelijk vormgegeven kan worden. Ook wordt verkend wat extra natuur-inclusief areaal kan bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

133. Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het verschil tussen biogene en androgene factoren en ben u voornemens deze factoren structureel te monitoren? Zo ja, op welke wijze en wanneer kunnen we hiervan een eerste monitoring verwachten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In de brief refereer ik naar een verkennend onderzoek naar het verschil tussen biogene (uit de natuur zelf) en antropogene factoren (veroorzaakt door de mens) die de emissie en depositie van stikstof beïnvloeden en verklaren. Hierbij is in de brief per abuis het woord androgeen gebruikt in plaats van antropogeen. Het RIVM inventariseert in dit verkennend onderzoek de methoden om in de toekomst tot een inventarisatie van de emissies en depositie te komen uit biogene bronnen. Dit onderzoek is voor het eind van dit jaar gereed. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het kabinet bezien of en welke vervolgstappen zinvol zijn.

134. Waarom zijn er geen financiële middelen gereserveerd om de meerkosten die ontwikkelaars en bouwbedrijven moeten maken voor meer natuurinclusief bouwen te dekken en is het uw bedoeling om hier na afronding van de ruimtelijke verkenning stikstof nog in te voorzien?

Antwoord

Met de structurele aanpak van de stikstofproblematiek reduceert het kabinet de stikstofdepositie via (bron)maatregelen. Voor wat betreft de bouw gaat het om een innovatieregeling voor pilots gericht op zero-emissie voertuigen die worden ingezet bij verschillende soorten bouwprojecten, waarbij op een later moment op basis van de pilotprojecten wordt bepaald of en zo ja hoe de inzet en opschaling verder zal worden bevorderd. Zoals in de brief van 24 april jl. is gemeld, zal in het kader van de ruimtelijke verkenning worden bezien met welke ruimtelijke ingrepen tot meer natuurinclusief areaal gekomen zou kunnen worden waarbij ook wordt bekeken welke eventueel aanvullende (financiële) instrumenten dit vraagt. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen.

135. Waarom maken ruilverkaveling, het verplaatsen van bedrijven en het inzetten van reeds aangekochte gronden die nog in agrarisch gebruik zijn geen deel uit van de maatregelen?

Antwoord

Er is op dit moment al veel instrumentarium beschikbaar voor zaken als kavelruil, landinrichting en onteigening. In het ruimtelijk domein ligt de verantwoordelijkheid voor de inzet van deze instrumenten primair bij de provincies, die hierbij gebiedsgericht te werk gaan. Binnen het NOVI-programma landelijk gebied zal, samen met andere overheden, worden verkend of en hoe een actiever grondbeleid nodig en mogelijk is en wat er aan gebiedsgerichte en eventuele bovenprovinciale aanpak nodig is om de aankoop, ruil en afwaardering van grond ten behoeve van natuur en (extensieve) landbouw te bevorderen. Het stimuleren en mogelijk initiëren van (regionale) grondbank(-en) of grondfonds(-en) kan hierin wellicht een belangrijke rol vervullen.

136. Wat is uw streven voor het creëren van meer natuurinclusief areaal buiten de Natura 2000-gebieden, naar hoeveel hectare streeft u in welk jaar en zijn er plannen voor het vaststellen en behalen van jaarlijkse areaaldoelstellingen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 132. Op basis van deze verkenning zal meer inzicht zijn in de genoemde onderwerpen.

137. Kunt u toelichten hoe u het principe natuurinclusief bouwen precies wilt vormgeven?

Antwoord

Onder natuurinclusief bouwen vallen maatregelen op of aan een bouwwerk, maar ook in de directe omgeving die een bijdrage leveren aan de lokale biodiversiteit en natuur. Natuurinclusief bouwen draagt daarnaast bij aan het weerbaar maken van de gebouwde omgeving tegen de gevolgen van klimaatverandering en het verbeteren van de leefbaarheid.

Het kabinet geeft natuurinclusief bouwen vorm door kennis te ontwikkelen en te verspreiden, sleutelspelers te verbinden, koplopers te stimuleren en natuur met andere stedelijke opgaven te verbinden, zoals ik u ook heb geïnformeerd in mijn brief over het vergroenen van steden die ik u in september 2019 heb gestuurd (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 100). Een Community of Practice gaat bijvoorbeeld langs gemeenten en regio’s die ambities hebben met betrekking tot natuurinclusief bouwen om natuurinclusief bouwen integraal onderdeel te maken van hun gebiedsspecifieke situatie. Ik werk aan inspirerende voorbeelden via de prijsvraag panorama lokaal, de pilots van de City Deal Klimaatadaptatie en een hackathon. Ik zoek interdepartementaal meer samenwerking op dit onderwerp, ook in het kader van het programma Versterken Biodiversiteit dat in oktober jl. is aangekondigd, en via bijvoorbeeld de Nationale Adaptatiestrategie en de Nationale Omgevingsvisie.

Uw Kamer ontvangt binnenkort een inhoudelijk reactie op een oproep van een brede coalitie om natuurinclusief bouwen tot norm te verheffen, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. In deze brief zal verder worden toegelicht hoe ik natuurinclusief bouwen wil vormgeven samen met de andere ministeries. Ook zal op de wenselijkheid van het stellen van voorwaarden aan de bouw worden ingegaan.

138. Op welke termijn bent u van plan voorwaarden te stellen aan de bouw, om deze zo natuurinclusief mogelijk te maken?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 137.

139. Kunt u een nadere definitie geven van natuurinclusieve ruimtelijke inrichting?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 132 en 137.

140. Worden de middelen voor natuurherstel via het Provinciefonds aan de provincies beschikbaar gesteld? Zo ja, met behulp van welke verdeelsleutel? Zo nee, langs welke wijze worden de middelen beschikbaar gesteld en hoe is dan geborgd dat de middelen ook daadwerkelijk aan natuurherstel worden besteed?

Antwoord

Het is nog niet bekend op welke wijze de middelen beschikbaar worden gesteld. Hierover vindt nog overleg plaats. De financiële afspraken zullen worden vastgelegd in een herziening van het Natuurpact. Uitgangspunt is dat er een goede borging is dat de middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet voor natuurherstel en dat de besteding recht doet aan de beleids- en uitvoeringsverantwoordelijkheden van Rijk en provincies. De investeringen zullen in belangrijke mate specifiek voor een gebied moeten plaatsvinden om erop toe te zien dat in elk gebied de meest effectieve (herstel)maatregelen worden genomen. Rijk en provincies zijn gestart met het opstellen van een gezamenlijk programma Natuur. Het programma zal ook inzicht geven in de samenwerking tussen Rijk en provincies en het instrumentarium voor de inzet van de middelen.

141. Hoe denkt u duurzaamheid in brede zin te kwantificeren en ambities ook meetbaar te maken op gebiedsniveau voor de beoogde betere ruimtelijke integratie van natuur met andere functies als landbouw, energieopwekking, woningbouw en infrastructuur om zo meer natuurinclusief areaal te ontwikkelen?

Antwoord

De ambitie van een transitie naar een natuurinclusieve samenleving, onder meer aangekondigd in de kabinetsreactie op het IPBES-rapport over de wereldwijde biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130), zal de komende periode nadere worden geconcretiseerd. Onder andere de ruimtelijke verkenning stikstof zal hiervoor bouwstenen aandragen. Deze uitwerking zal ook in samenhang plaatsvinden met het nationale programma landelijk gebied, opgestart vanuit de Nationale Omgevingsvisie.

142. Is er een link gelegd met de oproep van een zeer brede coalitie om natuurinclusief bouwen tot norm te verheffen om zo als overheid meer regie te nemen aangaande dit thema? Zo ja, bent u van mening dat een bijbehorend juridisch kader bij kan dragen aan de mate waarin groen en natuur onderdeel worden van de leefomgeving?

Antwoord

Ja, deze link is gelegd en geborgd via onder meer een Community of Practice, zoals verder toegelicht in de beantwoording van vraag 137.

143. Wordt het grootste deel van de middelen voor natuur ingezet voor robuuste natuur, dus hydrologisch herstel, uitbreiding van natuur en verbinding van natuur, en hoe is de budgetverdeling?

Antwoord

Met de middelen uit de investeringsimpuls zullen versneld maatregelen worden genomen om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Het is nog niet bekend op welke wijze de middelen voor een robuustere natuur die extra bijdraagt aan de doelrealisering van de Vogel- en Habitatrichtlijn exact worden ingezet. Er is ook nog geen budgetverdeling. Maatregelen voor de versterking van een systeem van robuuste natuurgebieden zoals het realiseren verbindingen en extra natuur als essentiële schakels voor het natuurnetwerk en verbetering van de hydrologie van natuurgebieden kunnen een onderdeel van de inzet uitmaken. Rijk en provincies zijn gestart met het opstellen van een gezamenlijk programma Natuur in samenspraak met andere overheden, natuurbeheerders en maatschappelijke partners. Het programma geeft naast de ambitie inzicht in de noodzakelijk opgave en de verdeling van de middelen op hoofdlijnen. De financiële afspraken zullen worden vastgelegd in een herziening van het Natuurpact.

144. Waar liggen de mogelijkheden voor landbouwinclusieve natuur, aangezien in de brief veel gesproken wordt over natuurinclusieve ruimtelijke inrichting, zoals ten aanzien van de landbouw, en de mogelijkheden en kansen hiervan? Hoe kijkt u in dit kader aan tegen het creëren van meer financiële ruimte voor agrarisch natuurbeheer?

Antwoord

Bij natuurinclusieve ruimtelijke inrichting gaat het om verwevenheid van functies. De hoofdfunctie bepaalt de bestemming, nevenfuncties zijn onder voorwaarden ook mogelijk. De term die u noemt – landbouwinclusieve natuur – houdt dat ook in.

Bij het verbinden van landbouw en natuur denk ik aan voedselbosbouw, aan natuurboeren, aan pachtgronden van natuurbeheerders voor agrarisch gebruik en natuurpacht, maar ook aan kringloop- en natuurinclusieve landbouw waar landbouw en natuur in de totale bedrijfsvoering verbonden zijn.

Ik zie veel kansen voor het verbinden van landbouw en natuur. Dit is ook een centraal element van de LNV-visie Waardevol en verbonden. Goede mogelijkheden zie ik bijvoorbeeld in het werken aan de klimaatopgaven in veenweidegebieden en de uitvoering van de bossenstrategie. Ook bij de aanpak van de stikstofproblematiek en de noodzaak van stikstofreductie biedt natuurinclusieve landbouw bij uitstek perspectief, ook rondom Natura 2000-gebieden. Agrarisch natuurbeheer kan hierbij een logisch onderdeel vormen.

In het Nationaal Strategisch Plan van het toekomstige Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) werk ik samen met provincies en andere overheden aan een groenblauwe architectuur voor de doelen klimaat, natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en landschap. In dit kader wordt uitgewerkt hoe landbouw en natuur met behulp van het GLB met elkaar verbonden kunnen worden. Daarbij wordt naast agrarisch natuurbeheer, ook gekeken naar bijvoorbeeld ecoregelingen en vergoedingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen (zoals veenweidegebieden). Daarnaast heb ik u op de hoogte gesteld van mijn besluit om in 2020 € 20 miljoen van de budgetoverheveling te bestemmen voor agrarisch natuurbeheer.

145. Wat zijn biogene en androgene factoren?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 133.

146. Is het wat u betreft een mogelijkheid, bijvoorbeeld voor Gebiedscollectief Noord-Oost Twente, dat een reservelijst heeft van boeren die graag willen bijdragen aan natuurbeheer maar waar geen budget voor is, om de vergoeding voor natuurbeheer voor boeren gelijk te stellen met dat wat terreinbeherende organisaties (TBO’s) ontvangen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Provincies bepalen de mogelijkheden en voorwaarden voor subsidieverlening aan natuurbeheerders. In het provinciaal Natuurbeheerplan is aangegeven voor welke beheertypen subsidie mogelijk is en hoeveel geld zij in totaal beschikbaar stellen voor subsidies. Bij het Agrarisch Natuur-en Landschapsbeheer (ANLb) worden vergoedingen voor agrariërs echter bepaald in overleg tussen agrarisch collectieven en hun deelnemers.

In het ANLb-stelsel wordt subsidie verleend per hectare leefgebied. Op basis van de doelsoorten in een gebied wordt een beheermozaïek samengesteld. Het agrarisch collectief koppelt aan dit beheermozaïek een voor het gebied realistisch bedrag per hectare. Omdat de gebiedsaanvraag van elk collectief anders is (ander gebied, ander beheermozaïek) kan de hectareprijs verschillen tussen de collectieven, en tussen de bij een collectief aangesloten agrariërs. Het is aan het agrarisch collectief en de aangesloten agrariërs om over de hoogte van de vergoedingen voor uitgevoerd beheer, onderling overeenstemming te bereiken.

147. Indien nu als gevolg van de doorlichting van Natura 2000-gebieden een aanwijzing en/of instandhoudingsdoel in een Natura 2000-gebied vervalt, gaat dan als gevolg daarvan de KDW voor dat Natura 2000-gebied naar beneden zodat het gebied sneller onder de KDW komt?

Antwoord

De feitelijke aanwezigheid van een habitattype op een locatie bepaalt de stikstofgevoeligheid, die wordt afgemeten aan de kritische depositiewaarde (KDW) die bij dat habitat hoort. Indien een aangewezen habitat niet aanwezig blijkt te zijn, bijvoorbeeld omdat de betreffende vegetatie bij een ander habitat hoort, dan gaat de KDW gelden die hoort bij dat andere habitat. Als dat een minder gevoelig type zou zijn, dan gaat een hogere KDW gelden, want hoe hoger de KDW hoe meer stikstof het habitat kan verdragen; en als het geen te beschermen habitat blijkt te zijn, is er geen KDW van toepassing.

Indien de aanwijzing van een bepaald habitat zou vervallen, wordt dit habitat in het gehele Natura 2000-gebied niet meer onder het Natura 2000-regime beschermd en dus niet betrokken in de Natura 2000-vergunningverlening. Het betreffende habitat valt dan ook niet meer onder de doelstelling om voor ten minste 50 procent van de stikstofgevoelige hectares in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden te brengen.

148. Kunt u op kaarten in beeld brengen hoe hoog de overschrijding van de KDW per Natura 2000-gebied thans is en hoe hoog deze zal zijn in 2030 na het doorvoeren van de aangekondigde maatregelen?

Antwoord

Bijgevoegd vindt u de kaart die aangeeft waar en in welke mate in 2018 de kritische depositiewaarde (KDW) werd overschreden (zie onderstaande bijlage). Hexagonen van een hectare zijn op een landelijke kaart niet goed zichtbaar. Voor de gemiddelde en maximale overschrijding per Natura 2000-gebied verwijs ik u graag naar het bestand met de betreffende depositie per gebied (Aerius 2018)5.

In dit6 bestand vindt u een kaart met de overschrijding van de KDW in 2030 waar in de Kamerbrief naar wordt verwezen.

Bijlage - Toelichting kaart 2018

Deze kaart van het RIVM laat zien:

  • 1. Op welke hectares de KDW gemiddeld overschreden wordt in 2018, per 64 hectare.*

  • 2. De kleuren geven per 64 hectare de mate van gemiddelde overschrijding van de KDW aan.

  • 3. Onder elk ingekleurd punt liggen dus 1 tot 64 stikstofgevoelige hectares.

  • * De 64 hectare is de eenheid die gebruikt wordt in de GIS-kaarten waarop RIVM de effecten van het pakket heeft weergegeven.

KDW overschrijding

KDW overschrijding

149. Hoe ziet de verdeling van de 255 mol/ha/jr over de sectoren landbouw, industrie, mobiliteit en energie er uit, in totaal en uitgesplitst over eerder genomen maatregelen, het Klimaatakkoord en het in de huidige brief aangekondigde maatregelenpakket?

Antwoord

De betreffende 255 mol/ha/jr bestaat uit drie onderdelen. De autonome ontwikkeling draagt 120 mol/ha/jr bij aan de reductie. Meer informatie hierover en de opbouw daarvan vindt u in de beantwoording van vraag 74. Het klimaatakkoord en het Schone Lucht Akkoord dragen samen 25 mol/ha/jr bij. Meer informatie hierover en de opbouw daarvan vindt u in de beantwoording van vraag 153. Het laatste deel van de reductie wordt gerealiseerd door het aangekondigde pakket (bron)maatregelen. Hieronder ziet u een uitsplitsing van de betreffende sectoren.

Totaal gemiddeld verwachte generieke depositie in mol/ha/jr

103–180

Landbouw in mol/ha/jr

96–167

Industrie en Energie in mol/ha/jr

0–5

Mobiliteit (incl bouw) in mol/ha/jr

7

150. Wat betekent een verandering in de stikstofdepositie vanuit het buitenland voor de aanpak en maatregelen van het kabinet en in hoeverre kunnen en worden hier afspraken met buurlanden over gemaakt?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 36.

151. In hoeveel Natura 2000-gebieden wordt de KDW in 2030 niet meer overschreden?

Antwoord

Het kabinet streeft ernaar om in 2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen. De uitwerking van het pakket, voor wat betreft de implementatie van de maatregelen voor zowel stikstofreductie als de natuuraanpak (in het tweede en derde spoor) moet uitwijzen voor welke onderdelen van Natura 2000-gebieden de KDW niet langer wordt overschreden in 2030. Hiervoor wordt een monitoring en bijsturingssystematiek ingericht.

152. Welk eerder vastgesteld beleid zal leiden tot een stikstofreductie van 120 mol/ha/jr en kunt u dat uitsplitsen per maatregel?

Antwoord

De autonome ontwikkeling houdt rekening met al het vastgestelde en voorgenomen beleid, bijvoorbeeld omtrent verschoning van het wagenpark of strengere normen in de industrie. Voor een nadere toelichting verwijs ik ook graag naar de PBL publicatie «analyse stikstofbronmaatregelen».

153. Welke maatregelen uit het Klimaatakkoord zullen leiden tot een stikstofreductie van 25 mol/ha/jr en kunt u dat uitsplitsen per maatregel?

Antwoord

Het Klimaatakkoord heeft in zijn geheel een effect van circa 25 mol/ha/jaar. De precieze effecten per maatregel zijn niet bekend. Om het effect van het Klimaatakkoord op stikstofemissie te kunnen in schatten heeft het PBL een indicatieve analyse gemaakt van de uitstootreductie van stikstof (NOx en NH3) die door het klimaatakkoord wordt vermeden in het jaar 2030. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen maatregelen die gerelateerd zijn aan het gebruik van energie (energetisch) en maatregelen die dat niet zijn (niet-energetisch). Voor energetische maatregelen is de veronderstelling dat het Klimaatakkoord leidt tot stikstofreductie omdat met energiebesparing en energieopwekking uit hernieuwbare bronnen het gebruik van fossiele brandstof wordt vermeden. Dit leidt tot een indicatieve reductie van circa 5–7,5 mol/ha/jaar. De niet-energetische maatregelen in het Klimaatakkoord zijn vooral landbouwmaatregelen. Met name de implementatie van emissiearme stallen levert een bijdrage aan stikstof- en ammoniakreductie. Ook mestmaatregelen (dierlijke mest verwerken en inzetten als kunstmestvervanger) leveren mogelijk een beperkte bijdrage. Dit leidt tot een indicatieve reductie van maximaal 15 mol/ha/jaar. Met de KEV2020 (publicatie oktober 2020) zal beter in beeld komen welke onderdelen van het Klimaatakkoord worden meegenomen en wat het effect is in de verschillende sectoren.

Aanvullend is ook rekening gehouden met een effect voor het Schone Lucht Akkoord en het geheel als indicatief 25 mol meegenomen in het bepalen van de opgave volgend uit de streefwaarde.

154. Kunt een overzicht geven van de maatregelen en hun respectievelijke bijdragen aan de verwachte stikstofreductie van 103–180 mol/ha/jr, alsmede hoeveel stikstof hiervan weer wordt ingezet voor vergunningverleningen voor woningbouw en MIRT-projecten?

Antwoord

Voor het maatregelenpakket dat op 24 april jl. is aangekondigd geldt dat er geen depositiereductie wordt ingezet voor het stikstofregistratiesysteem (waar woningbouw en zeven MIRT-projecten mee vergund kunnen worden). De ruimte die voor die bestemming beschikbaar is, is in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) aangekondigd. 70% Van de ruimte die vrijkomt (gemiddeld 7,6 mol/ha/jr) is in te zetten voor het verlenen van vergunningen.

Nieuwe bronmaatregelen

Kosten Staat (10 jaar – mln EURO)

Gemiddeld verwacht generiek effect N mol/ha/jr (2030)

Kosteneffectiviteit

Kosten Staat (10 jaar – mln EURO)/N-effect 2030

Natuurpakket

2.850

   

Tweede verhoging subsidieregeling sanering varkenshouderijen

275

8,5

28

Landelijke beëindigingsmaatregel

1.000

31,7

32

Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer

73

67

1

Vergroten aantal uren weidegang

3

3,7

1

Verdunnen mest

105

9,2

11

Stalmaatregelen

280

41

7

Maatwerk piekbelasters industrie

20

0,3

67

Verkenning aanpassing BBT

0

5

0

Retrofit binnenvaart

79

4,2

19

Stimuleren elektrisch taxiën

10

0,4

25

Gerichte handhaving Adblue

20

2

10

Walstroom zeevaart

12

0,3

40

Omschakelfonds

175

3,5

50

Mestverwerking

15

Innovatie Bouw

25

Handhaving ter ondersteuning van pakket

90

Begroting programma DG Stikstof (incl RIVM/PBL)

78

SUBTOTAAL

5.108

   

Natuurpakket: regeling natuurherstel

125

Eerste verhoging varkenshouderij

60

2,12

28

Subsidie brongerichte verduurzaming

172

Effect subsidiestop ISDE

0

0,1

0

Gerichte uitkoop piekbelasters rond Natura 2000-gebieden

350

9,1

38

SUBTOTAAL

832

   

TOTAAL

5.940

   

155. Ligt van de bovenstaande maatregelen vast dat zij genomen zullen worden en ligt de stikstofreductie daarmee ook vast?

Antwoord

De maatregelen die aan de berekening van de autonome ontwikkeling ten grondslag liggen, zijn voorgenomen en vastgesteld beleid. De precieze effecten zijn afhankelijk van de uitwerking van het beleid. Het is onderdeel van de monitoringssystematiek om te bezien in hoeverre de verwachte reductie ook wordt gerealiseerd. Bij een afwijking van de verwachte ontwikkeling, kan worden bijgestuurd.

156. Kunt u onderbouwen waarom een algemene maatregel van bestuur (AMvB) onder de Omgevingswet de voorkeur heeft boven een wettelijke verankering, welk instrument in juridische zin robuuster is en hoe dit pakket zich verhoudt tot de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet, die nu is voorzien voor 1 januari 2021 maar afhankelijk is van het slagen van de invoering van het digitale stelsel?

Antwoord

Zoals in de brief van 24 april jl. is aangegeven, kiest het kabinet ervoor om de drie elementen van structurele aanpak in regelgeving op te nemen: een streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. De verankering van deze elementen zal plaatsvinden in de Omgevingswet met als tussenstap de Wet natuurbescherming.

De regering kiest binnen het stelsel van de Omgevingswet voor een systematiek waarmee op wettelijk niveau instructieregels worden opgenomen over de te regelen aanpak en de uitwerking plaatsvindt in een amvb. Op die manier is sprake van een adequate wettelijke verankering van de systematiek. Vastlegging van de streefwaarde zelf in een amvb sluit vervolgens beter aan bij de noodzaak om voldoende ruimte te bieden voor voortschrijdend inzicht en onvoorziene ontwikkelingen. Mede gegeven de relatief lange tijdhorizon (2020–2030) is het wenselijk om rekening te kunnen houden met bijvoorbeeld effecten van klimaatverandering, de (in)effectiviteit van maatregelen, interferentie van maatregelen of de keuze voor een andere samenstelling van het maatregelenpakket. Met een goede mix tussen verplichtingen deels op wetsniveau en deels op amvb-niveau in het stelsel van de Omgevingswet, is een goede balans mogelijk tussen robuustheid en flexibiliteit.

157. Kunt u exact aangeven met welke maatregelen de reductie van 120 mol/ha/jr stikstof wordt gerealiseerd en wanneer en met welke middelen u bijstuurt indien deze reductie achterblijft bij uw inschatting?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 74.

158. Kunt u aangeven welke restantopgave voor stikstofreductie op dit moment wordt verwacht voor de periode 2030–2050?

Antwoord

Het kabinet heeft een streefwaarde voor 2030 vastgesteld. Volgens de doorrekening van PBL en RIVM zullen met deze maatregelen in 2030 ruim 50 procent van de stikstofgevoelige hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de KDW worden gebracht. Het RIVM heeft aangegeven dat een schatting van de opgave voor de daaropvolgende jaren vooralsnog met veel onzekerheden is omgeven. Daarnaast geldt dat de resterende stikstofopgave bijvoorbeeld ook afhangt van de te nemen maatregelen gericht op natuurbehoud en -herstel.

159. Waarom hanteert u geen wettelijk verankerde en maatschappelijk afrekenbare doelen maar een streefwaarde?

Antwoord

Voor het antwoord van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 115.

160. Klopt het dat 255 mol/ha/jr aan stikstofreductie leidt tot een halvering van de veestapel in Nederland? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor het antwoord van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 30.

161. Maakt het nog een verschil om de doelstelling van 50% onder de KDW te halen of je aan de «ammoniak-knop» draait of aan de «NOx-knop»? Zit er een verschil in «gevoeligheid» ten aanzien van de natuur?

Antwoord

Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen dat een deel van de stikstofgevoelige natuur meer last heeft van ammoniak dan van stikstofoxiden. Omdat dit nog niet goed kan worden gekwantificeerd, komt dit nog niet tot uiting in de kritische depositiewaarden (die zijn opgesteld voor de stikstofbelasting als totaal).

162. Wat zijn de voor- en nadelen van de scheiding van NOx en NH3?

Antwoord

In het huidige systeem wordt de totale stikstofdepositie berekend, zonder dat daarbij onderscheid gemaakt wordt tussen stikstofoxide (NOx) en ammoniak (NH3). Een ecologisch argument voor scheiding is dat er verschillend effect kan plaatsvinden afhankelijk van het type ecosysteem waar depositie plaatsvindt. Theoretisch gezien zou gescheiden registratie de mogelijkheid bieden om nauwkeurigere doelen te stellen voor natuurbescherming. Echter, de vereiste wetenschappelijke kennis is nog niet zo ver dat het onderscheid in effect op het habitattype en leefgebied gekwantificeerd kan worden. Het maken van onderscheid heeft ook nadelen. Zo veroorzaken de meeste activiteiten zowel emissie van stikstofoxide als ammoniak, dit leidt dit tot een complexere werking van zowel het uitvoeringsinstrument als de boekhouding, resulterend in hogere kosten voor de bevoegde gezagen.

163. Kunt u toelichten hoe, en verzekeren dat, de juridische gevolgen van het verankeren van de streefwaarde (van 50% van de stikstofgevoelige natuurhectares onder de KDW, een vermindering van de stikstofneerslag van gemiddeld 255 mol per hectare in 2030) niet zal leiden tot jurisprudentie waardoor alsnog een onvrijwillige (en ongewenste) krimp van de veestapel zou kunnen worden afgedwongen, bijvoorbeeld doordat de reductie tot 2030 ten gevolge van voortdurende buitenlandse stikstofdepositie/-emissie niet het nagestreefde traject volgt?

Antwoord

Het is niet mogelijk om te verzekeren dat het verankeren van de streefwaarde niet zal leiden tot jurisprudentie, aangezien de rechtsgang open staat voor een ieder. Evenwel wordt er door de structurele aanpak gezorgd voor een robuust pakket aan maatregelen dat eraan zal bijdragen dat op gecontroleerde en graduele wijze zal worden voldaan aan de instandhoudingsdoelen onder de Habitatrichtlijn. Met de streefwaarde is sprake van een nationale tussendoelstelling, en geen internationaal opgelegde norm, die op passende wijze en als inspanningsverplichting in regelgeving zal worden opgenomen. Als ook in de brief van 24 april jl. is aangegeven, zal in de verdere verankering van deze streefwaarde het stelsel zo worden vormgegeven dat er voldoende ruimte is om tussentijds bij te sturen. Bij deze tussentijdse toetsen zullen ook de effecten van stikstofdepositie afkomstig vanuit het buitenland worden betrokken. Besluiten op welke manier wordt bijgestuurd, worden door het kabinet genomen.

164. Kunt u naast ons land één andere EU-lidstaat noemen die zichzelf reeds een absolute kwantitatieve streefwaarde voor stikstofreductie van deze proporties ten doel heeft gesteld en deze wettelijk heeft verankerd, gelet op het feit dat het Europees Hof van Justitie, evenals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, slechts geëist heeft dat elke cumulatieve stijging van de stikstofdepositie aantoonbaar moet worden voorkomen in het kader van het verslechteringsverbod in de Habitatrichtlijn maar daarbij geen absolute streefwaarde voor reductie heeft vastgesteld? Bent u niet bang dat u hiermee een juridisch novum creëert?

Antwoord

Vooralsnog heb ik geen informatie of in een ander EU-lidstaat sprake is van een absolute kwantitatieve streefwaarde voor stikstofreductie. Het is aan iedere lidstaat zelf om te bepalen op welke wijze en in welk tempo zij uitvoering geeft aan de verplichtingen onder de Habitatrichtlijn. Het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding van habitattypen en leefgebieden van soorten die onder het Natura 2000-beschermingsregime vallen en behoud moet wel te allen tijde gewaarborgd zijn. De structurele aanpak ziet erop toe dat behoud in Nederland gewaarborgd blijft en er op termijn ook herstel van stikstofgevoelige natuur plaatsvindt om deze in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Het is daarbij ook ter beoordeling aan de individuele lidstaten welke maatregelen worden getroffen. Gelet op de grote opgave waarvoor Nederland gesteld staat, kiest het kabinet onder meer voor het vaststellen van een streefwaarde. Deze nationale tussendoelstelling zal op passende wijze en als inspanningsverplichting in regelgeving worden opgenomen. Van een juridisch novum is geen sprake.

165. Wat houdt het integraal programma voor het landelijk gebied dat vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt ontwikkeld precies in, wie zijn betrokken bij het ontwikkelen hiervan en op welke termijn dient dit programma gereed te zijn?

Antwoord

Het Nationaal programma landelijk gebied wordt opgezet door de ministeries van BZK en LNV. Het programma brengt redenerend vanuit de opgave tot natuurversterking (die hoe dan ook een zwaar stempel zal drukken op het landelijk gebied) en andere maatschappelijke opgaven een mogelijke functiehiërarchie en functiespreiding in gebieden in beeld en onderzoekt de bestemmings- en inrichtingsopgaven die hier uit naar voren komen. Samenwerking met andere departementen en medeoverheden daarin is cruciaal.

Vanwege de sterke samenhang en synergie met andere trajecten zoals de Ruimtelijke Verkenning in het kader van stikstof, het programma Natuur en ook de sectorale trajecten zoals de RES-sen wordt regionaal op gebiedsniveau geïnventariseerd wat de stapeling van nationale en andere opgaven op het gebiedsniveau betekent. Vanuit de samenhang in waarden van opgaven, economische vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en leefomgevingskwaliteit wordt een weg geschetst waarlangs opgaven gerealiseerd kunnen worden.

Dit betreft geen blauwdruk of dwingend kader maar een uitwerking die bestuurlijke keuzes en dilemma’s in beeld brengt en het gesprek daarover faciliteert. Dit kan uiteindelijk uitmonden in bestuurlijke afspraken over de wijze waarop Rijk en medeoverheden haar middelen inzetten. Met de lessen die getrokken kunnen worden uit de gebiedsuitwerkingen zal gekeken worden in hoeverre het huidige instrumentarium adequaat is voor de veranderingsopgaven die op het landelijk gebied af komen.

166. Kan er gegarandeerd worden dat via de NOVI niet alsnog Natura 2000-gebieden worden toegevoegd? Zo ja, hoe wordt dit voorkomen?

Antwoord

De aanwijzing van Natura 2000-gebieden kan niet plaatsvinden via de NOVI. Daarvoor geldt een aparte procedure als beschreven in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming. Daarin is bepaald dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Natura 2000-gebieden aanwijst ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn en welke procedure daarvoor geldt. Deze procedure staat los van de NOVI.

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland en een richtinggevend kader voor het wegen van nationale belangen op gebiedsniveau. De NOVI is een hulpmiddel om in beeld te brengen waar mogelijkheden liggen voor het creëren en versterken van natuur, waardoor een bijdrage geleverd wordt aan nationale en Europese doelen voor Natuur en Biodiversiteit. Dit kan bijvoorbeeld ook vorm krijgen door het benutten van kansen voor meervoudig ruimtegebruik en/of natuurinclusieve inrichting van activiteiten in het landelijk gebied.

167. Waarom zijn deze aanbevelingen van het Landbouw Collectief niet overgenomen, terwijl deze in veel gevallen in een nog veel grotere mate bijdroegen aan de oplossingen binnen dit dossier, tegen lagere overheidskosten dan het nu gekozen bronmaatregelenpakket?

Antwoord

Het Landbouw Collectief heeft verschillende maatregelen voorgesteld. In februari en maart 2020 hebben technische gesprekken plaatsgevonden over het verlagen van het ruw eiwitgehalte van veevoer, het verdunnen van mest en het vergroten van het aantal uren weidegang. Bij de praktische invulling van deze maatregelen blijkt, zoals de doorrekening van PBL ook laat zien, dat deze onvoldoende zijn om invulling te kunnen geven aan de voorgenomen stikstofreductie. Daarom is een aantal aanvullende maatregelen in het maatregelpakket opgenomen. Ik zal de individuele bronmaatregelen met inbreng van sectorpartijen verder uitwerken.

168. Welk beleid wordt bedoeld met de zinsnede dat een aanzienlijk deel van de stikstofreductie wordt bereikt als gevolg van eerder vastgesteld beleid en kunt u voorbeelden van effecten geven?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 74.

169. Kunt u uitsluiten dat «Urgenda-achtige» nieuwe jurisprudentie met ingrijpende gevolgen voor dieraantallen, de blijvende agrarische gezinsbedrijven en de agrarische productieketens zal ontstaan in de aanloop naar 2030?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 163.

170. Kunt u bij elk van de voorgestelde maatregelen van het Landbouw Collectief beschrijven waarom deze wel, niet, of slechts gedeeltelijk is overgenomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 167.

171. Wie besluit over de toewijzing van stikstofruimte uit de ontwikkelreserve en welke criteria gelden daarvoor?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord bij vraag 42.

172. Betekent de zinsnede «de bronmaatregelen zo slim en efficiënt mogelijk worden ingezet» dat de maatregelen zodanig worden vormgegeven dat er gefocust wordt op de Natura 2000-gebieden en bijbehorende hectares waar de doelstelling het meest kansrijk en zo goedkoop mogelijk kan worden behaald en hoe behoudt u grip op het verwezenlijken van een zo slim en efficiënt mogelijke inzet, aangezien de uitwerking in gebiedsgerichte processen met de provincies plaatsvindt?

Antwoord

Met slim en efficiënt inzetten wordt bedoeld dat de bronmaatregelen gericht ingezet worden voor het doel van depositiereductie op een manier die schaarse middelen zo goed mogelijk benut en met het oog op maximaal effect op natuurherstel en -behoud. Enerzijds door continue en strikte monitoring en waar nodig bijstellen van maatregelen of doelen en anderzijds door inderdaad gebiedsgerichte inzet «waar nodig, haalbaar, slim en efficiënt» in cruciale samenwerking met de provincies. Verder hecht ik eraan te benadrukken dat met het maatregelenpakket de stikstofdepositie in heel Nederland wordt gereduceerd, en in alle overbelaste gebieden bijdraagt aan het verminderen van de stikstofproblematiek.

173. Wordt alle eventuele meeropbrengst aan stikstofruimte, als gevolg van het zo slim en efficiënt mogelijk inzetten van bronmaatregelen, toegevoegd aan de ontwikkelreserve?

Antwoord

Een verruiming van de ontwikkelreserve is afhankelijk van de mate waarin de bronmaatregelen nodig zijn om de streefwaarde te realiseren en in de Natura 2000-gebieden aan de wettelijke verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen te voldoen. Als blijkt dat een meeropbrengst in deze gebieden niet nodig is ten gunste van de natuur, kan deze toegevoegd worden aan de ontwikkelreserve. Het gebruik van deze ontwikkelreserve blijft altijd afhankelijk van de natuurkenmerken van een bepaald gebied, waardoor maatregelen uit de reserve verschillend kunnen uitpakken.

174. Op grond van welke overwegingen is de ontwikkelreserve vastgesteld op 20 mol/ha/jr en is dit voldoende voor alle nationale belangen waarvoor nu geen stikstofruimte beschikbaar is? Zo nee, hoe wordt er dan voor gezorgd dat alle voorgenomen projecten van nationaal belang door kunnen gaan?

Antwoord

De aangekondigde bronmaatregelen leveren bij elkaar genomen circa 103–180 mol/ha/jr op. Dit pakket aan maatregelen dekt de reductieopgave die nodig is om de streefwaarde te behalen. Aangezien de te verwachten opbrengst van het pakket (met het oog op de bandbreedte) groter is dan er nodig is om de streefwaarde te realiseren, is er gemiddeld minimaal 20 mol aan bronmaatregelen beschikbaar om te reserveren voor de ontwikkelreserve. Hierbij is een afweging gemaakt die enerzijds perspectief biedt voor projecten van nationaal belang en waarmee anderzijds aan de randvoorwaarde kan worden voldaan dat de maatregelen die worden gebruikt om de ontwikkelreserve te «vullen» niet nodig zijn om de streefwaarde te realiseren. In eerste instantie is het de bedoeling dat projecten op basis van bestaande instrumenten vergund kunnen worden. Enkel de projecten waarvoor dat geen optie is, kunnen eventueel gebruik maken van de ontwikkelreserve.

175. Zal dan ook berekend worden in welke hectares de KDW onderschreden zal worden en in welke niet, gegeven dat u als streefwaarde voor 2030 stelt om in 50% van de stikstofgevoelige hectares de KDW te onderschrijden,?

Antwoord

Ja, jaarlijks geeft het instrument AERIUS weer op welke stikstofgevoelige hectares de KDW wordt overschreden. Deze informatie is beschikbaar in de AERIUS-instrumenten op AERIUS.nl. Met deze informatie kan inzichtelijk worden gemaakt of de streefwaarde wordt bereikt.

176. Zullen er ook gebiedsgerichte stikstofreductiestreefwaardes worden opgesteld, gegeven de verschillende effecten van stikstof op een gebied en met name voor Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Dat is op dit moment niet voorzien. De provincies zijn verantwoordelijk voor de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden in hun provincie: maatregelen voor stikstofreductie zijn onderdeel van die plannen. Indien een gebied een grotere stikstofreductie nodig heeft dan met het landelijke pakket bereikt wordt, dan is het aan de provincie om daarvoor een aanpak te formuleren. Zoals ook bij de beantwoording van vraag 172 is aangegeven, wordt de depositie in heel Nederland teruggedrongen.

177. Kunnen vergunningen nu «zomaar» verleend worden voor activiteiten die voor stikstofdepositie zorgen op hectares waarvan de KDW in 2030 onderschreden zal zijn? Zo nee, welke stappen moet een initiatiefnemer dan zetten voor het verkrijgen van en een vergunning?

Antwoord

Wanneer in bepaalde (delen van) Natura 2000-gebieden de KDW in 2030 niet wordt overschreden, is in die (delen van) gebieden stikstofdepositie in beginsel geen beperkende factor voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Het toetsingsregime voor plannen en projecten zoals bedoeld in artikel 6.3 en 6.4 van de Habitatrichtlijn blijft van toepassing. Er geldt voor projecten echter uitsluitend een vergunningplicht, indien significante negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Daar waar er sprake is van stikstofdepositiebijdragen waarmee de totale stikstofbelasting (bestaand en nieuw) niet boven de KDW uitkomt, kunnen deze significant negatieve effecten door stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten en geldt er gelet op de huidige jurisprudentie en de betekenis van de KDW geen vergunningplicht.

178. Op welke manier zal ruimte gezocht worden om vergunningverlening mogelijk te maken in de buurt van hectares die in 2030 niet onder de KDW zullen vallen?

Antwoord

Voor de gebieden die met dit maatregelenpakket in 2030 nog niet onder de KDW zullen liggen, zal naar verwachting stikstof nog wel de beperkende factor blijven voor de instandhoudingsdoelen, ondanks dat ook in die gebieden de stikstofbelasting zal afnemen. In die gevallen zullen initiatiefnemers of de provincies zelf waar mogelijk aanvullende maatregelen moeten nemen om ruimte te creëren voor vergunningverlening. Ook vind ik het belangrijk om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten, bijvoorbeeld in het kader van het legaal houden van meldingen. Tot slot blijft het kabinet aandacht houden voor het uitbreiden van de mogelijkheden voor vergunningverlening, naast de bestaande mogelijkheden van de ecologische onderbouwing, intern en extern salderen en de ADC-toets.

179. Waar komt de ruimte voor de «ontwikkelreserve» vandaan?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 174.

180. Klopt het dat 11 mol/ha/jr van de «ontwikkelreserve» gebruikt wordt voor het legaliseren van de melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS-meldingen)? Zo ja, gebeurt dat jaarlijks of eenmalig?

Antwoord

Het klopt dat de 11 mol/ha/jr van de ontwikkelreserve in eerste instantie gebruikt wordt voor het legaal houden van de meldingen. Aangezien er geen nieuwe meldingen meer kunnen worden ingediend sinds de PAS-uitspraak, is dit een eenmalig proces. De 11 mol/ha/jr van de ontwikkelreserve kan daarna niet opnieuw worden benut voor andere initiatieven, omdat de meldingen geen tijdelijke activiteiten zijn.

181. Welke activiteiten van nationaal belang zullen vergund worden door gebruik van de «ontwikkelreserve»?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 42.

182. Wat gebeurt er met de rest van de gerealiseerde depositiereductie? Komt die geheel ten goede aan de natuur of slechts een percentage daarvan?

Antwoord

Met onder meer het maatregelenpakket wordt de depositie in alle Natura 2000-gebieden fors teruggedrongen. De depositie daalt naar verwachting op de helft van de hectares onder de geldende KDW. Een verruiming van de ontwikkelreserve is afhankelijk van de mate waarin de bronmaatregelen nodig zijn om de streefwaarde te realiseren en in deze gebieden aan de wettelijke verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen te voldoen. Als blijkt dat een meeropbrengst in deze gebieden niet nodig is ten gunste van de natuur, wordt deze toegevoegd aan de ontwikkelreserve. De ruimte die met het maatregelenpakket ontstaat voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen, kan pas worden ingezet voor vergunningverlening als de maatregelen ook daadwerkelijk genomen zijn en de effecten van de maatregelen vaststaan. Dit voorkomt dat er vergunningen worden verleend zonder dat de stikstofreductie daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

183. Op welke manier zou de omvang van de «ontwikkelreserve» toe kunnen nemen? Wat is daarvoor de wettelijke basis?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 182.

184. Klopt het dat het investeren in BBT voor de industrie reeds verplicht is door de EU en dat een stikstofreductie als gevolg daarvan dus een autonome daling is, die niet gebruikt kan worden ten behoeve van economische en maatschappelijke ontwikkelingen?

Antwoord

De bestaande investeringen in Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn op grond van EU wetgeving reeds vele jaren verplicht en de depositiereductie die hierdoor ontstaat, wordt inderdaad gezien als een autonome ontwikkeling. Een autonome daling kan, op basis van de VHR, inderdaad niet worden ingezet voor economische ontwikkeling.

De komende periode wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om binnen de BBT aanpak in samenhang met de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord tot extra stikstofreductie te komen waardoor er additionele ruimte kan ontstaan.

185. Ziet u kansen om de beschikbare 20 mol als ontwikkelreserve te verruimen voor de bouw, indien nodig, wanneer dit geen negatieve langetermijneffecten heeft op Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 42 en 182. Dat geldt ook voor bouwprojecten van nationaal belang.

186. Kunt u aangeven in hoeverre de 20 mol in de jaren 2022 en verder ruimte biedt voor de realisatie van de woondeals in de Metropoolregio Amsterdam en de regio’s Zuidelijke Randstad en Arhem-Nijmegen en welke concrete afspraken u daarover gaat maken met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 42 en 183. Dat geldt ook voor de woondeals. Hierover ga ik ook het gesprek aan met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

187. Hoe wordt er omgegaan met industriële piekbelasters, aangezien de opgave voor de industrie relatief laag is?

Antwoord

Industriële piekbelasters zijn onderworpen aan het EU beleid voor industriële emissies waardoor zij verplicht zijn te investeren in de Best Beschikbare Technieken (BBT) die in EU verband worden voorgeschreven. Met de aanvullende maatregelen die nu zijn aangekondigd, wordt gezocht naar additionele kosteneffectieve mogelijkheden om de bijdrage van de industrie aan de stikstofdepositie in Nederland verder te beperken.

188. Hoeveel woningen kunnen er gebouwd worden voor 11 mol?

Antwoord

Het aantal woningen dat gebouwd kan worden voor 11 mol is afhankelijk van verschillende factoren. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de locatie van het project ten opzichte van Natura 2000 en de grootte van het woningbouwproject. Hoe groter de afstand van woningbouw ten opzichte van een Natura 2000-gebied, hoe geringer de depositie hiervan zal zijn.

189. Wat wordt, in gevallen waarin legalisatie van meldingen niet mogelijk is, met de ontwikkelreserve bedoeld met «maatwerk»? Kan dat ook verplichte uitkoop betekenen?

Antwoord

In de brief van 24 april is toegelicht dat in een aantal gevallen maatwerk nodig is, omdat sommige meldingen niet zonder meer legaal gehouden kunnen worden vanwege de natuurkenmerken van gebieden. Deze maatwerkaanpak vindt plaats in de gebiedsgerichte aanpak. De provincies zijn verantwoordelijk voor een goed verloop hiervan; tegelijkertijd worden ook de Rijksbelangen in deze aanpak vertegenwoordigd. Het Rijk en provincies maken in dit kader bestuurlijke afspraken over onder meer de samenwerking, besluitvormingsprocessen en de mogelijkheden voor escalatie in de gebiedsgerichte aanpak en hoe zij dit soort vraagstukken en knelpunten met elkaar bespreken.

In de gebiedsgerichte aanpak kan worden gekeken welke depositie nog moet worden gemitigeerd. Vervolgens wordt bezien hoe dat het beste kan worden gedaan. Dat is bijvoorbeeld mogelijk met de vrijvallende ruimte bij extern salderen. Door de benodigde casuïstische benadering is de gebiedsgerichte aanpak hiervoor geschikt.

Eventuele uitkoop vindt altijd plaats op vrijwillige basis, dus ook in het kader van de ontwikkelreserve en het legaal houden van de meldingen.

190. Hoe verhoudt de ontwikkelreserve zich tot het stikstofregister?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar vraag 31.

191. Op welke wijze wordt aan de vijf zeehavens van nationaal belang, zoals genoemd in de ontwerpHavennota, voldoende stikstofruimte geboden om energietransitieprojecten, bedrijfsvestigingen en -uitbreidingen mogelijk te maken en kunnen deze havens ook een beroep doen op de ontwikkelreserve?

Antwoord

Voor deze vraag verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 42. Projecten in de zeehavens die bijdragen aan de in antwoord 42 bedoelde projecten van nationaal belang kunnen mogelijk een beroep doen op de ontwikkelreserve.

192. In hoeverre is het legaal houden van meldingen wat u betreft een harde toezegging?

Antwoord

Eerder heb ik aangegeven dat het legaal houden van meldingen een prioriteit is van het kabinet. Zodoende vindt de uitvoering hiervan ook plaats op de manier waarop meldingen legaal gehouden kunnen worden.

193. Hoe wordt van jaar op jaar de hoogte van de ontwikkelreserve voor een gebied bepaald, die ook juridisch houdbaar is?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 173 en 174.

194. Welke mogelijkheden ziet u voor aanvullende maatregelen in de industrie om stikstofreductie te realiseren?

Antwoord

Uit een grondige verkenning van potentiele aanvullende maatregelen om op een kosteneffectieve manier de stikstofdepositie door de sector industrie en energie te verminderen, zijn de drie maatregelen naar voren gekomen die in de brief van 24 april jl. staan (verkenning aanpassing BBT, maatwerk piekbelasters industrie en effect subsidiestop ISDE).

195. Klopt het dat u van de depositiereductie van (in 2030) 255 mol/ha/jr, u jaarlijks minimaal 20 mol/ha/jr «afroomt» ten behoeve van activiteiten van nationaal belang? Zo ja, wat is hiervoor de wettelijke basis?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 174.

196. Hoe verhoudt het bevorderen van biomassa, die meer NOx-emissies/MJ heeft, zich tot de opgave om stikstof te reduceren en het behalen van de streefwaarde in 2030?

Antwoord

Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Dit is recent ook nog bevestigd door het PBL in haar studie naar de beschikbaarheid van duurzame biomassa: zonder duurzame biomassa komen onze klimaatdoelen in de knel.

Niettemin erkent het kabinet dat er bij de verbranding van duurzame biomassa uitstoot plaatsvindt van stikstof en andere luchtverontreinigende stoffen. Dit speelt vooral bij kleinere installaties. Door bestaande filters leidt bijstook van duurzame biomassa in grote centrales slechts tot geringe stikstofdepositie. Uit de analyses van het PBL en RIVM is gebleken dat een stop op de bijstook slechts een reductie van 0,04 mol/ha/jr bewerkstelligt. Hiertegenover staat dat zo’n maatregel zeer hoge kosten met zich meebrengt en door bestaande subsidiebeschikkingen juridisch complex is. In het rapport van de Adviescommissie Stikstof (Remkes) is dit beperkte effect van zo’n maatregel ook al onderkend. Voor kleinere installaties wordt reeds onderzocht of de emissienormen aangescherpt kunnen worden.

197. Op welke manier wordt ingezet op het realiseren van additionele stikstofreductie bij piekbelasters in de industrie en energiesector?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 187.

198. Op welke manier zet u in op het bevorderen van de beschikbaarheid van landbouwgrond in de melkveehouderij en welke grond verwacht u dat hiervoor gebruikt zou kunnen/moeten worden?

Antwoord

In het kader van het Nationale programma voor het landelijk gebied (Kamerstuk 34 682, nr. 48) schetst het Rijk in nauwe samenspraak met decentrale overheden en betrokken partijen een toekomstbeeld op hoofdlijnen, dat richting geeft aan een toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied, inclusief verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit. Rondom Natura 2000-gebieden zal gewerkt worden aan extensivering van de landbouw, in gebieden die geschikt zijn voor landbouw wil ik juist ruimte geven voor deze functie. Met deze strategie dragen we bij aan een optimale en integrale planning van functies, ook opdat we schaarse ruimte efficiënt en effectief benutten ten dienste van de maatschappelijke opgaven in de gebieden.

199. Staat de landelijke beëindigingsregeling voor de landbouw open voor veehouders uit alle verschillende subsectoren?

Antwoord

De staatssteunkaders vereisen de definitieve en onherroepelijke beëindiging van de productiecapaciteit van veehouderijen. Voorkomen moet worden dat de met overheidssteun gerealiseerde milieuwinst teniet kan worden gedaan door nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande veehouderijlocaties. Dit kan uitsluitend gewaarborgd worden door het definitief doorhalen van productierechten van de veehouderijen die met steun beëindigd worden. Het doorhalen van varkensrechten is door de Europese Commissie ook als voorwaarde gesteld bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Om aan deze voorwaarde invulling te kunnen geven zal de landelijke beëindigingsregeling alleen open staan voor die veehouderijsectoren die vallen onder het stelsel van productierechten uit de Meststoffenwet, te weten de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij.

200. Is er zicht op het aantal boeren gebruik dat gebruik zou willen maken van de landelijke beëindigingsregeling?

Antwoord

Er is geen zicht op het aantal veehouders dat gebruik zou willen maken van de landelijke beëindigingsregeling veehouderijen. Ten algemene kan wel gesteld worden dat er een aanzienlijke groep veehouders is die op de middellange en lange termijn weinig tot geen ontwikkelingsperspectief ziet voor hun bedrijf. Hieraan kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen, zoals het ontbreken van een bedrijfsopvolger, gebrek aan financieringsruimte, ongunstige ligging van de veehouderijlocatie ten opzichte van natuur en/of woonkernen, etc. De ervaring met het grote aantal aanmeldingen voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen leert dat er een behoefte is aan financiële ondersteuning bij het beëindigen van veehouderijen. De verwachting is dan ook dat er voldoende animo zal zijn voor de landelijke beëindigingsregeling

201. Hoeveel boeren zouden gebruik kunnen maken van de landelijke beëindigingsregeling?

Antwoord

Hoeveel boeren gebruik kunnen maken van de landelijke beëindigingsregeling hangt af van de precieze invulling van de maatregel. Het is op dit moment nog te vroeg om hier een goede inschatting van te maken. Ik verwacht uw Kamer na het zomerreces de contouren van de maatregel te kunnen schetsen en een inschatting te kunnen geven van het aantal boeren dat gebruik zou kunnen maken van de beëindigingsregeling.

202. Bent u bereid om naast het omschakelfonds voor boeren nog meer in te zetten op de implementatie van kringlooplandbouw? Zo ja, hoe en op welke termijn?

Antwoord

Ik zet, naast het omschakelfonds, met veel verschillende maatregelen in op de implementatie van kringlooplandbouw. Ook andere maatregelen die nu in het kader van de stikstofaanpak worden genomen, dragen daaraan bij. Denk bijvoorbeeld aan het stimuleren van weidegang. Ook de subsidieregeling voor brongerichte verduurzaming van stallen (Sbv) kan hieraan bijdragen, bijvoorbeeld omdat boeren hun stal zo willen aanpassen dat tegelijk emissies beperkt worden en mest beter benut kan worden als nieuwe grondstof.

In het Realisatieplan LNV-visie «Op weg met nieuw perspectief» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) staat voor de volle breedte van het LNV-beleid beschreven hoe ik werk aan de implementatie van kringlooplandbouw. Volgens afspraak zal ik uw Kamer over de voortgang informeren.

203. Is voor de maatregelen die op de landbouw zien voor wat betreft toezicht en handhaving een uitvoeringstoets verricht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, kan deze aan de Kamer worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Handhaving door de NVWA speelt conform de huidige invulling van de landbouwmaatregelen alleen een rol bij de veevoermaatregel, de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de landelijke beëindigingsregeling.

Rond veevoer zal de NVWA controleren of melkveehouders van 1 september 2020 tot en met 31 december 2020 aan de voorgeschreven normen voor krachtvoer voldoen. De NVWA heeft hiervoor een uitvoering- en handhavingstoets uitgevoerd waarvan de bevindingen met de kamer gedeeld zullen worden.

Bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) controleert de NVWA fysiek of de begunstigde van een subsidie heeft voldaan aan de vereisten dat (binnen acht maanden na subsidieverlening) alle varkens en alle mest van varkens zijn afgevoerd vanaf de varkenshouderijlocatie en dat (binnen veertien maanden na subsidieverlening) aan de sloopverplichting is voldaan. In dit kader is een uitvoering- en handhavingstoets uitgevoerd waarvan de belangrijkste bevindingen reeds met de kamer zijn gedeeld bij de toelichting op de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 221). Voor de landelijke beëindigingsregeling zal eenzelfde proces worden gevolgd.

204. Hoe gaat het verder beloond worden dat de landbouw sinds 1990 al voor een ammoniakreductie van zo’n 64% heeft gezorgd en welke andere sectoren hebben ook zo fors bijgedragen aan het verminderen van stikstof?

Antwoord

De maatregelen dragen bij aan een ontwikkeling naar een toekomstvaste veehouderij. Daar heeft de sector veel belang bij. De maatregelen leveren niet alleen stikstofwinst op, maar hebben ook andere positieve effecten, zoals kansen om mest beter te verwaarden (bij mestverwerking en stalmaatregelen) of om te schakelen naar een andere bedrijfsvoering waar een beter verdienmodel bij hoort (omschakelfonds). Voor de verschillende maatregelen zijn forse bedragen gereserveerd, waarmee de overheid dus investeert in een toekomstvaste landbouwsector. Andere sectoren hebben voor hun deel van de stikstofdepositie bijgedragen aan (eveneens aanzienlijke) reductie. Zo heeft industrie sinds 1990, via investeringen in de Europees verplichte investeringen in best beschikbare techniek een reductie van circa 60% gerealiseerd in de afgelopen decennia. Ook de sector mobiliteit heeft bijgedragen aan een daling van de stikstofdepositie. Zo zijn de totale emissies stikstofoxiden door wegverkeer sinds 1990 gedaald met ruim 70%, ondanks de groei van het wegverkeer.

205. Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot afspraken die gemaakt worden tussen de landbouwsector en het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?

Antwoord

Ik zal de individuele bronmaatregelen verder uitwerken met inbreng van sectorpartijen. Deze gesprekken worden binnenkort opgestart. Ten aanzien van het verlagen van het ruw eiwitgehalte wordt voor de jaren na 2020 ingezet op een met de sector overeen te komen afsprakenkader. Deze afspraken met de sector richten zich op voermanagementmaatregelen ter verdunning van de stikstofdeken. Bij mestaanwending is het doel om met het bedrijfsleven tot afspraken te komen om bij de bemesting van grasland met de zodenbemester gebruik te maken van verdunde mest. Om de ambitie voor weidegang te realiseren wordt ingezet op een gezamenlijke vrijwillige inzet van bedrijfsleven en overheid. Hierbij wordt overeenstemming van de betrokken organisaties in de melkveehouderij beoogd. Voor de beëindigingsregeling zal er een consultatiegroep worden opgericht om de veehouderijsectoren te betrekken.

206. Welke reductieopgave ligt er voor de korte termijn bij de melkveehouderij, welke voor de lange termijn, hoeveel is dat in kiloton NH3 en zijn hier cijfers of een doorrekening (van het PBL) van beschikbaar?

Antwoord

De stikstofopgave is niet vertaald in opgaves per sector. Wel is in kaart gebracht welke bijdrage verschillende (deel)sectoren zouden kunnen leveren op basis van het voorgestelde maatregelpakket.

Specifiek voor de melkveehouderij geldt dat de volledige opbrengst voor weidegang en mestverdunning en een groot deel van de opbrengst van veevoer en stallen voortkomt uit deze sector. Ook via het omschakelfonds, gerichte opkoop en de landelijke beëindigingsregeling zal de melkveesector een aanzienlijke bijdrage leveren, waarbij de definitieve bijdrage afhankelijk is van het animo onder boeren om aan deze maatregelen deel te nemen. Voor de doorrekening zijn aannames gedaan over de te verwachten participatie.

Het overzicht hieronder toont per maatregel de bijdrage van de melkveehouderij in 2030. Deze cijfers zijn, met uitzondering van het omschakelfonds, afkomstig van PBL. In verband met de onzekerheid die op korte termijn voortkomt uit de uitbraak van COVID19 zijn geen cijfers over 2021/2022 gepubliceerd.

Maatregel

Depositiebijdrage (mol/ha/jaar) melkveehouderij in 2030

Weidegang*

0,8–3,7*

Mestverdunning*

2,3–9,2*

Veevoer*

10–40*

Stallen

19–27

Omschakelfonds**

3**

Gerichte opkoop

1,7

Landelijke beëindigingsregeling

5,1

Totaal

41,9–89,7**

207. Welk perspectief biedt het voorgestelde stikstofbeleid aan jonge boeren en boerinnen?

Antwoord

Jonge boeren willen blijven boeren en willen hun bedrijf ontwikkelen. Dat is ook belangrijk voor een vitale en toekomstvaste landbouwsector in Nederland. Het pakket bestaat uit diverse maatregelen en ondersteunt de (jonge) boeren bij de keuzes die zij willen maken, passend bij hun specifieke bedrijf en specifieke situatie. Een keuze richting kringlooplandbouw en emissiearme landbouw biedt ook voor de lange termijn perspectief.

208. Welk toekomstperspectief is er nog voor de blijvende boeren, met name ook de gezinsbedrijven rondom de Natura 2000-gebieden?

Antwoord

Naast de inzet op natuurbehoud- en herstel, zet ik ook in het vermengen van natuur met bestaande functies, zoals de landbouw, bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch natuurbeheer door boeren. Een andere inrichting van de ruimte kan bijdragen aan condities voor een gunstige – of waar dat nog niet mogelijk is – verbeterde landelijke staat van instandhouding. (Extensieve) landbouw kan daarom een belangrijke functie hebben in de zones rondom natuurgebieden. Juist door natuur en landbouw weer in harmonie met elkaar te brengen, is er perspectief voor gezinsbedrijven rondom Natura 2000-gebieden en is er perspectief voor natuur.

Hoe dichter een veehouderij zit bij een Natura 2000-gebied, hoe hoger de depositie op dat gebied. Daarom kan verplaatsen naar een locatie verder weg van een natuurgebied, voor sommige bedrijven ook een aantrekkelijke en zinvolle oplossing zijn. Hierbij is altijd sprake van lokaal maatwerk, waarbij een match moet worden gemaakt tussen de wensen en mogelijkheden van de veehouder, en de mogelijkheden die er zijn om het bedrijf ergens anders naar te verplaatsen.

209. Leidt het vergroten van het aantal uren weidegang via aanpassing van het convenant weidegang tot verplichte weidegang voor koeien? Zo ja, haalt dit het verdienmodel voor weidemelk niet onderuit?

Antwoord

De inzet van het kabinet is om aanvullend op het convenant weidegang het gemiddeld aantal uren weidegang per jaar uit te breiden. Het doel van het huidige convenant weidegang is om het aantal weidende boeren minimaal op het niveau van 2012 terug te brengen. Dit is 81,2% van het aantal melkveehouders. Melkveehouders met weidegang moeten dan minimaal 120 dagen per jaar, 6 uren per dag weidegang bieden. Voor de inzet van het kabinet hoeft het bestaande convenant niet aangepast te worden en er is geen sprake van verplichte weidegang. Het huidige verdienmodel voor weidegang is gebaseerd op het bieden van weidegang overeenkomstig de (minimum)eisen van het convenant. Zuivelverwerkers betalen voor weidemelk een meerprijs voor de melk. Bij de beoogde inzet van het kabinet worden melkveehouders gestimuleerd om meer uren weidegang per jaar te bieden; dit heeft geen effect op het bestaande verdienmodel voor weidemelk.

210. Waaruit bestaat de inzet ten aanzien van het realiseren van additionele stikstofreductie bij piekbelasters en welke piekbelasters komen hier als eerste voor in aanmerking?

Antwoord

Industriële piekbelasters zijn onderworpen aan de EU beleid voor industriële emissies waardoor zij verplicht zijn te investeren in de Best Beschikbare Technieken (BBT) die in EU verband worden voorgeschreven. Met de aanvullende maatregelen die nu zijn aangekondigd, wordt gezocht naar additionele kosteneffectieve mogelijkheden om de bijdrage van de industrie verder te beperken. Een quickscan onder een deel van de grootste piekbelasters heeft een enkele optie voor aanvullend maatwerk opgeleverd. De komende tijd wordt de verkenning voortgezet.

211. Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de gezondheid van dieren en omwonenden bij de voorgenomen maatregelen wordt verbeterd?

Antwoord

Voor de voorgenomen maatregelen geldt dat deze bij voorkeur een positief effect en in ieder geval geen negatief effect mogen hebben op de volksgezondheid en de diergezondheid. De maatregelen voor stikstofreductie zullen leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit en daarmee een positief effect hebben op de volksgezondheid. De maatregelen die vooral effect zullen hebben op de gezondheid van dieren zijn het stimuleren van weidegang en de inzet op brongerichte verduurzaming van stallen. Door de inzet op brongerichte verduurzaming van stallen waarbij emissies aan de bron zoveel mogelijk worden voorkomen, zal ook het stalklimaat verbeteren. Dit draagt ook bij aan een hoger niveau van dierenwelzijn en diergezondheid.

212. Op welke wijze wordt de landbouwsector inhoudelijk betrokken bij de verdere uitwerking van de maatregelen op het gebied van voer, weidegang en mest?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 205.

213. Kunt u de zin «Samen met boeren wil de Minister inzetten op het bevorderen van beschikbaarheid van landbouwgrond in de melkveehouderij» toelichten en kunt u daarbij aangeven of er concrete doelen zijn?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 34.

214. Kan extern salderen ook plaatsvinden met bedrijven/activiteiten in het buitenland, met name in de buurlanden? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgegeven en hoe kan hier gebruik van gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In beginsel is extern salderen met buitenlandse bedrijven/activiteiten mogelijk. Daarbij is er nog een aantal uitvoeringstechnische aandachtspunten. Met de huidige versie van AERIUS kunnen berekeningen aan buitenlandse bedrijven in het grensgebied soms niet gedaan worden. Dit hangt onder meer af van de exacte locatie van het buitenlandse bedrijf. Verder heeft een bevoegd gezag in Nederland geen controle op het toezicht en de handhaving op het stopzetten van saldogevende activiteiten in het buitenland. Dat maakt het voor een bevoegd gezag in Nederland lastig om te verifiëren dat de depositiereductie waarmee gesaldeerd wordt ook daadwerkelijk wordt bewerkstelligd. De vraag om extern te salderen met een buitenlands bedrijf is overigens tot op heden niet gesteld aan bijvoorbeeld de helpdesk van BIJ12 of in een overleg van vergunningverleners.

215. Wat is de wettelijke basis voor het opnieuw inzetten van «vrijvallende ruimte» bij extern salderen en zou die ruimte, in situaties van stikstofoverbelasting, niet volledig ten goede moeten komen aan de natuur?

Antwoord

In beginsel is het bij extern salderen – ook in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – juridisch gezien in het geheel niet nodig om enige afroming toe te passen voor de natuur. In het najaar zijn bestuurlijke afspraken gemaakt dat partijen die stikstofdepositie overnemen van bedrijven die (deels) stoppen, maximaal 70% van de vrijvallende stikstofdepositie mogen benutten voor het eigen project en minimaal 30% van de verkregen stikstofdepositie ten gunste komt aan de natuur. Wanneer niet de volledige 70% benut wordt, is er sprake van vrijvallende ruimte. Momenteel wordt de mogelijkheid verkend om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te (kunnen) zetten, binnen de wettelijke kaders voor salderen. Bestuurlijke besluitvorming is vervolgens nodig over de eventuele inzet hiervan, voor welke partijen deze ruimte beschikbaar komt en op welke wijze deze ruimte eventueel wordt uitgegeven.

216. Wat heeft u voor ogen met het systeem van input- en outputsturing, waarvoor u samen met de sector de mogelijkheden wilt onderzoeken? Zinspeelt u hiermee op herinvoering van een systeem dat vergelijkbaar is met het Mineralenaangiftesysteem (MINAS) en waarom is de Kringloopwijzer wel juridisch houdbaar voor de mestwetgeving (BEX) maar niet voor deze stikstofregistratie?

Antwoord

In gesprekken over de stikstofaanpak is vanuit de sector meerdere malen de wens voor een integraal systeem naar voren gebracht waarmee kan worden gestuurd op stikstofefficiency. Ook ik wil graag naar een systeem dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de wens voor een integrale aanpak en wil me er dan ook zeker voor inzetten om deze optie voor de toekomst te verkennen. Evenals de sector streef ik naar een toename van de stikstofefficiency op bedrijven omdat het kan bijdragen aan het terugdringen van stikstofemissies.

Ik zie voor een dergelijk systeem met name kansen op de meer extensieve / grondgebonden bedrijven (inclusief biologisch) waar kringlopen grotendeels op het bedrijf zelf gesloten worden. Daar wil ik me in deze verkenning dan ook vooral op richten. Ik wil graag met de sector verkennen of en zo ja welke mogelijkheden hiervoor zijn, zonder hiermee valse verwachtingen te wekken. De opgave waar de landbouw voor staat in het stikstofbeleid vergt een zorgvuldig systeem om de werkelijke situatie van het bedrijf weer te geven en beleidsdoelen dichterbij te brengen. Ik zie hier een gemeenschappelijk streven met de betrokken bedrijven en sectoren.

217. Wanneer en in welke gevallen zou sloop of herbestemming als voorwaarde moeten worden gesteld voor extern salderen en welke criteria dienen daarbij te worden gehanteerd? Wat is de verwachte impact van het stellen van dergelijke voorwaarden op het verhandelen van stikstofruimte binnen de agrarische sector en vloeit hiermee niet stikstofruimte van de landbouw richting andere sectoren, zoals de industrie?

Antwoord

Als stikstofruimte van een landbouwbedrijf via extern salderen overgedragen wordt om andere activiteiten mogelijk te maken kan dit leiden tot percelen en opstallen die niet meer gebruikt worden. Dit soort ongebruikte en onbeheerde percelen kunnen leiden tot verloedering en leegstand, waardoor de leefbaarheid van een gebied afneemt. Daarom maak ik voorafgaand aan het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven afspraken met de provincies over het voorkomen van leegstand en verloedering, waarin de voorwaarde van sloop of herbestemming een instrument kan zijn. Het maakt hierbij niet uit of de aankopende partij uit de landbouw komt of uit een andere bedrijfstak.

218. Welke haken en ogen zitten er aan de voorgenomen verplichting voor zowel publieke als private initiatiefnemers om zich bij extern salderen vooraf te melden bij de provincie over een voorgenomen aankoop en is het juridisch gezien mogelijk om dit af te dwingen?

Antwoord

Het vooraf melden van een voorgenomen aankoop in geval van extern salderen aan de provincies is bedoeld voor het realiseren van vroegtijdig inzicht bij provincies, zodat zij niet verrast worden. Provincies kunnen deze informatie gebruiken om – mede in het licht van de gebiedsgerichte aanpak – waar nodig met een initiatiefnemer in overleg te gaan over de aankoop, bijvoorbeeld om af te stemmen over beheermaatregelen tegen verloedering en leegstand, mogelijkheden voor het samen optrekken van initiatieven of wanneer een voorgenomen aankoop (ook) nodig is voor natuurdoelstellingen.

Deze verplichting tot melden wordt nader uitgewerkt. De melding is geen grond om een vergunning (of een aankoop) toe te kennen of af te wijzen.

219. Betekent de meldingsplicht van voorgenomen aankopen bij extern salderen bij provincies dat de provincies tevens de taak krijgen om deze voorgenomen aankopen te beoordelen en goed te keuren dan wel af te keuren? Zo ja, op basis van welke criteria zal dit gebeuren?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 218.

220. Hoe worden de vouchers voor cursussen en begeleiding op het gebied van stikstof verdeeld onder de boeren en tuinders en maken zij hier allemaal evenveel aanspraak op of wordt dit bijvoorbeeld gedaan conform de bedrijfsgrootte?

Antwoord

De voucherregeling die nu in de maak is, gaat ervan uit dat vouchers vanaf september op aanvraag bij RVO beschikbaar zijn voor alle landbouwondernemers, ongeacht de grootte van het bedrijf.

221. Hoe groot acht u het risico dat, zonder landelijke afspraken of voorwaarden, het blokkeren van salderingstransacties door provincies leidt tot claims en besluiten die niet stand houden voor de rechter?

Antwoord

Het beleid waarbij extern salderen met veehouderijen vooralsnog is uitgesloten, is belegd in provinciale beleidsregels en daarmee kenbaar en transparant. Aan dat beleid ligt de afweging ten grondslag dat zorgvuldigheid geboden is en ongewenste ontwikkelingen in het licht van de lopende gebiedsprocessen moeten worden voorkomen. In hoeverre het thans gevolgde beleid rechtmatig is, staat uiteindelijk ter beoordeling van de rechter.

222. Is een geregisseerde uitkoop van het platteland wel toegestaan, aangezien u schrijft «Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland»?

Antwoord

Er is geen sprake van een geregisseerde uitkoop van het platteland. Zowel de gerichte opkoop als de landelijke beëindigingsregeling zijn maatregelen die uitgaan van vrijwilligheid en ze hebben een duidelijk en gericht doel, namelijk het terugdringen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurgebieden. Boeren zijn ook juist nodig om het platteland leefbaar te houden.

223. In hoeverre was het bij externe saldering in het verleden mogelijk om te salderen met een bedrijf dat door toepassing van andere stalsystemen een bovenwettelijke emissiereductie realiseerde?

Antwoord

In de praktijk, zoals die voor de PAS bestond, was het extern salderen van deze stikstofruimte niet uitgesloten.

224. Wordt gekeken naar mogelijkheden om ruimte te geven om extern te salderen met bedrijven die investeren in bovenwettelijke emissiereductie door toepassing van emissiearme stalsystemen?

Antwoord

Op dit moment overleg ik met de provincies over de voorwaarden waaronder extern salderen met veehouderijen opengesteld wordt.

225. Voor wie is de vrijvallende ruimte bij extern salderen beschikbaar, behoort deze ruimte toe aan de betreffende provincies, het Rijk, of aan sectoren, op welke wijze zal het verdelen van deze vrijvallende ruimte worden vormgegeven, door wie zal deze vrijvallende ruimte kunnen worden ingezet en welke kaders en criteria zijn hiervoor?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 215.

226. Welk juridisch comfort wordt er geboden aan degenen die een PAS-melding deden zolang het traject van legalisatie nog niet is afgerond, aangezien er nog steeds rechtszaken tegen deze bedrijven worden gevoerd?

Antwoord

Het kabinet heeft onder andere in de brief van 24 april jl. aangegeven dat gegeven het traject van het legaal houden van meldingen, handhavingsverzoeken afgewezen zullen worden. Dat is mogelijk als er zicht is op een wijze om de meldingen legaal te houden.

227. Moet de stikstofruimte voor de «overige activiteiten die waren vrijgesteld van vergunningverlening op basis van het PAS» ook uit de ontwikkelreserve komen? Zo ja, hoeveel stikstofruimte verwacht u hiervoor nodig te hebben?

Antwoord

De ruimte die nodig is om de overige activiteiten die waren vrijgesteld van vergunningverlening op basis van het PAS legaal te houden, wordt niet door de ontwikkelreserve beschikbaar gesteld. Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel ruimte nodig is om de betreffende activiteiten legaal te houden. Op het moment dat daar meer duidelijkheid over is, zal ik een aanpak ontwikkelen over hoe met deze activiteiten wordt omgegaan.

228. Klopt het dat de regeling voor extern salderen met veehouderijen nog niet open is gesteld (zowel voor publieke als private saldo-ontvangers) en dat, wanneer deze open wordt gesteld, dat voor één jaar zal zijn?

Antwoord

Op dit moment is het op grond van de provinciale beleidsregels intern en extern salderen inderdaad nog niet mogelijk om extern te salderen met veehouderijen. Een uitzondering hierop betreft de provincie Limburg waar dit al wel mogelijk is. De openstelling van extern salderen met veehouderijen is voorzien voor één jaar, waarna de bevoegde gezagen het gebruik en de effecten grondig evalueren en besluiten over verlenging.

229. Op welke wijze zult u ingrijpen als extern salderen tot significante ongewenste effecten leidt, welke middelen zal u in dat geval inzetten en betekent dit ingrijpen dat u de mogelijkheid openhoudt om transacties te blokkeren of ongedaan te maken in gevallen waar extern salderen tot ongewenste effecten leidt?

Antwoord

Provincies en Rijk willen maandelijks bespreken of zich bij het extern salderen met veehouderijen ongewenste effecten voordoen en of de transacties passen binnen de gebiedsgerichte aanpak. Na een half jaar wordt ook een tussenbalans opgemaakt. Op welke wijze ingegrepen zal worden bij significante ongewenste effecten hangt af van het geconstateerde effect en de reactie die juridisch haalbaar en bestuurlijk wenselijk is.

230. Op welke wijze zal het voornemen om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen worden uitgewerkt en welke opties worden hierbij meegenomen?

Antwoord

Voor de mogelijkheid om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen moet een aantal aspecten eerst verder worden verkend alvorens hierover definitief besloten kan worden. Daarbij zijn onder meer uitvoeringstechnische, financiële en bestuurlijke aspecten relevant.

231. Hoe zal het legaal houden van meldingen worden ingericht?

Antwoord

De bevoegde gezagen verifiëren de meldingen en bepalen in hoeverre realisatie heeft plaatsgevonden, zoals in de brieven aan uw Kamer van 24 april jl. en 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) is aangekondigd. Vervolgens wordt bepaald welke meldingen in de collectieve aanpak legaal gehouden kunnen worden. Hiervan wordt de gezamenlijke depositie opgeteld en wordt de betreffende ruimte op hexagoonniveau van de beschikbare ontwikkelreserve afgetrokken. Er wordt in de gebiedsgerichte aanpak maatwerk geboden om meldingen zoveel mogelijk legaal te houden die niet in de collectieve aanpak terecht kunnen. Nadere informatie hierover vindt u bij de beantwoording van vraag 189.

232. Kunt u de uitwerking van het legaal houden van meldingen aan de hand van de volgende casus verduidelijken? Een melkveehouder heeft door de fosfaatproblematiek niet het aantal stuks vee op dit moment dat op de PAS-melding is aangegeven. De PAS-melding is gedaan voor 220 melkkoeien en 135 stuks jongvee. Nu heeft dit bedrijf echter maar 160 melkkoeien en 90 stuks jongvee. De stalcapaciteit is 220 melkkoeien en 135 stuks jongvee. Dit aantal heeft de melkveehouder ook even gehad maar het aantal is later sterk gereduceerd, omdat de melkveehouder niet genoeg fosfaatrechten had. Dit bedrijf zat onder de 1 mol depositie in 2015 en kon indertijd geen Wnb-vergunning aanvragen, omdat het een interim--uitbreider was. Op basis van advies van de Omgevingsdienst heeft het bedrijf dus een PAS-melding gedaan. Wordt nu het aantal dieren van de oorspronkelijke PAS-melding legaal gehouden?

Antwoord

In de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft het kabinet aangegeven de gerealiseerde meldingen te legaliseren. Aangezien in deze casus er sprake is van een gerealiseerde stalcapaciteit van 220 melkkoeien en 135 stuks rundvee, voldoet deze casus aan de eerste categorie die in deze brief is genoemd («het project was volledig gerealiseerd, installaties, gebouwen en infrastructuur e.d. waren opgericht»). Daarmee kan deze melding in beginsel legaal worden gehouden.

233. Waar wordt op gedoeld met «Vanwege de natuurkenmerken van gebieden kan voor sommige meldingen gelden dat legalisatie met deze ontwikkelreserve niet mogelijk is. In die gevallen zal maatwerk worden geboden binnen de gebiedsgerichte aanpak om, zoveel mogelijk, meldingen legaal te houden»? Is er al zicht op waar dit zou spelen, aan welke oplossingsrichtingen denkt u hier en hoe wordt voorkomen dat provincies voor de oplossing aan de lat staan zonder over de middelen voor bronmaatregelen te beschikken?

Antwoord

Bij het benutten van de ontwikkelreserve voor het legaliseren van de meldingen dient voldaan te worden aan de eisen die volgen uit jurisprudentie. Het is op dit moment nog niet bekend op welke locaties de ontwikkelreserve onvoldoende ruimte zal bieden voor het legaal houden van de meldingen. Enerzijds dient te worden geverifieerd of de toenmalig invoergegevens van de gemelde activiteiten nog juist zijn. Anderzijds dienen de bronmaatregelen verder uitgewerkt en uitgevoerd te worden om per hectare de depositiereductie dankzij deze bronmaatregelen te kunnen bepalen. Om het effect van het bronmaatregelenpakket te maximaliseren, voor zowel de natuur als voor de ontwikkelreserve, is het van belang dat de bronmaatregelen zo slim en efficiënt mogelijk worden ingezet. Op die manier kan een ontwikkelreserve in omvang toenemen en kunnen er zoveel mogelijk meldingen middels de ontwikkelreserve legaal worden gehouden. Ik werk de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern salderen door andere initiatiefnemers in te zetten voor het legaal houden van de meldingen. Ook is er de mogelijkheid om de meldingen op basis van intern en/of extern salderen in eerste instantie voor het legaal houden.

234. Welke daling is er gemiddeld nodig om een landelijke drempelwaarde in te kunnen voeren, gezien de becijfering dat er gemiddeld 11 mol/ha/jr daling nodig is om meldingen te kunnen legaliseren?

Antwoord

De invoering van een drempelwaarde zal per Natura 2000-gebied beargumenteerd moeten worden. Eerste inschattingen van het RIVM geven aan dat een drempelwaarde regionaal tot 30 mol/ha/jr aan depositie kan veroorzaken bij een drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jr. Depositie die mogelijk wordt gemaakt door een drempelwaarde mag namelijk (in combinatie met andere plannen en projecten) niet tot een significant negatief effect leiden op de beschermde habitats. De staat van de natuur, en de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken in een gebied beïnvloeden daarom de mogelijkheden om een drempelwaarde in te voeren in een gebied.

Het kabinet kiest mede daarom niet voor een generieke en/of sectorale drempelwaarde, zoals aangekondigd in de brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25). Dat zou op dit moment een disproportionele en ongerichte inzet van maatregelen vragen (die samen tientallen tot honderden molen moeten opleveren om te kunnen garanderen dat er door de drempelwaarde geen schade aan de natuurlijke kenmerken ontstaat). Het kabinet kiest wel voor de mogelijkheid om te bezien of een regionale drempelwaarde mogelijk is, waar meer gebiedsgericht gekeken kan worden naar de mogelijkheden. Op dit moment wordt geïnventariseerd wat er nodig is om in een Natura 2000-gebied een drempelwaarde mogelijk te maken.

Meldingen worden legaal gehouden met de gemiddeld minimaal 20 mol die de ontwikkelreserve oplevert.

235. Heeft u overwogen om weidegang te verplichten? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?

Antwoord

Nee, verplichte weidegang is voor mij geen overweging geweest. Ik vind dit ook in de toekomst niet gewenst en ook niet nodig, aangezien meer dan 80% van de boeren hieraan meedoet. Bovendien haalt een verplichting het verdienmodel van weidemelk voor ondernemers onderuit, is weidegang niet voor alle ondernemers goed toepasbaar (onvoldoende huiskavel) en heeft verplichte weidegang zowel wat betreft uitvoering als handhaving forse consequenties voor de overheid.

236. Klopt het dat het gebruiken van de ontwikkelreserve niet mogelijk is bij een aantal habitattypen vanwege de daarin aanwezige natuurkenmerken? Zo ja, kunt u aangeven om welke natuurkenmerken het daarbij gaat?

Antwoord

Voor elk plan of project waarvoor significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied op voorhand niet kunnen worden uitgesloten geldt in beginsel dat de initiatiefnemer maatregelen moet treffen voor het verkrijgen van een vergunning. De initiatiefnemer zal dan aanvullende bronmaatregelen moeten treffen om de stikstofuitstoot mitigeren, bijvoorbeeld door middel van intern en/of extern salderen, of de ADC-toets. Ondanks het pakket maatregelen dat het kabinet heeft gepresenteerd en de daling van stikstofbelasting in alle gebieden, zal stikstof naar verwachting in een deel van de gebieden de beperkende factor blijven voor de instandhoudingsdoelen en zullen knelpunten de komende periode blijven bestaan. Voor deze knelpunten kan een beroep worden gedaan op de ontwikkelreserve. Ik verwijs u naar de publicatie van het RIVM van 24 april jl. voor een overzicht van de gebieden waar de KDW nog overschreden blijft. Per gebied zullen de mogelijkheden in een maatwerkaanpak bekeken worden. De gebiedsgerichte aanpak biedt daar de structuur voor. Het monitoren en rapporteren over het effect van de maatregelen op de natuurwaarden in de verschillende gebieden zal daarnaast onderdeel zijn van de nadere uitwerking.

237. Zal bij het legaal houden van meldingen worden uitgegaan van het aantal dieren en de stalcapaciteit zoals deze is opgegeven bij het indienen van de PAS-melding of zal er worden gewerkt met een peildatum voor het aantal dieren en de stalcapaciteit op de gekozen peildatum? Op basis waarvan zal deze peildatum worden gekozen, indien dat laatste het geval is, en hoe zal in dat geval worden omgegaan met gevallen waarin de dieraantallen zoals die zijn opgegeven bij de PAS-melding anders zijn dan op de gekozen peildatum?

Antwoord

Bij het legaal houden wordt uitgegaan van de criteria omtrent het realiseren van de melding, zoals die in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) zijn opgesteld. Bij die criteria geldt 29 mei 2019 als peildatum, wat betekent dat gekeken wordt of de melding op die datum voldeed aan de criteria. In de uitvoering moet blijken hoe er kan worden omgegaan met gevallen waarin de dieraantallen op deze peildatum niet helemaal overeenkomen met de gedane PAS-melding.

238. Wie is verantwoordelijk voor het maatwerk dat binnen de gebiedsgerichte aanpak geboden moet worden bij de gevallen waarin het legaal houden van meldingen met de ontwikkelreserve niet mogelijk is en op welke manier kunnen deze meldingen binnen de gebiedsgerichte aanpak alsnog legaal gehouden worden?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 189.

239. Betekent de zinsnede dat extern salderen meldingsplichtig en een onderdeel van een gebiedsgerichte aanpak moet zijn, dat extern salderen pas open zal gaan op het moment dat een dergelijk systeem operationeel is?

Antwoord

Extern salderen kan als instrument worden toegepast in de context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Provincies staan primair aan de lat om met betrokken partijen en in samenhang met andere opgaven, middels gebiedsprocessen te komen tot afgewogen keuzes in het landelijk gebied. Ik bespreek met de provincies of, en zo ja hoe, de gebiedsplannen op termijn het afwegingskader kunnen gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen. In afwachting van dit proces, ben ik niet voornemens de gebiedsplannen als randvoorwaardelijk voor de openstelling van extern salderen te beschouwen: dat zou tot onnodige vertraging leiden.

Het is mijn voornemen om met provincies af te spreken dat zowel publieke als private initiatiefnemers de betrokken provincie informeren over hun voorgenomen aankoop. Provincies kunnen deze informatie gebruiken om – mede in het licht van de gebiedsgerichte aanpak – waar nodig met een initiatiefnemer in overleg te gaan over de aankoop, bijvoorbeeld om af te stemmen over beheersmaatregelen tegen verloedering en leegstand, mogelijkheden voor het samen optrekken van initiatieven of wanneer een voorgenomen aankoop (ook) nodig is voor natuurdoelstellingen. Deze verplichting tot het melden van een voorgenomen aankoop zal nog worden uitgewerkt. Het is mijn inzet om deze uitwerking randvoorwaardelijk te maken voor het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven.

240. Kunt u aangeven wie in de lead is om het extern salderen te openen en hoe daarbij de kaders worden opgesteld?

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn brief van 24 april jl., maak ik, samen met de bevoegde gezagen, voor de zomer duidelijk op welke manier en op welk moment extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld. Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Ik heb met de provincies afgesproken dat zij het voornemen om extern salderen open te stellen voor veehouderijbedrijven eerst bespreken met stakeholders en dat daarna Rijk en provincies een definitief besluit nemen over openstelling en beheersmaatregelen. De kaders voor extern salderen komen in samenspraak tussen provincies en rijksoverheid tot stand.

241. Op welke termijn wordt het Bouwbesluit aangepast?

Antwoord

Het Bouwbesluit wordt onder de Omgevingswet opgevolgd door het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Er bestaan geen plannen om het Bouwbesluit of het Bbl op het onderwerp stikstof aan te passen.

242. Kunt u toelichten hoe u op plekken waar bouwopgaven grenzen aan Natura 2000-gebieden stikstofruimte gaat creëren om bouwprojecten mogelijk te maken?

Antwoord

Met de maatregelen uit het novemberpakket ontstaat ruimte om woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten mogelijk te maken. Dat geldt ook voor projecten die grenzen aan Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen bouwprojecten ook gebruik maken van andere mogelijkheden voor toestemmingverlening, zoals een ecologische onderbouwing, intern en extern salderen of een ADC-toets. Verder komt met de aangekondigde ontwikkelreserve ruimte beschikbaar voor nationale belangen waar eerdergenoemde oplossingsrichtingen geen ruimte bieden.

243. Hoe verhoudt de 20 mol ontwikkelreserve, waarvan 11 mol gemarkeerd voor het legaal houden van meldingen, zich tot de bouwopgave die nodig is om de crisis op de huizenmarkt op te lossen?

Antwoord

In mijn brief aan uw Kamer van 13 november jl. is aangekondigd dat met de beschikbare ruimte die de snelheidsverlaging, de maatregel veevoer en eerste verhoging van de warme sanering van varkenshouderij opleveren, er in 2020 naar verwachting 75.000 woningen gebouwd kunnen worden. De gemiddelde depositieverhoging in Natura 2000-gebieden is naar verwachting 0,3 mol/ha/jr als gevolg van landelijke woningbouwprojecten. Dit getal laat niet de (grote) lokale verschillen in stikstofbehoefte zien. Zo ligt er in de woondealgebieden van in ieder geval Noord- en Zuid-Holland (de kustregio’s, regio Haaglanden en de Zaanstreek) een belangrijke woningbouwopgave rondom kwetsbare Natura 2000-gebieden, die kan knellen met de beschikbare stikstofruimte. Met gebiedsgerichte maatregelen kan naar verwachting een aantal knelpunten worden weggenomen. Voor specifieke opgaves geldt dat een additioneel beroep op de ontwikkelreserve nodig kan zijn.

244. Hoe gaat u voorkomen dat de stikstofproblematiek een strop blijft vormen voor de bouw, met in het achterhoofd dat deze niet stil moet komen te liggen na de coronacrisis zoals na de vorige economische crisis?

Antwoord

Op verschillende manieren worden mogelijkheden geboden voor de bouwsector. Waar geen depositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt met significant negatieve effecten, hebben projecten geen vergunning op basis van de Wnb nodig. De ontstane ruimte uit de snelheidsverlaging biedt op veel plekken ruimte voor de woningbouw. Ook uit de veevoermaatregel en sanering varkenshouderij komt stikstofruimte beschikbaar voor de woningbouw. Daarnaast bieden intern en extern salderen en in voorkomende gevallen de ADC-toets mogelijk een oplossing. Bij resterende knelpunten kan eventueel voor specifieke projecten een beroep worden gedaan op de aangekondigde ontwikkelreserve. Als na het nemen van compenserende maatregelen vanwege stikstofproblematiek een onrendabele top resteert die de bouw van betaalbare woningen belemmert, dan kan dat mede gefinancierd worden uit de woningbouwimpuls.

245. Hoe is de financiële dekking van het pakket geregeld en heeft dit bezuinigingen op andere terreinen tot gevolg?

Antwoord

De mutaties voor de uitgaven van het lopend kabinetsbeleid die in de Voorjaarnota worden toegelicht, waaronder de extra uitgaven voor de structurele aanpak, worden gedekt uit het generale beeld. Het gaat bijvoorbeeld om meevallers op de generale dossiers, ramingsbijstellingen en de inzet van structurele onderuitputting op specifieke begrotingshoofdstukken.

246. Op welke wijze kunt u garanderen dat er in 2022 voldoende stikstofruimte is voor het weer op gang brengen van de woningbouw in de belangrijkste stedelijke regio’s?

Antwoord

Op verschillende manieren worden mogelijkheden geboden voor het kunnen realiseren van woningbouw. Met de in de brief van 13 november 2019 aangekondigde bronmaatregelen en bijbehorend stikstofregistratiesysteem is voorzien in het op gang brengen van vergunningverlening voor de woningbouwambitie van 75.000 woningen en zeven MIRT projecten. Ook kan een beroep worden gedaan op de middelen uit de woningbouwimpuls bij resterende knelpunten. Als desalniettemin sprake is van te weinig depositieruimte, zijn er verschillende oplossingen mogelijk. Zowel in de bouw- en aanlegfase als in de gebruiksfase daarna. Zo zou bij de woningbouw gekeken kunnen worden naar het werken met schoner of ander materieel. Daarnaast kan gekeken worden naar het slim omgaan met vervoerbewegingen, zowel tijdens de aanleg als in de gebruiksfase. Indien dit geen uitkomst biedt ADC-toets mogelijk een oplossing. Als dit allemaal niet mogelijk blijkt, kan in het uiterste geval worden bezien of ruimte uit de ontwikkelreserve gebruikt kan worden. Voor meer informatie hierover, verwijs ik naar de beantwoording van vraag 42.

247. Hoe zal het handhaven van AdBlue worden vormgegeven en kan handhaven leiden tot een stikstofdepositiereductie?

Antwoord

De precieze vormgeving van handhaving van de goede werking van AdBlue systemen van vrachtwagens moet nog worden uitgewerkt. Door het aanpakken van gemanipuleerde vrachtwagens wordt de uitstoot van stikstofoxide en daarmee de depositie van stikstof in natuurgebieden teruggebracht. Inschatting is dat de maatregel leidt tot een stikstofdepositiereductie van 2,0 mol/ha/jr in 2030.

248. Aan welke oplossingen denkt u als een flinke woningbouwopgave en kwetsbare natuur knellen met de beschikbare stikstofruimte?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 246.

249. Waarom wordt pas vanaf 2023 extra geld uitgetrokken voor stalmaatregelen, terwijl het zwaartepunt van de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming ook pas in 2025 ligt?

Antwoord

De komende periode zullen de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) ondersteuning bieden aan innovatie en eerste investeringen in nieuwe staltechnieken. Op basis van een sectoranalyse van de perspectieven van bestaande en nieuwe innovatieve technieken uit de Sbv kunnen uiterlijk in 2023 per diergroep aangescherpte emissienormen voor ammoniak nieuwe stallen en geplande renovaties worden gesteld. Boeren worden dan extra ondersteund met het doorvoeren van de benodigde aanpassingen. De precieze invulling van de extra € 280 miljoen voor stalmaatregelen dient nog nader bepaald te worden.

In 2025 is € 48 miljoen gereserveerd voor de Sbv. Dit heeft te maken met de bevoorschottingssystematiek die wordt gehanteerd bij meerjarige projecten. Sbv projecten hebben een looptijd van maximaal 5 jaar. Indien een project langer dan één jaar duurt, wordt elk kwartaal een percentage van het subsidiebedrag uitgekeerd aan de subsidieontvanger. In het laatste jaar van het project vindt de eindafrekening plaats. Dit leidt tot hogere uitgaven in 2025. Daarnaast is een deel van de in 2025 voor de Sbv beschikbare middelen bestemd voor latere jaren.

250. Waarom is in 2020 slechts 5 miljoen euro uitgetrokken voor de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming?

Antwoord

Dit heeft te maken met de bevoorschottingssystematiek die wordt gehanteerd bij meerjarige projecten. Indien een project langer dan één jaar duurt, wordt elk kwartaal een percentage van het subsidiebedrag uitgekeerd aan de subsidieontvanger. Hierdoor wordt in 2020, wanneer de eerste openstellingen van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming (Sbv) plaatsvinden, een deel van de toegekende subsidie bevoorschot. Dit leidt tot een lager benodigd budget in 2020.

251. Kunt u aangeven of in de opkoopregeling voor boeren maatwerk geboden kan worden voor bedrijven die door de huidige coronacrisis worden getroffen en bij sanering direct en substantieel bijdragen aan de verlaging van de depositiewaarden?

Antwoord

De maatregel gerichte opkoop heeft tot doel piekbelasters bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op te kopen. Uitsluitend veehouderijen die voldoen aan een minimum drempelwaarde met betrekking tot stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden komen in aanmerking. Het is aan de provincies om veehouderijen te selecteren. Of en in welke mate veehouders getroffen worden door de coronacrisis is daarbij geen selectiecriterium.

252. Kunt u uiteenzetten welke voorwaarden precies worden gesteld aan boeren die gebruik willen maken van de uitkoopregeling?

Antwoord

Uitsluitend veehouderijen die voldoen aan een minimum drempelwaarde met betrekking tot stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden komen in aanmerking voor opkoop. Het is aan de provincies om veehouderijen te selecteren. Een belangrijke voorwaarde voor opkoop is, naast vrijwilligheid, dat de veehouder de productie op de betreffende locatie stopt en dat daar ook in de toekomst geen veehouderij-/stikstofgenererende-activiteiten ondernomen worden. Dat betekent dat de dierrechten moeten worden doorgehaald, dat bedrijfsgebouwen worden gesloopt of (binnen kaders) een herbestemming krijgen en dat de planologische bestemming van de locatie wordt aangepast.

253. Kunt u aangeven hoe u de uitkoopregeling voor boeren doelgericht en efficiënt gaat inzetten?

Antwoord

Alleen veehouderijen die voldoen aan een minimum drempelwaarde met betrekking tot stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden komen in aanmerking voor opkoop. Stikstofreductie die wordt bewerkstelligd moet van structurele aard zijn. Daarbij moet er met de voor een opkoop beschikbare middelen voldoende stikstofreductie worden bewerkstelligd. Er geldt daarom een plafond voor de kosten van de gerealiseerde reductie per mol stikstof per hectare per jaar.

254. Kunt u in de tabel met nieuwe en reeds aangekondigde bronmaatregelen per maatregel tevens de kosteneffectiviteit van deze maatregel qua stikstofreductie opnemen?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 154.

255. Wat is de tijdsplanning voor de landelijke beëindigingsmaatregel en wordt de landbouwsector hierbij betrokken?

Antwoord

Zoals aangegeven in de brief van 24 april jl. wordt de landelijke beëindigingsregeling in het meest ambitieuze scenario in het vierde kwartaal van dit jaar gepubliceerd in de staatscourant. In dat geval kan de regeling begin 2021 worden opengesteld voor aanmelding. De sector zal bij de opstelling van de regeling betrokken worden, net zoals dit is gebeurd bij de opstelling van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Ook provincies en gemeenten zullen bij de opstelling betrokken worden, gezien het doel van de landelijke beëindigingsregeling en de rol bij onder andere de omgevingsrechtelijke aspecten van een beëindigingsregeling. Ik zal uw Kamer geïnformeerd houden over de voortgang.

256. Kunt u aangeven wat er met de gronden gebeurt bij de opkoop van bedrijven? Zullen deze ook worden opgekocht door de overheid?

Antwoord

Of gronden door de overheid worden opgekocht in het kader van gerichte opkoop hangt af van de precieze invulling van de maatregel. Hierover worden nog afspraken gemaakt tussen provincies en het Rijk. Of gronden door de overheid worden opgekocht in het kader van gerichte opkoop hangt af van de precieze invulling van de maatregel. Hierover worden nog afspraken gemaakt tussen provincies en het Rijk. Provincies zullen die opkoop doen als gebiedsregisseur. Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsbrief aan de Kamer over stikstof van 24 april jl. zijn de maatregelen bedoeld om de omslag naar kringlooplandbouw of emissiearme landbouw te stimuleren en bij te dragen aan het in harmonie komen van landbouw en natuur. Daar kunnen gronden in het gebiedsproces voor worden ingezet.

257. Worden in het systeem voor monitoring ook de bevindingen van de commissie- Hordijk meegenomen?

Antwoord

De bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof onder voorzitterschap van de heer Hordijk worden naar verwachting in juni gepresenteerd. Hierna zal ik de verbetermogelijkheden beoordelen en zo nodig meenemen in het ontwerp van het monitoringssysteem.

258. Kunnen de plannen van aanpak voor de gebiedsgerichte aanpak van de verschillende provincies gedeeld worden met de Kamer?

Antwoord

De plannen van aanpak die zijn opgesteld door provincies zijn openbaar en te vinden op de websites van de verschillende provincies.

259. Staat de streefwaarde voor depositiereductie vast, of is het mogelijk om deze tussentijds aan te passen? Zo ja, wat betekent dat voor de zekerheid waarmee gezegd kan worden dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald zullen worden?

Antwoord

Voor het antwoord van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 115.

260. Hoe worden locatiespecifieke dalingen, die in de monitoring van stikstofemissies en deposities worden geregistreerd, zichtbaar in AERIUS?

Antwoord

Locatiespecifieke dalingen worden jaarlijks geactualiseerd op basis van de depositiemetingen en emissiecijfers. De locatiespecifieke dalingen waren zichtbaar in AERIUS Monitor, die beschikbaar was voordat het gebruik van de PAS voor vergunningverlening ongeldig werd verklaard en naar verwachting binnenkort weer toegankelijk is.

261. Op welke wijze zal de structurele aanpak als geheel worden geëvalueerd en in hoeverre en op welke wijze zullen de gevolgen van deze structurele aanpak op sociaal en economisch gebied worden meegenomen in de monitoring en bijsturing?

Antwoord

Op basis van de rapportering over de stikstofdepositie en de streefwaarde, de mate waarin voortgang is gemaakt bij de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden in termen van kwaliteit en omvang van de stikstofgevoelige habitats en de landelijke staat van instandhouding daarvan, wordt de structurele aanpak geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd en bijgestuurd. Het uitgangspunt is dat er wordt gewerkt aan het verminderen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige beschermde natuur en het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen op een tempo en manier die in balans is met wat nodig is voor het herstellen van de natuur en wat economisch en maatschappelijk verantwoord is.

262. Wordt met maatregelen die decentrale overheden nemen om stikstofreductie in regio’s te realiseren bedoeld dat de provincies een eigen opgave voor stikstofreductie krijgen, naast de rijksopgave?

Antwoord

Ik ben niet voornemens om provincies een opgave voor stikstofreductie op te leggen. Indien de landelijke maatregelen niet voldoende stikstofreductie opleveren om voldoende toe te werken naar een gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in de provincie of er ruimte nodig is voor economische en maatschappelijke opgaven, dan zullen de provincies en wellicht ook de andere medeoverheden aanvullende maatregelen moeten nemen. Dat vergroot tevens de mogelijkheden voor toestemmingverlening in deze gebieden. Het is aan de samenwerkpartners in de gebieden om hiertoe te besluiten en deze opgave verschilt per gebied.

263. Welke mogelijkheden zijn er voor de provincies om aanvullende maatregelen te nemen om ruimte te creëren voor vergunningverlening in gebieden waar stikstof de beperkende factor blijft en dus knelpunten blijven bestaan? En op welke wijze zal u de provincies ondersteunen bij het creëren van ruimte voor vergunningverlening en het nemen van aanvullende maatregelen?

Antwoord

Door het pakket van maatregelen van het kabinet worden provincies geholpen in hun taak om tot natuurherstel te komen in de Natura 2000-gebieden. De beperkte stikstofruimte die beschikbaar komt door het maatregelenpakket zal voor het legaal houden van de meldingen en voor projecten met een nationaal belang aangewend worden via de ontwikkelreserve. Provincies kunnen door eigen maatregelen te treffen zelf ook stikstofruimte creëren. Dit kan onder meer door opkopen en extern salderen. Tot slot wordt bezien op welke manier de vrijvallende ruimte van extern salderen zo optimaal mogelijk kan worden ingezet.

264. Wie gaat de in de Kamerbrief van 13 november jl. aangekondigde doorlichting van Natura 2000 uitvoeren, hoe luidt de precieze opdracht en wanneer wordt deze opgeleverd?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24.

265. Zijn er inmiddels officiële mededelingen door de Nederlandse regering aan de Europese Commissie gedaan met betrekking tot het voornemen tot herijking en doorlichting van de vele zeer versnipperde Nederlandse Natura 2000-gebieden, -begrenzing en -doelstellingen?

Antwoord

Het voornemen zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 13 november 2019 is met de Europese Commissie gedeeld.

Wanneer de doorlichting gereed is, liggen er een concrete, onderbouwde en uitgebalanceerde uitkomsten als basis voor een gesprek met de Europese Commissie over een eventuele aanpassing van Natura 2000-gebieden en/of gebiedsdoelen.

266. Wat is de status van de contacten over, en de toegezegde inzet voor, het schrappen van onhaalbare instandhoudingsdoelstellingen voor bepaalde stikstofgevoelige en andere habitattypen, bijvoorbeeld door klimaatverandering, door wetenschappelijke fouten bij de aanwijzing en/of dwingende redenen van groot openbaar belang (zoals drinkwatervoorziening in het geval van het Wierdenseveld)?

Antwoord

Zoals uit mijn antwoorden op vragen 24 en 265 blijkt, wordt deze zomer de doorlichting afgerond. Met die resultaten zal het gesprek met de Europese Commissie worden gevoerd.

267. Hoe wordt het meer en beter uitvoeren van stikstofdepositiemetingen meegenomen in de uitwerking van de monitorings- en bijsturingssystematiek?

Antwoord

Hoe de uitbreiding van het meetnet doorwerkt op de monitorings- en bijsturingssystematiek, wordt bepaald na de ontvangst van het eindadvies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, zoals aangekondigd in de brief bij de aanbieding van het eerste rapport van het college en dit eindadvies is in juni voorzien (Kamerstuk 35 334, nr. 52).

268. Blijkt uit de zinsneden «In een ander deel van de gebieden zal, ondanks dat ook in die gebieden de stikstofbelasting zal afnemen, naar verwachting stikstof nog wel de beperkende factor blijven voor de instandhoudingsdoelen en zullen knelpunten de komende periode blijven bestaan. In die gevallen zullen de provincies zelf waar mogelijk aanvullende maatregelen moeten nemen om ruimte te creëren voor vergunningverlening. Met de provincies en andere overheden bespreek ik wat dit maatregelenpakket voor de verschillende gebieden betekent» dat er nog een open einde is en er een risico gelegd wordt bij de provincies? Zo ja, hoe kunt u dit risico beperken?

Antwoord

Een belangrijk onderdeel van de uitwerking van de structurele aanpak is de gebiedsgerichte aanpak. Hier worden verschillende natuur- en bronmaatregelen verder uitgewerkt en geïmplementeerd. Daaronder vallen ook maatregelen die decentrale overheden nemen om stikstofreductie in regio’s te realiseren. Deze systematiek biedt ook ruimte voor het gesprek tussen Rijk en provincies over gebieden waar het door stikstof nog knelt om de vergunningverlening op gang te brengen. Hierbij zullen ook de mogelijke risico’s en uitdagingen in kaart worden gebracht en zal het Rijk zo veel als mogelijk meedenken en -werken aan oplossingen.

269. Komen er deadlines voor de gebiedsprocessen en hoe worden die gehandhaafd om te voorkomen dat gebiedsprocessen blijven voortgaan zonder uitkomsten?

Antwoord

Het Rijk spreekt voor de zomer met de provincies een planning af voor de gebiedsgerichte aanpak. De voortgang wordt gezamenlijk bewaakt in de periodieke bestuurlijke overleggen die ik heb met de provincies en wordt besproken met de Commissarissen van de Koning aan de Landelijke Regietafel Stikstof. In beginsel zijn provincies zelf verantwoordelijk om de regie over dit proces te voeren. Ik heb daar alle vertrouwen in.

270. Wat is de huidige stand van zaken van de gebiedsgerichte aanpak in de provincies, welke concrete resultaten zijn daarmee tot op heden geboekt en slagen de Rijksheren erin voldoende urgentie aan te brengen in deze gebiedsgerichte aanpak?

Antwoord

De provincies hebben een plan van aanpak vastgesteld voor de gebiedsgerichte aanpak. In alle provincies is de gebiedsgerichte aanpak inmiddels opgestart, mede dankzij inzet »van de Commissarissen van de Koning vanuit hun rol als Rijksheer. Een volgende stap is dat de provincies gebiedsanalyses maken. Hierbij wordt er onder andere gekeken wat de opgave per gebied is. Iedere provincie kent een eigen dynamiek en karakteristieken in de opgaven waar zij voor staan. Daarnaast zijn de provincies per gebied in gesprek met stakeholders voor een nadere invulling van de gebiedsgerichte aanpak. Via de bestuurlijke overleggen met de provincies laat ik mij informeren over de voortgang daarvan en benadruk ik voortdurend om ruimte te benutten van al wel kan met urgentie aan de slag te gaan met het vervolg van de aanpak.

271. Op welke wijze kan de gebiedsgerichte aanpak bijdragen aan structuurversterking van de melkveehouderijsector en welke mogelijkheden ziet u hierbij voor het behouden van gronden voor de melkveehouderij, om op deze wijze bijvoorbeeld weidegang en grondgebondenheid te bevorderen?

Antwoord

Doel van de gebiedsgerichte aanpak is om voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden analyses te maken hoe de staat van instandhouding verbeterd kan worden en hoe gepaste ruimte geboden kan worden aan maatschappelijke en economische activiteit. In die aanpak zijn op lokaal niveau slimme combinaties mogelijk van boeren die willen stoppen, boeren die hun bedrijf op een andere locatie willen voortzetten en boeren die hun bedrijf willen aanpassen, bijvoorbeeld met meer weidegang of meer grondgebondenheid. Vrijkomende grond van stoppers kan dan gebruikt worden door blijvers. Welke mogelijkheden er zijn is afhankelijk van de specifieke situatie in een gebied.

272. Welke mogelijkheden zijn er om op basis van een evaluatie, waarin ook de sociale en economische gevolgen van deze aanpak worden meegenomen, in de toekomst bij te sturen? Of is bijsturing alleen mogelijk op basis van de omvang van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden en de staat van instandhouding?

Antwoord

Voor het antwoord van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 127.

273. Klopt het dat in de zomer van 2020 de eerste resultaten van de doorlichting Natura 2000-gebieden te verwachten zijn en betekent dit dat de vervolgresultaten pas veel later zullen worden opgeleverd? Zo ja, wat betekent dit voor het doorvoeren van eventuele beleidswijzigingen?

Antwoord

De twee onderzoekstrajecten met betrekking tot de doorlichting van Natura 2000-gebieden zullen in de zomer van 2020 worden afgerond en vervolgens met uw Kamer worden gedeeld. Dit betreft de eindrapportage, geen tussentijdse rapportage in afwachting van vervolgonderzoek. Voor de formulering van de onderzoeksopdracht, inhoud van de onderzoekstrajecten en opleverdata van de eindrapporten verwijs ik naar het antwoord op vraag 24. Beide onderzoeken dragen in brede zin bij aan de wens van het kabinet om te beoordelen hoe in Nederland met natuur en in het bijzonder met Natura 2000-gebieden moet worden omgegaan, in navolging van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de daaruit voortvloeiende aanwijzingsbesluiten. Besluitvorming naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, eventuele beleidswijzigingen en andere vervolgresultaten hieromtrent volgen na afronding van het onderzoek.

274. Wordt bij de doorlichting Natura 2000 ook de mogelijkheid om gebieden te schrappen betrokken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De doorlichting van Natura 2000 richt zich onder andere op een inventarisatie van Natura 2000-gebieden die door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, en de mogelijkheden voor aanpassing van de beschermde status van deze gebieden. De mogelijkheid om gebieden te schrappen is daarbij niet uitgesloten.

275. Welke rol wilt u spelen als ook na het nemen van alle bronmaatregelen het halen van de KDW niet mogelijk blijkt omdat er vanuit het buitenland depositie komt en bent u bereid het gesprek met de Belgische en Duitse overheid te voeren over bronaanpak?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 36.

276. Kunt u het voornemen om de verplichting tot het nemen van een pakket aan bronmaatregelen wettelijk vast te leggen nader duiden?

Antwoord

Het stellen van een streefwaarde en een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen en een adequaat systeem van monitoring en bijsturing en een duidelijke verankering daarvan draagt bij aan de juridische houdbaarheid van de structurele aanpak. En daarmee tot de oplossing van het stikstofvraagstuk.

Het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding van voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten die onder het Natura 2000-beschermingsregime vallen is een permanente verplichting. Dit zal een langjarige opgave zijn. Gegeven het structurele karakter van de aanpak, de vele betrokken bestuursorganen en het grote achterliggende belang, is een stevig en duurzaam fundament in regelgeving gewenst. Daarmee wordt verzekerd dat de aanpak waaronder de monitoring en bijsturing, een gestructureerde manier zal plaatsvinden en blijven plaatsvinden. Zie voor de mogelijke invulling daarvan de beantwoording van vraag 156.

277. Wat heeft het inzetten van de ecologische onderbouwing en de ADC-toets sinds de uitspraak van de Raad van State opgeleverd aan verleende vergunningen en hoeveel vergunningen zijn met deze onderbouwing verleend?

Antwoord

Een eerste indicatie toont dat er 16 vergunningen met ecologische onderbouwing zijn verleend en 1 vergunning met de ADC-toets. De werkelijke aantallen liggen mogelijk iets hoger.

278. Wat betekent «Uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat op projectbasis de bevoegde gezagen waar dat verantwoord is, de mogelijkheden benutten van de ruimte die er is binnen de vergunningverlening, en ze breiden dit uit waar de uitvoeringspraktijk daar om vraagt»? Houdt de opmerking «waar dat verantwoord is» in dat bevoegde gezagen daadwerkelijk alle ruimte voor vergunningverlening durven te benutten of betekent dit dat er zo juridisch behoedzaam mee wordt omgegaan dat er in de praktijk amper iets tot stand komt?

Antwoord

De bevoegde gezagen beschikken over professionele vergunningverleners met kennis en expertise om de vergunningmogelijkheden die er zijn (zo ruim mogelijk) te benutten. Op projectbasis kunnen bevoegd gezagen vergunningen verlenen binnen de bestaande juridische en beleidskaders. Deze vergunningverleners worden op verschillende manieren ondersteund. Met behulp van handreikingen wordt geborgd dat de bevoegde gezagen op een gelijke manier met gelijken situaties omgaan, en daadwerkelijk alle beschikbare ruimte voor vergunningverlening benutten. Verder is er een gestructureerd periodiek overleg tussen vergunningverleners van de twaalf provincies en (helpdesk)medewerkers van BIJ12.

279. Welke ondersteuning is er beschikbaar voor vergunningaanvragers om zo snel en efficiënt mogelijk de beste oplossing voor de onderbouwing van de vergunning te kiezen uit het woud aan beschikbare mogelijkheden?

Antwoord

Vergunningaanvragers kunnen terecht bij BIJ12, uitvoeringsorganisatie voor de twaalf provincies, met een landelijke helpdesk stikstof, actuele digitale informatie en Q&A’s. Op de website van Bij12 zijn ook beslisbomen te vinden die het aanvragen van een vergunning vergemakkelijken.

280. Op welke wijze worden de bevoegde gezagen met kennis en expertise ondersteund bij het zo ruim mogelijk benutten van alle vergunningmogelijkheden die er zijn?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 278.

281. Klopt het dat de kosten voor het uitvoeren van een AERIUS-berekening in het afgelopen jaar fors gestegen zijn en heeft u becijferd welke gevolgen dat heeft voor de administratieve lastendruk van vergunningaanvragers?

Antwoord

De kosten voor het uitvoeren van een AERIUS-berekening worden niet in rekening gebracht bij gebruikers van het systeem. De administratieve lastendruk voor het gebruik van AERIUS is de afgelopen jaren niet toegenomen. De invoering van AERIUS in 2015 zorgde voor een lastenverlichting, omdat de initiatiefnemers vanaf toen ook berekeningen zonder ondersteuning van adviesbureaus konden uitvoeren.

282. Wat houdt de wettelijke verankering van de streefwaarde in en is het daarmee een resultaatverplichting of een inspanningsverplichting?

Antwoord

Er is sprake van een inspanningsverplichting. Voor het nadere antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 115.

283. Op welke manier zullen de streefwaarde, het pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek in regelgeving worden opgenomen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 115.

284. Hoe wordt in het voorgestelde maatregelenpakket rekening gehouden met het feit dat projecten in de industrie, scheepvaart en luchtvaart vaak worden gekenmerkt door zeer kleine deposities op grotere afstanden in zeer veel gebieden en dat deze deposities een ondergeschikte rol spelen bij de lokale problematiek, maar wel telkens opnieuw het organiseren van saldering en/of ecologische beoordelingen voor minimale depositiebijdragen vergen, wat vaak ondoenlijk is en dus de investeringen in gevaar brengt?

Antwoord

Voor kleine stikstofdeposities is alleen een vergunning nodig als niet met zekerheid is uit te sluiten dat deze kleine deposities afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten een significant negatief effect kunnen hebben op stikstofgevoelige habitats. Diffuse uitstoters kunnen gebruikmaken van de bestaande mogelijkheden voor vergunningverlening, zoals de ecologische beoordeling, het treffen van aanvullende bronmaatregelen, intern en extern salderen en de ADC-toets. Verder komt met de aangekondigde ontwikkelreserve ruimte beschikbaar voor projecten van nationaal belang waar eerdergenoemde oplossingsrichtingen geen ruimte bieden. Het kabinet blijft aandacht houden voor het uitbreiden van de mogelijkheden voor vergunningverlening, ook voor deze groep van diffuse uitstoters.

285. Van welke maatregelen kunnen zogenaamde diffuse uitstoters zoals de scheepvaart, industrie en luchtvaart gebruikmaken?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 284.

286. Op welke wijze is voorzien in het bereiken van klimaatdoelen doordat er voldoende stikstofruimte beschikbaar is voor de vergunningverlening voor de bouwfase van energie- en klimaatprojecten?

Antwoord

Projecten die bijdragen aan energie en klimaatdoelen veroorzaken in veel gevallen tijdelijke deposities en zijn in eerste instantie aangewezen op het bestaande instrumentarium voor vergunningsverlening. Daarnaast verkent het kabinet of vergunningverlening vereenvoudigd kan worden via een programma-aanpak voor (duurzame) energieprojecten met kleine tijdelijke stikstofdeposities die op lange termijn bijdragen aan stikstofreductie, zoals in de brief van 16 december 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) is aangekondigd. Voor de zomer moet duidelijk worden of zo’n programma ecologisch kan worden onderbouwd en juridisch houdbaar is. Als dit instrumentarium niet toereikend is, kan voor projecten ten behoeve van de energietransitie waar mogelijk een beroep worden gedaan op de ontwikkelreserve.

287. Klopt het dat bij bedrijventerreinen met een koepelvergunning intern salderen tussen bedrijven op zo’n terrein is toegestaan? Zo ja, kan deze mogelijkheid ook worden geboden aan bedrijven in de vijf zeehavens van nationaal belang?

Antwoord

Het is in principe mogelijk om in een koepelvergunning stikstofruimte intern te salderen, zolang er sprake is van één-en-hetzelfde project of één-en-dezelfde locatie. De genoemde zeehavens kennen momenteel geen koepelvergunning. Samen met hen wordt onderzocht of, en zo ja hoe, een koepelconcept behulpzaam kan zijn.

288. Mogen emissiearme investeringen gebruikt worden voor intern salderen?

Antwoord

Emissiearme investeringen mogen gebruikt worden voor intern salderen wanneer dit verdergaande emissiebeperkende technieken zijn die niet bijvoorbeeld al nodig waren in het kader van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) of de Best Beschikbare Techniek (BBT), en wanneer deze leiden tot een vermindering van de stikstofemissie ten opzichte van de reeds vergunde activiteit.

289. Kunnen de projecten in de industrie, scheepvaart en luchtvaart, die vaak worden gekenmerkt door zeer kleine deposities op grotere afstanden en in zeer veel gebieden, gebruik maken van de ontwikkelreserve?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 42 en 183.

290. Waarom kiest u niet voor een gescheiden registratie van stikstofoxiden en ammoniak?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 162.

291. Kunt u aangeven waar de depositieruime in het stikstofregistratiesysteem vandaan komt en kunt u garanderen dat dit niet ten koste gaat van de 255 mol/ha/jr vermindering?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Hierin wordt aangegeven dat de depositieruimte in het stikstofregistratiesysteem ontstaat door 3 bronmaatregelen: verlaging van de maximumsnelheid op rijkssnelwegen, emissiearm veevoer en een deel van de warme sanering varkenshouderij. Deze maatregelen leveren samen 7,6 mol/ha/jr op, waarvan maximaal 70% gebruikt kan worden voor toestemmingverlening van woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Dit gedeelte is geplande reductie bovenop de 255 mol/ha/jr. De minimaal 30% afroming ten behoeve van natuur valt binnen de 255 mol/ha/jr. Daarmee gaat de ruimte voor de betreffende toestemmingverlening niet ten koste van de reductieopgave ten behoeve van de natuur.

292. Welke sectoren zullen uitgenodigd worden voor de Klankbordgroep Stikstof? Zullen daar ook natuur- en milieuorganisaties bij zijn?

Antwoord

Voor de Klankbordgroep Stikstof worden deelnemers uitgenodigd vanuit de betrokken sectoren, waaronder landbouw, bouw, transport/mobiliteit en energie. Ook de natuur- en milieuorganisaties horen als vanzelfsprekend bij deze groep. Hierbij wordt gestreefd naar een evenwichtige verdeling vanuit de diverse sectoren.

293. Hoe garandeert het stikstofregistratiesysteem dat een stikstofreductie die plaatsvindt in het kader van intern en extern salderen, niet zal worden meegenomen in nationale stikstofreductiecijfers om zogenaamde dubbeltellingen te voorkomen?

Antwoord

Het stikstofregistratiesysteem is een gesloten systeem dat vanaf 24 maart 2020 operationeel is, met bronmaatregelen gelinkt aan vergunningverlening voor specifieke doelen. In de provinciale beleidsregels is tevens vastgelegd dat er niet intern en extern gesaldeerd kan worden met een bedrijf dat deelneemt aan de warme sanering varkenshouderij.

De ontwikkeling van de totale depositie in Nederland is gebaseerd op gegevens uit de Emissieregistratie. Deze gegevens zijn (zoveel mogelijk) gebaseerd op werkelijke emissies, niet op vergunde emissies. Hierdoor kan intern of extern salderen niet leiden tot dubbeltellingen in de nationale reductiecijfers.

294. Hoe zult u handelen indien in concrete gevallen (in een grensregio of andere provincies) wanneer de mogelijkheid voor invoering van een regionale drempelwaarde door stikstofdepositie ten gevolge van buitenlandse emissie (uit het buurland/buurlanden) onhaalbaar geacht wordt? Zult u in dat geval hierover in overleg treden met de Europese Commissie en de autoriteiten in de buurlanden?

Antwoord

Momenteel worden de (on)mogelijkheden van invoering van een regionale drempelwaarde bezien (zie ook het antwoord op vraag 234). Daarbij worden ook de gebieden beschouwd die veel depositie uit het buitenland ontvangen. Ik wil niet op de uitkomsten hiervan vooruitlopen en eerst de relevante aspecten en afwegingen in kaart hebben gebracht.

295. Bent u voornemens om bij de Europese Commissie het grote verschil in drempelwaarden en methodologie tussen lidstaten, maar ook de verschillen in wetenschappelijke ecologische beoordelingen over het begrip «significant» («significant negatief effect») tussen lidstaten, te agenderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geldt voor de hele Europese Unie en is met de Wet natuurbescherming in Nederlandse wetgeving omgezet. Stikstofuitstotende activiteiten mogen in beginsel alleen worden toegelaten als ze met zekerheid geen significante schadelijke effecten veroorzaken. Op lidstaten rust de plicht richtlijnen zo te implementeren dat de doelstellingen van de richtlijnen worden gehaald. Daar kunnen verschillen per lidstaat in bestaan: deze verschillen laten zich deels verklaren door verschillende omstandigheden in de verschillende landen en doordat er soms enige vertraging optreedt in de doorwerking in de praktijk van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ik zie geen reden dit als gesprekspunt in de Europese Unie op te voeren. Met de structurele aanpak geeft Nederland een belangrijke invulling aan de verplichting om natuur te herstellen. Dit geeft ook perspectief voor het kunnen toestaan van activiteiten.

296. Is in gebieden die uitkomen boven de KDW een drempelwaarde niet mogelijk?

Antwoord

Een drempelwaarde is verdedigbaar op het moment dat de extra depositie door een drempelwaarde voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn (zie het antwoord op vraag 234). Een drempelwaarde invoeren in gebieden boven de KDW is dus niet onmogelijk, maar vraagt wel meer van de onderbouwing.

297. Wordt de juridische houdbaarheid van het tijdelijk beschikbaar stellen van stikstofruimte door middel van verleasen landelijk getoetst, aangezien hier veel juridische vragen over zijn? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Verleasen is een vorm van extern salderen. Het gaat er immers om dat stikstofemissie op de ene plaats wordt weggenomen om te bewerkstelligen dat stikstofemissie op een andere plaats per saldo geen toename van depositie veroorzaakt. Extern salderen is een juridisch beproefde handelwijze. Het tijdelijk beschikbaar stellen van stikstofruimte door middel van verleasen zal mogelijk gemaakt worden op basis van de provinciale beleidsregels voor intern en extern salderen, waarbij de voorgestelde eisen aan het verleasingscontract aansluiten bij de eisen die in de jurisprudentie aan externe saldering zijn gesteld. De aanpak is juridisch getoetst.

298. Indien er voor het verleasen gebruik wordt gemaakt van een registratiesysteem (depositiebank) is het Ministerie van LNV daarin dan leidend of kan elke provincie voor een eigen systeem kiezen?

Antwoord

Ik verken momenteel een structureel systeem dat bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau efficiënt in te kunnen zetten. Of dit systeem ook geschikt is voor verleasen en of provincies voor een eigen systeem kunnen kiezen, zijn vragen die meegenomen worden in de verkenning.

299. Waar komt de «stikstoftuimte» vandaan en hoe verhoudt het verleasen van stikstofruimte zich tot de stikstofreductieopgave?

Antwoord

Stikstofruimte ontstaat wanneer er door bronmaatregelen meer reductie plaatsvindt dan er voor het voldoen aan de verplichtingen van 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn voor dat gebied nodig is. Verleasen is in eerste instantie een instrument om toestemmingverlening voor (duurzame) projecten met een tijdelijke depositie mogelijk te maken en niet een maatregel om tot stikstofreductie te komen. Wel kan verleasen ondernemers stimuleren om niet de volledige ruimte in de vergunning te gebruiken. De initiatiefnemer (leaser) mag overigens maximaal 70% van de vrijkomende ruimte benutten, waardoor minimaal 30% ten goede komt aan de natuur. Na beëindiging van de leaseperiode geldt weer de situatie van daarvoor.

300. Bent u voornemens bij de landelijke beëindigingsregeling piekbelasters ook het bijbehorende grondeigendom op te kopen? Zo ja, waarom en wat gaat u met deze gronden doen?

Antwoord

Er wordt momenteel gewerkt aan de afbakening en vormgeving van de landelijke beëindigingsregeling. Of het kopen van landbouwgrond onderdeel uit gaat maken van de regeling wordt verkend. Hierover dient ook nog overleg gevoerd te worden met betrokken partijen uit de sector, met provincies en gemeenten en met de Europese Commissie in verband met vereisten uit de staatssteunkaders.

301. Wat is de reden voor de vertraging van de generieke uitkoopregeling van de herfst 2020 naar eind 2020? Wordt nog meer vertraging voorzien en biedt de huidige situatie in Europa, waarbij veel steun naar bedrijven gaat, mogelijkheden tot versnelling?

Antwoord

De uitwerking van een landelijke beëindigingsregeling vraagt om een zorgvuldig proces, met betrokkenheid van de sector, provincies en gemeenten. Het is namelijk zaak dat de subsidie en de verstrekkingsvoorwaarden zo goed mogelijk aansluiten bij de situatie van individuele veehouders om te bewerkstelligen dat zij ook daadwerkelijk met behulp van de subsidie over gaan tot bedrijfsbeëindiging. Daarnaast vereist een dergelijke regeling goedkeuring door de Europese Commissie in het kader van staatssteun. De ervaring met de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen leert dat een zorgvuldig proces tijd kost. Daarbij is tevens de ervaring dat een zorgvuldige voorbereiding bijdraagt aan een soepel goedkeuringstraject door de Europese Commissie, aan de toegankelijkheid van de regeling voor ondernemers en aan de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, provincies en gemeenten. Vanzelfsprekend is snelheid gewenst, maar doeltreffendheid en zorgvuldigheid staan voorop.

De huidige situatie in Europa biedt vooralsnog geen mogelijkheden tot versnelling. De steunkaders die zijn ontwikkeld voor bedrijven die door de Corona-crisis zijn getroffen, zijn niet als zodanig van toepassing op de landelijke beëindigingsregeling. Eerder dreigt het risico van vertraging op het moment dat het ambtelijk apparaat van de Europese Commissie meer dan gemiddeld belast is met steunmaatregelen in het kader van de uitbraak van Covid-19.

302. Bent u bereid om een intensief politiek traject bij de Europese Commissie te starten ter ondersteuning van het ambtelijke traject ter goedkeuring van de generieke opkoop?

Antwoord

Mijn ervaring is dat er op het ambtelijk niveau volop medewerking wordt verleend aan de uitwerking van de landelijke beëindigingsregeling veehouderijen binnen de staatssteunkaders die hiervoor gelden. Mocht het noodzakelijk zijn om op politiek niveau het goedkeuringstraject te ondersteunen, dan zal ik mij hier vanzelfsprekend voor inzetten.

303. Blijft het, gelet op het feit dat de landelijke beëindigingsregeling zal worden ingezet voor het definitief en onherroepelijk sluiten van veehouderij-productielocaties, wel mogelijk om deze locaties als ruillocaties in te zetten, bijvoorbeeld in gevallen waar een piekbelaster niet wil stoppen maar mogelijk wel wil verplaatsen naar een locatie van een vrijwillige stopper?

Antwoord

De landelijke beëindigingsregeling veehouderijen ziet op de definitieve en onherroepelijke sluiting van veehouderijlocaties. Om zeker te stellen dat sprake is van een definitieve en onherroepelijke sluiting zullen voorwaarden gesteld worden om dit te borgen. Daarbij is voorzienbaar dat aansluiting gezocht wordt bij de vereisten zoals deze ook in de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen zijn opgenomen, waaronder het intrekken van de omgevingsvergunning, het in gang zetten van een wijziging van de bestemming van de locatie en het intrekken dan wel aanpassen van de vergunning Wet natuurbescherming. Met deze vereisten wordt gewaarborgd dat op de betreffende locatie geen (intensieve) veehouderij meer kan plaatsvinden. Los van de vraag of het wenselijk is dat een veehouderijlocatie die met overheidssteun is beëindigd als ruillocatie gebruikt kan worden, is dit gezien de vereisten die zullen gelden vanuit de landelijke beëindigingsregeling niet mogelijk. Immers, op de met overheidssteun beëindigde veehouderijlocaties is het bedrijfsmatig houden van dieren niet langer mogelijk.

304. Als er meer stoppers zich aanbieden dan de financiële regelingen toelaten, bent u dan bereid gerichte voorzieningen te treffen voor deze landbouwers als hierdoor beperkingen voor blijvers in de sector kunnen worden voorkomen?

Antwoord

Het met financiële ondersteuning beëindigen van veehouderijen levert voor de blijvers ten algemene geen beperkingen op. Er zal eerder sprake zijn van het ontstaan van kansen. Door de beëindiging van veehouderijen kan er landbouwgrond vrijkomen voor ondernemers die willen extensiveren en/of kringlooplandbouw willen realiseren. Een afname van het aantal dieren kan bovendien verlichting geven op de mestmarkt. Voor die veehouders die, om wat voor reden dan ook, geen gebruik kunnen maken van een van de maatregelen zijn er voorzieningen beschikbaar zoals het omschakelfonds en de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen.

305. Klopt het dat er als onderdeel van de landelijke beëindigingsregeling veehouderijen ook pluimveerechten uit de markt zullen worden gehaald? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor zowel de kostprijs van pluimveerechten voor pluimveehouders in Nederland ten opzichte van die in ons omringende landen, het «level playing field» binnen Europa en voor de bedrijfsontwikkelingsmogelijkheden en het perspectief voor Nederlandse boeren?

Antwoord

Veehouders die in aanmerking komen voor een subsidie op grond van de landelijke beëindigingsregeling dienen de op hun bedrijf rustende productierechten (varkens-, pluimvee- en fosfaatrechten) definitief door te laten halen. Dit om te waarborgen dat de gerealiseerde milieuwinst een blijvend karakter heeft. Welke gevolgen het doorhalen van pluimveerechten heeft voor de prijs van deze rechten en daarmee voor het «level playing field» binnen Europa en de bedrijfsontwikkelingsmogelijkheden en het perspectief voor Nederlandse boeren is niet te voorspellen. De prijs van pluimveerechten, als ook van varkens- en fosfaatrechten, is afhankelijk van verschillende factoren en fluctueert sterk. De verwachting is dat, als een afname van het aantal productierechten al gevolgen heeft voor de prijsontwikkeling, dit effect van tijdelijke aard zal zijn. Door autonome ontwikkelingen zal er een blijvend aanbod van productierechten op de markt zijn waarmee bedrijfsontwikkeling mogelijk blijft.

306. Voor welke van de genoemde maatregelen, buiten de beëindigingsregeling, dient een staatssteuntoets te worden uitgevoerd en hoelang zal dit naar verwachting in beslagnemen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 23.

307. In hoeverre kan vergunningverlening voor stikstofemissie juridisch houdbaar gebaseerd worden op een tijdelijke maatregel, zoals de Regeling tijdelijke regels voor ruw eiwit in diervoeders?

Antwoord

De stikstofreductie die wordt gerealiseerd via de voorgenomen wijziging van de Regeling diervoeders 2012, zal tezamen met de opbrengst van de snelheidsverlaging en de saneringsmaatregel varkenshouderij worden opgenomen in het stikstofregistratiesysteem. 70% van de totale opbrengst van deze maatregelen kan worden benut voor vergunningverlening.

In het registratiesysteem wordt bijgehouden welke stikstofruimte voor welke tijdsperiode beschikbaar is, opdat voorkomen wordt dat vergunningen worden verleend met stikstofeffecten die niet overeenkomen met de vrijgegeven stikstofruimte.

308. Waarom is bij de Regeling tijdelijke regels voor ruw eiwit in diervoeders niet gekozen voor sturing op het ureumgehalte in tankmelk?

Antwoord

Hoewel het ureumgehalte in tankmelk een indicator is van het stikstofaanbod in het rantsoen, is de relatie tussen het totaal ammoniakaal stikstof (TAN) – dat bepalend is voor de ammoniakemissie – en het ureumgehalte in de melk niet eenduidig te kwantificeren.

309. Waarom heeft u ervoor gekozen de normering voor ruw eiwit ook van toepassing te laten zijn op aan te kopen enkelvoudige krachtvoeders, die bijvoorbeeld dienen om maïsrijke en juist al stikstofefficiënte rantsoenen aan te vullen?

Antwoord

Om de stikstofreductie in het stikstofregistratiesysteem te kunnen registreren, is het (onder andere) noodzakelijk dat de opbrengst van de maatregel gegarandeerd is. Daartoe dient juridisch sprake te zijn van harde verplichtingen en moeten die verplichtingen ook handhaafbaar zijn. Bij het inschatten van de opbrengst wordt rekening gehouden met een percentage niet-naleving en substitutie. Met dat laatste wordt bedoeld dat, als gevolg van de regeling, maatregelen of activiteiten worden ondernomen die op zichzelf toegestaan zijn, maar die feitelijk het effect van de regeling teniet doen.

Als niet alle krachtvoer onder het bereik van de tijdelijke regeling valt, doet de mogelijkheid van substitutie zich voor. In dat geval kan een verschuiving plaatsvinden van mengvoer op het melkveebedrijf naar enkelvoudig krachtvoer met een (zeer) hoog ruweiwitgehalte. Het is in dat geval niet meer te controleren of het ruweiwitgehalte per kilogram diervoer uiteindelijk aan de normen zal voldoen. Dan zijn de opbrengsten niet meer gegarandeerd.

310. Is de maatregel «Vergroten aantal uren weidegang» voor de boer op vrijwillige basis in te voeren?

Antwoord

Het vergroten van het aantal uren weidegang is op vrijwillige basis te realiseren. In de afgelopen jaren is dit ook gelukt met de ambitie om het aantal deelnemers aan weidegang te vergroten. Dit vereist wel een gezamenlijk inzet van betrokken partijen.

311. Hoe gaat u zich inzetten voor een met de sector overeen te komen afsprakenkader gericht op voermanagementmaatregelen, gelet op het opzeggen van het overleg door het Landbouwcollectief in april 2020?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 205.

312. Is het kappen van bomen ook een onderdeel van de diverse natuurherstelmaatregelen?

Antwoord

Ja, het kappen van bomen zal onderdeel zijn van de diverse natuurherstelmaatregelen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het omvormen van bos waar geen bescherming vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn op rust, zoals bijvoorbeeld voormalige productiebossen. Alle kap die in dit kader plaatsvindt, wordt met terugwerkende kracht tot en met 2017 gecompenseerd.

Ook zijn er maatregelen denkbaar waarbij pioniersoorten zoals de berk worden weggehaald uit gebieden waar zij vanwege een te hoge stikstofdepositie zijn gaan domineren en andere soorten overwoekeren.

313. Hoe wordt de fraudekans van het voerspoor geminimaliseerd?

Antwoord

De voorgenomen wijziging van de Regeling diervoeders 2012 gaat uit van absolute normen: op geen enkel tijdstip mag op het bedrijf krachtvoer als bedoeld in de regeling aanwezig zijn dat een ruweiwitgehalte bevat dat hoger is dan de desbetreffende norm uit de regeling. Daardoor kan (steekproefsgewijs) te allen tijden al dat krachtvoer worden bemonsterd. Bovendien valt in beginsel al het aangekochte krachtvoer onder de regeling. De regeling stelt bovendien verplicht om bij de levering van krachtvoer een document te voegen waarop wordt vermeld: het ruw-eiwitgehalte en de diercategorieën waarvoor het krachtvoer is bestemd. Ook mogen melkveehouders alleen krachtvoer ontvangen dat vergezeld gaat van een dergelijk document. De NVWA is daarom van oordeel dat hier geen sprake is van bijzonderheden vanuit fraude-oogpunt.

314. Kunt u aangeven wat de meerwaarde is van het werken met een ministeriële regeling die voor een periode van vier maanden maxima stelt aan het ruw eiwitgehalte in plaats van vanaf het begin te werken met een afsprakenkader dat met de sector wordt opgesteld, aangezien de voorgenomen ministeriële regeling naar verwachting pas in september in werking zal kunnen treden, terwijl voor de jaren na 2020 wordt ingezet op een met de sectoren overeen te komen afsprakenkader voor voermanagementmaatregelen? Waarom is deze ministeriële regeling voor zo’n korte periode nodig in een tijd waarin (in ieder geval tijdelijk) de stikstofdepositie al substantieel lager is als gevolg van de coronacrisis?

Antwoord

Aan de mogelijkheid om stikstofreductie te kunnen opnemen in het stikstofregistratiesysteem en te kunnen benutten voor vergunningverlening zijn strikte voorwaarden verbonden. Deze vloeien voort uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de PAS. Stikstofreductie die wordt bereikt als gevolg van een afsprakenkader met de sector voldoet niet aan deze voorwaarden. Voor 2020 is het uitsluitend mogelijk om via een wettelijke maatregel de samenstelling van het veevoer zodanig te reguleren dat de daarmee bereikte stikstofreductie kan worden opgenomen in het stikstofregistratiesysteem. De opbrengst van de thans voorgenomen wijziging van de Regeling diervoeders 2012 kan deels benut worden voor het weer op gang brengen van het vergunningverleningsproces voor (woning)bouw.

315. Zal de eiwitnorm in de voorgenomen ministeriële regeling gelden voor elke levering mengvoer, of zal er worden uitgegaan van het gemiddelde over een jaar?

Antwoord

Elke levering van mengvoer zal moeten voldoen aan de eisen uit de regeling.

316. Deelt u de mening dat de ruweiwitmaatregel in het voer in theorie mogelijk enige voordelen heeft, maar dat deze in de praktijk waarschijnlijk negatief zal uitwerken doordat veehouders door het niet meer kunnen inzetten van bijvoorbeeld soja en raap veel minder kunnen «finetunen»? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Met de voorgenomen wijziging van de Regeling diervoeders 2012 worden voor slechts een periode van vier maanden krachtvoernormen gesteld die over het algemeen goed haalbaar zijn. Soja en raap zullen, gelet op hun hoge ruweiwitgehaltes, niet meer enkelvoudig op het bedrijf kunnen worden aangevoerd. Voor zover bedrijven dit gewend waren, zullen zij hun voerstrategie moeten aanpassen.

317. Worden boeren verplicht hun veevoer aan te passen? Zo ja, hoe wordt dit geregeld en hoe wordt dit gecontroleerd? Is daar genoeg capaciteit voor en wat zijn de consequenties voor boeren die hun voer niet aanpassen?

Antwoord

Alle melkveehouders zullen moeten voldoen aan de eisen die voorzien zijn in de voorgenomen wijziging van de Regeling diervoeders 2012. De mate waarin zij concreet hun bedrijfsvoering moeten aanpassen zal uiteraard van bedrijf tot bedrijf verschillen. Voor controle is slechts relevant dat op het bedrijf geen krachtvoer aanwezig is of door het melkvee wordt gebruikt dat niet voldoet aan de normen uit de regeling. De NVWA is de aangewezen toezichthouder en zal steekproefsgewijs monsters nemen van aanwezig krachtvoer en deze laten analyseren of wordt voldaan aan de normen. Tevens wordt de bijbehorende administratie gecontroleerd.

Omdat sprake is van duidelijke normen en de regeling slechts voor vier maanden zal gelden, wordt ingeschat dat voldoende capaciteit kan worden vrijgemaakt voor controle op de regeling. De regeling voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete van € 2.500,-. Mocht onverhoopt blijken dat niet is voldaan aan de regeling, dan zal de NVWA conform haar interventiebeleid optreden. Het interventiebeleid van de NVWA is toegankelijk via de NVWA-website. In het interventiebeleid is de toe te passen interventie afhankelijk van de ernst van de overtreding en van de vraag of al dan niet sprake is van een herhaalde overtreding. Het diervoederspecifieke interventiebeleid wordt bijgewerkt vanwege de tijdelijke regeling. Mogelijke interventies zullen onder meer zijn: een waarschuwing, nalevingshulp, een last onder bestuursdwang en een bestuurlijke boete.

318. Worden de in te zetten coaches stikstofcoach of kringloopcoach?

Antwoord

Er zullen onpartijdige bedrijfsadviseurs (coaches) beschikbaar zijn voor vragen over de verduurzamingsopgaven waar de ondernemer voor staat. Vragen over stikstof en kringlooplandbouw, of een combinatie van de twee, worden opgepakt afhankelijk van de belangstelling van de landbouwondernemer.

319. Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de voorgenomen maatregelen niet de gewenste ammoniakreductie teweegbrengen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 155.

320. Zijn de effecten bekend van het bijmengen van water aan mest op grondwater en klimaat? Zo ja, op welke wijze is deze maatregel congruent met het nieuwe mestbeleid?

Antwoord

De Commissie Deskundigen Meststoffenbeleid (CDM) is om advies gevraagd voor deze maatregel7. De inschatting van de CDM is dat de effecten uiterst beperkt zullen zijn, zeker bij het uitrijden onder goede landbouwkundige omstandigheden. Bedacht moet worden dat het bij de verdunning van drijfmest gaat om beperkte hoeveelheden water. Bij een gebruikelijke mestgift van bijvoorbeeld in totaal 60 kubieke meter per hectare per jaar gaat het, bij de voorziene verdunning van 2 delen mest op 1 deel water, om 30 kubieke meter water per hectare wat neerkomt op drie mm per jaar. Ter vergelijking: een enkele beregening van een perceel geeft vaak circa 20 mm water. Het transport van het water kan een klimaateffect hebben doordat extra brandstof verbruikt zal worden indien het water vervoerd moet worden. Vele bedrijven zullen naar verwachting echter gebruik kunnen maken van een sleepslangensysteem waardoor vervoer per transportvoertuig en daarmee het effect op het klimaat beperkt kan blijven. De CDM verwacht dat het effect op nitraatuitspoeling naar grondwater niet noemenswaardig zal zijn, ook omdat de benutting van de toegediende stikstof mogelijk iets toeneemt.

321. Hoe verhoudt de nieuwe bronmaatregel van stalaanpassingen zich tot de aanpak in de diverse provincies of tot het provinciale beleid?

Antwoord

De voorziene maatregelen voor stallen betreffen aanscherpingen van de bestaande emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij. De provincies Noord-Brabant en Limburg hebben al ongeveer tien jaar emissiegrenswaarden die scherper zijn dan de nationale normen. Bij een aanscherping van de nationale emissienormen voor ammoniak, vervalt het verschil met de emissienormen voor ammoniak in deze provincies, of wordt het verschil kleiner.

322. Kunt u onderbouwen op basis van welke gegevens en bronnen u verwacht dat de verdunning van mest zal leiden tot een stikstofreductie van 2,3–9,2 mol/ha/jr?

Antwoord

De Commissie Deskundigen Meststoffenwet geeft in het advies genoemd in vraag 320 een inschatting van de emissiereductie die gerealiseerd kan worden. Op basis daarvan geeft de analyse van het PBL van 24 april 2020 een depositiereductie van 4,6 tot 9,2 mol/ha/jr. Om rekening te houden met een onzekerheidsmarge is gekozen voor een grotere bandbreedte (2,3–9,2 mol/ha/jaar) in 2030.

323. Kunt u een indicatie geven van de hoeveelheid water die extra onttrokken zal moeten worden voor de verdunning van mest en in hoeverre dit mogelijk bijdraagt aan extra droogte?

Antwoord

Bij de verdunning van drijfmest gaat het om beperkte hoeveelheden water. Bij een gebruikelijke mestgift van bijvoorbeeld 60 kubieke meter per hectare per jaar gaat het, bij de voorziene verdunning van 2 delen mest op 1 deel water, om 30 kubieke meter water per hectare wat neerkomt op drie mm per jaar. Ter vergelijking: een enkele beregening van een perceel geeft vaak circa 20 mm water. Bij de voorjaarsaanwending zal onttrekking aan oppervlaktewater niet bijdragen aan extra droogte omdat er dan naar verwachting voldoende oppervlaktewater beschikbaar is. Voor onttrekking aan grondwater kan dit anders zijn, als door droogte in de voorafgaande periode de grondwaterstand nog niet tot het gewenste peil is hersteld. Bij toepassing in de zomer kan door droogte het extra benodigde water voor verdunnen niet beschikbaar zijn. Daarom wil ik het opvangen van regenwater, dat op staldaken en erven valt, stimuleren. Bijkomende voordeel hiervan is dat emissies van erven afnemen.

324. Welk soort water dient te worden benut voor de verdunning van mest, in hoeverre bemoeilijkt de benutting van dit water het halen van de doelen zoals gesteld in de Kaderrichtlijn Water en welke gevolgen heeft deze aanwending voor de waterkwaliteit van grond- en/of oppervlaktewater?

Antwoord

Hiervoor kan oppervlaktewater worden gebruikt, maar ik ben voornemens om de opvang van regenwater van staldaken en erf te stimuleren, zodat ook dit water gebruikt kan worden. Zoals bij vraag 323 aangegeven wordt gaat het om relatief beperkte hoeveelheden water. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet heeft ingeschat vanwege deze beperkte hoeveelheden geen negatieve effecten te verwachten op de waterkwaliteit. Zo wordt geen noemenswaardige uitspoeling van meststoffen voorzien. Zie ook het antwoord op vraag 320.

325. Hoeveel geld wordt bij de maatregelen met betrekking tot het verdunnen van mest ter beschikking gesteld voor het innovatieprogramma mestaanwending?

Antwoord

In totaal is voor de mestaanwending in het stikstofmaatregelenpakket een bedrag van 105 miljoen euro opgenomen in de Voorjaarsnota. Hiervan is een belangrijk deel voorzien voor de stimulering van de opvang van regenwater van staldaken en erf. Ook wordt rekening gehouden met een reservering voor uitvoeringskosten van de stimuleringsregeling en voor het innovatie- en onderzoeksprogramma mestaanwending. Een exacte toedeling wordt in de komende maanden vorm gegeven.

326. Waarom kiest u bij stalmaatregelen niet voor een gebiedsgerichte aanpak, waarbij middelen in eerste instantie en ook eerder ingezet worden voor emissiereductie bij bedrijven in de buurt van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden?

Antwoord

De komende periode zal de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming (Sbv) ondersteuning bieden aan innovatie en eerste investeringen in nieuwe staltechniek. Op basis van een sectoranalyse van de perspectieven van bestaande en nieuwe innovatieve technieken uit de Sbv kunnen dan uiterlijk eind 2023 per diergroep aangescherpte emissienormen voor ammoniak nieuwe stallen en geplande renovaties worden gesteld. Het kasritme van de stalmaatregel sluit daarbij aan. Gezien het lokale karakter van de stikstofproblematiek is het denkbaar dat gebiedsgerichte elementen onderdeel zullen worden van deze aanpak. Deze optie wordt dan ook meegenomen in de uitwerking van deze maatregel.

327. Kunt u nader duiden wat uw voornemens zijn met betrekking tot stalmaatregelen in bestaande stallen?

Antwoord

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 321 betreffen de voorziene maatregelen voor stallen aanscherpingen van de bestaande emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij. Inzet daarbij is deze emissienormen zoveel mogelijk te laten aansluiten op de streefwaarden zoals die in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) zijn (of nog worden) opgenomen. Voor bestaande stallen zal daarbij rekening gehouden worden met een overgangsperiode.

328. Is bij de Maatwerkaanpak Piekbelasters Industrie het uitgangspunt dat maatregelen financieel ook na de coronacrisis door bedrijven te dragen moeten zijn?

Antwoord

De Maatwerkaanpak Piekbelasters voor de sector industrie en energie is bedoeld als een aanvulling op het generieke beleid voor stikstofemissiereductie in de sector industrie en energie. Het betreft de mogelijkheid om in een beperkt aantal gevallen op vrijwillige basis een aanvullende inspanning te leveren. Er is nu een budgettaire reservering gemaakt om in dergelijke gevallen tot een kosteneffectieve investering te komen. Dit instrument zal de komende tijd worden uitgewerkt.

329. Hoe gaat u garanderen dat het aantal uren weidegang structureel worden uitgebreid en hoe gaat u dit controleren?

Antwoord

Een structurele uitbreiding is mogelijk als alle betrokken partijen zich hier gezamenlijk voor inzetten. De komende periode wil ik gebruiken om, in samenspraak met enkele relevante partijen, na te gaan op welke wijze de borging van het aantal uren weidegang zo goed en efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.

330. Kunt u aangeven wat de mogelijke langetermijngevolgen zijn van het verdunnen van mest voor de kwaliteit van het grondwater?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 324.

331. Kunt u aangeven hoeveel procent van water te gebruiken voor verdunning van mest uit regenwater komt en welke impact het verdunnen van mest mogelijk heeft op de beschikbaarheid van water?

Antwoord

Het is mij niet bekend hoeveel bedrijven geen of onvoldoende beschikking hebben over oppervlaktewater en daarom wellicht gebruik zullen willen maken van regenwater van staldaken en erf. Naar schatting betreft het meerdere duizenden bedrijven, met name op de zandgronden. Dit zal ook afhankelijk zijn van de periode in het groeiseizoen (voorjaar of hoogzomer). De impact op de beschikbaarheid van water zal naar verwachting beperkt zijn, zie ook het antwoord op vraag 323.

332. Hoe gaat u voorkomen dat door middel van de innovatieregeling voor stallen, net zoals in het verleden, «end of pipe»-maatregelen worden gesubsidieerd?

Antwoord

Het doel van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) is het ontwikkelen en uitrollen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en stalemissies. Brongericht betekent dat de uitstoot van verschillende emissies, zoals ammoniak en methaan, zoveel mogelijk wordt voorkomen, namelijk door de emissies bij de bron aan te pakken. Met deze brongerichte aanpak dienen de minimale reductiepercentages behaald te worden om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de innovatiemodule van de Sbv.

De brongerichte aanpak verschilt van end of pipe maatregelen, waarbij de emissies eerst ontstaan, de stalruimte bereiken en vervolgens pas uit de lucht worden verwijderd voordat de lucht de stal verlaat. Bovenop het gebruik van brongerichte maatregelen, kunnen innovatieve end of pipe technieken als aanvullende naschakeltechniek worden gebruikt om (een deel van) de lange termijn streefwaarde van de reductiepercentages voor de verschillende emissies te realiseren. Deze end of pipe technieken komen echter niet in aanmerking voor subsidie.

333. Kunt u uiteenzetten welke eisen u gaat stellen aan stalmaatregelen?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 321 en 327.

334. Hoe verhouden de maatregelen voor innovaties aan stallen zich tot de omslag naar kringlooplandbouw?

Antwoord

De veehouderijsector heeft een belangrijke plek in de kringlooplandbouw door het omzetten van gewassen en reststromen in waardevol voedsel en meststoffen. Daarbij horen stallen met zeer weinig emissies die bijdragen aan een hoger niveau van dierenwelzijn en diergezondheid door een beter stalklimaat. Het streven is om daarmee ook de inzet van antibiotica verder te verminderen. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 7 februari 2020 over innovaties in stallen, wil ik de ontwikkeling van nieuwe technieken stimuleren. Hierbij worden, in aanvulling op bestaande ammoniakreducerende technieken in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav), alle schadelijke emissies, waaronder stikstofemissies, integraal en brongericht fors teruggebracht. Bij deze brongerichte aanpak worden emissies zo veel mogelijk voorkomen, bijvoorbeeld door het snel scheiden van mest en urine, en worden de nutriënten teruggewonnen voor benutting als meststof.

335. Hoe gaat u voorkomen dat ondernemers te maken krijgen met een stapeling van regelingen, aangezien te lezen valt «Op basis van een sectoranalyse van de perspectieven van bestaande en nieuwe innovatieve technieken uit de Sbv kunnen dan uiterlijk eind 2023 per diergroep aangescherpte emissienormen voor ammoniak nieuwe stallen en geplande renovaties worden gesteld. Deze eisen zullen uiterlijk in 2025 voor alle relevante diergroepen zijn ingegaan» en gelet op het feit dat er in sommige provincies al zulke emissie-eisen zijn?

Antwoord

Nu en in de toekomst gelden voor ondernemers in ieder geval de nationale emissienormen voor ammoniak. Zoals in de brief van 24 april jl. aangegeven, zullen de bestaande nationale normen worden aangescherpt. Enkele provincies hebben emissienormen voor ammoniak gesteld, die scherper zijn dan de bestaande nationale emissienormen voor ammoniak, zie ook het antwoord op vraag 321. Met de aangekondigde aanscherping verandert er niets in deze systematiek.

336. Wordt bij het bevorderen en subsidiëren van emissie-arme stallen tevens gekeken naar de mogelijkheid om de veiligheid van de dieren te vergroten als het gaat om de interne luchtkwaliteit, stalcomfort en de brandveiligheid?

Antwoord

In de innovatiemodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) wordt een innovatieproject aan de hand van afwijzingsgronden en rangschikkingscriteria beoordeeld. Hierbij is dierenwelzijn en brandveiligheid van belang. Daarnaast wordt door de brongerichte aanpak van de Sbv de kwaliteit van de stallucht sterk verbeterd, wat positief is voor het welzijn en de gezondheid van dieren en veehouders.

337. Kunt u uiteenzetten hoe u invulling gaat geven aan het omschakelfonds en hoe de beschikbare 175 miljoen euro wordt verdeeld over de verschillende soorten maatregelen?

Antwoord

In mijn brief aan uw Kamer van 24 april jl. heb ik aangegeven dat het omschakelfonds uit twee sporen zal bestaan:

  • a) het omschakelspoor dat zicht richt op het tijdelijk verlichten van de kasstroom wanneer een bedrijf wil omschakelen naar een meer duurzame bedrijfsvoering;

  • b) het investeringsspoor dat zich richt zich het toegankelijker maken van investeringen in verduurzaming/omschakeling van bedrijfsvoering, processen, en ontwikkeling van producten en productconcepten.

Beide sporen worden nu verder uitgewerkt, mede op basis van een behoefteanalyse. Dan zal er een duidelijker beeld zijn van hoe de beschikbare middelen het meest effectief en doelmatig kunnen worden verdeeld over de verschillende soorten maatregelen.

338. Welke voorwaarden worden gesteld aan boeren indien zij gebruik willen maken van het omschakelfonds?

Antwoord

Het omschakelfonds zal bestaan uit een samenhangend pakket van maatregelen. Per maatregel zal niet alleen gekeken worden naar het potentieel om stikstofreductie te realiseren, maar ook hoe de maatregel kan bijdragen aan de doelen van de LNV-visie «Waardevol en Verbonden». Ingediende plannen zullen hierop beoordeeld worden.

339. Op welke manier wordt kringlooplandbouw precies verankerd in de regeling van het omschakelfonds voor boeren?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 338.

340. Op welke wijze gaat u kringglooplandbouw stimuleren, naast de beschikbaarheid van het omschakelfonds?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 202.

341. Welke stappen gaat u samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zetten om de verduurzaming en vermindering van stikstof van de binnenvaart te realiseren en op welke termijn zal dit plaatsvinden?

Antwoord

De maatregelen om de binnenvaart verder te verduurzamen zijn neergelegd in de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens die in juni vorig jaar is ondertekend. De acties die voortvloeien uit de Green Deal gaan vooralsnog door zoals gepland. In Q3 wordt een subsidieregeling gepubliceerd die bestaande schepen in staat stelt in duurzame maatregelen te investeren. De middelen die in het kader van de bronmaatregelen stikstofreductie beschikbaar worden gesteld, zullen via die subsidieregeling worden aangewend, waarbij de nu beschikbaar gestelde middelen specifiek worden ingezet voor subsidiëring van SCR-katalysatoren. Daarnaast is een groot internationaal onderzoek aan de gang naar de mogelijkheden voor financiering van de energietransitie en zal nog dit jaar een milieulabel voor binnenvaartschepen worden geïntroduceerd. Met de decentrale overheden zijn in het Schone Lucht Akkoord bovendien afspraken gemaakt over de manier waarop de maatregelen uit de Green Deal kunnen worden geïmplementeerd op decentraal niveau.

342. Worden maatregelen voor de binnenvaart (retrofit binnenvaart-katalysatoren) een verplichting?

Antwoord

Nee. Subsidie voor SCR-katalysatoren kan worden aangevraagd op basis van vrijwilligheid. Het is wel te verwachten dat decentrale overheden, verladers en financiële instellingen de komende tijd zwaardere eisen gaan stellen aan de milieuprestatie van schepen. Daarover zijn in de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens afspraken gemaakt.

343. Gaat het kabinet, analoog aan de Subsidieregeling brongerichte aanpak verduurzaming voor de landbouwsector, ook een investeringssubsidie voor nul-emissie werktuigen invoeren?

Antwoord

In de bouwsector worden de komende drie jaar gebiedsgerichte pilots met zero emissie mobiele werktuigen uitgevoerd. Het extra geld komt onder andere beschikbaar via een al bestaande subsidieregeling (de Demonstratie Klimaattechnologie en -Innovatie in transport), waar bedrijven in Nederland aanspraak op kunnen maken bij pilots met nul-emissie mobiele werktuigen en het ontwikkelen en demonstreren van innovatieve nul-emissie mobiele werktuigen. Ook worden pilots mogelijk gemaakt binnen overheidsopdrachten van onder meer Rijkswaterstaat, ProRail en Rijksvastgoedbedrijf. In 2022 vindt een evaluatie plaats op basis waarvan wordt bepaald of en hoe opgeschaald kan worden. De mate waarin de inzet en opschaling van nul-emissie werktuigen verder zal worden bevorderd en omvang van stikstofmiddelen die daarvoor eventueel beschikbaar worden gesteld, zal op een later tijdstip worden bepaald op basis van de uitkomsten van de pilots.

344. Zullen er duurzaamheidseisen gesteld en geaccepteerd worden met betrekking tot vormen van extensivering of omschakeling worden bijvoorbeeld het niet mogen gebruiken van bepaalde soorten van landbouwbestrijdingsmiddelen om Natura 2000-gebieden te beschermen?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 338.

345. Kunt u aangeven hoe kunstmestvervangers meegenomen worden in de herijking van het mestbeleid?

Antwoord

Uw Kamer ontvangt op korte termijn een brief over de herbezinning op het mestbeleid. Zoals uw Kamer weet zet ik mij in Brussel in voor de mogelijkheid om hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest in te zetten als kunstmestvervanger. Diverse pilotprojecten uit het zesde actieprogramma Nitraat-richtlijn, zoals het project Kunstmestvrije Achterhoek en de pilot Mineralenconcentraat, geven een onderbouwing voor deze inzet. De uitkomst van dat traject zal uiteraard ook een plek moeten krijgen binnen het toekomstige mestbeleid om daarmee bij te dragen aan het terugdringen van het gebruik van kunstmest.

346. Klopt het dat je minder stikstof uitstoot wanneer je stopt met het gebruik van kunstmest? Zo ja, bent u bereid om in te zetten op het gebruik van natuurlijke mest om de stikstofuitstoot verder terug te dringen?

Antwoord

De uitstoot van stikstof zal verminderen als je stopt met het gebruik van kunstmest en er geen andere stoffen voor in de plaats gebruikt. Echter, wanneer het als het gebruik van kunstmest wordt vervangen door natuurlijke mest is de beperking van de uitstoot afhankelijk van het soort mest, de toedieningsmethode, de soort kunstmest die wordt vervangen. Mijn inzet is om de uitstoot van stikstof bij het gebruik van meststoffen te beperken, door de inzet op de doorontwikkeling van emissiearme bemestingstechnieken en mestverdunning.

347. Vindt het kabinet ook dat 25 miljoen euro voor gebiedsgerichte pilots in de bouw karig afsteekt bij de financiële ondersteuning die aan andere sectoren wordt geboden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 343.

Naar boven