Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34604 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34604 nr. D |
Vastgesteld 16 mei 2017
Op 8 november 2016 heeft de vaste commissie voor Financiën2 een op 25 oktober 2016 gepubliceerd pakket fiscale voorstellen van de Europese Unie op het terrein van de vennootschapsbelasting in behandeling genomen, in het bijzonder de voorstellen voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)683)3, een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)685)4 en hybride mismatches met derde landen (COM(2016)687)5. Na ontvangst van de BNC-fiches besloot de commissie de voorstellen aan een subsidiariteitstoets te onderwerpen, waarna een meerderheid van de Kamer op 20 december 2016, op voorstel van de commissie Financiën, instemde met subsidiariteitsbezwaren bij de drie genoemde voorstellen. De Europese Commissie werd hiervan in kennis gesteld, met afschrift aan het kabinet. Naar aanleiding hiervan zijn op 19 april 2017 enige vragen gesteld aan de Staatssecretaris van Financiën.
De Staatssecretaris heeft op 16 mei 2017 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren
Aan de Staatssecretaris van Financiën
Den Haag, 19 april 2017
Op 8 november 2016 heeft de commissie Financiën een op 25 oktober 2016 gepubliceerd pakket fiscale voorstellen van de Europese Unie op het terrein van de vennootschapsbelasting in behandeling genomen, in het bijzonder de voorstellen voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)683)6, een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)685)7 en hybride mismatches met derde landen (COM(2016)687)8. Na ontvangst van de BNC-fiches besloot de commissie de voorstellen aan een subsidiariteitstoets te onderwerpen, waarna een meerderheid van de Kamer op 20 december 2016, op voorstel van de commissie Financiën, instemde met subsidiariteitsbezwaren bij de drie genoemde voorstellen. De Europese Commissie werd hiervan in kennis gesteld, met afschrift aan het kabinet.
De commissie werd enigszins verrast door het feit dat over het voorstel m.b.t. de hybride mismatches («ATAD2»), blijkens het verslag van de ECOFIN van 6 december 2016, al bijna een politiek akkoord was bereikt9 ten aanzien van een gewijzigd voorstel. Hierdoor konden de nationale parlementen niet de volle termijn van acht weken benutten voor onderzoek van het op 25 oktober 2016 ingediende voorstel. Kunt u verklaren hoe deze gang van zaken zich verhoudt tot artikel 4 van het Protocol (Nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie 10?
Dient de Eerste Kamer – waar volgens gebruik geen mondeling overleg plaatsvindt voorafgaand aan vergaderingen van de Raad – niet uitdrukkelijker geïnformeerd te worden wanneer deze onderzoeksperiode bekort wordt? Het betrof hier immers voorstellen die blijkens kamerstuk 22 112, GW behoren tot de prioritaire dossiers van de Eerste Kamer.
De vaste commissie voor Financiën heeft onmiddellijk na het kerstreces – in aanvulling op de argumentatie voor de subsidiariteitsbezwaren – op 20 januari 2017 vragen van de leden van de fracties van de VVD en van het CDA voorgelegd, in het bijzonder ook m.b.t. het voorstel over de hybride mismatches («ATAD2»), aan de Minister van Financiën voorafgaand aan de eerstvolgende ECOFIN-vergadering. Nadere vragen over de C(C)CTB-voorstellen zijn in deze brief aangekondigd en op 27 januari 2017 verzonden. Bespreking van de hybride mismatches vond plaats tijdens de ECOFIN van 21 februari 2017.
De commissie stelt nu vast dat uw reactie, mede namens de Minister van Financiën, op deze dringende vragen pas na twee maanden is ontvangen11. en dat in de tussentijd in de Raad onomkeerbare besluiten zijn genomen over het ATAD2-voorstel, waarover deze Kamer nu achteraf wordt geïnformeerd. U verwijst daarbij naar de Tweede Kamermoties Merkies c.s. over de implementatiedatum als grondslag voor de regering om in te stemmen met het voorstel.
In uw brief meldt u bovendien dat het kabinet een positieve beoordeling van subsidiariteit van het ATAD2-voorstel heeft en hanteert u hiervoor de bewoording «in tegenstelling tot uw Kamer».
De commissie wil u erop wijzen dat de Eerste Kamer de bevoegdheid heeft om Europese wetsvoorstellen aan het subsidiariteitsbeginsel te toetsen en dat het evenzeer tot de taken van de Eerste Kamer behoort om de regering te controleren in haar optreden in de Raad.
De commissie wenst daarom graag precies te vernemen hoe het kabinet zich heeft opgesteld in de onderhandeling over de tekst die tot een politiek akkoord heeft geleid en op welke wijze u de bezwaren van de Eerste Kamer heeft kenbaar gemaakt aan de andere lidstaten en heeft meegenomen in uw onderhandelingen in de Raad. Gelet op de gehanteerde bewoording bestaat bij de commissie de indruk dat het kabinet de bezwaren en zorgen van de Eerste Kamer naast zich neer heeft gelegd en een positieve houding heeft aangenomen ten aanzien van de ontwerptekst en de beantwoording heeft uitgesteld tot het moment dat er sprake was van voldongen feiten.
De commissie vraagt zich bovendien af waarom u zich in de maand tot aan de besluitvorming in de Raad niet heeft verzekerd van haar steun.
De commissie wenst graag de toezegging te ontvangen dat u zich ten aanzien van de CCTB en CCCTB-voorstellen bij de verdere onderhandelingen zult verzekeren van de steun van ook deze Kamer en dat u onder parlementairvoorbehoud aan de onderhandelingen in de Raad zal deelnemen.
De commissie wenst graag een reactie te vernemen op bovengenoemde opmerkingen en vragen binnen 4 weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, F.H.G. de Grave
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2017
Op 20 januari 2017 en 27 januari 2017 ontving ik twee brieven van de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, waarin vragen werden gesteld over EU-voorstellen op het gebied van de vennootschapsbelasting. In de brief die ik uw Kamer, mede namens de Minister van Financiën, op 29 maart 2017 stuurde, zijn deze vragen beantwoord.12 Hierop ontving ik de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën van 19 april jl., waarin aanvullende opmerkingen worden geplaatst en vragen worden gesteld. In deze brief reageer ik op laatstgenoemde brief en beantwoord ik de daarin gestelde vragen.
De leden van de vaste commissie voor Financiën vragen hoe het bijna bereiken van een politiek akkoord over het richtlijnvoorstel over hybride mismatches met derde landen (ATAD2) tijdens de Ecofinraad van 6 december 2016 zich verhoudt tot artikel 4 van het Protocol (Nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en of de Eerste Kamer niet uitdrukkelijker geïnformeerd had moeten worden, wanneer de onderzoeksprocedure was bekort. De periode tussen het moment van publicatie van een voorstel en het afronden van de wetgevingsprocedure is bedoeld om nationale parlementen de gelegenheid te geven om voorstellen te beoordelen. Deze bepaling verhindert niet dat er voor die tijd over het voorstel wordt onderhandeld. Het bereiken van een algemene oriëntatie (politiek akkoord) in de Ecofinraad is een stadium in de onderhandelingen over het voorstel en geen (formele) vaststelling van het richtlijnvoorstel of de vaststelling van een standpunt in de kader van een wetgevingsprocedure. De (formele) adoptie van het richtlijnvoorstel is dit wel. Deze adoptie is voorzien (door middel van stilzwijgende goedkeuring) voor de Concurrentiekrachtraad van 30 mei a.s. De nationale parlementen hebben naar mijn mening daarom overeenkomstig artikel 4 van Protocol Nr. 1 de gelegenheid gekregen om zich over het richtlijnvoorstel uit te spreken. Van bekorting van de onderzoeksprocedure is daarom geen sprake.
De leden van de commissie stellen dat uw Kamer pas achteraf is geïnformeerd over onomkeerbare besluiten die zijn genomen over het ATAD2-voorstel en vragen hoe het kabinet zich heeft opgesteld in de onderhandelingen over het ATAD2-voorstel. Ik heb uw Kamer vóór 27 januari 2017 weliswaar niet door middel van een aparte brief over de Nederlandse standpuntbepaling geïnformeerd, maar uw Kamer is wel door middel van toezending van het BNC-fiche13 en de geannoteerde agenda’s en de verslagen van de vergaderingen van de Ecofinraad van 8 november 2016,14 6 december 201615 en 21 februari 201716 over de Nederlandse inzet met betrekking tot het ATAD2-voorstel geïnformeerd. In deze geannoteerde agenda’s en deze verslagen is weergegeven hoe Nederland zich heeft opgesteld in de onderhandeling over de tekst die tot een politiek akkoord heeft geleid. De bezwaren van uw Kamer, althans het oordeel van uw Kamer over de verenigbaarheid van het ATAD2-voorstel met het subsidiariteitsbeginsel, zijn als Raadsdocument onder de lidstaten verspreid.17 Verschillende bezwaren van uw Kamer zijn in de Nederlandse standpuntbepaling meegenomen, zoals de noodzaak om de ATAD2-richtlijn te laten aansluiten bij de uitkomsten van het BEPS-project van de OESO18 en de gevolgen van de richtlijn voor in Nederland gevestigde multinationals en de daarmee verbonden werkgelegenheid. Aangezien uw Kamer telkens tijdig de beschikking heeft gekregen over de geannoteerde agenda’s en de verslagen van de Ecofinraden ben ik van mening dat uw Kamer juist actief is meegenomen in de ontwikkeling van de onderhandelingen en niet voor voldongen feiten is geplaatst.
De leden van de commissie vragen zich af waarom ik mij in de maand tot de besluitvorming in de Raad niet heb verzekerd van de steun van uw Kamer. Zoals ik hierboven opmerkte, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet in de Raad. Zoals de leden van de commissie opmerken vindt volgens gebruik niet standaard mondeling overleg plaats voorafgaand aan vergaderingen van de Raad.
De leden van de commissie wensen de toezegging te ontvangen dat ik mij ten aanzien van de voorstellen voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) en voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) bij de verdere onderhandelingen zal verzekeren van de steun van uw Kamer en onder parlementair voorbehoud aan de onderhandelingen in de Raad zal deelnemen. Ik constateer dat zowel uw Kamer als het kabinet en de Tweede Kamer de subsidiariteit van beide voorstellen als negatief beoordelen. Evenals uw Kamer is de opstelling van het kabinet in de onderhandelingen dan ook uiterst kritisch. Uw Kamer zal op de gebruikelijke wijze over de besprekingen van de voorstellen in de Ecofinraad worden geïnformeerd. Daarnaast ben ik altijd bereid uw Kamer desgevraagd nader te informeren over de Nederlandse inzet en deze met uw Kamer af te stemmen. Nederland heeft in de onderhandelingen in Raadsverband aangegeven dat beide Kamer en het kabinet de CCTB- en CCCTB-voorstellen niet in overeenstemming achten met het subsidiariteitsbeginsel.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Samenstelling:
Nagel (50PLUS) Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD) (voorzitter), Hoekstra (CDA) (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Overbeek (SP)
«Nederland heeft in de Ecofinraad aangegeven bereid te zijn om tijdens de vergadering overeenstemming te bereiken over ATAD2. Daarnaast heeft Nederland met betrekking tot de implementatiedatum gevraagd om een latere implementatiedatum dan nu in het voorstel staat gezien de impact van de voorstellen voor Nederland. Hierbij zouden volgens Nederland lidstaten de optie moeten hebben om de richtlijn eerder te implementeren. Overeenkomstig de motie-Merkies c.s. is door Nederland in de Ecofinraad niet gepleit voor langdurig uitstel van de implementatiedatum tot 1 januari 2024. De implementatiedatum is tijdens de Ecofinvergadering niet verder besproken noch heeft het voorzitterschap met betrekking tot de implementatiedatum nieuwe voorstellen gedaan. De komende tijd zal er verder gewerkt worden aan een compromis op deze punten met als doel om zo spoedig mogelijk tot een politiek akkoord te komen.»
«Er dient een periode van acht weken te verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen in de officiële talen van de Unie beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan of op de vaststelling van een standpunt in het kader van een wetgevingsprocedure op de voorlopige agenda van de Raad wordt geplaatst. Uitzonderingen zijn mogelijk in spoedeisende gevallen, waarvoor de redenen in de handeling of het standpunt van de Raad worden aangegeven. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen kan tijdens deze acht weken niet worden geconstateerd dat er over een ontwerp van een wetgevingshandeling een akkoord bestaat. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen moeten tussen de plaatsing van een ontwerp van een wetgevingshandeling op de voorlopige agenda van de Raad en de vaststelling van een standpunt tien dagen verstrijken.»
Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1402, en Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1404.
Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1406, en Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1409.
Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1416, en Kamerstukken II 2016/17, 21 501-07, nr. 1418.
Het project Base Erosion and Profit Shifting van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34604-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.