31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 88 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2011

Tijdens het begrotingsdebat op 2 december 2010 heb ik u toegezegd u de financiële stand van zaken te geven wat het betreft het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) met het oog op het risico van onderbesteding. Met deze brief geef ik u de meest recent geverifieerde cijfers zoals die bij de Uitvoeringsorganisatie van de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (USONA) bekend zijn.

Tevens stuur ik u een recent uitgevoerde tussenevaluatie van het SEI van Curaçao1.

Stand van zaken SEI

Het SEI is in 2008 van start gegaan en heeft als doelstelling de eilanden van de (voormalig) Nederlandse Antillen een betere sociaaleconomische uitgangspositie te geven in de nieuwe staatkundige structuur.

Hieronder vindt u een overzicht van de financiële stand van het SEI per 1 juli 2011. Het «totaal» bedrag is hetgeen door Nederland maximaal beschikbaar is gesteld. Het «goedgekeurde» bedrag is hetgeen in financieringsovereenkomsten tussen USONA en de ontvangende overheid is vastgelegd. Onder «verplicht» wordt verstaan het bedrag dat vervolgens is vastgelegd in contracten ten behoeve van de uitvoering. Het «betaalde» bedrag is daadwerkelijk uitgekeerd.

Financiële stand Sociaal Economisch Initiatief (1 juli 2011)
 

Totaal

Goedgekeurd

Verplicht

Betaald

Curaçao

101 171

98 437

70 626

35 834

St. Maarten

32 000

31 793

29 590

9 301

Bonaire

19 500

19 333

19 323

9 816

St. Eustatius

13 000

13 000

12 962

3 295

Saba

13 160

13 121

13 090

6 136

(bedragen x 1 000 ANG)

Ik constateer, gezien de bedragen die op dit moment goedgekeurd en verplicht zijn, dat het risico op substantiële onderbesteding klein is. Wel loopt de daadwerkelijke uitvoering van de projecten een stuk achter op de financiële vastlegging, hetgeen in de laatste kolom tot uitdrukking komt. De uitvoering van de projecten is tot en met 2014 gepland. Ik heb op dit moment geen reden aan te nemen dat het SEI niet binnen deze termijn volledig tot uitvoering zou kunnen komen.

Tussenevaluatie SEI Curaçao

Voor het SEI van Curaçao is in samenspraak met Curaçao een tussenevaluatie uitgevoerd. De omvang en complexiteit van het programma en mate van beleidsinhoudelijke maatregelen waren de voornaamste redenen voor het besluit om voor het SEI van Curaçao een tussenevaluatie te laten uitvoeren. De rapportage is uitgevoerd door PWC Nederland en PWC Curaçao en doe ik u hierbij toekomen. Voor mij zijn de volgende de belangrijkste conclusies van het onderzoek:

  • 1. Hoewel het draagvlak voor het SEI groot is, is er een reëel risico dat de doelstellingen niet volledig behaald zullen worden door problemen op uitvoeringsniveau.

  • 2. De duurzaamheid van de maatregelen in het SEI is niet voldoende gewaarborgd, waarmee het risico bestaat dat het programma voor een deel slechts een eenmalig effect zal hebben.

  • 3. Er is te weinig aandacht geweest voor het definiëren en meetbaar maken van de resultaten van het SEI.

Op basis hiervan zijn een aantal aanbevelingen door de onderzoekers gedaan. Mede op basis van deze aanbevelingen heb ik tijdens mijn meest recente overleg met de minister-president van Curaçao nadere afspraken gemaakt over de uitvoering van het SEI. Om de uitvoering te versterken heb ik aangeboden een deel van de verwachte onderbesteding in te zetten om het uitvoeringsapparaat van Curaçao te versterken. Definitieve besluitvorming zal begin november plaats vinden, nadat Curaçao nadere informatie heeft verschaft over enkele projecten en hun inzet ten aanzien van het uitvoeringsapparaat.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven