33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)

Nr. 110 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 7 juni 2022 over de beleidsagenda voor duurzame financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 september 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 30 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij erkennen het belang van investeringen in een duurzame economie.

Zij lezen in de beleidsagenda dat de sector zelf al veel in gang heeft gezet, zoals een commitment aan het klimaatakkoord van Parijs. De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister financiële instellingen desondanks wil vragen «hun balansen in lijn te brengen met het 1,5 graden scenario». Kan de Minister aangeven wat zij hier concreet mee bedoelt ten opzichte van het commitment vanuit de sector zelf? Op welke wijze dienen «de balansen» aangepast te worden volgens de Minister?

Met het klimaatcommitment is afgesproken dat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De betrokken partijen nemen deel aan de financiering van de energietransitie en aanvaarden hiertoe een inspanningsverplichting binnen de kaders van wet en regelgeving en de risico-rendementsdoelstellingen. Ook ondernemen zij actie om het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen te meten. Instellingen zullen hun CO2-rapportages eind 2022 en actieplannen begin 2023 bekendmaken.

In mijn beleidsagenda vraag ik financiële instellingen om de bijdrage die zij leveren aan het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord in te vullen door hun balansen in lijn te brengen met het 1,5 gradenscenario en de klimaatambities van het kabinet. Ook vraag ik van financiële instellingen dat zij in hun actieplannen voldoende inzichtelijk maken op welke wijze hun maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. In dat kader verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve reductiedoelstellingen voor 2050 en 2030 en tussentijdse doelstellingen om hier te komen. Bij voorkeur worden de reductiedoelstellingen in de actieplannen gekoppeld aan alle relevante activaklassen en sectoren. Ten slotte verwacht ik ook kwalitatieve doelstellingen. Deze dienen zowel op interne organisatieaspecten, waaronder governance en bedrijfsvoering, als op strategische en operationele aspecten, zoals het financieringsbeleid, te zien.

Is de Minister voornemens dit juridisch af te dwingen, aangezien zij in tabel 1 in de bijlage van de beleidsagenda aangeeft «normerend op te willen treden indien onvoldoende voortgang bereikt wordt»?'1 Acht de Minister zich bevoegd in te grijpen in de bedrijfsvoering van private ondernemingen? En hoe verhoudt zicht dat tot haar Europese ambitie voor een gelijk speelveld voor financiële instellingen? Welke andere Europese landen hebben ten aanzien van dit punt concrete acties ondernomen? Deelt de Minister de mening dat Nederland hier gelijk moet optreden in Europa?

Zoals ik in de beleidsagenda heb aangegeven, is een verkenning naar eventueel normerend optreden aan de orde, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij de verwachtingen achterblijven. De beoordeling of normerend optreden nodig is zal begin 2023 plaatsvinden. Ik ga over tot een verkenning van normerend optreden indien de voortgangsrapportages van het klimaatcommitment die eind van dit jaar en begin volgend jaar verschijnen, daartoe aanleiding geven.

In algemene zin geldt dat voor het normeren van de handelingen van private partijen van overheidswege wetgeving wordt gebruikt. De reden daarvoor is dat voor zulk overheidshandelen een wettelijke grondslag vereist is. Het naleven van wettelijke normen is juridisch afdwingbaar. Mogelijke regelgeving mag uiteraard niet strijdig zijn met Europees recht, waaronder een groot deel van het financieel recht, dat (onder andere) een gelijk speelveld voor financiële instellingen beoogt te waarborgen. Het belang van een gelijk speelveld laat echter onverlet dat het soms geboden en verantwoord kan zijn om vooruit te durven lopen en een voortrekkersrol te nemen. Een bijkomend voordeel van nationaal normerend optreden op het terrein van de klimaatambities, is dat Nederlandse financiële instellingen zich tijdig en gecontroleerd aanpassen aan de nieuwe economie. Daardoor zijn instellingen beter bestand tegen transitierisico’s en dit kan op termijn een concurrentievoordeel zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aankomt op het financieren van duurzame activiteiten (kennis, schaalvoordelen) of weerbaarheid tegen transitieschokken. Nederland zou overigens niet het enige land in de Europese Unie zijn dat actie zou ondernemen op dit vlak. Zo hebben Frankrijk2 en Duitsland3 regelgeving vastgesteld omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze regelgeving zal ook van toepassing zijn op financiële instellingen. In het Verenigd Koninkrijk behandelt het parlement momenteel een wetsvoorstel, waarin voorgesteld wordt de netto-nul-doelstelling uit de Britse klimaatwetgeving toe te voegen aan de beginselen waarmee toezichthouders bij de uitvoering van hun algemene taken rekening dienen te houden.4 In het Coalitieakkoord is afgesproken dat Nederland in de Europese Unie IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Momenteel wordt er in EU-verband onderhandeld over het richtlijnvoorstel gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.5

Hanteert de Minister een ondergrens qua omvang van de financiële instellingen die aan de rapportageverplichtingen moeten voldoen? Welke acties onderneemt de Minister in dit kader om de administratieve lastendruk te beperken voor de sector, met name het midden-en kleinbedrijf?

De belangrijkste nieuwe rapportageverplichting voor zowel financiële als niet-financiële ondernemingen volgt uit de Europese richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage.6 De onderhandelingen over deze richtlijn zijn in juni van dit jaar afgerond. De richtlijn verplicht alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen) om een duurzaamheidsrapportage op te stellen. Niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen vallen buiten de reikwijdte van de rapportageverplichting. Voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen, die wel onder de reikwijdte van de richtlijn vallen, worden vereenvoudigde standaarden ontwikkeld, terwijl niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen vrijwillig aan deze vereenvoudigde standaarden kunnen voldoen. Daarnaast geldt voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen dat de rapportageverplichting twee jaar later ingaat dan voor ondernemingen die sinds boekjaar 2017 verplicht zijn om niet-financiële informatie te rapporteren (respectievelijk boekjaar 2026 en 2024). Verder kunnen beursgenoteerde mkb-ondernemingen gebruikmaken van een ontheffing van de rapportageverplichting tot 2028.

Heeft de Minister de sector geconsulteerd bij de totstandkoming van de beleidsagenda? Zo ja, kan de Minister de feedback op haar actiepunten met de Kamer delen? Zo nee, is de Minister bereid de beleidsagenda ter consultatie aan de sector voor te leggen en de resultaten met de Kamer te delen?

Bij de totstandkoming van de beleidsagenda is op diverse manieren input opgehaald bij verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de financiële sector, het maatschappelijk middenveld en de wetenschap. Zo hebben de brancheorganisaties van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en asset managers7 onder meer aangegeven achter de kabinetsambitie te staan om een verlaging van de Nederlandse broeikasgasuitstoot met 55% tot 60% in 2030 te reduceren en – op het moment dat het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) zijn doorwerking krijgt binnen het overheidsbeleid – dit met hun klimaatcommitment te ondersteunen. Ook heeft een aantal Ngo’s het belang benadrukt van het adequaat weerspiegelen van klimaatrisico’s in Europese prudentiële raamwerken8. Deze input is zoveel mogelijk meegenomen in de totstandkoming van de beleidsagenda. Hoewel de beleidsagenda als geheel niet via een formele consultatie is voorgelegd aan de sector of andere belanghebbenden, is mijn beeld uit de eerste reacties dat er in de samenleving (waaronder vanuit de financiële sector9) brede steun is voor de geschetste urgentie, voorziene richtingen en concrete acties.

Ook bij de verdere uitwerking en implementatie van deze acties zal ik de input vanuit de sector en andere belanghebbenden over onder meer haalbaarheid, uitvoerbaarheid en ambitie van de maatregelen, blijven meewegen en de Kamer hierover blijven informeren. Naast de maatschappelijke dialoog sessies die als onderdeel van het klimaatcommitment zijn georganiseerd, wordt er ook momenteel over dit onderwerp een regulier overleg op expertniveau opgezet tussen maatschappelijke organisaties en de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering en delen de mening dat de financiële sector hard nodig is om een duurzame economie te bereiken. Daarom staan deze leden positief tegenover de beleidsagenda, maar hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen en opmerkingen bij deze beleidsagenda.

Uiteraard hopen de leden van de D66-fractie dat er voldoende voortgang wordt geboekt door de financiële sector op de klimaatcommitment, waarin de sector zich aan de afspraken uit Parijs heeft verbonden. Omdat in de laatste voortgangsrapportage werd gemeld dat 51 procent van de financiële instellingen een actieplan heeft, waarvan 48 procent op relevante financieringen, waarvan 77 procent in lijn met het Parijsakkoord, begrijpen de leden van de D66-fractie dat minder dan 19 procent in 2021 een actieplan had om aan het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen bij welk percentage in de komende voortgangsrapportage de Minister tevreden is als het gaat om concrete actieplannen om uitstoot te meten en terug te dringen? Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar wat de acties zijn om ervoor te zorgen dat alle financiële instellingen aan de doelstellingen van het klimaatakkoord en het akkoord van Parijs worden gehouden, mocht de score niet 100 procent zijn?

Ik verwacht dat alle instellingen die zich hebben verbonden aan het klimaatcommitment, zich daar aan houden en uiterlijk eind dit jaar hun CO2-rapportages en actieplannen – inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 – bekend maken, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Ik verwacht de komende tijd twee voortgangsrapportages van KPMG hierover: één rapportage eind 2022 over de CO2-rapportages en één begin 2023 over de actieplannen. Naar aanleiding van deze voortgangsrapportages zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie de voortgang van het klimaatcommitment beoordelen en eventuele vervolgacties bekendmaken. Eén van de mogelijke acties is het verkennen of aanvullende regulering ervoor kan zorgen dat financiële instellingen zich aan de klimaatdoelstellingen van het kabinet houden. Daarbij gaat het mij niet enkel om het percentage instellingen dat voldoet aan eigen toezeggingen, maar ook om de kwaliteit van CO2-rapportages en actieplannen.

Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat de volgende voortgangsrapportage over het klimaatcommitment van de financiële sector meer inzicht moet geven in de kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen?

Ik verwacht dat de voortgangsrapportage die begin 2023 verschijnt, en die betrekking heeft op de actieplannen van de betrokken financiële instellingen, in ieder geval op geaggregeerd niveau inzicht zal geven gegeven in de kwaliteit van de actieplannen en daar een vergelijkende analyse over zal bevatten. Tegelijkertijd vind ik de transparantie van individuele instellingen over hun actieplannen en de aannames die daarachter schuilen óók van groot belang, niet alleen om verantwoording daarover naar de samenleving af te leggen, maar ook om van elkaar te leren. Dit komt ook in het klimaatcommitment tot uitdrukking. Daarin staat dat instellingen zich verbinden aan een proces om onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten, om de meting van CO2te verbeteren en te verdiepen. Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat inzicht in de actieplannen van individuele instellingen belangrijk is en zal mij ervoor inzetten dat de instellingen zich houden aan hun commitment om deze bekend te maken. Ik verwacht dan ook dat deze actieplannen openbaar beschikbaar zijn.

Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de verkenning van mogelijkheden om normerend op te treden in het geval dat het de financiële sector niet zelfstandig lukt om aan de afspraken te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen naar wanneer deze verkenning wordt afgerond.

Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen er twee voortgangsrapportages verschijnen over het klimaatcommitment. Afhankelijk van de uitkomsten van deze voortgangsrapportages zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie besluiten of wij over zullen gaan tot het verkennen van normerend optreden. Daarbij geldt dat een daadwerkelijke verkenning pas aan de orde is, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij de verwachtingen achterblijven. In mijn begeleidende brief bij de eerste voortgangsrapportage eind dit jaar zal ik nader ingaan op de specifieke criteria die ik bij de beoordeling van het meten van CO2-gehaltes én de actieplannen begin volgend jaar zal meewegen. Een aantal ervan heb ik reeds geschetst in de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar10 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering. De beoordeling of en op welke wijze normerend optreden nodig is, verwacht ik in de loop van 2023 te maken.

Ook de leden van de D66-fractie staan positief tegenover grotere betrokkenheid van de wetenschap en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van de voortgang van het klimaatcommitment. Deze leden achten het van groot belang dat de heldere en voorspelbare transitiepaden voor de reële economie zo spoedig mogelijk worden afgerond, zodat de financiële sector beter weet wat het kan verwachten. Bovendien hechten de leden van de D66-fractie waarde aan het ontwikkelen van deze transitiepaden in een internationale context. Daarom vragen de leden van de D66-fractie naar wanneer de transitiepaden zijn opgesteld en welke internationale partijen hierbij betrokken zullen worden, zoals Europese partijen. Houdt de Minister daarbij voldoende oog voor de samenhang tussen Europese afspraken, zoals op het gebied van due dilligence, met OESO-richtlijnen en andere internationale afspraken, zo vragen deze leden.

Als kabinet bieden wij op nationaal niveau klimaatbeleid en bijbehorende wet- en regelgeving. Het kabinet heeft in het ontwerp-beleidsprogramma klimaat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid per sector voor de komende tien jaar uitgewerkt, met als doel het realiseren van 55% broeikasgasemissiereductie in 2030 (streven naar 60%) en klimaatneutraliteit in 2050. In de zomer van 2023 zal het kabinet, als onderdeel van het Nationaal Plan Energiesysteem, nader ingaan op transitiepaden naar klimaatneutraliteit.

Op Europees niveau geeft de EU klimaatwet aan dat in 2050 de EU klimaatneutraal moet zijn, waarbij de tussenstap in 2030 is om ten minste 55% broeikasgassen te reduceren ten opzichte van 1990. Het 2030 doel is vertaald in wet- en regelgeving via het Fit for 55 pakket en maatregelen dat verschillende sectoren omvat, zoals het ETS voor de grootschalige industrie, ETS 2 voor de gebouwde omgeving en transport, ETS luchtvaart en scheepvaart, LULUCF voor de bossen en landgebruik, CO2-emissienormen voor voertuigen en de Effort Sharing Regulation voor nationale lidstaatdoelen in de sectoren gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en kleine industrie. Momenteel zijn de onderhandelingen over het Fit for 55 pakket in Brussel nog lopende en bevinden zich in de laatste fase van de trilogen met het Europees Parlement. Verder heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Zoals 7 april jl. middels een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld is11, staat het kabinet positief tegenover de aandacht voor klimaat in het voorstel. In het BNC-fiche is eveneens aangegeven dat coherentie met andere Europese maatregelen een belangrijk uitgangspunt van de Nederlandse onderhandelingspositie is.

Voor financiële ondernemingen is en blijft het daarbij van belang dat de sectorale kennis, die zij veelal reeds in grote mate in huis hebben, ook blijvend verrijkt wordt met nieuwe kennis over de regelgevende kaders waarin hun klanten opereren: nationaal, Europees en mondiaal. Rapporten als «Net Zero by 2050: A Roadmap fort he Global Energy Sector» van het Internationaal Energie Agentschap (IEA)12 en internationale initiatieven zoals het Science-Based Target initiative (SBTi), kunnen daarbij ondersteunend zijn. Het is van belang dat dit soort hulpmiddelen zich blijven aanpassen aan de meest recente wetenschappelijke inzichten. Zo heeft het SBTi een standaard ontwikkeld, die aansluit op wat volgens het IPCC mondiaal nodig is om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden.

Hoewel de leden van de D66-fractie een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico's ondersteunen, vragen zij naar wat de concrete invulling van «mij hard maken» is? Wanneer kan een dergelijk onderzoek worden gestart?

In de beleidsagenda schrijf ik, zoals de leden van de D66-fractie ook benoemen, dat ik mij hard maak voor onderzoeken naar de inzet van macroprudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s door toezichthouders en risicocomités, zoals de European Systemic Risk Board (ESRB). Deze macroprudentiële autoriteiten spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kennis over de wijze waarop duurzaamheidsrisico’s zich op het niveau van de gehele economie kunnen manifesteren. Hier heb ik mij ook richting de Europese Commissie voor uit gesproken in aanloop naar de herziening van het macroprudentiële raamwerk voor banken, onder meer in mijn reactie op de Europese consultatie voor deze regelgeving.13

Hoewel dit aanvankelijk in 2023 verwacht werd, is het op dit moment onduidelijk wanneer een voorstel van de Europese Commissie voor deze regelgeving gereed is. Mogelijk lukt dit ook niet meer binnen haar termijn tot 2024. Ik blijf in Europees verband de Europese Commissie oproepen om binnen haar termijn een voorstel te presenteren. Ik vind het van belang om duurzaamheidsrisico’s op de korte termijn in het macroprudentiële raamwerk te verankeren. Tegelijkertijd zal ik mij daarom beraden op welke alternatieve mogelijkheden er zijn om de aanpak van deze risico’s in het macroprudentiële raamwerk te verankeren. Daarnaast blijft het van belang dat de diverse toezichthouders en risicocomités hun onderzoek naar macroprudentiële duurzaamheidsrisico’s vervolgen.

Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister de toezichthouder gaat aanmoedigen om onderzoek te doen naar biodiversiteitsverlies, een groot milieurisico. Welke concrete acties kunnen deze leden verwachten van toezichthouders die door prudent toezicht te houden ook biodiversiteit mee zouden moeten wegen in hun toezicht?

De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht, als prudentieel toezichthouder, dat financiële instellingen inzicht hebben in alle materiële risico’s en deze risico’s adequaat beheersen. Dat geldt ook voor materiële risico’s die samenhangen met het verlies van biodiversiteit of de aantasting van ecosystemen. Om inzicht te krijgen in deze risico’s heeft DNB in 2020, in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de blootstelling van Nederlandse financiële instellingen aan biodiversiteitsverlies onderzocht en de publicatie «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» uitgebracht.14 Als opvolging van dit rapport onderzoekt DNB momenteel hoe biodiversiteitsrisico’s kunnen worden meegenomen in de bewaking van de financiële stabiliteit in Nederland, bijvoorbeeld door scenario’s voor biodiversiteitsverlies te ontwikkelen. Om de financiële sector handvatten te geven voor beheersing van klimaat- en milieurisico’s publiceert DNB in het najaar van 2022 een gids met aandachtspunten voor de beheersing van deze risico’s. Hieronder vallen de risico’s die samenhangen met het verlies aan biodiversiteit. De handvatten in deze gids sluiten waar mogelijk aan bij de toezichtverwachtingen van de Europese Centrale Bank (ECB), die van toepassing zijn op het toezicht op klimaat- en milieugerelateerde risico’s in de bancaire sector. Deze gids is de basis voor de toezichtdialoog tussen DNB en de instellingen over de beheersing van klimaat- en milieurisico’s. DNB besteedt ook aandacht aan klimaat- en milieurisico’s, waaronder biodiversiteitsverlies, bij de personentoetsingen bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Zo kan kandidaten in toetsingsgesprekken worden gevraagd naar kennis van deze risico’s, relevante wet- en regelgeving en de impact daarvan voor de instelling.

Ook internationaal zet DNB zich in voor de verankering van biodiversiteitsverlies en andere milieugerelateerde risico’s in het toezicht, als covoorzitter van de Taskforce for Nature-related Risks binnen het Network for Greening the Financial System (NGFS). In deze taskforce wordt onder meer gewerkt aan kennisopbouw en -deling over deze risico’s en het ontwikkelen van een conceptueel kader voor centrale banken en toezichthouders.

Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie in het voorstel van de Europese Commissie over de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen, waarin de financiële sector wordt vrijgesteld van bepaalde verplichtingen. In de nota naar aanleiding van het verslag over het BNC-fiche15 geeft de Minister aan deze aanpak niet in lijn te vinden met de OESO- richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat zij in Brussel inzet op aanscherping op dit punt. Wat is de precieze inzet, wat wil de Minister uiteindelijk in de richtlijn en wat is de stand van zaken, zo vragen deze leden.

Zoals aangegeven in de beleidsagenda, vind ik het van belang dat de wetgeving omtrent internationaal maatschappelijke verantwoord ondernemen (IMVO) aansluit bij de standaarden die momenteel al aan de financiële sector worden gesteld en bij bestaande en aangekondigde wetgeving op het gebied van duurzaamheid. De Nederlandse inzet voor de richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting (due diligence) voor ondernemingen, richt zich op het onderdeel van het voorstel waaruit volgt dat de financiële sector niet tot de risicosectoren wordt gerekend. Zoals in het BNC-fiche verwoord, vraagt het kabinet de Europese Commissie naar de onderbouwing hiervoor en pleit zij tegelijkertijd voor een verbreding van de reikwijdte tot alle grote bedrijven.16 Daarnaast is het niet in overeenstemming met de internationale raamwerken dat de financiële sector alleen gepaste zorgvuldigheid zou hoeven te betrachten vóór het sluiten van overeenkomsten of doen van beleggingen. In de onderhandelingen spreekt het kabinet zich hiertegen uit en stelt zij voor dat voor de financiële sector dezelfde gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen moeten gelden als voor andere sectoren. Dit houdt in dat zij ook gedurende looptijd van een overeenkomst of belegging gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen.

De leden van de D66-fractie weten dat een van de grootste duurzaamheidsrisico's, zeker voor Nederland, overstromingen kunnen zijn. Vanwege dit risico kunnen deze leden zich voorstellen dat er in de toekomst een grotere rol is voor verzekeraars, die daarbij één loket kunnen bieden voor de afhandeling en preventieve maatregelen onder de aandacht kunnen brengen. Hoe kijkt de Minister naar de rol van verzekeraars om overstromingsrisico's te beheersen zodat hiervoor in de toekomst minder publieke middelen nodig zijn en hoe past dit risicobeheer in de inzet op duurzame financiering, zo vragen deze leden.

Zoals ik ook in mijn beleidsagenda duurzame financiering heb genoemd, is het van belang om de verzekerbaarheid van klimaatschade te waarborgen, waarbij de financiële risico’s voor verzekeraars goed beheerst worden, de verzekeringsgraad hoog is en er duidelijkheid bestaat over de gevallen waarin de overheid een rol heeft. Overstromingsrisico’s hebben daarbij de primaire aandacht, maar ook andere typen klimaatrisico’s worden meegenomen in deze verkenning. In de komende periode gaat mijn ministerie met sectorpartijen in gesprek over dit onderwerp.

Omdat financiële gevolgen van duurzaamheidsrisico's goed moeten worden beheerst, staan de leden van de D66-fractie positief tegenover het borgen van het kennisniveau op bestuursniveau bij financiële instellingen. Daarbij zien deze leden duurzaamheidsrisico's als breder dan enkel klimaatrisico's, dus vragen de leden van de D66-fractie hoe andere duurzaamheidsaspecten zoals biodiversiteit worden meegewogen in de beoordeling van het kennisniveau van bestuurders. Hoe wordt het kennisniveau bij toezichthouders goed geborgd, zo vragen deze leden.

DNB geeft aan dat zij op dit moment al aandacht besteedt aan (kennis over) klimaat- en milieurisico’s, waaronder biodiversiteitsverlies, bij de personentoetsingen bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Ik vind het van belang om dit in de Europese regelgeving te expliciteren. In de lopende onderhandelingen over de Europese toezichtraamwerken voor banken en verzekeraars houd ik er daarom oog voor dat op bestuursniveau voldoende kennis moet zijn over deze risico’s. Zo steun ik bijvoorbeeld het voorstel van de Europese Commissie om in het raamwerk voor banken te verduidelijken dat managementteams over voldoende kennis moeten beschikken over het brede palet aan ESG-risico’s.

Daarnaast acht ik het van belang dat niet alleen het kennisniveau bij financiële instellingen op orde is, maar dat dit ook voor de toezichthouders het geval is. De voorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van het toezichtraamwerk voor banken en verzekeraars bevatten hier ook diverse voorstellen voor. Eén van de belangrijkste voorstellen hiervoor is dat de Europese toezichthouders voor de financiële markten gemeenschappelijke uitgangspunten dienen te ontwikkelen voor het stress-testen van aan het milieu, sociale en governance (ESG) gerelateerde risico’s. In het voorstel worden toezichthouders opgeroepen om hierbij te starten met risico’s gerelateerd aan klimaatverandering, maar daarna breder te kijken. Deze brede aanpak ondersteun ik.

Ook de leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat duurzame investeringen echt duurzaam zijn en dat groenwassen wordt voorkomen. Daarom hebben deze leden zorgen over het beoordelen van beloftes in plaats van gerealiseerde impact bij het verstrekken van keurmerken. Wat is de inzet van de Minister rond het wegen van impact in plaats van beloftes bij de internationale harmonisatie van rapportagestandaarden voor duurzaamheid, die de leden van de D66-fractie als een positieve ontwikkeling zien?

Door de Europese Commissie wordt momenteel gesproken over een keurmerk voor financiële producten met een beleggingscomponent (EU Ecolabel voor financiële producten). Daarnaast heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een verordening die een standaard zet voor duurzame obligaties (EU groene obligatiestandaard). Beide initiatieven zijn erop gericht dat de opbrengsten van het financiële product moeten worden geïnvesteerd in duurzame economische activiteiten die voldoen aan de beoordelingscriteria uit de EU-taxonomie. Het betreft daarmee geen investeringen in duurzame beloftes, maar in activiteiten die bijdragen aan de duurzame transitie.

Het commissievoorstel voor de EU groene obligatiestandaard bevat daarnaast de mogelijkheid om de opbrengsten te investeren in activiteiten die binnen vijf tot tien jaar na uitgifte voldoen aan de EU taxonomie. Dit maakt het mogelijk om met een groene obligatie de verduurzaming van een bestaande economische activiteit (bijvoorbeeld een fabriek) te financieren. Bij de uitgifte van de obligatie dient er een transitieplan gepresenteerd te worden waarin uitgelegd wordt hoe het project binnen vijf of tien jaar aan de taxonomiecriteria kan voldoen. Ik steun dit voorstel omdat verduurzaming van bestaande economische activiteiten belangrijk is voor de transitie naar een duurzame economie. Het is hierbij echter van groot belang dat er een geloofwaardig transitieplan wordt gepresenteerd. Het kabinet zet zich ervoor in dat hier minimale eisen aan worden gesteld.

Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van verduurzaming van de financiële sector zich tot andere landen met een grote financiële sector, zo vragen deze leden.

Het kabinet vindt het van groot belang dat in EU-verband nauw wordt samengewerkt op het gebied van de verduurzaming van de financiële sector. Veel wet- en regelgeving die geldt voor de financiële sector is immers Europees en de financiële sector is in sterke mate grensoverschrijdend actief. Daarom ondersteun ik de duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie17 en probeer ik in de diverse onderhandelingen over de onderliggende wet- en regelgeving met andere ambitieuze landen samen op te trekken.

Voor wat betreft de nationale regelgeving binnen de EU, constateer ik nog geen uniforme aanpak om de financiële sector te verduurzamen. Landen experimenteren met verschillende initiatieven. Zo zijn er landen zoals Zwitserland en Oostenrijk waar, net als in Nederland, financiële instellingen onderdeel zijn van een commitment aan klimaatdoelstellingen. Ik vind het belangrijk dat landen van elkaar kunnen leren en (verdere uitwerking van) de ambities van de Europese Commissie blijven aanjagen. Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsagenda, zal ik initiatief nemen om samen met andere koplopers een groep te vormen om over de hele breedte van het thema duurzame financiering ideeën, kennis en expertise te delen. Dit initiatief bevindt zich nu in een verkennende fase. Ik zal uw Kamer informeren over de vorderingen hierop.

Graag gaan de leden van de D66-fractie in gesprek over de nadere uitwerking van de beleidsagenda en de inzet op verduurzaming van de financiële sector. Naast de partijen die de Minister noemt om bij dit gesprek te betrekken, zien de leden van de D66-fractie ook een rol voor consumenten die zich ervan bewust kunnen zijn dat ze wel of niet willen bijdragen aan het financieren van bijvoorbeeld olieboringen. Via welke routes wordt de consument geïnformeerd over het investeringsbeleid van de financiële instellingen waarbij zij geld hebben en op welke manier houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hier toezicht op, zo vragen deze leden. Hoe worden bijvoorbeeld banken en pensioenfondsen verplicht om transparant te zijn richting consumenten over (de duurzaamheid van) hun beleggingsbeleid, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Vanaf 10 maart 2021 is de Verordening Informatieverstrekking over duurzaamheid van toepassing op financiële instellingen. Deze verordening is beter bekend als de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). De SFDR beoogt de informatieverstrekking aan de eindbelegger te verbeteren op het gebied van duurzaamheid. De SFDR verplicht financiële instellingen (waaronder banken en pensioenfondsen) om onder andere transparant te zijn over de wijze waarop duurzaamheidsrisico’s en ongunstige effecten op duurzaamheid worden meegenomen in hun beleggingsbeleid. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de naleving van de SFDR. Daarnaast verplicht de duurzame taxonomie vanaf 2024 financiële instellingen die vallen onder de reikwijdte van de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage18 te rapporteren in hoeverre de activa op de balans in lijn zijn met de beoordelingscriteria uit de taxonomie. Ook dit valt onder toezicht van de AFM.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van de verduurzaming van de financiële sector en de stappen die het kabinet zet. Deze leden vinden het vooral belangrijk dat het kabinet gezamenlijk optrekt met de financiële sector en het bedrijfsleven, en dat er bovenal aandacht is voor het perspectief van burgers.

De leden van de CDA-fractie missen in de beleidsagenda aandacht voor het perspectief van burgers, die in hoge mate afhankelijk zijn van de producten van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Kan de Minister schetsen welke invloed de toenemende aandacht voor en de eisen aan duurzaamheid in de financiële sector heeft op burgers en bedrijven? De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsagenda dat de transitie een bijdrage vraagt van de hele samenleving. Welke stappen neemt de Minister om te borgen dat burgers en bedrijven, zeker in sectoren waar een grote transitie gaande is zoals de agrarische sector en de mobiliteit, toegang blijven houden tot financiering en verzekeringsproducten? Met andere woorden, hoe zorgt de Minister ervoor dat er bij de verduurzaming van de financiële sector voldoende oog is voor het perspectief van burgers en bedrijven?

De duurzame transitie vindt plaats in de reële economie, dat wil zeggen door burgers, bedrijven en de overheid. De financiële sector kan deze transitie faciliteren en versnellen door haar kapitaal en het kapitaal dat zij namens klanten beheert, duurzaam in te zetten. Tot nu toe wordt wet- en regelgeving geïmplementeerd die duiding geeft aan wat duurzaam is (de taxonomie) en waarover en op welke wijze bedrijven (inclusief financiële instellingen) moeten rapporteren in relatie tot duurzaamheid. Met als doel om de duurzame transitie op een ordentelijke wijze in gang te zetten. De implementatie van dit soort wet- en regelgeving gebeurt in fases, zodat bedrijven en financiële instellingen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om deze na te kunnen leven. Vanuit de overheid wordt daarnaast ingezet op ondersteuning van financiële instellingen, bedrijven en burgers hierbij, onder meer door het schetsen van transitiepaden en het stellen van normen.

Bij de totstandkoming van de beleidsagenda is overigens op diverse manieren input opgehaald bij verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de financiële sector, het maatschappelijk middenveld en de wetenschap. Deze input is, zoals ook hiervoor benoemd, zoveel mogelijk meegenomen in de totstandkoming van de beleidsagenda. Mijn beeld van de eerste reacties op de beleidsagenda, is dat er brede steun is voor de inhoud van de agenda. Zoals toegezegd zal ik ook bij de verdere uitwerking en implementatie van deze acties input vanuit de sector en van andere belanghebbenden blijven meewegen en de Kamer hierover blijven updaten.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de CDA-fractie eens is dat de verduurzaming van de financiële sector alleen kan slagen als de overheid en de financiële sector gezamenlijk optrekken. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe zij dit aanpakt en hoe het gezamenlijke gesprek hierover wordt vormgegeven.

Voor het welslagen van de verduurzaming van de financiële sector hebben zowel financiële sectorpartijen, als het kabinet een belangrijke rol. Met de totstandkoming van het klimaatcommitment in 2019 heeft de financiële sector laten zien de verantwoordelijkheid te willen nemen voor de financiering van de noodzakelijke duurzame transities. De Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) is belast met het volgen van de voortgang van de uitvoering van het klimaatcommitment. In de CFSK zijn naast vertegenwoordigers vanuit de koepelorganisaties ook mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vertegenwoordigd. Het gezamenlijke gesprek tussen sector en overheid over de verduurzaming van de financiële sector wordt dan ook in belangrijke mate daar gevoerd. Daarnaast is duurzaamheid een onderwerp dat zowel de Minister voor Klimaat en Energie, als ikzelf in gesprekken met bestuurders van individuele financiële ondernemingen aan de orde stellen. Concreet is vanuit mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in het voorjaar van 2022 een document opgesteld en geagendeerd binnen de CFSK met een voorstel voor richtlijnen voor rapportages en actieplannen waaraan ondertekenaars houvast zouden kunnen ontlenen voor een ambitieuze invulling van hun commitment. De koepels zijn onder meer hiermee, en in verder overleg met de ministeries van Financiën en EZK, aan de slag gegaan en hebben onlangs de leidraad gefinaliseerd en openbaar gemaakt, wat als hulpmiddel voor de ondertekenaars moet dienen om klimaatplannen beter vergelijkbaar te maken.19

De leden van de CDA-fractie vragen hoe en wanneer de Minister de Kamer informeert over de voortgang op de in de tabel genoemde maatregelen en instrumenten.

Ik ben voornemens uw Kamer één jaar na de publicatie van de beleidsagenda, in de zomer van 2023, integraal te informeren over de voortgang op de in de beleidsagenda gestelde doelen. Uiteraard zal ik uw Kamer daarnaast op geëigende momenten informeren over de voortgang op specifieke afzonderlijke onderdelen van de beleidsagenda, zoals over de voortgang van het klimaatcommitment op basis van de voortgangsrapportages eind dit jaar en begin volgend jaar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij onderschrijven van harte de beleidsambitie van deze agenda en hebben hier ter aanmoediging van verdere ambitie een aantal vragen over.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag, op het niveau van de doelen, over het derde doel (meer transparantie en betere disclosures). Deze leden vragen zich af of dit daadwerkelijk een apart beleidsdoel is, of meer een middel om zowel het eerste als tweede doel op meer effectieve wijze te bereiken. Deze leden merken op dat de kabinetsbrief op dit punt een beetje op twee gedachten lijkt te hinken en zouden hierop daarom een toelichting willen van het kabinet.

Ik deel de analyse van de leden van de GroenLinks-fractie dat meer transparantie en betere disclosures een belangrijk middel vormen voor de eerste twee ambities, namelijk dat de financiële markten een vliegwiel voor verduurzaming vormen en dat duurzaamheidsrisico’s adequaat worden beheerst. Om kapitaal te bewegen richting duurzame investeringen, is het een vereiste dat er goed onderscheid kan worden gemaakt tussen activiteiten die wel en niet duurzaam zijn. Ik verwacht dat beschikbaarheid van transparante, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsdata uiteindelijk tot positieve impact op het klimaat en biodiversiteit. Bijvoorbeeld via beter geïnformeerde keuzes door een consumenten, investeerders, beleggers en werknemers. Betere transparantie is in dat opzicht conceptueel bezien geen einddoel op zichzelf. Tegelijkertijd is het bevorderen hiervan een belangrijk beleidsdoel, waaraan ik verschillende concrete acties op nationaal, Europees en mondiaal niveau heb gekoppeld. Het is zonder duurzaamheidsinformatie immers onmogelijk om te beoordelen of investeringen duurzaam zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar wat de ambitie is om de financiële markten een vliegwiel te laten zijn voor verduurzaming. Zij onderschrijven daarbij de kritische houding van het kabinet ten opzichte van de verschillende definities van relevante financieringen en invulling van actieplannen die er op dit moment binnen het Klimaatakkoordcommitment is. Deze leden zijn al langer kritisch op de governance rond het Klimaatakkoordcommitment en hebben daarover daarom een aantal vragen.

In mijn beleidsagenda noem ik dat de financiële markten een vliegwiel dienen te zijn voor verduurzaming van onze samenleving. Hiermee bedoel ik dat financiële instellingen hun balansen in lijn moeten brengen met het 1,5 gradenscenario en de klimaatambities van het kabinet. Financiële instellingen dienen de economie van de toekomst te financieren en ervoor te zorgen dat kapitaal gealloceerd wordt naar toekomstbestendige en duurzame doeleinden. Tegelijkertijd dienen zij ook bedrijven te helpen om de transitie naar een duurzame economie te maken. Een voorbeeld hiervan is de korting die sommige banken op dit moment geven op de hypotheekrente, wanneer een huis aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden voldoet. Een financiële instelling kan door haar instrumentele functie, bijvoorbeeld in het alloceren van krediet, een sturende functie vervullen en haar klanten daarmee stimuleren om bij te dragen aan de transitie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet op dit moment heel precies de verdeling van verantwoordelijkheden ziet binnen dit commitment. Kunnen wij het kabinet erop aanspreken dat de onderlinge vergelijkbaarheid op dit moment nog achterloopt? Voelt het kabinet zich hier verantwoordelijk voor? Of moeten we daar de procesbegeleider of sectorpartijen zelf op aanspreken?

Het klimaatcommitment is een initiatief van sectorpartijen, waarbij de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat via de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) betrokken zijn bij het bewaken van de voortgang. De sectorpartijen die zich met hun handtekening aan het klimaatcommitment hebben verbonden, zijn verantwoordelijk voor het nakomen van het commitment en de specifieke verplichtingen die daaruit voortvloeien: het inzichtelijk maken van de klimaatimpact van hun relevante financieringen en beleggingen, en het opstellen van actieplannen voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. De onafhankelijke voorzitter vervult een belangrijke rol als procesbegeleider.

Binnen de CFSK voelen de ministeries de verantwoordelijkheid voor de goede vervulling van deze gezamenlijke controlerol en ook de borging van de Nederlandse beleidsdoelen. Daar geven wij onder meer vorm aan door het uitspreken van heldere verwachtingen. Zo verwachten de Minister voor Klimaat en Energie en ik dat de ondertekenaars van het klimaatcommitment in de actieplannen uitgaan van een 1,5 gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord, en wordt bekeken of instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en of zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.

Uiteindelijk is het kabinet echter geen formele partij in het klimaatcommitment en ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opvolging bij de partijen zelf. Het kabinet heeft wel de verantwoordelijkheid voor het behalen van beleidsdoelen, in dit geval de voortvarende verduurzaming van de financiële sector. Wanneer het kabinet van oordeel is dat dit beleidsdoel niet in voldoende mate door het klimaatcommitment kan worden vervuld, is het aan het kabinet om te bezien of dit doel op een andere manier kan worden bereikt. Daarom heb ik in de beleidsagenda aangekondigd dat ik zal onderzoeken of meer normerend optreden mogelijk en opportuun is, wanneer de voortgang van het klimaatcommitment tekortschiet.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het kabinet een update kan geven over haar gesprekken in het kader van het Klimaatakkoordcommitment. Welke vorderingen heeft de sector volgens het kabinet inmiddels gemaakt? En in welke mate stemmen die het kabinet tevreden?

De inspanningen van de sector in het kader van het klimaatcommitment hebben zich de afgelopen tijd met name gericht op het meten van de CO2 intensiteit, het rapporteren hierover, en op het opstellen van actieplannen. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen, zoals hiervoor benoemd, twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment. Deze voortgangsrapportages zullen de Minister voor Klimaat en Energie en ik aan uw Kamer doen toekomen en daarbij zullen wij onze appreciatie geven van de vorderingen. Op dit moment vind ik het niet opportuun om daarop vooruit te lopen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat afhankelijk van de uitkomsten van de voortgangsrapportage het kabinet zal besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. De leden vragen de Minister of nader gespecificeerd kan worden in welke mate en in welke gebieden er (on)voldoende vorderingen gemaakt moeten zijn om meer normerend op te treden. Op basis van welke indicatoren en uitkomsten gaat de Minister hier precies sturen?

Ik zal de voortgang van het klimaatcommitment beoordelen op twee hoofdgebieden, (1) het meten van het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen en (2) de actieplannen om deze in lijn te brengen met het Parijsakkoord. Als basis hiervoor zal ik in ieder geval de aankomende voortgangsrapportages over het meten (eind 2022) en de actieplannen (begin 2023) gebruiken. Op basis daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, mijn conclusies trekken en eventuele vervolgacties bekendmaken, waaronder of het opportuun is om over te gaan tot het verkennen van normerend optreden. Zoals ik ook heb aangegeven in de beleidsagenda, hebben we de financiële sector heel hard nodig om een duurzame economie te bereiken. Een uitgangspunt bij de afweging over eventueel normerend optreden is dan ook hoe de financiële sector een grotere bijdrage dan nu kan leveren aan het versnellen van de klimaattransitie. In mijn begeleidende brief bij de eerste voortgangsrapportage eind dit jaar zal ik nader ingaan op de specifieke criteria die ik bij de beoordeling van het meten van CO2-gehaltes én de actieplannen begin volgend jaar zal meewegen.

Een aantal van deze criteria heb ik, zoals hiervoor omschreven, reeds geschetst in de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar20 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering. Allereerst verwacht ik dat alle instellingen die zich hebben verbonden aan het klimaatcommitment, ook daadwerkelijk hebben gerapporteerd over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en daarnaast actieplannen hebben opgesteld om deze te reduceren, in lijn met het Parijsakkoord. Ook zal ik ten aanzien van het meten van het CO2-gehalte onder meer bezien of er ten opzichte van vorig jaar voldoende stappen zijn gezet. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan de uniformiteit en breedte van financieringen en beleggingen die door de sector als relevant worden beschouwd ten behoeve van haar rapportages, het aandeel van de balansen waarover gerapporteerd wordt en de vergelijkbaarheid van meetmethodes. Ik verwacht van financiële instellingen dat, wanneer data nog onvolledig beschikbaar is, zij actief stappen zetten om dit te verbeteren en zo nodig werken met best beschikbare inschattingen. Ten aanzien van de actieplannen zal ik onder meer letten op het detailniveau, het ambitieniveau en de vergelijkbaarheid ervan. Ook verwacht ik dat financiële instellingen in de actieplannen kwantitatieve reductiedoelstellingen voor 2030 formuleren en daarbij uitgaan van het 1,5 gradenscenario. Daarnaast vind ik het belangrijk dat financiële instellingen de maatregelen die zij hiertoe nemen – bijvoorbeeld binnen hun operationeel beleid en governance – zo concreet mogelijk uiteenzetten en daarbij onderbouwen hoe deze in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de rol van de toezichthouder in het mogelijk normerende optreden binnen het Klimaatakkoordcommitment. Zij merken op dat de primaire taak van toezichthouders bij risicobeheersing ligt. Hoewel impact uiteindelijk bijdraagt aan risicobeheersing, lijkt hier primair ook een rol weggelegd voor de politiek, net zoals de politiek breder het primaat heeft in het uitrollen van sectordoelen in het klimaatbeleid. Zij vragen de Minister daarom waarom de toezichthouder hier als mogelijke partij wordt genoemd. Is dit niet een kwestie waar de politiek het voortouw zou moeten nemen? En wat zou dit moeten betekenen voor de verantwoordelijkheid van het kabinet in de governance van het commitment?

Het toezicht op duurzame financiering heeft betrekking op gedrag en prudentieel beleid. Het klimaatcommitment is een initiatief van sectorpartijen, deze verbintenis is op vrijwillige basis gemaakt. Gezien de vrijwillige aard, ligt een rol voor de toezichthouders voor de naleving van het klimaatcommitment niet voor de hand. Een eventueel aandachtspunt voor het toezicht, met het oog op reputatierisico, zijn de gevallen waarin financiële instellingen zich vrijwillig ergens aan committeren, maar daar geen opvolging aangeven. Als uit de twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment blijkt dat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt, zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie verkennen of normerend optreden gepast en mogelijk is. Daar ligt dan ook de rol voor de politiek, vanuit de overkoepelende zorg van het kabinet voor goed functionerende financiële markten en de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Indien uit de verkenning naar meer normerend optreden een bepaalde normstelling volgt, zal de aard van de norm leidend zijn bij de overweging welke, al dan niet financiële, toezichthouder het best toezicht kan houden op de naleving daarvan.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het Europese CRR/CRD-voorstel21 een element zit die financiële instellingen verplicht transitieplannen op te stellen. Zij vragen de Minister of dit de facto gaat betekenen dat, mocht het voorstel inclusief die transitieplannen aangenomen worden, er een Europa-brede verplichting komt om onder CRR/CRD-vallende instellingen richting een klimaatneutrale balans toe te bewegen. Zij vragen het kabinet daarnaast of zij het met GroenLinks eens is dat dit aspect van het CRR/CRD-voorstel een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het in internationaal verband verder uitdragen van best practices met het Nederlandse klimaatakkoordcommitment (dit element wordt nu nog niet als zodanig genoemd).

Het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn kapitaalvereisten, ter implementatie van de finale Bazel 3 standaarden, bevat een conceptbepaling waaruit volgt dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen elke twee jaar hun strategie omtrent risicobeheersing tegen het licht dienen te houden. Hierbij dient een bank rekening te houden met korte, middellange en lange termijn ESG-risico’s die bijvoorbeeld ontstaan als het bedrijfsmodel niet in lijn is met de Europese duurzaamheidsdoelstellingen. Instellingen dienen daarna een plan, inclusief kwantitatieve doelstellingen, op te stellen om deze risico’s te volgen en te beheersen. In de onderhandelingen zet ik mij ervoor in dat instellingen bij de inschatting van hun korte, middellange en lange termijn ESG-risico’s niet alleen naar de Europese doelstellingen, maar ook, mogelijk scherpere, nationale doelstellingen dienen te kijken. Als banken niet in lijn met deze nationale doelstellingen opereren, kunnen er namelijk ook prudentiële risico’s ontstaan. Met dit voorstel wordt ook de beheersing van financiële transitierisico’s beoogd. Deze transitierisico’s zijn het laagst als een bank in lijn met de duurzame doelstellingen opereert en bijvoorbeeld richting klimaatneutraliteit in 2050 beweegt.

Voor het inschatten van deze transitierisico’s zijn transitieplannen van groot belang. Nederlandse financiële instellingen hebben zich gecommitteerd om vanaf dit jaar klimaatactieplannen te presenteren om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. Deze actieplannen raken aan de bovengenoemde vereisten om ESG-risico’s te volgen en te beheersen, maar verschillen wezenlijk in hun insteek. Het Nederlandse klimaatcommitment van de financiële sector gaat expliciet over klimaatimpact: wat gaan instellingen doen om de noodzakelijke transitie te versnellen. De insteek van het voorstel van de Europese Commissie is het adresseren van de duurzaamheidsrisico’s die banken lopen. Banken kunnen risico’s ook adresseren door bijvoorbeeld meer reserves aan te houden.

Dit neemt niet weg dat beide initiatieven aan elkaar raken. Het Ministerie van Financiën deelt haar ervaring rond het klimaatcommitment daarom bijvoorbeeld met DNB. DNB werkt via de Europese Banken Autoriteit (EBA) aan de invulling van voorstellen om ESG-risico’s in kaart te brengen en te beheersen. Daarnaast deelt het ministerie de ervaringen rond het klimaatcommitment proactief met andere lidstaten en jurisdicties, bijvoorbeeld in het kader van de G20 Sustainable Finance Working Group (SFWG).

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen van de financieringsbalans zal betekenen dat financiële instellingen vervuilende activa zullen afstoten, of in ieder geval geen of minder nieuwe vervuilende investeringen zullen doen. Zij merken tegelijkertijd op dat er een «secundaire markt» zal zijn voor (binnenlandse of buitenlandse) financiële partijen die het commitment niet onderschrijven en deze financieringen dan zullen overnemen. Zij vragen de Minister of zij het met GroenLinks eens is dat dit «lek» een probleem vormt voor de effectiviteit waarmee de financiële sector de reële economie kan aanjagen te verduurzamen, en wat de Minister wil doen om ook dit deel van het financiële systeem actief en sturend te helpen om te verduurzamen.

In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Leijten (SP) van 2 december 2021 ben ik ingegaan op het mogelijk ontstaan van een secundaire markt wanneer (slechts) een deel van de financiële sector «vergroent».22 Hierin noemde ik onder andere dat het voor de effectiviteit van de duurzame transitie van groot belang is dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd.

In een sterk internationaal opererende sector bestaat – zoals de leden van de GroenLinks-fractie opmerken – het risico dat de effectiviteit van strenger nationaal beleid en wetgeving afneemt, wanneer in bepaalde jurisdicties sterkere verwachtingen of regels gelden ten aanzien van duurzaamheid dan in andere jurisdicties. Mede hierom hecht ik veel waarde aan internationale samenwerking. Doordat veel van de wet- en regelgeving op het vlak van duurzame financiering een Europese oorsprong heeft, zijn de verschillen tussen lidstaten qua regulering marginaal. Voor landen buiten Europa geldt deze wet- en regelgeving uiteraard niet en mede daarom zijn internationale samenwerkingsverbanden van belang. Een voorbeeld hiervan is de standaardisering van rapportagestandaarden. Internationale harmonisatie van rapportagestandaarden vergroot de vergelijkbaarheid van informatie en draagt bij aan betere wereldwijde allocatie van kapitaal naar duurzame investeringen. Zo ondersteun ik de ontwikkeling van wereldwijde rapportagestandaarden voor duurzaamheid door de International Sustainability Standards Board (ISSB), en ook via de Sustainable Finance Working Group (SFWG) van de G20 zal Nederland aanjager zijn van de harmonisatie van rapportagestandaarden.

Toch zijn er ook voordelen aan het «op de troepen vooruitlopen». Juist door tijdig voor te sorteren op de nieuwe economie en de balansen daar op gecontroleerde wijze mee in lijn te brengen, kunnen financiële instellingen op termijn een concurrentievoordeel hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het aankomt op het financieren van duurzame activiteiten of weerbaarheid tegen transitieschokken. Het staat wat betreft het kabinet voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is en financiële instellingen dienen hier voldoende rekening mee te houden bij hun investeringsbeleid en risicomanagement.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in het kader van de CRR/CRD-onderhandelingen reeds te pleiten voor concentratielimieten en wat hierbij de overwegingen zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een tijdslijn kan schetsen van het mogelijk opnemen van duurzaamheidsrisico's in pijler 1 van het Bazel-raamwerk. Op dit moment lopen er onderhandelingen over de Europese implementatie van Bazel IV. In 2023 komt Europese Bankautoriteit (EBA) met haar conclusies. Kan op basis daarvan de CRR/CRD opnieuw aangepast worden? En is het kabinet bereid daarvoor te pleiten? Of zal op een nieuw Bazel-akkoord gewacht moeten worden? Klopt het dat die naar waarschijnlijkheid pas voor 2027/2028 gepland staat? Wat betekent dit voor de opvolging van de EBA-adviezen als hieruit blijkt dat duurzaamheidsrisico's kapitaliseren in pijler 1 mogelijk is? De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Minister zich in Europees verband hard gaat maken voor de mogelijkheid voor EBA om concrete aanbevelingen te doen.

Voor de zomer is er in de Raadsonderhandelingen over de herziening van de verordening en richtlijn kapitaalvereisten gesproken over de integratie van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 van het toezichtraamwerk voor banken.23 In deze discussie heeft Nederland de Raad aangemoedigd om, voor het verschijnen van de rapportage van de Europese Bankenautoriteit (EBA), een eerste discussie te voeren over het adresseren van ESG-risico’s in pijler 1 en mogelijke vervolgstappen. Hierbij heeft Nederland genoemd dat concentratielimieten voor CO2-intensieve blootstellingen een mogelijk interessante richting is. De overgrote meerderheid van de Raad had echter de voorkeur om het EBA-rapport af te wachten voor het bespreken van vervolgstappen. De planning is dat dit rapport 28 juni 2023 verschijnt. Gegeven de verwachte ontwikkeling van de onderhandelingen, met een Raadsakkoord tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 november a.s. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1906), en de start van de triloogfase aan het begin van het nieuwe jaar, is het onzeker dat de conclusies van het EBA-rapport in het huidige pakket kunnen worden meegenomen. Ik zet mij hier nadrukkelijk voor in. Daarnaast zet ik mij er, voor het geval dat, ook voor in dat in het huidige pakket wordt opgenomen dat de Europese Commissie, op basis van het rapport van EBA, wanneer dat gepast is, een wetgevend voorstel dient te presenteren. De Europese Commissie hoeft hiervoor niet te wachten op toekomstige Bazel standaarden. Door opname van een dergelijke bepaling wordt de opvolging van het EBA-rapport ook na de onderhandelingen over dit pakket geborgd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke publieke en private partners de Minister zich in gaat zetten voor opname van de financiële sector in het Global Biodiversity Framework.

Ik ga samen met de Minister voor Natuur en Stikstof kijken hoe biodiversiteitsnormen een rol kunnen spelen in de verduurzaming van de financiële sector. Vanuit de Interface Dialogue Finance and Biodiversity 24 wordt er hiervoor samengewerkt met financiële instellingen. Dit zijn financiële instellingen die zich hebben verenigd in de Finance for Biodiversity Foundation, partijen die aangesloten zijn bij de werkgroep biodiversiteit onder het Platform voor Duurzame Financiering en partijen die aangesloten zijn bij het Parnership for Biodiversity Accounting Financials (PBAF). Met hen, maar ook met kennispartners zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), Biodiversity Finance Initiative (BIOFIN) en het United Nations Environment Programme Finance Initiative (UNEP-FI), wordt gewerkt aan bewustwording van het belang een goed uitgewerkte rol voor financiële sector in het Global Biodiversity Framework. Daarnaast staat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit regelmatig in contact met verscheidene maatschappelijke organisaties, onder andere om over het belang van aandacht voor biodiversiteit in de financiële sector te spreken. Tot slot heeft dit thema mijn aandacht in gesprekken met diverse nationale en internationale private en publieke partijen. Ook wordt momenteel een regulier overleg op expertniveau met maatschappelijke organisaties en de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat opgezet over de beleidsagenda. Ik verwacht dat biodiversiteit in relatie tot de financiële sector één van de thema’s zal zijn die daarin regelmatig aan de orde komen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister concentratielimieten als de enige manier ziet om duurzaamheidsrisico's in pijler 1 te beprijzen, of dat deze risico's ook geïntegreerd zouden kunnen worden in de manier waarop de risicoweging van activa, ook onder een bepaalde concentratie, tot stand komt. Wat zijn hierbij de smaken, zo vragen zij, en de overwegingen van het kabinet.

Het Ministerie van Financiën heeft eerder dit jaar met diverse betrokkenen, waaronder toezichthouders en maatschappelijke organisaties, gesproken over de mogelijkheden voor de opname van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 (het generieke deel) van het kapitaaleisenraamwerk voor banken. Centraal hierbij staat dat dit op risicogebaseerde wijze dient te gebeuren. Het kapitaaleisenraamwerk dient primair om de (financiële) risico’s van banken te beheersen. Op dit moment lijkt de integratie van klimaatrisico’s in de pijler 1 kapitaaleisen door middel van een concentratielimiet voor bepaalde CO2-intensieve blootstellingen het meest geschikt. Het kapitaaleisenraamwerk kent namelijk al vereisten voor concentratielimieten om de concentratie van tegenpartijrisico’s te beheersen. Een open vraag is of er genoeg accurate en consistente data beschikbaar is – of komt – om een dergelijk concentratielimiet vast te stellen.

Een alternatieve optie binnen de pijler 1 methodiek is om hogere risicogewichten toe te kennen aan al dan niet nieuwe fossiele blootstellingen. Dit lijkt in mindere mate te kunnen worden onderbouwd op basis van de financiële risico’s die financiële instellingen lopen.

Een alternatief voor de opname van een concentratielimiet in het generieke deel van het kapitaaleisenraamwerk, is de opname binnen pijler 2, het instelling specifieke deel van het raamwerk. Dit instelling specifieke deel biedt meer flexibiliteit aan toezichthouders om een concentratielimiet in te vullen, bijvoorbeeld in het kader van transparantieverplichtingen. Hierdoor verliest het raamwerk mogelijk wel aan uniformiteit.

Mede op basis van de resultaten van het EBA onderzoek, zal ik de komende tijd de verschillende voor- en nadelen wegen en mijn inzet verder specificeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij kan toelichten op welke manier de EBA aandacht besteed aan (materiële) biodiversiteitsrisico's. Deze leden vragen ook of het kabinet vindt dat deze, wanneer materieel, in principe ook ingeprijsd zouden moeten worden.

In juni 2021 heeft de EBA een rapport over de beheersing van en het toezicht op ESG-risico’s gepubliceerd.25 De EBA definieert hierin ook aan milieu gerelateerde financiële risico’s zoals risico’s gerelateerd aan klimaatverandering of factoren die zorgen voor natuuraantasting, zoals luchtvervuiling, watervervuiling, waterschaarste, biodiversiteitsverlies of ontbossing. Biodiversiteitsrisico’s vormen hiermee een integraal onderdeel van de ESG-risico analyses. Sindsdien heeft EBA verschillende vervolgpublicaties geschreven om milieurisico’s verder te specificeren en in het prudentiële raamwerk te integreren. Een recent voorbeeld hiervan is het discussiestuk over de mogelijke introductie van nieuwe prudentiële maatregelen om milieugerelateerde risico’s beter in het toezichtraamwerk voor banken te integreren.26

Het kabinet is van menig dat alle relevante financiële risico’s voldoende beheerst dienen te worden door financiële instellingen. Dit geldt ook voor risico’s gerelateerd aan biodiversiteitsverlies.

De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen dat het kabinet aandacht wil besteden aan duurzaamheidsrisico's in Solvency II en IORP II (de Institutions for Occupational Retirement Provision Directive). De leden vragen of de Minister voor beide dossiers kan toelichten hoe dit specifiek terugkomt in haar inzet.

De risicobeheervereisten voor klimaat- en duurzaamheidsrisico’s worden in het commissievoorstel voor de herziening van Solvency II aangescherpt. Het kabinet heeft deze aanscherping in de onderhandelingen over de herziening in de Raad consequent gesteund. Klimaat- en duurzaamheidsrisico’s dienen goed gereflecteerd te worden in het toezichtraamwerk voor verzekeraars, zodat deze risico’s beter worden beheerst en verzekeraars ook worden gestimuleerd deze risico’s in te perken, via het bewegen van hun klanten tot klimaatadaptatie en mitigatie. Zo kan een schadeverzekeraar in de polisvoorwaarden bijvoorbeeld ruimte bieden voor (meer) klimaatadaptief schadeherstel. Momenteel ligt er een Raadsakkoord waarin bovenstaande commissievoorstellen zijn overgenomen.

Ten aanzien van de (reeds aangekondigde) herziening van de IORP II-richtlijn zijn nog geen voorstellen gepubliceerd. Wanneer dit zover is zal ik mij – zoals aangegeven in de beleidsagenda – inzetten voor betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in deze richtlijn.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen van de balansen van financiële instellingen, alsmede breder het beheersen van transitie- en vooral fysieke risico's, voor sterke herverdelingseffecten kan zorgen in de samenleving. Met name bij materialiserende fysieke risico's, dragen actoren die hierdoor benadeeld worden, niet altijd de verantwoordelijkheid voor het feit dat ze hierdoor benadeeld worden, omdat ook niet-fossiele partijen hierdoor geraakt kunnen worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij erkent dat dit van de politiek vraagt dat ze enerzijds onverkort van financiële instellingen klimaatneutraliteit verwacht, en anderzijds met goed beleid instaat voor de herverdelingseffecten die daardoor kunnen ontstaan. Deze leden vragen bovendien wat dit vraagt van de politiek in het soort van (herverdelings-)beleid dat ze op dit punt zal moeten gaan voeren. Moeten we, bijvoorbeeld, mensen compenseren omdat ze een hogere rente betalen omdat ze toevallig onder zeeniveau wonen? Waarom zou dat wel of niet wenselijk zijn?

Zowel klimaatverandering zelf, als de transitie die nodig is om deze tegen te gaan, leiden onvermijdelijk tot verdelingseffecten. Er zal sprake zijn van winnaars en verliezers. Het is aan de overheid om de lasten hiervan zo eerlijk mogelijk te verdelen binnen de samenleving. Daarbij is de constatering op zijn plaats dat het niet ondernemen van actie – en daarmee onordentelijke transitie – tot veel meer verliezen én verliezers zal leiden, met name bij de meest kwetsbaren. De vraag is op welk niveau en in welke fase deze eerlijke verliesdeling dient plaats te vinden. Dit vraagt om zowel slimme vormgeving van instrumenten (mét behoud van verduurzamingsprikkels) aan de voorkant, als effectieve en uitvoerbare ondersteuning aan de achterkant. Deze dienen recht te doen aan de samenhang tussen verschillende factoren die tot verliezen kunnen leiden. Daarbij moet ook steeds naar een goede balans tussen de twee worden gezocht.

In het voorbeeld van de leden van de GroenLinks-fractie zie ik dat er aan de voorkant wellicht effectievere maatregelen te bedenken zijn om ongewenste verdelingseffecten van klimaatrisico’s te voorkomen, dan vanuit publieke middelen een hogere risicovergoeding te compenseren. Zo is mijn ministerie samen met verzekeraars bezig met het inventariseren hoe de verzekerbaarheid van klimaatschade kan worden geborgd, zodat mensen die op een plek wonen die buiten hun invloed om onderhevig is aan grotere klimaatrisico’s, niet geconfronteerd worden met slechtere toegang tot verzekeringsproducten of hogere tarieven. Tegelijkertijd dienen zij voldoende prikkels te hebben om adaptatiemaatregelen te treffen. Deze dienen ook betaalbaar en financierbaar te zijn.

Ik vind het niet opportuun om (her)verdelingsbeleid te voeren via (verduurzaming van) de financiële sector, dat gebeurt via de fiscaliteit en het inkomensbeleid.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het kabinet op basis van de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand"27 met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in gesprek zou gaan over onderzoek naar verdeling van verliezen als gevolg van materialiserende duurzaamheidsrisico's. Deze leden vragen hoe het hiermee, alsmede met het onderzoek van het WRR, staat.

Zoals in de reactie op het initiatiefnota aangekondigd, heeft ambtelijk een aantal gesprekken tussen het Ministerie van Financiën en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over dit thema plaatsgevonden. De laatste stand van zaken is dat WRR verwacht over enkele maanden het rapport over rechtvaardige lastenverdeling in het kader van klimaatbeleid te publiceren.28 Daarin zal naar verwachting de vraag centraal staan hoe lastenverdelingen rechtvaardig kunnen worden opgepakt. Hierbij zal de WRR gebruik maken van een literatuurstudie (onder meer vanuit ethische en filosofische disciplines), een onderzoek naar wat burgers rechtvaardige lastenverdelingen vinden en een aantal illustratieve voorbeelden op het gebied van mitigatie- en adaptatiebeleid. De studie gaat dus niet sec over verliesdeling in relatie tot financiële markten, maar over lasten als gevolg van het brede klimaatbeleid.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat verzekerbaarheid van klimaatschade niet alleen gaat over het op de hoogte brengen van burgers en verbeteren van verzekerbaarheid, maar ook op een visie op privatisering dan wel socialisering van verliezen die simpelweg niet verzekerbaar zijn. Wat vraagt dit van de architectuur van de verzekeringsmarkt? Is het kabinet bereid ook dit vraagstuk verder uit te diepen?

Ik onderschrijf de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat hier meerdere maatschappelijke vraagstukken spelen. Een mogelijk te laag risicobewustzijn en dientengevolge lage verzekeringsgraad van burgers bij het verzekeren van in principe verzekerbare klimaatrisico’s is daar één van. Wanneer bepaalde schade inderdaad niet verzekerbaar is, is de vraag welke oplossing daarvoor het beste is. Dit is zowel een vraag naar de rol van de markt, als naar de rol van de overheid. Mogelijke oplossingen voor onverzekerbare klimaatschade hebben gemeen dat ze zien op het spreiden van financieel risico. De verhouding tussen overheid en markt in die spreiding kan, afhankelijk van het risico en/of de schade, verschillen. Het kabinet is al bezig met een nadere uitdieping van dit vraagstuk. Momenteel werk ik samen met mijn ambtgenoten van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat aan een verdieping van de probleemanalyse op dit punt en verken ik diverse beleidsopties.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister zich nog altijd hard maakt voor een algemene taxonomie (die niet alleen groen maar ook bruin beslaat), op welke manier zij daar bij de Europese Commissie op aandringt, en hiertoe coalities bouwt in de Raad.

Ja. Nederland ziet het belang in van en maakt zich hard voor een algemene taxonomie, waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de transitieactiviteiten zijn gespecificeerd. Naast het vergroten van de duidelijkheid, zorgt dit voor eerlijke verdeling van rapportagelasten over alle activiteiten. Zo heeft de Minister voor Klimaat en Energie begin dit jaar in de Nederlandse reactie richting de Europese Commissie op de concept-uitwerking van de taxonomie ten aanzien van aardgas en kernenergie29 aangegeven dat Nederland opname van economische activiteiten met betrekking tot aardgas alleen als onderdeel van een algemene taxonomie en als categorie «oranje/transitie» kan ondersteunen. Daarbij heeft Nederland de Europese Commissie opgeroepen hiertoe met voorstellen te komen. Deze boodschap heeft Nederland ook in een open brief aan de Europese Commissie overgebracht, samen met Zweden, Denemarken en Oostenrijk.30 Voorts heeft de Minister voor Klimaat en Energie een verklaring gegeven aan de Europese Commissie over de Nederlandse positie om geen bezwaar te maken tegen het voorstel voor uitwerking van de taxonomie ten aanzien van aardgas en kernenergie, waarin ook verwezen is naar de Nederlandse wens om aardgas onder te brengen in een algemene taxonomie.31

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister met hen de zorg deelt dat de huidige Europese sustainable finance aanpak ervoor kan zorgen dat groene investeringen overgereguleerd worden, terwijl vervuilende investeringen «ondergereguleerd» blijven. Deze leden vragen wat deze vaststelling betekent voor de inzet van Nederland ten aanzien van de duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. Zij wijzen er op dat de Europese Rekenkamer in een rapport in 2021 gesteld heeft dat «het Actieplan [van de Commissie] niet gepaard ging met specifieke acties om de duurzaamheids- en sociale kosten van niet duurzame activiteiten aan te pakken, en niet naar dit onderliggende probleem verwees, terwijl de High Level Expert Group het belang van de aanpak hiervan wel heeft onderschreven».

Het aandachtspunt dat door de leden van de GroenLinks-fractie genoemd wordt is terecht en reeds onderdeel van de Nederlandse inzet. In mijn beleidsagenda duurzame financiering heb ik benadrukt dat het van belang is om zowel méér duurzaam te investeren, alsook om niet-duurzame financieringen terug te brengen. Naast aandacht voor transparantie en het bereiken van impact, zet Nederland zich ook in voor het terugbrengen van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Zo zet Nederland zich bijvoorbeeld, en zoals hiervoor omschreven, ten aanzien van banken in voor het integreren van duurzaamheidsrisico’s in het generieke deel van de kapitaaleisen voor banken. Daarmee wordt beoogd ervoor te zorgen dat banken extra buffers aanhouden wanneer hun blootstelling aan niet-duurzame activa groter is. Ten slotte zet Nederland zich als gezegd ook in voor het ontwikkelen van een algemene taxonomie, waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de transitieactiviteiten zijn gespecificeerd. Hierdoor komen ook rapportagelasten op niet duurzame activiteiten te liggen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke lessen het kabinet trekt uit het genoemde rapport van de Europese Rekenkamer voor de te voeren (nationale en Europese) beleidsstrategie voor het verduurzamen van financieringsstromen.

Het kabinet heeft het rapport grondig bestudeerd en hier ook uitgebreid over gesproken in een hoog ambtelijke werkgroep. Het rapport van de Europese Rekenkamer geeft een goed overzicht van de tot dan toe behaalde voortgang ten aanzien van het uitvoeren van de duurzame financieringsagenda van de Commissie. Het rapport maakt daarnaast inzichtelijk waar voortgang achterliep en waar verdere stappen nodig zijn om de beoogde doelen te bereiken. Voorbeelden van benodigde vervolgstappen zijn de aanbevelingen dat de Europese Commissie proactief beleid moet voeren om meer duurzame projecten in de reële economie te stimuleren, alsook dat duurzame standaarden consistent moeten worden toegepast binnen de gehele EU-begroting. In antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie over dit rapport ben ik eerder al ingegaan op het belang van een goede monitoring en rapportage van klimaatuitgaven.32 Het is goed dat de Europese Rekenkamer aanbevelingen heeft gedaan ter verbetering van de implementatie van de Europese duurzaamheidsstrategie en dat zij deze ook nauw monitort. Het kabinet steunt ook de aanbeveling aan de Europese Commissie om verslag uit te brengen over het actieplan inzake duurzame financiering en de toekomstige strategie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is bij de Europese Commissie erop aan te dringen dat zij bij dit mandaat nog met wetgeving komt om credit rating agencies van ESG-producten (Environmental, Social en Governance) scherper te reguleren, alsmede credit rating agencies te dwingen om beter rekenschap te geven van duurzaamheidsrisico’s in kredietwaardigheidsanalyses, om zo het probleem van groenwassen en onderschatting van duurzaamheidsrisico’s te adresseren. Dit zou immers aansluiten op de consultatie die de Europese Commissie daarover op dit moment afgerond heeft, merken zij op.

Aanbieders van duurzaamheidsbeoordelingen, ook wel ESG rating agencies genoemd, richten zich op het aanbieden van aan duurzaamheid gerelateerde producten en diensten. Naast duurzaamheidsbeoordelingen gaat het bijvoorbeeld ook om het aanbieden van ruwe duurzaamheidsdata en onderzoek naar duurzaamheidsrisico’s en controverses bij bedrijven. De afnemers zijn primair investeerders en ondernemingen. Deze sector, en daarmee het belang, groeit hard omdat er een toenemende behoefte is aan inzicht in de duurzaamheidsprestaties en -risico’s van ondernemingen. Deze informatie is echter in beperkte mate publiek beschikbaar. De AFM stelt in een position paper33 dat het vaak niet transparant is hoe duurzaamheidsbeoordelingen tot stand komen, welke data wordt gebruikt en hoe deze data wordt verwerkt. Het is voor investeerders van belang dat de duurzaamheidsbeoordeling een goede weergave is van de werkelijke duurzaamheidsprestaties en -risico’s van een onderneming. Daarnaast kunnen duurzaamheidsdata en -beoordelingen ook grote gevolgen hebben voor ondernemingen zelf. Zo beperkt een lage duurzaamheidsbeoordeling mogelijk de toegang tot financiering. Gezien het belang van de sector zal ik mij ervoor inzetten dat er vanuit de EU wetgeving komt gericht op het verbeteren van de transparantie over databronnen, de verwerking van data en de methodologie om tot duurzaamheidsbeoordelingen te komen. Duurzaamheidsdata en aanverwante producten staan nog in de kinderschoenen. Meer transparantie zal bijdragen aan een beter gezamenlijk begrip van duurzaamheid en daarmee de kwaliteit van dienstverlening zonder de verdere ontwikkeling van de sector in de weg te staan.

Voor kredietbeoordelaars, ook wel credit rating agencies, bestaat reeds een regelgevend kader. Dit bevat onder meer waarborgen om de kwaliteit van kredietbeoordelingen te verbeteren en transparantievereisten omtrent de totstandkoming van een kredietbeoordeling. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) houdt toezicht op kredietbeoordelaars. Momenteel beziet de Europese Commissie op welke wijze de opname van duurzaamheidsfactoren in kredietbeoordelingen kan worden verbeterd. Ik wil eerst de analyse van de Europese Commissie afwachten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is om in Europees verband te pleiten voor minimumstandaarden waaraan ESG-producten moeten voldoen, net zoals er straks minimumstandaarden zijn waaraan groene obligaties moeten voldoen. Ook dit kan immers een belangrijk middel zijn om groenwassen te voorkomen.

Vanaf 10 maart 2021 is de Verordening informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector (SFDR) van toepassing op financiële instellingen die beleggingsproducten aanbieden of adviseren voer beleggingsproducten. De SFDR bepaalt onder meer dat financiële instellingen die duurzame beleggingsproducten aanbieden transparant moeten zijn over manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen dan wel kenmerken, zowel precontractueel als op periodieke basis. Daarnaast werkt de Commissie aan het keurmerk «EU Ecolabel voor financiële producten» of de EU-standaard voor Europese groene obligaties. Indien een aanbieder van een financieel product zich in positieve zin wil onderscheiden op het gebied van duurzaamheid kan het voldoen aan deze keurmerk- en standaardvereisten. Deze eisen dragen bij aan het voorkomen van groenwassen bij financiële producten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte of de Minister een reactie kan geven op het onderzoek «ESG-ratings leiden niet tot maatschappelijk verantwoorder beleggen» (Krolt en Bams, ESB, augustus 2022). Erkent de Minister het in het artikel geschetste probleem, en kan zij heel precies aangeven welke beleidsmaatregelen volgens haar dit probleem effectief zouden kunnen adresseren, zo vragen deze leden.34

Het artikel is gebaseerd op onderzoek van Bams en Van der Kroft.35 Een deel van het onderzoek richt zich op de vraag of een onderneming met een goede duurzaamheidsbeoordeling (ESG-rating) ook in de praktijk goed presteert op gebied van duurzaamheid. De onderzoekers vinden een negatief verband tussen de ESG-beoordeling en de duurzaamheidsprestaties van ondernemingen. De onderzoekers stellen dat dit primair ligt in de informatie waarop ESG-beoordelingen worden gebaseerd. ESG-beoordelingen worden gebaseerd op informatie gerapporteerd door de onderneming zelf en informatie van derden. De onderzoekers stellen dat duurzaamheidsverslaggeving, in tegenstelling tot financiële verslaggeving, niet gestandaardiseerd is en daardoor sterk uiteenloopt per onderneming. Dit stelt ondernemingen in staat hun duurzaamheidsprestaties en -beloften selectief bekend te maken aan beleggers en zich zo duurzamer voor te doen dan dat ze in werkelijkheid zijn. Met de komst van de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage komen er gedetailleerde standaarden voor het rapporteren van duurzaamheidsinformatie. Dit beperkt de bewegingsruimte voor ondernemingen en verbetert de kwaliteit en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie. Dit verbetert naar verwachting ook de kwaliteit en vergelijkbaarheid van ESG-beoordelingen. Daarnaast zal ik bij de Europese Commissie inzetten op wetgeving om de transparantie bij aanbieders van duurzaamheidsbeoordelingen te verbeteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda terecht vaststelt dat de urgentie van de transitie naar een duurzame economie staan en dat de financiële sector een vliegwiel voor verduurzaming moet zijn. De leden van de PvdD-fractie constateren dat, op basis van legio onderzoeken van verschillende organisaties, helaas echter ook dat, ondanks dat er sinds Grenzen aan de Groei van de Club van Rome al 50 jaar lang pogingen worden ondernomen om dit te veranderen, dit nog onvoldoende leeft bij de financiële sector, zowel op het gebied van klimaat, als op het gebied van biodiversiteit en andere belangrijke duurzaamheidsthema's zoals mensenrechten. Het is dan ook de hoogste tijd voor onderscheidend overheidsbeleid.

In antwoord op eerdere Kamervragen van de leden van de PvdD-fractie geeft de Minister van Financiën (ook haar voorganger) steeds aan dat zij (hij) vindt dat het niet aan haar (hem) is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Blijft zij bij dat standpunt? Zo ja, wie zal dan beoordelen of de plannen van de financiële instellingen het gewenste niveau van transparantie, vergelijkbaarheid en ambitie bereiken? Op basis van welke indicatoren gaat dit objectief en wetenschappelijk worden gemeten? Deelt zij de constatering dat de vorige voortgangsrapportage over het klimaatcommitment onvoldoende inzicht geeft in de prestaties en de kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen? In hoeverre worden bevindingen uit onderzoeken die zowel het investeringsbeleid als de investeringspraktijk van de financiële instellingen recentelijk langs de klimaatmeetlat hebben gelegd, meegenomen in deze beoordeling?

Het is niet aan de Minister van Financiën om het beleid van individuele instellingen te beoordelen. Wel beoordeel ik waar de sector als geheel staat ten aanzien van onder meer duurzame financieringen. De voortgang van het klimaatcommitment wordt gemonitord door de CFSK, waar vertegenwoordigers van mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderdeel van uitmaken, net als vertegenwoordigers van de koepelorganisaties. De vorige voortgangsrapportage is door onze respectievelijke ambtsvoorgangers van een reactie voorzien, en deze is met uw Kamer gedeeld.36 Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen er opnieuw twee voortgangsrapportages verschijnen. Op basis van de inhoud van die rapportages kan en zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, de collectieve voortgang ten aanzien van het klimaatcommitment van een reactie voorzien. Bevindingen uit andere recente onderzoeken op dat gebied kunnen bij de weging die aan deze reactie voorafgaat zeker een rol spelen.

Ik zal de voortgang van het klimaatcommitment beoordelen op haar twee hoofdgebieden, (1) het meten van het CO2-gehalte van de relevante financieringen en beleggingen en (2) de actieplannen van financiële instellingen om deze in lijn te brengen met het Parijsakkoord, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030. Als basis hiervoor zal ik in ieder geval de aankomende voortgangsrapportages over het meten (eind 2022) en de actieplannen (begin 2023) gebruiken, maar ik zal daarbij mogelijk ook gebruik maken van eigen interne analyses en inbreng van relevante belanghebbenden. Op basis daarvan zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie mijn conclusies trekken en eventuele vervolgacties bekendmaken, waaronder of wij over zullen gaan tot het verkennen van normerend optreden. In mijn begeleidende brief bij de eerste voortgangsrapportage eind dit jaar zal ik nader ingaan op de criteria die ik bij de beoordeling zal meewegen. Een aantal ervan heb ik in de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar37 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering reeds geschetst en ook in het voorgaande benoemd. Ook heeft mijn ministerie samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de afgelopen maanden met de CFSK-partijen meegedacht over een leidraad voor ambitieuze, vergelijkbare en kwalitatieve rapportages en actieplannen. De koepels hebben hun leidraad onlangs gepubliceerd.38 Hoe de financiële sector een bijdrage kan leveren aan het versnellen van de klimaattransitie, is een uitgangspunt bij de afweging of er normerend wordt opgetreden. Zoals ik ook heb aangegeven in de beleidsagenda, hebben we de financiële sector namelijk heel hard nodig om een duurzame economie te bereiken.

Ik verwacht dat de voortgangsrapportage die begin 2023 verschijnt, in ieder geval op geaggregeerd niveau inzicht zal geven in de kwaliteit van de actieplannen en daar een vergelijkende analyse over zal bevatten. Tegelijkertijd vind ik de transparantie van individuele instellingen over hun actieplannen (en de aannames die daarachter schuilen) van groot belang – niet alleen om verantwoording daarover naar de samenleving af te leggen, maar ook om van elkaar te leren en elkaars ambitiegrenzen te blijven verleggen. Zoals ik ook hiervoor, in reactie op vragen van de leden van de D66-fractie heb benoemd, verwacht dat de instellingen daar ook belang aan hechten: in de tekst van het klimaatcommitment staat immers dat partijen uiterlijk in 2022 hun actieplannen – inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 – bekendmaken voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Ik zal mij binnen de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) ervoor inzetten dat de actieplannen van individuele instellingen openbaar beschikbaar zijn.

De Minister geeft aan dat de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) een maatschappelijke dialoog zal inrichten om zo het maatschappelijk middenveld en de wetenschap beter te betrekken bij de governance van het klimaatcommitment. Wanneer gaat deze dialoog plaatsvinden?

Een eerste maatschappelijke dialoog over het klimaatcommitment heeft op 29 juni jl. plaatsgevonden. Deelnemers waren vertegenwoordigers vanuit de sector, waaronder de koepelorganisaties, vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat, en diverse maatschappelijke en wetenschappelijke organisaties. Deze dialoog heb ik als constructief en verrijkend ervaren. Met de deelnemers is afgesproken dat deze sessie als basis dient voor verdere vervolggesprekken. Naast de maatschappelijke dialoog sessies die als onderdeel van het klimaatcommitment zijn georganiseerd, is een periodiek overleg op expertniveau met maatschappelijke organisaties en de ministeries van Financiën en Economische Zaken en Klimaat opgezet om te spreken over de hele breedte van de beleidsagenda voor duurzame financiering. De eerste sessie hiervan heeft begin november plaatsgevonden. Hierin is onder andere gesproken over het klimaatcommitment en de aanpak van duurzaamheidsrisico’s. Hiermee wil ik graag op een structurele wijze de inbreng van maatschappelijke organisaties op het thema duurzame financiering borgen. Ik sta open voor de suggesties die deze maatschappelijke organisaties doen.

Mocht de Minister besluiten normerend op te treden, hoe zou deze interventie er dan uit zien? De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister gaat onderzoeken of de huidige governance van het klimaatcommitment nog past binnen de ambitieuze klimaatopgave en zij gaat verkennen of meer normerend optreden ten aanzien van de doelstellingen van het klimaatcommitment mogelijk is als onvoldoende voortgang wordt bereikt. Wat gaat de Minister doen in deze verkenning?

Welk type interventie passend zou zijn, zou onderwerp zijn van een verkenning. Zoals ik in de beleidsagenda heb aangegeven, is een verkenning naar eventueel normerend optreden aan de orde, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij de verwachtingen achterblijven. De beoordeling of normerend optreden nodig is zal begin 2023 plaatsvinden. Indien er normerend wordt opgetreden door de overheid, zal in de vorm van wetgeving zijn. Voor de inhoud van eventuele wetgeving zal gekeken moeten worden naar onder andere aspecten van proportionaliteit, effectiviteit, uitvoerbaarheid, de verenigbaarheid met hoger recht en de inpassing binnen bestaand recht.

De publicatie van de rapportages over het klimaatcommitment staan eind dit jaar en begin volgend jaar gepland. Wanneer zal de Minister conclusies trekken om bijvoorbeeld naar de rol van toezichthouders te kijken? Kan dat meteen na publicatie van de rapportages als daaruit blijkt dat het nog niet de goede kant op gaat? En in hoeverre wordt biodiversiteit ook meegenomen in de gestelde normen?

Na de publicatie van de voortgangsrapportages zal ik met de Minister voor Klimaat en Energie aangeven of wij over zullen gaan tot het verkennen van meer normerend optreden. Hierin wordt ook onderzocht of er een eventuele rol voor toezichthouders is. Op dit moment moedig ik toezichthouders in ieder geval aan om onderzoek te doen naar andere aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s, naast klimaatrisico’s, zoals risico’s gerelateerd aan biodiversiteitsverlies.

Op het gebied van biodiversiteit zien de leden van de PvdD-fractie een financiële sector die blijft vasthouden aan financiering van grootschalige industriële monoculturen en pesticidebedrijven en zich hiermee dus mogelijk schuldig maken en mogelijk bijdragen aan ecocide. Legio onderzoeken van verschillende organisaties en nieuwberichten uit landelijke kranten bevestigen dit. Op welke manier vindt de Minister dat de grove misstanden (zoals investeringen die zorgen voor verdere ontbossing van de Amazone) nou een goed bewijs zijn van de doeltreffendheid van haar beleid dat het niet aan de Minister is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Wordt het niet eens eindelijk tijd dat de Minister zich wel uitspreekt over de grove misstanden? Hoe lang blijf ze aldus individuele financiële instellingen de facto vrij stellingen verlenen?

Financiële instellingen maken een eigen afweging in welke bedrijven zij investeren. De overheid verwacht van ondernemingen die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij bij het maken van deze keuze in ieder geval gepaste zorgvuldigheid toepassen conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s. In 2020 is het IMVO-beleid geëvalueerd. Uit de verschillende onderzoeken die in dit kader gedaan zijn, blijkt dat het gevoerde IMVO-beleid onvoldoende effect sorteert. Om die reden is in oktober 2020 het nieuwe IMVO-beleid gepresenteerd, bestaande uit een doordachte mix aan maatregelen.39 In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Ondernemingen die onder wetgeving gaan vallen worden verplicht gepaste zorgvuldigheid toe te passen en bij te dragen aan herstel wanneer zij negatieve effecten in hun waardeketens hebben veroorzaakt of daaraan hebben bijgedragen. Er wordt onder deze toekomstige IMVO-wetgeving een toezichthouder aangesteld die toezicht houdt op de naleving van deze verplichtingen.

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda onverantwoord weinig ambitie bevat op het gebied van biodiversiteitsverlies. Zeker in een tijd waarin, tijdens de Biodiversiteitstop aan het einde van dit jaar, belangrijke mondiale afspraken moeten worden gemaakt, is dat niet alleen een gemiste kans, maar ook een verwijtbaar tekort in het beleid van de Minister. Immers de huidige mate van biodiversiteitsverlies draagt bij aan de ineenstorting van ecosystemen. Recentelijk heeft een netwerk van 40 centrale banken erkend dat biodiversiteitsverlies in het bijzonder significante macro-economische implicaties kan hebben. Er is geen tijd meer te verliezen.

Zowel de klimaatcrisis als het biodiversiteitsverlies kunnen worden tegengegaan door in te zetten op meer plantaardige eiwitten. Een aanzienlijk deel van de financiering door financiële instellingen gaat helaas nog steeds naar de intensieve industriële veehouderij. De landbouw- en veeteeltsector en de daarmee gepaard gaande ontbossing is verantwoordelijk voor 13 tot 20 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Momenteel heeft alleen de Triodos Bank een concrete strategie voor de noodzakelijke voedsel-en eiwittransitie. Na het rapport dat de Eerlijke Geldwijzer hierover lanceerde in mei 2021 onderschreef de toenmalige Nederlandse Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Carola Schouten, het rapport met de woorden: Ik roep financiële instellingen op om de inhoud en aanbevelingen uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer over [de eiwittransitie] te nemen en waar mogelijk te implementeren.»

De Minister van Financiën gaat samen met de Minister van LNV, pleiten voor opname van de financiële sector in het internationale Global Biodiversity Framework. In hoeverre zal Nederland inzetten op verplichte biodiversiteitsnormen en randvoorwaarden voor de globale financiële sector? Indien Nederland niet inzet op het verplichten van biodiversiteitsnormen, waar zal Nederland wel voor oproepen? Welke inzet zal mogelijk gesteund worden in Europa? Welke rol ziet de Minister precies voor zichzelf weggelegd in dit proces? Op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten?

In mijn beleidsagenda heb ik het belang benadrukt van het brede duurzaamheidsbegrip, waarin naast klimaat ook oog is voor de kwaliteit van natuur en biodiversiteit. Ik erken het belang van het beschermen van biodiversiteit en ook dat biodiversiteitsverlies beter moet worden geadresseerd door het integreren van biodiversiteit in alle economische sectoren, alsook de financiële sector en in het toezicht daarop. Zo zijn financiële marktpartijen al verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s. Tot die relevantie risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu gerelateerde risico’s en transitierisico’s. Deze risico’s kunnen ook verband houden met biodiversiteitsverlies en biodiversiteitsbeleid.40 In de onderhandelingen over het Global Biodiversity Framework (GBF) is de Europese, en daarmee de Nederlandse inzet, om beleid en regelgeving te ontwikkelen voor de monitoring en rapportage van afhankelijkheden en impact van de private – en financiële sector in relatie tot biodiversiteit en vervolgens in lijn brengen met biodiversiteitsdoelen. Ook kijken we uit naar de bevindingen van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), die werkt aan een rapportageraamwerk waarin ook biodiversiteitsverlies wordt opgenomen. Het raamwerk dat door de TNFD wordt ontwikkeld, wordt naar verwachting opgeleverd in september 2023. In Europese trajecten benadrukken wij het belang van het opnemen van een breder duurzaamheidsbegrip, bijvoorbeeld in de CSRD, CSDDD en de EU-taxonomie.

Gaat zij in dit kader ook samen met haar collega van LNV stappen ondernemen om de noodzakelijke eiwittransitie van de financiële sector aan te jagen en zo opvolging geven aan de woorden van de vorige Nederlandse Minister van LNV? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het beleid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is er op gericht om tot een betere eiwitbalans te komen. Vanuit de maatschappelijke rol van de financiële sector kan zij de productiesectoren in deze eiwittransitie ondersteunen met het verstrekken van financieringen en andere financiële diensten. Vooralsnog zie ik geen reden om stappen te ondernemen om de rol van de financiële sector bij de eiwittransitie aan te jagen.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de beleidsagenda voor duurzame financiering veel te weinig informatie bevat over andere duurzaamheidsonderwerpen zoals het sociale aspect van een duurzame financiële sector, waarbij het bijvoorbeeld gaat om mensenrechten. Veel financiële instellingen leven de UNGP's en OESO-richtlijnen onvoldoende na en blijven investeren in bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen. Zo bleek uit een recent rapport van de eerlijke Geldwijzer dat negen van de tien pensioenfondsen gezamenlijk tenminste 3,8 miljard euro beleggen in gas-, olie- en mijnbouwbedrijven die langdurig betrokken zijn bij structurele mensenrechtenschendingen. De schendingen variëren van zeer onveilige werkomstandigheden, ernstige vervuiling van het leefgebied van omwonenden, tot medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Kan de Minister uitleggen waarom zij deze samenhang in problematiek zo negeert?

Hoewel de beleidsagenda veelal acties bevat gericht op klimaat en biodiversiteit, zie ik zeker de samenhang met, en het belang van, andere duurzaamheidsonderwerpen. Zoals ik ook aangeef in mijn beleidsagenda kunnen de acties van de agenda niet los worden gezien van de inzet op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. In de beleidsagenda ben ik minder op IMVO ingegaan, omdat de details van de doordachte mix van maatregelen – waaronder nationale IMVO-wetgeving – volop in ontwikkeling zijn. Hiervoor verwijs ik u onder andere naar de Kamerbrief van 27 mei jl.41 met een reactie op het verzoek van de BHOS commissie over de stand van zaken inzake de ontwikkeling van nationale IMVO-wetgeving; en de Kamerbrief van 4 juli jl. over een analyse van IMVO-wetgeving in de EU en in ons omringende landen.42

De Minister zegt dat ze zich in het algemeen ook wil inzetten voor de verbetering van de kwaliteit, onafhankelijkheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsbeoordelingen en ze erkent het risico op greenwashing door ESG-bureaus. Omdat een uniforme definitie voor een duurzame investering ontbrak, heeft de Europese Commissie een taxonomie voor duurzame activiteiten en investeringen bedacht. Deze leden zijn eigenlijk van mening dat deze groene taxonomie in principe zou moeten volstaan. Elke investering zou immers een duurzame investering moeten zijn en dus binnen de groene taxonomie moeten vallen. In de groene taxonomie zijn nu echter ook niet duurzame investeringen opgenomen en er vloeien ook geen verplichtingen uit voort. Het is wederom een vrijblijvende maatregel, bovenop alle andere vrijblijvende maatregelen die er al zijn. Die vrijblijvendheid is wellicht niet de bedoeling, maar een analyse van de werkelijkheid (diverse onderzoeksrapporten en krantenberichten over grove misstanden die eerder structureel lijken dan incidenteel) laat zien dat het zo toch wel wordt ervaren door financiële instellingen. Is de Minister bereid om zich ervoor in te zetten om de groene taxonomie een verplichtend karakter te geven?

De taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame economische activiteiten, dat primair bedoeld is voor het tegengaan van het groenwassen. De taxonomie schrijft niet voor welke activiteiten wel en niet kunnen worden ondernomen en gefinancierd. Wel bevat de taxonomieverordening43 een rapportagevereiste voor grote ondernemingen en financiële instellingen.44 Hiermee is de taxonomie voor deze ondernemingen niet vrijblijvend. De CSRD bevat ook een verplichting om over duurzame investeringen te rapporteren in lijn met de taxonomie-criteria. Daarnaast kan de taxonomie als basis worden gebruikt voor het ontwikkelen van financiële producten, zoals groene staatsobligaties. Het staat landen, ondernemingen en financiële instellingen vrij om de taxonomie als basis voor verder beleid te nemen, al dan niet verplichtend. Ook werkt de EU momenteel aan een EU groene obligatiestandaard, waarin de taxonomie de belangrijkste bouwsteen is. Het gebruik van de EU groene obligatiestandaard is niet verplicht, maar een uitgever van obligaties die het label gebruikt, zal zich wel volledig aan de standaard moeten conformeren. Hiermee kan de duurzame taxonomie de markt voor duurzame investeringen faciliteren.

Er leeft nu een breder gedragen wens om een grijze of bruine taxonomie te ontwikkelen. De leden van de PvdD-fractie willen voorkomen dat dit juist vertragend werkt. In principe zou de groene taxonomie onder bepaalde voorwaarden volstaan. Alles wat er niet in valt zou verboden moeten zijn. Hoe ziet de Minister dat? Als de Minister eerst een bruine taxonomie wil zien, is zij dan in elk geval bereid hier vaart mee te maken? Wat zijn haar plannen op dit gebied?

Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie hierover, ziet Nederland inhoudelijk nog altijd het nut en belang in van een algemene taxonomie, waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de transitieactiviteiten zijn gespecificeerd. Het kabinet blijft zich dan ook hiervoor inzetten. Zo heeft de Minister voor Klimaat en Energie begin dit jaar de Europese Commissie opgeroepen45 met voorstellen te komen voor opname van economische activiteiten met betrekking tot aardgas als onderdeel van een algemene taxonomie en als categorie «oranje/transitie».

Tegelijkertijd ben ik mij, op basis van de ervaringen met (en controverse rondom) het traject rond de uitwerking van de duurzame taxonomie, ervan bewust dat het overeenkomen van een betrouwbare, wetenschappelijke en breed gedragen algemene taxonomie een ingewikkeld proces zal zijn. Bovendien is de uitwerking van de duurzame taxonomie nog niet afgerond. Ik verwacht dit jaar nieuwe voorstellen van de Europese Commissie om deze verder aan te vullen.

Een van de manieren om tot meer consistente, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsbeoordelingen te komen is door aan te sluiten op internationale standaarden zoals de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD). De standaarden zoals opgesteld in de Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) ontbreken echter. Waarom heeft de Minister hier geen rekening mee gehouden? In hoeverre wil de Minister hier alsnog rekening mee houden? In hoeverre stimuleert de Minister de Nederlandse organisaties in hun rol als koploper met betrekking tot natuur-gerelateerde rapportage, in lijn met de TNFD?

De bescherming van biodiversiteit is een cruciaal onderdeel van de transitie naar een duurzame economie. Recent is er een politiek akkoord bereikt over de EU-richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage (CSRD). De richtlijn verplicht grote en beursgenoteerde ondernemingen (behalve micro) onder meer te rapporteren over hun impact op biodiversiteit en de afhankelijkheid van biodiversiteit en gerelateerde risico’s van bijvoorbeeld biodiversiteitsverlies. In het politiek akkoord voor de EU richtlijn wordt de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) aangewezen als standaardzetter. EFRAG heeft tijdens een presentatie toegelicht dat de conceptstandaarden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) worden meegenomen in de EU-rapportagestandaard en dat er afstemming plaatsvindt tussen de EFRAG en TNFD. Het kabinet moedigt samenwerking tussen EFRAG en TNFD aan.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stimuleert de toepassing van natuur-gerelateerde rapportage. LNV neemt deel aan de Stewardship Council van de TNFD mede namens de ministeries van Financiën, EZK en JenV. Daarnaast is in de Agenda Nederland Natuur inclusief, die wordt ondersteunt door LNV, de financiële sector opgenomen als een van de domeinen. Een actie die is opgenomen is dat Nederlandse financiële instellingen worden gestimuleerd om het in ontwikkeling zijnde raamwerk van de TNFD uit te proberen en feedback te geven. Verder subsidieert het Ministerie van LNV een programma van MVO Nederland gericht op analyses van natuurlijk kapitaal en toepassing hiervan in besluitvormingsprocessen van bedrijven. Dit programma faciliteert onder meer kennisontwikkeling en -uitwisseling over de aanstaande rapportageverplichtingen die volgen uit de CSRD. Daarnaast besteedt het Platform voor Duurzame Financiering, opgericht door DNB, aandacht aan aansluiting bij mondiale standaarden zoals de TNFD. Verder ondersteunt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit al jaren de ontwikkeling en toepassing van methodes in de financiële sector om hun impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit te meten en daarover transparant te zijn, zoals bijvoorbeeld het Partnership Biodiversity Accounting Financials (PBAF).

De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de beheersing van duurzaamheidsrisico's. In december vorig jaar luidde de DNB de noodklok: bij de afweging van risico's, nam slechts 30 procent van de pensioenfondsen, 22 procent van de verzekeraars en 10 procent van de banken duurzaamheid mee. De rest is zich wel bewust van de risico's maar onderneemt geen actie. Is de Minister het eens met de stelling dat, met het onvoldoende meenemen van deze impact, de risicomodellen van banken en verzekeraars ernstig tekortschieten op dit punt? Wat zijn de huidige cijfers ten aanzien van het afwegen van duurzaamheidsrisico's en het ondernemen van actie daarop? In hoeverre wordt deze informatie meegenomen in een afweging voor meer normerend optreden? Overweegt de Minister ook om, naast een aangekondigd vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico's door toezichthouders, ook toezichthouders beter toe te rusten om gepaste maatregelen te kunnen nemen als dit onvoldoende gebeurt?

Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt meenemen in hun kernprocessen. Ik vind het van belang dat alle financiële instellingen een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen. Het onderzoek van DNB duidt hierin op een tekortkoming van instellingen. DNB geeft aan dat zij duurzaamheidsrisico’s daarom een integraal onderdeel maakt van het reguliere toezicht. In 2022 zal DNB haar verwachtingen ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s nader concretiseren. Ik moedig deze ontwikkeling aan. Ik heb geen beschikking over cijfers over de integratie van duurzaamheid in het risicomanagement van financiële instellingen die dateren van na de publicatie van het rapport in december 2021.

Om DNB, maar ook de Europese toezichthouders, voldoende handvatten te geven om toezicht te houden op duurzaamheidsrisico’s, is het van belang dat hier in de herziening van het toezichtraamwerk voor banken en verzekeraars voldoende aandacht aan te besteden. In het voorstel van de Europese Commissie voor het toezichtraamwerk voor banken krijgt de EBA bijvoorbeeld het mandaat om uniformere richtlijnen te ontwikkelen voor de opname van ESG-risico’s in de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie. Ook wordt van de EBA verwacht dat zij uniforme methodologieën voor de beheersing van duurzaamheidsrisico’s voor banken ontwikkelt. Dit geeft de toezichthouders meer handvatten om gepaste maatregelen te nemen als de beheersing van duurzaamheidsrisico’s onvoldoende is. Het is van belang dat financiële instellingen zo snel mogelijk met deze methodologieën aan de slag kunnen. Ik zet mij er daarom voor in dat de EBA deze niet binnen 18, maar binnen 12 maanden ontwikkelt.

Ten slotte, in de eventuele verkenning van meer normerend optreden, zullen mijn ambtsgenoot voor Klimaat en Energie en ik ons richten op maatregelen om de bijdrage van de financiële sector aan de transitie naar een duurzame economie te verstevigen. Dit houdt inhoudelijk verband met de goede beheersing van duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen. Een goede beheersing van duurzaamheidsrisico’s kan het positieve bijeffect hebben dat private kapitaalstromen meer in lijn komen met de duurzaamheidsdoelstellingen.

Welke rol kunnen de Minister van Financiën en de toezichthouders spelen bij het waarborgen van het voorzorgsbeginsel in monetair beleid en toezichtmechanismes?

Onder het voorzorgsbeginsel versta ik een moreel en politiek principe dat stelt dat als een ingreep of een beleidsmaatregel ernstige of onomkeerbare schade kan veroorzaken aan de samenleving of het milieu, de bewijslast ligt bij de voorstanders van de ingreep of de maatregel als er geen wetenschappelijke consensus bestaat over de toekomstige schade. Het voorzorgbeginsel vormt voor mij een aanmoediging om rekening te houden met klimaat gerelateerde factoren in het toezicht op de financiële markten. Op het gebied van monetair beleid is het goed om te noemen dat de ECB als onderdeel van haar strategieherziening in 2021 aandacht heeft besteed aan klimaat bij het monetair beleid. Zo heeft de ECB een actieplan opgesteld. In lijn met EU-initiatieven, zal de ECB meer transparantie met betrekking tot klimaatrisico’s in het onderpand en bij aankopen vereisen, en zich breder inzetten voor het identificeren van klimaatrisico’s in de financiële sector. Ook zal de ECB bij de aankoop van bedrijfsobligaties klimaatcriteria meewegen, zoals de mate waarin activiteiten van bedrijven in lijn zijn met EU-wetgeving over het Parijs klimaatakkoord.

De Minister schrijft dat er binnen financiële instellingen voldoende kennis beschikbaar moet zijn over duurzaamheidsrisico's. Klimaatexpertise wordt al geïntegreerd in de`fit and proper»-test voor bestuurders. Hoe kijkt de Minister aan tegen het opnemen van biodiversiteitsexpertise in de besturen van financiële instellingen?

Ik vind het van groot belang dat er voldoende aandacht is voor een breed begrip van duurzaamheidsrisico’s, dat meer dan alleen klimaatexpertise behelst. Ook risico’s gerelateerd aan biodiversiteitsverlies kunnen immers tot grote (financiële) gevolgen leiden.46 Het voorstel van de Europese Commissie om in het kapitaaleisenraamwerk voor banken te verduidelijken dat managementteams over voldoende kennis moeten beschikken over het brede palet aan ESG-risico’s, steun ik dan ook.

Tot slot merken de leden van de PvdD-fractie op dat duurzaamheidsrisico's nu wel serieuzer worden genomen door financiële instellingen, maar dat er geen collectieve actie is. Wanneer elke financiële instelling ieder op haar eigen manier haar risico's analyseert en individuele responsstrategieën ontwikkelt, brengt dit grotere systeemrisico's met zich mee. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf en haar Minister weggelegd om noodzakelijke collectieve actie te stimuleren?

Ik onderschrijf het belang van gecoördineerde actie voor de analyse van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s op de balansen van financiële instellingen. Ik zie ook dat de Europese toezichthouders hier belangrijke stappen in zetten. Zo zal DNB haar verwachtingen ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s nog dit jaar nader concretiseren. Daarnaast bevat de herziening van de toezichtraamwerken voor banken en verzekeraars ook diverse voorstellen om de analyse van duurzaamheidsrisico’s te standaardiseren. Zo bevat het voorstel voor de herziening van het kapitaaleisenraamwerk voor banken het mandaat voor de EBA om gestandaardiseerde methodologieën voor de beheersing van duurzaamheidsrisico’s te ontwikkelen. In het recent bereikte raadsakkoord ten aanzien van de herziening van Solvency II krijgt EIOPA een gelijksoortig mandaat. Het is ook van belang dat toezichthouders rekening houden met de mogelijk instelling-overstijgende en meer macroprudentiële gevolgen van bepaalde duurzaamheidsrisico’s. Toezichthouders dienen over gepaste instrumenten te beschikken om mogelijke macroprudentiële risico’s gerelateerd aan duurzaamheid aan te kunnen pakken. Hier zet ik mij in Europees verband voor in.

De beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s raakt ook aan de strategieën die financiële instellingen ontwikkelen om een positieve bijdrage te leveren aan de duurzame transitie. Daarbij vind ik het, net als de leden van de PvdD-fractie, belangrijk om collectieve actie te stimuleren. Dit is ook nadrukkelijk een doel van het Nederlandse klimaatcommitment. Zo hebben de ondertekenaars zich verbonden aan een proces om op het gebied van klimaatrapportages onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën van 7 juni 2022. Het lid van de BBB-fractie vindt het volstrekt onverantwoord om in deze tijden de lat qua CO2-reductie nog hoger te leggen dan de ook al verstrekkende doelstelling van 55 procent reductie in 2030. De Minister geeft het volgende aan: «De transitie naar een duurzame economie vraagt een bijdrage van de hele samenleving: van de overheid, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties». Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of zij zich wel realiseert dat in deze tijden van enorme inflatie het voor miljoenen burgers onmogelijk is om ook nog een financiële bijdrage aan een duurzame economie te leveren.

Het kabinet is zich zeer bewust van de gevolgen van de huidige hoge prijzen voor burgers. Daarom heeft het kabinet een stevig koopkrachtpakket aangekondigd, net als een prijsplafond om de gevolgen voor huishoudens op korte termijn te beperken. Tegelijkertijd laat de huidige energiecrisis juist zien dat we de omslag moeten maken naar een duurzamere economie, met minder afhankelijkheid van fossiele energiebronnen. De klimaatdoelen die het kabinet gesteld heeft voor 2030 en richting klimaatneutraliteit in 2050 blijven daarom onverminderd noodzakelijk. Deze transitie vraagt van de gehele samenleving een bijdrage, waarbij wel rekening wordt gehouden met wat verschillende groepen kunnen dragen.

Ook stelt de Minister dat middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders investeren sturend zijn voor de financiering van een duurzame economie. Kan de Minister aan ons uitleggen waar zij deze stelling op baseert en of dit een wens of een zekerheid is?

Ik baseer deze stelling op zowel empirisch en theoretisch, als anekdotisch bewijs dat uit verschillende studies en gesprekken met onder meer maatschappelijke organisaties en de sector zelf naar voren komt. Deze instellingen verschaffen immers via hun beleggingen en financieringen de financiële middelen aan de partijen die in de reële economie actief zijn en investeren in diezelfde economie. Zij stellen ook eisen waaraan deze partijen moeten voldoen om financiering te krijgen. Mijn inzet is dat duurzaamheid hierin een belangrijkere rol gaat spelen, uiteraard op een verantwoorde wijze. Zo kan de dialoog tussen een belegger of financier en een bedrijf ervoor zorgen dat het bedrijf duurzamer gaat ondernemen. Of dat – bijvoorbeeld wanneer de dialoog niet leidt tot voldoende verduurzaming – het uiteindelijk niet meer financieren van bepaalde schadelijke economische activiteiten ertoe leidt dat deze moeilijker van de grond komen, maar ook dat duurzame investeringen juist aantrekkelijker worden. Daarmee is deze stelling zowel een zekerheid in de zin van het bestaan van dit mechanisme, als een wens dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk tot verduurzaming leidt. Om dit te stimuleren, onderneem ik verschillende acties die ik in mijn beleidsagenda heb uiteengezet. Zo pleit ik bijvoorbeeld binnen het klimaatcommitment, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, voor het specificeren van concrete maatregelen door instellingen. Dit zou inzicht moeten bieden in hoe zij klimaatdoelen realiseren en op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.

Ik realiseer mij tegelijkertijd dat de middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders investeren, niet alleen sturend zijn voor een duurzame economie, maar ook de ontwikkelingen in de economie volgen. Innovaties die leiden tot CO2-extensievere productietechnieken komen immers vanuit de reële economie. De consumentenvoorkeuren sturen in een markteconomie de productie. Daarmee is het beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector ook geen substituut voor het beleid gericht op de verduurzaming van de reële economie. De juiste prikkels moeten aan beide kanten voelbaar zijn. De crux zit hem in het zo goed mogelijk afstemmen van dit beleid op elkaar, zodat de financiële sector en de reële economie met elkaar in de pas lopen en tegelijkertijd elkaar versterken.

De Minister wil dat de financiële instellingen hun balansen in lijn brengen met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Het lid van de BBB-fractie wil graag weten van de Minister wat de impact hiervan op het rendement is van de beleggingsproducten (waaronder pensioenen) en dus op de inkomsten van de burgers.

Het rendement is een vergoeding voor het risico dat een investeerder loopt op een belegging. De maatschappelijke en financiële risico’s als gevolg van bijvoorbeeld klimaatverandering en biodiversiteitsverlies worden in toenemende mate zichtbaar. Bij financiële instellingen wordt daarom bij investeringsbeslissingen steeds meer rekening gehouden met duurzaamheidsrisico’s. Het is belangrijk dat instellingen hun klanten goed informeren over de risico’s en, indien sprake is van beleggingsadvies of vermogensbeheer, een bij de situatie van de individuele klant passend product en/of strategie adviseren of hanteren.

De exacte impact van het in lijn brengen van balansen van financiële instellingen met het 1,5 gradenscenario op het rendement van specifieke beleggingsproducten is mij niet bekend. Dit verband wordt immers beïnvloed door een veelheid aan factoren, zoals (cyclische) marktomstandigheden en grote diversiteit aan beleggings-, beprijzings- en verduurzamingsstrategieën van individuele instellingen. Het kan zijn dat op korte termijn rendementen op bepaalde investeringen die niet passen binnen het 1,5 gradenscenario (zoals exploratie van nieuwe fossiele bronnen) relatief hoger kunnen zijn (in dit geval door de schokken op de energiemarkt als gevolg van de Russische oorlog in Oekraïne), dan die op relatief duurzame investeringen. Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is, waarbij fossiele energie in de komende jaren een steeds kleinere rol gaat spelen. Wanneer het financierings- en beleggingsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets, bijvoorbeeld waar het aankomt op beleggingen in en financieringen van olie- en gasactiviteiten. Vanuit het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke blootstellingen te kijken. Institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, hebben een lange beleggingshorizon, waardoor het voor deze partijen belangrijk is om daar voldoende rekening mee te houden in hun beleggingsbeleid en risicobeheer. Tegelijkertijd zijn hun beleggingen door de ruime omvang en de lange tijdshorizon van groot belang voor de energietransitie.

Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie, net als over hun eigen beleid om een 1,5-gradenscenario te volgen. Ik juich toe dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren – waaronder vanuit hun rol als actieve aandeelhouder. Daarbij geldt voor de pensioenfondsen al dat zij ESG mee moeten wegen. In de IORP-richtlijn voor pensioenfondsen staat namelijk dat lidstaten hun Institutions for Occupational Retirement Provision (IORPs) moeten verplichten in lijn met de «prudent person»-regel te handelen, en in het bijzonder dat lidstaten IORPs de lange termijnimpact van hun beleggingen op ESG-factoren moeten meewegen. Daarin worden ook eisen gesteld aan governance en is ook opgenomen dat ESG ook in het risicobeheer moet worden gedekt – waaronder in een eigen risicobeoordeling. In Nederland zijn de vereisten ten aanzien van ESG-risico's met betrekking tot de beleggingsportefeuille en het beheer daarvan opgenomen in het Besluit financieel toetsingskader. Hierin is vastgelegd dat pensioenfondsen voor de beheersing van ESG-risico’s onder meer beschikken over procedures, interne controlemechanismen en beleid. Ook zijn ESG-risico’s onderdeel van de eigenrisicobeoordeling van het pensioenfonds. Daarnaast zijn de vereisten en verwachtingen ten aanzien van risicobeheer van toepassing.

Daarnaast wil het lid van de BBB-fractie weten welke instrumenten de Minister heeft om haar wens door de instellingen tot uitvoer te laten brengen en hoe zij om wenst te gaan met buitenlandse financiële instellingen, waar andere normen worden gehanteerd op dit gebied.

Ten aanzien van de instrumenten die ik tot mijn beschikking heb om instellingen richting te geven op het vlak van duurzame financiering, geldt dat veel instrumenten en normen hierbij van Europese oorsprong zijn. Dit geldt ook voor de regelgeving die bepaalt wat duurzaam is (de taxonomie) of waarover en op welke wijze bedrijven (inclusief financiële instellingen)moeten rapporteren (CSRD, SFDR). Naast Europese wet- en regelgeving bestaat de mogelijkheid om nationaal aanvullende eisen te stellen.

Voor instellingen uit EU lidstaten geldt dat er binnen de EU in zeer grote mate een gelijk speelveld is op het gebied van de financiële regelgeving. Voor financiële instellingen uit landen van buiten de EU geldt kort gezegd dat wanneer ze tot de financiële markt van een EU-lidstaat willen toetreden, zij hiervoor in de meeste gevallen toestemming nodig hebben. Om de verschillen tussen lidstaten te verkleinen zet ik mij internationaal in voor een gelijk speelveld. Zo draag ik bijvoorbeeld ten aanzien van de kapitaalseisen voor banken een ambitieuze inzet uit, zodat normen aan buitenlandse financiële instellingen gelijk zijn aan de normen voor Nederlandse instellingen. Ook in de G20 pleit ik samen met andere Europese landen voor een minimumstandaard voor duurzaamheidsrapportages. Tegelijkertijd betekent dit niet dat wij steeds de ontwikkelingen in Europa of internationaal moeten afwachten. Het is van belang dat de Nederlandse financiële sector goed is voorbereid op de transitie naar de economie van de toekomst en de risico’s die daaruit voortvloeien. In sommige gevallen, zoals hiervoor ook omschreven, vergt dit dat Nederland voorop loopt. Daarmee is de sector ook voorbereid op toekomstige Europese regelgeving en zijn er mogelijke concurrentievoordelen te behalen.

De Minister geeft in de brief aan: «Hierbij zal ik bijvoorbeeld kijken naar een mogelijke rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sector-gedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave.» Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of zij speelt met de gedachte om als overheid hierop in te grijpen en welke instrumenten ze hiervoor momenteel ter beschikking heeft.

Elke mogelijke vorm van normerend optreden van overheidswege behelst ingrijpen door middel van wetgeving. Wat voor de inhoud daarvan precies passend is, ook wat betreft de mogelijke rol van toezichthouders, is onderwerp van een verkenning die, zoals hiervoor ook omschreven, pas aan de orde is wanneer de voortgang van het Klimaatcommitment onvoldoende blijkt.

De Minister wil zich hard maken voor «.... Een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico's door toezichthouders en risicocomités zoals de European Systemic Risk Board (ESRB).» Het lid van de fractie BBB hoort graag van de Minister wanneer de Kamer de uitkomsten hiervan kan verwachten.

Ik zet mij in voor een ambitieuze invulling van diverse onderzoeken door macroprudentiële autoriteiten, zoals de European Systemic Risk Board (ESRB). Ik verwacht dat deze onderzoeken inzicht bieden in de wijze waarop duurzaamheidsrisico’s zich op het niveau van de gehele economie kunnen manifesteren en hoe toezichthouders deze aan kunnen pakken. Het is op dit moment, zoals ook hiervoor genoemd, onduidelijk op welk moment een voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van het macroprudentiële raamwerk verwacht kan worden. Ik blijf mij er echter voor inzetten om ESG-risico’s op de korte termijn in het raamwerk te verankeren door de Europese Commissie op te roepen een voorstel voor de macroprudentiële herziening te publiceren en door alternatieve mogelijkheden te onderzoeken om duurzaamheidsrisico’s in het raamwerk op te nemen. Ik blijf tegelijkertijd de diverse toezichthouders en risicocomités aanmoedigen in hun onderzoek naar macroprudentiële duurzaamheidsrisico’s.

De Minister geeft terecht aan dat groenwassen voorkomen moet worden. Het lid van de BBB-fractie hoort graag welke aanwijzingen de Minister heeft dat hier momenteel sprake van is en of ze een inschatting kan maken van de mate waarin dit plaatsvindt of dat ze het hier over een hypothetische situatie heeft.

Het groenwassen47 komt voor in vele sectoren en bij verschillende producten. Een internationaal samenwerkingsverband van nationale consumentenautoriteiten heeft onderzoek gedaan naar groene claims op websites voor producten uit verschillende bedrijfssectoren, zoals kleding, cosmetica en huishoudelijke apparatuur. De onderzoekers hebben aanwijzingen dat 42% van de groene claims overdreven, onjuist of bedrieglijk was.48 Ook bij financiële producten kan er sprake zijn van groenwassen. Om groenwassen binnen de financiële sector tegen te gaan is het van belang om de transparantie en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie over ondernemingen te verbeteren. Daarom zet ik in op een ambitieuze invulling van (EU-)initiatieven zoals de CSRD en zal ik bij de Commissie pleiten voor wetgeving omtrent aanbieders van duurzaamheidsinformatie (ESG rating agencies).

De Minister geeft aan dat de beoordelingen en kaders zeer versnipperd zijn en er geen of onvoldoende sprake is van internationale harmonisatie. Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister hoe zij oneerlijke concurrentie momenteel denkt te voorkomen.

Versnipperde standaarden voor de rapportage van duurzaamheidsinformatie geeft ondernemingen de mogelijkheid om te kiezen voor de standaard met de beste resultaten en/of de minste lasten. Door binnen de EU en wereldwijd afspraken te maken worden ondernemingen in toenemende mate aan dezelfde rapportagestandaarden gehouden. Dit voorkomt concurrentie op het gebruik van verschillende rapportagestandaarden en leidt tot betere (internationale) vergelijkbaarheid en kwaliteit van duurzaamheidsrapportages.

«Op de banken waarvan de staat aandeelhouder is rust een bijzondere verantwoordelijkheid om voortgang te boeken op de duurzaamheidsdoelstellingen.», aldus de Minister. Het lid van de BBB-fractie hoort graag hoe die bijzondere verantwoordelijkheid momenteel tot uitdrukking komt en hoe de prestaties van de banken waar de staat deelnemer is zich momenteel op het gebied van duurzaamheid verhouden tot de andere banken.

Ik vind het belangrijk dat deelnemingen een voorbeeldrol pakken ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder ook de inzet op duurzaamheid valt. In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 is beschreven dat deelnemingen door middel van een analyse hun positie ten aanzien van voorlopers op MVO-gebied in hun sector zichtbaar maken. Dit onderzoek zal inzichtelijk maken of deelnemingen, waaronder BNG Bank, FMO en NWB Bank, inderdaad een voorbeeldrol pakken en wat eventuele verschillen zijn ten aanzien van hun duurzaamheidsdoelstellingen en prestaties ten opzichte van vergelijkbare bedrijven waar de staat geen aandeelhouder in is. Hierover zal ik rapporteren in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2022.

Bij ABN AMRO en de Volksbank voert NLFI het aandeelhouderschap uit. NLFI voert een dialoog met beide banken over hun MVO-beleid, net als de staat dat doet bij de reguliere staatsdeelnemingen. Ik zal NLFI in overweging geven of bovengenoemd onderzoek ook voor de tijdelijke financiële instellingen meerwaarde heeft en uitgevoerd kan worden, zodat inzichtelijk kan worden gemaakt hoe ABN AMRO en de Volksbank ten opzichte van hun peers presteren.


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 33 043, nr. 108

X Noot
2

Entwurf eines Gesetzes über die unternehmerischen Sorgfaltspflichten in Lieferketten «Sorgfaltspflichtengesetz« (19/28649).

X Noot
3

LOI no 2017–399 du 27 mars 2017 relative au devoir de vigilance des sociétés mères et des entreprises donneuses d’ordre (1).

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 3393

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 3132.

X Noot
10

Kamerstukken 32 013 en 32 813, nr. 252.

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 3393

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 3356

X Noot
14

DNB, «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?», juni 2020, https://www.dnb.nl/media/uq4bcyol/brochure-biodiversiteit.pdf

X Noot
15

Kamerstuk 22 112, nr. 3429.

X Noot
16

Kamerstuk 22 112, nr. 3393.

X Noot
17

Kamerstuk 22 112, nr. 3172

X Noot
18

Reikwijdte van de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage wordt: grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen).

X Noot
20

Kamerstukken 32 013 en 32 813, nr. 252.

X Noot
21

De Capital Requirements Regulation (Regulation (EU) nr. 575/2013; de CRR) en de Capital Requirements Directive (Directive 2013/36/EU; de CRD).

X Noot
22

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 939.

X Noot
23

Pijler 1 het generieke deel van het kapitaaleisenraamwerk voor banken.

X Noot
24

Dit is een initiatief van de Nederlandse overheid om de financiële sector te verbinden aan de partrijen die onderhandelen over het Global Biodiversity Framework (GBF).

X Noot
25

EBA, «On Management And Supervision Of ESG Risks For Credit Institutions And Investment Firms», juni 2021, https://www.eba.europa.eu/sites/default/documents/files/document_library/Publications/Reports/2021/1015656/EBA%20Report%20on%20ESG%20risks%20management%20and%20supervision.pdf

X Noot
27

Kamerstuk 35 446.

X Noot
29

Kamerstuk 21 501-33, nr. 918.

X Noot
30

Bijlage bij Kamerstuk 21 501-33, nr. 918.

X Noot
31

Bijlage bij Kamerstuk 21 501-33, nr. 929.

X Noot
32

Kamerstuk 22 112, nr. 3229.

X Noot
33

Position Paper: Call for a European Regulation for the provision of ESG data, ratings and related services.

X Noot
34

Zie Special Report 22/2021: European Court of Auditors. Sustainable Finance: More consistent EU action needed to redirect finance towards sustainable investment. Pagina 162.

X Noot
35

Bams & Van der Kroft (2022): Divestment, information asymmetries, and inflated ESG ratings.

X Noot
36

Kamerstukken 32 013 en 32 813, nr. 252.

X Noot
37

Kamerstukken 32 013 en 32 813, nr. 252.

X Noot
39

«Kamerstukken 26 485 en 35 495, nr. 337

X Noot
41

Kamerstuk 26 485, nr. 398.

X Noot
42

Kamerstuk 26 485, nr. 400.

X Noot
44

Ondernemingen voor wie de verordening geldt, hebben vanaf verslagjaar 2021 een aantal rapportageverplichtingen. De verordening geldt voor grote effectenuitgevende instellingen, banken en verzekeraars met meer dan 500 medewerkers, die verplicht zijn om in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring op te nemen. Zie ook: Rapportageverplichtingen effectenuitgevende ondernemingen over milieudoelstellingen vanaf verslagjaar 2021 | december | AFM.

X Noot
45

Kamerstuk 21 501-33, nr. 918

X Noot
47

Met groenwassen (greenwashing) wordt bedoeld dat instellingen zichzelf of hun producten groener aanprijzen dan gerechtvaardigd.

Naar boven