33 750 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 september 2013

De vaste commissie voor Financiën, heeft in het kader van de schriftelijke voorbereiding van de algemene politieke beschouwingen (APB) over de Macro Economische Verkenning 2014 van het Centraal Planbureau de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De vragen op 18 september 2013 voorgelegd. Bij brief van 24 september 2013 zijn ze door de minister van Financiën beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

1.

Klopt het dat de bezuiniging op het Witteveenkader van 2,25% naar 2,15% door het CPB als een kasschuif (niet EMU-relevant) wordt gezien? Geldt dit ook voor de voorgenomen besluit van het kabinet om het Witteveenkader in te perken naar 1,85%?

Alle aanpassingen van het Witteveenkader (verlaging jaarlijkse pensioenopbouw en aftopping fiscaal voordeel van pensioenpremies) leiden tot EMU-relevante lastenverzwaringen.

Op de lange termijn staan daar echter lagere belastingopbrengsten tegenover, doordat ook de belastbare pensioenuitkeringen lager worden. Deze worden geboekt als niet-EMU-saldo relevante lastenverlichtingen.

2.

Wat zijn werkgelegenheidseffecten van de nivelleringsmaatregelen zoals de afbouw van de arbeidskorting, afbouw van de algemene heffingskorting en de afbouw van de hypotheekrenteaftrek (HRA)?

In beginsel doet het CPB geen uitspraken over de effecten van individuele maatregelen in een pakket. Een indruk van de effecten van individuele maatregelen kan verkregen worden door te kijken naar de spoorboekjes met varianten. De meest recente publicatie van varianten voor werkgelegenheidseffecten is te vinden in http://www.tpedigitaal.nl/assets/static/Jongen-Folmer-1–2010.pdf (tabel 1 en 4).

3.

Wat zou de economische groei en banengroei zijn geweest, indien in 2014 het 6 miljard pakket niet had bestaan uit lastenverzwarende maatregelen maar uit netto ombuigingen?

Het effect van beleidsmaatregelen op de economische groei en de werkgelegenheid is afhankelijk van de vormgeving van deze maatregelen. Het CPB rekent beleidsmaatregelen door met het macro-econometrische model Saffier II (a). In de notitie ten behoeve van de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s staat voor enkele beleidsmaatregelen wat de economische effecten zijn (b).

Een pakket met ombuigingen zou een groter effect hebben in 2014, omdat deze sneller doorwerken in bestedingen en groei dan lastenverzwaring.

(a) Zie CPB, 2010, SAFFIER II; 1 model voor de Nederlandse economie, in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen, CPB Document 217 .

(b) Zie hoofdstuk 2 «Macro-economische effecten» in CPB, 2012, Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma’s, CPB Notitie, mei .

4.

Kunt u aangeven welke departementen beschikken over een eigen scholingsinstituut of een academie? Welke formatie (fte) is hiermee in 2014 gemoeid?

Een aantal departementen beschikt over een eigen scholingsinstituut of academie. Voorbeelden zijn de Academie voor Overheidscommunicatie (Ministerie van Algemene Zaken), Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (Ministerie van Financiën), de samenwerkende academies van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Academie voor Toezicht (i.o). Drie uitvoeringsorganisaties hebben een eigen academie, te weten: de Belastingdienst Academie, het Corporate Learning Centre van Rijkswaterstaat en het Opleidingsinstituut DJI. Daarnaast worden er vanuit verschillende afdelingen (bijvoorbeeld P&O) soms aanvullende activiteiten op het terrein van leren en ontwikkelen georganiseerd. Alle academies geven opleidingen die direct gerelateerd zijn aan het primaire proces. Meer algemene opleidingen en trainingen worden via de academies ingekocht op de markt. Gegevens over de formatie (fte) die hiermee gemoeid is, zijn niet direct beschikbaar.

5.

De doorrekening van het regeerakkoord Rutte-Asscher laat zien dat als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord de economische groei met 0,2% per jaar afneemt. De doorrekening van het 6 miljard pakket laat zien dat als gevolg van deze maatregelen de economische groei met 0,25% per jaar afneemt. Daarmee brengt het 6 miljard pakket meer schade toe aan de economische groei dan het hele regeerakkoord Rutte-Asscher. Dit, terwijl de budgettaire omvang van het 6 miljard pakket veel kleiner is. Hoe verklaart u dat?

Het effect van het 6-miljard-pakket op de economische groei is afgerond ¼% per jaar, net als het regeerakkoord Rutte-Asscher. Onafgerond is het effect van het regeerakkoord wat groter dan dat van het 6-miljard-pakket. Dat geldt ook voor het effect op de consumptie en investeringen. Daarnaast is van belang dat het budgettaire beslag van de maatregelen in het regeerakkoord langzaam oploopt, van 2,9 mld in 2014 naar 8,9 mld in 2015, 12 mld in 2016 en 15 mld in 2017 (zie http://www.cpb.nl/publicatie/tekortreducerende-maatregelen-2011–2017-mev-2014 tabel 3.4). Het gevolg van dit oplopende budgettaire beslag is dat de gemiddelde impuls in de periode 2013–2017 veel kleiner is dan 15 mld (maar 7 á 8 mld) en een deel van het economische effect pas na 2017 zichtbaar zijn. Voor het 6-miljard-pakket geldt dat de gehele impuls in 2014 wordt gegeven en de gemiddelde impuls voor 2014–2017 dus ook circa 6 mld is. De verhouding tussen de (onafgeronde) effecten spoort goed met de verhouding tussen een gemiddelde impuls van circa 6 mld versus 7 á 8 mld.

6.

De doorrekening van het regeerakkoord Rutte-Asscher laat zien dat als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord de consumptie met 0,3% per jaar afneemt. De doorrekening van het 6 miljard pakket laat zien dat als gevolg van deze maatregelen de consumptie met 0,5% per jaar afneemt. Daarmee brengt het 6 miljard pakket meer schade toe aan consumptie dan het hele regeerakkoord Rutte-Asscher. Dit terwijl de budgettaire omvang van het 6 miljard pakket veel kleiner is. Hoe verklaart u dat?

Zie antwoord op vraag 5

7.

De doorrekening van het regeerakkoord Rutte-Asscher laat zien dat als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord de investeringen van bedrijven met 0,3% per jaar afnemen. De doorrekening van het 6 miljard pakket laat zien dat als gevolg van deze maatregelen de investeringen van bedrijven met 0,5% per jaar afnemen. Daarmee brengt het 6 miljard pakket meer schade toe aan de investeringen van bedrijven dan het hele regeerakkoord Rutte-Asscher. Dit terwijl de budgettaire omvang van het 6 miljard pakket veel kleiner is. Hoe verklaart u dat?

Zie antwoord op vraag 5

8.

Kan het CPB een tabelmatig overzicht geven van het 6 miljard pakket, met de bedragen per maatregel in 2014?

Tabel Bruto ombuigingen, effect op EMU-saldo (a)
 

2014

Arbeidsvoorwaarden. collectieve sector

0,7

Korting loonruimte overheid 2014 (loonsombenadering), inclusief deel medeoverheden

0,7

   

Openbaar bestuur

0,1

Inhouden prijsbijstelling 2013, deel: Openb. best. Rijk

0,1

   

Veiligheid

0,1

Inhouden prijsbijstelling 2013, deel: Veiligheid

0,1

   

Defensie

0,1

Inhouden prijsbijstelling 2013, deel: Defensie

0,1

   

Bereikbaarheid

0,2

Inhouden prijsbijstelling 2013, deel: Bereikbaarheid

0,1

   

Milieu

0,1

Temporisering intensivering natuur

0,1

   

Onderwijs

0,5

Inhouden prijsbijstelling 2013, deel: Onderwijs

0,2

Ramingsbijstellingen onderwijs (o.a. leerlingaantallen)

0,2

Bijdrage departementen deel: taakstelling Onderwijs

0,1

   

Zorg

0,4

Zorgraming/zorgakkoord

0,3

Overig (o.a. grensoverschrijdende zorg)

0,2

   

Sociale zekerheid

0,4

Zorgtoeslag op basis van gemiddelde premie incl. collectieve contracten

0,3

AO-tegemoetkoming

0,1

   

Overdrachten aan bedrijven

0,0

   

Internationale samenwerking

0,2

Temporisering revolving fund OS

0,2

Totaal ombuigingen

2,9

(a) Maatregelen die afgerond meer dan 0,1 mld euro bedragen. Door afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel Bruto intensiveringen, effect op EMU-saldo (a)
 

2014

Milieu

– 0,1

Diverse maatregelen (energie-innovatie, energiebesparing verhuurders, indicatieve labels

– 0,1

   

Onderwijs

– 0,2

Investering kwaliteit onderwijs

– 0,2

   

Zorg

0,0

   

Sociale zekerheid

– 0,5

Koopkrachtmaatregelen, waaronder eenmalige uitkering via gemeenten voor inkomens tot 110% van het sociale minimum

– 0,2

Kaseffect van het invoeren van huishoudenstoeslag in 2015

– 0,3

   

Overdrachten aan bedrijven

0,0

Totaal intensiveringen

– 0,8

(a) Maatregelen die afgerond meer dan 0,1 mld euro bedragen. Door afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

Tabel EMU-relevante lasten, effect op EMU-saldo (a)
 

2014

mld euro’s in prijzen 2013 ten opzichte van basispad

Milieu

0,3

Inhouden lastenenveloppe, deel energiebelasting

0,3

   

Inkomen en arbeid

2,9

Bevriezen belastingschrijven en heffingskortingen

1,0

Fiscale stimulering vrijval stamrechten

1,2

Beëindigen stamrechten voor nieuwe gevallen

0,8

Lastenverlichting bedrijven

– 0,2

Inhouden lastenenveloppe, deel AOF- en AWF-premies

0,3

Eenmalige verlenging van eenmalige werkgeversheffing hoge inkomens

0,5

Versneld verhogen arbeidskorting in 2014

– 0,8

   

Vermogen en winst

– 0,1

Verruiming willekeurige afschrijving investeringen

– 0,1

   

Overige lasten

– 0,1

Afschaffen integratieheffing BTW

– 0,1

Totaal netto lastenverzwaringen

3,0

(a) Maatregelen die afgerond meer dan 0,1 mld euro bedragen. Door afronding wijkt de som der delen af van het totaal.

9.

Welk effect heeft de mediane koopkrachtdaling, die nu vijf jaar aanhoudt, cumulatief op de consumptie door gezinnen?

De daling van de koopkracht in 2010–2014 is 5,5% (cumulatief, dus ruim 1% per jaar). Als we rekening houden met een afname van de werkgelegenheid (in arbeidsjaren) en een toename van het aantal uitkeringen (deels WW en bijstand deels trendmatige toename bij AOW-pensioen) dan resulteert een daling van het reële loon- en uitkeringsinkomen in deze periode met ongeveer 6%. De consumptiedaling voor deze periode is ook in deze orde van grootte. Naast het beschikbaar inkomen heeft ook de vermogensdaling door de lagere huizenprijzen daaraan bijgedragen. Ook is er onzekerheid over de timing van aanpassingen in de consumptie in reactie op veranderingen in het besteedbaar inkomen (zie het kader op blz 30 van de MEV). Het is daarom lastig om precies aan te geven welke bijdrage de koopkrachtdaling, verandering van werkgelegenheid/uitkeringen en vermogenseffecten hebben op de daling van de consumptieve bestedingen.

10.

Op pag. 16 staat dat verschillende economische literatuur er op wijst dat huishoudens in crisis / onzekere tijden minder geneigd zijn hun vermogen aan te wenden om de consumptie op peil te houden. Is de verwachte besparing d.m.v. de maatregel stamrechten daarmee niet uiterst onzeker? Wat is het verwachte effect van de maatregel stamrechten op de consumptieve bestedingen?

In de doorrekening van het 6-miljard-pakket is aangenomen dat de stamrechten-maatregelen geen effect hebben op de consumptieve bestedingen. Mensen zullen de vrijgekomen bedragen dus niet besteden maar als vermogen aanhouden. Dit is consistent met het verhaal dat huishoudens minder geneigd zijn hun vermogen aan te wenden voor consumptie in onzekere tijden. De budgettaire besparing van de stamnrechten-maatregelen komt volledig tot stand door het naar voren halen van belastinginkomsten.

11.

Hoe verklaart het CPB het oplopen van de bruto overheidsschuld in het eurogebied, ondanks de bezuinigingsoperaties in het eurogebied?

In het eurogebied is ondanks tekortreducerende maatregelen nog steeds sprake van overheidstekorten (zie tabel 3.2 in de MEV). Het opwaartse effect hiervan op de schuld is groter dan het neerwaartse effect van de nominale bbp-groei op de schuldquote.

12.

Hoe wordt de negatieve groei in de bijdrage bbp door vennootschappen, die in figuur 2.6 is terug te vinden, veroorzaakt?

Figuur 2.6 (rechts) bevat geen bbp-bijdragen, maar de verdeling van het netto nationaal inkomen over huishoudens, vennootschappen en de overheid. Een verandering van het aandeel van vennootschappen in het nationaal inkomen kan komen doordat meer of minder inkomsten uit het buitenland (bijvoorbeeld winsten of dividenden) zijn ontvangen dan wel aan het buitenland zijn betaald. Daarnaast spelen binnenlandse factoren een rol als toename reële loonkosten, de productiviteit of lastenverzwaringen door de overheid. Het aandeel in 2014 is vertekend door de boeking van de stamrecht-BV’s middels een toename van het incidentele looninkomen, en daarmee tot een boekhoudkundige daling van het winstinkomen. Daarvoor gecorrigeerd is het aandeel niet gedaald.

13.

Het CPB zet grote vraagtekens bij de vraag of mensen vrijkomend vermogen daadwerkelijk zullen aanwenden voor consumptie. Wat betekent dit voor de verwachting van dit kabinet dat de consumptie door het verlagen van de schenkbelasting en de maatregel stamrechten aantrekt?

Zie antwoord op vraag 10.

14.

Hoe groot is de vertraging in de afname van de consumentenbestedingen die wordt aangenomen?

De macro-economische raming die ten grondslag ligt aan de MEV wordt gemaakt met het macro-econometrische model Saffier II (a). In de beschrijving van dat model staat vanaf pagina 40 de modellering van de consumptie toegelicht. Daaruit blijkt dat de consumptie met ongeveer een half jaar vertraging reageert op een inkomensstijging- of daling. Paragraaf 1.2 en het tekstkader in par 2.2 geven aan dat een snellere reactie van consumptie op de daling van het inkomen een deel van tegenvallende groei in de afgelopen jaren kan verklaren.

(a) Zie CPB, 2010, SAFFIER II; 1 model voor de Nederlandse economie, in 2 hoedanigheden, voor 3 toepassingen, CPB Document 217 .

15.

Waarom is aangenomen dat consumenten pas vertraagd reageren op een daling van hun beschikbaar inkomen, aangezien dat de laatste jaren niet is gebeurd?

De consumptiefunctie in Saffier II (inclusief de vertragingen) is empirisch geschat over een langere periode (1971–2008). Die schatting vormt de basis voor de vertraging die gebruikt wordt om het effect van veranderingen van het beschikbaar inkomen op de consumptie te simuleren. De snellere reactie in de afgelopen jaren is een plausibele verklaring voor de tegenvallende groei in 2011–2013. Het is echter nog te vroeg om deze verklaring als nieuwe gedragsregel in onze modellen te introduceren. Al is het alleen maar omdat 2013 (waar de verklaring deels op stoelt) nog een ramingsjaar is. Hoe huishoudens in 2014 zullen reageren is onzeker, en dan baseren wij ons liever op gedragsregels die over langere periode empirisch geschat zijn. De effecten van het 6-mld pakket zijn daarom op dezelfde manier geanalyseerd als bijv. het regeerakkoord.

Voor 2014 spelen twee effecten een rol. Allereerst kan het negatieve effect van het 6-mld-pakket in 2.014 groter zijn als huishoudens sneller reageren. Aan de andere kant kan de raming voor 2014 meevallen, omdat de negatieve effecten van het Begrotingsakkoord 2013 versneld hebben plaatsgevonden. Consumenten hebben al in 2013 door deze zure appel heengebeten, en hoeven dat in 2014 niet nogmaals te doen. Het saldo van beide effecten is moeilijk te bepalen.

16.

Waarom is geen rekening gehouden met het feit dat consumenten sneller blijken te reageren op een daling van hun beschikbaar inkomen?

Zie antwoord op vraag 15.

17.

Hoeveel zouden consumptieve bestedingen dalen wanneer consumenten met dezelfde snelheid als afgelopen jaren reageren op lastenverzwaringen?

Zie antwoord op vraag 15.

18.

Het CPB stelt dat de verwachting is dat de meeste fondsen zullen wachten met het verlagen van de premies tot de dekkingsgraden zijn hersteld. Indien de verlaging uiterst onzeker is, hoe kan hiervoor dan een besparing van 3 mld. voor worden ingeboekt? Heeft de regering aanvullende maatregelen achter de hand indien de besparing lager uitvalt?

De tekst in de MEV heeft betrekking op de effecten van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar en de versobering van de maximale pensioenopbouw tot 2,15% per jaar, die in 2014 ingaan. De versobering van de pensioenopbouw speelt premieruimte vrij. Het is, mede vanwege de lage dekkingsgraden, onzeker of de premie direct hierop wordt aangepast of niet. In de MEV-raming, die gemaakt is voor de afspraken over premieverlaging bij het ABP in 2014, is verondersteld dat de meeste pensioenfondsen wachten met besluiten over aanpassing van de premie tot er meer duidelijkheid is over twee andere maatregelen, namelijk de invoering van het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) en de verdere verlaging van de maximale jaarlijkse pensioenopbouw tot 1,75% per jaar (middelloon). Deze twee maatregelen zouden in 2015 moeten ingaan, maar dat valt buiten de tijdshorizon van de MEV. In de middellange termijnverkenning inclusief de maatregelen uit het regeerakkoord is geraamd dat het neerwaartse effect op de premie van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd en de verlaging van de maximale opbouw naar 2,15% min of meer wegvalt tegen het opwaartse effect op de premie van de invoering van het nieuwe FTK (zie voetnoot 51 in de MEV). De opbrengst van de verdere verlaging van de jaarlijkse opbouw tot 1,75% is geraamd op 2,9 mld euro in 2017. De inzichten hierover zijn niet gewijzigd.

19.

Komt de constatering dat de btw-verhoging volledig wordt doorberekend in consumentenprijzen overeen met de inschatting die het CPB voorafgaand aan de btw-verhoging deed?

Ja.

20.

Hoe groot is het effect van het cumulatief aan bezuinigingen over de jaren 2011 tot en met 2014 op de economische groei, zowel in absolute zin als in percentage van het bbp?

Het CPB heeft de volgende bbp-volume-effecten van regeerakkoorden en bezuinigingspakketten ten opzichte van het basispad gerapporteerd:

Regeerakkoord Rutte-Verhage:

– 0,4% per jaar in 2011–2015 (a)

Begrotingsakkoord 2013:

– 0,3% per jaar in 2013–2017 (b)

Regeerakkkoord Rutte-Ascher

– 0,2% per jaar in 2013–2017 (c)

6-miljard-pakket

– ¼% per jaar in 2013–2017 (d)

Gezien de opbouw van de pakketten is het effect minder dan gemiddeld in 2011 en 2012 en meer dan gemiddeld in 2013 en 2014.

(a) CPB, 2010, Analyse economische effecten financieel kader, CPB Notitie, september

(b) CPB, 2012, Juniraming 2012, De Nederlandse economie tot en met 2017, inclusief Begrotingsakkoord 2013, CPB Policy Brief 2012/01 .

(c) CPB, 2012, Actualisatie analyse economisch effecten financieel kader Regeerakkoord, 12 november .

(d) CPB, 2013, De meerjarige economische effecten van het 6-miljard-pakket, kader in Macro Economische Verkenningen 2014, pag. 13 .

21.

Op blz. 44 staat een tabel met de ontwikkeling van de EMU-saldo. Heeft het kabinet een overzicht waarin staat hoe de overige Europese landen deze ontwikkeling bereiken onderverdeeld in ombuigingen en lastenverzwaringen?

Het CPB beschikt niet over zo’n overzicht. De Europese Commissie is recentelijk wel begonnen met het verzamelen van deze informatie (zie voetnoot a op pagina 47 van de MEV). De Commissie heeft hier nog niet over gerapporteerd.

22.

Op pagina 50 van de MEV, tabel 3.3, staat dat de Zvw tussen 2012 en 2014 stijgt van 5,9% van het bbp naar 6,4% van het bbp. Hoe groot zou de stijging zijn geweest indien de diverse zorgakkoorden niet waren afgesloten? En hoeveel indien het regeerakkoord ongewijzigd was doorgevoerd?

De uitgaven Zvw stijgen in de raming naar 6,4% bbp. Van de zorgakkoorden wordt in 2014 een besparing op de Zvw uitgaven verwacht van 250 mln euro. Alle overige bijstellingen van het regeerakkoord resulteren per saldo in een intensivering van 50 mln euro. Alle bijstellingen tezamen resulteren dus in een besparing van 200 mln euro. Zonder de bijstellingen zouden de Zvw uitgaven in 2014 ook stijgen naar 6,4%, omdat de effecten van de bijstellingen wegvallen in de afronding.

23.

De WWB stijgt in 2014 van 370.000 naar 410.000 (blz. 50). Kan het kabinet aangeven hoeveel mensen de WWB instromen vanuit de WW en hoeveel op een andere manier (schoolverlating, werkloze zelfstandigen)?

De herkomst van de instroom in de bijstand wordt niet jaarlijks gemonitord of geraamd. Wel heeft onderzoek hiernaar plaatsgevonden. Uit onderzoek van het UWV blijkt bijvoorbeeld dat over de periode 2001 tot en met 2010 een toename is geweest van het aantal mensen dat na de WW-uitkering in de bijstand terechtkomt.1 Circa 10–20% van de instroom in de bijstand komt uit de WW. De reden voor doorstroom is vrijwel altijd dat de maximale WW-duur is bereikt. De doorstroom is afhankelijk van de conjunctuur.

Ook het CBS constateert dat doorstroom vanuit WW naar bijstand toeneemt.2 Volgens CBS had in circa 17% van de WWB-instroom in 2008 voorafgaand een andere uitkering. Dit aandeel is met een derde toegenomen sinds 2008 en komt vooral doordat meer personen uit de WW de bijstand instromen. Ongeveer 25% van de bijstandsinstroom had voorafgaand een baan. De overige 58% van de instroom in de bijstand zijn bijvoorbeeld schoolverlaters of personen die na een echtscheiding onvoldoende eigen inkomen hebben.

24.

Welke maatregelen zijn niet meegenomen in de berekening van de mediane statische koopkracht van 2013 en 2014?

Zoals beschreven in de MEV (p. 56) is de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ niet meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Het CPB heeft geen goede gegevens op persoonsniveau over AWBZ-gebruik. Bovendien is de statische koopkracht voor mensen in een instelling een minder geschikte maatstaf, omdat hun «consumptie» vrijwel los staat van hun inkomensontwikkeling. Verder zijn alle maatregelen meegenomen.

25.

Welke maatregelen hebben wel invloed op de dynamische, maar geen invloed op de statische koopkracht?

Er zijn geen maatregelen die wel direct invloed hebben op de dynamische koopkracht en niet op de statische koopkracht. In de statische koopkrachtberekening in de MEV worden in principe alle maatregelen meegenomen.

In de statische koopkrachtmutaties die het CPB publiceert zijn de gevolgen van overgangen zoals pensionering, promotie, baanverlies, samenwonen, scheiden en het krijgen van kinderen niet meegenomen. Ook incidentele beloningen, zoals periodieken en bonussen worden niet meegenomen. In dynamische koopkrachtcijfers wordt dit wel meegenomen. Om de dynamische koopkrachtontwikkeling voor de toekomst te ramen zijn veel meer aannames nodig dan voor de raming van de statische koopkracht, omdat ook geraamd moet worden wie welke overgangen doormaakt. Op dit moment wordt de dynamische koopkracht niet geraamd voor de toekomst. Het CBS berekent wel de dynamische koopkracht over het verleden.

26.

Klopt het dat in de (nieuwe) koopkrachtberekeningen de verlaging van de pensioenpremies zijn meegenomen? Is dit gebruikelijk? Zijn wijzigingen in pensioenpremies in het verleden ook meegenomen in het koopkrachtbeeld? Zo nee, waarom is dat nu wel het geval?

Het is gebruikelijk om bij iedere raming de ontwikkeling van de pensioenpremies in te schatten. Deze wordt meegenomen in het koopkrachtbeeld en dat is niet veranderd. De premieverlaging bij het ABP voor 2014 was te laat bekend om nog mee te nemen in de MEV.

In de koopkrachtberekeningen in de MEV is geen verlaging van de pensioenpremies voor 2014 meegenomen. Op p. 32 staat: «In de raming is verondersteld dat pensioenfondsen terughoudend zullen zijn met het doorvoeren van premieaanpassingen zolang onduidelijk is hoe het nieuwe pensioencontract en het FTK er precies uitzien en wat daarvan de kosten zijn. Het is echter denkbaar dat de premie in sommige sectoren wel wordt verlaagd, vanwege de hogere pensioenrichtleeftijd of versnelde afbouw van overgangsregelingen voor VPL.» Zie ook het antwoord op vraag 18.

27.

De statisch mediane koopkracht zal naar verwachting voor alle huishoudens tezamen in 2014 met 0,5% dalen. De koopkracht van werkenden blijft in 2014 gelijk. De koopkracht van uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden daalt. Na een daling van 2,5% in 2013 zullen gepensioneerden mediaan in 2014 naar verwachting nog eens 1,5% aan koopkracht inleveren. Kan uitgesplitst voor onderscheiden bevolkingsgroepen, indien mogelijk in een grafiek, een overzicht gegeven worden van de koopkrachtontwikkeling in de afgelopen twintig jaar?

Zie MEV 2014, pag. 92, bijlage 12 voor koopkrachtcijfers vanaf 2000. In de elektronische bijlage gaan de cijfers verder terug: http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/bijlagen/bijlage-12-mev2014.xls

28.

Bij welk inkomen ligt het omslagpunt, wanneer het gaat om de afbouw van de algemene heffingskorting?

De algemene heffingskorting wordt in 2014 met 100 euro verhoogd naar 2.100 euro per persoon. Daarnaast wordt de algemene heffingskorting vanaf de tweede schijf afgebouwd met 2%. Bij een inkomen van 24.645 euro heeft een alleenstaande 5.000 euro inkomen in de tweede schijf. Vanaf dit punt is de afbouw minimaal 100 euro, zodat de verhoging van de algemene heffingskorting teniet wordt gedaan.

29.

Kan worden bevestigd dat mensen met inkomens van 95.000 euro geen koopkracht inleveren in 2014?

In de puntenwolken in de MEV (pagina 59) is te zien dat een groot deel van de huishoudens met een inkomen van 95.000 euro koopkracht inleveren.

30.

Welke invloed heeft de nullijn voor ambtenaren op de koopkracht?

Zonder nullijn voor ambtenaren zou de mediane koopkracht van alle huishoudens in 2014 ¼%-punt hoger zijn. Dit komt doordat de koopkracht van werkenden in dat geval stijgt (+¼%-punt).

31.

Vanaf welk salaris gaat men er op achteruit in koopkracht, wanneer het gaat om de hoge inkomens?

Gegeven de spreiding in het koopkrachtbeeld is daar geen eenduidige uitspraak over te doen. In de puntenwolken in de MEV (pagina 59) is te zien hoe de koopkrachtmutaties verdeeld zijn over de verschillende inkomensniveaus.

32.

In de CPB publicatie «Tekortreducerende maatregelen» van maart 2013, wordt in tabel 2.1 helder uiteengezet dat de lasten in 2014 t.o.v. 2013, per saldo niet zouden stijgen als gevolg van alle begrotingsakkoorden (van het regeerakkoord Rutte-Verhagen tot en met het regeerakkoord Rutte Asscher). In de MEV wordt melding gemaakt van een lastenstijging van 8,5 miljard in 2014. Hoe verklaart u het verschil tussen de publicatie van maart en de MEV?

Het verschil komt door de lastenstijging van het 6-miljard-pakket. Daarnaast zijn tussentijds (in juni- en augustusraming) verhogingen van sociale premies verwerkt, zie ook antwoord op vraag 33.

33.

Kan het CPB een uitputtende uitsplitsing geven van de lastenstijging van 8,5 in 2014 en tevens van de niet EMU-relevante lastenstijging in 2014?

Tabel Beleidsmatige lastenontwikkeling in 2014, mld euro (a)

6-miljard-pakket (maatregelen die in 2014 ingaan)

 

Fiscale stimulering vrijval stamrechten

1,2

Beëindigen stamrechten voor nieuwe gevallen

0,8

Bevriezen belastingschrijven en heffingskortingen

1,0

Inhouden lastenenveloppe, deel energiebelasting

0,3

Inhouden lastenenveloppe, deel AOF- en AWF-premies

0,3

Eenmalige verlenging van eenmalige werkgeversheffing hoge inkomens

0,5

Versneld verhogen arbeidskorting in 2014

– 0,8

Afschaffing integratieheffing btw

– 0,1

Verruiming willekeurige afschrijving investeringen

0,1

Totaal 6-miljard-pakket (maatregelen die in 2014 ingaan)

3,5

   

6-miljard-pakket (vervallen van maatregelen die in 2013 ingaan)

 

Aflopen eenmalige lastenverlichting AOF-premie

1,2

Totaal 6-miljard-pakket (vervallen van maatregelen die in 2013 ingaan)

1,2

   

Overige maatregelen (sociale premies)

 

Zvw-premie

– 1,2

AOF/WHK-premie (excl 6-miljard-pakket)

1,5

AWF-premie (excl 6-miljard-pakket)

0,9

WGF-premie

– 0,1

Totaal overige maatregelen (sociale premies)

1,0

   

Overige maatregelen (exclusief sociale premies)

 

Resolutieheffing banken

1,0

Verhuurdersheffing

1,1

Beperking Witteveen door opbouwpercentage en verhogen pensioenleeftijd

0,7

Versneld afschaffen levensloop (inclusief niet invoeren vitaliteitsregeling)

– 0,4

Algemene heffingskorting overdraagbaarheid

0,2

Algemene heffingskorting afbouw tweede en derde schijf

1,1

Algemene heffingskorting overig(maximale bedrag)

– 0,4

Arbeidskorting (excl 6 -miljard-pakket)

– 1,3

Vpb (vooral willekeurig/vervroegd afschrijven 2011, verliesverrekeningen 2009–2011)

0,8

btw (afloop laag tarief renovatie woningen)

0,2

Accijnzen diesel

0,3

Accijnzen alcohol en frisdrank

0,1

Energiebelasting (excl 6-miljard-pakket)

– 0,3

SDE+ heffing

0,1

Assurantiebelasting

0,1

ETS-heffing

0,1

Aflopen van de eenmalige werkgeversheffing hogeinkomens in 2013

– 0,5

PBO-heffingen

– 0,2

Afschaffing MRB-vrijstelling oldtimers

0,1

Totaal overige maatregelen (exclusief sociale premies)

2,9

   

Totaal beleidsmatige lastenontwikkeling 2014

8,5

(a) Maatregelen die afgerond meer dan 0,1 mld euro bedragen. De maatregelen tellen niet altijd op tot totalen door afrondingen.

Tabel niet-EMU-relevante lasten
 

2014

Fiscale stimulering vrijval stamrechten

– 1,2

Beëindigen stamrechten voor nieuwe gevallen

– 0,4

Beperking Witteveen opbouwpercentage en verhogen pensioenleeftijd

– 0,3

Versneld afschaffen levensloop (inclusief niet invoeren vitaliteitsregeling)

0,4

AWBZ eigen betalingen

0,1

ZVW eigen risico (inclusief overige eigen betalingen en pakketaanpassing)

0,2

Afschaffing WVA onderwijs

0,4

Totaal

– 0.9

34.

Op pagina 62 van de MEV, wordt gemeld dat de lasten voor bedrijven in het 6 miljard pakket met 1,25 miljard stijgen in 2014, als gevolg van het wegvallen van de eenmalige verlaging van de AOF-premies in 2013. Op dezelfde pagina wordt gesteld dat de lasten van bedrijven in het 6 miljard pakket met 1,75 miljard stijgen als gevolg van verhoging van de AOF/WHK premies. Kunt u het verschil toelichten?

De AOF/WHK stijgt in totaal met 2¾ mld euro in 2014. Dit komt voor 1¼ mld euro door de eenmalige verlaging van de AOF-premies in 2013. De resterende stijging van de AOF/WHK-premies van 1¾ mld euro komt door alle overige maatregelen die verwerkt zijn voor de MEV, zoals maatregelen uit het regeerakkoord Rutte-Asscher. Ook het inhouden van de lastenenveloppe bedrijfsleven, deel AOF-premie uit het 6-mld-pakket (¼ mld euro) is hierin meegenomen. Zie de tabel bij vraag 33.

35.

Hoe groot is het aandeel van de 2¼ miljard aan lastenverzwaringen voor bedrijven dat incidenteel is?

Tabel 3.7 bevatte een omkering van kopjes. Dit is intussen gecorrigeerd (zie ook tabel hieronder). De lastenverzwaring voor bedrijven in 2014 bedraagt 5¾ mld euro.

Tabel 3.7 Beleidsmatige lastenontwikkeling 2012–2014

mld euro

2012

2013

2014

Totaal BLO, belastingen en premies

w.v. gezinnen

bedrijven

3

overheid

¼

– ¼

½

buitenland

0

0

0

       

Niet-EMU-relevante lastenontwikkeling

¾

¼

– 1

Het CPB maakt geen onderscheid tussen incidentele en structurele lastenmutaties. In de MEV en het CEP wordt de jaarlijkse lastenmutatie gerapporteerd.

36.

Op pagina 63 van de MEV staat dat de accijns op frisdrank wordt verhoogd. Kan worden aangegeven hoe hoog de accijns op frisdrank was in 2013 en met hoeveel centen deze wordt verhoogd in 2014?

De belasting op limonade wordt verhoogd van 5,5 cent per liter naar 7,59 cent per liter en de belasting op onder meer vruchtensap en mineraalwater wordt verhoogd van 4,13 cent per liter naar 5,7 cent per liter (Bron: Belastingplan 2014, pag 13 )

Naar boven