31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 123 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2012

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft bij brief van 8 november 2012 een viertal vragen gesteld inzake de aanwijzing aan het bestuur van Curaçao van 2 november 2012 tot aanpassing van de begroting van 2012.

In de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 juli 2012 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de problematiek die leidde tot de aanwijzing. In die brief is de context uiteengezet van de Rijkswet, de op dat moment nog relatief geringe schuldpositie van Curaçao, de intensieve interactie tussen het College financieel toezicht (Cft), de RMR en mijn ambtsvoorganger met het land Curaçao, en het uitblijven van noodzakelijke stappen en invoeren van maatregelen om de budgettaire problematiek het hoofd te bieden door Curaçao.

Tevens is opgemerkt dat de Koninkrijkspartners niet dienen te worden belast met de consequenties van het handelen door Curaçao en dat een eventueel beroep op extra financiële middelen vanuit het Koninkrijk door het Kabinet in lijn met de motie Bosman (Kamerstukken II, 33 000 IV nr. 19) zal worden afgewezen.

Zoals bekend heeft de Raad van Ministers van Curaçao tegen de aanwijzing beroep ingesteld en gelijktijdig om een voorlopige voorziening gevraagd. Op de voorlopige voorziening heeft de Raad van State van het Koninkrijk op 23 augustus 2012 een uitspraak gedaan. Het verzoek werd deels afgewezen en deels aangehouden. Curaçao heeft bij brief van 3 oktober 2012 de voorlopige voorziening, voor zover die nog was aangehouden, ingetrokken.

De Raad van State van het Koninkrijk heeft het Kroonberoep behandeld en de Raad heeft tevens de beslissing voorbereid. De aanwijzing is met het Koninklijk Besluit van 2 november 2012 in essentie overeind gebleven. Dit benadrukt de urgentie en de noodzaak van herstel van het begrotingsevenwicht op Curaçao; naleving van de aanwijzing draagt immers bij aan adequate voorzieningen voor de burgers. In dat kader is het prijzenswaardig dat de interim-regering op Curaçao de omvang en de ernst van de situatie volledig onderkent en serieuze inspanningen doet om het proces tot herstel in te zetten.

De in stand gebleven onderdelen van de aanwijzing zijn als volgt aangepast en geactualiseerd:

  • 1. Curaçao dient 55 miljoen Antilliaanse guldens (ANG) uit 2010 en 2011 te compenseren met overschotten op de begroting van 2012 en zo nodig op de begrotingen van verdere jaren.

  • 2. Curaçao dient pas uit te gaan van besparingen als zij daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

  • 3. Voor de begroting 2012 en de meerjarenbegroting dienen maatregelen genomen te worden om oplopende tekorten adequaat op te vangen.

  • 4. De regie door Curaçao op de uitvoering van voorgenomen maatregelen moet versterkt worden.

  • 5. Het is niet toegestaan verplichtingen op te nemen tot het aangaan van nieuwe leningen in de begroting 2012 zolang geen meerjarig evenwicht is bereikt. Voor zover het de bouw van een nieuw ziekenhuis betreft, moeten maatregelen worden getroffen die nodig zijn om een verantwoorde exploitatie mogelijk te maken. Die maatregelen moeten ook voldoende realistisch zijn, zodat het zeker is dat die ook daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Dit dient te worden uitgewerkt in overleg met het Cft.

  • 6. Het is in beginsel niet toegestaan nieuwe verplichtingen op te nemen in verband met het aannemen van personeel in de begroting 2012.

Belangrijkste actualisatie is dat de omvang van het te compenseren bedrag in verband met oude tekorten over de jaren 2010 en 2011 is verlaagd van 98 naar 55 mln NAf. Het te dekken tekort op de lopende begroting 2012 is gewijzigd naar een niet nader gespecificeerd bedrag. Dit omdat de aanwijzing nu uitgaat van een structurele opgave. De reikwijdte en omvang van de totale opgaaf is beduidend toegenomen. De omvang van de door de interim-regering recent verwachte tekorten, bij ongewijzigd beleid zijn voor 2012 en de meerjarenraming: 2012 (-196 mln Naf); 2013 (-321 mln Naf.); 2014 (-370 mln Naf); 2015 (-430 mln Naf). Hierbij is geen rekening gehouden met eventueel optredende risico’s.

Een aantal andere onderdelen uit de oorspronkelijke aanwijzing is niet in stand gebleven. Het betreft de onderdelen die niet zijn ontleend aan het advies van het Cft. Het KB zelf was niet voorgelegd aan de RMR. Daardoor waren deze onderdelen naar het oordeel van de Raad van State van het Koninkrijk niet voldoende kenbaar voor Curaçao en heeft zij daar niet haar zienswijze op kunnen geven. Ook biedt de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft) voor enkele onderdelen geen grondslag. Het betreft onderdelen die aanwijzingen gaven met betrekking tot het aanleveren van liquiditeitsoverzichten, voortgangsrapportages, het plan van aanpak in relatie tot de overheidsvennootschappen, en het instellen van voorafgaand toezicht door de minister van Financiën van Curaçao bij het aangaan van nieuwe verplichtingen. Overigens heeft Curaçao zelf dit voorafgaand toezicht al ingesteld op grond van artikel 39 van de Landsverordening comptabiliteit 2010.

In het KB van 2 november 2012 is het onderdeel tot het opstellen van een plan van aanpak voor overheids-NV’s vervallen. Een juridische grondslag hiervoor ontbreekt en er kan dus geen aanwijzing over gegeven worden. Ik merk hierbij op dat dit onverlet laat dat het Cft in zijn oordeel omtrent het voldoen aan de normen uit de Rijkswet alle relevante risico’s voor de begroting mee dient te nemen, dus ook de risico’s die voortvloeien uit de financiële situatie van de overheids-NV’s. Dit brengt met zich dat het Cft aanbevelingen kan doen omtrent een inventarisatie van de risico’s, een inventarisatie van de weerstandscapaciteit en het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s. Uit de begroting dient te blijken op welke wijze de risico’s worden beheerst. Het Cft is gerechtigd te verzoeken welke maatregelen zijn of nog worden getroffen. Overigens is mij gebleken dat de interim-regering zich bewust is van de risico’s van de overheids-NV’s voor de begroting en de publieke voorzieningen. De interim-regering heeft opgemerkt aan oplossingen te werken.

Het Cft beoordeelt deze risico’s voornamelijk aan de hand van jaarrekeningen van de overheidsNV’s. Hoewel er een verbetering is opgetreden in deze vorm van informatievoorziening komen jaarrekeningen over het algemeen laat en onvolledig beschikbaar. Dit belemmert het Cft in het tijdig signaleren van het manifesteren van deze risico’s. Het Cft zal in de volgende halfjaarrapportage aan de RMR (januari 2013) een samenvatting opnemen van de risico’s van de overheids-NV’s inclusief vermelding van het jaar waarop de informatie betrekking heeft. Zoals gebruikelijk ontvangt u daarvan eveneens een exemplaar. Indien de Rijksministerraad signalen ontvangt die duiden op onvoldoende transparantie of aanpak door de regering van Curaçao inzake de risico’s voor de begroting in het algemeen en van overheids-NV’s in het bijzonder dan zal ik ervoor pleiten dat in het verband van de Rijksministerraad Curaçao hierop alsnog zal worden aangesproken. Hiermee wordt ervan uit gegaan dat aan de motie Bosman (TK 2012/2013, 33 400 IV, nr 9) is/wordt voldaan.

De aanwijzing op grond van de Rijkswet van 13 juli 2012 is een unicum in de toepassing van de Rft. De aanwijzing van 2 november 2012 geeft zonneklaar aan dat – ondanks de zorgvuldige procedure sinds november 2011 – ook op het moment dat een finale afronding van een aanwijzing aan de orde is, alles er op gericht moet zijn dat alle onderdelen van een aanwijzing goed kenbaar zijn. Voorts dienen voor alle op te nemen onderdelen de juiste juridische grondslag aanwezig te zijn.

Een aanwijzing vormt het sluitstuk van het financiële toezicht. De Rijkswet kent geen vorm van preventief toezicht en evenmin enige vorm van onder- curatele-stelling. Het verscherpte financieel toezicht ligt besloten in de aanwijzing. Daardoor kunnen concrete aanwijzingen worden gegeven.

De Rijksministerraad heeft de ontwikkelingen mede naar aanleiding van de aanwijzing nauwkeurig gevolgd. De Rijksministerraad zal dit blijven doen. De Rijksministerraad kan het Cft namelijk verzoeken (extra) informatie te verstrekken. Het Cft heeft de bevoegdheden indien noodzakelijk alle relevante informatie bij de landen op te vragen. Het Cft heeft bij brief van 7 november zijn laatste rapportage aan de RMR gegeven op basis van de aanwijzing van 13 juli 2012.

De erkenning van de problematiek door het interim-kabinet en de serieuze inspanningen om het proces tot herstel in te zetten doen er niet aan af dat de aanwijzing tot nog toe in essentie niet is nageleefd. De financiële situatie blijft onverminderd zorgelijk. Recente berichtgeving van het Cft geeft aan dat het vermogen van Curaçao verder daalt en ook de liquiditeitspositie zich zorgelijk ontwikkelt. De door de interim-regering voorlopig geprognosticeerde begrotingstekorten voor 2013 en volgende jaren staan indien bewaarheid op gespannen voet met de Rft.

De interim-regering heeft inmiddels bericht dat een aantal zaken in gang is en wordt gezet om de financiële problematiek aan te pakken. De effectuering ervan in begroting is echter nog niet gerealiseerd.

Het oppakken van de vraagstukken en effectuering in de begrotingscyclus is een behoorlijke opgave want de afgelopen maanden is op Curaçao teveel tijd verloren gegaan. De inmiddels vergrote financiële opgaven zijn de afgelopen tijd niet effectief en adequaat bestreden. Maatregelen die de bevolking raken zullen niet uitgesloten kunnen worden.

Voor mij staat vast dat Curaçao alle inspanningen er op moet richten de noodzakelijke begrotingswijzigingen 2012 adequaat af te ronden alsmede zich thans dient te richten op de tijdige en adequate totstandkoming van de begroting van 2013 om volledig aan de aanwijzing te voldoen.

Ik stel mij op het standpunt dat op grond van de Rft de begroting 2013 en meerjarenraming van Curaçao materieel sluitend dienen te zijn. Voorts dient de begroting en/of meerjarenraming de (verwachte) tekorten uit voorgaande jaren (2010–2012) te compenseren. Daarmee wordt de beleidslijn die door de Rijksministerraad is ingezet, strikt vastgehouden.

Curaçao is als autonoom land in het Koninkrijk zelf verantwoordelijk voor het financieel evenwicht en dient de problematiek derhalve zelf op te lossen. In de RMR zal de toereikendheid van de maatregelen van Curaçao nauwlettend worden gevolgd.

Het eventueel niet opvolgen van een aanwijzing is een ernstige tekortkoming. De normen waarop de aanwijzing is gebaseerd zijn door Curaçao, Sint Maarten en Nederland gezamenlijk vastgelegd in de Rft en gelden dus als wettelijke verplichtingen voor Curaçao en Sint Maarten. In de situatie dat de aanwijzing niet wordt nageleefd, en er een onhoudbare situatie ontstaat, die door de instellingen van het land zelf niet wordt geredresseerd, kan in het uiterste geval de waarborgfunctie worden ingeroepen. Op grond daarvan kunnen – tijdelijk -verderstrekkende maatregelen worden genomen; deze maatregelen moeten proportioneel zijn en ze moeten zijn gericht op herstel naar de normale situatie.

Ik ga er echter van uit dat de regering van Curaçao haar verantwoordelijkheid neemt en de vraagstukken naar het oordeel van de RMR adequaat aanpakt en dit tot uiting laat komen in een tijdige en sluitende (meerjaren)begroting.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk

Naar boven