34 950 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2017

Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 16 mei 2018 inzake het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds 2017 (Kamerstuk 34 950 XIII, nr. 1).

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Diks

De griffier van de commissie, Nava

1

Hoe wordt er invulling gegeven aan artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet?

Antwoord

Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet vraagt bij alle voorstellen, voornemens en toezeggingen die ter tafel komen in de ministerraad of in de Kamers der Staten Generaal, een toelichting op:

  • a. de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd;

  • b. de beleidsinstrumenten die worden ingezet;

  • c. de financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, de financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren.

De Minister van Financiën heeft als hulpmiddel voor de onderbouwing van voorstellen een tijdelijke schrijfwijzer opgesteld (Kamerstuk 31 865, nr. 105). Op termijn zal deze worden opgenomen in het Integraal Afwegingskader (IAK). Het IAK bevat normen waaraan goed beleid of goede regelgeving dient te voldoen. De Monitorcommissie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) adviseert dienstonderdelen over voorstellen, voornemens en toezeggingen die ter tafel komen in de ministerraad of in de Kamers der Staten Generaal. De directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) toetst alle nieuwe beleidsplannen op financiële gevolgen. Bij de beoordeling worden effectiviteit en efficiency in overweging genomen.

2

Welke resultaten zijn er sinds het aantreden van dit kabinet geboekt ten aanzien van de ambitie om koploper dierproefvrije innovatie in 2025 te zijn?

Antwoord

De afgelopen maanden is met de partners in het transitietraject (kennisinstituten, Topsectoren, NGO’s) een filosofie en werkwijze ontwikkeld om het transitietraject vorm te geven. Met relevante andere departementen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport -VWS-, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -OCW-, EZK en Infrastructuur en Waterstaat -IenW-) heeft overleg en afstemming plaatsgevonden.

Er is door partijen ondertussen voortvarend aan de slag gegaan. Over de resultaten en inzet voor de komende periode is uw Kamer per brief op 1 juni 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 32 336, nr. 71).

3

Zijn er al per onderzoeksveld streefwaarden voor proefdiervrije innovaties opgesteld of zijn deze al in de maak?

Antwoord

Op dit moment is er een pilot gaande voor het opstellen van een streefbeeld binnen het domein van de neurowetenschappen/het centrale zenuwstelsel, gericht op de transitie naar proefdiervrij onderzoek. De KNAW heeft op verzoek van het voormalig kabinet een commissie van experts ingesteld om voornoemde pilot uit te voeren. De NCad is hierbij betrokken. Deze commissie zal tevens een format en richtlijnen opstellen voor toekomstige streefbeelden binnen andere wetenschappelijke domeinen.

4

Welk percentage van het onderzoeksbudget is bestemd voor proefdiervrije innovatie?

Antwoord

In 2017 is ZonMw gevraagd een voorstel te doen voor een onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren 2018 tot en met 2020» om de transitie naar proefdiervrije innovatie en de Nederlandse ambitie daarin maximaal te ondersteunen. Het totale budget voor deze periode is

€ 5,64 miljoen en bedraagt 100% van de voor ZonMw beschikbare onderzoeksgelden (€ 1,88 miljoen op jaarbasis). Dit voorstel is recentelijk door het Ministerie van LNV ontvangen. Het voorstel zal op korte termijn inhoudelijk worden beoordeeld. Naast onderzoeksmiddelen bij ZonMw lopen er jaarlijks kennisvragen bij het RIVM. In het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie en de door het RIVM opgestelde Agenda Proefdiervrije Innovatie wordt hernieuwd gekeken naar de focus van de inzet van de beschikbare middelen. In 2018 moet minimaal 50% van het beschikbare kennisvragenbudget voor het RIVM (€ 825.000) ingezet worden ten behoeve van de Transitie Proefdiervrije Innovatie. Tot slot wordt er voor het onderzoek van InTraVacc, een aan deze transitie gerelateerde activiteit, op jaarbasis € 1,7 miljoen beschikbaar gesteld. Het budget voor IntraVacc staat bij het Ministerie van VWS op de begroting. Het Ministerie van LNV bestemt de inzet van de middelen. Naast het budget voor wetenschappelijk onderzoek stelt LNV voor de Transitie Proefdiervrije Innovatie € 1,0 miljoen op jaarbasis beschikbaar voor regio en vijf vernieuwingsnetwerken.

5

Hoeveel geld is er in 2017 beschikbaar gesteld voor de valorisatie van proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Er zijn in 2017 geen middelen ingezet specifiek voor valorisatie van proefdiervrije innovatie. Het budget is uitgezet ten behoeve van de ontwikkeling van proefdiervrije innovatie en de verbetering van ketenprocessen. Valorisatie kan hier onderdeel van zijn.

6

Welke groene gassen zijn er en wat is het potentieel van deze gassen?

Antwoord

Groen gas is een verzamelterm voor verschillende typen gas van hernieuwbare oorsprong. Onderscheid kan worden gemaakt op basis van oorsprong (biomassa of hernieuwbare elektriciteit), conversietechniek (biochemisch of thermochemisch) of fysische samenstelling danwel druk van het gasmengsel. Het potentieel van deze gassen is onder andere afhankelijk van het aanbod van de input, de kosteneffectiviteit en de mogelijke toepassingen.

7

Wat is voor wat betreft de versterking van het ondernemersklimaat voor start-ups en scale-ups zoals beschreven onder het kopje StartupDelta2020 de status van het mogelijk maken om loon te betalen in aandelen?

Antwoord

Voor aandelenopties bestaat er een fiscale regeling, waardoor de belastingheffing daarover niet reeds plaatsvindt bij de toekenning daarvan, maar pas bij de uitoefening daarvan. Voor innovatieve startups geldt bovendien sinds 1 januari 2018 dat onder voorwaarden slechts 75% van het loon als gevolg van de uitoefening van de verkregen aandelenopties belast hoeft te worden. Daarnaast is in het regeerakkoord is opgenomen dat na evaluatie van de huidige gebruikelijkloonregeling zal worden bezien of de regelgeving ten aanzien van het uitbetalen in aandelen voor start-ups en scale-ups moet worden verruimd. De huidige gebruikelijkloonregeling voor start-ups is op 1 januari 2017 inwerking getreden. Voor een degelijke evaluatie van die regeling is het nodig dat deze een aantal jaren in de praktijk toepasbaar is geweest. Op basis daarvan ligt een aanpassing van de bestaande regeling voor het belasten van aandelen(opties) op korte termijn dan ook niet voor de hand.

8

Hoe vaak is gebruik gemaakt van de data-hubs in Amsterdam en Almere waar mkb'ers laagdrempelig kunnen experimenteren met big data toepassingen? Wat was de kwantitatieve verwachting van het gebruik? Waren de experimenten succesvol?

Antwoord

Via het Big Data Value Center Almere (BDVC, Almere) werden in 2017 en voorgaande jaren tal van activiteiten georganiseerd om mkb’ers te helpen bij big data vraagstukken. Daarbij is nauw samengewerkt met de hub in de Arena Amsterdam. Deze hubs zijn een initiatief van TNO en onderdeel van het meerjarig big data PPS-programma voor kennis en innovatie (Commit2Data).

In het kader van bewustwording werden via het BDVC circa 30 (game) sessies en 5 thematische MKB-cafés georganiseerd voor groepen mkb’ers en brancheorganisaties. Over het concreet toepassen van eigen data werden 18 sessies met mkb’ers en 6 met een aantal hogescholen georganiseerd.

Daarnaast werden 2 à 3 keer per week presentaties voor mkb’ers en bedrijfsverenigingen gegeven en werd het online kenniscentrum veel geraadpleegd. Er is ook een aantal grotere trajecten ontwikkeld, waarin het mkb consequent is meegenomen. Zoals de data-hub Amsterdam ArenA met wekelijks zo’n 2 tot 3 experimenten en FoodCube, een data deel omgeving voor zorg en voeding.

Begin 2017 was de verwachting dat er zo’n 250 mkb’ers gebruik zouden maken van de diensten van het BDVC. Uiteindelijk hebben circa. 300 mkb-bedrijven regelmatig gebruik gemaakt van het BDVC. Daarvan kregen 25 scale-up bedrijven de mogelijkheid om sessies te houden met potentiële opdrachtgevers. 75% van deze sessies hebben geleid tot directe opdrachten voor mkb’ers.

Zo is onder het thema agrofood gewerkt aan het voorspellen van ziektes in de aardappelteelt en kon de poottijd van eens per vier jaar naar eens per twee jaar teruggebracht worden.

Onder het thema gezondheid is met woningbouwcorporaties gewerkt aan een systematiek om investeringen in en de condities voor langer zelfstandig wonen integraal af te wegen.

Op het gebied van mobiliteit is in opdracht van Rijkswaterstaat gekeken naar gerichter preventief onderhoud van asfalt. Hierbij is logistieke data vanuit verschillende bronnen gecombineerd met camerabeelden over verkeersintensiteiten, waardoor onderhoud van infrastructuur gerichter en goedkoper kan worden.

Brancheorganisaties, o.a. Metaalunie, en kleinere woningbouw corporaties hebben via de sessies concrete programma’s gedefinieerd. Bij hogescholen is bijgedragen aan de ontwikkeling van een lectoraat voor urban analytics voor smart cities (Hogeschool van Amsterdam), een vakgroep voor Geo, media en design (Aeres Hogeschool Almere) en een opleiding voor software ontwikkeling (Hogeschool Windesheim).

De aanpak om mkb’ers via data-hubs te helpen is derhalve effectief gebleken. Momenteel wordt er gewerkt aan de realisatie van een data hub in Eindhoven.

9

Kan worden uitgesplitst (in percentages) uit welk landen biomassa geïmporteerd wordt (voor onze energieproductie)?

10

Welk aandeel van de biomassa die wij gebruiken voor energieproductie komt uit Nederland?

Antwoord 9 en 10

In mei 2018 heeft het platform bioenergie in samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO.nl) een rapportage uitgebracht over de oorsprong van houtige biomassa voor energieopwekking in 2017.

Van de gerapporteerde biomassastromen kwam in 2017 82% uit Nederland. De overige 18% is ongeveer gelijk verdeeld tussen: Duitsland, België en Europa overig. Voor het zomerreces zal de Staatssecretaris van IenW de jaarrapportage hernieuwbare brandstoffen vervoer 2017 van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) naar de Tweede Kamer sturen. In deze rapportage wordt de herkomst van de in Nederland gebruikte biobrandstoffen opgenomen.

Vraag 11

Kan worden aangegeven hoeveel bosareaal er jaarlijks (of in ieder geval in 2017) nodig is voor de biomassa die wij in Nederland gebruiken voor onze energieproductie?

Antwoord

Het is niet goed mogelijk om de totale hoeveelheid biomassa die ingezet wordt voor energie aan te duiden in een hoeveelheid bosareaal. Een aanzienlijk gedeelte van de biomassa is niet van houtachtige oorsprong zoals de biogene fractie van huisvuil, natte restromen, mest en diverse grondstoffen voor biobrandstoffen. Daarnaast is de herkomst van houtige biomassa divers en de houtopbrengst van een areaal bos loopt ook sterk uiteen (zie vraag 12).

12

Kan worden uitgesplitst (in percentages) welke types biomassa worden gebruikt voor onze energieproductie?

Antwoord

De gerapporteerde houtige biomassa in 2017 kan worden uitgesplitst in 757 kiloton B-hout, 498 kiloton reststromen uit bos-, natuur- en landschapsbeheer, 406 kiloton reststromen uit de agro-, food- en houtindustrie en 5 kiloton A-hout. Daarnaast wordt ook nog voornamelijk lokale afval- en reststromen ingezet in vergisters en afvalverbranders. De grondstoffen die in 2017 zijn gebruikt voor biobrandstoffen voor vervoer worden opgenomen in de jaarrapportage hernieuwbare brandstoffen vervoer 2017. Deze rapportage wordt voor het zomerreces naar de Tweede Kamer gestuurd.

13

Wordt bij het berekenen van de CO2-uitstoot van energieproductie via biomassa ook de CO2-uitstoot meegenomen die de productie daarvan in de landen van herkomst kost (zo is naast transport voor de vergisting van mest sojaproductie nodig en is voor de stook van hout boskap nodig)?

Antwoord

Bij het rapporteren over de CO2-uitstoot wordt energieopwekking uit biomassa conform internationale afspraken op nihil gesteld. In de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa die gelden voor SDE-beschikkingen voor bij- en meestook en industriële stoom uit houtpallets worden wel eisen gesteld aan de maximale CO2-uitstoot in de keten. Daaronder valt ook de CO2-uitstoot in het land van herkomst van de biomassa. Voor biobrandstoffen geldt volgens de Richtlijn hernieuwbare energie een Europese norm voor broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer. Deze norm is afhankelijk van de datum wanneer een productie locatie operationeel was.

14

Hoeveel energie levert mestvergisting netto op als je de hoeveelheid energie van het hele proces verrekent (bijvoorbeeld de productie van soja die nodig is voor de productie van veevoer, het transport van veevoer et cetera)?

Antwoord

De hoeveelheid energie die in de keten van mestvergisters wordt gebruikt is sterk afhankelijk van de oorsprong en toepassing van de materialen die worden toegevoegd aan de mest.

De biomassa die in een vergister gebruikt wordt betreft veelal reststromen, die niet voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. In een life cycle analysis worden de kosten voor energie toegerekend aan het hoofdproduct (in deze casus, bv melk of vlees). Het toerekenen van de kosten van energie aan de verwerking van de reststromen is niet gebruikelijk.

15

Welke stoffen komen er in welke hoeveelheid (percentueel) vrij bij mestvergisting?

Antwoord

In een vergister wordt voornamelijk koolstof omgezet in methaan en CO2. Dit methaan wordt vervolgens nuttig gebruikt als hernieuwbare energie. Afhankelijk van het proces en de input wordt circa 10% van de biomassa omgezet. De overige biomassa wordt niet omgezet. Dit product wordt digestaat genoemd. Als dit product voldoet aan de eisen die de Meststoffenwet stelt, kan het product als meststof worden afgezet.

16

Is het waar dat bij de vergisting van mest er ongeveer net zoveel stikstof en fosfaat uitkomt als er in wordt gestopt?

Antwoord

Ja.

17

Is het waar dat de energie die mestvergisters opleveren, nauwelijks uit mest zelf afkomstig is, maar voornamelijk van gewassen die worden bijgestookt? Is hier een kwantificeerbare uitspraak over te doen?

Antwoord

Bij mestvergisting kan er sprake zijn van stoffen die worden toegevoegd aan de mest om de energieproductie te vergroten. Deze stoffen worden co-substraten genoemd. De laatste jaren neemt zowel de hoeveelheid co-substraten als de energie-inhoud van deze co-substraten af. In het eindadvies basisbedragen SDE+ 2018 ging ECN voor een co-vergister uit van 60% mest met een energie-inhoud van 0,63 GJ/ton en 40% co-substraat met een energie-inhoud van 6,3 GJ/ton. Voor deze referentie casus komt circa 15% van de energie uit deze co-vergister uit de mest. Er zijn echter ook bedrijven die volledige op mest draaien (mest-monovergisters), bij deze bedrijven wordt 100% van de energie uit mest gewonnen.

18

Op welke wijze draagt mestvergisting bij aan het behalen van klimaatdoelen?

Antwoord

Door het verdringen van fossiele energie wordt de CO2-uitstoot die gepaard zou gaan bij de opwekking voorkomen. Doordat de mest wordt verwerkt in een vergister en het vrijgekomen methaan daar wordt ingezet voor energie wordt tevens de natuurlijke uitstoot van het sterke broeikasgas methaan uit mest verminderd.

19

Hoeveel geld wordt er geïnvesteerd in de ontwikkeling/uitrol van zeewier als duurzame

energiebron?

Antwoord

Vanuit het Ministerie van EZK wordt jaarlijks € 400.000 bijgedragen aan onderzoek bij TNO/ECN gericht op de ontwikkeling van zeewier voor bioenergie toepassingen. TNO/ECN vermeerdert dit met budget uit Europese onderzoeksfondsen.

Daarnaast investeert het Ministerie van LNV € 5 miljoen (2017–2021) in een innovatieprogramma zeewier, waarmee wordt bijgedragen aan het opschalen van zeewierproductie. Dit moet de aanzet zijn naar een Nationaal Zeewierprogramma, waarbij thema’s als Natuur, Energie, Water en Voedsel een integraal onderdeel vormen. Het vierjarige programma heeft tot doel om van zeewier een nieuwe duurzame bron voor gezonde eiwitrijke voedingsmiddelen, voedingsadditieven en diervoeding te maken met een duurzame zeewierteelt in de Nederlandse wateren.

20

Valt het verbranden van (plastic) afval onder duurzame energie?

Antwoord

Alleen het biogene deel van het afval wordt gezien als duurzame energie. Voor afvalverbrandingsinstallaties wordt daarom jaarlijks (forfaitair) bepaald welk deel van het afval biogeen is. Dit percentage wordt gebruikt om de hoeveelheid geproduceerde duurzame energie te bepalen. Plastic afval wordt gezien als niet-biogeen en telt dus niet mee voor de productie van duurzame energie.

21

Is het waar dat bij het achterblijven van de aanvragen van de SDE+ de Europese verplichting voor Nederland van hernieuwbare energie in gevaar komt?

22

Is het mogelijk dat de basisbedragen van de SDE+ te hard zijn gedaald waardoor in diverse categorieën projecten onvoldoende rendabel zijn?

Antwoord 21 en 22

De SDE+ is het belangrijkste instrument om het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 te realiseren. Volgens de laatste Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 559) is dit doel nog niet binnen bereik, met een verwacht aandeel van 13%. Daarom heeft het kabinet in de Uitvoeringsagenda 2018 extra maatregelen met de Energieakkoord-partners afgesproken (Kamerstuk 30 196, nr. 573). De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft mij op 24 mei jl. verzocht om een verklarende analyse van de onderuitputting van de SDE+-verplichtingenruimte van de voorjaarsronde 2018. Daarbij zal ik ook ingaan op de vraag of de maximale basisbedragen te hard zijn gedaald om onvoldoende rendabele projecten mogelijk te maken. Vooruitlopend op deze analyse wijs ik er op dat een SDE+-openstelling onderdeel is van een totaalpakket aan maatregelen en in zichzelf niet bepalend is voor het realiseren van de doelstellingen van het Energieakkoord.

23

Welke bronnen van warmte zijn er en hoe worden die nu (in procenten) benut?

Antwoord

De volgende bronnen en benuttingspercentages van warmte worden onderkend in een Monitoring Warmte rapport van CBS en ECN uit april 2017:

Aardgas

65%

Aardoliegrondstoffen en producten

10%

Biomassa

3%

Elektriciteit

1%

Kool en koolproducten

2%

Onttrokken omgevingswarmte (voor warmtepompen)

1%

WKK-warmte

18%

Totaal

100%

24

Is het waar dat de informatieplicht bij de Wet milieubeheer over energiebesparende maatregelen moeilijk te handhaven is en wat gaat hier aan gedaan worden?

Antwoord

Onderdeel van de verbetering van het wettelijke systeem rond de energiebesparingsverplichting onder de Wet milieubeheer is de introductie van een informatieplicht. Bedrijven worden vierjaarlijks verplicht om te melden hoe aan de energiebesparingsverplichting uit artikel 2.15 wordt voldaan. Het bepalen of een bedrijf alle toepasselijke energiebesparende maatregelen genomen heeft is een complexe uitdaging. Dit gaat echter over de inhoud van de melding. Het handhaven van de informatieverplichting zelf is eenvoudiger. Een bedrijf heeft zich immers gemeld met de informatie over de genomen energiebesparende maatregelen of niet. Indien een bedrijf zich niet gemeld heeft kan het bedrijf een dwangsom opgelegd worden door het bevoegd gezag (gemeenten en provincies, die veelal energiebesparingstoezicht gemandateerd hebben aan omgevingsdiensten of regionale uitvoeringsdiensten). Bevoegd gezagen geven aan dat de handhaving op de bestaande energiebesparingsverplichting onder andere moeilijk is, omdat zij geen compleet overzicht hebben van de bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen. Om deze bedrijven te bewegen zich te melden zal er een informatiecampagne opgezet worden en zal een deel van de beschikbare extra drie miljoen euro door bevoegd gezagen gebruikt moeten worden om de lijst van Wet milieubeheer-plichtige bedrijven vollediger te maken.

25

Hoe vordert de samenhangende aanpak bij de besteding van het geld voor geestelijke zorg voor gedupeerden in Groningen?

Antwoord

In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is de wenselijkheid aangeven om middelen in te zetten voor de psychosociale begeleiding van bewoners in het aardbevingsgebied. Deze middelen zouden kunnen komen uit het door het regeerakkoord ingestelde regiofonds. De concrete aanwending van de middelen uit dit regiofonds maakt onderdeel uit van het te sluiten akkoord tussen Rijk en Regio.

26

Kunt u een totaaloverzicht geven van het aantal stalbranden dat heeft plaatsgevonden in 2016 en 2017 en daarbij tevens de dierenaantallen (per diersoort) die daarbij zijn omgekomen noemen?

Antwoord

In de brief Evaluatie Actieplan Stalbranden 2012–2016 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) van 30 augustus 2017 is melding gemaakt van het aantal stalbranden en omgekomen dieren. Het overzicht gaat van 2012 t/m 16 augustus 2017. Zoals toegezegd door de Minister van LNV zal het vervolg actieplan brandveiligere veestallen voor het zomerreces aangeboden worden aan de Kamer met daarbij ook het totaaloverzicht voor 2017.

27

Wat waren de verwachtingen van het gebruik van de onder artikel 2 omschreven regelingen die innovatief en duurzaam ondernemen moeten stimuleren (in aantallen ondernemers en bedragen) en hoe verhoudt dit zich tot het daadwerkelijk gebruik?

Antwoord

Dit betreft in het bijzonder de MIT, Eurostars en de WBSO. Voor de WBSO worden de realisatiecijfers gepubliceerd in het belastingplan bij de miljoenennota. Voor de andere regelingen zijn de cijfers over 2017 al wel bekend. Voor de MIT (1.404 bedrijven) en Eurostars (49 bedrijven) geldt dat in 2017 het aantal deelnemers conform verwachting is. De groei van het aantal bedrijven dat deelneemt aan de MIT door de jaren heen is in lijn met de groei van het budget, terwijl het aantal deelnemers aan Eurostars min of meer constant is.

De realisatie over 2017 ligt voor Eurostars met € 13,3 miljoen licht lager dan de verwachting (€ 14,6 miljoen). Voor de MIT is in 2017 totaal € 55,75 miljoen aan verplichtingenruimte beschikbaar gesteld, waarvan € 41,4 miljoen regionaal werd ingezet vanuit EZK en de provincies samen en € 14,35 miljoen in het landelijk vangnet. Het jaarverslag toont dat er in 2017 voor € 15,8 miljoen aan kasuitgaven op de EZK-begroting voor de MIT zijn ingezet. Het verschil à € 15,4 miljoen tussen vastgestelde begroting en realisatie wordt voor € 14,1 miljoen veroorzaakt door overheveling naar het provinciefonds, in verband met de samenwerking tussen rijk en provincies voor de MIT. Alles overziend zijn de uitgaven voor de MIT in 2017 in lijn met de verwachting.

Naast deze regelingen maken bedrijven gebruik van het Europese fonds Horizon 2020. Hierbij geldt dat Nederland binnen de EU een zesde plaats inneemt in de ranglijst van landen met de meeste toegekende financiering. Eind 2017 namen vanuit Nederland 1.003 bedrijven deel. De totale financiering aan Nederlandse deelnemers bedroeg € 2,272 mld. Met een retourpercentage van 7,6% eind 2017 (bij een afdracht aan het EU-budget van ca 5%), zijn de Nederlandse deelnemers succesvol.

28

Hoe groot is het aantal partijen binnen de markt voor mobiele communicatie dat geen eigendom is van één van de andere aanbieders of van hetzelfde moederbedrijf? Hoe zou de Herfindahl-Hirschman index (HHI-index) uitvallen indien deze aanbieders als één aanbieder worden gezien?

Antwoord

De gegevens voor de HHI zijn gebaseerd op informatie van de ACM. De HHI is opgesteld op basis van de retailcijfers van de vier operators met een eigen netwerk: KPN, Tele2, T-Mobile en VodafoneZiggo. Cijfers van partijen die eigendom zijn van een van deze operators, tellen als cijfers van deze operators. Telfort zit dus bijvoorbeeld bij KPN, maar er zijn geen uitgesplitste cijfers van KPN en Telfort apart. Er is echter geen informatie over het aantal partijen dat een wholesalecontract heeft afgesloten bij een operator.

Om dit te berekenen, is een limitatieve lijst van de Mobile virtual network operators (MVNO) partijen nodig, plus gegevens over de omvang van hun activiteiten. Deze informatie is op dit moment niet beschikbaar.

29

Hoe groot is het aantal huishoudens dat nu gebruik kan maken van hoogwaardige connectiviteit? Hoe groot is het aantal huishoudens dat dit niet kan en hoe groot is het aantal huishoudens dat uit meer dan twee aanbieders kan kiezen die geen eigendom zijn van dezelfde moedermaatschappij?

Antwoord

Er is geen duidelijke definitie van het begrip hoogwaardige connectiviteit, maar gangbaar is het gebruik van de 30 Mbps en 100 Mbps-snelheden als grens voor snel vast internet. Over het algemeen kan iedere Nederlander beschikken over een vaste verbinding waarbij de keuze is uit meerdere aanbieders aangezien concurrenten toegang hebben tot het netwerk van KPN en het netwerk van KPN landelijk dekkend is. Ook voor hoogwaardige mobiele connectiviteit heeft elke Nederlander de keuze uit meerdere aanbieders aangezien door alle vier de mobiele netwerkeigenaren toegang wordt verleend aan concurrenten die geen eigen netwerk bezitten. 3% van de huishoudens kan momenteel niet op een vaste locatie de beschikking hebben over een snelheid van boven 30 Mbps en een aantal procentpunten meer heeft niet de beschikking over een 100 Mbps aansluiting. Volgens de gegevens van de ACM nam 32,6% van de Nederlanders een vaste aansluiting van 100 Mbps of meer af, en nam meer dan 76,4% van de huishoudens 30 Mbps of meer af.

30

Is het mogelijk om een jaarlijks overzicht te krijgen in welke mate de fossiele sector financiële steun ontvangt van de overheid (bestaande uit alle fiscale maatregelen, publieke (co)financiering en investeringen door staatsbedrijven)?

Antwoord

Er is geen specifieke financiële steun voor de fossiele sector. Daarom is een overzicht dienaangaande niet voorhanden.

31

Hoe verhouden de kosten die financiers maken voor het verschaffen van leningen aan kleine en microbedrijven zich tot de opbrengsten van de leningen? Is dit eveneens een reden voor banken een aanvraag af te wijzen?

Antwoord

De verhouding van kosten van het verschaffen van een lening aan kleine en microbedrijven ten opzichte van de opbrengsten is van verschillende factoren afhankelijk waaronder de exacte omvang van het krediet en het gepercipieerde risico. Dat de kosten van kleine kredieten relatief hoger zijn dan de opbrengsten is veelal wel het geval. Het is daarmee ook één van de redenen waarom aanvragen voor kleine kredieten relatief meer worden afgewezen dan de aanvragen voor groter kredieten.

In 2009 waren banken daarom mede initiatiefnemer van Qredits microfinanciering Nederland en zijn ze nu financieringspartner. Qredits verstrekt micro- en mkb-kredieten (tot € 250.000) aan ondernemers met haalbare ondernemersplannen die bij de bank geen financiering verkrijgen. Qredits kan dus aan een deel van de ondernemers die zijn afgewezen bij een bank toch een krediet verstrekken.

32

Wanneer kan de Kamer een actuele stand van zaken verwachten van het Techniekpact?

Antwoord

Op 18 juni 2018 zal de Kamer geïnformeerd worden over de actuele stand van zaken van het Techniekpact. Naast actuele cijfers en de rapportage over de voortgang van het Techniekpact, zal ook de vernieuwde inzet van de Techniekpact-partners voor komende periode worden gedeeld.

33

Kunt u een toelichting geven op het onbenut blijven van het garantie-instrumentarium?

Antwoord

De benutting van het instrumentarium hangt sterk samen met de economische conjunctuur en de risicoacceptatiebereidheid van banken. Benutting van de totale garantieruimte is geen doel op zich, het gaat erom dat die beschikbaar is. Hoewel de benutting van de BMKB in 2017 is teruggevallen naar € 558 miljoen (zie antwoord 35), lag de benutting toch nog ruim boven de 70% van het plafond. De Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de Groeifaciliteit (GF) richten zich op het midden- en grootbedrijf. In dit segment zijn de banken ten tijde van de huidige hoogconjunctuur steeds meer bereid om zelfstandig risico’s te dragen zonder garantie van de overheid, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het micro- en kleinbedrijf. De GF wordt in 2018 geëvalueerd en de uitkomsten zullen worden betrokken bij de aangekondigde uitfasering van de GF uiterlijk 2020 of zoveel eerder als de doelen van de GF via Invest-NL bereikt kunnen worden.

34

Hoe verhouden de lagere schade-uitgaven aan de Borgstelling mkb-kredietenregeling (BMKB-regeling) zich tot de stijging van de BMKB-premie?

Antwoord

Op korte termijn is er geen relatie tussen de lagere schade uitgaven bij de BMKB en de stijging van de BMKB-premie. Schade uitgaven houden namelijk verband met borgstellingen die veelal verstrekt zijn voor 2017, terwijl de hogere premie berekend wordt sinds 1 januari 2017. De lagere schade uitgaven houden overigens duidelijk verband met de huidige economische conjunctuur. De verhoging van de BMKB-premie is doorgevoerd omdat de regeling op de lange termijn niet kostendekkend is. De effecten van de verhoging van de premie zullen zorgvuldig gemonitord worden.

35

Waardoor is het aantal aangevraagde borgstellingen via de BMKB-regeling gedaald? Hoe verhoudt deze daling zich tot het totale aantal financieringsaanvragen?

Antwoord

Het aantal gehonoreerde BMKB-aanvragen in 2017 lag met 558 beduidend lager dan het aantal in 2016 (657), maar beduidend hoger dan in de jaren 2012–2015 (344 tot 486). Het aantal aanvragen is o.a. afhankelijk van de economische conjunctuur en de risicoacceptatiebereidheid van banken. Daarnaast is er per 1 januari 2017 een hogere premie van kracht. Het is mogelijk dat de premieverhoging een effect heeft gehad op de benutting in 2016 en 2017. De mate waarin dit van invloed is geweest is niet eenduidig vast te stellen. Uit cijfers van DNB blijkt dat sinds 2013 de totale bancaire kredietverlening aan het bedrijfsleven nog steeds daalt. Van 2013 tot 2016 steeg de benutting van de BMKB. Het aandeel van de BMKB in de totale kredietverlening is dus toegenomen. Deze ontwikkeling past bij het beeld van de afgenomen risicoacceptatiebereidheid van banken. De eerste benuttingscijfers van 2018 duidden erop dat de afgenomen benutting in 2017 zich niet verder voortzet.

36

Hoe zal de trend van een stijgende CO2-uitstoot op korte termijn doorbroken worden?

Wat zegt het over huidig beleid dat de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2018 hoger was dan hetzelfde kwartaal van het jaar daarvoor?

Antwoord

In de NEV 2017 wordt aangegeven dat met het voorgenomen beleid tot mei 2017 de broeikasgasemissies naar verwachting dalen tot 170 megaton CO2-equivalenten in 2020. Ondanks deze dalende trend kan de uitstoot door incidentele effecten zoals een koude winter in hetzelfde kwartaal in opeenvolgende jaren stijgen.

De daling van bijna 26 megaton CO2-equivalenten onder voorgenomen beleid tussen 2015 en 2020 wordt voor ruim 18 megaton CO2-equivalenten veroorzaakt door ontwikkelingen in de energie- en industriesector.

De elektriciteitsproductie met kolen en gas in Nederland neemt in deze periode naar verwachting af door een combinatie van factoren, waaronder: vermindering van het opgestelde opwekkingsvermogen (waaronder het sluiten van enkele oude kolencentrales conform het Energieakkoord) en groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie in Nederland en in de landen om ons heen.

Verder dalen de CO2-emissies uit de gebouwde omgeving onder voorgenomen beleid naar verwachting tussen 2015 en 2020 met ruim 2 megaton CO2-equivalenten, die in het verkeer met ruim 2 megaton CO2-equivalenten, en die uit het energieverbruik in de glastuinbouw en uit andere landbouwactiviteiten met bijna 1 megaton CO2-equivalenten.

Ten slotte verwachten we in de periode 2015–2020 ook een daling van de uitstoot van niet-CO2 broeikasgassen met ruim 1 megaton CO2-equivalenten. Dat komt onder meer door een verdergaande afname van de methaanemissies uit stortplaatsen.

37

Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen?

Antwoord

De laatste stand van zaken is weergegeven in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017. Hierin staat dat het doel van 90.000 extra voltijdsbanen in de periode van 2014–2020, dus 15.000 voltijdsbanen per jaar, nog niet gehaald wordt. De verwachting is nu dat circa 76.000 extra netto arbeidsjaren gecreëerd worden. Dit is grotendeels het gevolg van het nog niet behalen van de doelen van 14% hernieuwbare energie en 100 PJ extra energiesparing.

38

Is het doel dat naar aanleiding van de Urgenda-uitspraak is ontstaan om de CO2-uitstoot met 25% te verlagen in 2020 ten opzichte van 1990 in bereik, in acht nemende dat de Hemwegcentrale waarschijnlijk pas na 2020 zal worden gesloten?

Antwoord

Volgens de laatste cijfers uit de NEV 2017 komt de reductie van broeikasgassen naar verwachting tussen de 19 en 27 procent in 2020. Mochten blijken dat 25% reductie in 2020 niet wordt gehaald, dan zal ik mij bezinnen om welke aanvullende maatregelen nodig zijn, met inachtneming van de recente besluitvorming over het uitfaseren van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie.

39

In hoeverre wordt bij het te sluiten Klimaat- en Energieakkoord rekening gehouden met nieuwe inzichten, zoals het te verwachten rapport van het International Panel on Climate Change (IPCC) dat waarschijnlijk zal waarschuwen voor gevaarlijke klimaatverandering bij een opwarming van de aarde boven de 1.5 graad Celsius?

Antwoord

Uiteraard is het van belang om bij het Klimaatakkoord rekening te kunnen houden met nieuwe inzichten. Het is echter ook van belang om stabiliteit te bieden aan alle partijen die uitvoering moeten geven aan het klimaatbeleid. Daarom heb ik in de brief aan uw Kamer van 26 april jl.1 aangegeven dat mogelijke aanpassingen van de opgave, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe inzichten, niet jaarlijks plaats zullen vinden. Hiervoor wordt aangesloten bij de plan- en actualiseringscyclus die voortvloeit uit het Klimaatakkoord van Parijs en het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan, voortkomend uit EU-regelgeving.

40

Is bekend hoe het percentage windenergie op land kan worden uitgebreid zonder daar natuur(gebied) voor te gebruiken?

Antwoord

Het rapport «Ruimtelijke Verkenning Energie en Klimaat» van januari 2018 naar de ruimtelijke aspecten van de Energietransitie constateert dat het technisch potentieel voor 3MW windturbines in open gebied 50 GW is. Het Natuur Netwerk Nederland is daarbij uitgesloten. De verkenning is uitgevoerd door een collectief van ontwerpbureaus, kennisorganisaties en een universiteit.

41

In hoeverre kunnen projecten die na 2030 tot bijdrage aan de klimaatopgave zullen leiden in aanmerking komen voor subsidiëring?

Antwoord

Binnen de Topsector Energie-regelingen (TSE) is het mogelijk om innovatieve projecten te subsidiëren die na 2030 zullen bijdragen aan de klimaatopgave. Binnen de hernieuwbare energieregeling is dit niet mogelijk omdat deze gericht is op kostenreductie tot 2030, en ook de Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) is gericht op demonstratieprojecten die binnen enkele jaren een bijdrage leveren aan energiebesparing en duurzame energieopwekking. Bijdrage aan de klimaatopgave zou dan al voor 2030 mogelijk moeten zijn. Zie ook het antwoord op vraag 44.

42

Wat zijn de concrete resultaten van de drie energie-innovatieregelingen DEI, HER en TSE?

Antwoord

De doelstelling van de TSE-regeling is een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelen van de Topsector Energie. Die doelen zijn tweeledig, namelijk het vergroten van het verdienvermogen van de Nederlandse energiesector en de verduurzaming van de energiehuishouding. Daarvoor werkt de Topsector Energie aan een aantal thema’s zoals op het gebied van windenergie op zee, energie in de gebouwde omgeving en energie & industrie. De Topsector Energie en de bijbehorende regeling geeft een impuls aan de publiek-private samenwerking in het innovatiesysteem voor deze thema’s. Dit gebeurt door vraag gestuurd kennis- en innovatieagenda’s op te stellen, kennis- en innovatiecontracten te sluiten en jaarlijks te programmeren.

De doelstelling van de HER-regeling is het kosteneffectiever realiseren van de hernieuwbare energieproductie opgave via innovatieve projecten. Tot 31 maart 2016 lag de focus op de 2023 opgave van 16% hernieuwbare energie. Met ingang van 1 april 2017 is de termijn opgeschoven naar 2030. HER-projecten moeten aannemelijk maken dat ze leiden tot opwek van hernieuwbare energie in 2030 met een besparing op de toekomstige uitgaven in het kader van de SDE+-regeling.

De doelstelling van de DEI-regeling is het creëren van een «etalage» in Nederland met energie-innovaties, waardoor Nederlandse bedrijven gemakkelijker internationaal succes kunnen boeken met hun innovatieve dienst of product. De DEI is met name gericht op het verdienvermogen van Nederlandse techniekontwikkelaars dat met energie-innovatie versterkt kan worden.

Eind 2017 zijn de regelingen uitgebreid geëvalueerd door Dialogic en SEO (Kamerstuk 30 196, nr. 572). Uit deze evaluatie blijkt onder andere dat de regelingen, conform de doelstellingen, worden ingezet voor innovatie- en demonstratieprojecten die binnen enkele jaren een bijdrage leveren aan energiebesparing en duurzame energieopwekking. Ook is bijvoorbeeld aangegeven dat er nog geen aanwijzingen zijn gevonden dat de deelname van bedrijven aan de regelingen als gevolg van de regelingen al meer omzet, export en werkgelegenheid tot gevolg heeft. Deze uitkomst ligt in de lijn der verwachting, aangezien voor deze effecten ook beduidend meer doorlooptijd nodig is. Deze effecten zijn gemiddeld pas na 10 tot 15 jaar na de start van een project te verwachten.

43

Op welke wijze zal de Wet Milieubeheer worden uitgevoerd en gehandhaafd, zodat bedrijven daadwerkelijk gaan voldoen aan de verplichting tot energiebesparende maatregelen?

Antwoord

Op 1 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de verbetering van het wettelijke systeem rond de energiebesparingsverplichting onder de Wet milieubeheer door middel van een wijziging van het Activiteitenbesluit Milieubeheer (Kamerstuk 30 196, nr. 598). Ik wil een verplichting toevoegen voor bedrijven om te melden hoe aan de energiebesparingsverplichting uit artikel 2.15 wordt voldaan en er wordt een grondslag gegeven voor algemene regels over de wijze waarop terugverdientijd en de onderliggende parameters worden berekend. Bedrijven geven aan of ze alle sectorspecifieke toepasselijke Erkende Maatregelen genomen hebben. Wanneer er een maatregel is getroffen ter vervanging van een afzonderlijke maatregel op de Erkende Maatregelenlijst (EML), moet gemotiveerd worden of er maatregelen zijn getroffen met ten minste een gelijkwaardig energiebesparend effect als de maatregelen op de EML die het bedrijf niet genomen heeft. Het bevoegd gezag kan deze informatie gebruiken om te bepalen of aan artikel 2.15 wordt voldaan en de beperkte handhavingscapaciteit efficiënter inzetten. Bevoegd gezagen krijgen namelijk meer inzicht in waar energiebesparingspotentieel te vinden is en dus waar het uitoefenen van toezicht het grootste effect heeft. Indien aannemelijk is dat een bedrijf niet voldoet, kan het bevoegd gezag handhavend optreden of, in het geval van grote energie gebruikende bedrijven, een uitgebreid onderzoek van het bedrijf verplichten. De introductie van de verplichting om de genomen energiebesparende maatregelen te melden maakt bedrijven bovendien bewust van hun energiebesparingsopties. Een informatiecampagne en de te maken prestatieafspraken met de VNG en VNO-NCW zullen eveneens bijdragen aan de naleving van de informatie- en energiebesparingsplichten.

44

Bij welke andere tenders is een vergelijkbare ontwikkeling te verwachten (en op welk termijn) als bij de tender op zee, die zonder subsidie is toegekend?

Antwoord

Alle duurzame energietechnologieën naast wind op zee, zoals wind op land, zon-PV, biomassa, geothermie en waterkracht vragen subsidie aan via de SDE+-regeling. De basisprijzen binnen de SDE+-regeling zijn de afgelopen jaren gedaald, wat betekent dat duurzame energieproducenten met steeds minder subsidie per geproduceerde kilwattuur (kWh) projecten kunnen realiseren. De ontwikkeling naar steeds kosten efficiëntere productie vindt dus reeds plaats. Wanneer duurzame energieproductie bij andere categorieën dan wind op zee zonder subsidie kunnen, is nog niet te zeggen.

45

Is er inzichtelijk hoeveel geluid er wordt geproduceerd bij de aanleg van de windparken op zee (zoals heien) en wat het verstorende effect is voor zeedieren?

Antwoord

Ja. In de milieueffectrapporten bij de kavelbesluiten op grond van de Wet windenergie op zee wordt hier op basis van modelberekeningen een inschatting van gemaakt. In de kavelbesluiten wordt als maatregel voorgeschreven dat voor het begin van de heiwerkzaamheden akoestische afschrikmiddelen worden gebruikt en dat de heiwerkzaamheden beginnen met een lage hei-energie, zodat de bruinvissen de gelegenheid hebben om naar een veilige locatie te zwemmen. Tot slot mag het geluidsniveau onder water tijdens het heien een in de kavelbesluiten vastgelegde geluidsnorm niet overschrijden. Zo nodig kan het bevoegd gezag ook zelf, parallel aan de bouwer, het geluidsniveau (laten) meten, mocht er reden zijn te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de metingen door de bouwer.

46

Is er inzichtelijk hoeveel geluid er wordt geproduceerd bij het draaien van de (nog te bouwen) windparken op zee en wat het verstorende effect is voor zeedieren?

Antwoord

Ja. Onderwatergeluidsniveaus als gevolg van operationele windturbines zijn lager dan de geluidsniveaus waarboven de gevoeligste soort, de bruinvis, vermijding vertoont. Negatieve effecten van operationele windturbines op de populatie zijn dan ook uit te sluiten.

47

Is er bekend wat de nadelige effecten zijn voor trekvogels van de (nog te bouwen) windparken op zee?

Antwoord

Ja. De nog te bouwen windpark uit de routekaart 2030 staan allemaal minimaal 18,5 kilometer uit de kust. De nadelige gevolgen van het moeten omvliegen voor alle trekvogelsoorten zijn verwaarloosbaar klein. Voor aanvaringen met windturbines wordt onder de groep van zangvogels het grootste aantal slachtoffers verwacht. De additionele jaarlijkse sterfte als gevolg van aanvaringen blijft echter voor alle soorten trekvogels zodanig laag dat aantasting van de gunstige staat van instandhouding kan worden uitgesloten. Niettemin zijn er in de kavelbesluiten wel voorschriften opgenomen met maatregelen ter beperking van aanvaringsslachtoffers onder vogels op rotorhoogte bij massale vogeltrek. In nachten gedurende de periode waarin daadwerkelijk sprake is van massale vogeltrek op rotorhoogte wordt het aantal rotaties per minuut per windturbine tot minder dan 1 gebracht.

48

Wat is de laatste stand van zaken omtrent de berichtgeving dat ook bewoners direct naast een ondergrondse kabel schade aan de gezondheid kunnen ondervinden?

Antwoord

Op 18 april heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht over «Hoogspanningslijnen en gezondheid; kanker bij kinderen». De Gezondheidsraad concludeert daarin dat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband tussen wonen in de buurt van hoogspanning en het optreden van leukemie bij kinderen. Het is niet wetenschappelijk bewezen dat bewoners direct naast een ondergrondse kabel schade aan de gezondheid kunnen ondervinden. Vanuit gezondheidskundig oogpunt geeft de Gezondheidsraad in overweging om het voorzorgbeleid dat geldt voor de aanleg van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar o.a. ondergrondse elektriciteitskabels. De Tweede Kamer is onlangs door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over het advies en de wijze waarop daaraan door het kabinet invulling wordt gegeven (brief over advies Gezondheidsraad over gezondheidseffecten hoogspanningslijnen, Kamerstuk 31 574, nr. 39).

49

Op welke wijze kan de uitkoopregeling voor woningen direct onder een hoogspanningskabel worden uitgebreid naar woningen die direct aan een ondergrondse kabel liggen? Kan de onderbesteding van de uitkoopregeling bestemd voor woningen onder een hoogspanningskabel hiervoor aangewend worden?

Antwoord

Deze vrijwillige uitkoopregeling is alleen bestemd voor woningen die loodrecht gelegen zijn onder een hoogspanningsverbinding. Bekend is dat circa 385 woningen hiervoor in aanmerking kunnen komen. De regeling heeft een looptijd van 5 jaar, zodat desbetreffende huiseigenaren een weloverwogen keuze kunnen maken en niemand zich gedwongen voelt snel zijn of haar woning te moeten verlaten. Het beschikbare budget van € 140 miljoen voor deze regeling is gebaseerd op het genoemde aantal uit te kopen woningen en is op basis van inschattingen van het gebruik van de regeling verdeeld over de jaren 2017 t/m 2021. Het gegeven dat in het eerste jaar de uitputting onder het beschikbare budget ligt, wil niet zeggen dat er ook in de toekomst budget vrij valt. Want dit budget is naar verwachting in de komende jaren nodig. Pas na afloop van de regeling zal duidelijk zijn in hoeverre het meerjarige budget van € 140 miljoen nodig is geweest.

Voor wat betreft het advies van de Gezondheidsraad om in overweging te nemen om het voorzorgbeleid voor bovengrondse lijnen te verbreden naar andere bronnen in het elektriciteitsdistributiesysteem (zoals ondergrondse kabels), verwijs ik u naar de op 29 mei 2018 door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat verstuurde beleidsreactie (brief over advies Gezondheidsraad over gezondheidseffecten hoogspanningslijnen, Kamerstuk 31 574, nr. 39).

50

Waar is de enorme onderuitputting Projecten Energieakkoord door te verklaren? Waarom wordt deze post niet apart toegelicht?

Antwoord

Het budget voor projecten Energieakkoord is bestemd voor het bereiken van de doelen van het Energieakkoord en met name voor de intensiveringsacties en ondersteunende maatregelen. Het gaat bijvoorbeeld om het uitzetten van onderzoek, versnellingsopties te onderzoeken en Green Deals af te sluiten. Ook de bijdrage van EZK aan de Nationale Energie Verkenning (NEV) en de financiering van de SER-Borgingscommissie Energieakkoord worden hier uit gedekt.

De onderuitputting geeft deels een vertekend beeld omdat er overhevelingen hebben plaatsgevonden ten laste van dit budget. Overhevelingen worden niet zichtbaar als realisatie in de uitgaven. Zo is er in 2017 € 0,7 miljoen naar RVO.nl overgeheveld ter dekking van de uitvoeringskosten van RVO.nl ten behoeve van het energiebesparingsakkoord van 9 PJ voor de energie-intensieve industrie en is er € 0,3 miljoen overgeheveld naar het Ministerie van BZK als bijdrage in de ISDE-publiekscampagne.

De drempelwaarde waarbij de verschillen op een post op dit artikel worden toegelicht is € 5 miljoen, vandaar dat kleinere posten binnen het domein energie, waaronder de onderuitputting op Projecten Energieakkoord (€ 3,4 miljoen), niet worden toegelicht.

51

Kan worden toegelicht waarom er maar voor één geothermieproject een garantieverplichting is afgegeven? Waar wordt de onderbesteding voor ingezet?

Antwoord

In 2017 is er maar voor één project een garantie aangevraagd. In voorgaande jaren waren dat vaak meerdere projecten. Een mogelijke verklaring is dat vóór 2017 elk jaar bekeken werd of de garantieregeling zou worden opengesteld. Bedrijven hadden daardoor een reden in een vroeg stadium projecten in te dienen. Vanaf 2017 zal de regeling 5 jaar achter elkaar opengesteld worden. Waarschijnlijk worden projecten daardoor nu ingediend in een later stadium. Voor 2018 wordt weer een vijftal aanvragen verwacht.

Overigens worden er ook geothermieprojecten ontwikkeld die geen gebruik maken van de garantieregeling. Het gaat dan veelal om een combinatie van kapitaalkrachtige partijen die opereren in een gebied waar de gegevens over de ondergrond zeer bekend zijn en die in dat gebied meerdere projecten ontwikkelen.

De onderbesteding bestaat alleen uit vrijval van garantieruimte en garantieruimte komt te vervallen als het niet wordt gebruikt. Het wordt dus nergens voor ingezet.

52

Hoeveel hoger en op basis van welke prognose wordt een hogere uitputting van de SDE+-projecten verwacht?

Antwoord De gewijzigde voorwaarden voor de regeling zullen volgens de uitvoerder van de regeling, RVO.nl, naar verwachting leiden tot een hoger bedrag aan afgegeven beschikkingen (verplichtingen). Doordat de projecten van de subsidieregeling Hernieuwbare energie gemiddeld in vijf jaar worden uitgefinancierd zal dit op termijn ook leiden tot hogere kasuitgaven voor deze regeling.

53

Welke methodes van financieren bestaan er naast de ODE-heffing om duurzame initiatieven te stimuleren?

Antwoord

De ODE wordt geheven voor financiering van de subsidies op grond van de SDE+, de ISDE en de energie-innovatie SDE+. De subsidies voor de SDE en de MEP worden gefinancierd ten laste van de algemene middelen. Daarnaast kunnen er ten behoeve van aardwarmteprojecten garanties worden afgegeven om de financiële risico’s van boringen te verminderen. Tenslotte is er in het regeerakkoord, ook ten laste van de algemene middelen, een klimaatenvelop van € 300 miljoen per jaar beschikbaar gemaakt voor de stimulering van duurzame initiatieven.

54

Hoeveel verwacht u daadwerkelijk uit te geven aan duurzame energieprojecten vanuit de in 2017 beschikte SDE+ middelen, aangezien er waarschijnlijk projecten uit zullen vallen?

Antwoord

Op basis van de SDE+ regelingen 2017 (voorjaarsronde, najaarsronde en de tender monomestvergisting) is voor een bedrag van € 11.983 miljoen aan beschikkingen afgegeven. RVO.nl, de uitvoerder van de regelingen, raamt de kasuitloop op grond van deze beschikkingen op dit moment (stand voorjaar 2018) op € 7.173 miljoen in de jaren tot en met 2038. In deze raming is gerekend met de energieprijsscenario’s volgens de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 en daarnaast is tevens rekening gehouden met de uitval van beschikte projecten op basis van ervaringsgegevens.

55

Waarom is ervoor gekozen het budget voor de Tenderregeling Energie-innovatie op te hogen met middelen bestemd voor de Demonstratieregeling Energie-innovatie? Welke projecten binnen de DEI-regeling hebben als gevolg hiervan geen doorgang kunnen vinden?

Antwoord

Hier is voor gekozen om het budget voor de Topsector Energie op hetzelfde niveau te kunnen houden als het jaar daarvoor. Er zijn geen kansrijke DEI-projecten afgewezen wegens tekort aan budget, mede doordat het budget voor de DEI in 2017 nog altijd gegroeid is ten opzichte van 2016. Er zijn wel projecten afgewezen die niet aan de criteria van de DEI voldoen.

56

Kan de reden van de lagere gerealiseerde subsidiabele elektriciteitsproductie worden toegelicht? Welke doelen zijn niet behaald?

Antwoord

In totaal zijn er met de SDE en de SDE+ rondes (inclusief wind op zee) voor hernieuwbare elektriciteit van 2008 tot en met de najaarsronde 2017 beschikkingen afgegeven aan 33.114 projecten. Per 9 mei is van deze projecten in termen van aantallen 42,5% inmiddels gerealiseerd, is 31,4% van de oorspronkelijk beschikte projecten nog in de ontwikkelings- of bouwfase en bij 26,3% van de oorspronkelijk beschikte projecten is geconcludeerd dat realisatie niet mogelijk bleek. Omdat beschikte projecten pas subsidie ontvangen als ze energie produceren, hebben niet-gerealiseerde projecten ook geen subsidie ontvangen. Specifiek ten aanzien van de hernieuwbare elektriciteitsproductie geldt dat een groot deel van de beschikte projecten uit de rondes 2014 t/m 2017 en de tenders Wind op Zee op dit moment nog in aanbouw is. Omdat de aangegane verplichtingen juist in deze jaren fors zijn, verwachten we de komende jaren een navenante groei van de subsidiabele elektriciteitsproductie. Er is in totaal voor € 26,9 miljard aan verplichtingen aangegaan van 2008 tot en met de najaarsronde 2017, waarvan € 10,1 miljard voor inmiddels gerealiseerde projecten. Wanneer alle projecten gerealiseerd worden, zal de maximaal subsidiabele elektriciteitsproductie stijgen van ca. 24PJ per jaar naar ca. 97PJ per jaar.

57

Op welke wijze kunnen de middelen voor de compensatieregeling energie-intensieve bedrijven worden ingezet dat zij deze bedrijven bewegen tot maximale verduurzaming?

Antwoord

Een aanvullende eis vanaf de start van de regeling is dat bedrijven die in aanmerking willen komen aangesloten dienen te zijn bij de MJA3- en MEE convenanten (energiebesparingsconvenanten) voor de industrie. Met ingang van 2014 zijn de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen aangescherpt. Bedrijven moeten ook jaarlijks via de monitoringsrapportage aantonen dat men de in de EEP opgenomen maatregelen uitvoert. Door de aanscherping ontstaat er een grotere prikkel om investeringen in energiebesparende maatregelen te realiseren.

Deze koppeling voorkomt in enkele gevallen dat partijen hun deelname aan de convenanten hebben opgezegd. De bedrijven die middelen uit deze regeling ontvangen zijn in de huidige regeling vervolgens vrij om deze middelen naar eigen inzicht te besteden.

In de evaluatie van de regeling door SEO Economisch Onderzoek (Kamerstuk 30 196, nr. 569) heeft SEO een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van mogelijke aanpassingen van de regeling die bij eventuele voortzetting kunnen worden meegenomen. Zo kunnen lidstaten er bijvoorbeeld voor kiezen om met een lagere CO2-emissiefactor te rekenen dan is toegestaan op basis van de Europese richtsnoeren, waardoor er een sterkere prikkel kan ontstaan voor verduurzaming van de elektriciteitsmix.

In de kabinetsreactie bij de evaluatie heeft het kabinet aangegeven dat de regeling tot en met 2021 (einde looptijd) in de huidige vorm kan worden gehandhaafd en dat eventuele voortzetting van de regeling aan de orde kan komen bij het klimaatakkoord. Hier zijn overigens geen middelen voor gereserveerd.

58

Waarom heeft de stichting voorbereiding Pallas € 5 miljoen meer als lening opgevraagd en ontvangen dan het bedrag dat ter beschikking werd gesteld en waartoe diende dit geld? Wat betekent dit voor het resterende bedrag van de lening? Gaat deze worden opgehoogd wanneer Pallas daar om vraagt?

Antwoord

Stichting voorbereiding Pallas heeft geen € 5 miljoen meer als lening opgevraagd dan het bedrag dat ter beschikking is gesteld via de lening. Er is uitsluitend sprake van een andere betaling in de tijd, dat wil zeggen later dan eerder werd verwacht in verband met het tempo van realisatie van het project. In totaal is er op dit moment ruim € 20 miljoen uitbetaald aan Stichting voorbereiding Pallas. Dit betekent dat er nog een kleine € 20 miljoen beschikbaar is van de lening van € 40 miljoen Over het resterende deel van de lening zal op korte termijn besluitvorming plaatsvinden (Kamerstukken 25 422 en 30 196, nr. 220, brief over vervolgonderzoeken Hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap), hierover zal ik met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer in het derde kwartaal 2018 informeren.

59

Hoeveel gaat de ODE de komende jaren stijgen? Kan dit worden uitgesplitst naar huishoudens, mkb en zware industrie?

Antwoord

In het Regeerakkoord zijn de kasuitgaven voor de verbrede SDE+-regeling weergegeven. Deze kasuitgaven lopen op van € 1.730 miljoen in 2019 naar € 2.411 miljoen in 2020, € 2.648 miljoen in 2021, en € 2.692 miljoen in 2022. De ODE zal dientengevolge in deze jaren moeten toenemen om dekking te geven aan deze uitgaven.

In onderstaande tabel wordt een indicatief voorlopig inzicht gegeven in de gevolgen van deze toenemende uitgaven, uitgaande van de huidige lastenverdeling tussen burgers en bedrijven: 50% huishoudens en 50% bedrijven. Ik merk op dat binnenkort een nieuw wetsvoorstel tot wijziging van de tarieven in de ODE voor de jaren 2019 tot en met 2022 aan uw Kamer zal worden aangeboden. Daardoor kan verschil optreden tussen het inzicht dat nu wordt geboden en het definitieve beeld na vaststelling van de tarieven in het wetsvoorstel.

 

2019

2020

2021

2022

kasuitgaven SDE+ = opbrengst ODE cf. beeld Regeerakkoord

1.730

2.411

2.648

2.692

 

     

gemiddelde jaarlijkse bijdrage huishoudens incl. 21% BTW (euro)

135

183

200

204

bijdrage gemiddeld bakkersbedrijf

657

916

1006

1023

bijdrage gemiddeld groothandelsbedrijf

1.866

2.601

2.857

2.904

bijdrage gemiddeld bedrijf gezondheidszorg

2.601

3.624

3.981

4.047

bijdrage gemiddeld bedrijf glastuinbouw zonder wkk

4.989

6.953

7.637

7.764

bijdrage gemiddeld bedrijf foodsector

16.457

22.935

25.190

25.608

bijdrage gemiddeld chemiebedrijf

150.583

209.859

230.488

234.318

60

Hoe gaan de tegenvallende aardgasbaten opgevangen worden?

Hoe wordt de verwachte vermindering van de aardgasbaten over de komende jaren opgevangen?

Antwoord

Het besluit om de gaswinning op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen is, conform de begrotingsregels, onder het uitgavenplafond ingepast. De budgettaire opgave die hierdoor ontstond, is voor dit jaar gedekt uit meevallers en onderuitputting op de verschillende departementale begrotingen. De Miljoenennota 2019 bevat de besluitvorming voor 2019 en verder, daarmee ook een gedetailleerde en meerjarige invulling van de dekking van het gasbesluit. Zie ook de voorjaarsnota (Kamerstuk 34 960, nr. 1).

61

Welke maatregelen kunnen er worden genomen om de ODE-heffing niet disproportioneel te laten stijgen?

Antwoord

De klimaat- en energietransitie kan alleen draagvlak genieten als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom zet het kabinet in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie. De verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven is daarbij een van de vraagstukken. De afweging ten aanzien van de lastenverdeling vergt een balans tussen de effecten op koopkracht en de gevolgen van de lastenverhogingen voor het bedrijfsleven. Bij de keuze van de lastenverdeling in de Wet ODE over huishoudens en bedrijven zijn de gevolgen voor huishoudens en bedrijven in samenhang gewogen. De intentie om de koopkracht van huishoudens zoveel mogelijk te ontzien, is daarbij afgewogen tegen het effect van een lastenverzwaring op de concurrentiepositie van bedrijven.

Deze zorgvuldige afweging zorgt ervoor dat de toename van de ODE niet disproportioneel verloopt.

De tarieven in de eerste belastingschijf tot 170.000 m3 aardgas en 10.000 kWh elektriciteit belasten huishoudens en bedrijven. De tarieven in de hogere verbruiksschijven treffen alleen bedrijven. Via de tarieven kan dus worden gestuurd op een gewenste verhouding tussen burgers en bedrijven.

62

Aangezien de raming van de ODE in 2013 is bijgesteld, maar zonder actualisatie van de variabelen die relevant zijn voor de hoogte van de ontvangsten, welke variabelen zijn dit en wanneer vindt de actualisatie plaats? (context pag. 72 begroting)

Antwoord

De tarieven voor de ODE worden op grond van de ex ante raming van de kasuitgaven voor de SDE+ vastgesteld. Daarbij wordt op het moment van vaststellen van de tarieven rekening gehouden met de dan geldende belastinggrondslag voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie over huishoudens en bedrijven. Jaarlijks worden deze belastinggrondslagen herzien aan de hand van de meeste recente energieverbruikscijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek en de prognoses voorkomend uit de Nationale Energie Verkenning (NEV). Er vindt achteraf geen correctie plaats. Er is zodoende alleen ex ante sprake van een koppeling tussen beoogde uitgaven voor de SDE+ en de opbrengsten die via de ODE moeten worden opgebracht. Dit geldt zowel als het gaat om meevallers als tegenvallers ten opzichte van de raming.

63

Hoeveel lopende zaken vallen onder het oude schadeprotocol? Hoe lang lopen deze zaken al? Kan worden aangegeven om welke bedragen het gaat?

Antwoord

Op 31 januari 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe wijze van afhandelen van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 423). Hierin is aangekondigd dat schademeldingen die vanaf 31 maart 2017 zijn gedaan worden afgehandeld door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. NAM spant zich tot het uiterste in om de ruim 6.000 nog openstaande schademeldingen van voor 31 maart 2017 naar tevredenheid van bewoners op te lossen. NAM heeft hiervoor € 50 miljoen beschikbaar gesteld bovenop haar wettelijke aansprakelijkheid. Bij aanvang van het moment waarop NAM startte met de afhandeling (1 februari 2018) waren de meldingen gemiddeld 25 maanden oud. Individuele schadebedragen lopen sterk uiteen. Het kan gaan om enkele honderden euro’s, maar ook om tonnen. Het nieuwe schadeprotocol is met ingang van 19 maart 2018 in werking getreden.

64

Bij hoeveel schadegevallen van gedupeerden die de voucher hebben geaccepteerd lag de schadeclaim hoger dan het voucherbedrag?

Antwoord

Dit is mij niet bekend. Het aanbod dat NAM bewoners heeft gedaan in het kader van de «schone lei» bestond uit een voucher die bij een aannemer kan worden ingewisseld voor herstel van de gemelde schade. Een melding door een bewoner van aardbevingsschade bij NAM of CVW ging bovendien lang niet altijd gepaard met een claim uitgedrukt in een geldbedrag.

65

Op welke wijze zou de wachttijd bij de Arbiters Bodembeweging teruggebracht kunnen worden? Welke zijn daarvan op korte termijn te realiseren?

Antwoord

De wachttijd wordt teruggebracht door de procedure zo flexibel mogelijk in te richten zodat in de praktijk overbodige stappen kunnen worden vermeden. Hier is rekening mee gehouden bij het opstellen van het reglement dat voor de behandeling van de oude schademeldingen wordt gebruikt. Zo is de Arbiter bijvoorbeeld niet verplicht een schouw uit te voeren alvorens tot een oordeel te komen.

66

Welke gevolgen heeft het uitblijven van het nieuwe schadeprotocol voor de planning van het Meerjarenprogramma en bijbehorend budget?

Antwoord

Het nieuwe schadeprotocol is met ingang van 19 maart 2018 in werking getreden. Voor de planning van het Meerjarenprogramma en bijbehorende budget heeft dit geen gevolgen.

67

Welke duurzaamheids- en versterkingsmaatregelen zijn te bekostigen voor 4.000 euro?

Antwoord

De volgende maatregelen komen in aanmerking voor een subsidie tot € 4.000:

  • Dak-, vloer,- bodem,- of gevelisolatie met een minimale Rd-waarde van 3,5 (m²K/W), of isolatie voor een monument

  • Muurisolatie met een minimale Rd-waarde van 1,1 (m²K/W)

  • HR++ glas met een maximale U-waarde van 1,2 (W/m²K), of triple-glas met een maximale U-waarde van 0,8 (W/m²K), of isolerend glas voor een monument

  • Kozijn vereist voor HR++ of triple-glas met een maximale U-waarde van 1,5 (W/m²K), of kozijn vereist voor het isoleren van glas voor een monument

  • Zonnepanelen

  • Zonneboiler (als bedoeld in artikel 4.5.5. van de Regeling nationale EZ-subsidies)

  • Palletkachel (als bedoeld in artikel 4.5.6. van de Regeling nationale EZ-subsidies)

  • Een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel met warmtepomp (als bedoeld in artikel 4.5.1. juncto artikel 4.5.4. van de Regeling nationale EZ-subsidies)

  • Een op houtachtige biomassa gestookte ketel (als bedoeld in artikel 4.5.7. van de Regeling nationale EZ-subsidies)

  • Infraroodpanelen

  • Warmte-koudeopslag

  • Technieken voor warmteterugwinning (wtw), bestaande uit een systeem voor balansventilatie met wtw met een rendement van ten minste 90%, een verticaal systeem om douchewater voor te verwarmen met afvalwater (douchepijp wtw) met een rendement van 45%

  • Lage temperatuurverwarming voor woonkamer en keuken

  • Energiezuinige verwarmingspomp

  • Technieken voor de opwekking van windenergie

  • Isolerende deur in de gevel met een maximale U-waarde van 2,0 (W/m²K)

  • Isolerende gevelpanelen met een maximale U-waarde van 0,7 (W/m²K)

  • Maatwerkadviesrapport ter zake van een lokaal energieproject

68

Kan de post «verduurzamingsopgave overig» worden toegelicht dan wel gespecificeerd?

Antwoord

De post «verduurzamingsopgave overig (kader relevante uitgaven)» bestaat uit de middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld voor verduurzaming wanneer woningen worden versterkt. Initieel was een bedrag van € 4.000 per woning beoogd. De Minister van EZK heeft besloten dit bedrag per 16 mei 2018 te verhogen naar € 7.000 per woning.

De middelen die beschikbaar zijn onder de post «verduurzamingsopgave uit aardgasbaten» zijn bedoeld voor de waardevermeerderingsregeling bij schadeherstel. Wanneer aan een woning voor € 1.000 of meer aan erkende schade wordt geconstateerd is er in deze regeling voor een bedrag tot maximaal € 4.000 aan subsidie beschikbaar om de woning tegelijkertijd te verduurzamen.

69

Hoeveel aanvragen zijn blijven liggen door het uitblijven van een nieuw schadeprotocol?

Antwoord

Ruim 6.000 oude schadegevallen van voor 31 maart 2017 ontvangen een aanbod van NAM en kunnen de zaak desgewenst voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen heeft een werkvoorraad van ruim 13.000 schademeldingen.

70

Kunt u aangeven in hoeverre de middelen voor compensatie en verduurzaming van Groningen al zijn besteed en wanneer en op welke wijze en wanneer deze middelen in de komende jaren worden ingezet?

Antwoord

In het onderstaande overzicht zijn de bestedingen tot eind 2017 weergeven van de Rijksmiddelen die beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen, beleidsartikel 5. Van de € 432,4 miljoen beschikbaar gestelde middelen is € 160,6 miljoen uitgegeven.

Bron: NCG Kwartaalrapportage oktober – december 2017

Het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG kent voor het grootste deel een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en zo beschikbaar blijft voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma.

Voor het onderdeel verduurzamingsopgave overig (versterking kader relevant) geldt deze 100% eindejaarsmarge niet, maar worden de niet benutte middelen binnen de EZK-begroting meerjarig beschikbaar gemaakt zodat het totale budget beschikbaar blijft.

In de 1ste suppletoire begroting worden de niet benutte middelen van het jaar ervoor toegevoegd en worden de uitgaven ramingen geactualiseerd. Het effect van de 100% eindejaarsmargesystematiek is dat de begroting op dat moment telkens het meest actuele overzicht geeft van de voor dat jaar en verder beschikbare middelen. De 1ste suppletoire begroting 2018 zal dan ook het meest geactualiseerde overzicht geven van de wijze waarop de nu nog resterende middelen in de komende jaren worden ingezet.

71

Waarom zijn op het onderdeel programma verduurzamingsopgave overig in 2017 nog geen uitgaven gedaan?

Antwoord

Dit onderdeel is bedoeld om woningen te verduurzamen wanneer deze worden versterkt. In 2017 zijn er nog geen woningen versterkt. De middelen die voor 2017 beschikbaar waren zijn doorgeschoven naar 2018 en verder.

72

Waarom is de regeling fijnstofmaatregelen duurzame stallen zo onderbesteed?

Antwoord

Het aantal aanvragen voor het vaststellen en dus uitbetalen van subsidie is in 2017 lager geweest dan geprognosticeerd. Er zullen naar verwachting nog aanvragen tot uitbetaling komen in 2018, terwijl voor dit jaar oorspronkelijk geen uitgaven stonden geraamd. Er is dus sprake van een wijziging in kasritme en niet zozeer onderbesteding.

73

Kunt u aangeven hoe de onderbesteding bij de voedselagenda tot stand is gekomen?

Antwoord

De middelen van de Voedselagenda worden gebundeld (jaarlijks circa € 20 miljoen) in de begroting gepresenteerd om het overzicht te bewaren. Gedurende het uitvoeringsjaar vinden diverse overhevelingen plaats naar andere plekken op de begroting. Door deze werkwijze kunnen Voedselagenda-uitgaven bijvoorbeeld meelopen in de totaalopdracht aan Wageningen Research. Deze overhevelingen resulteren in een lagere realisatie bij de Voedselagenda en een hogere realisatie elders. Op pagina 89 van het EZ jaarverslag 2017 wordt uitgebreid toegelicht welke overhevelingen er in het kader van Voedselagenda zijn geweest en waaraan de middelen zijn besteed.

74

Kunt u aangeven waarom er een grote overbesteding is bij de post agrarische innovatie?

Antwoord

Het hogere budget bij de post-agrarische innovatie komt doordat de kennis- en innovatieprojecten die vanuit andere onderdelen van de begroting of vanuit andere departementen worden gefinancierd bij Wageningen Research en RIVM onder dit onderdeel worden verantwoord. Het betreft een deel van de middelen van de Voedselagenda die gebundeld in de begroting worden gepresenteerd om het overzicht te bewaren. Daarnaast zijn het additionele opdrachten die pas in de loop van het jaar duidelijk worden (bijvoorbeeld als gevolg van uitvoering van moties of ter onderbouwing van beleid). Tevens was er de toevoeging van loon- en prijsbijstelling (€ 1,8 miljoen). Strikt genomen is er daarmee geen sprake van overbesteding. Zoals in het jaarverslag is aangegeven gaat het voor de Voedselagenda om projecten (€ 5,9 miljoen) gericht op data en ICT gedreven technologie, bestuivers en groene gewasbescherming, nieuwe eiwitten, aardappelveredelingstechniek, uitgangsmateriaal en transparantie. De additionele opdrachten (€ 5,8 miljoen) zijn gericht op een veelheid van beleidsthema’s waaronder energie, bodemvruchtbaarheid, voedselzekerheid en visserij.

75

Hoeveel bestuurlijke boetes werden er uitgeschreven voor overschrijdingen van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren?

Antwoord

In 2017 zijn er 57 boetes opgelegd voor de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

76

Wat is de herkomst van de post wachtgelden bij groen onderwijs?

Antwoord

De post-wachtgelden was tot en met 2017 één van de bekostigingsonderdelen op de begroting van EZ. Het was bestemd voor OCW-conforme wachtgelduitkeringen aan leraren in het groen vmbo en mbo. DUO verzorgde de toekenning van de middelen aan de groene onderwijsinstellingen onder verantwoordelijkheid van EZ. Die verantwoordelijkheid ligt als gevolg van het Regeerakkoord 2017 in 2018 bij OCW, de middelen op de post zijn bij nota van wijzigingen overgedragen aan dat departement.

77

Kunt u een overzicht verschaffen van de percentages met externe inhuur voor de laatste vijf jaar?

Antwoord

Externe inhuur

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal EZ

10,2%

11,2%

10,8%

10,7%

19,6%

78

Kunt u een overzicht geven van de personele inzet in manuren die de NVWA extra heeft moeten plegen voor het bestrijden van de fipronilcrisis?

Antwoord

In 2017 is 34.812 uren aan de fipronilcrisis besteed, die binnen de crisesruimte in het staande opdrachtenpakket zijn gerealiseerd.

79

Kunt u een overzicht verschaffen van de personele bezetting van de NVWA in manuren over de afgelopen vijf jaar?

Antwoord

Gerealiseerde bezetting NVWA

 

2013

2014

2015

2016

2017

Ambtelijke bezetting (FTE)

2.163

2.229

2.438

2.480

2.373

Productieve uren

2.495.000

2.743.000

2.828.000

2.879.000

2.838.000

De ambtelijke bezetting bestaat uit alle ambtenaren die bij de NVWA werkzaam zijn. Dit zijn zowel de ambtenaren die de productieve uren maken als de ambtenaren die dat niet doen (zoals staf en management).

Als agentschap levert de NVWA uren handhaving of uren keuren aan afnemers die hiervoor een prijs per uur aan de NVWA betalen. Deze productieve uren worden in het tijdschrijfsysteem op productieve codes verantwoord. Deze activiteiten worden vooral verricht door eigen inspecteurs, maar ook door ingehuurde externen (bijvoorbeeld practitioners). Er heeft zich een in de periode 2013–2017 een stijging van de productieve uren voorgedaan. Deze wordt mede verklaard uit een stijging van de productiviteit per medewerker van 1.350 in 2015 tot 1.375 in 2017.


X Noot
1

Brief over de herziene indicatieve opgave voor de sectortafels voor 2030, naar aanleiding van de PBL-notitie «Kosten Energie- en Klimaattransitie in 2030 – Update 2018» (Kamerstuk 32 813, nr. 186)

Naar boven