35 213 Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong

Nr. 29 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2019

In het debat van 30 oktober jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 17, debat over arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) heb ik toegezegd om voor de stemmingen over het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong terug te komen op een aantal zaken. Met deze brief wil ik u hierover informeren. Het gaat achtereenvolgens om de gevolgen van de arbeidskorting, rekenvoorbeelden over de huidige en de nieuwe situatie, de strekking van de amendementen en de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. De antwoorden op de Kamervragen van de heer Gijs van Dijk (PvdA) zijn bijgevoegd (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 648).

Gevolgen arbeidskorting

De heer Peters (CDA) heeft gevraagd om een berekening met de gevolgen van de arbeidskorting voor een werknemer die zowel inkomen uit werk als inkomen uit een Wajong-uitkering ontvangt en een reguliere werknemer die alleen inkomen uit arbeid ontvangt. De concrete vraag was een bruto en netto vergelijking van het inkomen van een Wajonger met loondispensatie (50 procent loonwaarde) en een reguliere werknemer.

In de tabellen in Bijlage I is het bruto en netto traject weergegeven van een werknemer met 50 procent loonwaarde die zowel inkomen ontvangt uit werk als uit een Wajonguitkering met loondispensatie.1 Daarnaast is een reguliere werknemer gepresenteerd die alleen inkomen uit werk ontvangt. In tabel 1 en 2 gaat het om een vergelijking van de situatie waarbij het functieloon 100 procent wettelijk minimumloon bedraagt en beide werknemers respectievelijk 20 en 40 uur per week werken. In tabel 3 en 4 is een functieloon van 120 procent gebruikt omdat het inkomen en de aanvullende uitkering van Wajongers die werken met loondispensatie mede afhankelijk is van de functie waarin zij werken en het bijbehorende functieloon.

De voorbeelden laten zien dat een werknemer die zowel inkomen uit werk als inkomen uit een Wajonguitkering ontvangt meer inkomstenbelasting betaalt dan een reguliere werknemer. Dit verschil wordt grotendeels veroorzaakt door de arbeidskorting en een hoger belastbaar inkomen. De arbeidskorting is namelijk alleen toepasbaar op het inkomen uit arbeid en kent een opbouwtraject richting minimumloon. Ook de premies voor werknemersverzekeringen en pensioen zijn afhankelijk van het inkomen dat verdiend wordt uit werk. Wel heeft de werknemer met een Wajong-uitkering, in tegenstelling tot een reguliere werknemer, recht op jonggehandicaptekorting en een tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten.

Of een reguliere werknemer netto meer overhoudt dan een werknemer met Wajong-uitkering hangt in deze voorbeelden af van het aantal uur dat iemand werkt. Bij 40 uur werk per week zorgt het verschil in recht op arbeidskorting ervoor dat een reguliere werknemer netto meer inkomen ontvangt. Hierbij moet worden aangemerkt dat de meeste Wajongers geen fulltimebaan aankunnen. Bij 20 uur per week heeft de werknemer met een Wajong-uitkering een hoger netto inkomen omdat er recht is op een aanvullende uitkering. Bij een reguliere werknemer bestaat dit recht juist niet. Eventueel kan een reguliere werknemer aanspraak maken op een aanvullende uitkering uit de bijstand, maar hierbij is wel een partner- en vermogenstoets op van toepassing.

Op basis van de voorbeelden wil ik allereerst benadrukken dat de doorwerking van de arbeidskorting los staat van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong. Op 18 december 2014 heeft mijn ambtsvoorganger over de doorwerking van de arbeidskorting voor Wajongers met loondispensatie reeds een brief aan uw Kamer gestuurd.2 Omdat de heer Peters (CDA) daar specifiek naar heeft gevraagd wil ik wel een appreciatie geven. Op basis van de voorbeelden concludeer ik dat Wajongers naar rato van hun inkomen uit arbeid meeprofiteren van de hogere arbeidskorting. Gevolg van de systematiek van loondispensatie is dat mensen die hun inkomen deels uit werk en deels uit uitkering genereren, minder voordeel hebben dan iemand met een volledig looninkomen, maar meer voordeel dan iemand met een volledig uitkeringsinkomen. Dat bij meer werken het verschil met een werknemer die het wettelijk minimumloon verdient groter wordt, is het gevolg van de inzet van het kabinet om werken meer te laten lonen dan inkomensondersteuning in de vorm van een uitkering. Ik ben daarom niet voornemens om op dit punt een wijziging aan te brengen.

Rekenvoorbeelden huidige situatie ten opzichte van nieuwe situatie

De stapeling van regelingen uit het verleden heeft, zij het met de beste bedoelingen, geleid tot een zeer complexe Wajong met veel verschillende inkomensregelingen voor deze groep mensen. De huidige regelingen pakken voor sommige Wajongers gunstig uit en voor andere Wajongers juist niet. Een wijziging aanbrengen is daarom per definitie een balanceeract. Bij deze balanceeract staat de bestaanszekerheid en het stimuleren van participatie van Wajongers voor mij voorop.

Hiertoe vergelijk ik de wetgeving die voorligt met de huidige wetgeving. Om ervoor te zorgen dat werkende Wajongers er zeker van kunnen zijn dat zij door de inwerkingtreding van het wetsvoorstel er niet op achteruit gaan heb ik een overgangsregime ingesteld. Voor alle Wajongers die op het moment van inwerkingtreding werken, vergelijkt UWV de oude uitkering met de uitkering op basis van de nieuwe regels. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels lager uit zou komen dan de oude uitkering, krijgt de Wajonger een garantiebedrag. Bijvoorbeeld als iemand nu in de Bremanregeling of in de voortgezette werkregeling zit.

De Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twee maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat en de uitkering onder de nieuwe regels lager is dan het garantiebedrag.

Als de Wajonger zijn baan verliest, zoals in het voorbeeld van de heer De Jong (PVV) valt hij, net als in de huidige situatie na een periode waarbij het inkomen uit WW-uitkering wordt verrekend, terug op de basisuitkering van 70 procent van het wettelijk minimumloon. Deze inkomensachteruitgang wordt veroorzaakt door het verlies van werk. De termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven bij aanvang van een nieuwe dienstbetrekking is afhankelijk van de hoogte van de WW-uitkering. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels met een lager inkomen vanwege WW hoger wordt dan het garantiebedrag, vervalt na twee maanden het recht op herleven van dit garantiebedrag. Als de uitkering op basis van de nieuwe regels echter lager blijft dan het garantiebedrag, blijft de uitkering ter hoogte van dit garantiebedrag. Als het vervolgens niet lukt om binnen twee maanden na einde WW opnieuw aan de slag te gaan, maar op een later tijdstip wel, dan gelden de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Het recht op het garantiebedrag herleeft dan niet meer. In hoeverre iemand beter of slechter af is, blijft afhankelijk van de nieuwe dienstbetrekking en het bijbehorende functieloon.

In mijn antwoorden op de vragen van de heer Gijs van Dijk (PvdA) in Bijlage II worden de gevolgen van het garantiebedrag uitgewerkt aan de hand van een door de heer Van Dijk ingebrachte fictieve casus. Deze casus laat overigens zien dat ook iemand met een hoog maatmaninkomen en een hoog functieloon er met de nieuwe regels op vooruit kan gaan. Het aantal werkende Wajongers dat met de nieuwe regels er minder op vooruit gaat en daarom onder de werking van het garantiebedrag valt, is zeer beperkt. Deze groep wordt nog kleiner met het door de GroenLinks en PvdA ingediende amendement voor het aanvullen van het inkomen tot functieloon.

De heer Jasper van Dijk (SP) heeft mij tijdens het debat een aantal casussen overhandigd en gevraagd om een reactie. Ik wil op hoofdlijnen reageren. Omdat de huidige regelingen voor iedereen anders uitpakken, heb ik in het wetsvoorstel een balans gezocht tussen inkomensbescherming en het stimuleren van participatie voor de mensen die kunnen werken. Inkomen is belangrijk voor iedereen. Ik begrijp dan ook dat mensen zich zorgen maken over maatregelen die mogelijk hun inkomen raken, die zorgen lees ik ook terug in de brieven.

Voor de mensen die aangeven dat zij nu werken en bang zijn om er op achteruit te gaan, kan ik hopelijk een aantal zorgen weg nemen. Voor de mensen die op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning werken, geldt het garantiebedrag. De Wajonger blijft aanspraak maken op het garantiebedrag als hij of zij blijft werken in dezelfde baan met hetzelfde aantal uren of meer uren. Ook als de Wajonger wisselt van baan en de tussenliggende periode minder dan twee maanden is, blijft hij aanspraak maken op het garantiebedrag op het moment dat hij of zij weer aan het werk gaat.

Ook de zorg dat een Wajonger nooit meer boven het wettelijk minimumloon uit zou kunnen komen, wil ik nogmaals wegnemen. Wajongers die een hoog functieloon hebben en relatief veel uren werken, kunnen meer verdienen dan het wettelijk minimumloon. Het wettelijk minimumloon is dus niet het maximum. Wel is het zo en ik wil daarin eerlijk zijn, dat de meeste Wajongers geen fulltimebaan aankunnen en een functie hebben die op het niveau van het wettelijk minimumloon ligt. Voor hen zal een maandinkomen boven het wettelijk minimumloon, net als nu het geval is, niet haalbaar zijn. Ik vind dat voor Wajongers die aan de slag willen gaan of die al werken, regels stimulerend moeten zijn. Dat dat momenteel niet het geval is, komt ook uit de casussen naar voren.

Amendementen

Tijdens de behandeling is een aantal amendementen aangekondigd en ingediend. Ik wil daarover in algemene termen nog het volgende opmerken.

Ik begrijp de wens van een deel van uw Kamer om de termijn waarin het recht op het garantiebedrag kan herleven uit te breiden. Deze wens heeft financiële consequenties en vergroot, zoals ik ook in het debat heb benoemd, het verschil tussen Wajongers die wel en Wajongers die geen werk hebben op het moment van inwerkingtreding van de wet. Ook voel ik mee met de wens om gratificaties of andere extraatjes niet te verrekenen met de uitkering. Ik heb daarom al eerder laten uitzoeken of er een uitvoerbare en handhaafbare manier kan worden gevonden om dit te regelen. Die is er echter niet. Op basis van bovenstaande overwegingen heb ik de amendementen op dit punt ontraden.

In het debat en ook in de casussen die ik van de heer Jasper van Dijk (SP) heb ontvangen is meerdere keren aandacht gevraagd voor het volledig verrekenen van inkomen tot 20 procent van het wettelijk minimumloon voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Ik vind het vervelend dat voor deze groep, werken slechts in beperkte mate loont. Tegelijkertijd gaat het om mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Omdat de uitkering voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden hebben start op 75 procent van het wettelijk minimumloon, wordt werken pas lonend wanneer het arbeidsinkomen hoger is dan 20 procent WML. Vanaf dat moment geldt voor hen dezelfde inkomensregeling als voor Wajongers met arbeidsvermogen. Vormgeven van een separate inkomensregeling voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden hebben veroorzaakt het risico dat een Wajonger na een herbeoordeling wordt overgezet in de categorie met arbeidsvermogen en er in inkomen op achteruit gaat. Dit wil ik voorkomen en heb daarom amendementen op dit punt ontraden.

Het behouden van de voorgezette werkregeling in de Wajong2010 is niet in lijn met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat werken moet lonen. Ik blijf er dan ook bij dat ik dit amendement moet ontraden. Hetzelfde geldt voor de amendementen die de vereenvoudiging van de inkomensregeling door het toevoegen van specifieke regelingen of het wijzigen van de grondslag dusdanig complex maken dat de beoogde vereenvoudiging teniet wordt gedaan.

In de voorgestelde inkomensregeling werkt het opleidingsniveau door in het totale inkomen via een hoger functieloon. Werkende Wajongers ontvangen een loon gebaseerd op het functieloon, behorende bij de functie die zij vervullen. Het totale inkomen voor Wajongers die werken zonder loondispensatie is altijd hoger of gelijk aan het functieloon dat zij zouden hebben verdiend in deze functie zonder Wajong. Het totaalinkomen voor Wajongers die werken met loondispensatie is in de meeste gevallen hoger of gelijk aan het functieloon dat zij zouden hebben verdiend in deze functie zonder Wajong. Met loondispensatie werkende Wajongers hebben echter bij een dienstbetrekking van meer dan 4 dagen een lager inkomen dan het reguliere loon behorende bij de functie. Het repareren van dit effect heeft financiële consequenties en maakt de uitvoering van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning complexer. Het amendement op dit punt moet ik daarom ontraden.

Inwerkingtreding wetsvoorstel

De beoogde datum van inwerkingtreding van een deel van de maatregen uit het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong is 1 januari 2020. Het gaat onder meer om de maatregelen met betrekking tot Wajong en studie en het eindigen en herleven van het recht op de Wajong-uitkering. Om ervoor te zorgen dat het UWV een maand de tijd heeft om de implementatie van de wijzigingen definitief te maken en individuele Wajongers hierover tijdig te informeren, is het van belang dat het UWV uiterlijk 30 november te horen krijgt wat de Eerste Kamer heeft besloten. Ik heb dit ook aan de Eerste Kamer laten weten.

De Eerste Kamer acht het niet haalbaar om het wetsvoorstel inclusief stemmingen af te handelen op 26 november 2019, de laatste vergadering voor 30 november. De commissie streeft wel een zo spoedig mogelijke behandeling van het wetsvoorstel na. Hiermee verschuift de inwerkingtredingsdatum van de genoemde maatregelen. Dit uitstel betekent dat de financiële drempel om onderwijs te volgen langer blijft bestaan. Daarnaast worden de regels voor het eindigen en herleven van het recht waarmee Wajongers kunnen terugvallen op de uitkering pas op een later moment uitgebreid en verbreed. Vanwege de negatieve consequenties van uitstel voor de doelgroep streef ik ernaar om de genoemde maatregelen zo spoedig mogelijk nadat de Eerste Kamer uitsluitsel heeft gegeven over het wetsvoorstel inwerking te laten treden. Omdat de uitvoering van het wetsvoorstel mede afhankelijk is van data waarop de systemen van UWV gewijzigd kunnen worden heb ik het UWV gevraagd aan te geven wat de eerstvolgende datum is waarop voor hen het wetsvoorstel uitvoerbaar is.

Voor de geharmoniseerde regeling voor inkomensondersteuning is de beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari 2021. Eventuele wijzigingen in de inkomensregeling als gevolg van wijzigingen in het wetsvoorstel zullen door het UWV getoetst worden op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Onderdeel hiervan is het in kaart brengen van de consequenties voor de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021.

Afsluiting

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om uw Kamer nogmaals te bedanken voor de spoedige behandeling van het wetsvoorstel. De afgelopen jaren hebben mij laten inzien dat de huidige situatie complex en soms ronduit frustrerend is, bijvoorbeeld als werken niet loont. Met het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong wil ik een stap in de goede richting zetten. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel een belangrijke stap is om belemmeringen die participatie in de weg staan weg te nemen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

BIJLAGE I

Tabel 1: 50% Loonwaarde, 40-urige werkweek, functieloon van 100% WML
 

Wajong

Reguliere werknemer

Bruto uitkering

€ 10.530

€ 0

Brutoloon

€ 10.530

€ 21.070

Belastbaar inkomen na premies

€ 21.070

€ 20.560

IB voor heffingskortingen

€ 7.730

€ 7.540

Heffingskorting

€ 2.440

€ 2.470

Arbeidskorting

€ 340

€ 3.290

Jonggehandicaptenkorting

€ 740

€ 0

IB na heffingskorting

€ 4.210

€ 1.780

AO Tegemoetkoming

€ 180

€ 0

Netto inkomen

€ 16.780

€ 18.780

Tabel 2: 50% Loonwaarde, 20-urige werkweek, functieloon van 100% WML
 

Wajong

Reguliere werknemer

Bruto uitkering

€ 12.640

€ 0

Brutoloon

€ 5.270

€ 10.530

Belastbaar inkomen na premies

€ 17.910

€ 10.280

IB voor heffingskortingen

€ 6.560

€ 3.770

Heffingskorting

€ 2.480

€ 2.480

Arbeidskorting

€ 90

€ 340

Jonggehandicaptenkorting

€ 740

€ 0

IB na heffingskorting

€ 3.260

€ 950

AO Tegemoetkoming

€ 180

€ 0

Netto inkomen

€ 14.700

€ 9.330

Tabel 3: 50% Loonwaarde, 40-urige werkweek, functieloon van 120% WML
 

Wajong

Reguliere werknemer

Bruto uitkering

€ 9.690

€ 0

Brutoloon

€ 12.640

€ 25.280

Belastbaar inkomen na premies

€ 22.330

€ 24.500

IB voor heffingskortingen

€ 8.210

€ 9.040

Heffingskorting

€ 2.380

€ 2.270

Arbeidskorting

€ 930

€ 3.400

Jonggehandicaptenkorting

€ 740

€ 0

IB na heffingskorting

€ 4.170

€ 3.380

AO Tegemoetkoming

€ 180

€ 0

Netto inkomen

€ 18.040

€ 21.130

Tabel 4: 50% Loonwaarde, 20-urige werkweek, functieloon van 120% WML
 

Wajong

Reguliere werknemer

Bruto uitkering

€ 12.220

€ 0

Brutoloon

€ 6.320

€ 12.640

Belastbaar inkomen na premies

€ 18.540

€ 12.250

IB voor heffingskortingen

€ 6.800

€ 4.490

Heffingskorting

€ 2.480

€ 2.480

Arbeidskorting

€ 110

€ 900

Jonggehandicaptenkorting

€ 740

€ 0

IB na heffingskorting

€ 3.470

€ 1.110

AO Tegemoetkoming

€ 180

€ 0

Netto inkomen

€ 15.100

€ 11.140


X Noot
1

De getallen in de tabellen zijn afgrond tot op € 10. De berekeningen zijn gedaan voor 2019.

X Noot
2

Kamerstuk 29 544, nr. 579.

Naar boven