Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-IV nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-IV nr. 6 |
Vastgesteld 29 september 2014
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 22 september 2014 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 26 september 2014 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Recourt
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Kan de Minister een volledige lijst geven van de inzet van de waarborgfunctie sinds 1954, zoals al eerder gevraagd in 2012, 2013 en 2014. Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Ik verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 september 2014, nr. 2014-00000322999.
2
Kan de Minister aangeven of het College financieel toezicht (CFT) zijn toezichthoudende rol correct en volgens de afspraken invult?
Antwoord: De taken en verplichtingen van het College financieel toezicht (Cft) zijn vastgelegd in de rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. In mijn brief van 13 augustus aan uw Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op de rol en verantwoordelijkheden van het Cft (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 750 IV, nr. 53). Zoals ik al eerder heb opgemerkt, bijvoorbeeld in het Algemeen Overleg van 24 april 2014, heeft Nederland alle vertrouwen in de onafhankelijke en zorgvuldige wijze waarop het Cft haar taak uitvoert.
3
Kan de Minister aangeven of er momenteel sprake is van goed bestuur in Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Antwoord: In beginsel is het aan de Koninkrijksregering een oordeel te geven over de deugdelijkheid van het bestuur in de drie landen. Ik kan echter niet verhelen dat sinds de staatkundige hervorming van 10-10-10 bij het openbaar bestuur in de drie landen een aantal kanttekeningen geplaatst kan worden. Zowel met betrekking tot het bestuur in Aruba en Curaçao en Sint Maarten is sprake geweest van aanwijzingen van de Koninkrijksregering aan de gouverneurs van de landen die de strekking hadden om ongewenste ontwikkelingen die, naar het oordeel van de Koninkrijksregering, mogelijk de deugdelijkheid van het landsbestuur in gevaar zouden kunnen brengen te redresseren.
Voor een verdere uiteenzetting daarover verwijs ik u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 september 2014, nr. 2014-00000322999.
4
Kan de Minister aangeven of de inning van belastingen op Aruba, Curaçao en Sint Maarten goed verloopt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: De belastinginning valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de landen. Voor wat betreft Curaçao en Sint Maarten neemt het Cft dit onderwerp mee in haar onderzoeken. In de laatste halfjaarrapportage signaleert het Cft voor Sint Maarten dat het beeld van de afgelopen jaren laat zien dat de overheidsontvangsten niet of nauwelijks mee stijgen met de economische groei. Een mogelijke oorzaak hiervan lijkt te liggen bij de belastingdienst. Sint Maarten heeft recent ook een verzoek gedaan aan Nederland om technische bijstand voor de Belastingdienst. Op dit moment wordt dit verzoek verder geconcretiseerd.
Ook over Curaçao merkt het Cft op dat er in 2014 sprake is van tegenvallende belastingontvangsten. Op verzoek van Curaçao voert een ketenmanager van de Belastingdienst Nederland momenteel een analyse uit naar de mogelijkheid om verdere verbeteringen aan te brengen in de keten bestaande uit heffing, controle en inning. Het is aan Curaçao om hier haar voordeel mee te doen.
Recent is ook een verzoek ontvangen voor technische bijstand aan de Belastingdienst Aruba. Ook dit verzoek wordt nader geconcretiseerd.
5
Kan de Minister aangeven waarom er is afgezien om voor het Ziekenhuis in Curaçao private investeerders te zoeken om 30% van de financiering rond te krijgen?
Antwoord: De keuze voor de 100% publieke financiering van de bouw van het nieuwe ziekenhuis is een afweging die de regering van Curaçao heeft gemaakt.
6
Welk risico vormt de lening voor het ziekenhuis op de Nederlandse begroting?
Antwoord: De rijkswet financieel toezicht bepaalt dat de landen mogen lenen tot een rentelastnorm van 5%. Daarmee wordt de mogelijkheid om te lenen en het risico dat een land in de toekomst niet kan voldoen aan haar rente- of aflossingsverplichtingen beperkt. Op dit moment zit Curaçao nog onder de rentelastnorm van 5%. Ook heeft Curaçao altijd tijdig aan de verschuldigde rentebetalingen voldaan. Het risico voor de Nederlandse begroting is daarmee beheersbaar.
7
Kan de Minister aangeven op welke punten de business case verbeterd moet worden en niet sluit? Kan de Minister de business case naar de Kamer sturen, zodat deze zijn controlerende taak voor de Nederlandse begroting kan uitvoeren. Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Het Cft heeft de leenaanvraag voor de bouw van het ziekenhuis niet alleen getoetst aan de normen van de rijkswet financieel toezicht. Uit de Aanwijzing die de Rijksministerraad in 2012 aan Curaçao heeft opgelegd, volgt dat het Cft voor deze investering ook moest toetsen of voldoende maatregelen worden getroffen die nodig zijn om een verantwoorde exploitatie van het nieuwe ziekenhuis mogelijk te maken, en dus sprake is van een sluitende businesscase. Daartoe heeft het Cft naast de standaard toets, ondermeer de sanering van het huidige ziekenhuis, de gekozen financieringsvorm (budgetfinanciering) en benodigde efficiencyverbeteringen op het terrein van debiteurenbeheer, inkoop geneesmiddelen en personeel beoordeeld en van aanbevelingen voorzien.
Op basis van de ontvangen informatie heeft het Cft vertrouwen dat de benodigde maatregelen worden doorgevoerd voor een sluitende businesscase. Daarmee voldoet deze voorgenomen investering aan de bepaling uit de aanwijzing.
Dit neemt niet weg dat het Cft kritisch blijft kijken naar dit project omdat een dergelijke grote investering gepaard gaat met financiële risico’s voor het land Curaçao. Op aandringen van het Cft heeft Curaçao de geldlening op een aparte bankrekening geplaatst bestemd voor de bouw van het ziekenhuis, zodat uitgaven transparant en geoormerkt zijn. Ook heeft het Cft opgemerkt dat de businesscase met regelmaat moet worden herijkt, omdat gedurende het project de cijfers in beweging blijven.
De totale investering voor het nieuwe ziekenhuis zal ongeveer ANG 435 miljoen zijn. De leningaanvraag voor de tweede tranche zal naar verwachting eind 2014 of begin 2015 plaatsvinden. Het Cft zal deze toetsen aan de meest recente cijfers en businesscase. Ook blijft het Cft gedurende de bouw in overleg met het Ministerie van Financiën en USONA over de kosten van het project.
8
Kan de Minister aangeven hoe vaak Sint Maarten tot nu toe wel een begroting op tijd af had?
Antwoord: Sint Maarten heeft na de staatkundige wijzigingen van 2010 nooit tijdig (uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar) een vastgestelde begroting aangeleverd bij het Cft. Uiteindelijk is alle jaren wel een begroting door de Staten van Sint Maarten vastgesteld.
9
Had het CFT bij Sint Maarten vorig jaar niet veel eerder moeten ingrijpen en bijsturen?
Antwoord: In juni 2013 is een nieuw kabinet aangetreden op Sint Maarten. De aangetreden Minister van Financiën heeft toen van het Cft eerst de mogelijkheid gekregen de begroting 2013, welke op dat moment geen sluitend beeld meer kende, aan te passen. Uiteindelijk is dat niet gelukt. Het Cft heeft daarop geadviseerd de beperkte capaciteit in te zetten ten behoeve van een goede begrotingsvoorbereiding 2014.
Uiteindelijk heeft Sint Maarten in januari 2014 de begroting 2014 vastgesteld. Deze is vervolgens door het College financieel toezicht (Cft) beoordeeld conform de rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Het Cft heeft positief geadviseerd over deze begroting.
In de halfjaarrapportage juli tot en met december 2013 van het Cft, welke ik op 7 maart 2014 aan uw Kamer heb aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, kamerstuk 33 750 IV, nr. 29), wordt op de het proces van totstandkoming van de begroting 2013 van Sint Maarten nader ingegaan.
10
Is het waar dat de beleidsmatige keuze van Aruba voor het economische model van Keynes, en te investeren in plaats van te bezuinigen, de financiën zwaar verslechterd heeft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: De economische crisis van 2008–2009 en de sluiting van de Valero-raffinaderij hebben een grote impact gehad op de Arubaanse economie. In reactie daarop heeft de regering van Aruba, zoals diverse andere (Europese) landen anticyclisch beleid gevoerd, dat wil zeggen de overheidsinvesteringen verhogen en koopkrachtverhogende maatregelen nemen. Als gevolg daarvan is het begrotingstekort en de staatsschuld naar een zorgelijk niveau gestegen. De economie heeft echter, ondanks het stimuleringsbeleid, nog niet het niveau van 2008 bereikt en uitgaven lekten deels ook weg naar het buitenland door toename van import (olieproducten). De investeringen en koopkrachtverhogende maatregelen hebben daardoor niet de door de regering van Aruba beoogde economische groei opgeleverd die nodig was om structurele begrotingstekorten te kunnen compenseren.
11
Wat gaat Sint Maarten met het resultaat van het integriteitsrapport doen? Heeft Nederland hier een rol in als dit verzuimd wordt?
Antwoord: Zoals in de toelichting op het aanwijzings-KB van 30 september 2013, nr. 13, staat, is het aan Sint Maarten gevolg te geven aan de aanbevelingen in het rapport van de Commissie Oosting:
«Aan de hand van de resultaten van de onderzoeken en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien, kan de regering van Sint Maarten, al dan niet in samenwerking met de andere landen van het Koninkrijk, waar nodig verbeteringen aanbrengen. Aldus wordt met dit besluit een belangrijke stap gezet op de weg naar herstel van het vertrouwen dat binnen- en buitenland moeten hebben in het behoorlijk en integer functioneren van het landsbestuur.»
Op grond van het Statuut is de deugdelijkheid van bestuur een zorgplicht van het land, maar de waarborg daarvan is een Koninkrijksaangelegenheid. Dit impliceert dat als uiteindelijk blijkt dat de regering van Sint Maarten verzuimt haar verantwoordelijkheid te nemen de Koninkrijksregering zich zal moeten beraden op het nemen van maatregelen ter waarborging van de in artikel 43 genoemde waarden.
Ik heb overigens geen aanwijzing te verwachten dat Sint Maarten, zeker na de onderzoeken die zijn verricht, – er liggen meer kritische rapporten over de integriteitssituatie bij het openbaar bestuur – niet doordrongen is van de ernst en omvang van de integriteitsproblematiek en de noodzaak deze op te lossen.
12
Is er zicht op de financiële risico’s die ontstaan door het niet tijdig opstellen en vaststelling van begrotingen, begrotingswijzigingen en jaarrekeningen op Sint Maarten? Kan de Minister tevens aangeven wie hier eindverantwoordelijk voor is?
Antwoord: De regering van Sint Maarten is verantwoordelijk voor het tijdig opstellen en vaststellen van begrotingen, begrotingswijzigingen en jaarrekeningen van het land. Het niet tijdig opstellen en vaststellen daarvan bemoeilijkt de (controlerende en adviserende) werking van de gehele keten van Raad van Advies, Algemene Rekenkamer tot Staten.
Het Cft kan volgens de rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten de Rijksministerraad adviseren tot het geven van een aanwijzing, indien de begroting van het land niet tijdig is vastgesteld.
Een mogelijk risico bij het niet tijdig op- en vaststellen van begrotingsstukken is dat Sint Maarten een jaar onverwacht afsluit met een begrotingstekort, welke in andere jaren structureel gecompenseerd zal moeten worden.
13
Kan de Minister aangeven waarom er op Sint Maarten nog steeds sprake is van gebrekkige tijdigheid van opstelling en vaststelling van begrotingen, begrotingswijzigingen en jaarrekeningen. Is er sprake van een gebrek aan capaciteit of onwil om hieraan te voldoen? Zijn dit ook bestuurlijke factoren?
Antwoord: Bij het ontstaan van het land Sint Maarten in 2010 moest een groot deel van de instituties die kenmerkend zijn voor een land van de grond af aan worden opgebouwd. De meeste kennis en expertise en instituties van het voormalig land Nederlandse Antillen waren op Curaçao achtergebleven. Samen met de beperkte omvang van de populatie van Sint Maarten vormde dit een uitdaging voor het nieuwe land.
De afgelopen vier jaar heeft Sint Maarten op diverse terreinen, waaronder de overheidsfinanciën stappen voorwaarts gezet. Capaciteit en bijbehorende kennis en expertise blijven echter een aandachtspunt. Ik heb niet de indruk dat binnen de regering van Sint Maarten op dit moment sprake is van bestuurlijke onwil om de begrotingscyclus niet conform de comptabele regelgeving te doorlopen.
14
Kan de Minister toezeggen de meerjarige ontwikkelingsplannen jaarlijks met de Tweede Kamer te delen, zodat deze zich hierover kan uitspreken voordat een besluit wordt genomen?
Antwoord: In het algemeen overleg met Uw Kamer op 15 mei j.l. heb ik u toegezegd om het meerjarenprogramma te sturen. Zodra in het voorjaar 2015 het meerjarenprogramma is vastgesteld, zal ik dat Uw Kamer doen toekomen. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn antwoord op vraag 4 bij het BES-fonds.
15
Wat is de precieze doelstelling van het onderzoek inzake «kwetsbare sectoren zoals casino's, prostitutie en immigratie met betrekking tot de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten?
Antwoord: Sint Maarten heeft een omvangrijk netwerk van casino’s waar controleurs werken in dienst van de overheid en een ambtelijk salaris ontvangen. Zij moeten er op toezien dat casino’s zich houden aan de voorwaarden van hun vergunning, dat belasting wordt afgedragen en er geen onduidelijke geldstromen zoals witwaspraktijken voorkomen. Immigratie en prostitutie is een andere bijzondere zorg van de overheid. Ten aanzien van de grensbewaking en vreemdelingendienst lijkt me dat evident. Grensbewaking is een politietaak, waarbij niet uitsluitend reisdocumenten en identiteit worden getoetst maar waarbij ook andere aspecten aan de orde zijn zoals openbare en orde en veiligheid, opsporing van gezochte personen en identiteitsfraude, mensensmokkel/-handel etc. Met dat laatste heeft ook de prostitutie een relatie. Sint Maarten heeft een omvangrijke adult entertainment industry waar aanzienlijke misstanden zoals mensenhandel bestaan. De immigratie- en grensbewakingsdienst (IGD) is verantwoordelijk voor de controle van bordelen en het is belangrijk dat bij de overheid een heldere bestuurlijke visie op de prostitutie bestaat.
16
Kan de Minister aangeven welk risico de uitstaande leningen en garanties aan Aruba, Curaçao en Sint Maarten vormen voor de Nederlandse begroting zolang niet alle financiële risico’s van de landen in beeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Alle landen hebben tot op heden tijdig aan hun rente- en aflossingsverplichtingen voldaan. De financiële risico’s van Curaçao en Sint Maarten worden zoals in het antwoord op vraag 18 aangegeven meegenomen door het Cft bij het toetsen van de begroting van de landen aan de normen uit de rijkswet financieel toezicht. Het Cft rapporteert hierover aan de Rijksministerraad.
Een dergelijk toezichtarrangement bestaat niet voor Aruba. Hoewel de financiële situatie van Aruba zorgelijk is, is er op dit moment geen sprake van een risico voor de Nederlandse begroting.
17
Kan de Minister per land aangeven hoeveel geld er tot nu toe is betaald en gaat worden voor de schuldsanering? Wat is het totaalbedrag en hoe hoog zijn de sindsdien nieuw opgebouwde schulden per land?
Antwoord: Per 10-10-10 is de restantschuld van € 1,3 miljard (exclusief € 0,6 miljard aan toekomstige renteverplichtingen) van het Land Nederlandse Antillen (inclusief Sint Maarten) en van Curaçao geheel door Nederland overgenomen en opgenomen in de Nederlandse staatsschuld. Aangezien hiermee méér schuld werd gesaneerd dan overeengekomen, heeft Nederland een vordering op de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten gekregen. Deze vordering bedraagt circa € 730 miljoen. Deze vordering hebben de landen in 2010 voldaan, grotendeels door geld te lenen op de kapitaalmarkt. Conform afspraken heeft Nederland ingeschreven op deze leningen, en deze zijn voor het overgrote deel ook aan Nederland toegewezen. Dit betreffen de openstaande leningen per 10-10-2010 welke zijn opgenomen in mijn recente brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 IV, nr. 42). Voor Curaçao betreft dit ANG 1.666 miljoen en voor Sint Maarten ANG 295 miljoen.
In tabel 1 van hiervoor genoemde brief staat te lezen dat Curaçao in de periode 2011–2014 ANG 310 miljoen heeft geleend, voor Sint Maarten betreft dit ANG 171 miljoen.
18
Kan de Minister aangeven of er voldaan moet worden aan transparantie van de inkomsten en uitgaven op de begroting voordat er sprake kan zijn van een lening waarop door Nederland wordt ingeschreven, en dat de jaaropgaven van de overheid NV’s hier ook deel van uitmaken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Het is Curaçao en Sint Maarten op basis van de rijkswet niet toegestaan zonder positief advies van het Cft een geldlening aan te trekken. Op basis van artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geldt dat Nederland een verplichte lopende inschrijving heeft op geldleningen aan Curaçao en Sint Maarten. Voorwaarde voor daadwerkelijke inschrijving is dat het Cft concludeert dat door Curaçao of Sint Maarten is voldaan aan de normen van de rijkswet financieel toezicht.
De begroting van een land betreft een (meerjaren) raming op uitgaven en inkomsten. Deze raming moet in voldoende mate zijn onderbouwd. Het Cft toetst de begroting van een land aan de normen van artikel 15 van de rijkswet financieel toezicht.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de heren Harbers en Bosman (VVD) (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel) zal de financiële situatie van Overheids-NV’s moeten worden meegenomen in de uiteenzetting van de financiële toestand van een land wanneer hieruit naar het oordeel van het land financiële risico’s voor de Landsbegroting voortvloeien.
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 21 november 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 31 568, nr. 123) heb gemeld, zal het Cft in zijn oordeel of wordt voldaan aan de normen uit de rijkswet steeds de relevante risico’s voor de begroting meenemen, dus ook die risico’s die voortvloeien uit de financiële situatie van Overheids-NV’s.
19
Waarom is voor het jaar 2019 een mutatie van + 112,8 mln. ingeboekt? Waarom werden in voorgaande begrotingen wel de totale geraamde uitgaven voor de hele begroting met behulp van een mutatie gereserveerd, terwijl het voor 2019 lijkt dat maar een deel van die uitgaven wordt gereserveerd?
Antwoord: De genoemde mutatie betreft de uitgavenraming voor 2019. In vergelijking met 2018 en eerdere jaren, is vanaf 2019 de uitgavenraming binnen begrotingshoofdstuk IV fors lager. Dit in verband met de rente en het aflossingsschema dat is afgesproken ten behoeve van de schuldsanering van de Nederlandse Antillen.
20
Kan de Minister aangeven of de deadline van de beleidsdoorlichtingen gehaald worden? Hoe vaak zijn deze al verschoven?
Antwoord: De beleidsdoorlichting op begrotingsartikel 2 is 1 keer verschoven van 2014 naar 2016. In 2014 is een aantal samenwerkingsprogramma’s nog in uitvoering en wordt gestart met de eerste inhoudelijke evaluaties. De verschuiving van de beleidsdoorlichting maakt het mogelijk dat de beleidsdoorlichting als syntheseonderzoek voortbouwt op de inhoudelijke evaluaties en in 2016 kan worden gerealiseerd. De beleidsdoorlichting zal hierdoor een beter en completer beeld bieden van artikel 2, dan wanneer deze in 2014 zou worden uitgevoerd. Het bovenstaande is reeds toegelicht in de begroting 2014. De eindevaluaties verlopen volgens planning. Op dit moment vindt de eindevaluatie van AMFO plaats. Er is geen reden om aan te nemen dat de planning van de beleidsdoorlichtingen niet gehaald zal worden.
21
Kan de Minister niet slechts procesmatig maar ook beleidsinhoudelijk uitleggen wat zijn waarborgfunctie precies inhoudt?
Antwoord: Ik verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 september 2014, nr. 2014-00000322999.
22
Hoe vult de Minister zijn rol in wanneer het belang van het Koninkrijk in het geding is, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van het openbaar bestuur niet goed is of het begrotingsbeheer onvoldoende? Hoe kan de Tweede Kamer vanuit de eigen verantwoordelijkheid, hierbij goed de vinger aan de pols houden?
Antwoord: Ik verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 25 september 2014, nr. 2014-00000322999.
23
Wat is de reden dat de inzet van de flexibele pool verlengd wordt tot en met 31 december 2019 en uitgebreid naar Aruba? Vindt dit plaats op basis van nieuwe informatie die verkregen is na de evaluatie van 2012 en de opstelling van de begroting 2014? Zo ja, welke nieuwe informatie is dat?
Antwoord: De verlenging van de inzet van de flexibele pool vindt zijn basis in de evaluatie van de flexibele pool in 2012 (in juni 2013 aan uw Kamer aangeboden) waaruit is gebleken dat de stakeholders, waaronder de betrokken Ministers van Justitie van de landen, de inzet van de flexibele pool ervaren als een effectieve bijdrage aan de rechtshandhaving in de landen.
Als gevolg daarvan en op grond van de positieve ervaringen is in overleg met de landen besloten het protocol in de huidige opzet te verlengen. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt om ook Aruba te vragen of zij zouden willen deelnemen aan de flexibele pool. Hierop heeft Aruba positief gereageerd vanuit de gedachte dat deelname aan de flexibele pool voor Aruba een positieve bijdrage aan de rechtshandhaving kan betekenen. Het nieuwe protocol is tijdens het Justitieel Vierpartijenoverleg van 11 juni 2014 door de vier landen ondertekend.
24
Wat zijn de gevolgen voor de effectiviteit van de grensbewaking als de inzet van de KMar wordt uitgebreid naar Aruba, zonder dat daar meer capaciteit voor wordt gereserveerd?
Antwoord: Op verzoek van de Minister van Justitie van het betrokken land kan capaciteit vanuit de flexibele pool ingezet worden op de in het protocol beschreven terreinen die tijdelijk extra capaciteit of overdracht van kennis en vaardigheden behoeven: grenstoezicht, vreemdelingentoezicht, drugscontroles aan de grenzen, bestrijding migratie-, drugs- en geweldscriminaliteit. Het uiteindelijke terrein waarop de KMar in een betrokken land wordt ingezet, wordt bepaald door de Brigade-commandant KMar in het Caribische gebied in overleg met de betrokken Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten, de betrokken hoofden van dienst en het openbaar ministerie. Dit kan betekenen dat de beschikbare capaciteit in een bepaald kalenderjaar in overleg met de betrokken Minister van Justitie zelfs wordt ingezet op andere terreinen dan grenstoezicht. Hierbij moet aangetekend worden dat de effectiviteit van de grensbewaking primair een verantwoordelijkheid blijft van de landen. Derhalve zal de uitbreiding van de flexibele pool per 1 juli 2015 met Aruba geen gevolgen hebben voor de effectiviteit van de grensbewaking.
25
Welk bedrag is het afgelopen jaar door Nederland uitgegeven aan financiële verplichtingen ten aanzien van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, uitgesplitst naar de diverse beleidsterreinen zoals onderwijs, justitie, et cetera?
Antwoord: Vanuit hoofdstuk IV zijn er, met betrekking tot de landen, in de begroting over 2014 financiële verplichtingen voor artikel 1 aangegaan voor een bedrag van € 61,8 miljoen en voor artikel 2 van € 14 miljoen. Onderscheid naar de verschillende eilanden en beleidsterreinen is niet mogelijk vanwege de uiteenlopende werkzaamheden binnen het gehele Caribisch gebied. Bij artikel 1 bedragen de financiële verplichtingen respectievelijk € 35,4 miljoen voor de Kustwacht, € 15,7 miljoen voor de RST, € 6,1 miljoen voor de Koninklijke Marechaussee en € 4,6 miljoen voor de Rechterlijke macht. Bij artikel 2 zijn de financiële verplichtingen voornamelijk voor pensioenen, subsidies en overige uitgaven aangegaan. Overigens betreft het hier nadrukkelijk geen begrotingssteun aan de Landen.
26
Komen alle betalingen van de gezamenlijke bijdragen voor de Kustwacht op tijd binnen? Zijn er betalingsachterstanden?
Antwoord: De betalingen komen niet altijd op tijd binnen. De landen hebben evenwel aan hun betalingsverplichtingen voldaan. Er zijn dus geen betalingsachterstanden.
27
Kan de Minister aangeven of het verstandig is om medewerkers van de Kustwacht te vervangen door lokaal personeel? Geeft dit geen extra problemen?
Antwoord: Meer invulling van functies bij de Kustwacht door lokaal personeel past bij de ontwikkelingsfase waarin de organisatie zich thans bevindt. Bij het vervangen van Defensiepersoneel door lokaal personeel, is de kwalitatieve geschiktheid van dat lokale personeel randvoorwaardelijk. Betrokken lokaal personeel komt dus enkel voor deze functies in aanmerking als het voldoet aan de opleidings-, kennis- en ervaringseisen die aan de betreffende functie zijn gesteld. Waar het interne kandidaten betreft, spreekt de Kustwachtstaf specifieke opleidings- en ervaringstrajecten met de betrokken functionarissen af. De directeur Kustwacht bewaakt het succesvol doorlopen van deze trajecten. Overigens zal nooit al het Defensiepersoneel worden vervangen door lokaal personeel.
28
Wat betekent de zin op p. 13 «Bij de verlenging van het protocol blijft de omvang van de inzet ongewijzigd»?
Antwoord: Hiermee wordt verwezen naar de in het protocol genoemde flexibel inzetbare pool van 43 Vte Koninklijke Marechaussee die beschikbaar wordt gesteld. Bij de verlenging van het protocol blijft de omvang van de inzetbare pool ongewijzigd.
29
Kan de Minister aangeven of de uitwerking van de beoordeling van de invulling van artikel 8 derde lid van de rijkswet Politie, zoals aangekondigd in de MvT van de begroting 2014 al klaar is? Zo ja, wat is die uitwerking? Zo nee, wanneer komt die uitwerking?
Antwoord: De rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (rijkswet politie) voorziet in samenwerking tussen de politie van de landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De vorming van een gemeenschappelijke voorziening politie (GVP) heeft tot nu toe niet plaatsgevonden. Overdracht van voorzieningen van het RST naar de GVP is hierdoor niet aan de orde. Artikel 57a van de rijkswet politie bepaalt dat vier jaar nadat de wet in werking is getreden (oktober 2014) en daarna na twee jaar door de Ministers gezamenlijk wordt beoordeeld in hoeverre de korpsen van de landen voldoende in staat zijn invulling te geven aan artikel 8, derde lid, van de rijkswet politie, aan de hand van daartoe door de Ministers van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde objectieve criteria. Indien dit nog niet voldoende het geval is, wordt bij algemene maatregel van rijksbestuur een voorziening getroffen (artikel 57a, zesde lid, rijkswet politie).
Voor het Korps Politie Caribisch Nederland, waarvan de Minister van Veiligheid en Justitie korpsbeheerder is, is een evaluatietraject in gang gezet van het inrichtingsplan en het O&F rapport. De verwachting is dat deze evaluatie begin 2015 gereed zal zijn.
30
Kan de Minister toelichten waarom het onderzoek naar de mogelijkheden met betrekking tot de duurzaamheid van het beleid van beschikbaarstelling, gebruik makend van de kennis en ervaring van de huidige ter beschikking gestelden in 2015 een vervolg krijgt?
Antwoord: Begin 2014 is in samenwerking tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het openbaar ministerie en mijn departement een initiatief ontplooid om te bezien hoe het tot dan toegepaste uitzendbeleid van officieren van justitie kan worden geoptimaliseerd. De eerste focus van dit onderzoek is gericht op het verkrijgen van inzicht in de optimale bezetting van de lokale parketten. Dit inzicht is van groot belang om te kunnen bepalen aan welke personele ondersteuning – m.n. voor de langere termijn – vanuit Nederland behoefte is. Dit zal in 2015 leiden tot de ontwikkeling van een lange termijn visie op het uitzendbeleid en de uitvoering van een strategische personeelsplanning.
31
Zijn er al resultaten bekend van het onderzoek dat in 2014 is gedaan, en zo ja hoe luidden deze resultaten? En zo nee, waarom heeft dit onderzoek uit 2014 nog niet tot resultaten geleid?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 30.
32
Hoeveel rechters en officieren van justitie uit Nederland zijn er werkzaam in de andere landen van het Koninkrijk? Worden deze kosten volledig door de landen zelf gedragen?
Antwoord: Bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn in totaal 23 rechters uit Nederland werkzaam, waarvan 5 in Aruba, 13 in Curaçao (inclusief de Hofpresident) en 4 rechters in Sint Maarten. Eén rechter heeft standplaats Bonaire.
Voorts zijn in Caribisch Nederland voor het Openbaar Ministerie vanuit Nederland werkzaam 1 hoofdofficier van justitie en 2 officieren; in Aruba 1 procureur-generaal, 1 advocaat-generaal, 1 hoofdofficier van justitie en 3 officieren; in Curaçao 1 procureur-generaal, 1 advocaat-generaal en 3 officieren van justitie en in Sint Maarten 1 advocaat-generaal, 1 hoofdofficier van justitie en 5 officieren.
De rechters hebben allen een dienstverband met en het salaris wordt betaald door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Daarnaast ontvangen de Nederlandse rechters ten laste van H IV van de Rijksbegroting een buitenlandtoelage op basis van het Voorzieningenstelsel Buitenlandtoelagen Rechterlijke Ambtenaren.
De leden van het Openbaar Ministerie zijn in dienst van de verschillende Ministeries van Justitie van de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en ontvangen uit dien hoofde een lokaal salaris. Daarnaast ontvangen de Nederlandse medewerkers van het Openbaar Ministerie ten laste van H IV van de Rijksbegroting een buitenlandtoelage op basis van het Voorzieningenstelsel Buitenlandtoelagen Rechterlijke Ambtenaren.
33
Wat is de planning ten aanzien van de eenduidige systematiek voor de planning van de bijstandsverzoeken vanuit Caribisch Nederland? In hoeverre is die prioritering vergelijkbaar met de prioritering binnen Nederlandse inzet van politie, recherche en openbaar ministerie?
Antwoord: Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Defensie werken in gezamenlijkheid aan een systematiek om bijstandsverzoeken uit de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk op het gebied van de rechtshandhaving op een eenduidige wijze te wegen en te prioriteren. De planning is om begin 2015 deze systematiek op inkomende bijstandsverzoeken van toepassing te kunnen laten zijn. Gezien de aard van de verzoeken en de verzoeker is een één op één vergelijking met de Nederlandse situatie niet te maken. Vanzelfsprekend wordt er waar mogelijk aangesloten bij voorbeelden en systematiek uit de Europees Nederlandse wetgeving omtrent bijstand.
34
Welk bedrag heeft Nederland in 2014 uitgegeven aan het project Duradero? Wat is de effectiviteit hiervan geweest? Hoeveel gaat Nederland in 2015 aan dit project bijdragen?
Antwoord: Voor 2014 heeft Nederland een bedrag van afgerond € 0.8 miljoen gereserveerd. In hoeverre dit bedrag ook daadwerkelijk wordt uitgegeven kan ik u op dit moment, lopende het kalenderjaar, nog niet mededelen. Ik verwacht begin 2015 een afrekening van de uitgaven over 2014. In 2015 gaat Nederland eenzelfde bedrag als in 2014 bijdragen. Ik verwacht op korte termijn de eerste voortgangsrapportage van het project. Ik zal u na ontvangst nader informeren.
35
Wat houdt precies het onderzoek in naar de duurzaamheid van het beleid van beschikbaarstelling?
Antwoord: Het onderzoek gaat in op de aangelegenheden welke ook bij vraag 30 zijn benoemd.
36
Vindt de Minister dat het beleid van artikel 2 Bevorderen Autonomie Koninkrijkspartners de juiste richting op gaat?
Antwoord: Doel van de samenwerkingsprogramma’s is het bevorderen van de autonomie voor de Landen op het gebied van economie, onderwijs, jongeren bestuur en rechtsstaat. Hoewel de definitieve resultaten van de besteding van samenwerkingsgelden van artikel 2 pas vastgesteld kunnen worden na de eindevaluaties die de komende jaren plaats zullen vinden, zijn onder andere door middel van de tussentijdse evaluaties (TK 2011–2012 31 568, nr. 84; TK 2011–2012 31 568, nr. 88; TK 2011–2012 31 568, nr. 90) een belangrijk aantal tussenresultaten te benoemen. Zie verder het antwoord bij vraag 39.
37
Kan de Minister aangeven of er aanleiding is tot bijstelling van het beleid van artikel 2?
Antwoord: Er is geen aanleiding tot bijstelling van het beleid van artikel 2. De laatste stortingen van de samenwerkingsprogramma’s hebben plaatsgevonden. Tot eind dit jaar (voor SONA) en tot eind 2015 (voor FDA) zullen nog projecten in uitvoer zijn. Daarna vinden de eindafrekeningen en een eindevaluaties plaats.
Nederland zal de komende jaren binnen het Koninkrijk samenwerken op terreinen waar sprake is van een wederzijds belang zoals bijvoorbeeld economische samenwerking en het verbeteren van kinderrechten.
38
Wat is de «stip op de horizon» waar de Minister met het beleid van artikel 2 naar toe werkt?
Antwoord: Zoals ik in het wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties van 12 juni 2014 heb gemeld betreft de stip op de horizon dat de Landen financieel autonoom zijn. Er is geen of in ieder geval geen vanzelfsprekende financiële steun meer naar de andere Landen in het Koninkrijk. Het kan echter dat ervoor wordt gekozen om een samenwerkingsverband aan te gaan (bijvoorbeeld de Taskforce Kinderrechten zoals die is ingesteld tijdens de Koninkrijksconferentie), dat wellicht een reden kan zijn voor een bijdrage aan een gemeenschappelijk project.
39
Wat is de stand van zaken van de doelen die 10-10-10 zijn afgesproken?
Antwoord: Hoewel de definitieve resultaten van de besteding van samenwerkingsgelden van artikel 2 pas vastgesteld kunnen worden na de eindevaluaties die de komende jaren plaats zullen vinden, zijn onder andere door middel van de tussentijdse evaluaties (TK 2011–2012 31 568, nr. 84; TK 2011–2012 31 568, nr. 88; TK 2011–2012 31 568, nr. 90) een belangrijk aantal tussenresultaten te benoemen.
Zo zijn op Curaçao en Sint Maarten instituties zoals de Algemene Rekenkamer en de Ombudsman opgericht (Sint Maarten) en versterkt (Curaçao), is er geïnvesteerd in de ontwikkeling en aanschaf van leermiddelen en leerlingvolgsystemen op het terrein van onderwijs, zijn verschillende infrastructurele projecten mogelijk gemaakt, is er bijgedragen aan de professionalisering van verschillende NGO’s op de eilanden en zijn er met Curaçao en Sint Maarten afspraken gemaakt over voortzetting van de ngo-financiering via de stichtingen Reda Sosial (Curaçao) en het Sint Maarten Development Fund (Sint Maarten). Er zijn dus concrete vorderingen geboekt. Dat heeft het voor de Landen mogelijk gemaakt om na 10-10-10 de autonomie verder te versterken.
40
Heeft de Minister vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid goed zicht op de resultaten van de inspanningen die op artikel 2 worden verricht?
Antwoord: Zie mijn antwoord op vraag 39.
41
Is de doelstelling van beleidsartikel 2 en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister hierbij voor het begrotingsjaar 2015 uitgebreid, aangezien Caribisch Nederland is toegevoegd, hetgeen in de begroting van 2014 niet het geval was?
Antwoord: Ja. In de beschrijving van de algemene doelstelling van artikel 2 wordt verwezen naar «het versterken van de bestuurlijke samenhang en centrale coördinatie in Den Haag voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)».
Hoe verhoudt de post in de Begroting BES-fonds 2015 zich ten aanzien van het bevorderen van de autonomie van de Koninkrijkspartners (blz. 14) zich tot de tabel op p. 17 van de Begroting Koninkrijksrelaties? Waaronder valt die post? Hoe is het verschil verklaarbaar?
Antwoord: In het overzicht op blz. 17 van de toelichting op het BES-fonds is niet de reeks opgenomen die in de budgettaire tabel op blz. 14 van de toelichting bij de begroting Koninkrijksrelaties is opgenomen onder «sociaaleconomische initiatieven BES». Deze reeks werd voorheen opgenomen in het BES-fonds zelf.
43
Klopt het dat de subsidie van IUCN met twee jaar is verlengd ten opzichte van de begroting 2014 waar staat dat de subsidie tot en met 2015 loopt? Zo ja, kan de Minister aangeven wat de reden hiervoor is?
Antwoord: Er heeft geen aanpassing plaatsgevonden van de looptijd van deze subsidie. De «Tijdelijke subsidieregeling IUCN NL ten behoeve van DCNA» is met ingang van 1 januari 2007 in werking getreden en vervalt op 1 januari 2017, met uitzondering van artikel 7 dat vervalt op 1 september 2017. Het laatste kalenderjaar waarover subsidie wordt verstrekt is 2016. Uiterlijk 1 september 2017 dient de financiële verantwoording over het subsidiejaar 2016 te zijn ontvangen. Betaling van de jaarlijkse voorschotten van deze subsidie vindt plaats aan het eind van het jaar voorafgaand aan het laatste subsidiejaar. Het laatste voorschot (ten behoeve van 2016) vindt derhalve nog plaats in begrotingsjaar 2015.
44
Waarom wordt de subsidieregeling IUCN in 2016 geëvalueerd, terwijl de regeling eind 2017 afloopt? Is het niet logischer de evaluatie met een jaar uit te stellen en in 2017 uit te voeren?
Antwoord: De subsidieregeling IUCN eindigt op 1 januari 2017. In 2016 wordt daarom reeds gestart met de evaluatie van de regeling.
45
Kan de Minister aangeven hoeveel Nederland in totaal heeft gestort in het FDA, SONA en AMFO en of het bekend is of subsidies op de goede plek zijn gekomen? Wat gaat de Minister doen aan de onrechtmatig ontvangen bedragen?
Antwoord: Nederland heeft in totaal ruim € 669 mln. bijgedragen aan de stichtingen FDA, SONA en AMFO. BZK is beleidsmatig verantwoordelijk voor de samenwerkingsmiddelen en afspraken over het beheer en de verantwoording met de stichtingsbesturen. Een en ander is vastgelegd in een beheersovereenkomst per stichting. Om BZK in staat te stellen inzicht te krijgen in hoeverre de stichtingen zich houden aan de afspraken, verantwoorden de stichtingen zich jaarlijks over de gelden door middel van jaarrekeningen, jaarverslagen en tussen- voortgangsrapportages. De Audit Dienst Rijk voert reviews uit op de accountantscontrole op de jaarrekeningen van de stichtingen. Bij afsluiting van de programma’s volgt een eindafrekening. De programma’s worden na afronding geëvalueerd en deze evaluaties zullen naar Uw kamer worden gezonden.
46
Kan de Minister aangeven of er van het FDA, SONA en AFMO een eindevaluatie is gehouden/ wordt gehouden en of de Minister bereid is deze naar de kamer te sturen? Is er tussentijds ook een evaluatie gehouden? Kan de Minister deze stukken, indien beschikbaar, tevens naar de kamer sturen?
Antwoord: De eindevaluatie van AMFO wordt op dit moment uitgevoerd. In 2015 en 2016 volgen de eindevaluaties van de programma’s bij SONA, respectievelijk het FDA. De evaluaties zullen aan de Kamer worden aangeboden. Daarnaast hebben tussentijdse evaluaties plaatsgevonden (TK 2011–2012 31 568, nr. 84; TK 2011–2012 31 568, nr. 88; TK 2011–2012 31 568, nr. 90).
47
Kan de Minister nader toelichten wat de reden is dat de stichtingen op de BES die onder het beheer van SONA vallen een licht hogere ontvangstenraming hebben?
Antwoord: De projecten van SONA op Caribisch Nederland kosten € 0,5 mln. minder dan aanvankelijk begroot. In de begroting is verondersteld dat deze onderbesteding in 2014 aan mijn departement teruggestort zou worden. Inmiddels is besloten dat deze vrijval van middelen meegenomen zal worden in de eindafrekening van SONA die in de loop van 2015 zal plaatsvinden.
48
Worden de resultaten van het evaluatieonderzoek AMFO dat in 2014 wordt uitgevoerd betrokken bij de besteding van de restmiddelen van AMFO in 2015 en 2016?
Antwoord: Zowel Curaçao als Sint Maarten zullen de financiering van non-gouvernementele organisaties (NGO’s) op zich nemen die onder meer jeugd en de bestrijding van armoede als doelstelling hebben. Ik heb hiertoe een protocol ondertekend met Curaçao dat ik aan uw Kamer heb gezonden (Bijlage bij TK 2013–2014, 33 750, nr. 6). De Landen zullen zelf budget beschikbaar stellen en via de stichtingen Reda Sosial (Curaçao) en het Sint Maarten Development Fund (SMDF) de NGO’s selecteren en budget aan de NGO’s toewijzen. Daarnaast is in eerdergenoemd protocol geregeld dat Curaçao restmiddelen van AMFO krijgt toegewezen. Op dit moment is er ambtelijk contact met Sint Maarten om te bezien of dat deel van de restmiddelen van AMFO dat afkomstig is van Sint Maarten aan het SMDF beschikbaar kan worden gesteld. De eindevaluatie AMFO wordt op dit moment uitgevoerd en zal naar verwachting aanbevelingen bevatten waarmee de stichtingen Reda Sosial en Sint Maarten Development Fund hun voordeel kunnen doen.
49
Kan de Minister aangeven waarom de uitgaven in de tabel plots zo stijgen? Kan de Minister de tabel nader uitleggen en aangeven wat er onder de posten valt en waarom deze voor meerder jaren hoger uitvallen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Het artikel Nominaal en onvoorzien is de sluitpost van de begroting van hoofdstuk IV. Deze wordt ondermeer gebruikt om de loonbijstelling en prijsbijstellingtranches te parkeren. De huidige reeks op Nominaal en onvoorzien is het saldo van de ontvangen en uitgekeerde loon- en prijsbijstellingtranches. De meerjarige oploop van de budgetten wordt ondermeer verklaard doordat de prijsbijstellingstranche 2014 vanaf 2015 een aflopend verloop laat zien.
50
In hoeverre is terugbetaling van de leningen aan Curaçao en Sint-Maarten gewaarborgd?
Antwoord: Zie mijn antwoord op vraag 16.
51
Wat vindt er op dit moment concreet plaats om de criminaliteit op Curaçao gezamenlijk aan te pakken? Welke samenwerkingsverbanden zijn er precies en met betrekking tot welke thema's?
Antwoord: De rechtshandhaving betreft een landstaak. Dat betekent dat Curaçao zelf verantwoordelijk is voor de bestrijding van de criminaliteit. Op grond van de verantwoordelijkheid voor het Statuut en het waarborgen van de rechten, vrijheden, en rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur ex artikel 43, tweede lid, van het Statuut financiert het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties structureel ruim € 61 miljoen per jaar op het gebied van de rechtshandhaving op Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor de inzet van het Recherche Samenwerkingsteam (RST), de Koninklijke Marechaussee, de Kustwacht, en de bijdrage voor de uitzending van rechters en officieren van justitie.
Daarnaast financiert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sinds 2014 het project Duradero dat beoogt te komen tot een duurzame uitbreiding en versterking van de handhavingscapaciteit op Curaçao ten behoeve van de aanpak van financieel-economische criminaliteit.
«Ta basta awor» (nu is het genoeg), dit is de naam van het offensief dat de Minister van justitie van Curaçao, dhr. Nelson Navarro, heeft aangekondigd in zijn strijd tegen bendes en wapengebruik. Het betreft een samenwerkingsverband van openbaar ministerie, politie, douane, Koninklijke Marechaussee, Kustwacht en het vrijwilligerskorps Curaçao heeft onder andere als doel om het wapenbezit terug te dringen. Dit gebeurt onder meer door middel van een pardonregeling voor illegale wapens en een groots mediaoffensief. Nederland steunt dit project middels het leveren van 10 Vte Koninklijke Marechaussee ter ondersteuning aan het Atraco-team, de inzet van drones, en de inzet van honden die wapens kunnen opsporen.
52
Kan de Minister aangeven wanneer de Tweede Kamer de brief over de inzet van de waarborgfunctie sinds 1954 zal ontvangen die is toegezegd tijdens het WGO jaarverslag 2013?
Antwoord: De Brief over de waarborgfunctie waarop u doelt is op 25 september naar de Tweede Kamer gezonden. De brief heeft kenmerk 2014-00000322999.
53
Kan de Minister aangeven hoeveel reizen er afgelopen jaar door bestuurders en ambtenaren zijn gemaakt? Kan de Minister ook aangeven of er sprake is van een toe- of afname van het aantal reizen in de afgelopen jaren? Kan de Minister voorts ook aangeven hoeveel bij de Rijksdienst Caribisch Nederland werkzame ambtenaren vanuit Nederland voor een relatief korte periode (maximaal twee jaar) zijn uitgezonden?
Antwoord: Van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2014 hebben 79 bestuurders en ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een dienstreis naar het Caribische deel van het Koninkrijk gemaakt.
Er is sprake van een lichte toename ten opzichte van de afgelopen jaren. Deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de in gang gezette evaluaties.
Het aantal Nederlandse (Rijks)ambtenaren dat tijdelijk bij de Rijksdienst Caribisch Nederland te werk is gesteld vanaf 1 januari 2009 tot heden bedraagt 57 op basis van de beschikbaarstelling voor korte duur (< 1 jaar) en 55 op basis van het VUBZK (> 1 jaar). Het betreft dan tewerkstelling van ambtenaren van nagenoeg alle departementen.
54
Wat gebeurt er om de onafhankelijkheid van door Nederland uitgeleende of uitgezonden ambtenaren, in de kleine samenlevingen van de andere landen van het Koninkrijk te waarborgen?
Antwoord: Om de, zij het relatieve, onafhankelijkheid en objectiviteit van door Nederland uitgezonden ambtenaren zo goed mogelijk te waarborgen, worden de uitzendingen waarbij aanspraak bestaat op het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VUBZK – Stcrt. 2012, 2106) en het Voorzieningenstelsel Buitenlandtoelagen Rechterlijke Ambtenaren (VBRA) Stcrt. 2012, 13378) beperkt tot maximaal 5 jaar. Overigens wordt zo veel als mogelijk de voorkeur gegeven aan invulling van functies door lokale medewerkers.
55
Zijn er het afgelopen jaar subsidies verstrekt ten behoeve van Aruba, Curaçao of Sint Maarten vanuit andere begrotingen dan de onderhavige begroting? Zo ja, welke begrotingen betreft het hier en om welke bedragen gaat het?
Antwoord: OCW heeft de afgelopen jaren een samenwerkingsprogramma met de landen gehad op het gebied van onderwijs. In 2013 is hieraan ruim € 0,4 mln. besteed, voornamelijk ten behoeve van het stimuleren van studeren in de regio.
56
Worden de resultaten van het evaluatieonderzoek AFMO dat in 2014 wordt uitgevoerd betrokken bij de besteding van de restmiddelen van AFMO in 2015 en 2016?
Antwoord: Zie mijn antwoord bij vraag 48.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-IV-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.