35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 januari 2020

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de vragen die de leden van de fractie van de VVD, het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de SP en de ChristenUnie hebben gesteld en de opvattingen die zij hebben over het wetsvoorstel voor het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. De regering dankt de leden van de fracties voor hun inbreng.

De regering ziet dat Wajongers graag willen meedoen in de samenleving. Wajongers vragen zich daarbij af wat een baan oplevert en of ze wel weer kunnen terugvallen op de uitkering als ze hun baan verliezen. Inkomen is voor iedereen belangrijk. Nog meer als je afhankelijk bent van hulp en ondersteuning. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor andere Wajongers juist niet. Bij de Wajong hebben we te maken met 245.000 unieke mensen. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de gehele groep, van wie nog steeds helft van de mensen die kan werken aan de kant staat, is een meer begrijpelijke en vooral meer stimulerende regeling nodig. Wajongers moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, ze moeten zich kunnen ontwikkelen en ze moeten worden beloond als ze meer gaan werken. In het wetsvoorstel zijn daarom maatregelen opgenomen om ervoor te zorgen werken en meer gaan werken in de Wajong loont. En dat mensen veiligheid en zekerheid krijgen om terug te vallen op de Wajonguitkering als dat toch nodig blijkt. De regering heeft er vertrouwen in dat het pakket aan maatregelen Wajongers meer kansen biedt om mee te doen en dat we een stap in de richting van een meer inclusieve arbeidsmarkt zetten. De wijzigingen die de Tweede Kamer in het wetsvoorstel heeft aangebracht leveren daar een bijdrage aan. Hierdoor is de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven uitgebreid en kunnen mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen die een Wajong-uitkering ontvangen een beperkt inkomen uit arbeid te ontvangen, zonder dat dit direct volledig verrekend wordt met hun uitkering. Ook wordt het totaalinkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie ten minste aangevuld tot het functieloon. Het wetsvoorstel is daarmee een evenwichtig voorstel qua balans tussen bestaanszekerheid (inkomen) en het laten meedoen van Wajongers. Hierbij staat voor de regering voorop dat Wajongers zeker zijn van bestaanszekerheid. De Wajong was, is en blijft een voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande, zonder een vermogens- en partnerinkomenstoets.

Hieronder gaat de regering conform het verzoek van de leden van de genoemde fracties eerst in op het voorstel van de LCR, FNV en CNV. Na de reactie op het voorstel van de LCR, FNV en CNV volgt de beantwoording van de vragen van de genoemde fracties. Hiervoor is de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen zijn genummerd.

Reactie op het voorstel van de LCR, FNV en CNV

De LCR, FNV en CNV hebben een voorstel aan uw Kamer gedaan voor een alternatieve formule voor het berekenen van de hoogte van de inkomensondersteuning. De alternatieve formule is (I/LW – I) + (1 – deeltijdfactor) x G. Het eerste deel van de formule is bedoeld om een lagere loonwaarde te compenseren en aan te vullen tot het functieloon. Het tweede deel compenseert voor de dagen die iemand niet kan werken, bijvoorbeeld door een medische uren beperking. Met de formule komen Wajongers die werken ten minste uit op het wettelijk minimumloon op maandbasis, ongeacht het aantal uren dat zij werken.

Algemeen

Alvorens inhoudelijk op het voorstel voor de alternatieve formule in te gaan, vindt de regering het van belang om een aantal algemene punten uit het voorstel van de LCR, FNV en CNV te adresseren. Met het wetsvoorstel wil de regering het huidige stelsel verbeteren voor Wajongers die werken en met name ook voor Wajongers die nog aan de kant staan. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong. In bijlage I is vanwege de complexiteit en de omvang van het aantal regeling voor inkomensondersteuning een kort overzicht opgenomen van de huidige regelingen voor inkomensondersteuning (waaronder de Bremanregeling en de maatmanwisseling) alsmede de werking van het overgangsregime van de geharmoniseerde regeling. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de gehele groep, van wie nog steeds de helft van de groep die kan werken aan de kant staat, heeft de regering nieuwe regels voor inkomensondersteuning voorgesteld.

De afgelopen tijd heeft de regering geconstateerd dat over de nieuwe regels voor inkomensondersteuning een aantal beelden bestaan, die ook in het document van de FNV, LCR en CNV terugkomen. Voor de inhoudelijke discussie over het wetsvoorstel, vindt de regering het belangrijk om de stelling dat het wetsvoorstel leidt tot een verdere verslechtering van de financiële situatie voor mensen met een beperking te ontkrachten.

De Wajong was, is en blijft een voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande, zonder een vermogens- en partnerinkomenstoets. Voor de regering staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Het wetsvoorstel brengt hier geen verandering in aan. Het uitgangspunt van de regering is dat voor mensen die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen, (meer) werken moet lonen en dat ontwikkeling en eventueel uitkeringsonafhankelijkheid niet worden belemmerd. Op basis hiervan zijn voorgestelde regels voor inkomensondersteuning ontwikkeld. De voorgestelde regels voor inkomensondersteuning zorgen voor een verbetering voor mensen die aan de slag willen gaan en zorgt ervoor dat voor mensen die werken, meer werken gaat lonen. Door het instellen van het garantiebedrag gaan Wajongers bij inwerkingtreding van de wetswijzigingen er in totaalinkomen niet op achteruit. Wijzigingen in de persoonlijke (werk)situatie kunnen in sommige gevallen, net als onder de huidige wetgeving, wel leiden tot een inkomensachteruitgang. Alles overwegende is de regering van mening dat het wetsvoorstel dat nu in de Eerste Kamer ligt een evenwichtig voorstel is qua balans tussen bestaanszekerheid (inkomen) en het laten meedoen van Wajongers.

In het document van de LCR, FNV en CNV is opgenomen dat de maatmanwisseling in de oWajong bedoeld is om te compenseren voor een hoger functieloon en een medische uren beperking. Daarbij wordt ook genoemd dat de uitkering die mensen door de maatmanwissel ontvangen bovenop hun inkomen uit arbeid mensen in staat stelt om hun studieschuld af te betalen. De regering wil benadrukken dat de maatmanwissel in de Wajong was ontworpen om Wajongers die zich kwalificeren of in een functie vaardigheden opdoen, te beschermen tegen het verlies van het recht op Wajong vanwege deze verworven kwalificaties of vaardigheden. Omdat de hoogte van de uitkering in de oWajong gekoppeld is aan het vaststellen van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage (AO-percentage) heeft een hoger maatmaninkomen als bijeffect dat oWajongers meer mogen verdienen voordat zij op basis van een lagere AO-klasse een lagere aanvullende uitkering ontvangen.

Daarnaast stellen de LCR, FNV en CNV in het document dat voor werkenden in de Wajong2010 die in de voortgezette werkregeling zitten het inkomen wordt aangevuld tot het wettelijk minimumloon. Hierbij wil de regering opmerken dat dit alleen het geval is als iemand meer dan 20 procent van het wettelijk minimumloon aan inkomen heeft. Inkomen dat onder die grens zit, wordt op basis van de huidige regels volledig verrekend met de uitkering. Dit is een voorbeeld waaruit blijkt dat in de huidige situatie werken niet in alle gevallen loont. Met de voorgestelde formule in het wetsvoorstel is dit niet langer het geval. Dit betekent dat met de voorgestelde formule werken ook gaat lonen als iemand meer dan 20 procent van het wettelijk minimumloon aan inkomen heeft. Tot slot staat in het document dat mensen met een uren beperking extra achter worden gesteld ten opzichte van mensen met een lagere loonwaarde. Dit is niet juist. Ook voor mensen die door een medische uren beperking niet voltijds kunnen werken geldt dat een hoger functieloon doorwerkt in een hoger totaalinkomen. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken. Dit is ongeacht of iemand met of zonder loondispensatie werkt.

Reactie op alternatieve formule

De alternatieve formule zoals voorgesteld door de LCR, FNV en CNV heeft als uitgangspunt dat het wettelijk minimumloon op maandbasis (100 procent WML) noodzakelijk is om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. De uitkering in de Wajong, de Participatiewet en andere uitkeringen in ons stelsel gaan uit van het sociaal minimum als het minimale bedrag dat iemand nodig heeft om in de kosten voor levensonderhoud te kunnen voorzien. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt binnen het stelsel verbeteringen door te voeren. Hierbij is nadrukkelijk geen sprake van een bezuiniging. Het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong gaat gepaard met een intensivering en investering in Wajongers.

De Wajong is een individuele voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande (70 procent WML), zonder een vermogens- en partnerinkomenstoets (die de Participatiewet wel kent). De in het wetsvoorstel voorgestelde formule zorgt ervoor dat het totaalinkomen van mensen die vanuit de Wajong gaan werken hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum (70 procent WML). Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil de regering dat ze erop vooruitgaan. Dit door te belonen in plaats van te belemmeren.

De alternatieve formule zorgt er niet in alle gevallen voor dat (meer) werken loont. Wajongers met een loon op het niveau van het wettelijk minimumloon gaan er op basis van de alternatieve formule niet op vooruit als zij meer gaan werken. Als een Wajonger ondanks een urenbeperking meer gaat werken, loont dit alleen als er sprake is van een functieloon dat hoger is dan het wettelijk minimumloon. De alternatieve formule is daarom met name gunstig voor mensen met een urenbeperking die een functieloon hebben dat hoger is dan het wettelijk minimumloon.

Het invoeren van de alternatieve formule waardoor iemand die werkt minimaal uitkomt op het wettelijk minimumloon op maandbasis zou een ingrijpende wijziging van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong betekenen. Een dergelijke ingrijpende wijziging roept ook de vraag op waarom een dergelijke regeling wel in de Wajong en niet voor bijvoorbeeld de mensen in de Participatiewet, de WIA wordt ingevoerd of werkende niet uitkeringsgerechtigden die om andere redenen niet het wettelijk minimumloon per maand aan inkomen ontvangen.

Financiële consequenties

De leden van de ChristenUnie hebben gevraagd naar de financiële consequenties van de alternatieve formule in vergelijking met de formule die nu in het wetsvoorstel is opgenomen. Onduidelijk is of de alternatieve formule voor alle Wajongers beoogd wordt, of alleen voor Wajongers van wie is vastgesteld dat zij een (medische) uren beperking hebben. Wel lijkt de formule betrekking te hebben op het aantal gewerkte uren, en niet op het aantal gewerkte uren in verhouding tot het aantal uren dat een Wajonger kan werken. Wanneer de alternatieve formule voor alle werkende Wajongers geldt, leidt dit jaarlijks tot ongeveer € 100 miljoen hogere uitkeringslasten. Wanneer er een gedragseffect optreedt omdat het niet meer loont om méér te werken, kan dit bedrag nog oplopen. Het vastleggen van de deeltijdfactor brengt mogelijk nog hogere uitvoeringskosten met zich mee. Wanneer de alternatieve formule alleen voor Wajongers met een medische uren beperking geldt, leidt dit jaarlijks tot € 30 miljoen hogere uitkeringslasten. Omdat er geen actuele en complete registratie van Wajongers met een medische uren beperking is, zou er moeten worden vastgesteld wie een medische uren beperking heeft en wie niet. Daarmee zullen ook de uitvoeringskosten substantieel omhooggaan. Een eerste inschatting van de uitvoeringskosten bedraagt eenmalig € 35 miljoen, om alle werkende Wajongers te beoordelen. Daarna zal het jaarlijks om ongeveer € 4 miljoen gaan.

Gevolgen voor de uitvoering

UWV heeft op basis van het voorstel van de FNV, LCR en CNV een voorlopige inschatting gemaakt van de gevolgen voor de uitvoering. Hieruit is naar voren gekomen dat de alternatieve formule uitvoerbaar lijkt, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De belangrijkste voorwaarde is dat er geen extra sociaal medische beoordelingen nodig zijn door verzekeringsartsen. Dit vanwege de beperkte beschikbare capaciteit. Deze voorwaarde heeft tot gevolg dat de alternatieve formule alleen uitvoerbaar is als deze voor alle werkende Wajongers geldt. Een andere voorwaarde is dat een uitvoerbare en handhaafbare oplossing wordt gevonden voor het vaststellen van de deeltijdfactor in de formule. De informatie die hiervoor nodig is, is niet beschikbaar in de Polisadministratie. Hierbij moeten worden aangemerkt dat het aanpassen van de Polisadministratie niet in lijn is met het traject dat is ingezet om het aantal gegevens te beperken om administratieve lasten voor werkgevers te verlichten. Het vaststellen van de deeltijdfactor op basis van navraag bij gegevens bij de werkgever en/of werknemer is arbeidsintensief en foutgevoelig.

Conclusie

De uitkering in de Wajong, de Participatiewet en andere uitkeringen in ons stelsel gaan uit van het sociaal minimum als het minimale bedrag dat iemand nodig heeft om in de kosten voor levensonderhoud te kunnen voorzien. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt binnen het stelsel verbeteringen door te voeren waardoor (meer) werken gaat lonen en Wajongers meer zekerheid krijgen om terug te vallen op de uitkering. Het voorstel van de LCR, FNV en CNV zorgt ervoor dat Wajongers die werken ten minste uitkomen op het wettelijk minimumloon op maandbasis, ongeacht het aantal uren dat zij werken. De alternatieve formule is daarmee niet in lijn met het beoogde doel van het wetsvoorstel dat mensen erop vooruitgaan als ze gaan werken als ze meer gaan werken. In plaats van de alternatieve formule kiest de regering daarom voor een geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning die ervoor zorgt dat het totaalinkomen van mensen die vanuit de Wajong gaan werken hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum (70 procent WML). Wanneer zij gaan werken neemt dit totaalinkomen verder toe. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken.

Beantwoording vragen fracties

VVD-fractie:

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Afdeling advisering van de Raad van State de voorgestelde harmonisatie van de verschillende regimes binnen de Wajong gerechtvaardigd acht. De Afdeling merkt echter op dat soortgelijke situaties ook buiten de regimes van de Wajong aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de Participatiewet.1 De regering wijst ter onderbouwing van het niet bij de harmonisatie betrekken van andere regelingen zoals de Participatiewet op het verschil in karakter tussen de Wajong en de Participatiewet. De leden zijn bekend met het verschillende karakter tussen de Participatiewet (vangnet) en de Wajong (inkomensondersteuning). Echter, in beide regimes zitten jonggehandicapten met arbeidsvermogen. Kan de regering met betrekking tot toepassing van het gelijkheidsbeginsel aangeven welke maatregelen binnen de Participatiewet van toepassing zijn – of in het kader van het breed offensief worden voorbereid – om te stimuleren dat ook in de Participatiewet (meer) werken voor jonggehandicapten met of zonder een medische-urenbeperking loont?

Antwoord 1

De regering merkt op dat de leden van de VVD-fractie terecht constateren dat het karakter van de Participatiewet verschilt van dat van de Wajong; dat geldt onder andere óók voor de toegangsvoorwaarden om in aanmerking te komen voor deze uitkeringen. De Participatiewet is – anders dan de Wajong – ingericht als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Het uitgangspunt is dan ook dat de bijstand altijd complementair is aan de eigen middelen (inkomen/vermogen) van de belanghebbende.

Werknemers uit de doelgroep loonkostensubsidie met een deeltijddienstverband die met het naar rato verminderde wettelijk minimumloon/cao-loon een inkomen lager dan het sociaal minimum bereiken, krijgen daarom nu aanvullende algemene bijstand tot het niveau van het sociaal minimum. Het karakter van deze aanvullende uitkering zorgt er echter onder de huidige Participatiewet voor dat werken niet «beloond wordt», in de zin dat het niet tot meer inkomen leidt dan een volledige bijstandsuitkering. Op dit moment is er namelijk – in aansluiting op de algemene tijdelijke gedeeltelijke vrijlatingsregeling en de vrijlatingsregeling alleenstaande ouder – geen specifieke vrijlatingsregeling van arbeidsinkomsten voor deze groep van toepassing. De regering acht dit niet gewenst en wil hier, juist omdat het gaat om mensen met een beperking, binnen de kaders van de Participatiewet wijziging in aanbrengen. Alleen ingeval dat de belanghebbende naast verminderde loonwaarde óók als medisch urenbeperkt wordt beschouwd, geldt thans reeds wél een structurele inkomensvrijlating.

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief (hierna: wetsvoorstel Breed Offensief) dat wordt voorbereid, regelt een tijdelijke vrijlating voor de duur van 12 maanden voor mensen die werken met loonkostensubsidie. Er bestaat de mogelijkheid van verlenging van deze vrijlatingsduur, wanneer er naar het oordeel van het college in de persoon gelegen omstandigheden zijn, die uitbreiding van de uren (vrijwel) onmogelijk maakt. Het college beoordeelt na ommekomst van de tijdelijke vrijlating of er sprake is van een situatie waarbij door in de persoon gelegen omstandigheden uitbreiding van de arbeidsuren niet of bijna niet mogelijk is. Als dat naar het oordeel van het college het geval is, zal de gemeente een nieuwe vervolgvrijlating toekennen. Deze vrijlating wordt voortgezet zolang de belanghebbende niet meer uren kán werken, en daardoor een uitbreiding van de deeltijduren niet mogelijk wordt geacht. In dit soort situaties komt het er dan in de uitvoeringspraktijk op neer dat een min of meer gelijke vrijlatingsregeling als die van de medisch urenbeperkte bijstandsgerechtigden van toepassing is.

Voor de mensen met een arbeidsbeperking moet, naar de mening van de regering, ook het werken in deeltijd lonen. Het is belangrijk om bij het formuleren van zo’n financiële prikkel ervoor te zorgen dat «werken ook blijft lonen» en dat een armoedeval zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het gedeeltelijk vrijlaten van het nettoloon uit arbeid wanneer iemand in deeltijd met loonkostensubsidie aan de slag is, levert ook voor deze belanghebbende een financieel voordeel op, waardoor zij worden gestimuleerd om (meer) te gaan werken. Overigens kan op basis van de bestaande gegevens worden opgemerkt dat een grote meerderheid van de mensen die werkt met loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet daardoor uit de bijstand komt en geen aanvullende bijstand nodig heeft.

Vraag 2

Uit de recent door het SCP uitgevoerde eindevaluatie van de Participatiewet2 blijkt dat de kans op werk voor jonggehandicapten sinds de invoering van de Participatiewet met 9% is toegenomen ten opzichte van Wajongregimes vóór 2015, maar dat de inkomenspositie van de Wajongers is verslechterd. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een analyse kan geven van de oorzaken van de verslechterde inkomenspositie. Leidt dit naar het oordeel van de regering tot het nemen van maatregelen en, indien het antwoord bevestigend is, tot welke maatregelen?

Antwoord 2

Uit de evaluatie van de Participatiewet blijkt dat voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen de kans op werk sinds de invoering van de Participatiewet is toegenomen. Van de 18-jarige Wajongers (dus voor 2015) werkte 29 procent in het derde jaar na instroom. Vanaf 2015 is dat voor 18-jarige jonggehandicapten 38 procent. Er is dus sprake van een stijging in baankans van 9 procentpunt. Uit de evaluatie van SCP blijkt dat dit komt door de Participatiewet. Dit betekent dat jonggehandicapten de afgelopen jaren meer aan het werk zijn gekomen, ook wanneer gecorrigeerd wordt voor de gunstige conjunctuur van de afgelopen jaren.

De inkomenspositie van jonggehandicapten met arbeidsvermogen is echter verslechterd. Dit is het gevolg van het feit dat zij nu onder het bijstandsregime vallen, waardoor er vergeleken met Wajongers minder vaak recht op een uitkering of er een lagere uitkering is. Het inkomen uit arbeid voor jonggehandicapten onder de Participatiewet is wel hoger.

De brief over de eindevaluatie Participatiewet die ik op 21 november 2019 naar uw Kamer heb gestuurd, gaat in op de inkomenspositie van jonggehandicapten3. Met de maatregelen in het kader van het Breed Offensief zal worden bevorderd dat werken voor mensen met een beperking, waaronder jonggehandicapten, (meer) loont. In het wetsvoorstel Breed Offensief is daarom voorzien in een nieuwe regeling voor gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die werken met loonkostensubsidie, maar niet volledig uit de uitkering zijn. Het kabinet trekt daarvoor extra middelen uit (€ 40 miljoen in de structurele situatie).

Vraag 3

De arbeidsparticipatie van jonggehandicapten met een arbeidsvermogen is weliswaar toegenomen naar 38%4, het betekent nog steeds dat 2 op de 3 jonggehandicapten geen baan heeft, zelfs niet voor enkele uren per week. In de brief d.d. 21 november 2019 naar aanleiding van de evaluatie van de Participatiewet kondigt de regering diverse acties aan omdat zoals de regering schrijft: «het SCP ziet «grote structurele problemen» en stelt dat er «nog flink wat werk nodig is om op lange termijn succesvol te zijn».5 Naar aanleiding van deze brief vragen de leden of een verdere vereenvoudiging en harmonisatie van de regels ter ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking niet wenselijk is. Het SCP noemt immers vergelijkbare argumenten voor de achterblijvende participatie in de Participatiewet als de argumenten die ten grondslag liggen aan het onderhavige wetsvoorstel. Dit zijn o.a. het ontbreken van inzicht in de vaak ingewikkelde regelgeving waardoor mensen onzeker zijn over hun inkomen wanneer ze gaan werken en of ze terug kunnen vallen op de uitkering als het werken niet lukt. Daarnaast ontbreekt het aan één duidelijke regeling voor werkgevers om mensen in dienst te nemen en blijven de twee regimes van loonkostensubsidie en loondispensatie naast elkaar bestaan.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de ambitie van de regering van een inclusieve arbeidsmarkt en de conclusie dat op weg hier naartoe nog vele stappen moeten worden gezet. Kan de regering globaal de voorgenomen wetgevingsagenda schetsen, op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt?

Antwoord 3

De regering zet verschillende stappen op weg naar een meer inclusieve arbeidsmarkt als het gaat om mensen met een beperking. Op dit moment wordt door het Ministerie van SZW samen met vertegenwoordigers van de doelgroep (cliëntenorganisaties, ervaringsdeskundigen), werkgevers, vakbonden, gemeenten en het UWV gewerkt aan het wetsvoorstel Breed Offensief. Dit wetsvoorstel heeft als doel om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking in de Participatiewet verder te vergroten. Het streven is om het wetsvoorstel Breed Offensief in februari aan de Tweede Kamer aan te bieden. Belangrijk onderdeel van de bredere agenda van het Breed Offensief is verder de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak.

Verder wordt in het kader van het Breed Offensief gewerkt aan verbetering van de dienstverlening aan werkgevers door ervoor te zorgen dat in elke arbeidsmarktregio één publiek aanspreekpunt voor werkgevers is, met hetzelfde basispakket aan dienstverlening, met inzichtelijke profielen van de werkzoekenden en een overzichtelijk pakket aan instrumenten en voorwaarden. Dit vraagt om aanpassing van de SUWI-regelgeving. Het streven is om het gewijzigd Besluit SUWI op 1 januari 2021 in werking te laten treden.

Naar aanleiding van de motie Raemakers over een niet-vrijblijvend passend aanbod voor mensen in de bijstand om hen te kunnen helpen, wordt gewerkt aan een wetsvoorstel voor het verbeteren van de ondersteuning van mensen in de bijstand. Dit wetsvoorstel staat tot 22 januari 2020 open voor consultatie.

Met het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong wil de regering binnen het huidige stelsel van de Wajong een aantal verbeteringen aanbrengen voor Wajongers die werken en met name ook voor Wajongers die nog aan de kant staan. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe regeling. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor veel Wajongers juist niet. Hierbij kan sprake zijn van grote verschillen afhankelijk van het moment dat iemand is ingestroomd. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de gehele groep, van wie nog steeds 60.000 mensen aan de kant staan, is een begrijpelijkere en vooral meer stimulerende regeling nodig.

Bovengenoemde inzet in het kader van het Breed Offensief met een breed pakket aan inzet op alle fronten, waaronder het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong, ziet de regering als een volgende stap op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt. Het gaat om verbeteringen binnen het huidige stelsel van de Wajong en de Participatiewet. Het is van belang om daarbij op te merken dat er de groep mensen met een arbeidsbeperking en de mate waarin zij gebruik maken van regelingen en ondersteuning in de praktijk breder is.

Vraag 4

Het gewijzigd amendement-Renkema en Gijs van Dijk6 regelt het aanvullen van het totale inkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie tot ten minste het functieloon. Tijdens de technische briefing in de Eerste Kamer d.d. 26 november 2019 is getracht de werking van het amendement uit te leggen. Duidelijk werd dat vanwege de verschillende berekeningen die naast elkaar moeten worden gelegd, een ogenschijnlijk onnavolgbare rekensom moet worden gemaakt om de aanvulling te berekenen. Kan de regering aangeven welk probleem hier precies wordt opgelost? Hoe oordeelt de regering over de uitvoerbaarheid van dit amendement? Wat is het oordeel van het UWV dat de regeling moeten uitvoeren, over de uitvoerbaarheid van het amendement? Een van de doelen van het wetsvoorstel is vereenvoudiging van de Wajongregimes en een betere uitlegbaarheid. Is de regering niet ook van mening dat met dit amendement-Renkema en Gijs van Dijk opnieuw complexiteit wordt toegevoegd waarvan de wijze waarop men tot uitvoering komt, nauwelijks uitlegbaar is?

Antwoord 4

Wanneer een Wajonger met loondispensatie meer dan 4 dagen werkt, is het totale inkomen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling lager dan het inkomen dat zij zonder loondispensatie hadden kunnen verdienen. Het amendement van Renkema en Gijs van Dijk zorgt in die gevallen ervoor dat het totale inkomen tenminste gelijk is aan het inkomen dat zij zonder loondispensatie hadden kunnen verdienen. Het amendement vervangt daarmee in feite de Bremanregeling in de huidige Wajong, zonder dat daarbij sprake is van een maximum op 120 procent WML. Ook hoeft de betreffende Wajonger, in tegenstelling tot de Bremanregeling, niet te werken met een jobcoach.

Voor het uitvoeren van het amendement van Renkema en Gijs van Dijk moet UWV net als met de huidige Bremanregeling voor alle Wajongers die werken met loondispensatie twee berekeningen uitvoeren: de hoogte van de inkomensondersteuning op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling én de hoogte van de inkomensondersteuning als wordt aangevuld tot het functieloon. De hoogste komt vervolgens tot uitbetaling. Door het amendement van Renkema en Gijs van Dijk worden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning uitgebreid. Desondanks is de regering van mening dat er met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning sprake is van een vereenvoudiging. Dit omdat het aantal regelingen ten opzichte van de huidige situatie substantieel wordt teruggebracht. De regering is van mening dat het wetsvoorstel met het amendement van Renkema en Gijs van Dijk een evenwichtiger voorstel is geworden. Dankzij het amendement ontvangen Wajongers die werken met loondispensatie hetzelfde totaalinkomen als collega’s die werken in eenzelfde functie.

Vraag 5

Door het vereenvoudigen en harmoniseren van de verschillende regelingen gaan er dingen veranderen. Zo wordt er alleen nog onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en zonder arbeidsvermogen. De leden van de VVD-fractie lezen dat de meerderheid van de Wajongers met arbeidsvermogen erop vooruitgaat omdat (meer) werken loont. Hoe zit dit met Wajongers die vanwege een urenbeperking niet meer uren kunnen werken, nu de Maatmanwissel die een urenbeperking compenseert, komt te vervallen? Behoren deze Wajongers tot de groep met een specifieke aanvulling waaronder ook de voortgezette werkregeling, die er potentieel op achteruitgaan? Lezen wij het goed dat voor deze groepen geldt dat men pas inlevert wanneer zij hun baan verliezen en binnen 12 maanden7 geen nieuwe baan vinden?

Antwoord 5

Voor de mensen met een medische uren beperking en een maatmanwissel en de mensen met een medische uren beperking in de voortgezette werkregeling die op het moment van inwerkingtreding werken, vergelijkt UWV de oude uitkering met de uitkering op basis van de nieuwe regels. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels lager uit zou komen dan de oude uitkering, krijgt de Wajonger een garantiebedrag. Bijvoorbeeld als iemand in de voortgezette werkregeling zit.

De Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag waardoor het totaalinkomen gelijk blijft als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag.

De termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven bij aanvang van een nieuwe dienstbetrekking is afhankelijk van de hoogte van de WW-uitkering. Als de Wajonger zijn baan verliest, valt hij, net als in de huidige situatie na een periode terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Hierbij wordt, net als in de huidige situatie, het inkomen uit WW-uitkering met de uitkering verrekend. De betreffende inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk en niet door de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels met een lager inkomen vanwege de WW-uitkering hoger wordt dan het garantiebedrag, vervalt na twaalf maanden het recht op herleven van dit garantiebedrag. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels lager blijft dan het garantiebedrag, blijft de uitkering ter hoogte van het garantiebedrag.

Als het vervolgens niet lukt om binnen twaalf maanden na einde van de WW-uitkering opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Het recht op het garantiebedrag herleeft dan niet meer. Het effect op het inkomen, blijft afhankelijk van de nieuwe dienstbetrekking en het bijbehorende functieloon.

Vraag 6

Ondanks dat de grote groep erop vooruitgaat is er toch veel onrust onder de Wajongers. Zo wordt gesteld dat een Wajonger straks nooit meer kan verdienen dan het minimumloon. Kan de regering aangeven of deze bewering klopt? In hoeverre speelt de marginale druk op iedere extra verdiende euro een rol om extra arbeidsdeelname van jonggehandicapten te frustreren, dan wel te stimuleren?

Antwoord 6

De Wajong was, is en blijft een voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande, zonder een vermogens- en partnerinkomenstoets. De bewering dat een Wajonger straks nooit meer kan verdienen dan het minimumloon is onjuist. Wajongers die een hoog functieloon hebben en relatief veel uren werken, kunnen een totaalinkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) verkrijgen boven het wettelijk minimumloon per maand (figuur 8 bijlage). Het wetsvoorstel topt het totaalinkomen niet af op het minimumloon. Wel is het zo dat de meeste Wajongers, ook nu al, een functie hebben die op het niveau ligt van het wettelijk minimumloon. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning leidt altijd tot een hoger totaalinkomen per uur (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) dan het wettelijk minimumloon per uur. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het totaalinkomen op maandbasis boven het wettelijk maandminimumloon uitkomt. Dit komt doordat veel van de Wajongers niet fulltime zullen kunnen werken.

De geharmoniseerde inkomensregeling stimuleert Wajongers om (meer) te gaan werken. Van iedere verdiende euro behoudt een Wajonger met arbeidsvermogen minimaal 30 procent. Wajongers die werken met loondispensatie behouden bijvoorbeeld meer dan 30 procent van het verdiende loon. In termen van marginale druk, het deel van de stijging van het bruto-inkomen dat niet resulteert in een toename van het netto-inkomen, wordt maximaal 70 procent van het extra inkomen verrekend met de uitkering. Dit effect kan anders uitpakken, wanneer vanwege huishoudsamenstelling een hoger totaalinkomen effect heeft op de toekenning van eventuele toeslagen. Dit effect is echter sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de individuele Wajonger.

Vraag 7

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen over Wajongers die werken als zzp’er. Wat betekent de wetswijziging voor een hoogopgeleide Wajonger die werkt als zzp’er met een uurloon ruim boven het minimumloon (b.v. € 40,– per uur) met een Maatmanwissel (oWajong)? Graag zien deze leden het antwoord met een rekenvoorbeeld ondersteund. Blijft een Wajonger die zelfstandig meer dan het WML verdient in aanmerking komen voor belastingaftrek in de vorm van de jonggehandicaptenkorting?

Antwoord 7

Het recht op toepassing van de jonggehandicaptenkorting is afhankelijk van het recht op Wajong. Elke Wajonger, heeft recht op toepassing van de jonggehandicaptenkorting, ook als de Wajonger zelfstandig meer dan het wettelijk minimumloon verdient. Vervalt het recht op Wajong, omdat een jonggehandicapte geen arbeidsbeperkingen meer heeft of na vijf jaar inkomen uit arbeid zonder ondersteuning meer dan 75 procent van zijn maatmaninkomen verdient, dan vervalt ook het recht op toepassing van de jonggehandicaptenkorting.

In hoeverre het recht op Wajong vervalt voor een oWajonger die werkt als zelfstandige zonder personeel (zzp» er) met een uurloon van 40 euro is afhankelijk van zijn vastgestelde maatmaninkomen en het aantal uren dat deze Wajonger per jaar werkt. UWV gaat bij het vaststellen van het inkomen uit zelfstandige arbeid uit van het gemiddelde inkomen over een jaar. Bij een maatman van 150 procent WML, vervalt het recht op uitkering indien na 5 jaar werken deze zzp’er meer dan 75 procent van zijn maatman op jaarbasis heeft verdiend. Zijn maatmaninkomen op jaarbasis is circa 32.146 euro. Bij een jaarinkomen van meer dan 24.110 euro (602,7 uur declarabel werken) vervalt na vijf jaar het recht op Wajong en daarmee de aanspraak op de jonggehandicaptenkorting. Als het recht is geëindigd, kan het recht weer herleven als de betrokkene bijvoorbeeld uitvalt uit werk.

Vraag 8

Om te voorkomen dat een werkende Wajonger op het moment van inwerkingtreding van de wet in totaalinkomen er niet – of in ieder geval niet direct – op achteruitgaat, stelt het UWV een individueel garantiebedrag vast voor de Wajong-uitkering. Bij algemene maatregel van bestuur zal de periode worden vastgesteld waarover het garantiebedrag wordt berekend. In de memorie van toelichting wordt gesproken over een periode van 3 maanden.8

De leden van de VVD-fractie constateren dat de opdrachten voor zzp’ers een grillig verloop kunnen hebben. Is het mogelijk om bij het bepalen van het garantiebedrag hiermee rekening te houden, bijvoorbeeld door in de amvb op te nemen dat voor zzp’ers het garantiebedrag wordt bepaald over een periode van een jaar?

Antwoord 8

Op het moment van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong wordt als hoofdregel het garantiebedrag gebaseerd op het gemiddeld genoten inkomen over de maanden september, oktober en november 2020. Dit geldt ook voor Wajongers die in 2020 het hele jaar inkomen hebben ontvangen. Voor Wajongers met winst uit onderneming wordt uitgegaan van het inkomen over een jaar. De reden hiertoe is gelegen in de wijze waarop de hoogte van de uitkering voor deze doelgroep wordt vastgesteld. UWV werkt voor deze groep met een voorlopige uitkering op basis van een in overleg met de Wajonger afgesproken inkomen dat de Wajonger verwacht. Deze werkwijze wordt toegepast omdat de winst uit onderneming in enig jaar pas twee jaar later definitief wordt vastgesteld.

Vraag 9

Aan de voorgestelde harmonisatie ligt geen bezuinigingsdoelstelling ten grondslag en zien deze leden het goed, dan zouden de voorstellen zoals deze nu na amendering voorliggen, meer budgettaire ruimte vergen. Kan de regering daarop nader reageren?

Antwoord 9

Het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong gaat inderdaad gepaard met een intensivering en investering in Wajongers. De financiële consequenties per onderdeel zijn opgenomen in tabel 1. Hierbij is uitgegaan van inwerkingtreding van de maatregelen op het gebied van Wajong en studie in juli 2020 en de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning in januari 2021. De kosten van het amendement Stoffer en Baudet over het uitbreiden van de herlevingstermijn van het garantiebedrag naar 1 jaar bedragen circa € 47 miljoen cumulatief over de jaren 2021–2025. De kosten van het amendement Renkema en Gijs Van Dijk dat gericht is op het aanvullen van het totale inkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie tot tenminste het functieloon bedragen € 2 miljoen structureel. Aan het aangenomen amendement Bruins c.s. dat regelt dat mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen die een Wajong-uitkering ontvangen de mogelijkheid hebben om een beperkt inkomen uit arbeid te ontvangen, zonder dat dit direct volledig verrekend wordt met hun uitkering zijn geen financiële consequenties verbonden.

Tabel 1: Financiële consequenties t/m 2029 in miljoen euro
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Harmoniseren inkomensregeling

 

10,5

2

1

0,4

         

Schrappen AO-klassen oWajong

 

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

Schrappen uitsluitingsgrond studeren Wajong2015

7,2

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

Implementatie

5

5

1,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Amendement Stoffer en Baudet

 

5,6

12,1

12,0

10,0

7,7

5,8

4,2

3,0

2,2

Amendement Renkema en Van Dijk

 

2

2

2

2

2

2

2

2

2

Totaal

19,4

41,3

35,5

33,4

30,8

28,1

26,2

24,6

23,4

22,6

Vraag 10

Dat de mogelijkheden tot studie in combinatie met een Wajong-uitkering worden verbeterd, krijgt lof, ook vanuit de doelgroep. Of de regeling echter eenvoudiger wordt is zeer de vraag. Is de maatmens-constructie die gebruikt wordt voor de berekening van het loon en de garantie bij het verlies van baan, niet te ingewikkeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is hetgeen in de technische briefing van 26 november 2019 is opgemerkt – dat er slechts één echte deskundige is bij het UWV die werkelijk van de hoed en de rand weet – niet veelzeggend? Zouden de berekeningen simpeler kunnen en wil de regering daarop nader ingaan?

Antwoord 10

Met de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt een vereenvoudiging van het aantal regelingen voor inkomensondersteuning gerealiseerd. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor veel Wajongers juist niet. Zelfs voor mensen in de uitvoering die te maken hebben met het verrekenen van inkomsten zijn de regels complex.

De inkomensondersteuning is afhankelijk van de Wajongregeling waar iemand in zit. Bij de oWajong zijn daarbij het inkomen en maatmaninkomen van belang voor het vaststellen van de uitkeringsklasse en bij werken met loondispensatie en een jobcoach ook het functieloon en de arbeidsduur voor het vaststellen van een eventuele Bremanaanvulling. Bij de Wajong2010 is de aanvulling afhankelijk van de regeling waar iemand onder valt: studieregeling, werkregeling, voortgezette werkregeling of Bremanregeling. Daarbij is informatie nodig over leeftijd, verblijfsduur in de Wajong, inkomen en het al dan niet werkzaam zijn met loondispensatie en een jobcoach.

De voorgestelde inkomensregeling is ten opzichte van de huidige inkomensregelingen veel minder complex en beter uitlegbaar aan Wajongers die gaan werken of meer gaan werken. In de hoofdregel behouden Wajongers met arbeidsvermogen 30 cent van iedere euro. 70 procent van het inkomen wordt verrekend met de uitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Wajongers die werken met loondispensatie behouden meer dan 30 cent van iedere euro. Zij worden daarmee gecompenseerd voor hun verminderde loonwaarde en gedispenseerde loon. Voor hen geldt daarnaast een eventuele aanvulling tot het functieloon dat zij zouden hebben verdiend als zij zonder loondispensatie aan het werk zouden zijn. Voor Wajongers die werkzaam zijn op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe inkomensregeling, stelt UWV een individueel garantiebedrag vast. De inkomensondersteuning bij inkomen uit werk is voor zover dit inkomen uit werk blijvend is nooit lager dan dit garantiebedrag. Indien de inkomensondersteuning met de nieuwe regels hoger is, ontvangen zij deze hogere inkomensondersteuning. Voor Wajongers zonder arbeidsvermogen wordt 75 procent van het inkomen verrekend met de uitkering van 75 procent van het wettelijk minimumloon.

Met het opstellen van de rekenregels is aangesloten bij de verrekening van inkomsten uit werk met een WIA-uitkering. Daarbij staat voorop dat (meer) gaan werken lonend moet zijn. Door het amendement van de leden Renkema en Gijs van Dijk worden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning uitgebreid. Desondanks is de regering van mening dat er met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning sprake is van een vereenvoudiging. Dit omdat het aantal regelingen ten opzichte van de huidige situatie substantieel wordt teruggebracht. De regering is van mening dat het wetsvoorstel met het amendement van de leden Renkema en Gijs van Dijk een evenwichtiger voorstel is geworden. Dankzij het amendement ontvangen Wajongers die werken met loondispensatie hetzelfde totaalinkomen als collega’s die werken in eenzelfde functie. Hierbij moet worden aangemerkt dat de formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting van het wetsvoorstel noodzakelijkerwijs technisch van aard zijn. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd worden richting Wajongers.

Vraag 11

Ondanks dat bezuiniging niet het motief is van wijziging van de regeling, hebben de leden van de CDA-fractie per brief van de FNV, CNV en LCR d.d. 28 november 20199 signalen ontvangen dat er bepaalde groepen werkenden met een Wajong-uitkering zijn die er met dit wetsvoorstel op achteruitgaan. Kan de regering ingaan op de voorbeelden, genoemd in de bijlage van deze brief?

Antwoord 11

Met de voorgestelde harmonisatie van de inkomensregelingen heeft de regering ervoor gekozen een zoveel mogelijk eenduidige en uitlegbare inkomensregeling op te stellen voor alle Wajongers, waarbij (meer) werken moet lonen. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong met veel verschillende inkomensregelingen. Dat leidt tot situaties waarbij een hoger inkomen uit arbeid in de huidige situatie kan leiden tot het volledig wegtoetsen van dit inkomen of zelfs tot een lager totaalinkomen. In sommige gevallen loont het daarom niet om te gaan werken. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor anderen Wajongers juist niet. Een wijziging aanbrengen is daarom per definitie een balanceeract. Om te voorkomen dat Wajongers met de wijziging van de inkomensregeling erop achteruit gaan wordt een garantieregeling in het leven geroepen.

In de bijlage bij de brief van FNV, CNV en LCR worden twee oWajongers aangehaald die vanwege een hoog maatmaninkomen bovenop een inkomen van meer dan het wettelijk minimumloon per maand, inkomensondersteuning ontvangen (bijdrage 4) of zouden gaan ontvangen (bijdrage 5). In het eerste geval zorgt het garantiebedrag ervoor dat deze Wajonger er niet op achteruit gaat. In het tweede geval gaat deze Wajonger er niet in inkomen op achteruit, maar de mogelijk te verwachten hoogte van de inkomensondersteuning wijzigt wel. Zoals ik hiervoor al aangaf is wijzigingen aanbrengen in een inkomensregeling een balanceeract. Afhankelijk van de persoonlijke kansen en mogelijkheden zal voor sommige Wajongers de mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling wijzigen in een perspectief op een lager totaalinkomen en voor andere Wajongers in een perspectief op een hoger inkomen.

De derde casus betreft een werkzame Wajonger in de voortgezette werkregeling in de Wajong2010. Zij komt in aanmerking voor een garantiebedrag als zij op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel werkt. De mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling met een inkomensondersteuning tot aan het wettelijk minimumloon per maand voor mensen die meer verdienen dan 20 procent van het wettelijk minimumloon wijzigt met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Als er sprake is van een inkomen van meer dan 20 procent van het WML, wordt het inkomen niet langer aangevuld tot 100 procent van het WML ongeacht het aantal uur dat iemand werkt. De regering kiest voor een systeem waarbij het totale inkomen stijgt naarmate iemand meer uren per week werkt om ervoor te zorgen dat (meer) werken loont. Daarbij moet worden aangemerkt dat het verdienen van een inkomen van meer dan 20 procent van het WML niet in alle gevallen is weggelegd voor de 60.000 Wajongers met arbeidsvermogen die nog langs de kant staan. Met de nieuwe regeling voor inkomensondersteuning gaan zij, in tegenstelling tot de huidige situatie, erop vooruit als zij gaan werken.

Vraag 12

Wat bij de commentaren van betrokkenen met name knelt, is de te snelle terugval in salaris na werkloosheid. Tegen de achtergrond van het moeilijker kunnen vinden van passend werk voor deze doelgroep, is bij amendement-Stoffer en Baudet de periode waarbinnen werk kan worden gezocht verbeterd tot een jaar. Deze termijn lijkt gezien de commentaren nog steeds niet adequaat te zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tot slot de volgende vragen te beantwoorden:

  • Hoeveel mensen krijgen een hogere Wajong-uitkering na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag?

  • Hoeveel mensen krijgen een lagere Wajong-uitkering na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag?

  • Hoeveel mensen komen er na de wetswijziging, zonder rekening te houden met het garantiebedrag, extra uit onder het sociaal minimum?

  • Hoeveel gaat het totaalbedrag aan Wajong-uitkeringen omhoog c.q. omlaag na de wetswijziging?

  • Hoeveel mensen hebben nu een betalingsregeling met het UWV en hoeveel wordt ingeschat dat dit na de wetswijziging zal zijn?

Antwoord 12

Het overgangsregime met het garantiebedrag is ingesteld om te voorkomen dat Wajongers er door inwerkingtreding van het wetsvoorstel, maar bij overig gelijkblijvende omstandigheden, in totaalinkomen op achteruit gaan. Met het amendement Stoffer en Baudet is de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven uitgebreid van twee maanden naar een jaar. De reden om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven te beperken en niet verder uit te breiden, is om verschillen tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet te voorkomen. Ook voor reguliere werknemers geldt dat bij verlies van een baan het inkomen daalt (eerst een WW-uitkering en vervolgens afhankelijk van de partnerinkomens- en vermogenstoets bijstand) en er geen zekerheid geboden wordt dat bij een nieuwe baan het salaris ten opzichte van het oude salaris tenminste gelijk is.

Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel mensen op basis van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning een hogere Wajong-uitkering zouden ontvangen of in aanmerking zouden komen voor een uitkering op basis van het garantiebedrag. Hiervoor is namelijk een inschatting nodig van het aantal mensen dat op de dag voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel inkomen heeft en hun persoonlijke situatie. Voor beantwoording van deze vraag zijn op dit moment niet alle benodigde gegevens op centraal niveau beschikbaar. De inkomensondersteuning hangt af van de regeling waarin iemand zit, het inkomen uit arbeid, de loonwaarde en in sommige gevallen het functieloon en/of het maatmaninkomen. De benodigde gegevens zijn wel beschikbaar op dossierniveau. In het kader van de implementatie van het wetsvoorstel werkt UWV aan het opnemen van bepaalde informatie uit de loonwaardebeschikking in het centrale systeem.

In Bijlage II heb ik figuren opgenomen die inzicht geven in de effecten van de geharmoniseerde inkomensregeling (inclusief amendementen) ten opzichte van de huidige regelingen bij een loonwaarde van 50 procent, 70 procent en 100 procent en een functieloon op WML en 120 procent WML. Het totaalinkomen is daarbij afgezet tegen de arbeidsduur in dagen. De figuren illustreren dat Wajongers in de (voortgezette) werkregeling en oWajongers met een maatmanwisseling er qua mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling zowel op voor- als achteruit kunnen gaan ten opzichte van de nieuwe regeling. Mensen in de Bremanregeling ontvangen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling dezelfde of, vanwege het schrappen van de maximering op 120 procent WML, zelfs een hogere inkomensondersteuning. Om te voorkomen dat mensen er door de wetswijziging op achteruit gaan heeft de regering het garantiebedrag ingesteld.

Geen enkele Wajonger heeft met de geharmoniseerde inkomensregeling een totaalinkomen onder het sociaal minimum. De basisuitkering voor een Wajonger is voor Wajongers met arbeidsvermogen 70 procent WML en voor Wajongers zonder arbeidsvermogen 75 procent WML. Met de geharmoniseerde inkomensregeling gaat een werkende Wajonger er altijd in totaalinkomen op vooruit ten opzichte van deze basis. Indien vanwege de samenstelling van het huishouden van een Wajonger sprake is van een huishoudinkomen onder het sociaal minimum kan een Wajonger aanspraak maken op een toeslag bovenop de aanvullende Wajong-uitkering op basis van de Toeslagenwet.

De invoering van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning gaat gepaard met een toename van de Wajong-uitkeringslasten. Deze toename is opgenomen in Tabel 2.

Tabel 2: Financiële consequenties t/m 2029 in miljoen euro
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Harmoniseren inkomensregeling

 

10,5

2

1

0,4

         

Schrappen AO-klassen oWajong

 

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

Navraag bij UWV leert dat circa 15.000 Wajongers een betalingsregeling hebben met UWV vanwege terugvordering van te veel betaalde uitkering. Met het harmoniseren van de inkomensregeling wijzigt de systematiek van verrekening van inkomen met een uitkering niet. Invoering van een geharmoniseerde inkomensregeling zal daarom geen effect hebben op het aantal mensen dat is aangewezen op een betalingsregeling met UWV. UWV heeft veel aandacht voor tijdige signalering van een wijziging in inkomen en het effect daarvan op de hoogte van de uitkering. UWV tracht door goede afspraken te maken met Wajongers tijdig wijziging in inkomen door te geven terugvordering waarbij een betalingsregeling noodzakelijk is tot een minimum te beperken.

GroenLinks-fractie:

Vraag 13

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met name enkele vragen die betrekking hebben op de nadelen die de harmonisatie met zich meebrengt voor bepaalde groepen Wajongers. Tijdens de technische briefing van 26 november 2019 hebben de leden geen helder antwoord gekregen op de vraag welke nadelen er voor wie zijn als deze wet wordt aangenomen. Het gesprek met de FNV, CNV en LCR op 3 december 2019 leerde de leden dat er vooral nadelen ontstaan voor Wajongers met een medische urenbeperking in functies met een functieloon dat boven het minimumloon ligt. Dit nadeel vloeit voort uit het vervallen van de voortgezette werkregeling en de maatmanwissel. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit beeld klopt. Zo ja, waarom is er in het kader van de harmonisatie niet voor gekozen om deze regelingen, of tenminste één die materieel hetzelfde uitwerkt, te laten bestaan en voor iedereen te laten gelden? Dat is immers ook een adequate manier van harmoniseren. Zijn de redenen hiervoor van financiële, arbeidsmarktechnische of van uitvoeringstechnische aard? Waarom wegen die redenen zwaarder dan de belangen van de groepen Wajongers die bij baanverlies, na een beperkte overgangstermijn waarbinnen een beroep op het garantiebedrag kan worden gedaan, er in inkomen fors op achteruitgaan, alsmede van mogelijkerwijs nieuwe rechthebbenden?

Antwoord 13

Het klopt dat met de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning onder meer de voortgezette werkregeling in de Wajong2010 en de arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong komen te vervallen. De reden hiervoor is dat de bestaande regelingen niet in lijn zijn met het uitgangspunt van de regering dat werken moet lonen voor iederen, ook voor Wajongers. Door de zogenoemde zaagtand in de oWajong loont werken nu niet in alle gevallen. In de voortgezette werkregeling in de Wajong2010 is het zo dat als iemand een inkomen vergaart van meer dan 20 procent WML, dit inkomen wordt aangevuld tot 100 procent WML. Ook in deze situatie worden Wajongers niet gestimuleerd om meer te gaan werken en loont meer werken ook niet. Het inkomen blijft bij meer werken aangevuld tot 100 procent WML. Om ervoor te zorgen dat werken loont, heeft de regering een geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning voorgesteld.

De regering kiest er niet voor om de voortgezette werkregeling in de Wajong 2010 voor iedereen te laten gelden omdat in dat geval als iemand een inkomen vergaart van meer dan 20 procent WML, dit inkomen wordt aangevuld tot 100 procent WML. De Wajong is een individuele voorziening voor jonggehandicapten met een uitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande (70 procent WML), zonder een vermogens- en partnerinkomenstoets (die de Participatiewet wel kent). De in het wetsvoorstel voorgestelde formule zorgt ervoor dat het totaalinkomen van mensen die vanuit de Wajong gaan werken hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum (70 procent WML). Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil de regering dat ze erop vooruitgaan. Dit door te belonen in plaats van te belemmeren.

Om ervoor te zorgen dat Wajongers er zeker van kunnen zijn dat zij door de inwerkingtreding van het wetsvoorstel er niet op achteruit gaan heeft de regering een overgangsregime ingesteld. Voor alle Wajongers die op het moment van inwerkingtreding werken, vergelijkt UWV de oude uitkering met de uitkering op basis van de nieuwe regels. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels lager uit zou komen dan de oude uitkering, krijgt de Wajonger een garantiebedrag. In zowel de huidige regelingen voor inkomensondersteuning als de voorgestelde regeling voor inkomensondersteuning valt een Wajonger bij baanverlies, na een periode waarbij een eventuele WW-uitkering wordt verrekend als inkomen, terug op de basisuitkering van 70 procent WML als hij of zij arbeidsvermogen heeft.

Vraag 14

De leden van de GroenLinks-fractie hebben voorts vragen over de garantietermijn. De geschiedenis van het wetsvoorstel leert dat de regering streeft naar een zo kort mogelijke garantietermijn. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was die termijn gesteld op twee maanden. Op initiatief van de Tweede Kamer is hier één jaar van gemaakt. Voorstellen voor een langere garantietermijn zijn op advies van de regering door de Tweede Kamer afgewezen. Kan de regering aangeven wat het zwaarwegende belang is om deze termijn zo kort mogelijk te houden, alsmede waarom dit belang zwaarder weegt dan het belang van rechthebbenden bij juist een langere termijn?

Antwoord 14

Het overgangsregime met het garantiebedrag is ingesteld om te voorkomen dat Wajongers er door inwerkingtreding van het wetsvoorstel, maar bij overig gelijkblijvende omstandigheden, in totaalinkomen op achteruit gaan. De reden om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven te beperken, is om verschillen tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet te voorkomen. Ook voor reguliere werknemers geldt dat bij verlies van een baan het inkomen daalt (eerst een WW-uitkering en vervolgens afhankelijk van de partnerinkomens- en vermogenstoets bijstand) en er geen zekerheid geboden wordt dat bij een nieuwe baan het salaris ten opzichte van het oude salaris tenminste gelijk is.

Vraag 15

Tot slot lezen deze leden in de diverse stukken dat, zowel tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel als gedurende de behandeling in de Tweede Kamer, van verschillende kanten erop is aangedrongen om het voorliggende wetsvoorstel te laten toetsen aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Kan de regering aangeven waarom het wetsvoorstel niet met die vraag is voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid een dergelijk toets, ter voorbereiding van de deugdelijke besluitvorming in de Eerste Kamer, alsnog te laten uitvoeren?

Antwoord 15

In de voorbereidende fase van een wetsvoorstel wordt door het verantwoordelijke ministerie zelf getoetst of het wetsvoorstel in lijn is met internationale verdragen. In de beleidsvoorbereidende fase is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bijvoorbeeld aandacht besteed aan de vraag of het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong in lijn is met het VN-verdrag inzake personen met een handicap. Daarnaast wordt een wetsvoorstel in het kader van de wetgevingsprocedure ook door de Raad van State als adviesorgaan van de regering beoordeeld op conformiteit met de Grondwet en internationaal recht. Dit is reeds gebeurd. De regering is van mening dat, gelet hierop, een verzoek aan het College voor de Rechten van de Mens om het wetsvoorstel te toetsen aan het VN-verdrag inzake personen met een handicap, niet nodig is. De regering wijst erop dat het College voor de Rechten van de Mens te allen tijde ongevraagd advies kan uitbrengen.

D66-fractie:

Vraag 16

Allereerst zouden de leden van de D66-fractie een overzicht willen krijgen van de regering over het aantal Wajongers, bij voorkeur uitgesplitst naar de huidige regelingen. Daarnaast vernemen deze leden graag hoeveel Wajongers de afgelopen jaren (gedeeltelijk) werk hebben kunnen vinden. Ook vragen de leden inzichtelijk te maken hoeveel mensen van deze groep Wajongers in dienst zijn bij de (rijks)overheid.

Antwoord 16

Uit cijfers van UWV blijkt dat het aantal lopende uitkeringen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 eind 2018 respectievelijk 171.600, 64.300 en 9.100 bedroeg. In de oWajong gaat het om 70.500 mensen met arbeidsvermogen en in de Wajong2010 om 43.500 mensen met arbeidsvermogen. Eind 2018 waren er 60.300 Wajongers (oWajong en Wajong 2010) aan het werk, 1.100 meer dan een jaar eerder. Het aantal Wajongers dat bij een reguliere werkgever werkt, steeg van 37.300 eind 2017 naar 39.200 eind 2018.

Eind 2018 waren er ongeveer 3.700 mensen met een Wajong-indicatie in dienst bij overheidswerkgevers. Dit zijn ruim 2.000 meer mensen dan ten tijde van de nulmeting eind 2012. Het aantal is in werkelijkheid hoger, omdat een relatief grote groep mensen vanuit de Wsw is gedetacheerd naar overheidswerkgevers. Een deel van deze mensen met een Wsw-detachering heeft ook een Wajong indicatie.10 Voor de telling van het aantal banen zijn de mensen uit deze groep allen als Wsw’ers geregistreerd, en niet als Wajongers. De betreffende gegevens zijn opgenomen in Tabel 3.

Tabel 3: Wajongers bij overheidswerkgevers naar regeling

Regeling

Aantal met inkomensverhouding eind 2018

oWajong

2.190

studieregeling Wajong2010

134

werkregeling Wajong2010

1.256

Wajong (oWajong en Wajong2010) én Wsw begeleid werk

121

Vraag 17

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de wetswijzing twee groepen treft, mensen die de dag dat ze 18 worden een ziekte of handicap hebben, of mensen die na hun 18e en voor de dag dat zij 30 worden een ziekte of een handicap kregen en in het jaar voorafgaand aan dat verkrijgen ten minste zes maanden een opleiding volgden. Zien de leden van de D66-fractie het goed dat jongeren die tussen hun 18e en 30e een ziekte of handicap krijgen, maar niet in het jaar voorafgaand een opleiding hebben gevolgd, vallen onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)? Zo ja, wat zijn de verschillen tussen dat regime en het regime voor de inkomensvoorziening op grond van de Wajong na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel?

Antwoord 17

Met de inwerkingtreding van de Participatiewet in 2015 is de Wajong voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen afgesloten voor nieuwe instroom. Alleen jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben kunnen instromen in de Wajong. Indien jongeren tussen hun 18e en 30e een ziekte of handicap krijgen, maar niet in het jaar voorafgaand een opleiding hebben gevolgd komen zij niet in aanmerking voor de Wajong. Alleen wanneer zij vanuit een werkzame situatie zijn uitgevallen, kunnen zij na 2 jaar loondoorbetaling bij ziekte of een ziektewetuitkering in aanmerking komen voor een uitkering op basis van de WIA. Indien zij arbeidsongeschikt worden vanuit een niet werkende situatie zijn zij aangewezen op de Participatiewet. De werkwijze van verrekenen van inkomen met de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen in het wetsvoorstel is gelijk aan de wijze waarop inkomen wordt verrekend voor mensen met een WIA-uitkering. Maximaal 70 procent van het inkomen wordt verrekend met de uitkering.

Vraag 18

De harmonisatie van drie regelingen naar één centrale regeling zou voor meer duidelijkheid moeten zorgen voor individuele mensen met een Wajong-uitkering. Toch is er onder de verschillende groepen mensen die gebruik maken van één van de huidige regelingen onrust ontstaan over de onduidelijkheden ten aanzien van inkomensgevolgen van de wetswijziging op hun persoonlijke situatie. Zou de regering voor de Eerste Kamer nog een keer overzichtelijk en in helder taal gebruik uiteen willen zetten voor welke groepen deze wetswijziging een verbetering is en welke groepen er waarschijnlijk wel op achteruit kunnen gaan?

Antwoord 18

De formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting van het wetsvoorstel zijn complex en noodzakelijkerwijs technisch van aard. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd worden richting Wajongers. Een voorbeeld hiervan is de publieksinformatie die beschikbaar is gesteld op de website van de rijksoverheid. Voor de volledigheid is deze informatie opgenomen in bijlage III.

Op het moment dat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer is gestuurd en door de Tweede Kamer is aangenomen is er ook algemene informatie verstrekt via UWV waarbij ook aandacht is aan de begrijpbaarheid. Indien relevant worden specifieke delen van de doelgroep door UWV per brief geïnformeerd over de wijzigingen. Ook wordt er een beslisboom ontwikkeld voor Wajongers zodat zij kunnen nagaan of het wetsvoorstel gevolgen voor hen heeft. Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt een rekenhulp ontwikkeld zodat een Wajonger kan nagaan wat (meer) werken of studeren betekent voor zijn bruto-inkomen.

Vraag 19

Zou de regering ook willen ingaan op de hardnekkige geluiden dat het voor mensen in de Wajong niet mogelijk is om boven het minimumloon uit te komen ongeacht hun opleiding, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Antwoord 19

In de berichtgeving over het wetsvoorstel is regelmatig genoemd dat met het wetvoorstel Wajongers niet uit kunnen komen op meer dan het wettelijk minimumloon op maandbasis. Dat een Wajonger nooit meer boven het wettelijk minimumloon uit zou kunnen komen, is niet juist. Het inkomen uit arbeid wordt, voor een Wajonger net als bij een reguliere werknemer, vastgesteld op basis van het functieloon en de arbeidsduur. Bij het vaststellen van de Wajong-uitkering wordt maximaal 70 procent van dit inkomen uit arbeid verrekend. In de nieuwe inkomensregeling werkt daarmee een hoger functieloon door in een hoger totaalinkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning). Als het functieloon hoger is, kan 100 procent van het wettelijk minimumloon ook bereikt worden als iemand niet voltijds werkt. Het wettelijk minimumloon is dus niet het maximum. Wel is het zo dat de meeste Wajongers geen fulltimebaan aankunnen en een functie hebben die op het niveau van het wettelijk minimumloon ligt. Voor hen zal een maandinkomen boven het wettelijk minimumloon, net als nu het geval is, niet haalbaar zijn. Als een hoger opleidingsniveau zich vertaalt in een hoger functieloon werkt dit door in een hoger totaal inkomen. Dit omdat de nieuwe inkomensregeling zoals hierboven geschetst uitgaat van het inkomen uit arbeid en daarmee het functieloon en de arbeidsduur. Voor alle duidelijkheid vind ik het van belang om te benadrukken dat er geen maximum is verbonden aan wat mensen kunnen verdienen.

Vraag 20

Verder hebben deze leden vragen over bijzondere beloningen, zoals een gratificatie of een bonus. In de huidige situatie worden deze bijzondere beloningen gezien als aanvullend vermogen. Dit betekent dat iemand met een Wajong-uitkering het bedrag van deze extra beloning moet inleveren. Kan de regering aangeven wat er gebeurt met deze bijzondere beloningen wanneer het nieuwe wetsvoorstel inwerking treedt? En kan de regering aangeven wat een gratificatie of uitbetaling in natura betekent voor iemand met een Wajong-uitkering? En kan de regering ten slotte aangeven of er een begrenzing zit op deze beloningen? Wat is het maximale bedrag dat iemand mag ontvangen, zonder dat diegene wordt gekort op zijn of haar uitkering?

Antwoord 20

Bijzondere beloningen zoals een gratificatie of bonus zijn onderdeel van het inkomen uit arbeid. Fiscale regels, die voor iedereen gelden, bepalen dat een beloning in natura, tenzij deze kosten onder de werkkostenregeling worden gebracht, onderdeel uitmaken van dit inkomen uit arbeid. Een werkgever bepaalt de hoogte van een bijzondere beloning. De Wajong legt daarop geen restricties. De additionele inkomensbestanddelen naar aanleiding van een gratificatie of bonus worden op dezelfde wijze behandeld als regulier inkomen uit arbeid en afhankelijk van de inkomensregeling verrekend met de Wajong-uitkering.

In de oWajong kan de zogenoemde «zaagtand» ertoe leiden dat een bijzondere beloning (bijna) volledig wordt verrekend of zelfs leidt tot een lager totaalinkomen. In de Wajong2010 werkregeling wordt een bijzondere beloning bij een regulier inkomen van meer dan 20 procent WML voor 50 procent verrekend met de uitkering. In de Wajong2010 voortgezette werkregeling wordt 100 procent van de bijzondere beloning verrekend. Als de gratificatie of bonus hoger is dan de hoogte van de inkomensondersteuning, behoudt de Wajonger het bedrag dat resteert nadat de inkomensondersteuning volledig is verrekend.

Hoewel ook in de media diverse situaties aan de orde zijn gesteld die onrechtvaardig aandoen, geldt voor Wajongers dat zij ten alle tijden een individuele uitkering ontvangen zonder partner- en vermogenstoets. Met de geharmoniseerde inkomensregeling wordt maximaal 70 procent van een bijzondere beloning verrekend met de inkomensondersteuning bij Wajongers met arbeidsvermogen. Voor Wajongers die werken met loondispensatie wordt vanwege de compensatiefactor minder verrekend. Als de gratificatie of bonus hoger is dan de hoogte van de inkomensondersteuning, behoudt de Wajonger het bedrag dat resteert nadat de inkomensondersteuning volledig is verrekend. Wanneer sprake is van inkomensondersteuning op basis van een individueel garantiebedrag behoudt een Wajonger zijn of haar gratificatie of bonus volledig.

Vraag 21

De leden van de D66-fractie vragen zich daarnaast af of deze wetswijziging ook voor werkgevers meer duidelijkheid verschaft. Wat zijn de reacties van bijvoorbeeld werkgeversorganisaties op de harmonisatie? Bovendien vernemen deze leden graag wat de wetswijziging betekent voor mensen met een Wajong-uitkering die zzp’er zijn.

In het debat in de Tweede Kamer hebben de leden van de D66-fractie reeds aandacht gevraagd voor de aangekondigde rekentool van het UWV waarmee Wajongers inzichtelijk kunnen maken wat de harmonisering voor hen betekent. Kan de regering aangeven wanneer de rekentool beschikbaar is en of hierin ook alle toeslagen uit de Toeslagenwet worden meegenomen in de berekening?

Antwoord 21

De maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen, hebben geen directe gevolgen voor werkgevers. Zo heeft het wetsvoorstel geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor bedrijven en professionals.

De inkomensregeling voor Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel is gelijk aan de inkomensregeling voor Wajongers die werken als werknemers. Echter, de systematiek op basis waarvan het inkomen uit onderneming wordt vastgesteld is anders, maar wel uniform voor alle Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel. Het inkomen van een zelfstandige wordt vanwege de fiscale afwikkeling pas twee jaar na sluiting van een boekjaar definitief vastgesteld. In overleg met een Wajonger die werkt als zelfstandige, stelt UWV daarom een voorlopig maandinkomen vast. Op basis van dit inkomen wordt een voorlopige uitkering vastgesteld. Op basis van het vastgestelde definitieve inkomen in jaar t+2 volgt een definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering en eventuele verrekening van te veel of te weinig uitbetaalde uitkering.

Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt door UWV een online rekentool ontwikkeld als hulpmiddel voor Wajongers om de financiële gevolgen van bijvoorbeeld meer inkomsten te kunnen doorrekenen. De rekentool geldt voor de berekening van het totaal inkomen op basis van het inkomen uit arbeid en de inkomensondersteuning door UWV. De rekentool die door UWV ontwikkeld wordt, is onderdeel van de implementatie van het wetsvoorstel. Twee van de drie aangenomen amendementen hebben effect op de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Momenteel brengt UWV de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de gevolgen van de aangenomen amendementen in kaart. Op het moment dat hier meer zicht op is, kan ook een tijdpad afgegeven worden voor het realiseren van de rekentool. Streven is in ieder geval om de rekentool voorafgaand aan inwerkingtreding van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning gereed te hebben.

In de rekentool worden de gevolgen voor de toeslagen niet meegenomen. Kernboodschap is dat Wajongers met arbeidsvermogen van iedere verdiende euro minimaal 30 cent behouden. Zoals aangekondigd in het kader van Simpel Switchen in de Participatieketen11 verkent SZW of een combinatierekentool mogelijk is, die mensen een indicatie biedt van wat werken betekent voor de hoogte van hun toeslagen en uitkering en inzicht in hun nettosalaris.

Vraag 22

De FNV, CNV en LCR gaven in per brief van 28 november 201912 aan dat wanneer men te maken heeft met een medische urenbeperking, dit in het nieuwe wetsvoorstel een nadelig effect zal hebben op het inkomen. Kan de regering hierop reageren en aangeven wat het wetsvoorstel betekent voor de groep Wajongers die te maken heeft met een medische urenbeperking? Kan de regering tevens aangeven hoe groot deze groep is?

Antwoord 22

Ook voor mensen met een medische urenbeperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe inkomensregeling loont. Als iemand met arbeidsvermogen niet werkt, is de inkomensondersteuning per dag conform de standaard norm van 70 procent van het WML. In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt geen onderscheid gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op het inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.

Sinds de invoering van de Wajong2015 is de schattingsmethodiek voor de Wajong veranderd. Dit heeft tot gevolg dat geen urenbeperkingen meer worden vastgelegd. In de oWajong en Wajong2010 gebeurde dit wel. Alleen voor de oWajong is de informatie zodanig ontsloten dat een betrouwbare telling kon plaatsvinden. Van het aantal mensen in de oWajong kon op het moment van de eerste claimbeoordeling 94 procent voltijds werken, 1 procent kan maximaal 10 uur werken, 4 procent maximaal 20 uur en 1 procent maximaal 30 uur. Op basis van de beschikbare informatie bij UWV is niet te achterhalen in hoeverre dit overeenkomt met het aantal uren dat de betreffende Wajongers daadwerkelijk werken. Wel is bekend hoeveel uren Wajongers werkend bij een reguliere werkgever eind 2018 werkten. Eind 2018 werkten ruim 39.000 Wajongers bij een reguliere werkgever. Daarvan had 29 procent een aanstelling van maximaal 12 uur per week; 16 procent een aanstelling van meer dan 12 tot maximaal 20 uur; 17 procent een aanstelling van meer dan 20 tot maximaal 30 uur en 38 procent een aanstelling van meer dan 30 uur per week. In hoeverre dat overeenkomt met de uren die zij kunnen werken, is op basis van de beschikbare informatie bij UWV niet te achterhalen.

Rechtszekerheid

Vraag 23

De leden van de D66-fractie hebben ook vragen over de gevolgen van deze wetswijziging voor de rechtszekerheid. Het wetvoorstel is zeer technisch van aard, hetgeen het voor veel mensen in de doelgroep moeilijk maakt om na te gaan waar ze recht op hebben en waarom een bepaalde berekening wel of niet van toepassing is. Zeker in de overgangsperiode zien de leden van de D66-fractie de kans groeien dat mensen in beroep willen gaan tegen beslissingen die tot een nieuwe, slechtere uitgangspositie kan leiden. Kan de regering aangeven hoe de bezwaar- en beroepsprocedure is vormgegeven? En kan zij aangeven op welke ondersteuning een Wajonger zich kan beroepen wanneer hij of zij deze procedure ingaat?

Antwoord 23

De leden van de fractie van D66 lijken te refereren aan bezwaar- en beroep bij de vaststelling van het garantiebedrag. Wajongers in loondienst (met uitzondering van diegenen die in december zijn begonnen met werken), ontvangen bij vaststelling van de hoogte van het garantiebedrag in de eerste maand na inwerkingtreding een beslissing over hoogte van het garantiebedrag. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt hoe het garantiebedrag door UWV berekend is. UWV is daarnaast voornemens om voor het berekenen van de hoogte van de uitkering op basis van de nieuwe inkomensregeling een nieuwe rekentool in het leven te roepen. Met deze rekentool én de ontvangen beslissing garantiebedrag kan de Wajonger een inschatting maken hoe de nieuwe inkomensregeling uitpakt. De definitieve berekening en beslissing zal door UWV worden uitgevoerd. Hierop zijn de gebruikelijke bezwaar- en beroep procedures van toepassing.

De standaard bezwaarprocedure van UWV is ingericht volgens de bepalingen van hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. Daarnaast is er op verschillende momenten persoonlijk contact tussen de indiener van het bezwaarschrift en medewerkers van UWV, zoals telefonisch contact en in voorkomend geval een gesprek tijdens de hoorzitting of een onderzoek door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige. Na afloop van de bezwaarprocedure ontvangt de indiener van het bezwaarschrift de beslissing op bezwaar. In die beslissing staat gemotiveerd het resultaat van de heroverweging van de beslissing, waartegen bezwaar is gemaakt. Ook is vermeld dat, wanneer uiterlijk en bij welke rechtbank tegen de beslissing op bezwaar beroep kan worden ingesteld, mocht betrokkene het niet eens zijn met de beslissing op bezwaar. Aan het indienen van bezwaar zijn geen kosten verbonden.

De beroepsprocedure vindt plaats volgens de bepalingen van hoofdstuk 8 van de Awb. De rechtbank, respectievelijk de Centrale Raad van Beroep is hierbij leidend. De Wajonger kan zich laten bijstaan door een gemachtigde. Dit kan een advocaat zijn, maar ook iemand anders, die namens betrokkene optreedt.

Internationale verdragen

Vraag 24

De FNV en CNV hebben de leden van de D66-fractie tijdens een gesprek op 3 december 2019 geïnformeerd dat zij het College van de Rechten van de Mens heeft gevraagd om het voorliggend wetsvoorstel te toetsen aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Zij verwachten begin 2020 uitsluitsel te krijgen van het College van de Rechten van de Mens. Kan de regering aangeven wat zij zal doen met de uitkomsten van deze toetsing?

Antwoord 24

De regering heeft vernomen dat het College voor de Rechten van de Mens werkt aan een advies over de bijdrage van verschillende regelingen aan de positie van mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt en de verhouding met het VN-verdrag inzake mensen met een handicap. Het gaat daarmee niet specifiek om een wetgevingsadvies omtrent het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. De regering zal het advies te zijner tijd op zijn merites beoordelen. Overigens toetst de Raad van State als adviesorgaan van de regering of het wetsvoorstel verenigbaar is met de Grondwet en internationaal recht. De Raad van State heeft op dit punt geen opmerkingen gemaakt.

Inwerkingtreding

Vraag 25

Het is inmiddels duidelijk dat de inwerkingtreding van deze wetswijziging vertraging op heeft gelopen en dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor groepen die baat hebben bij het nieuwe wetsvoorstel. De plenaire behandeling in de Eerste Kamer zal pas in 2020 plaatsvinden. Wat betekent dit voor de inwerkingtreding?

Vraag 26

De regering geeft in haar brief13 aan dat zij aan het UWV heeft gevraagd wanneer het wetsvoorstel voor hen uitvoerbaar is. Kan de regering aangeven of het UWV hier al uitsluitsel over heeft gegeven? En kan de regering aangeven wanneer het in de uitvoering vertraging oploopt, de groepen die nadeel ondervinden met terugwerkende kracht nog beroep kunnen doen op het voorliggend wetsvoorstel?

Antwoord 25 en 26

Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de planning voor inwerkingtreding van de maatregelen met betrekking tot Wajong en studie en het eindigen en herleven van het recht op de Wajong-uitkering is verschoven14. Dit uitstel betekent dat de financiële drempel om onderwijs te volgen langer blijft bestaan. Daarnaast worden de regels voor het eindigen en herleven van het recht waarmee Wajongers kunnen terugvallen op de uitkering pas op een later moment uitgebreid en verbreed. Vanwege de negatieve consequenties van uitstel voor de doelgroep streeft de regering ernaar om de genoemde maatregelen zo spoedig mogelijk nadat de Eerste Kamer uitsluitsel heeft gegeven over het wetsvoorstel inwerking te laten treden. Hiervoor zijn een aantal scenario’s denkbaar. Als de behandeling van het wetsvoorstel (inclusief stemmingen) in de Eerste Kamer voor 1 maart 2020 wordt afgerond, kunnen de genoemde maatregelen ingevoerd worden per 1 juli 2020. Ik ben met UWV in overleg over eerstvolgende datum dat de genoemde maatregelen in werking kunnen treden als het de behandeling van het wetsvoorstel (inclusief stemmingen) in de Eerste Kamer na 1 maart 2020 is afgerond.

De regering heeft met UWV gekeken naar de mogelijkheid om te implementeren met terugwerkende kracht, waardoor bijvoorbeeld de uitkering van Wajongers die studeren met terugwerkende kracht wordt verhoogd. Bij het toewijzen van een uitkering met terugwerkende kracht heeft een Wajonger geen/weinig tijd om hierop te anticiperen. Dit zou op een later moment tot problemen kunnen leiden met de voorschotten die hij/zij ontvangt vanuit de Belastingdienst voor bijvoorbeeld de huur- en de zorgtoeslag. De regering kiest er daarom voor om dit niet te doen. Bovendien is het kiezen van een moment tot wanneer de terugwerkende kracht van toepassing zou zijn, per definitie arbitrair.

Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is de beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari 2021. De wijzigingen in de inkomensregeling als gevolg van de aangenomen amendementen worden door het UWV getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Onderdeel hiervan is het in kaart brengen van de consequenties voor de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021.

PvdA-fractie:

Vraag 27

Het verbaast de leden van de PvdA-fractie dat de regering niet heeft gekozen voor toetsing van het College van de Rechten van de Mens aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Graag ontvangen zijn een dragende motivering voor deze keuze. Is de regering het met deze leden eens dan een zorgvuldige behandeling van een wetsvoorstel belangrijker is dan een gehaaste invoering?

Antwoord 27

De regering is het eens met de leden van de fractie van de PvdA dat een zorgvuldig proces van belang is. Het wetsvoorstel is in voorbereiding vanaf september 2018, nadat de maatregelen op hoofdlijnen zijn aangekondigd in de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong. In de beleidsvoorbereidende fase is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aandacht besteed aan de vraag of het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong in lijn is met het VN-verdrag inzake personen met een handicap. De maatregelen in het wetsvoorstel zijn erop gericht een inclusieve arbeidsmarkt dichterbij te brengen en de arbeidsmarktkansen van mensen met een beperking te versterken. De regering stelt, waar nodig, een overgangsregime voor om bestaande rechten te respecteren.

Het wetsvoorstel heeft de gebruikelijke consultatie en toetsen doorlopen en de ontvangen commentaren en adviezen zijn verwerkt. De Raad van State toetst als adviesorgaan van de regering of het wetsvoorstel verenigbaar is met de Grondwet en internationaal recht. De Raad van State heeft op dit punt geen opmerkingen gemaakt. De regering wijst erop dat het College voor de Rechten van de Mens te allen tijde ongevraagd advies kan uitbrengen. De regering heeft vernomen dat het College voor de Rechten van de Mens werkt aan een advies over de bijdrage van verschillende regelingen aan de positie van mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt en de verhouding met het VN-verdrag inzake mensen met een handicap. Het gaat daarmee niet specifiek om een wetgevingsadvies omtrent het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. De regering zal het advies te zijner tijd op zijn merites beoordelen.

Vraag 28

Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft zojuist een uitvoerige evaluatie van de Participatiewet gepresenteerd. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel aansluit op de specifieke aandachtspunten aangaande de Wajong die uit de evaluatie naar voren zijn gekomen.

De leden van de PvdA-fractie kunnen maar met moeite een harmonisatie bespeuren. Immers, de voorgestelde wijziging bewerkstelligt een verandering van drie regimes naar drie formules. In welk opzicht maakt het voorliggende wetsvoorstel het dan eenvoudiger, zo vragen zij de regering.

Antwoord 28

Het SCP heeft onderzoek gedaan naar de werking van de Participatiewet. In dat onderzoek heeft het SCP gekeken naar de groep die voorheen in de Wajong zou zijn gestroomd en hoe het deze groep onder de Participatiewet vergaat. Het SCP doet in haar onderzoek geen uitspraken over de werking van de Wajong.

Het voorliggend wetsvoorstel beoogt de regels voor inkomensondersteuning eenvoudiger te maken. Met de harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning wordt het aantal regelingen teruggebracht van circa elf naar twee regelingen, namelijk een regeling voor Wajongers met arbeidsvermogen en een regeling voor Wajongers zonder arbeidsvermogen. Verder wordt met de maatregelen in het wetsvoorstel de oWajong en de Wajong2010 op verschillende punten geharmoniseerd. Met het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 komt de manier waarop wordt omgegaan met studie in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 overeen. Daarnaast harmoniseert het wetsvoorstel de regels voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010.

Vraag 29

De versimpeling van de Wajong-regeling betekent dat een grote groep Wajongers er fors op achteruit kan gaan, zo merken de aan het woord zijnde leden op. Volgens sommige berekeningen kunnen sommige groepen (denk hierbij aan hoger opgeleiden die onder de oude regeling in staat werden gesteld om boven het minimumloon uit te komen) tot wel 400 euro mislopen. Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een volledig overzicht van groepen die er als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel op achteruit kunnen gaan, samen met een berekening van de maximale omvang van de achteruitgang.

Antwoord 29

Door het overgangsregime met het bijbehorende garantiebedrag gaan Wajongers er door de wetswijziging niet op achteruit. Het is afhankelijk van de persoonlijke situatie (mogelijke arbeidsduur, loonwaarde, inkomen en voor oWajongers het maatmaninkomen) of de geharmoniseerde inkomensregeling qua mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling een vooruitgang of achteruitgang oplevert.

In Bijlage II heb ik figuren opgenomen die inzicht geven in de effecten van de geharmoniseerde inkomensregeling (inclusief amendementen) ten opzichte van de huidige regelingen bij een loonwaarde van 50 procent, 70 procent en 100 procent en een functieloon op WML en 120 procent WML. Het totaalinkomen is daarbij afgezet tegen de arbeidsduur in dagen. De figuren illustreren dat Wajongers in de (voortgezette) werkregeling en oWajongers met een maatmanwisseling er qua mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling zowel op voor- als achteruit kunnen gaan ten opzichte van de nieuwe regeling. Mensen in de Bremanregeling ontvangen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling dezelfde of, vanwege het schrappen van de maximering op 120 procent WML, zelfs een hogere inkomensondersteuning.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een theoretische berekening van het maximale verschil in het totale inkomen tussen de huidige inkomensregelingen en de geharmoniseerde regeling. Deze verschillen zijn sterk afhankelijk van de regeling waar een Wajonger onder valt. Uitgaande van de gevraagde inkomensmaximalisatie zijn in de oWajong twee theoretische casussen denkbaar, waarbij de hoogte van het maatmaninkomen de feitelijke ruimte bepaalt:

  • De eerste casus betreft een oWajonger die net in de arbeidsongeschiktheidsklasse (AO-klasse) 80/100 blijft. In dit geval wordt geen inkomen verrekend met de uitkering. In het theoretische geval waarbij een Wajonger een verhoogde maatman heeft van 500 procent WML (op basis van een aanvangssalaris is dat ruim 8.268 euro per maand) en een dag in de week werkt, is het inkomen uit arbeid op maandbasis 1.654 euro. De inkomensondersteuning vanwege de maatmanwissel is in dat geval 1.158 euro op maandbasis. De Wajonger in deze casus krijgt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te maken met het garantiebedrag waardoor het totale inkomen hetzelfde blijft. De Wajonger in deze casus blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag. Als de Wajonger in deze casus zijn baan verliest, dan valt hij net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Deze inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk. Als het niet lukt om binnen twaalf maanden na einde WW opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. In dat geval kan het maximale verschil tussen de huidige inkomensondersteuning (70 procent WML, 1.158 euro per maand) en de nieuwe inkomensregeling (geen inkomensondersteuning) oplopen tot maximaal 70 procent WML. Vaker zal het voorkomen dat bij een verhoogd maatman van 150 procent WML vanwege het afronden van een hbo of universiteit iemand in de AO-klasse 80/100 blijft. Het verschil bedraagt dan 21 procent WML (347 euro).

  • De tweede casus betreft zoals in het voorbeeld een oWajonger met een inkomen boven WML per maand vanwege een hoog functieloon en een volledige loonwaarde. Vanwege een verhoogd maatmaninkomen kan deze oWajonger mogelijk aanspraak maken op een uitkering in een lage AO-klasse. Afhankelijk van het maatmaninkomen in combinatie met het feitelijke inkomen kan sprake zijn van een uitkering in de laagste AO-klasse van 21 procent WML (347 euro) bij een maatman van 150 procent WML en een inkomen op WML tot een uitkering in de AO-klasse 65/80 van 51,75 procent WML (856 euro) bij een maatman van meer dan 285 procent en een inkomen op WML.

  • De casussen laten de willekeur zien van het onbedoelde effect van een verhoogd maatman op het inkomen van een Wajonger. De gepresenteerde extremen zullen in de praktijk niet of nauwelijks voorkomen. De maatmanwissel in de Wajong was ontworpen om Wajongers die zich kwalificeren of in een functie vaardigheden opdoen, te beschermen tegen het verlies van het recht op Wajong vanwege deze verworven kwalificaties of vaardigheden. Het effect van een verhoogd maatman op het inkomen is een bijeffect van de maatmanwissel omdat de hoogte van de uitkering in de oWajong gekoppeld is aan het vaststellen van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage (AO-percentage) waardoor oWajongers meer mogen verdienen voordat zij op basis van een lagere AO-klasse een lagere aanvullende uitkering ontvangen. Met de aanpassingen van de regels van het eindigen van het recht en het verbreden en uitbreiden van de regels voor het herleven van het recht beoogt de regering Wajongers meer zekerheid te geven.

De uitkeringssystematiek van de Wajong2010 is alleen voor mensen die werken zonder loondispensatie met een inkomen uit arbeid tussen 50 procent WML en 100 procent WML lonender dan de geharmoniseerde inkomensregeling. Figuren 11 en 12 van bijlage II illustreren dit verschil. Dit verschil kan oplopen tot maximaal 6 procent WML (99 euro) bij een inkomen van 80 procent WML. De voortgezette werkregeling is, zoals de figuren 7 tot en met 12 van bijlage II laten zien, ten opzichte van de geharmoniseerde inkomensregeling lonender voor Wajongers met een inkomen uit arbeid tussen 20 procent WML en 100 procent WML. Dit verschil is maximaal bij een inkomen op 20 procent WML en neemt af naarmate het inkomen toeneemt. Het verschil is maximaal 24 procent WML (397 euro). Ook hierbij geldt dat als de Wajonger op het moment van inwerkingtreding werkt, het garantiebedrag van toepassing is als de inkomensondersteuning op basis van de nieuwe regels lager is dan op basis van de huidige regels. De Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag.

Ter illustratie zijn in onderstaande tabel de gemiddelde inkomens van werkende Wajongers opgenomen. In 2017 was van de 59.200 werkende Wajongers circa 37 procent werkzaam via de Wsw met bijbehorend cao-loon. 30 procent was met loondispensatie werkzaam bij een reguliere werkgever.

Inkomsten uit werk

2014

2015

2016

2017

≤ 20% van WML

14%

13%

12%

11%

≥ 21% – 50% van WML

29%

30%

29%

30%

≥ 50% – 75% van WML

19%

19%

19%

19%

≥ 75% – 100% van WML

11%

11%

11%

11%

≥ 100% van WML

28%

28%

29%

29%

Totaal werkende Wajogners

100%

100%

100%

100%

Bron: UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018.

Vraag 30

Met als doel zicht te krijgen op de aantallen die geraakt worden door het voorliggende wetsvoorstel leggen de leden van de PvdA-fractie voorts graag de volgende vragen voor:

  • Hoeveel mensen van de bestaande groep werkende Wajongers gaan er op termijn op achteruit, als ze hun baan verliezen en niet binnen een jaar een nieuwe baan vinden?

  • Hoeveel mensen van de bestaande groep werkende Wajongers heeft een tijdelijk contract?

  • Hoeveel mensen met een maatmaninkomen krijgen volgens de wet recht op een lager inkomen?

  • Hoeveel mensen in de Bremanregeling komen lager uit?

  • Hoeveel van de mensen in de voortgezette werkregeling Wajong2010 komen lager uit?

Naast de absolute aantallen ontvangen deze leden graag de percentages alsmede de maximale bedragen waarmee elke groep erop achteruit kan gaan.

Antwoord 30

Uit de beleidsdoorlichting van artikel 4 van de SZW-begroting15 is naar voren gekomen dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en dat er regels zijn die tot gevolg hebben dat mensen met een Wajong-uitkering juist niet mee doen. Dit omdat (meer) werken bijvoorbeeld niet loont. Om ervoor te zorgen dat (meer) werken loont, zijn nieuwe regels voor inkomensondersteuning ontworpen. Uitgangspunt hierbij is dat het gaat om een stimulerende regeling voor zowel mensen die werken als voor mensen die niet werken.

Het is echter niet mogelijk om aan te geven hoeveel mensen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling een hogere Wajong-uitkering zouden ontvangen of in aanmerking zouden komen voor een uitkering op basis van het garantiebedrag. Hiervoor is namelijk een inschatting nodig van het aantal mensen dat op de dag voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel inkomen heeft en hun persoonlijke situatie. Voor beantwoording van deze vraag zijn op dit moment niet alle benodigde gegevens op centraal niveau beschikbaar. De inkomensondersteuning hangt af van de regeling waarin iemand zit, het inkomen uit arbeid, de loonwaarde en in sommige gevallen het functieloon en/of het maatmaninkomen. De benodigde gegevens zijn wel beschikbaar op dossierniveau. In het kader van de implementatie van het wetsvoorstel werkt UWV aan het opnemen van bepaalde informatie uit de loonwaardebeschikking in het centrale systeem. Vanwege het ontbreken van deze informatie in de centrale systemen is het ook niet mogelijk om antwoord te geven op hoeveel oWajongers vanwege een hoger maatman genieten van een hogere uitkering behorende bij een hogere AO-klasse.

In de monitor arbeidsparticipatie rapporteerde UWV dat eind 2017 bijna 55 procent van alle bij een reguliere werkgever werkende Wajongers met arbeidsvermogen werkt in een tijdelijk contract. Eind 2018 is dit aandeel afgenomen naar 53 procent.

Wajongers in de Bremanregeling ontvangen op basis van de geharmoniseerde inkomensregeling dezelfde of, mogelijk vanwege het schrappen van de maximering op 120 procent WML, zelfs een hogere inkomensondersteuning. Met mijn antwoord op vraag 28 van de leden van de PvdA-fractie heb ik inzicht gegeven in de maximale verschillen tussen de huidige inkomensregeling en de geharmoniseerde regeling.

Vraag 31

In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie dat de voorgestelde compensatie voor groepen die erop achteruitgaan door deze versimpeling alleen geldt voor mensen die op dit moment een baan hebben. Begrijpen zij die juist? Zo ja, waarom heeft de regering hiervoor gekozen?

Antwoord 31

De hoogte van het individuele garantiebedrag wordt door UWV vastgesteld door op basis van een gemiddeld inkomen de uitkering te berekenen waarop een Wajonger in de oude situatie aanspraak zou hebben gehad. De definitie van inkomen die hiervoor wordt gehanteerd is conform de in 2020 van toepassing zijnde regelgeving. Het garantiebedrag is namelijk het bedrag waarop de Wajonger recht zou hebben gehad als de Wet vereenvoudiging Wajong niet inwerking zou zijn getreden. Die wet regelt ook dat op alle drie de Wajong-regimes het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (AIB) van toepassing wordt. Voor de Wajong2010 gaat het voor het vaststellen van het garantiebedrag daarom om de definitie van inkomen op basis van het AIB. Voor de oWajong is de definitie van inkomen op grond van artikel 3:48, achtste lid, (oud) geregeld in de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen. Door het hanteren van de definitie van inkomen conform de in 2020 van toepassing zijnde regelgeving, kan eventueel ook inkomen worden meegenomen waar geen arbeid tegenover staat (bijvoorbeeld andere uitkeringen).

Vraag 32

Wajongers die hun baan verliezen en binnen twaalf maanden nieuw werk vinden (met hetzelfde loon en dezelfde urenomvang) komen niet in de nieuwe regeling terecht. Indien Wajongers binnen de twaalf maanden garantietermijn geen werk vinden, maar daarna wel, dan geldt wel de nieuwe regeling. Waarom is er niet gekozen voor een langere overgangsperiode? En welk effect heeft dit op de kans dat mensen met een Wajong-uitkering een baan gaan zoeken? Tenslotte vragen de aan het woord zijnde leden op dit punt aan de regering welke invloed een Wajonger eigenlijk zelf heeft op het vinden van een baan.

Antwoord 32

De reden om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven te beperken, is om verschillen tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet zo klein mogelijk te houden. Met het instellen van de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven, tracht de regering te voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële redenen niet wisselen van baan en daarmee hun mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt belemmerd. De door de regering voorgestelde termijn van twee maanden is door het amendement-Stoffer en Baudet16 verlengd naar één jaar. Hierdoor kan het garantiebedrag voor een grotere groep Wajongers binnen een termijn van twaalf maanden herleven. Bijvoorbeeld ook voor Wajongers die op zoek gaan naar een nieuwe baan nadat hun tijdelijke contract bij hun huidige baan is afgelopen.

De afweging om al dan niet een baan te gaan zoeken is een individuele afweging waarbij niet alleen de inkomensondersteuning vanuit de Wajong een rol speelt. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over het effect van een langere overgangsperiode op de kans dat mensen met een Wajong-uitkering werk gaan zoeken.

In de Wajong zit een diverse groep mensen, van hoogopgeleiden met een fysieke aandoening tot mensen met een ernstige verstandelijke beperking die nooit onderwijs hebben genoten. Dit maakt dat Wajongers verschillende soorten arbeidsbeperkingen en uiteenlopende arbeidsmogelijkheden hebben. Net als andere werknemers heeft een Wajonger zelf ook invloed op het vinden van een baan, al is dat soms helaas beperkt. Uit onderzoek blijkt dat verschillende factoren een rol spelen bij het vinden van een baan. Het gaat onder meer om de opleiding, werkervaring, leeftijd, leefvorm en diagnose. De beperkingen maken het echter niet eenvoudig om werk te vinden. UWV ondersteunt Wajongers daarom bij het aan het werk gaan en bij het behouden van werk.

Vraag 33

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering de voortgezette werkregeling uit de Wajong2010 wil afschaffen voor mensen met een (medische) urenbeperking. Kunnen zij hieruit afleiden dat mensen met een (medische) urenbeperking daardoor nooit het minimumloon zullen verdienen? Zo ja, acht de regering dit wenselijk?

Antwoord 33

De Wajong is, anders dan de Participatiewet een individueel uitkeringsrecht zonder vermogens- en partnerinkomenstoets. De basis voor Wajongers betreft een individueel inkomen op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande. Ook voor mensen met een medische urenbeperking geldt dat (meer) werken in de nieuwe inkomensregeling loont. Als iemand niet werkt, is de inkomensondersteuning per dag conform de standaard norm van 70 procent van het WML. In de huidige regelingen voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt geen onderscheid gemaakt voor de mensen met een medische uren beperking. Indien iemand niet in staat is om voltijds te werken, ontvangt diegene op basis van de regeling voor inkomensondersteuning een aanvulling op het inkomen uit arbeid. Door de systematiek van de Wajong is het totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) voor iemand die vanuit de Wajong met een medische urenbeperking werkt hoger dan het wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren. Dit geldt voor zowel de huidige situatie als voor de nieuwe inkomensregeling. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken. Het wettelijk minimumloon is hierbij niet het maximum.

Vraag 34

Vanwege de bestaande mogelijkheid om vrijwillig over te stappen van oWajong naar Wajong2010 kunnen Wajongers na zeven jaar in de voortgezette werkregeling komen (100% WML). Deze mogelijkheid wordt geschrapt. Graag vragen de leden van de PvdA-fractie aan de regering om deze keuze te onderbouwen.

Vraag 35

Mensen die een Wajong2010-uitkering hebben en die in 2014 zijn ingestroomd, kunnen nooit meer in de voortgezette werkregeling komen, aangezien zij nooit zeven jaar hebben kunnen werken voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Ook oWajongers die nog zouden overstappen naar de Wajong2010 kunnen niet langer in aanmerking komen voor de voortgezette werkregeling. Wederom hebben de aan het woord zijnde leden de vraag aan de regering om dit te motiveren.

Antwoord 34 en 35

De voortgezette werkregeling vult, bij een inkomen van minimaal 20 procent WML, het inkomen aan tot 100 procent WML. Als een Wajonger in de voortgezette werkregeling meer gaat werken (bijv. inkomen stijgt van 30 naar 50 procent) blijft het totaal inkomen 100 procent WML. Ook oWajongers kunnen overstappen naar de Wajong2010 en daarmee in aanmerking komen voor de voortgezette werkregeling in de Wajong2010. Omdat meer werken in de voortgezette werkregeling niet loont, is de regering voornemens om de voortgezette werkregeling te schrappen.

Om te voorkomen dat er net als in het verleden een stapeling ontstaat van verschillende regels voor inkomensondersteuning kiest de regering ervoor om één systeem voor inkomensondersteuning in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 te introduceren. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning kan in individuele gevallen leiden tot een perspectief op een hoger, maar ook een lager inkomen uit loon en inkomensondersteuning voor werkende Wajongers. Als de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning tot een lager inkomen leidt, krijgen werkende Wajongers te maken met een garantiebedrag zodat hun inkomen er door de nieuwe regels niet op achteruit gaat. Voor Wajongers die verwacht hadden op den duur in de voortgezette werkregeling of de Bremanregeling te stromen, geldt dat de mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling verandert. Voor hen is als zij gaan werken de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken.

Vraag 36

Met de maatmanwissel hadden mensen met een hogere scholing recht op een aanvulling die is afgeleid van de hoogte van het functieloon. Met het afschaffen van de Bremanregeling en de maatmanregeling wordt de beperking die mensen hebben maatgevend voor wat ze kunnen verdienen. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat loon naar werk én opleiding maatgevend moet zijn? Zo ja, hoe verhoudt het afschaffen van de Bremanregeling en de maatmanregeling zich tot dat uitgangspunt?

Antwoord 36

De maatmanwissel in de Wajong is bedoeld om Wajongers die zich kwalificeren of in een functie vaardigheden opdoen, te beschermen tegen het verlies van het recht op Wajong vanwege deze verworven kwalificaties of vaardigheden. Bij een Wajong-beoordeling stelt UWV, op gelijke wijze als bij een WIA-beoordeling, op basis van een theoretische schatting de functionele mogelijkheden en theoretische restverdiencapaciteit vast. Wanneer deze restverdiencapaciteit zou worden afgezet tegen het wettelijk minimumloon, zou een Wajonger vanwege het afronden van een hbo of universitaire opleiding zijn recht op Wajong kunnen verliezen. Vanwege de systematiek in de oWajong van arbeidsongeschiktheidsklassen, waarbij ook wordt aangesloten voor het vaststellen van een uitkering voor werkende Wajongers, heeft toepassen van een maatmaninkomen een bijeffect op de hoogte van de uitkering.

De regering is het niet met de leden van de PvdA-fractie eens dat de opleiding maatgevend moet zijn voor het inkomen van een Wajonger. De regering vindt wel dat gelijk werk, gelijk moet worden beloond. Het opleidingsniveau bepaalt, net als bij andere werknemers, de mogelijkheden van een Wajonger om functies op een hoger functieloon te aanvaarden. Het inkomen behorende bij dit functieloon is maatgevend voor het vaststellen van de hoogte van de inkomensondersteuning. Wajongers die werken met loondispensatie worden met een hogere inkomensondersteuning gecompenseerd voor verlies aan loonwaarde. Met het amendement Renkema en Gijs van Dijk worden alle Wajongers minimaal aangevuld tot het functieloon waar zij recht op hadden, als zij zonder loondispensatie zouden werken. Het amendement vervangt daarmee in feite de Bremanregeling in de huidige Wajong, zonder dat daarbij sprake is van een maximum op 120 procent WML. Ook is het niet een voorwaarde om te werken met een jobcoach, in tegenstelling tot in de Bremanregeling.

Vraag 37

Uit de technische briefing van 26 november 2019 blijkt dat wanneer een Wajonger vanwege een bestendig inkomen na een herbeoordeling in de categorie «met arbeidsvermogen» wordt geplaatst, deze er in totaalinkomen op achteruitgaat vanwege de hogere initiële uitkering van 75% WML in plaats van 70% WML. Acht de regering dit wenselijk? Zo ja, waarom?

Antwoord 37

De geschetste achteruitgang vloeit voort uit het verschil in basisuitkering tussen Wajongers met arbeidsvermogen en Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en is het gevolg van het aangenomen amendement Bruins c.s. Het amendement Bruins c.s. regelt dat mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de mogelijkheid hebben om een beperkt inkomen uit arbeid te ontvangen, zonder dat dit direct volledig verrekend wordt met hun uitkering. Het amendement brengt het risico met zich mee dat een Wajonger na een herbeoordeling wordt overgezet in de categorie met arbeidsvermogen en er vervolgens in inkomen op achteruit gaat. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er sprake is van bestendig inkomen. De regering heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel op dit aspect gewezen.

Vraag 38

Graag vragen de aan het woord zijnde leden speciale aandacht voor Wajongers die zzp’er worden. Hoe verandert de positie van deze mensen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel? Graag vragen deze leden aan de regering om een aantal voorbeeldsituaties uit te werken.

Antwoord 38

De inkomensregeling voor Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel is gelijk aan de inkomensregeling voor Wajongers die werken als werknemers. Echter, de systematiek op basis waarvan het inkomen uit onderneming wordt vastgesteld is anders voor alle Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel. Op basis van het jaarinkomen wordt een gemiddeld inkomen per maand berekend. Het inkomen van een zelfstandige wordt vanwege de fiscale afwikkeling echter pas twee jaar na sluiting van een boekjaar definitief vastgesteld. In overleg met een Wajonger die werkt als zelfstandige, stelt UWV daarom een voorlopig maandinkomen vast. Op basis van dit verwachte inkomen wordt een voorlopige uitkering vastgesteld op basis van de nieuwe inkomensregeling of een voorlopig garantiebedrag. Op basis van het vastgestelde definitieve inkomen in jaar t+2 volgt een definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering en eventuele verrekening van te veel of te weinig uitbetaalde uitkering. Voor het effect van de geharmoniseerde inkomensregeling op de aanvullende uitkering verwijs ik naar de figuren 5, 6, 11 en 12 in bijlage II.

Vraag 39

De Eerste Kamer heeft speciale aandacht voor de uitvoerbaarheid van wetgeving, en dan vanuit het perspectief van uitvoeringsorganisaties én van burgers. Graag vragen de aan het woord zijnde leden de regering aan te geven op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel aansluit op de recente inzichten over het doenvermogen van mensen, zoals beschreven in het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid». In het bijzonder vragen zij de regering om antwoord te geven op de hiernavolgende vragen behorende bij de doenvermogentoets.

De procesmatige vragen hierbij betreffen:

  • Zijn er pretesten onder burgers uitgevoerd, bijvoorbeeld via testpanels, simulaties of experimenten?

  • Zijn daarbij alle relevante doelgroepen en burgerprofielen betrokken?

  • Zijn er andere bronnen geraadpleegd, zoals onderzoek of ervaringen met vergelijkbare regelgeving, die inzicht geven in de doenlijkheid van de voorgestelde regelgeving?

De inhoudelijke vragen betreffen:

  • Mentale belasting: Welke mentale lasten – zoals het verwerken van informatie, beoordelen van de eigen situatie, in actie komen, deadlines in de gaten houden, bezwaar maken tegen niet-correcte besluiten – brengt de regeling mee voor de burger? Kunnen die lasten omlaag? Is het mogelijk voor burgers om routines te ontwikkelen of wordt er voortdurend oplettendheid gevraagd omdat onderdelen van de regeling regelmatig wijzigen? Vraagt de regeling dat burgers zelf veel in actie komen, of wordt er met een default gewerkt?

  • Cumulatie van lasten: Hoe verhoudt de regeling zich tot aanpalende regelingen? Wat is de totale mentale belasting voor burgers die onder de regeling vallen? Is aannemelijk dat er sprake is van samenloop van de regeling met life events, waarvan bekend is dat ze de mentale belastbaarheid van mensen negatief beïnvloeden?

  • Gevolgen van inertie of fouten: Wat gebeurt er als iemand niet direct in actie komt en bijvoorbeeld de brief niet openmaakt, het formulier niet invult of opstuurt? Leiden kleine fouten direct tot grote gevolgen, of zijn er mogelijkheden van herstel? Kan de burger terugkomen op een beslissing en hoeveel doenvermogen vraagt dit? Is er een hardheidsclausule en hoeveel vraagt die aan doenvermogen?

  • Hulp en vroegsignalering: Is voorzien in een toegankelijke frontoffice voor wie er zelf niet uitkomt? Is voorzien in vroegsignalering en een actieve benadering van probleemgevallen?

Antwoord 39

Met het oog op de kwetsbare doelgroep op wie de maatregelen in het wetsvoorstel betrekking hebben, heb ik UWV gevraagd om bij de uitvoeringstoets ook een doenvermogenstoets uit te voeren. De verregaande harmonisatie van de Wajong biedt de kans om de wet voor de kwetsbare doelgroep eenvoudiger en beter uitlegbaar te maken. Hierbij moet worden aangemerkt dat de formules en teksten zoals opgenomen in de artikelen en memorie van toelichting van het wetsvoorstel noodzakelijkerwijs technisch van aard zijn. In deze vorm zal niet over de wijzigingen gecommuniceerd worden richting Wajongers. Met de voorgestelde harmonisatie van de Wajong-regelingen verdwijnt het onderscheid tussen de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015. Er ontstaan twee groepen Wajongers. Wajongers met en zonder arbeidsvermogen met bijbehorende instrumenten en regels voor inkomensondersteuning. Aanpassing van de regels voor inkomensondersteuning, het garantiebedrag en het accepteren van passend werkaanbod zullen naar verwachting de grootste impact hebben op de beleving van de Wajongers. Een goede communicatie richting Wajongers en het informeren van stakeholders zoals vakbonden en cliëntenraden kan helpen om de impact te verkleinen.

Vanuit doenvermogensperspectief verwacht UWV dat de wijzigingen over het algemeen beter uitvoerbaar zijn voor Wajonger dan de bestaande regelingen. Door het wegnemen van verschillen op belangrijke onderdelen van de drie verschillende regimes, wordt het voor Wajongers eenvoudiger om vast te stellen wat van hen verwacht wordt en wat zij kunnen verwachten. De keuze om af te zien van de uitkering vraagt een zorgvuldig proces om Wajongers te begeleiden in het maken van deze keuze. UWV geeft aan dat in de communicatie richting Wajongers extra aandacht moet worden besteed aan het gemakkelijk maken van de boodschap, waarbij de boodschap een duidelijk handelingsperspectief biedt.

De regering is het met UWV eens dat het van groot belang is dat breed ingezet wordt op een goede en duidelijke communicatie voor de Wajongers, bewindvoerders, ouders, verzorgers, werkgevers en stakeholders. Zoals eerder benoemd, zijn voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV, onderdeel van de implementatie van de wijzigingen. Hierbij wordt geen actie verwacht van individuele Wajongers.

Vraag 40

In aanvulling hierop vragen de aan het woord zijnde leden graag te reflecteren op de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel voor mensen met wisselende contracten. En om welk percentage mensen gaat het dan?

Antwoord 40

Zoals in het antwoord op vraag 29 geschetst, was eind 2018 53 procent van de werkende Wajongers aan het werk in een tijdelijk contract. Dit aandeel neemt in de tijd steeds verder af. Wisseling van contracten heeft geen invloed op de van toepassing zijnde inkomensregeling. Voor Wajongers blijft daarmee duidelijk welke regeling van toepassing is. Voor Wajongers die op het moment van inwerkingtreding aan het werk zijn wordt een garantiebedrag vastgesteld. Mensen met wisselende contracten krijgen wel aanvullend te maken met de regels voor het herleven van het garantiebedrag. Wisselende contracten zijn beperkt van invloed op de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel voor UWV.

Vraag 41

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie specifieke aandacht voor de individuele verrekening op basis van het garantiebedrag. Is de regering het met deze leden eens dat deze verrekening de uitvoering complex en foutgevoelig maakt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 41

Door de inkomensgegevens in de periode september tot en met november te gebruiken, is het vaststellen van het garantiebedrag voor UWV uitvoerbaar en kan UWV het garantiebedrag zoveel mogelijk geautomatiseerd berekenen voor alle Wajongers die inkomen uit loondienst ontvangen op het moment dat de Wet vereenvoudiging Wajong in werking treedt.

SP-fractie:

Vraag 42

De leden van de SP-fractie constateren dat het wetsvoorstel de Wajongregelingen harmoniseert en ervoor zorgt dat mensen er ook daadwerkelijk op vooruitgaan als zij (meer) gaan werken. Deze leden vinden dit een goede zaak. Echter, door de manier waarop er wordt geharmoniseerd, leken er aanvankelijk drie groepen op achteruit te gaan: de hoger opgeleiden, de urenbeperkten en de volledig arbeidsongeschikten. In de Tweede Kamer is het wetsvoorstel echter aangepast. Voor één groep, te weten de volledig arbeidsongeschikten lijkt het amendement-Bruins c.s.17 de achteruitgang te hebben gerepareerd. De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze constatering klopt. Verder, zo lijkt het, heeft de Tweede Kamer er met dit amendement voor gezorgd dat bijverdiensten voor mensen die geheel arbeidsongeschikt zijn, niet meer in het geheel worden gekort. Klopt dat?

Antwoord 42

De constatering dat hoger opgeleiden en mensen met een medische uren beperking erop achteruitgaan is niet juist. De geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken. Als een hoger opleidingsniveau zich vertaalt in een hoger functieloon werkt dit door in een hoger totaal inkomen. Dit omdat de nieuwe inkomensregeling uitgaat van het inkomen uit arbeid en daarmee het functieloon en de arbeidsduur. Voor Wajongers die verwacht hadden op den duur gebruik te kunnen maken van een verhoogde maatman of in de voortgezette werkregeling te stromen, geldt dat de mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling verandert. Voor hen is als zij gaan werken de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing.

De constatering van de leden van de SP-fractie dat het aangenomen amendement Bruins c.s. regelt dat mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen die een Wajong-uitkering ontvangen de mogelijkheid hebben om een beperkt inkomen uit arbeid te ontvangen, zonder dat dit inkomen direct volledig verrekend wordt met hun uitkering is juist.

Vraag 43

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat bestaande Wajongers een individuele garantieregeling krijgen, wat inhoudt dat zij bij een baanwissel een garantie krijgen op hun huidige inkomen, mits zij niet langer dan twee maanden werkloos zijn. Deze oorspronkelijke overgangsperiode is in de Tweede Kamer middels het aangenomen gewijzigd amendement-Stoffer en Baudet verlengd tot één jaar. Klopt dat?

Klopt het dat, ook na aanpassing van het oorspronkelijke wetsvoorstel door de Tweede Kamer:

  • jonggehandicapten met een urenbeperking er nog steeds op achteruit gaan, zodra ze buiten de individuele garantieregeling vallen, alsook voor nieuwe gevallen?

  • jonggehandicapten die hoger opgeleid zijn of een hoger uurloon verdienen, nog steeds benadeeld worden, zodra ze buiten de individuele garantieregeling vallen, alsook voor nieuwe gevallen?

  • de langere overgangsperiode van één jaar nog niet lang genoeg lijkt, nu in de Monitor Arbeidsparticipatie het UWV heeft aangegeven dat slechts 58% van de mensen binnen één jaar weer aan de slag komt en circa 68% binnen twee jaar. Slechts 21% van de Wajongers vindt nieuw werk binnen twee maanden. Klop het dat derhalve 42% van de mensen dus buiten de boot valt met de huidige overgangstermijn van 1 jaar?

Antwoord 43

Het klopt dat met het aangenomen amendement Stoffer en Baudet de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven is uitgebreid van twee maanden naar twaalf maanden. Doordat de termijn is verlengd kan het garantiebedrag voor een grotere groep Wajongers binnen een termijn van twaalf maanden herleven. Bijvoorbeeld ook voor Wajongers die op zoek gaan naar een nieuwe baan nadat hun tijdelijke contract bij hun huidige baan is afgelopen. De reden voor de regering om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven te beperken, is om verschillen tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet zo klein mogelijk te houden. Bij de afweging om de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven uit te breiden, hebben ook de financiële consequenties een belangrijke rol gespeeld.

Een Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag. Als de Wajonger zijn baan verliest, dan valt hij net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Deze inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk. De termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven bij aanvang van een nieuwe dienstbetrekking is afhankelijk van de hoogte van de WW-uitkering. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels met een lager inkomen vanwege WW hoger wordt dan het garantiebedrag, vervalt na een jaar het recht op herleven van dit garantiebedrag. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels echter lager blijft dan het garantiebedrag, blijft de uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Als het vervolgens niet lukt om binnen twaalf maanden na einde WW opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Het recht op het garantiebedrag herleeft dan niet meer. In hoeverre iemand beter of slechter af is, blijft afhankelijk van de nieuwe dienstbetrekking en het bijbehorende functieloon.

Voor Wajongers die verwacht hadden op den duur in de voortgezette werkregeling te stromen, geldt dat de mogelijk te verwachten inkomensontwikkeling verandert. Voor hen is als zij gaan werken de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning van toepassing. Deze zorgt ervoor dat, ook voor mensen met een medische urenbeperking, altijd sprake is van een toename van het totaalinkomen als zij meer gaan werken. Als een hoger opleidingsniveau zich vertaalt in een hoger functieloon werkt dit door in een hoger totaal inkomen. Dit omdat de nieuwe inkomensregeling uitgaat van het inkomen uit arbeid en daarmee het functieloon en de arbeidsduur.

ChristenUnie-fractie:

Vraag 44

Gezien het belang van een inclusieve samenleving en arbeidsmarkt hechten de leden van de ChristenUnie-fractie veel waarde aan volwaardige deelname van jonggehandicapten. Zij stellen vast dat de huidige wetgeving (te) complex is en dat er alle aanleiding is om de drie bestaande Wajong regimes (oWajong, Wajong2010, Wajong2015) te harmoniseren en te vereenvoudigen. De Raad van State onderschrijft dit oordeel. Het huidige stelsel van inkomensondersteuning is te ondoorzichtig en kent een wirwar aan regels. Deze leden stellen ook vast dat het reduceren van complexiteit van regelgeving en de noodzaak van harmonisering ook nieuwe ingewikkeldheden oproepen. De leden krijgen graag een bevestiging dat de inzet van dit wetsvoorstel geen bezuinigingsoogmerk heeft, maar de Wajong activerender en eenvoudiger wil maken.

Antwoord 44

Het doel van het wetsvoorstel is dat (meer) werken gaat lonen. Daarnaast worden diverse belemmeringen die de participatie van Wajongers in de weg staan weggenomen. Het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong gaat gepaard met een intensivering. De financiële consequenties per onderdeel zijn opgenomen in Tabel 4.

Tabel 4: Financiële consequenties t/m 2029 in miljoen euro
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Harmoniseren inkomensregeling

 

10,5

2

1

0,4

         

Schrappen AO-klassen oWajong

 

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

3,8

Schrappen uitsluitingsgrond studeren Wajong2015

7,2

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

14,4

Implementatie

5

5

1,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Amendement Stoffer en Baudet

 

5,6

12,1

12,0

10,0

7,7

5,8

4,2

3,0

2,2

Amendement Renkema en Van Dijk

 

2

2

2

2

2

2

2

2

2

Totaal

19,4

41,3

35,52

33,4

30,8

28,1

26,2

24,6

23,4

22,6

Vraag 45

De leden van de ChristenUnie-fractie willen allereerst van de regering horen of vanuit het perspectief van de individuele Wajonger en vanuit het perspectief van de individuele werkgever het wetsvoorstel daadwerkelijk tot vereenvoudiging leidt. In welke mate zijn beide perspectieven leidend geweest voor de keuzes die in het wetsvoorstel zijn gemaakt? Wordt het per saldo aantoonbaar makkelijker en aantrekkelijker voor werkgevers om Wajongers aan te stellen en hoe valt dit voor Wajongers zelf uit? Kan de regering een beeld schetsen hoe de stem van Wajongers (en hun belangenbehartigers) en werkgevers is gehoord en waaruit dat concreet blijkt? Wajongers vormen een kwetsbare groep en veranderingen in hun rechten en positie – zeker ook wat de financiële consequenties betreft – vragen grote zorgvuldigheid en kiesheid. Het gaat hier niet om een willekeurige groep werknemers. Zijn Wajongers en werkgevers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, nadrukkelijk en aanwijsbaar geraadpleegd in de startfase van het wetgevingsproces? En zo ja, welke lering heeft de regering daaruit getrokken?

Antwoord 45

Op verschillende momenten in het proces is de stem van belangenorganisaties, Wajongers en werkgevers gehoord. De maatregelen in het wetsvoorstel vloeien voort uit de beleidsdoorlichting van de Wajong. De beleidsdoorlichting Wajong18 is gebaseerd op onafhankelijk onderzoek en opgesteld onder toeziend oog van een externe klankbordgroep. Twee onafhankelijke deskundigen hebben vervolgens het rapport en de uitkomst van de beleidsdoorlichting beoordeeld. In de beleidsdoorlichting is het perspectief van de mensen met een Wajonguitkering meegenomen door deelname van de Landelijke Cliëntenraad in deze klankbordgroep.

De kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting is in het voorjaar van 2018 besproken in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Ook is de kabinetsreactie destijds besproken met de Landelijke Cliëntenraad en Ieder(in). Het wetsvoorstel is in september 2018 besproken in de werkgroep Sociale Zekerheid en Zorg van de Stichting van de Arbeid en begin november in de regiegroep van de Stichting van de Arbeid. Vervolgens hebben betrokkenen eind 2018 de gelegenheid gekregen om via de internetconsultatie op het wetsvoorstel te reageren.

Ook heeft de regering UWV gevraagd om een «doenvermogentoets» uit te brengen op het conceptwetsvoorstel. In het rapport «Weten is nog geen doen» heeft de WRR het kabinet aanbevolen om bij voorgenomen beleid en regelgeving vooraf te toetsen of de regeling «doenlijk» is voor burgers. Met het oog op de kwetsbare doelgroep op wie de maatregelen in het wetsvoorstel betrekking hebben, acht de regering het van belang dat ook het perspectief van de burgers wordt betrokken bij de uitvoeringstoets. Zij moeten de wet immers niet alleen kennen maar ook «kunnen».

Daarnaast gaat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid periodiek in gesprek met de doelgroep. Op 13 juni 2019 is bijvoorbeeld een bijeenkomst georganiseerd met Wajongers over de wijzigingen. Tijdens de bijeenkomst is aan Wajongers gevraagd waar zij informatie vandaan halen en op welke wijze zij het liefst geïnformeerd worden. Ook is besproken hoe de wijzigingen begrijpelijker gemaakt kunnen worden voor de doelgroep. De inzichten uit de bijeenkomst worden gebruikt voor het verdere traject. Hetzelfde geldt voor inzichten uit stakeholdersbijeenkomsten die door UWV worden georganiseerd.

Gedurende het proces is op verschillende punten lering getrokken uit de ontvangen commentaren en adviezen. Zo is naar aanleiding van de uitvoeringstoets van UWV onder meer de formule voor inkomensondersteuning gewijzigd. Daarnaast heeft de regering het herlevingsrecht verbreed nadat naar voren kwam dat alleen een uitbreiding van de termijn waarin het recht kan herleven onvoldoende zou zijn om de angst onder Wajongers om aan de slag te gaan daadwerkelijk weg te nemen. De wijziging op dit punt heeft tot gevolg dat bij het herleven van het recht uitval niet langer te herleiden hoeft te zijn naar de oorzaak op grond waarvan een jonggehandicapte eerder recht op inkomens- en arbeidsondersteuning had. Een ander belangrijk punt is de communicatie. Omdat veelvuldig naar voren is gekomen dat de formules en teksten in de artikelen en de memorie van toelichting complex zijn, is de regering samen met UWV gestart met een communicatietraject over de wijzigingen gericht op de Wajong-doelgroep. Daarnaast is er ook een aantal punten waarop de regering van mening verschilt ten opzichte van belangenorganisaties, bijvoorbeeld als het gaat om de wijze waarop wordt omgegaan met Wajongers met een medische urenbeperking en het schrappen van de voortgezette werkregeling in de Wajong2010.

Vraag 46

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de memorie van toelichting een bredere reflectie gemist op de noodzaak van harmonisatie en vereenvoudiging van de Wajong-regels. De blik is vooral instrumenteel en technisch. Hoe ziet de regering de arbeidsmarktpositie van Wajongers in vergelijking tot werknemers zonder arbeidsbeperking? Wat is steeds de referentiegroep? Wat is het einddoel van de harmonisatie en de vereenvoudiging dat de regering voor ogen heeft? Wat betekent dit wetsvoorstel voor het totale speelveld van activeringsmaatregelen binnen het sociale domein? De leden van de ChristenUnie-fractie zouden een dergelijke bredere reflectie en toekomstbeeld waarderen om de reikwijdte van dit voorstel te kunnen beoordelen.

Antwoord 46

Met het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong wil de regering binnen het huidige stelsel een aantal verbeteringen aanbrengen voor Wajongers die werken en met name ook voor Wajongers die nog aan de kant staan. De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong. De regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor veel Wajongers juist niet. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de gehele groep, van wie nog steeds 60.000 mensen aan de kant staan, is een begrijpelijkere en vooral meer stimulerende regeling nodig. Het wetsvoorstel is daarmee een volgende stap op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt.

Naast voorliggend wetsvoorstel lopen diverse andere trajecten die de arbeidsmogelijkheden van Wajongers moeten verbeteren. Als het gaat om het aan de slag helpen van Wajongers spelen werkgevers aan de vraagzijde een belangrijke rol. In dit kader werkt de banenafspraak ondersteunend aan het vergroten van de arbeidsmogelijkheden voor Wajongers. Tevens zijn de maatregelen van het Breed Offensief erop gericht om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Kern van de te nemen maatregelen is dat zij erop gericht zijn het eenvoudiger te maken voor alle werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en het aantrekkelijker te maken voor mensen met een beperking om (meer) te gaan werken.

Vraag 47

Belangenbehartigers wijzen erop dat Wajongers door de nieuwe regelgeving niet of moeilijk boven het minimumloon (WML) kunnen uitkomen. De regering zegt dit te bestrijden: op basis van het functieloon en de arbeidsduur kan het inkomen uit arbeid uitkomen boven 100% WML. Kan de regering het eigen standpunt nog eens helder uiteenzetten en onderbouwen? De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat het adagium dat werk moet lonen ook voor Wajongers van toepassing wordt. Van elke extra verdiende euro mag 30 cent worden gehouden naast de Wajong-uitkering. Is dit in de ogen van de regering een stevige prikkel? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot vergelijkbare sociale-zekerheidsregels voor niet-Wajongers? Ligt dat in dezelfde orde van grootte? Heeft de regering aanwijzingen dat dit «verdienmodel» effectief zal zijn?

Antwoord 47

De bewering dat een Wajonger straks nooit meer kan verdienen dan het minimumloon is onjuist. Wajongers die een hoog functieloon hebben en relatief veel uren werken, kunnen een totaalinkomen (inkomen en inkomensondersteuning) verkrijgen boven het wettelijk minimumloon per maand. Het wetsvoorstel topt het totaalinkomen niet af op het minimumloon. Er is geen maximum verbonden aan wat iemand kan verdienen. Wel is het zo dat de meeste Wajongers geen fulltimebaan aankunnen en ook een functie hebben die vaak op het niveau ligt van het wettelijk minimumloon. Voor hen zal, net als nu, een maandinkomen boven het wettelijk minimumloon niet haalbaar zijn. De geharmoniseerde inkomensregeling van de Wajong leidt voor werkende Wajongers altijd tot een totaal inkomen (inkomen uit arbeid en inkomensondersteuning) hoger dan het wettelijk minimumloon voor het aantal gewerkte uren.

De geharmoniseerde inkomensregeling stimuleert Wajongers om (meer) te gaan werken. Van iedere verdiende euro behoudt een Wajonger met arbeidsvermogen minimaal 30 procent. Wajongers die werken met loondispensatie behouden bijvoorbeeld meer dan 30 procent van het verdiende loon. De regels in de huidige inkomensregelingen die ervoor zorgen dat werken of meer gaan werken niet in alle gevallen loont verdwijnen. De geharmoniseerde inkomensregeling is afgeleid van de rekenregels voor mensen die met een WIA-uitkering aan het werk gaan. Voor jonggehandicapten die vanuit de Participatiewet aan het werk gaan en niet in staat zijn zich uit de uitkering te werken geldt een beperkte vrijlating van inkomen. De financiële prikkel om (meer) te gaan werken zodat iemand niet meer afhankelijk is van een uitkering is daarmee groter in de Participatiewet. Dit blijkt ook uit de evaluatieonderzoeken van SEO en SCP in het kader van de Participatiewet. Daaruit blijkt dat voor de invoering van de Participatiewet 29 procent van de 18-jarige Wajongers in het derde jaar na instroom werkte, terwijl dat sinds de invoering van de wet voor 18-jarige vergelijkbare jonggehandicapten vanaf 2015 38 procent is.

Vraag 48

Veel Wajongers werken in deeltijd en een 100%-aanstelling is voor velen een brug te ver. Zij zullen niet boven het minimumloon uitkomen. Als de leden het goed zien heeft ruwweg een kwart van de in totaal 250.000 Wajongers een betaalde baan. Hoe groot is de groep werkenden binnen de populatie van Wajongers die in deeltijd werkt, en hoe groot is de groep die een voltijdse aanstelling heeft? Kan dat worden afgezet tegen de drie Wajongregimes? Is er überhaupt rek in de mogelijkheid om meer uren te werken en hoe groot schat de regering dat deze groep is? Kan dat worden gerelateerd aan de groep jonggehandicapten met een medische urenbeperking vanwege hun aandoening? Hun mogelijkheden tot meer uren werken zijn immers letterlijk begrensd.

Antwoord 48

Eind 2018 werkten ruim 39.000 Wajongers bij een reguliere werkgever. Daarvan had 29 procent een aanstelling van maximaal 12 uur per week; 16 procent een aanstelling van meer dan 12 tot maximaal 20 uur; 17 procent een aanstelling van meer dan 20 tot maximaal 30 uur en 38 procent een aanstelling van meer dan 30 uur per week. Daarnaast werkten eind 2018 ruim 21.000 Wajongers via de Wsw. Uit de Wsw-statistiek blijkt dat circa 54 procent van alle Wsw-dienstbetrekkingen een voltijds dienstbetrekking betreft. 1 procent heeft een aanstelling tot 10 uur, 11 procent een aanstelling tussen 10 en 20 uur, 2 procent% tussen de 20 en 32 uur en 15 procent tussen de 32 en 36 uur. In hoeverre dat overeenkomt met de uren die zij kunnen werken, is op basis van de beschikbare informatie bij UWV niet te achterhalen. De mate waarin Wajongers meer kunnen werken is, naast het hebben van een eventuele medische urenbeperking, afhankelijk van de functie die zij vervullen.

Vraag 49

In het verlengde hiervan zijn de leden benieuwd naar de ontwikkeling van het aantal zzp’ers onder jonggehandicapten. Hoe passen de harmonisatievoorstellen in dit wetsvoorstel (bijv. bruto-nettoberekeningen) bij het voorgenomen beleid van minimumtarieven voor zzp’ers?

Antwoord 49

Het aandeel Wajongers dat zelfstandige werkzaamheden verricht is laag, minder dan 3 procent van alle Wajongers met arbeidsvermogen. Over de laatste jaren lijkt het aantal en het aandeel zelfstandigen licht te stijgen. In 2014 werd door 1.640 Wajongers zelfstandige werkzaamheden verricht. In 2017 was dit aantal toegenomen tot 2.960. Het aandeel Wajongers dat zelfstandige werkzaamheden verricht is daarmee toegenomen van 1,4 procent naar 2,6 procent. Daarbij moet worden aangemerkt dat het verrichten van zelfstandige werkzaamheden binnen een kalenderjaar niets zegt over de vraag of er met deze werkzaamheden inkomsten zijn gegenereerd en hoe groot deze zijn.19 De wijzigingen in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong staan los van het voorgenomen beleid van minimumtarieven.

De inkomensregeling voor Wajongers die werken als zelfstandige zonder personeel is gelijk aan de inkomensregeling voor Wajongers die werken als werknemers. Echter, de systematiek op basis waarvan het inkomen uit onderneming wordt vastgesteld is anders. Het inkomen van een zelfstandige wordt vanwege de fiscale afwikkeling pas twee jaar na sluiting van een boekjaar definitief vastgesteld. In overleg met een Wajonger die werkt als zelfstandige, stelt UWV daarom een voorlopig maandinkomen vast. Op basis van dit inkomen wordt een voorlopige uitkering vastgesteld. Op basis van het vastgestelde definitieve inkomen in jaar t+2 volgt een definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering en eventuele verrekening van te veel of te weinig uitbetaalde uitkering.

Vraag 50

Daarnaast ontvangen de leden van de ChristenUnie-fractie graag de meest recente in- en uitstroomgegevens van personen in de Wajong, waar mogelijk uitgesplitst naar de drie regimes.

Antwoord 50

In de UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018 is informatie opgenomen over de meest recente in- en uitstroomgegevens van personen in de Wajong. Eind 2017 ontvingen 245.800 mensen een Wajong-uitkering, eind 2016 waren dat er nog 247.100. De meeste Wajongers (71 procent) vallen onder de oWajong, iets meer dan een kwart valt onder de Wajong 2010 en het aandeel Wajong 2015 is bijna 3 procent. In 2017 stroomden in totaal 4.700 mensen de Wajong in. Iets minder dan 60 procent van de instroom (2.800) is instroom in de Wajong 2015, iets meer dan 40 procent van de instroom valt nog onder het regime van de oWajong of de Wajong 2010. Dat zijn mensen van wie het Wajong-recht na een eerdere beëindiging wordt heropend. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die eerder zijn uitgestroomd wegens herstel maar te maken hebben gekregen met een terugval of om mensen die terugkeren uit detentie.

In 2017 stroomden 6.100 Wajongers uit. De meest voorkomende redenen voor uitstroom zijn overlijden (24 procent), detentie (23 procent) en pensionering (22 procent). Weinig Wajongers stromen uit wegens herstel (3 procent). Het resterende deel (28 procent) betreft uitstroom wegens overige redenen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om Wajongers die naar het buitenland vertrekken; het recht op Wajong eindigt dan in de meeste gevallen. De mate waarin uitstroomredenen zich voordoen verschilt tussen de regimes. OWajongers zijn gemiddeld ouder dan mensen die onder de Wajong2010 vallen en daarom stromen de meeste oWajongers uit wegens pensionering (34 procent) en overlijden (33 procent). In de Wajong2010 komen detentie (36 procent) en de categorie «overige redenen» (57 procent) het meeste voor. In de laatste categorie zitten ook Wajongers die langer dan 1 jaar het wettelijk minimumloon hebben verdiend of na 5 jaar 75 procent van het wettelijk minimumloon verdienen én geen ondersteuning zoals een jobcoach of loondispensatie meer nodig hebben. In 2017 ging het daarbij in totaal om rond 850 mensen uit de Wajong2010 (bijna 40 procent van de uitstroom).20

Vraag 51

Indien we het Wajong-dossier bestuderen dan valt op dat belangenbehartigers en regering op een aantal punten uiteenlopende feitelijke inschattingen maken. Dat geldt voor de zojuist genoemde kwestie van het WML, voor het maximaal bereikbare inkomen, maar ook voor de effecten van het volgen van onderwijs, gratificaties en andere «extra’s» en voor de medische urenbeperking. Kan de regering de afwijkende inschattingen van deze belangenbehartigers, waaronder de vakbeweging, tegen het licht houden en van commentaar voorzien? Hoe beoordeelt, zoals in algemene zin verzocht door de gehele commissie, de regering de alternatieve rekenmethode ter bepaling van inkomensondersteuning, zoals ontwikkeld door de Landelijke Cliëntenraad (LCR)? Wat zijn daarvan de budgettaire consequenties? Beschikt de regering over kwantitatief inzicht in de functielonen van Wajongers en het aantal mensen dat werkt met een arbeidsbeperking en meer dan het WML verdient?

Antwoord 51

Voor de appreciatie op het voorstel van de LCR, FNV en CNV voor een alternatieve formule verwijst de regering naar p. 3 van de memorie van antwoord. Conform het verzoek van de leden van de ChristenUnie zijn daarbij ook de financiële consequenties van het voorstel voor de alternatieve formule opgenomen.

De regering beschikt niet over kwantitatief inzicht in de functielonen van Wajongers. De functielonen van Wajongers kunnen worden herleid op basis van het inkomen van een Wajonger en de loonwaarde. Uit de UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018 blijkt dat eind 2017 29 procent verdiensten van meer dan 100 procent van het wettelijk minimumloon hadden.21

Vraag 52

Met het wetsvoorstel beoogt de regering dat meer werken lonender wordt en dat daarmee het activeringspotentieel van Wajongers wordt vergroot. Beschikt de regering over een kwantitatieve schatting van de gewenste activering? Uit de cijfers blijkt dat de overheid de streefcijfers niet haalt om in het kader van het Sociaal Akkoord mensen met een arbeidsbeperking in de overheidssector aan een betaalde baan te helpen. Ondersteunt dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, de nadrukkelijke wens van de regering om dit aantal banen flink op te krikken?

Antwoord 52

De regering beschikt niet over een kwantitatieve inschatting van de gewenste activering. Het doel van voorliggend wetsvoorstel is om knelpunten die voor de participatie van mensen met een Wajong-uitkering een belemmering zijn weg te nemen en de verschillende regelingen te vereenvoudigen en te harmoniseren. Het uitgangspunt is dat participatie wordt gestimuleerd en (meer) werken lonend is. Door het aanpassen van die regels wordt het makkelijker om sneller meer geld over te houden als je gaat werken en kun je altijd terugvallen op je Wajong-uitkering als je je werk verliest. De regering verwacht hiervan een positief effect op het aantal Wajongers dat aan de slag wil gaan. Daarbij moet worden aangemerkt dat het hier gaat om de aanbodkant van de arbeidsmarkt.

Als het gaat om het aan de slag helpen van Wajongers spelen werkgevers aan de vraagzijde een belangrijke rol. De laatste jaren hebben de overheidswerkgevers de afgesproken aantallen banen niet gerealiseerd. De regering vindt dat ook de overheidswerkgevers zich aan de afspraak dienen te houden en is daarom verschillende initiatieven en ondersteunende trajecten gestart. Op verzoek van Minister van BZK en mij zullen de heer Van der Gaag en zijn team hun rol als inspirator en ondersteuners van de banenafspraak voor de werkgevers in de marktsector bijvoorbeeld uitbreiden tot alle werkgevers, dus ook de overheidswerkgevers. De heer Van der Gaag heeft zich de afgelopen jaren succesvol ingezet als Commissaris bij het project «op naar de 100.000 banen». BZK en SZW financieren dit project dat gericht werkgevers ondersteunt bij het realiseren van banen voor alle mensen uit de doelgroep banenafspraak, waaronder ook de groep Wajongers. De heer Van der Gaag en zijn team hebben ervaring met de manier waarop werkgevers het beste kunnen worden gefaciliteerd bij het realiseren van werk. Hij zal met zijn team de ervaringen van nu inzetten voor zowel de overheidssector als de marktsector, o.a. voor het zoveel mogelijk benutten van samenwerking in de regio en tussen sectoren. Dit moet voor een nieuwe impuls bij alle werkgevers zorgen.

Tot slot wil ik nog wijzen op de maatregelen van het Breed Offensief dat erop gericht is om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Kern van de te nemen maatregelen is dat zij erop gericht zijn het eenvoudiger te maken voor alle werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en het aantrekkelijker te maken voor mensen met een beperking om (meer) te gaan werken. Onderdeel van het Breed Offensief is de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperking.

Vraag 53

Er worden in totaal zeven maatregelen voorgesteld om belemmeringen weg te nemen voor verhoogde arbeidsdeelname door Wajongers. Uit de recent door het SCP uitgevoerde evaluatie van de Participatiewet blijkt dat werkgevers niet staan te springen om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Kan de regering aangeven van welk van deze maatregelen het meest verwacht wordt om werkgevers te stimuleren mensen met een arbeidsbeperking een plek te geven? Wat is het oordeel van werkgevers zelf? Ziet de regering verschil tussen grotere en kleine werkgevers? Uit de voornoemde SCP-evaluatie blijkt tevens dat er nog veel onbekendheid onder werkgevers is met de beschikbare mogelijkheden. Hoe gaat dit wetsvoorstel hierin voorzien? Welke ondersteuning wordt geboden? Er is ook sprake van culturele belemmeringen binnen bedrijven en organisaties. Hoe gaat de regering dit adresseren? Is daar beleid voor?

Antwoord 53

Het voorliggende wetsvoorstel richt zich niet op werkgevers, maar heeft tot doel (meer) gaan werken voor Wajongers meer lonend te maken en belemmeringen om te gaan participeren weg te nemen. De regering stimuleert wel op andere manieren werkgevers om mensen met een arbeidshandicap in dient te nemen. In de vraag wordt op ingegaan in de brief over de evaluatie Participatiewet die op 21 november 2019 naar de Eerste Kamer is gestuurd.22 Om de groeiende bereidheid van werkgevers om te zetten in concrete matching op banen is een actieve, op individuele werkgevers gerichte benadering nodig. Dit vraagt om samenwerking met alle betrokken partijen in de arbeidsmarktregio’s, een transparant overzicht van beschikbare kandidaten en innovatieve aanpakken.

Met het programma Perspectief op Werk worden partijen in de arbeidsmarktregio’s gestimuleerd om middels een doe-agenda gezamenlijk meer mensen aan het werk te helpen die nu geen kansen krijgen.

Verder wordt er in het kader van het Breed Offensief gewerkt aan het verbeteren van de dienstverlening aan werkgevers en start UWV op 1 maart 2020 met een pilot generieke werkvoorzieningen.

Vraag 54

Het schrappen van een aantal maatregelen leidt ertoe dat Wajongers uit de Wajong2010 en de Wajong2015, die een studie volgen, qua recht en hoogte geen financiële gevolgen ondervinden voor hun uitkering. Kan de regering een beeld geven van de groep Wajongers die een studie volgt? Is er een operationele definitie van wat een studie of opleiding moet inhouden?

Antwoord 54

Eind 2017 zaten ongeveer 4.800 mensen in de studieregeling in de Wajong 2010. Het schrappen van de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong 2015 leidt naar verwachting tot een vervroegde instroom in de Wajong2015 van leerlingen 18 t/m 20 jaar in de clusters 1 t/m 3 in het voortgezet speciaal onderwijs. Dit zullen jaarlijks ongeveer 1.605 leerlingen zijn. De definitie voor een studerende is vastgelegd in artikel 1:4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het gaat om mensen die studiefinanciering ontvangen, mensen die een financiële voorziening op grond van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ontvangen, mensen die een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangen, mensen voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt en mensen die eerder genoemde vergoedingen niet ontvangen maar wel in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.

Vraag 55

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het indien de regering nader uiteenzet wat nu precies de concrete gevolgen zijn voor individuele Wajongers van de harmonisering van verplichtingen rond het aanvaarden van passend werkaanbod door het UWV.

Antwoord 55

Voor jonggehandicapten die arbeidsperspectief hebben, staat werk en de hulp en begeleiding bij het vinden en behouden van werk voorop. UWV biedt Wajongers met arbeidsmogelijkheden actieve ondersteuning naar werk. Met dit wetsvoorstel wordt de verplichting passend werkaanbod te aanvaarden in de Wajong2010, als voorwaarde voor het recht op inkomensondersteuning, geschrapt. In de plaats daarvan wordt de verplichting een passend werkaanbod te accepteren voor de Wajong2010 een voorwaarde bij de inzet van re-integratie door UWV. Dat betekent een harmonisatie met de voorwaarde in de oWajong.

Het accepteren van ondersteuning door UWV is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Op het moment dat een Wajonger arbeidsondersteuning accepteert en UWV investeert in een Wajonger door een re-integratietraject gericht op werk in te kopen, hoort daarbij ook de afspraak dat deze Wajonger bereid is om passend werk te aanvaarden. Ook deze afspraak wordt vastgelegd in het re-integratieplan of de re-integratievisie.

Vraag 56

Kan de regering aangeven hoe zij de twee ontraadde maar aangenomen amendementen van Bruins c.s. en Renkema en Gijs van Dijk23 rond inkomensondersteuning c.q. arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gaat implementeren?

Antwoord 56

Ik heb UWV gevraagd om een toets uit te voeren op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de aangenomen amendementen en de implicatie van deze amendementen op de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021. Daarnaast heb ik UWV opdracht gegeven bij het voorbereiden van de implementatie van het wetsvoorstel deze amendementen mee te nemen. UWV verwacht in januari 2020 de uitvoeringstoets gereed te hebben.

Vraag 57

De vrijstelling voor Wajongers (waaronder gratificaties, winstdeling, 13e maand etc.) worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Kan de regering verduidelijken wat hier het tijdpad is?

Antwoord 57

Voor de vrijstelling van extra’s is geen lagere regelgeving in voorbereiding. De leden van de fractie van de ChristenUnie bedoelen wellicht de lagere regelgeving voor het vaststellen van de periode op basis waarvan het garantiebedrag van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning in de Wajong wordt bepaald. De lagere regelgeving hiervoor is in overleg met UWV uitgewerkt en getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Momenteel wordt de genoemde lagere regelgeving besproken met werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid. Begin 2020 zal de regelgeving ook opengesteld worden voor internetconsultatie. Het streven is om de regelgeving op 1 juli 2020 te publiceren. Zodoende bestaat ruim voor de invoering van de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning duidelijkheid over de periode op basis waarvan het garantiebedrag wordt vastgesteld.

Vraag 58

Het garantiebedrag dat in het kader van het overgangsrecht wordt bepaald, wordt individueel vastgesteld door het UWV. De verwachting is dat slechts een kleine groep Wajongers negatieve gevolgen zal ervaren van de nieuwe regels. Kan de regering een handzaam overzicht delen van welke groepen erop vooruitgaan en welke groepen erop achteruitgaan? Is het mogelijk daar een kwantitatief beeld van te geven? Het garantiebedrag moet ook voorkomen dat Wajongers alleen vanwege financiële motieven niet wisselen van baan en daardoor hun mobiliteit op de arbeidsmarkt bemoeilijken. Kan de regering een korte reflectie geven op de arbeidsmarktmobiliteit van Wajongers ook in relatie tot leeftijdsgenoten zonder arbeidsbeperking? Wat zeggen de cijfers over deze vergelijkende mobiliteit?

Antwoord 58

Voor de mensen in de studieregeling in de Wajong2010 geldt dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hun uitkering verhoogd wordt van 25% naar 70 procent of 75 procent van het wettelijk minimumloon afhankelijk van de vraag of iemand al dan niet arbeidsvermogen heeft. Deze groep gaat er na inwerkingtreding van het wetsvoorstel op vooruit. Door het schrappen van de uitsluitingsgrond «studerende» in de Wajong2015 kunnen mensen die onderwijs volgen en waarvan UWV kan vaststellen dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Ook voor deze groep geldt dat zij erop vooruitgaan na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Om ervoor te zorgen dat werkende Wajongers er zeker van kunnen zijn dat zij door de inwerkingtreding van het wetsvoorstel er niet op achteruit gaan heb ik een overgangsregime ingesteld. Voor alle Wajongers die op het moment van inwerkingtreding werken, vergelijkt UWV de oude uitkering met de uitkering op basis van de nieuwe regels. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels lager uit zou komen dan de oude uitkering, krijgt de Wajonger een garantiebedrag. Bijvoorbeeld als iemand nu in de Bremanregeling of in de voortgezette werkregeling zit.

De Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij of zij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag. Als de Wajonger zijn baan verliest, dan valt hij of zij net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Deze inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk. De termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven bij aanvang van een nieuwe dienstbetrekking is afhankelijk van de hoogte van de WW-uitkering. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels met een lager inkomen vanwege WW hoger wordt dan het garantiebedrag, vervalt na een jaar het recht op herleven van dit garantiebedrag. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels echter lager blijft dan het garantiebedrag, blijft de uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Als het vervolgens niet lukt om binnen twaalf maanden na einde WW opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Het recht op het garantiebedrag herleeft dan niet meer. In hoeverre iemand beter of slechter af is, blijft afhankelijk van de nieuwe dienstbetrekking en het bijbehorende functieloon.

De arbeidsmobiliteit is de mate waarin mensen veranderen van werkgever, beroep en regio op de arbeidsmarkt. Uit de UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018 kunnen een aantal gegevens over de arbeidsmarktmobiliteit worden afgeleid voor Wajongers. Het werkbehoud van Wajongers die werk vinden, ontwikkelt zich positief. Van alle Wajongers met arbeidsvermogen die in 2016 aan het werk kwamen, was 59 procent een jaar later nog of weer aan het werk. Van de (niet-werkende) Wajongers met arbeidsvermogen die in 2016 aan het werk kwamen bij een reguliere werkgever 38 procent een jaar later nog in dienst is bij dezelfde werkgever en 21 procent bij een andere werkgever. Het werkbehoud lijkt in de laatste jaren iets te verbeteren, zowel bij de eigen werkgever als ook in de doorstroom naar werk bij een andere werkgever.

Vraag 59

De factor psychologie is in het Wajong-dossier van groot belang. Het gaat om een kwetsbare groep, die zeer gevoelig is voor verandering en onrust. De context van het wetsvoorstel is daarmee verbonden. Dit impliceert dat de communicatie over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de doelgroep uitermate belangrijk is en veel tact en gevoel vereist. De leden van de ChristenUnie-fractie onderstrepen het grote belang van een zorgvuldig communicatietraject en vragen de regering hoe dit zal worden vormgeven indien het voorstel ook in de Eerste Kamer wordt aangenomen. Hoe gaat in dit licht de motie-Nijkerken-De Haan c.s.24 worden uitgevoerd?

Antwoord 59

De regering is samen met UWV gestart met een communicatietraject over de wijzigingen gericht op de Wajong-doelgroep. Hiermee geef ik ook uitvoering aan de motie Nijkerken-de Haan die is aangenomen bij de behandeling van voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer. UWV heeft een integrale communicatiestrategie ontwikkeld waarin beschreven staat op welke wijze klanten worden geïnformeerd over de wetswijziging. Op het moment dat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer is gestuurd en door de Tweede Kamer is aangenomen is er algemene informatie verstrekt via UWV kanalen zoals berichtgeving op uwv.nl, artikelen in UWV Perspectief en op het Wajong Forum van UWV. Daarnaast wordt relevante content op uwv.nl aangepast op het moment dat de maatregelen ingaan (naar verwachting 1 juli 2020 en 1 januari 2021). Indien relevant worden specifieke delen van de doelgroep per brief geïnformeerd over de wijzigingen. Ook wordt er een beslisboom ontwikkeld voor Wajongers zodat zij kunnen nagaan of het wetsvoorstel gevolgen voor hen heeft. Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning wordt een rekenhulp ontwikkeld zodat een Wajonger kan nagaan wat (meer) werken of studeren betekent voor zijn bruto-inkomen. Tevens worden stakeholders/belangenbehartigers geïnformeerd (o.a. door bijeenkomsten). Via het klantcontactcentrum van UWV kunnen telefonische vragen worden beantwoord. Verder is ook publieksinformatie verstrekt via rijksoverheid.nl.

Net als de leden van de ChristenUnie vinden de regering en het UWV het van belang om mensen uit de doelgroep te betrekken bij het communicatietraject. UWV maakt gebruik van onder andere klantenpanels om communicatieboodschappen, communicatie-uitingen zoals brieven en formulieren en de rekentool te testen. Ook het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat periodiek in gesprek met de doelgroep. Op 13 juni 2019 is bijvoorbeeld een bijeenkomst georganiseerd met Wajongers over de wijzigingen. Tijdens de bijeenkomst is aan Wajongers gevraagd waar zij informatie vandaan halen en op welke wijze zij het liefst geïnformeerd worden. Ook is besproken hoe de wijzigingen begrijpelijker gemaakt kunnen worden voor de doelgroep. De inzichten uit de bijeenkomst worden gebruikt voor het verdere traject.

Vraag 60

Het UWV heeft kanttekeningen geplaatst bij de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, en wijst o.a. op de ingewikkeldheid voor Wajongers van de nieuwe rekenregels om de uitkeringshoogte te bepalen. Dat is geen fijn signaal. Kan de regering aangeven welke les het trekt uit deze reactie van het UWV? Hoe valt een risicoanalyse op dit punt uit? Hoe voorkomen we dat door een goed bedoeld wetsvoorstel, de vertwijfeling onder de doelgroep niet af- maar toeneemt?

Antwoord 60

De regering heeft goede nota genomen van de bezwaren van UWV tegen de voorgestelde geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning. Met het oog op uitlegbaarheid is de formule voor mensen die werken zonder loondispensatie, conform het voorstel van UWV, vereenvoudigd. De formule voor Wajongers die werken zonder loondispensatie komt hierdoor overeen met de systematiek van verrekening van inkomen in de WIA. De formule is eenvoudiger, de uitkomst hetzelfde. Omdat in de ontvangen commentaren en adviezen veelvuldig naar voren is gekomen dat de formules en teksten in de artikelen en de memorie van toelichting complex zijn, is de regering samen met UWV gestart met een communicatietraject over de wijzigingen gericht op de Wajong-doelgroep. Hiermee beoogt de regering vertwijfeling onder de doelgroep weg te nemen. Met het communicatietraject wordt ook uitvoering gegeven aan de motie Nijkerken-de Haan die is aangenomen bij de behandeling van voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Daarnaast beoogt ook het verbreden en uitbreiden van het herlevingsrecht, een wijziging die voortvloeit uit gesprekken met ervaringsdeskundigen, meer zekerheid te geven.

Vraag 61

Kan de regering schetsen wat gezien de behandeling van het wetsvoorstel in Tweede en Eerste Kamer het meest waarschijnlijke tijdpad is voor de implementatie van de maatregelen indien het voorstel voor de Kerst wordt aangenomen? Wat heeft het overleg met het UWV hierover geleerd? Is er in het traject nog een rol voor de Belastingdienst voorzien?

Antwoord 61

Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de planning voor inwerkingtreding van de maatregelen met betrekking tot Wajong en studie en het eindigen en herleven van het recht op de Wajong-uitkering is verschoven25. Dit uitstel betekent dat de financiële drempel om onderwijs te volgen langer blijft bestaan. Daarnaast worden de regels voor het eindigen en herleven van het recht waarmee Wajongers kunnen terugvallen op de uitkering pas op een later moment uitgebreid en verbreed. Vanwege de negatieve consequenties van uitstel voor de doelgroep streeft de regering ernaar om de genoemde maatregelen zo spoedig mogelijk nadat de Eerste Kamer uitsluitsel heeft gegeven over het wetsvoorstel inwerking te laten treden. Hiervoor zijn een aantal scenario’s denkbaar. Als de behandeling van het wetsvoorstel (inclusief stemmingen) in de Eerste Kamer voor 1 maart 2020 is afgerond, kunnen de genoemde maatregelen ingevoerd worden per 1 juli 2020. Ik ben met UWV in overleg over eerstvolgende datum dat de genoemde maatregelen in werking kunnen treden als het de behandeling van het wetsvoorstel (inclusief stemmingen) in de Eerste Kamer na 1 maart 2020 wordt afgerond.

Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is de beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari 2021. Eventuele wijzigingen in de inkomensregeling als gevolg van wijzigingen in het wetsvoorstel worden door het UWV getoetst worden op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Onderdeel hiervan is het in kaart brengen van de consequenties voor de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021.

In het traject is geen rol voor de Belastingdienst voorzien.

Vraag 62

Tol slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering in de resterende kabinetsperiode nog met aanvullende of nieuwe wetgeving voor Wajongers zal komen en, zo ja, welke onderwerpen dit betreft.

Antwoord 62

Het streven van de regering is om het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong zo spoedig mogelijk nadat de Eerste Kamer uitsluitsel heeft gegeven over het wetsvoorstel inwerking te laten treden. Vooralsnog is verder geen nieuwe wetgeving voor Wajongers voorzien.

Technische aanpassing in de formule

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om uw Kamer te informeren over een technische aanpassing in de formule voor inkomensondersteuning. UWV heeft bij een eerste beoordeling van het amendement Renkema en Gijs van Dijk op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid geconstateerd dat een technische aanpassing van de formule voor inkomensondersteuning nodig is en mij hierover ambtelijk geïnformeerd. Doordat de loonwaarde in het wetsvoorstel is gedefinieerd als percentage van het wettelijk minimumloon, werkt een hoger functieloon niet door in een hoger totaalinkomen. De formule in het amendement Renkema en Gijs van Dijk leidt hierdoor niet tot een aanvulling tot het functieloon. Om wel tot de gewenste doorwerking van een hoger functieloon te komen, moet een loonwaarde uitgedrukt worden als een percentage van de productiviteit van een reguliere werknemer. Dit betreft een percentage van het functieloon, of bij een gecreëerde functie een percentage van het vastgestelde normloon behorende bij de te verrichten werkzaamheden. Ik ben daarom voornemens om in het inwerkingtredingsbesluit te regelen dat de zinssnede «van het minimumloon» in artikel I, onderdelen S en Z, van het wetsvoorstel, niet in werking treedt. Deze zinsnede zal vervolgens in de eerstvolgende verzamelwet worden geschrapt. Aanpassen van de definitie van loonwaarde in de regels voor inkomensondersteuning werkt begunstigend voor werkende Wajongers.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

BIJLAGE I

In deze bijlage worden de regels voor inkomensondersteuning per Wajong-regeling beschreven op basis van huidige wet- en regelgeving. Het gaat om A) de inkomensondersteuning voor Wajongers met arbeidsvermogen en B) de Wajongers zonder arbeidsvermogen. Hierbij komen ook de Bremanregeling en het maatmaninkomen aan de orde. Vanwege het aantal vragen over het overgangsregime met het garantiebedrag is hierover ook een paragraaf opgenomen (C).

A. Inkomensondersteuning Wajongers met arbeidsvermogen

oWajong

In de oWajong is de inkomensondersteuning voor mensen die werken, gekoppeld aan de arbeidsongeschiktheidsklasse door middel van een fictieve schatting. Bij de toekenning van een Wajong-recht wordt vastgesteld wat het arbeidsongeschiktheidspercentage van de oWajonger is en in welke arbeidsongeschiktheidsklasse de oWajonger valt. Dit gebeurt door de resterende verdiencapaciteit af te zetten tegen het maatmanloon (het loon dat een niet-jonggehandicapte van dezelfde leeftijd met dezelfde maatgevende arbeid zou verdienen, meestal gelijk aan het wettelijk minimumloon). Bij een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 procent of meer bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70 procent van het wettelijk minimumloon (WML).

De maatmanwissel in de Wajong was ontworpen om Wajongers die zich kwalificeren of in een functie vaardigheden opdoen, te beschermen tegen het verlies van het recht op Wajong vanwege deze verworven kwalificaties of vaardigheden. Omdat de hoogte van de uitkering in de oWajong gekoppeld is aan het vaststellen van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage (AO-percentage) heeft een hoger maatmaninkomen als bijeffect dat oWajongers meer mogen verdienen voordat zij op basis van een lagere AO-klasse een lagere aanvullende uitkering ontvangen.

Bremanregeling

Voor personen die met een oWajong-uitkering en met ondersteuning van een jobcoach aan de slag zijn, bestaat de zogenoemde Bremanregeling. Deze regeling houdt in dat, indien het loon en loonaanvulling samen minder zijn dan het inkomen bij het geldende functieloon in het desbetreffende bedrijf, er een loonaanvulling mogelijk is tot het rechtens geldende loon, maar maximaal tot 120 procent van het WML. Deze regeling is ingevoerd omdat Wajongers zowel in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) konden werken als regulier bij een werkgever. De Wajongers die vanuit de Wsw gedetacheerd waren bij een reguliere werkgever ontvingen het Wsw cao-loon, terwijl Wajongers die bij dezelfde werkgever met loondispensatie aan het werk waren slechts hun loon plus loonaanvulling vanuit de Wajong kregen. Hun totale inkomen lag daardoor over het algemeen lager. Om dit verschil weg te nemen en voor Wajongers werken bij een reguliere werkgever te stimuleren is in 1994 de Bremanregeling geïntroduceerd. Door deze regeling wordt het inkomen van Wajongers die met een jobcoach en loondispensatie werken gelijk aan het inkomen van vanuit de Wsw gedetacheerde Wajongers.

Wajong2010 (voortgezette) werkregeling

Personen in de Wajong2010 die mogelijkheden hebben om te werken, maar niet zelfstandig minimaal 75 procent WML kunnen verdienen, komen in de werkregeling terecht. Als iemand minder dan 20 procent WML verdient worden de inkomsten verrekend met de uitkering. Boven de genoemde drempel van 20 procent WML gaat (meer) werken lonen. Van elke extra verdiende euro aan loon, behoudt de Wajonger 50 cent, tot een maximum van 100 procent WML als totaalinkomen. Bij inkomsten van 80% WML of meer wordt het inkomen aangevuld tot 100 procent WML.

De inkomensondersteuning in de werkregeling kent twee fasen. Bij de Wajong2010 is een onderscheid gemaakt tussen een voorlopige beoordeling bij de eerste aanvraag van een Wajong-uitkering (werkregeling) en op minimaal 27-jarige leeftijd een definitief oordeel na zeven jaar arbeidsondersteuning (voortgezette werkregeling).

Vanaf 2017 krijgt iedere werkende jonggehandicapte die ten minste 27 jaar is, zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad en een inkomen van 20 procent WML of meer verwerft, een inkomensondersteuning tot een totaalinkomen van 100 procent WML. Ook in de voortgezette werkregeling geldt de eerdergenoemde Bremanregeling, op grond waarvan het inkomen van de jonggehandicapte onder bepaalde voorwaarden aangevuld wordt, bij verdiensten per dag van ten minste 20 procent WML, tot het voor hem geldende functieloon, met een maximum van 120 procent WML.

B. Inkomensondersteuning Wajongers zonder arbeidsvermogen

Personen in de oWajong die in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 procent of meer vallen én duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Voor deze groep geldt dat er in incidentele gevallen toch inkomsten zijn uit betaalde arbeid (niet met behulp van loondispensatie). De inkomsten worden op dezelfde wijze verrekend als voor oWajongers met arbeidsvermogen, dus door middel van een fictieve schatting. Mensen in de Wajong2010 die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Als er sprake is van inkomsten worden deze op dezelfde wijze verrekend als in de werkregeling Wajong2010. Mensen in de Wajong2015 hebben duurzaam geen arbeidsvermogen en ontvangen een uitkering van 75 procent WML. Als er sprake is van inkomsten worden deze volledig verrekend met de uitkering.

C. Overgangsregime met garantiebedrag

Door het instellen van het garantiebedrag gaan Wajongers bij inwerkingtreding van de wetswijzigingen er in totaalinkomen niet op achteruit. Een Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twaalf maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag. Als de Wajonger zijn baan verliest, dan valt hij net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Deze inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk. De termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven bij aanvang van een nieuwe dienstbetrekking is afhankelijk van de hoogte van de WW-uitkering. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels met een lager inkomen vanwege WW hoger wordt dan het garantiebedrag, vervalt na een jaar het recht op herleven van dit garantiebedrag. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels echter lager blijft dan het garantiebedrag, blijft de uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Als het vervolgens niet lukt om binnen twaalf maanden na einde WW opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Het recht op het garantiebedrag herleeft dan niet meer. In hoeverre iemand beter of slechter af is, blijft afhankelijk van de nieuwe dienstbetrekking en het bijbehorende functieloon.

BIJLAGE II

Figuur 1 t/m 6 bieden inzicht in het effect van de loonwaarde, het functieloon, de arbeidsduur en al dan niet een verhoogd maatman (150 procent) op de hoogte van het totale inkomen bij de verschillende inkomensregelingen in de oWajong.

Figuur 1

Figuur 1

Figuur 2

Figuur 2

Figuur 3

Figuur 3

Figuur 4

Figuur 4

Figuur 5

Figuur 5

Figuur 6

Figuur 6

Figuur 7 t/m 12 bieden inzicht in het effect van de loonwaarde, het functieloon, de arbeidsduur op de hoogte van het totale inkomen bij de verschillende inkomensregelingen in de Wajong2010.

Figuur 7

Figuur 7

Figuur 8

Figuur 8

Figuur 9

Figuur 9

Figuur 10

Figuur 10

Figuur 11

Figuur 11

Figuur 12

Figuur 12

BIJLAGE III

Vraag en antwoord vereenvoudiging Wajong26

Waarom komen er nieuwe regels?

De regels voor jonggehandicapten met een Wajong-uitkering worden eenvoudiger. De huidige regels pakken nu voor sommige Wajongers gunstig uit en voor een grote groep Wajongers juist weer niet. Door het aanpassen van die regels wordt het makkelijker om sneller meer geld over te houden als je gaat werken en kun je altijd terugvallen op je Wajong-uitkering als je je werk verliest. En mag je je volledige uitkering houden als je een opleiding volgt. De meeste nieuwe regels gaan in het voorjaar 2020 in. De regels die te maken hebben met de hoogte van de Wajong-uitkering gaan naar verwachting per 2021 in.

Wat verandert er precies met de nieuwe regels voor de Wajong?

Als je werkt, ontvang je minimaal dezelfde uitkering als je nu ontvangt, door het garantiebedrag. Het garantiebedrag vult het verschil aan tussen wat je nu ontvangt en wat je volgens de nieuwe regels zou ontvangen. Mogelijk ontvang je zelfs een hogere Wajong-uitkering als je blijft werken. Voor ieder uur dat je werkt, ga je erop vooruit. Als je je baan verliest (of bepaalde aanvullingen verliest door de nieuwe regels) krijg je een jaar de tijd om een nieuwe baan te vinden. Zodra je weer werkt en hetzelfde inkomen verdient, krijg je weer het garantiebedrag bovenop je uitkering zodat je er niet in inkomen op achteruit gaat. Als je na meer dan een jaar een nieuwe baan vindt, dan gelden de nieuwe regels voor de hoogte van je uitkering bij werk.

Je kunt altijd (levenslang) terugvallen op je Wajong-uitkering als je je baan verliest.

Als je een opleiding volgt, behoud je je volledige uitkering.

Wanneer gaan de nieuwe regels in?

De meeste nieuwe regels gaan in het voorjaar van 2020 in. De regels voor de hoogte van de uitkering gaan naar verwachting in 2021 in.

Kun je helemaal niet werken?

Dan verandert er niets voor je. Je uitkering blijft 75 procent van het wettelijk minimumloon. Als je dan toch een klein inkomen vergaart, mag je van iedere euro die je verdient 25 cent behouden. Dat mag nu niet.

Verander je van baan?

Iedere Wajonger krijgt te maken met de nieuwe regels. Als je werkt of gaat werken en er door deze nieuwe regels toch in inkomen op achteruit gaat, krijg je een uitkering op het niveau van je garantiebedrag zodat je inkomen hetzelfde blijft. Verander je van baan en blijf je dezelfde uren werken met hetzelfde inkomen, dan neem je het garantiebedrag mee naar je volgende baan.

Ga je minder uren werken?

Dan neemt je Wajong-uitkering op basis van de nieuwe regels toe. Bij een lager inkomen wordt minder inkomen verrekend met de basisuitkering van 70% WML. Als je Wajong-uitkering hoger is dan je garantiebedrag, krijg je toch deze hogere Wajong-uitkering.

Ga je meer uren werken?

Dan ga je er in inkomen op vooruit. Het gaat zo verrekend worden met je Wajong-uitkering dat werken gaat lonen. Voor iedere euro die je meer verdient, houd je minimaal 30 cent over.

Als je het garantiebedrag als uitkering krijgt, blijft je uitkering hetzelfde.

Ik heb op dit moment een baan met verschillende Wajong-regelingen waardoor de uitkering hoger wordt. Deze gelden straks in de nieuwe regeling niet meer. Wat gebeurt er met mijn inkomen?

Iedereen met een Wajong-uitkering krijgt dan een zogenaamd garantiebedrag. Dit bedrag zorgt ervoor dat je uitkering bij werken niet lager wordt dan dit garantiebedrag. Zolang je werkt heb je recht op dit garantiebedrag. Daar zit geen termijn aan vast. Hierdoor blijft je inkomen hetzelfde.

Verlies je je baan en heb je binnen een jaar een nieuwe baan?

Als je werkt met een Wajong-uitkering heb je bij verlies van een baan recht op een WW-uitkering. Verander je van baan binnen een termijn van 12 maanden en blijf je dezelfde uren werken met hetzelfde inkomen, dan neem je het garantiebedrag mee naar je volgende baan.

Als je binnen een jaar na het vervallen van het garantiebedrag geen nieuwe baan vindt, dan vervalt het garantiebedrag en gelden alleen de nieuwe regels voor de hoogte van je uitkering bij werk.

Wat gebeurt er als ik mijn baan verlies en na een jaar nog geen nieuwe baan heb gevonden?

Als je binnen een jaar nadat je uitkering hoger is geworden dan het garantiebedrag geen nieuwe baan vindt, dan vervalt het garantiebedrag en gelden de nieuwe regels voor de hoogte van je uitkering bij werk. Het garantiebedrag geldt alleen als je een inkomen hebt en de uitkering vanwege dit inkomen lager is dan het garantiebedrag. Maar je houdt natuurlijk wel je Wajong-uitkering. En misschien heb je ook recht op een WW-uitkering. Het hangt van je persoonlijke situatie af. Als je weer gaat werken neemt je totale inkomen weer toe.

Ben je nog niet aan het werk en krijg je een Wajong-uitkering?

Er verandert niets. Je uitkering blijft 70 procent van het wettelijk minimumloon als UWV heeft vastgesteld dat je arbeidsvermogen hebt. Als UWV heeft vastgesteld dat je duurzaam niet kunt werken blijft de hoogte van je uitkering 75 procent van het wettelijk minimumloon. De hoogte van de uitkering is niet afhankelijk van bijvoorbeeld je vermogen of het inkomen van je partner.

Wil je een opleiding gaan volgen?

Je mag gaan studeren met behoud van je volledige uitkering.

Kan ik altijd terugvallen op mijn Wajonguitkering als het toch niet lukt om te werken?

Je kunt levenslang terugvallen op je Wajong-uitkering als je je baan verliest. Het maakt niet uit wat de reden is waardoor je bent uitgevallen.

Klopt het dat ik nooit boven het wettelijk minimumloon per maand kan uitkomen?

Het wettelijk minimumloon is niet het maximum. Wajongers die een hoog functieloon hebben en relatief veel uren werken, kunnen meer verdienen dan het wettelijk minimumloon.

Heeft mijn opleidingsniveau effect op mijn totaal inkomen als ik ga werken?

Als je een hoog opleidingsniveau hebt en gaat werken in een functie met een loon dat hoger is dan het wettelijk minimumloon, dan werkt dat door in een hoger totaal inkomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/2019, 35 213, nr. 4, p.2.

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, I, bijlage.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, nr. 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2017/2018, 30 982, nr. 40, bijlage, p. 27: oWajong 24% (2016), Wajong2010 22,5% (2016).

X Noot
5

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, I, p.5.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 28.

X Noot
7

Termijn gewijzigd middels gewijzigd amendement-Stoffer en Baudet; Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 27.

X Noot
8

Kamerstukken II 2018/19, 35 213, nr. 3, p. 10.

X Noot
9

Griffienummer 165946.01.

X Noot
10

Eind 2018 ging het voor markt en overheid samen ongeveer om 8.000 mensen die vanuit de Wsw gedetacheerd waren die ook een Wajong indicatie hebben.

X Noot
11

Kamerstukken II 2018/19, 34 352, nr. 142.

X Noot
12

Griffienummer 165946.01.

X Noot
13

Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 29, p. 5.

X Noot
14

Kamerstukken I 2019/20, 35 300-XV, nr. A.

X Noot
15

Beleidsdoorlichting, SZW begrotingsartikel 4: Jonggehandicapten, Kamerstukken II 2017/18, 30 982, nr. 3, bijlage.

X Noot
16

Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 27.

X Noot
17

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 15.

X Noot
18

Beleidsdoorlichting, SZW begrotingsartikel 4: Jonggehandicapten, Kamerstukken II 2017/18, 30 982, nr. 3, bijlage.

X Noot
19

UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018, p. 21

X Noot
20

UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018, p. 10

X Noot
21

UWV Monitor arbeidsparticipatie 2018, p. 22

X Noot
22

Kamerstukken I 2019/20, 35 342, nr. 1.

X Noot
23

Kamerstukken II 2019/20, 35 213, nr. 28.

X Noot
24

Kamerstukken II 2019/2020, 35 213, nr. 20.

X Noot
25

Kamerstukken I 2019/20, 35 300-XV, nr. A.

Naar boven