Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2012, 13378 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2012, 13378 | Interne regelingen |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Besluit
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
de rechterlijk ambtenaar, aan wie buitengewoon verlof buiten bezwaar van ’s rijks schatkist is verleend in Nederland om tijdelijk in het Caribisch deel van het Koninkrijk voor de duur van langer dan een jaar werkzaam te zijn;
echtgenoot volgens burgerlijk recht of de levenspartner met wie de niet gehuwde belanghebbende samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract, bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner;
belanghebbende en de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot van de belanghebbende en de kinderen waarvoor aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten door één der ouders of, voor wat betreft de tegemoetkoming in de studiekosten, door het desbetreffende kind zelf; met gezin wordt gelijkgesteld de alleenstaande ouder die samenwoont met één of meer eigen kinderen;
belanghebbende die met één of meer van zijn gezinsleden samenwoont en een eigen huishouding voert in een woning, of een gedeelte daarvan, waarover de gezinsleden de vrije en zelfstandige beschikking hebben;
iedere niet onder e bedoelde belanghebbende;
het kind dat de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie voor minimaal één van de ouders volgens Nederlandse wetgeving de onderhoudsplicht geldt.
het daadwerkelijk wonen, zodanig dat de gezinsleden er het merendeel van de tijd de nacht doorbrengen, de maaltijden gebruiken en over het algemeen aldaar het leefpatroon hebben dat de gezinsleden volgens algemeen aanvaarde normen gewoonlijk op het huisadres plegen te hebben;
De belanghebbende verblijft in een gebied buiten Nederland, indien hij voor een tijdvak van langere duur dan één jaar in dat gebied is gevestigd;
Het verblijf van de gezinsleden van de belanghebbende in een gebied buiten Nederland wordt uitsluitend in aanmerking genomen, indien de gezinsleden aldaar metterwoon zijn gevestigd en ter zake van dat verblijf is voldaan aan door de Minister bepaalde regels;
1. het verblijf van de belanghebbende en van een of meer gezinsleden in een gebied buiten Nederland vangt aan op de aanstellingsdatum genoemd in het aanstellingsbesluit van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, het Koninklijk Besluit in het geval van de staande Magistratuur in Caribisch Nederland dan wel in het Landsbesluit van het Land van verblijf of indien dit later is de dag van aankomst bij een grensovergang, in de eerste haven of op het eerste vliegveld aldaar;
2. onverminderd het derde tot en met het vierde lid eindigt het verblijf van de belanghebbende en van een of meer gezinsleden in een gebied buiten Nederland op de einddatum genoemd in het Koninklijk Besluit of het Landsbesluit of indien dat eerder is op de dag van vertrek van een grensstation of -overgang, uit de laatste haven of van het laatste vliegveld aldaar;
3. de aanspraak van de belanghebbende in een gebied buiten Nederland op de toelagen als genoemd onder artikel 3.1 eindigt, indien hij het gebied van verblijf voor een tijdvak van langere duur dan zestig achtereenvolgende dagen onderbreekt;
4. indien de gehuwde belanghebbende bij eindiging van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland zijn gezinsleden daar moet achterlaten, om reden van medische noodzaak of het afleggen van een afsluitend eindexamen van het middelbare schooljaar van het kind van de belanghebbende, kan hij niettemin in het genot van de buitenlandtoelage, de verhoging daarvan en de overige voorzieningen ter zake van die plaatsing in dat gebied blijven;
het bruto salaris behorende bij één van de categorieën, genoemd in artikel 7 van de Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren, waarin de belanghebbende, voorafgaand aan het buitengewoon verlof buiten bezwaar van ’s rijks schatkist, bij zijn Nederlandse werkgever laatstelijk is ingedeeld, inclusief de eventuele jaarlijkse periodieke verhogingen, vermeerderd met de in de pensioengrondslag opgenomen toelagen of vergoedingen;
Het SNN is geen loon, maar de berekening van de grondslag voor een aantal vergoedingen in dit voorzieningenstelsel en wordt vastgesteld door het bedrag van de bezoldiging te verminderen met:
– het werknemersdeel van de premie voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen;
– het werknemersdeel van de premie voor het bovenwettelijk arbeidsongeschiktheidspensioen, zonder rekening te houden met een eventueel door de rechterlijk ambtenaar gekozen verlaging van die premie;
– het werknemersdeel van de premie flexibel pensioen en uittreden overgangspremie VPL;
– het werknemersdeel van de inhouding inzake werkloosheid;
– de loonheffing en
– de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet;
– en te vermeerderen met:
– voor de gehuwde belanghebbende, de algemene heffingskorting;
– de werknemersvergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;
en te vermenigvuldigen met:
de factor 1,14
Bij de vaststelling van het Standaard Netto Nederland wordt geen rekening gehouden met een individuele afwijking als gevolg van:
– een in te houden premie voor een Invaliditeitspensioen Aanvullingsplan;
– een in te houden premie voor aanvullend nabestaanden pensioen;
Het Standaard Netto Nederland betreft het bestendige Nederlandse salaris.
het door de Minister vastgestelde percentage van het Standaard Netto Nederland dat beoogt de koopkracht te behouden van een voor Nederland representatief geacht pakket van goederen en diensten van betrokkene en in voorkomend geval van zijn gezin;
een door de Minister vastgesteld (nominaal) bedrag als tegemoetkoming in de kosten die het gevolg zijn van een verblijf in een gebied buiten Nederland. Het betreft een tegemoetkoming voor kosten als gevolg van:
1. het verlies van schooljaren van de kinderen, zowel bij plaatsing in een gebied buiten Nederland als bij terugkeer, waardoor zij langer ten laste van de ouders blijven;
2. het niet mogen of kunnen werken van de echtgeno(o)t(e) en de kinderen van de belanghebbende, al dan niet op grond van wettelijke verplichtingen, en de daaruit voortvloeiende derving van inkomsten en de kleinere kans op werk voor de echtgeno(o)t(e) bij terugkeer in Nederland;
3. het worden geconfronteerd met een taal die men niet beheerst wat in de beginperiode van het verblijf buiten Nederland leidt tot meerkosten, door het meer betalen dan nodig is voor goederen en diensten (economisch handelen);
4. het bezit van een woning, met de daaraan verbonden kosten bij verkoop of verhuur (makelaarskosten bij verkoop of verhuur, verlies bij verkoop);
5. de confrontatie met een hogere huur bij terugkeer uit een gebied buiten Nederland;
6. de kosten die het gevolg zijn van de afstand tussen het land van verblijf en het thuisland waar de achtergebleven familieleden verblijven (extra reis- en verblijfkosten bij bezoeken van en bij de familie);
7. kosten als gevolg van de extra sociale verplichtingen in het land van verblijf;
8. meerkosten als gevolg van het voeren van een éénpersoonshuishouding;
het door de Minister vastgesteld percentage van het Standaard Netto Nederland dat beoogt een tegemoetkoming te zijn voor de kosten die voortvloeien uit de verschillen in verblijfsomstandigheden tussen Nederland en het land van verblijf;
het twaalfvoud van de bezoldiging, volgens dit artikel onder l. die betrokkene zou hebben genoten op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie- en eindejaarsuitkering en in voorkomende gevallen verhoogd met de toelage wegens verblijf in een gebied buiten Nederland;
een gebied binnen het Koninkrijk, dat buiten het Europese deel daarvan is gelegen;
de component die aangeeft hoeveel procent het inkomen moet worden gecorrigeerd om het Nederlandse bestedingsniveau in stand te houden in het land van verblijf;
1. Indien de belanghebbende reeds uit anderen hoofde aanspraak heeft op voorzieningen – al dan niet in natura – ter zake van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, zal de aanspraak op voorzieningen op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk komen te vervallen.
2. Indien de echtgenoot van de belanghebbende over hetzelfde tijdvak aanspraak kan maken op voorzieningen op grond van deze regeling of op daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor ambtenaren behorende tot de overheid:
a. komt de aanspraak van de belanghebbende op voorzieningen op grond van deze regeling te vervallen, indien het Standaard Netto Nederland van de echtgenoot hoger is;
b. wordt de aanspraak op voorzieningen verleend aan degene die daarvoor door beiden gezamenlijk is aangewezen, indien het Standaard Netto Nederland van de belanghebbende en dat van zijn echtgenoot gelijk zijn.
3. De belanghebbende, bedoeld in het tweede lid, onder a, alsmede de belanghebbende bedoeld in het tweede lid, onder b, die niet door beiden gezamenlijk is aangewezen, heeft aanspraak op de voorzieningen waarop de ongehuwde rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1.1 onderdeel f, aanspraak zou hebben.
1. Uit een medische verklaring moet blijken dat de belanghebbende en de leden van het gezin die hem vergezellen, medisch geschikt zijn om in een gebied buiten Nederland te verblijven.
2. De kosten voortvloeiende uit het eerste lid worden door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vergoed.
1. De belanghebbende heeft gedurende zijn verblijf en met inachtneming van het bepaalde in de overige leden van dit artikel gedurende een termijn van maximaal vijf jaar aanspraak op de volgende toelagen:
a. een buitenlandtoelage, bestaande uit:
1. de koopkrachtcomponent;
2. de verblijfscomponent;
3. de verplaatsingscomponent;
b. een verhoging van de buitenlandtoelage ten behoeve van kinderen;
De hiervoor genoemde componenten van de buitenlandtoelage worden vastgesteld met toepassing van tabel 1 van bijlage 1.
2. De belanghebbende die verblijft in een gebied buiten Nederland heeft aanspraak op een buitenlandtoelage bestaande uit:
a. de koopkrachtcomponent geldende voor het betreffende land van verblijf, indien deze positief is, zoals vastgesteld in tabel 1;
b. de verblijfscomponent voor het betreffende land van verblijf zoals vastgesteld in tabel 1 van bijlage 1, koopkracht gecorrigeerd voor het land van verblijf; beide berekend over het voor hem geldende Standaard Netto Nederland, alsmede
c. de verplaatsingscomponent zoals vastgesteld met toepassing van tabel 1 van bijlage 1.
3. De gehuwde belanghebbende die met gezin metterwoon is gevestigd in een gebied buiten Nederland, heeft – met inachtneming van de onderdelen a tot en met g van dit lid – aanspraak op een verhoging van zijn buitenlandtoelage voor ieder kind dat tot zijn gezin behoort, indien:
– ten behoeve van dat kind aanspraak bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of;
– dat kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en aan dat kind een basisbeurs is toegekend dan wel naar het oordeel van de Minister een basisbeurs zou zijn toegekend indien dat kind zijn studie in Nederland zou hebben gevolgd.
a. De aanspraak bestaat voor een kind dat verblijft in het gebied van plaatsing van de belanghebbende, mits dat verblijf uitsluitend het gevolg is van de tewerkstelling aldaar van de belanghebbende en de datum van aankomst van het kind in dat gebied is gelegen op de datum van aanvang van de werkzaamheden van de belanghebbende in het betreffende gebied, als bedoeld in artikel 1.1 onder k. De verhoging bestaat uit een basisbedrag en de koopkrachtcompensatie, indien deze positief is, berekend over een door de Minister vastgesteld bedrag gebaseerd op de gemiddelde kinderbijslag per maand voor de eerste twee kinderen. Die bedragen zijn opgenomen in de tabel 1 van bijlage 2.
b. De aanspraak bestaat voor een kind dat voor het volgen van onderwijs metterwoon in Nederland verblijft en wiens tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met dat onderwijs. Het bedrag van de verhoging wordt vastgesteld met toepassing van tabel 2 van bijlage 2.
c. De aanspraak, bedoeld in onderdeel b, gaat verloren als één van de ouders op wie de onderhoudsplicht voor het kind rust, in Nederland woonachtig is.
d. De aanspraak, als bedoeld in onderdeel b, gaat niet verloren als gevolg van het samenwonen van het kind met het gezin voor een tijdvak van niet langer dan drie maanden, indien aan de voorwaarden die voor het verkrijgen van de aanspraak op die verhoging zijn gesteld, na het samenwonen weer volledig wordt voldaan.
e. Voor een kind waar voor de aanspraak op kinderbijslag pas ontstaat op de eerste dag van het kwartaal volgende op dat waarin het kind is gearriveerd of geboren in het verblijfsgebied van de belanghebbende, gaat de aanspraak op de verhoging in op de dag van aankomst in dat gebied, onderscheidenlijk van de geboorte.
f. Indien een aangehuwd of pleegkind pas tijdens de tewerkstelling van de belanghebbende in een gebied buiten Nederland tot het gezin van de belanghebbende gaat behoren, gaat de aanspraak op de verhoging van de uitzendtoelage in met ingang van de dag waarop het kind tot het gezin gaat behoren.
g. Indien de aanspraak op kinderbijslag, de basisbeurs, of de fictieve basisbeurs, bedoeld in het eerste lid, voor een kind eindigt, vervalt ten aanzien van dat kind de aanspraak op de verhoging met ingang van de dag waarop die verandering plaatsvindt.
1. De belanghebbende is verplicht alle mutaties die van belang zijn voor de berekening van de toelagen, bedoeld in dit hoofdstuk, onmiddellijk aan de Minister te melden.
2. Een verhoging van de buitenlandtoelage als gevolg van een verandering in de burgerlijke staat van de belanghebbende gaat in op de eerste dag van de maand waarin die verandering plaatsvindt.
3. Onverminderd het vierde lid gaat een verlaging van de buitenlandtoelage als gevolg van een verandering in de burgerlijke staat van de belanghebbende in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin die verandering plaatsvindt.
4. Bij overlijden van een lid van zijn gezin vervallen de aanspraken op de toelage, bedoeld onder artikel 3.1 eerste lid, onder a en b, met ingang van de eerste dag van de derde maand volgende op de maand waarin dat overlijden heeft plaatsgevonden.
1. De belanghebbende heeft bij verblijf in een gebied buiten Nederland en bij beëindiging van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, voor een verhuizing van en naar Nederland, voor hem en zijn gezin aanspraak op een verhuiskostenvergoeding.
2. De tegemoetkoming in verhuiskosten, bedoeld in het eerste lid kan slechts bestaan uit:
a. een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de belanghebbende en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, tot maximaal 30 m3 (exclusief auto), waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;
b. een bedrag voor dubbele woonkosten gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, naar analogie van artikel 7 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.
c. een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten naar analogie van artikel 8 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 (VKB) en geregeld in de Verplaatsingskostenregeling 1989.
3. Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten beiden rechterlijk ambtenaar zijn in de zin van dit besluit, dan wel de partner ambtenaar in de zin van het VUBZK en afzonderlijk de opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt de tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten als geregeld in artikel 8, lid 1, onderdeel c van het VKB, berekend over het gemiddelde van de gezamenlijke berekeningsbasis als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q. Elk van de betrokkenen heeft in dit geval aanspraak op een evenredig deel van de in de vorige volzin bedoelde tegemoetkoming.
4. De berekeningsbasis, als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q, wordt vermeerderd met het bedrag dat wegens verblijf buiten Nederland aan betrokkene wordt toegekend.
5. Indien de belanghebbende geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel q.
6. Bij een verplaatsing uit, naar en buiten Nederland kan de tegemoetkoming in verhuiskosten naast de in het tweede lid bedoelde bedragen slechts bestaan uit:
a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de belanghebbende en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning en zonodig voor de overnachtingkosten;
b. een bedrag voor de kosten van een of meer reizen van de belanghebbende en van de gezinsleden, welke in het land van vertrek zijn gemaakt ter voldoening aan een oproep tot het vervullen van formaliteiten, vereist in verband met de reis.
7. Bij een verplaatsing als bedoeld in het zesde lid worden onder de transportkosten, bedoeld in het tweede lid onderdeel a, mede verstaan:
a. een bedrag voor de verschuldigde belastingen bij invoer voor de bagage en de inboedel;
b. een bedrag voor de kosten van verzekering van de bagage en de inboedel tegen schade ten gevolge van of in verband met de verhuizing;
c. een bedrag voor de kosten van het inpakken van de gehele inboedel alsmede de kosten van demontage en montage van meubilair en afvoer van emballage;
d. voor zover geen emballage in natura wordt verstrekt, een bedrag voor de kosten van aanschaffing van emballage, zulks echter slechts onder beding dat de emballage na de verhuizing des gevorderd ter beschikking van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gesteld.
8. Bij een verplaatsing naar een gebied buiten Nederland en terug kan – indien de tewerkstelling aldaar naar verwachting tenminste een jaar zal duren – de tegemoetkoming in verhuiskosten mede bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van het transport over zee van een aan de belanghebbende in eigendom behorende personenauto volgens nader door de Minister vast te stellen regels.
9. Indien door de belanghebbende, bij zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, geen kosten voor het transport van een personenauto in rekening worden gebracht, wordt aan hem op zijn verzoek een tegemoetkoming in de aanschaf van een personenauto verleend van € 600.
10. Aan de belanghebbende kan – indien hij bij de aanvang van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland of bij beëindiging daarvan nog geen woning kan betrekken – op zijn verzoek een vergoeding worden verleend van de kosten voor opslag van de inboedel in het land van aankomst tot maximaal de termijn van tijdelijke huisvesting.
11. Aan de belanghebbende wordt bij een verplaatsing naar een gebied buiten Nederland, uiterlijk vóór de dag van vertrek, 10 werkdagen inschepingverlof verleend.
12. De belanghebbende heeft aanspraak op 10 werkdagen ontschepingverlof. Het ontschepingverlof wordt aaneengesloten aan belanghebbende verleend direct aansluitend aan de dag dat hij in Nederland is teruggekeerd.
1. De betrokkene heeft aanspraak op vergoeding van de gemaakte kosten van het dagelijks reizen per openbaar vervoer tussen de woning en de plaats van tewerkstelling als bedoeld in artikel 12 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en geregeld in de artikelen 11 en 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.
2. In plaats van de vergoeding, bedoeld in lid 1, kan het bevoegd gezag ook de noodzakelijke vervoerbewijzen verstrekken.
3. De betrokkene die naar het oordeel van het bevoegd gezag de plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten naar analogie van artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en geregeld in artikel 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989.
4. De betrokkene die naar het oordeel van het bevoegd gezag de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een gedeelte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12b van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
De belanghebbende heeft bij de reis naar het gebied van verblijf en bij terugkeer naar Nederland voor elk lid van zijn gezin tevens aanspraak op vergoeding van bagage tot ten hoogste 10 kg (begeleide) of tot ten hoogste 20 kg vracht als (onbegeleide) bagage. Deze hoeveelheden hebben betrekking op het gewicht dat komt boven op het door de betrokken luchtvaartmaatschappij vastgestelde gewicht aan bagage vrijdom dat bij het vervoer is inbegrepen.
De totale kosten voor verzekering van het transport van de inboedel, de extra begeleide en onbegeleide bagage, bedoeld in artikel 9 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 hebben betrekking op een verzekerde waarde van ten hoogste € 71.760. Dit bedrag wordt tweejaarlijks bijgesteld aan de hand van de verandering van het consumentenprijsindexcijfer ter zake.
Bij de reis naar het gebied van verblijf en bij terugkeer naar Nederland van de belanghebbende worden de kosten van vervoer bedoeld in artikel 9 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 voor de belanghebbende en zijn gezin vergoed tot maximaal de kosten van een vliegticket voor een enkele reis via de kortste route van Nederland naar het land van tewerkstelling of omgekeerd op basis van de goedkoopste (economy) klasse van vervoer.
1. De belanghebbende heeft bij de aanvang van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland aanspraak op:
– een tegemoetkoming in de kosten van zijn uitrusting, gelijk aan het bedrag, vermeld in bijlage 3 dat tweejaarlijks wordt bijgesteld aan de hand van de verandering van het consumentenprijsindexcijfer ter zake en;
– een huurauto van rijkswege en voor rijksrekening voor de eerste twee weken na zijn aankomst in het land van verblijf dan wel tot een maximum van zes weken als de belanghebbende, om reden van transport van zijn eigen auto, daarover niet kan beschikken;
– een huurauto voor rijksrekening voor maximaal één week direct voorafgaande aan het vertrek uit het land van verblijf in geval niet meer over een eigen auto kan worden beschikt.
2. De gezinsleden van de belanghebbende hebben tevens aanspraak op een tegemoetkoming in de uitrustingskosten overeenkomstig de bedragen genoemd in bijlage 3 van deze regeling, ingeval zij hem voor de duur van ten minste 6 achtereenvolgende maanden naar het gebied van verblijf vergezellen.
1. De belanghebbende heeft bij aanvang van zijn verblijf in een gebied buiten Nederland en bij beëindiging daarvan aldaar aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor tijdelijke huisvesting voor hem en zijn gezin voor de duur dat niet over de eigen inboedel, dan wel een eigen woonruimte kan worden beschikt, maar niet langer dan 6 weken.
2. Indien belanghebbende na deze termijn de definitieve woonruimte nog niet heeft betrokken en hij naar het oordeel van de minister heeft aangetoond voldoende te hebben gedaan om een woning te verkrijgen, kan de termijn als bedoeld in het eerste lid één keer worden verlengd met ten hoogste 6 weken.
3. De tijdelijke onderbrenging vindt plaats:
a. in gemeubileerde of gestoffeerde woonruimte:
1. bij bedrijfsmatige verhuurders van (vakantie)huizen of -bungalows;
2. bij particulieren;
b. in een pension/hotel exclusief de maaltijden, indien geen woonruimte als bedoeld onder a beschikbaar is;
c. in een pension/hotel inclusief de maaltijden, indien geen woonruimte als bedoeld onder b beschikbaar is.
4. De hoogte van de kosten dienen, onder overlegging van een gespecificeerd kostenoverzicht,vooraf te zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag. Eventuele bijkomende kosten voor schoonmaken, gas, water, elektriciteit, verwarming/koeling, televisie, telefoon en internet, die voor rekening van de belanghebbende komen, worden door de belanghebbende rechtstreeks met de verhuurder verrekend.
5. In het geval van tijdelijke onderbrenging als bedoeld in artikel 4. 7, derde lid, onderdeel a, onder 2°, worden de kosten tot een maximum bedrag van € 568,25 per maand vergoed. Dit maximum bedrag zal jaarlijks worden aangepast op basis van de gemiddelde landelijke huurverhoging in Nederland.
6. Indien de belanghebbende twee of meer gezinsleden heeft, wordt het in het vijfde lid genoemde maximum bedrag verhoogd met: a. bij twee gezinsleden: 13% van dat maximum bedrag; b. bij drie of meer gezinsleden: 17% van dat maximum bedrag.
7. De belanghebbende is voor de tijdelijke onderbrenging een eigen bijdrage verschuldigd tot maximaal de door het Minister verschuldigde kosten van onderbrenging. Van het betalen van de eigen bijdrage als hier bedoeld is vrijgesteld de gehuwde belanghebbende van wie de echtgenoot en overige gezinsleden niet metterwoon zijn gevestigd in het land van plaatsing.
8. In geval van onderbrenging in gemeubileerde of gestoffeerde woonruimte als bedoeld in het derde lid, onder a en in het derde lid, onder b, bedraagt de eigen bijdrage 10% van het naar het land van plaatsing geduurtecorrigeerde bruto salaris van belanghebbende, indien de tijdelijke onderbrenging plaats vindt in een gebied buiten Nederland. Het bruto salaris wordt alleen geduurtecorrigeerd indien de duurtecorrectie positief is.
9. In geval van onderbrenging in een pension/hotel als bedoeld in het derde lid, onder c, bedraagt de eigen bijdrage 40% van de voor belanghebbende geldende netto bezoldiging onderscheidenlijk het voor belanghebbende geldende Standaard Netto Nederland geduurtecorrigeerd naar het land van plaatsing indien de tijdelijke onderbrenging plaats vindt in een gebied buiten Nederland. Het Standaard Netto Nederland wordt alleen geduurtecorrigeerd indien de duurtecorrectie positief is.
10. Indien tot het gezin van belanghebbende kinderen behoren waarvoor aanspraak bestaat op kinderbijslag en die eveneens verblijf houden in het pension, wordt de netto bezoldiging onderscheidenlijk het Standaard Netto Nederland, vermeerderd met het bedrag van deze kinderbijslag.
11. Indien tot het gezin van belanghebbende kinderen behoren waarvoor geen aanspraak bestaat op kinderbijslag en die eveneens verblijf houden in het pension, wordt voor elk kind het percentage van 40% vermeerderd met 7,5 procentpunten. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een kind dat in de loop van een kwartaal wordt geboren en voor wie pas aanspraak bestaat op kinderbijslag met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende kwartaal.
12. De berekening van de eigen bijdrage over een gedeelte van een maand vindt plaats naar evenredigheid, waarbij het bedrag per dag wordt vastgesteld door het bedrag verschuldigd over een volle maand te delen door dertig.
De vergoedingen genoemd in hoofdstuk 4 worden toegekend als aanvulling op de aanspraak die de belanghebbende kan maken op grond van de circulaire van 21 februari 1978, nr. 6942/PZ van het voormalig land de Nederlandse Antillen met betrekking tot de uit- en terugzendingsvoorwaarden geldig voor uitgezonden en gedetacheerde ambtenaren, dan wel het overzicht van het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Aruba van 14 juni 1989, behorende bij de circulaire van het Bestuurscollege van Aruba van 17 september 1975, no. PZ/5047.
Daarbij wordt geacht dat het totaal van de vergoedingen van de landen en de vergoedingen volgens hoofdstuk 4 de in hoofdstuk 4 genoemde maximumbedragen niet overschrijden.
1. De belanghebbende die een huurwoning bewoont, heeft voor de duur van zijn verblijf voor zichzelf en zijn gezin aanspraak op een huurtegemoetkoming.
2. De huurtegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de werkelijke huurprijs tot ten hoogste het in bijlage 4 onder a genoemde huurplafond en de eigen bijdrage ter hoogte van 15% van lokale bruto maandsalaris in het land van verblijf. Voor de vaststelling van de huurtegemoetkoming van de ongehuwde belanghebbende gelden de huurplafonds van bijlage 4 onder b. Het huurplafond wordt tweejaarlijks opnieuw vastgesteld.
3. De aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid gaat in op de datum van ingang van de huurovereenkomst voor de desbetreffende woning maar niet eerder dan op de datum waarop de belanghebbende zijn werkzaamheden heeft aangevangen.
4. De tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek van de belanghebbende aan hem toegekend na overlegging van een afschrift van de getekende huurovereenkomst.
5. Voor de berekening van de huurtegemoetkoming wordt het onderhoud van een zwembad of tuin geacht geen onderdeel uit te maken van de huurprijs van de woning en wordt de door BZK gehanteerde geldende administratiekoers van de desbetreffende maand gehanteerd.
6. De tegemoetkoming in de huurlasten wordt slechts aan één belanghebbende toegekend. Indien meer belanghebbenden op één en hetzelfde adres woonachtig zijn, wordt het bedrag van de tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid vastgesteld naar rato van het aantal belanghebbenden dat op het desbetreffende adres woonachtig is.
7. De gehuwde belanghebbende wiens gezin metterwoon in Nederland verblijft, heeft aanspraak op gemeubileerde huisvesting (inclusief de verschuldigde kosten voor gas, water en elektriciteit) op een zodanige afstand van de plaats van tewerkstelling dat er, naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, geen belemmering bestaat voor een goede vervulling van de dienst. De vergoeding van de huisvestingskosten (inclusief gas, water en licht) betreft maximaal honderd en tien procent van de in bijlage 4, onder B, vastgestelde huurplafonds voor de ongehuwde belanghebbende.
8. De gehuwde belanghebbende wiens gezin metterwoon in Nederland verblijft, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in voedingskosten gedurende de dagen dat hij geacht wordt in de standplaats verblijf te houden, tot ten hoogste een bedrag van 20% van de daggeldvergoeding voor voeding, als bedoeld in het Reisbesluit buitenland.
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1. een Nederlandse of door Nederland gesubsidieerde school of bij het ontbreken daarvan een door de plaatselijke overheid erkende onderwijsinstelling voor lager of middelbaar onderwijs binnen of nabij de standplaats van belanghebbende die – m.b.t. onderwijsaanbod – aansluiting op Nederlands onderwijs, kosten en plaatselijke omstandigheden door de plaatselijke overheid als passend wordt aangemerkt dan wel een door de Minister daarmee gelijk te stellen instelling;
2. de op Sint Maarten gevestigde Carribean International Academy;
3. een Internationale school.
alle soorten van onderwijs aan een erkende onderwijsinstelling.
voor het onderwijs verschuldigde schoolgelden, met uitzondering van de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden, schooluniformen, laptops, excursies en schrijfbenodigdheden.
de voor het onderwijs verschuldigde kosten van registratie, examenkosten en kosten van onderwijsmateriaal. Uitgezonderd zijn de kosten van huisvesting, schoolmaaltijden, schooluniformen, laptops, excursies en schrijfbenodigdheden.
een aaneengesloten periode van 12 maanden gerekend vanaf de datum van aanvang van het betreffende onderwijs.
2. De belanghebbende heeft voor elk kind dat met hem metterwoon in een land buiten Nederland verblijft en daar onderwijs geniet aanspraak op een tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten. Deze aanspraak bestaat slechts voor zover voor het desbetreffende kind aanspraak bestaat op kinderbijslag of op een tegemoetkoming in de studiekosten. De tegemoetkoming in de onderwijskosten en bijkomende kosten van de Internationale school, als bedoeld in het eerste lid onderdeel a onder 3, worden vergoed tot maximaal de kosten van de gezamenlijke onderwijskosten en bijkomende kosten van een in artikel 5.2. eerste lid, onderdeel a, onder 1, bedoelde onderwijsinstelling.
3. Aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, heeft ook de belanghebbende ter zake van de kosten van kleuteronderwijs voor zijn kind en kinderen met de leeftijd van drie jaren, indien:
a. het volgen van kleuteronderwijs door driejarige kinderen in het gebied van verblijf gebruikelijk is
en
b. het kind van de belanghebbende door het niet volgen van dat onderwijs naar het oordeel van de Minister in een sociaal isolement komt te verkeren of problemen ontstaan bij de aansluiting op het lager onderwijs, met dien verstande dat de kosten van een crèche, peuterspeelzaal en dergelijke niet in beschouwing worden genomen.
4. Het bedrag van de tegemoetkoming per kind is, met inachtneming van het vijfde lid, gelijk aan 95% van het totaal van de onderwijskosten en bijkomende kosten die gedurende een schooljaar daadwerkelijk zijn gemaakt.
5. Bij het vaststellen van de onderwijskosten worden de op andere wijze genoten of nog te ontvangen bijdragen en uitkeringen – zoals studiebeurzen – daarop in mindering gebracht. Daarbij blijven uitkeringen op grond van een studieverzekering, de basisbeurs, de kinderbijslag en kindertoeslag buiten beschouwing.
6. De tegemoetkoming in de onderwijskosten, bedoeld in het tweede lid, wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de belanghebbende en onder overlegging van de betalingsbewijzen, originele rekeningen, bank of giro afschriften en de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank waaruit de aanspraak op kinderbijslag c.q. studie financiering blijkt, toegekend.
7. Op verzoek van de belanghebbende kan aan hem aan het begin van elk schooljaar een voorschot op de tegemoetkoming in de onderwijskosten worden toegekend.
1. De belanghebbende die met zijn gezinsleden verblijft in een gebied buiten Nederland, heeft éénmaal per periode van twaalf maanden van verblijf in een gebied buiten Nederland voor zichzelf en zijn gezinsleden die met hem metterwoon in dat land verblijven, aanspraak op een vergoeding van de kosten van een vliegreis van het land van verblijf naar Nederland en terug ten behoeve van familiebezoek.
2. In de periode van twaalf maanden dat betrokkene voor zichzelf en zijn gezinsleden deze voorziening uit andere hoofde ontvangt, vervalt de aanspraak op vergoeding onder lid 1.
3. De belanghebbende die met één of meer gezinsleden naar een gebied buiten Nederland is verhuisd, heeft éénmaal per periode van twaalf maanden ter zake van gezinshereniging met in Nederland achtergebleven kinderen, voor die kinderen, aanspraak op vergoeding van de kosten voor de vliegreis van Nederland naar het land waar de belanghebbende is tewerkgesteld (vice versa). Deze aanspraak is overdraagbaar aan zichzelf of aan maximaal één gezinslid met wie de belanghebbende in dat land verblijft.
4. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het tot het gezin behorende kind van de belanghebbende dat voortijdig is gerepatrieerd. De aanspraak op vergoeding van de vliegreis voor dat kind geldt alleen als belanghebbende op de dag van repatriëring van dat kind nog tenminste zes maanden in een gebied buiten Nederland verblijft.
5. De belanghebbende die als gevolg van de verplaatsing in een gebied buiten Nederland zonder zijn gezin is verhuisd, heeft éénmaal per periode van zes maanden, ten behoeve van gezinshereniging, aanspraak op een vergoeding van de kosten van een vliegreis van het land van verblijf naar Nederland en terug. Deze aanspraak is overdraagbaar op één van de gezinsleden van belanghebbende.
6. De ongehuwde belanghebbende heeft éénmaal per periode van twaalf maanden verblijf in een gebied buiten Nederland aanspraak op een vergoeding van de kosten van een vliegreis van het land van verblijf naar Nederland en terug ten behoeve van familiebezoek.
7. De ongehuwde belanghebbende met eigen kinderen heeft, ten behoeve van gezinshereniging met zijn in Nederland achtergebleven kinderen, éénmaal per periode van twaalf maanden verblijf in een gebied buiten Nederland aanspraak op een vergoeding van de kosten van de vliegreis van het land van verblijf naar Nederland en terug. Deze aanspraak is overdraagbaar op één van de eigen kinderen van belanghebbende.
8. De ongehuwde belanghebbende met eigen kinderen heeft, ten behoeve van gezinshereniging met zijn in een ander land dan Nederland achtergebleven kind, eenmaal per periode van twaalf maanden verblijf in het buitenland aanspraak op een vergoeding van de kosten van een vliegreis van het land van verblijf naar het land waar het achtergebleven kind verblijft tot maximaal de kosten van een vliegreis van het land van verblijf naar Nederland en terug.
9. De vergoeding van de kosten van een vliegreis, bedoeld in dit artikel bedraagt niet meer dan de kosten van een retourticket op basis van de goedkoopste economy klasse van vervoer met een geldigheidsduur van maximaal zes weken voor een rechtstreekse vlucht tussen Nederland en het land waar de belanghebbende is tewerkgesteld.
10. De vergoeding van de reiskosten, bedoeld in dit artikel wordt op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de belanghebbende toegekend, onder overlegging van de desbetreffende betalingsbewijzen en tickets.
11. De aanspraak op de vergoeding van de kosten van de vliegreis, als bedoeld in dit artikel, vervalt indien daar binnen de termijn dat de aanspraak bestaat geen gebruik van is gemaakt.
De belanghebbende is verplicht elk geval van ziekte of ongeval van hemzelf terstond ter kennis van de Minister te brengen, indien de ziekte of het ongeval van zodanige aard is, dat hij naar verwachting langer dan een maand arbeidsongeschikt zal zijn.
Indien de Minister in geval van ziekte of ongeval van de belanghebbende na overleg met de autoriteiten van het land waar de belanghebbende tewerk is gesteld en na ter zake advies te hebben ontvangen van de bedrijfsgeneeskundige dienst van het desbetreffende land, van oordeel is dat een langer verblijf van de belanghebbende in het gebied buiten Nederland niet langer verantwoord, raadzaam of van nut is, neemt hij de maatregelen tot terugkeer naar Nederland van de belanghebbende en zijn gezin, indien hij zodanige omstandigheden noodzakelijk acht. De daaruit voortvloeiende kosten, met uitzondering van die waarvan het risico verzekerd is, worden door het Rijk vergoed.
Indien de belanghebbende met zijn gezin in het land van plaatsing buiten Nederland verblijft worden bij overlijden van de belanghebbende de toelagen, bedoeld in artikel 3.2 en artikel 5.1, aan de achtergebleven echtgenoot of kinderen doorbetaald tot uiterlijk drie maanden na de datum van overlijden of zoveel eerder dat het gezin naar Nederland is teruggekeerd.
1. Bij een ziekte die op korte termijn het overlijden tot gevolg kan hebben of bij het overlijden van de in Nederland achtergebleven kinderen, de partner of de (schoon)ouders van belanghebbende kan aan de belanghebbende een vergoeding van de reiskosten voor hem en zijn gezin worden verleend tot maximaal de kosten voor een retourvlucht op basis van de laagste klasse van vervoer van zijn standplaats naar Nederland en terug.
2. De in het eerste lid genoemde vergoeding wordt verleend op een daartoe strekkend verzoek en voor zover de ernst van de situatie kan worden afgeleid uit een overlijdensbericht of een door de behandelend geneesheer afgegeven verklaring.
3. In dit artikel wordt onder kinderen tevens verstaan het kind ouder dan 21 jaar waarvoor de ouders, volgens Nederlandse wetgeving, niet meer de onderhoudsplicht hebben.
Bij repatriëring van de belanghebbende of een van diens gezinsleden wegens ziekte of ongeval wordt de aanspraak op de toelagen, bedoeld in hoofdstuk 3 – rekening houdend met de nog lopende kosten in verband met zijn verblijf in het land van plaatsing – door de Minister nader beoordeeld en vastgesteld.
1. Aan de belanghebbende kan bij aanvang van het verblijf éénmalig een renteloos voorschot worden verstrekt voor de aanloopkosten bij aankomst in dat land tot ten hoogste € 11.000,–. Dit bedrag wordt tweejaarlijks bijgesteld.
2. Het aanloopkostenvoorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in maandelijkse termijnen terugbetaald en heeft een looptijd van ten hoogste 30 maanden of zoveel korter als de plaatsing in het gebied buiten Nederland duurt.
3. Het aanloopkostenvoorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt op schriftelijk verzoek van de belanghebbende een maand voor of uiterlijk twee maanden na aanvang van het verblijf in het gebied buiten Nederland verstrekt.
Indien de belanghebbende aanspraak maakt op vergoedingen, tegemoetkomingen of gewijzigd loon van een andere dan de Nederlandse overheid die verband houdt met de uitoefening van de functie of de beëindiging van het verblijf, dient hij dit onmiddellijk bij de Minister te melden en de door de Minister betaalde vergoedingen, tegemoetkomingen of loon terug te betalen tot maximaal het bedrag dat hij van die andere dan de Nederlandse overheid heeft ontvangen, voor zover door de Minister met dergelijke aanspraken niet reeds rekening is gehouden.
Voor zover in dit Voorzieningenstelsel niet anders is bepaald, vervallen de uit deze regeling voortvloeiende rechten op vergoedingen indien daarop binnen een termijn van één jaar na het eindigen van de plaatsing geen beroep is gedaan.
1. In gevallen waarin niet of niet voldoende in deze regeling is voorzien, beslist de Minister naar redelijkheid en, waar mogelijk, in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van deze regeling.
2. De Minister kan voor de maximumtermijn van vijf jaar genoemd in artikel 3.1 lid 1 in uitzonderlijk geval ontheffing verlenen voor de duur van één jaar.
1. Dit Voorzieningenstelsel is, met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, vanaf de datum van inwerkingtreding van toepassing op iedere belanghebbende in de zin van deze regeling.
2. De Regeling die van kracht was op het moment dat de belanghebbende werd geplaatst in het Caribisch deel van het Koninkrijk blijft na inwerkingtreding van deze regeling van kracht voor die belanghebbende die op het moment van inwerkintreding van deze regeling is geplaatst in een land buiten Nederland en schriftelijk te kennen heeft gegeven voor de resterende duur van zijn initiële plaatsing de aanspraken in de Regeling, op grond waarvan de belanghebbende is uitgezonden, te willen behouden.
3. Op verlengingen van de termijn van plaatsing is deze regeling van toepassing, tenzij bij de oorspronkelijke plaatsing in het gebied buiten Nederland anders is overeengekomen.
Land van plaatsing |
Categorie & kind |
Koopkrachtcomponent |
Verblijfscomponent (actueel) |
Verplaatsingscomponent |
---|---|---|---|---|
% |
% |
€ |
||
Curaçao |
Gehuwd gezin aldaar |
–3,57071 |
0,59786 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,29893 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,29893 |
670,41 |
||
Aruba |
Gehuwd gezin aldaar |
2,87155 |
0,51024 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,25512 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,25512 |
670,41 |
||
St. Maarten |
Gehuwd gezin aldaar |
–6,43393 |
0,56077 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,28039 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,28039 |
670,41 |
||
Bonaire |
Gehuwd gezin aldaar |
–3,27226 |
0,65968 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,32984 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,32984 |
670,41 |
||
St. Eustatius |
Gehuwd gezin aldaar |
–7,19924 |
0,59454 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,29727 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,29727 |
670,41 |
||
Saba |
Gehuwd gezin aldaar |
–7,19924 |
0,74797 |
712,31 |
Ieder kind aldaar |
272,36 |
|||
Gehuwd gezin niet aldaar |
0,37399 |
439,96 |
||
Ongehuwd |
0,37399 |
670,41 |
Gebied |
Basisbedrag per maand |
Duurtecorrectie per maand over gemiddeld kinderbijslagbedrag |
---|---|---|
Binnen de keerkringen |
€ 53,72 |
€ 76,12 |
Bedrag per maand indien het kind jonger is dan 18 jaar en het niet samenwonen van het kind met het gezin van belanghebbende uitsluitend het gevolg is van het verblijf van dat gezin buiten Nederland |
Bedrag per maand in overige gevallen |
---|---|
€ 285,02 |
€ 224,67 |
De tegemoetkoming in de uitrustingskosten bij plaatsing in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba bedraagt per datum inwerkingtreding van deze regeling:
a. voor de belanghebbende: € 717,61
b. voor de echtgenoot: € 717,61
c. voor elk kind: € 153,77
De tegemoetkoming in de uitrustingskosten wordt niet toegekend bij verhuizing binnen het land van plaatsing in een gebied buiten Nederland.
A. De huurplafonds bedragen:
Aruba |
Af 3330 |
Curaçao |
Naf 3108 |
Sint Maarten |
USD 2622 |
Bonaire |
USD 1770 |
Sint Eustatius |
USD 2622 |
Saba |
USD 2622 |
B. Huurplafonds ongehuwde belanghebbende:
Aruba |
Af 2997 |
Curaçao |
Naf 2775 |
Sint Maarten |
USD 2280 |
Bonaire |
USD 1570 |
Sint Eustatius |
USD 2280 |
Saba |
USD 2280 |
Deze regeling is tot stand gekomen als gevolg van de wens om één uniform voorzieningenstelsel van kracht te laten zijn voor alle door of vanwege de (Rijks)overheid ter beschikking gestelde ambtenaren aan het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk.
Nadat het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VUBZK) al op 1 augustus 2008 voor de (Rijks)ambtenaren van toepassing werd verklaard, volgden de politieambtenaren ten behoeve van het Recherche Samenwerkingsteam (RST) per 1 januari 2010.
Artikel 9.5 van het VUBZK bepaalt dat dat Voorzieningenstelsel op een later tijdstip ook voor de rechterlijk ambtenaar zou gaan gelden, die buitengewoon verlof buiten bezwaar ’s rijks schatkist heeft in Nederland om tijdelijk in het Caribisch deel van het Koninkrijk voor de duur van langer dan een jaar werkzaam te zijn, in plaats van de ‘Suppletieregeling’ die tot dan toe op die rechterlijke ambtenaren van toepassing was.
Het VUBZK is een ministeriële regeling van BZK, die hangt onder het Besluit beschikbaarstelling van ambtenaren aan het Caribische deel van het Koninkrijk. Het Besluit ziet op ambtenaren in dienst van het Rijk, in dienst van een provincie, gemeente, waterschap of een ander openbaar lichaam in het Europese deel van het Koninkrijk en op ambtenaren in dienst van het Korps Landelijke Politiediensten of een regionaal politiekorps.
Dit Besluit is gebaseerd op artikel 125 Ambtenarenwet voor zover het gaat om de uitzending van rijksambtenaren, op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet waar het gaat om politiepersoneel en is een zelfstandig AMvB voor zover het gaat om de uitzending van andere ambtenaren dan rijks- en politieambtenaren.
Artikel 125 Ambtenarenwet is niet van toepassing op rechterlijke ambtenaren in opleiding en op leden van het Openbaar ministerie. Op rechterlijke ambtenaren belast met rechtspraak is de Ambtenarenwet in zijn geheel niet van toepassing.
Om die reden is het niet zonder meer mogelijk het VUBZK op de aan het Caribisch deel van het Koninkrijk ter beschikking gestelde rechterlijke ambtenaren van toepassing te verklaren.
Om toch tot het gewenste resultaat te geraken zijn verschillende opties bekeken. Het meest pragmatisch is het vaststellen van een zelfstandige ministeriële regeling die het VUBZK voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaart.
In deze regeling is het VUBZK uitgangspunt en daar waar dat mogelijk is van overeenkomstige toepassing. Omdat de rechtsprekende ambtenaren benoemd worden bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de leden van het Openbaar Ministerie een aanstelling bij het lokale ministerie van Justitie krijgen, dienen aanpassingen te worden gemaakt . Deze aanpassingen worden in de artikelsgewijze toelichting behandeld.
Voor de overige toelichting wordt verwezen naar de toelichting op het VUBZK.
Bij deze nieuwe regeling kan niet onverkort gekozen worden voor het verzorgen van de gehele uitzending door één instantie. Hoewel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoveel als mogelijk de gehele uitzending en repatriëring zal verzorgen, zijn een aantal bepalingen uit de circulaires van 21 februari 1978, nr. 6942/PZ van het voormalig land de Nederlandse Antillen met betrekking tot de ‘uit- en terugzendingsvoorwaarden voor uitgezonden en gedetacheerde ambtenaren’ en de circulaire van het Bestuurscollege van Aruba van 17 september 1975, no. PZ/5047 onverkort van toepassing. Wat dat betreft is dit Voorzieningenstelsel aanvullend op de aanspraken in genoemde circulaires.
De omschrijving van de belanghebbende omvat de Nederlandse rechterlijke ambtenaar die voor langer dan een jaar door de Nederlandse werkgever buitengewoon verlof is verleend buiten bezwaar ’s rijks schatkist om in één der delen van het Caribisch deel van het Koninkrijk werkzaam te kunnen zijn.
De zittende magistratuur wordt met Koninklijk Besluit benoemd bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de staande magistratuur met een Landsbesluit bij het desbetreffende ministerie van Justitie van een land in het Caribisch deel van het Koninkrijk en de staande magistratuur op de BES-eilanden eveneens met een Koninklijk Besluit evenals PG.’s en AG.’s.
Hoewel de rechterlijke ambtenaren een lokaal salaris ontvangen, wordt bij bezoldiging toch uitgegaan van het bruto salaris dat de belanghebbende voorafgaand aan de beschikbaarstelling in Nederland ontving, omdat daarmee het Standaard Netto Nederland (SNN) kan worden bepaald. Het SNN is de grondslag voor een aantal vergoedingen in dit voorzieningenstelsel.
Gedurende de periode dat de rechterlijk ambtenaar is geplaatst in het Caribisch deel van het Koninkrijk valt deze onder de werktijd- en verlofregels van het desbetreffende land. De lokale arbeidsduur verschilt echter met de reguliere arbeidsduur die de belanghebbende in Nederland heeft. Omdat de belanghebbende een lokaal salaris ontvangt dat ook is gebaseerd op een werkweek van veertig uur is van een eventuele ADV-compensatietoeslag geen sprake.
Omdat de belanghebbende lokaal in dienst treedt, zijn primair de uit- en terugzendingsvoorwaarden van toepassing van respectievelijk het voormalig land de Nederlandse Antillen (voor Curaçao en Sint Maarten) en van Aruba. De vergoedingen genoemd in artikel 4 zijn daarop een aanvulling.
Bovengenoemde voorwaarden zijn niet van toepassing op de plaatsing bij de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba.
De belanghebbende die in een land buiten Nederland verblijft, heeft eenmaal per periode van twaalf maanden van verblijf in dat land recht op een retourticket tussen zijn plaats van tewerkstelling in het Caribisch deel van het Koninkrijk en Nederland. Omdat ook in de uit- en terugzendingsvoorwaarden van de landen aldaar (zie artikel 4.8) sprake is van een familiebezoekreis, vervalt het recht volgens dit voorzieningenstelsel in het jaar dat aanspraak daarop kan worden gemaakt.
Deze regeling is, vanaf de datum van inwerkingtreding, van toepassing op iedere in het buitenland geplaatste belanghebbende. De belanghebbende die is geplaatst in het buitenland vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling kan kiezen om de aanspraken van de oude regeling te behouden. In dat geval blijft dan ook, gedurende de resterende termijn van zijn initiële plaatsing, de oude regeling in volle omvang op hem van toepassing. Er kan na die keuze geen aanspraak worden gemaakt op onderdelen van de nieuwe regeling.
Bij een eventuele verlenging van de plaatsing ontstaat een nieuwe situatie en vervallen de aanspraken op de oude regeling en kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt op het nieuwe Voorzieningenstelsel.
Deze regeling kan worden afgekort tot VBRA 2012.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-13378.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.