22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3229 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 november 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 10 september 2021 over het Fiche: Mededeling Duurzame Financieringsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3172).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 oktober 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 17 november 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie onder andere werkt aan groene begrotingsmechanismen voor het volgen van aan duurzaamheid gerelateerde nationale en EU-uitgaven. Kan het kabinet nader toelichten wat wordt verstaan onder «groene begrotingsmechanismen»? Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de strategie van de Europese Commissie op dit punt?

Deze leden constateren dat een aantal lidstaten aanzienlijk van mening verschilt over de vraag of kernenergie kwalificeert als een duurzame investering voor de lange termijn. Volgens het kabinet ligt het in de rede dat het volgende kabinet een Europese inzet bepaalt op het gebied van kernenergie. Resteert er dan nog genoeg tijd om het Europese beleid ten aanzien van kernenergie te beïnvloeden? Kan het kabinet aangeven welke lidstaten van mening zijn dat kernenergie wel kwalificeert als een duurzame investering?

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Europese Commissie en het kabinet dat bij de voorstellen nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de beperkte capaciteit van kleine en middelgrote ondernemingen en financiële instellingen, bijvoorbeeld door deze (in eerste instantie) uit te zonderen van bepaalde rapportageverplichtingen. Welke definitie van kleine en middelgrote ondernemingen en financiële instellingen hanteert het kabinet hierbij?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de inzet die de afgelopen jaren is gepleegd door de Europese Commissie en het kabinet ten aanzien van het bevorderen van een duurzaam financieel systeem. Deze leden merken echter wel op dat er nog grotere stappen gezet kunnen worden om duurzame investeringen aantrekkelijker te maken. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet in hoeverre het kabinet voorstander is van meer verplichtende stappen om daarmee af te komen van de vrijblijvendheid die regels rondom duurzaam investeren vaak kenmerkt.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat de Europese Unie niet genoeg doet om te zorgen dat geld naar duurzame activiteiten gaat. De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet wil benadrukken in Europa dat er consistente criteria komen om de duurzaamheid van investeringen met middelen uit de EU-begroting te bepalen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Duurzame Financieringsstrategie ook gaat inzetten op het vinden van manieren om negatieve milieu en sociale effecten van niet-duurzame activiteiten ook te beprijzen in de markt om op deze manier een meer level playing field te creëren. Ook vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet hoe het toezicht is geregeld op de bevordering van duurzame financieringsactiviteiten.

De leden van de CDA-fractie vragen of het bevorderen van kernenergie onder de duurzame financieringsstrategie ook kan worden aangemerkt als een duurzame investering. De leden van de CDA-fractie vragen voorts of investeringen in gas nog als duurzaam aangemerkt kunnen worden op basis van de taxonomie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga zien dat greenwashing een steeds grotere rol speelt in de maatschappij. Nu is de definitie «groen» erg breed en kan er alle kanten mee op gegaan worden. Zoals bijvoorbeeld: de productie is «groen», het bedrijf zelf is «groen» los van de dienst die een bedrijf levert, producten en diensten worden afgeleverd die «groen» zijn of een bedrijf houdt zich aan de filosofie van «cradle to cradle». Bedrijven kunnen door de brede interpretatie verkeerde investeringen en strategieën doorvoeren. Kan het kabinet duidelijke kaders geven wanneer een bedrijfsfinanciering, nu en in de toekomst, als «groen» wordt geclassificeerd?

De leden van De Groep Van Haga begrijpen dat het doel is de financiële sector te vergroenen door investeringen te vergroenen. Houdt het kabinet eigenlijk wel rekening met het verhoogde marktrisico dat wordt gelopen door investeerders en de afname in diversificatie als bedrijven allemaal volgens dezelfde filosofie opereren?

De leden van de Groep Van Haga willen waarschuwen dat in het geval bedrijven op papier groen blijken te zijn de politiek ernstig misleid kan worden met zeer grote economische gevolgen. Dit is op dit moment heel goed zichtbaar met de gebrekkige gaslevering. De politiek voert de energietransitie uit omdat het op papier kan, maar in de praktijk blijkt dat bedrijven er niet klaar voor zijn. Bedrijven lopen nu het risico hun productie stil te moeten leggen in de winter. Is het kabinet zich bewust van deze verborgen risico’s met verstrekkende gevolgen voor de financiële markten?

II Reactie van de Minister

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties zijn gesteld naar aanleiding van het door mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken toegezonden fiche van 10 september 2021 over de Mededeling Duurzame Financieringsstrategie van de Europese Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 3172). Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie onder andere werkt aan groene begrotingsmechanismen voor het volgen van aan duurzaamheid gerelateerde nationale en EU-uitgaven. Kan het kabinet nader toelichten wat wordt verstaan onder «groene begrotingsmechanismen»? Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van de strategie van de Europese Commissie op dit punt?

De Europese Commissie werkt in de eerste plaats aan groene begrotingsmechanismen (green budgeting tools) voor het volgen van aan duurzaamheid gerelateerde EU-uitgaven. In dit kader verwijst de Europese Commissie in de mededeling naar het interinstitutioneel akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027, waarin is afgesproken dat ten minste 30% van de uitgaven onder het MFK en het herstelinstrument naar klimaatinvesteringen gaat. Daarnaast is voor biodiversiteitsgerelateerde uitgaven vanaf 2024 een streefpercentage van 7,5% afgesproken en in 2026 en 2027 een streefpercentage van 10%. De Europese Commissie geeft hierbij aan zich te blijven inzetten voor het verder updaten en versterken van de trackingmethodologie, op basis waarvan investeringen ten aanzien van zowel klimaat, als biodiversiteit worden gemeten. Het kabinet vindt het van belang dat uitgaven aan de beleidsdoelstellingen ten aanzien van klimaat en biodiversiteit goed worden gemeten en verwelkomt dan ook de verbetering en consistente toepassing van de trackingmethodologie.

Anderzijds wil de Europese Commissie het gebruik van groene begrotingsmechanismen stimuleren om aan duurzaamheid gerelateerde uitgaven ook op nationaal niveau te volgen. In dit kader heeft de Europese Commissie een referentiekader voor green budgeting ontwikkeld en werkt de Europese Commissie aan het in kaart brengen van green budgeting activiteiten van lidstaten. Het kabinet is voorstander van het ontwikkelen van manieren om in begrotingen van lidstaten inzichtelijk te maken waar middelen aan worden uitgegeven en het uitwisselen van best practices hiervan. De inspanningen van de Europese Commissie op het gebied van green budgeting worden door het kabinet dan ook ondersteund, waarbij wel geldt dat verschillen in nationale begrotingssystematiek in acht dienen te worden genomen. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2022 een brief waarin nader wordt ingaan op de mogelijkheden voor green budgeting op nationaal niveau.

Deze leden constateren dat een aantal lidstaten aanzienlijk van mening verschilt over de vraag of kernenergie kwalificeert als een duurzame investering voor de lange termijn. Volgens het kabinet ligt het in de rede dat het volgende kabinet een Europese inzet bepaalt op het gebied van kernenergie.

Resteert er dan nog genoeg tijd om het Europese beleid ten aanzien van kernenergie te beïnvloeden?

De staatsecretaris van EZK heeft uw Kamer op 1 oktober jl. nader geïnformeerd over het proces dat de Europese Commissie volgt voor de rol van kernenergie binnen de taxonomie en over de Nederlandse positie daarbij (Kamerstuk 32 645, nr. 97). In de betreffende brief heeft zij aangegeven dat het kabinet een voorstander is van een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Het kabinet is daarnaast een voorstander van een spoedig besluit over de uitwerking en invoering van de taxonomie.

De Europese Commissie heeft een separaat wetenschappelijk proces ingericht voor kernenergie. Eind maart is het deskundigenrapport van JRC (Joint Research Centre), dat positief oordeelde over kernenergie in relatie tot de taxonomie, door de Europese Commissie ter beoordeling voorgelegd aan twee expertgroepen. Daarvan heeft begin juli één expertgroep (Groep experts onder artikel 31 van het Euratom Verdrag) een positieve beoordeling gegeven, terwijl de andere expertgroep (SCHEER – Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks) heeft aangegeven dat er naar haar mening op enkele onderdelen nog een aanvulling op het rapport nodig is.

Het kabinet is tevreden met het grondige wetenschappelijke proces dat de Europese Commissie heeft gevolgd om tot de uitwerking van de taxonomie op het punt van kernenergie te komen. De Europese Commissie heeft in een technische briefing aan uw Kamer gemeld in november of december met een uitwerking van de taxonomie voor kernenergie te willen komen. Waarschijnlijk zal dit door middel van een aanvullende gedelegeerde handeling gaan. Het is mogelijk dat deze aanvullende gedelegeerde handeling naast kernenergie ook andere thema’s omvat. Op het aanbieden van de gedelegeerde handeling volgt een stilteprocedure die vier maanden duurt en waarbinnen de Raad of het Europees Parlement bezwaar kan maken tegen de gedelegeerde handeling. De gedelegeerde handeling vervalt indien de stilteprocedure doorbroken wordt door een gekwalificeerde meerderheid aan lidstaten. Daarnaast kan de stilteprocedure door een simpele meerderheid aan lidstaten verlengd worden met twee maanden.1

Het kabinet heeft de afgelopen tijd op meerdere momenten steun uitgesproken voor het wetenschappelijk proces en de Europese Commissie opgeroepen om spoedig met een voorstel te komen voor de aanvullende gedelegeerde handeling voor kernenergie. Wat betreft de bredere Europese inzet inzake kernenergie ligt het in de rede dat het volgende kabinet een inzet bepaalt.

Kan het kabinet aangeven welke lidstaten van mening zijn dat kernenergie wel kwalificeert als een duurzame investering?

Op 10 oktober jl. is er namens tien lidstaten in verschillende Europese kranten een ingezonden brief gepubliceerd. Daarin pleit men voor de opname van kernenergie in de taxonomie. De tien lidstaten zijn Bulgarije, Kroatië, Tsjechië, Finland, Frankrijk, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en Slovenië.

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Europese Commissie en het kabinet dat bij de voorstellen nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de beperkte capaciteit van kleine en middelgrote ondernemingen en financiële instellingen, bijvoorbeeld door deze (in eerste instantie) uit te zonderen van bepaalde rapportageverplichtingen. Welke definitie van kleine en middelgrote ondernemingen en financiële instellingen hanteert het kabinet hierbij?

Voor de definities van kleine en middelgrote ondernemingen en financiële instellingen hanteert het kabinet de definities uit de jaarrekeningenrichtlijn (2013/34/EU). In artikel 3 worden categorieën van ondernemingen gedefinieerd volgens hun omvang.2

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de inzet die de afgelopen jaren is gepleegd door de Europese Commissie en het kabinet ten aanzien van het bevorderen van een duurzaam financieel systeem. Deze leden merken echter wel op dat er nog grotere stappen gezet kunnen worden om duurzame investeringen aantrekkelijker te maken. De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet in hoeverre het kabinet voorstander is van meer verplichtende stappen om daarmee af te komen van de vrijblijvendheid die regels rondom duurzaam investeren vaak kenmerkt.

Het kabinet deelt het belang dat de leden van de CDA-fractie hechten aan het aantrekkelijker maken van duurzame investeringen en de daarvoor benodigde prikkels. Zoals uiteen is gezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector3, de Verkenning markt voor groene financiering4 en de consultatiereactie voor de nieuwe Europese duurzame financieringsstrategie5, zet het kabinet daarbij in op verschillende sporen om de belangrijkste uitdagingen voor de verdere ontwikkeling van de markt voor groene financiering te adresseren. Ten eerste is het noodzakelijk dat financiële instellingen duurzaamheidseffecten sterker in hun financierings- en beleggingsbeleid meewegen. Ten tweede is er behoefte aan betrouwbare, breed beschikbare en gestandaardiseerde duurzaamheidsdata van hoge kwaliteit binnen de gehele investeringsketen. Ten derde zullen alle betrokken partijen (consumenten, financiële instellingen, toezichthouders en overheden) meer ervaring moeten opbouwen met groene financiering. Ten vierde is het van belang dat de risico-rendementsverhouding van duurzame investeringen wordt versterkt.

Om deze uitdagingen te adresseren, zet het kabinet zich op nationaal, Europees en mondiaal niveau in op de ontwikkeling en inzet van effectieve instrumenten. Deze variëren wat betreft de mate van vrijblijvendheid. Grofweg vallen ze te onderscheiden in het reguleren, het stimuleren, het faciliteren en het geven van het goede voorbeeld. Het kabinet heeft verschillende stappen gezet op het gebied van regulering die voor een duurzaam financieel systeem zorgen. Deze zien zowel op de transitie van de reële economie, als van de financiële sector. Daar valt bijvoorbeeld onder het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden), maar ook het instellen van rapportageverplichtingen voor bedrijven en financiële instellingen. Het kabinet is daarbij vaak een voorstander van een Europese aanpak om weglekeffecten te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen. Voorbeelden van mogelijke aanscherping van regulering specifiek voor de financiële sector waar het kabinet op inzet, zijn prudentiële eisen voor banken en verzekeraars, zodat deze de duurzaamheidsrisico’s adequaat weerspiegelen. Zoals in het BNC-fiche is aangekondigd, heeft de Europese Commissie inmiddels in het kader van de herzieningen van de Europese richtlijn kapitaalvereisten en de verordening kapitaalvereisten voor banken (CRR/CRD) en het toezichtraamwerk voor verzekeraars (Solvency II), voorstellen gedaan om duurzaamheidsrisico’s consistenter te integreren in de toezichtraamwerken voor banken en verzekeraars. Over de specifieke kabinetsinzet ten aanzien van deze maatregelen is (herziening Solvency-II), dan wel wordt (herziening CRR/CRD) uw Kamer via afzonderlijke BNC-fiches nader geïnformeerd.

Het voorgaande laat onverlet dat een adequate balans tussen enerzijds de meer verplichtende en anderzijds overige instrumenten cruciaal is voor zowel de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, als het draagvlak ervoor. Zo blijft het kabinet parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Een volgend kabinet zou kunnen overwegen om, afhankelijk van de voorgang op de klimaat- en biodiversiteitsdoelen, binnen de balans van de vier genoemde sporen al dan niet meer normerend op te treden.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat de Europese Unie niet genoeg doet om te zorgen dat geld naar duurzame activiteiten gaat. De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet wil benadrukken in Europa dat er consistente criteria komen om de duurzaamheid van investeringen met middelen uit de EU-begroting te bepalen.

Het kabinet vindt het van belang dat de duurzaamheid van investeringen met middelen uit de EU-begroting goed en consistent gemeten wordt, en heeft zich tijdens de onderhandelingen over het MFK 2021–2027 dan ook hard gemaakt voor een goede monitoring en rapportage van klimaatuitgaven. Een veel gebruikte trackingmethode binnen het MFK is het zogenaamde RIO-markersysteem van de OESO. Daarbij maakt de Europese Commissie gebruik van zogenoemde markers (0%, 40%, 100%) om te bepalen in welke mate investeringen bijdragen aan klimaatdoelstellingen. Zoals ook genoemd in het BNC-fiche over de mededeling prestatiekader EU-begroting in het MFK 2021–20276, blijft het kabinet in de EU inzetten op de verbetering van de trackingmethodologie voor uitgaven aan horizontale beleidsdoelstellingen zoals klimaat.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Duurzame Financieringsstrategie ook gaat inzetten op het vinden van manieren om negatieve milieu en sociale effecten van niet-duurzame activiteiten ook te beprijzen in de markt om op deze manier een meer level playing field te creëren.

In het kader van beprijzing van niet-duurzame activiteiten heeft de Europese Commissie recent verschillende relevante voorstellen gepresenteerd als onderdeel van het Fit for 55 pakket. Dit betreft voorstellen voor aanscherping en uitbreiding van het EU-emissiehandelssysteem (ETS), de herziening van de Richtlijn energiebelastingen (ETD) en het nieuw voorgestelde Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). Het kabinet vindt beprijzing een effectief instrument om CO2 te reduceren en innovatie te stimuleren. Klimaatinstrumenten zoals het ETS, de herziening van de ETD en de voorgestelde CBAM kunnen hier een positieve bijdrage aan leveren. Daarnaast moeten de concurrentiekracht van de Europese economie en het gelijke speelveld, zowel binnen als buiten de EU, in voldoende mate behouden worden en waar mogelijk versterkt worden, zodat optimaal ingespeeld kan worden op de kansen van de transitie. In dit licht ziet het kabinet een belangrijke rol voor het ETS.7

Ook vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet hoe het toezicht is geregeld op de bevordering van duurzame financieringsactiviteiten.

De rol van de toezichthouders bij de beoordeling van klimaatrisico’s zal door de Europese Commissie worden verduidelijkt en versterkt. De Europese Commissie heeft in het kader van de voorgestelde herzieningen van de Europese kapitaaleisenrichtlijn en de kapitaaleisenverordening voor banken (CRR/CRD) aanpassingen voorgesteld om duurzaamheidsrisico's consistenter te integreren in de toezichtraamwerken voor banken en verzekeraars. De Europese Commissie heeft in haar voorstel voor de herziening van het toezichtraamwerk voor verzekeraars (Solvency II) ook aanpassingen van die strekking voorgesteld. Over de specifieke Nederlandse inzet ten aanzien van deze maatregelen wordt, respectievelijk is, uw Kamer via afzonderlijke BNC-fiches nader geïnformeerd. Voor wat betreft de kapitaaleisen zal de bevordering van duurzame financieringsactiviteiten zodoende steeds meer in het prudentieel toezicht worden geïntegreerd.

Daarnaast is voor de vraag naar het toezicht op de duurzame financieringsactiviteiten ook het toezicht op de taxonomieverordening8 relevant. De taxonomieverordening verplicht lidstaten er zorg voor te dragen dat de sectorale toezichthouders erop toezien dat financiëlemarktdeelnemers voldoen aan bepaalde transparantieverplichtingen omtrent ecologisch duurzame beleggingen en financiële producten die milieukenmerken promoten. In Nederland is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezichthouder op dit gebied. In dat kader is voorts relevant dat in het Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (de CSRD) het toezichtregime voor ondernemingen die aan duurzaamheidsrapportages dienen te voldoen is verduidelijkt. Over dit laatste Commissievoorstel is uw Kamer door mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken in een afzonderlijk BNC-fiche geïnformeerd.9

De leden van de CDA-fractie vragen of het bevorderen van kernenergie onder de duurzame financieringsstrategie ook kan worden aangemerkt als een duurzame investering.

Onderdeel van de duurzame financieringsstrategie is de uitbreiding van het EU-taxonomieraamwerk.

Zoals ik hiervoor, in reactie op vragen van de leden van de VVD-fractie heb toegelicht, heeft de staatsecretaris van EZK uw Kamer op 1 oktober jl. nader geïnformeerd over het proces dat de Europese Commissie volgt voor de rol van kernenergie binnen de taxonomie en over de Nederlandse positie daarbij.10 In de betreffende brief heeft zij aangegeven dat het kabinet een voorstander is van een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Het kabinet is daarnaast een voorstander van een spoedig besluit over de uitwerking en invoering van de taxonomie.

De Europese Commissie heeft een separaat wetenschappelijk proces ingericht voor kernenergie. Eind maart is het deskundigenrapport van JRC (Joint Research Centre), dat positief oordeelde t.a.v. kernenergie in relatie tot de taxonomie, door de Europese Commissie ter beoordeling voorgelegd aan twee expertgroepen. Daarvan heeft begin juli één expertgroep (Groep experts onder artikel 31 van het Euratom Verdrag) een positieve beoordeling gegeven, terwijl de andere expertgroep (SCHEER – Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks) heeft aangegeven dat er naar haar mening op enkele onderdelen nog een aanvulling op het rapport nodig is.

Het kabinet is tevreden met het grondige wetenschappelijke proces dat de Europese Commissie heeft gevolgd om tot de uitwerking van de taxonomie op het punt van kernenergie te komen. Het kabinet heeft de afgelopen tijd op meerdere momenten steun uitgesproken voor het wetenschappelijk proces en de Europese Commissie opgeroepen om spoedig een besluit te nemen over de uitwerking van de taxonomie op het punt van kernenergie. De Europese Commissie heeft in een technische briefing aan uw Kamer aangegeven in november of december met een uitwerking van de taxonomie voor kernenergie te willen komen.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of investeringen in gas nog als duurzaam aangemerkt kunnen worden op basis van de taxonomie.

Bij de verdere uitwerking van de taxonomie zal een eventuele rol van aardgas daarin via een afzonderlijke gedelegeerde handeling worden bepaald. De Europese Commissie heeft aangekondigd hier later op terug te komen. Het kabinet onderkent dat aardgas momenteel nog een rol speelt in de Europese en ook in de Nederlandse energietransitie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld, maar moet wel worden afgebouwd ten opzichte van CO2-neutrale bronnen.

Het kabinet vindt het van belang dat bij de totstandkoming van de taxonomie technologieën niet bij voorbaat worden uitgesloten, tenzij op wetenschappelijke gronden is aangetoond dat de technologieën schadelijk zijn voor het milieu of te veel uitstoot veroorzaken. Het wetenschappelijke advies is om aardgas niet als duurzame investering in de taxonomie op te nemen. Nederland wil deze wetenschappelijke lijn in de taxonomie aanhouden. Het doorkruisen van het wetenschappelijk proces kan de geloofwaardigheid van de taxonomie als geheel aantasten. Het kabinet vindt de opname van aardgas als duurzaam in de taxonomie dan ook onwenselijk.11

De leden van de Groep Van Haga zien dat greenwashing een steeds grotere rol speelt in de maatschappij. Nu is de definitie «groen» erg breed en kan er alle kanten mee op gegaan worden. Zoals bijvoorbeeld: de productie is «groen», het bedrijf zelf is «groen» los van de dienst die een bedrijf levert, producten en diensten worden afgeleverd die «groen» zijn of een bedrijf houdt zich aan de filosofie van «cradle to cradle». Bedrijven kunnen door de brede interpretatie verkeerde investeringen en strategieën doorvoeren. Kan het kabinet duidelijke kaders geven wanneer een bedrijfsfinanciering, nu en in de toekomst, als «groen» wordt geclassificeerd?

Het kabinet is net als de leden van de Groep Van Haga van mening dat greenwashing onwenselijk is en zet zich op verschillende manieren in om dit te bestrijden. Het belangrijkste instrument hiervoor vormt de Europese taxonomie. Om voor bedrijven, waaronder financiële instellingen, snel meer duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer een bedrijfsfinanciering als groen wordt geclassificeerd, steunt het kabinet de EU-taxonomie. De EU-taxonomie is een classificatie van duurzame economische activiteiten, bedoeld voor grotendeels vrijwillig gebruik door de participanten aan de markt voor financieringen die duurzame financiële producten aanbieden. Dit beoogt het spreken van één taal over duurzaamheid te vergemakkelijken, en daarmee greenwashing tegen te gaan.

Om als duurzaam te worden bestempeld onder de EU-taxonomie, moet een economische activiteit in substantiële mate bijdragen aan een of meer van de milieudoelstellingen die in de taxonomieverordening zijn opgenomen en geen significante schade opleveren voor een van de andere milieudoelstellingen. De zes doelstellingen zijn klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, transitie naar een circulaire economie, preventie en bestrijding van verontreiniging, en bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen. De Europese Commissie werkt deze doelstellingen uit in technische beoordelingscriteria op basis van recente wetenschappelijke inzichten. Deze beoordelingscriteria worden gebruikt om vast te stellen wanneer er sprake is van een substantiële bijdrage of significante schade. De taxonomie is bedoeld als een levende lijst, omdat het van belang is om wat kwalificeert als «groen» aan de laatste stand van de technologie aan te passen. Het kabinet zet daarbij in op een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Het kabinet is een voorstander van een spoedige uitwerking en invoering van de taxonomie en voldoende ondersteuning bij de implementatie ervan.

De leden van De Groep Van Haga begrijpen dat het doel is de financiële sector te vergroenen door investeringen te vergroenen. Houdt het kabinet eigenlijk wel rekening met het verhoogde marktrisico dat wordt gelopen door investeerders en de afname in diversificatie als bedrijven allemaal volgens dezelfde filosofie opereren?

Zoals uiteengezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector12, de Verkenning markt voor groene financiering13 en verschillende studies, waaronder van De Nederlandsche Bank naar de financiering van de transitie, gaan er van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies verschillende risico’s uit, waaronder fysieke risico’s (bijvoorbeeld schade door steeds extremer weer) en transitierisico’s (zoals op hiermee samenhangende stranded assets).14 Het kabinet vindt het belangrijk dat de deelnemers aan financiële markten deze risico’s adequaat in kaart brengen en onderdeel maken van hun beleid en strategie. Het kabinet ziet hiertoe ook een rol voor versterking van prudentiële regelgeving. De hierboven toegelichte inzet van het kabinet op het tegengaan van greenwashing en tegelijkertijd het stimuleren van de verduurzaming van de reële economie, moet de kans op zogenaamde groene bubbels minimaliseren. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke taal over duurzaamheid. Dit laat onverlet dat instellingen en investeerders eigen diversificatiestrategieën kunnen volgen om concentratierisico’s te mitigeren.

De leden van de Groep Van Haga willen waarschuwen dat in het geval bedrijven op papier groen blijken te zijn de politiek ernstig misleid kan worden met zeer grote economische gevolgen. Dit is op dit moment heel goed zichtbaar met de gebrekkige gaslevering. De politiek voert de energietransitie uit omdat het op papier kan, maar in de praktijk blijkt dat bedrijven er niet klaar voor zijn. Bedrijven lopen nu het risico hun productie stil te moeten leggen in de winter. Is het kabinet zich bewust van deze verborgen risico’s met verstrekkende gevolgen voor de financiële markten?

Het kabinet is zich terdege bewust van de huidige ontwikkeling van de energieprijzen en de gevolgen die deze kan hebben op huishoudens en bedrijven. Deze prijsontwikkeling is echter geen gevolg van de energietransitie, maar wordt veroorzaakt door een samenloop van hoge wereldmarktprijzen voor gas, goed draaiende economieën (die de vraag naar energie doen stijgen) en schaarste op de gasmarkt. Die schaarste komt onder andere door een koud voorjaar, waardoor opslagen leeg waren, en lagere gasleveringen door productielanden als Rusland en Noorwegen, mede vanwege onderhoud. Om huishoudens en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt door deze maatregelen in totaal een tegemoetkoming van EUR 430,– (inclusief btw) ten opzichte van hetgeen waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan. Als gevolg van deze maatregelen treedt er ook voor bedrijven een lastenverlichting van in totaal ruim EUR 500 miljoen op. Door de tarieven op elektriciteit te verlagen, vindt deze lastenverlichting gerichter bij het mkb plaats. Daarbij dient echter in het oog te worden gehouden dat de getroffen maatregelen, die in deze buitengewone situatie nodig zijn, op de lange termijn niet de prikkels verminderen voor het bedrijfsleven en voor huishoudens om in te zetten op verduurzaming. Daarom zijn de getroffen maatregelen in de energiebelasting incidenteel en alleen voor 2022.

Het kabinet is ervan overtuigd dat het onvoldoende voorbereiden en starten van verduurzamingsinvesteringen op termijn risico’s met zich meebrengt voor het klimaat en in het verlengde daarvan de financiële markten. Zo laat de energietransitie-stresstest van DNB zien dat de kosten voor de Nederlandse financiële sector van een schoksgewijze transitie naar verwachting groot zullen zijn.15 Een tijdige en graduele transitie, met heldere transitiepaden is daarom van groot belang zodat bedrijven en huishoudens zich kunnen voorbereiden. Ook de economie-brede klimaatstresstest van de Europese Centrale Bank (ECB) van 2021 onderschrijft de duidelijke voordelen van tijdig handelen.

De kosten van de transitie op korte termijn verbleken in vergelijking met de kosten van ongebreidelde klimaatverandering op de middellange tot lange termijn, zo blijkt uit de ECB stresstest.16

Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat aardgas momenteel nog een grote rol speelt in de Europese en ook in de Nederlandse energietransitie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld, maar moet op termijn wel worden afgebouwd.


X Noot
1

Zie artikel 23, zesde lid, van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 (PbEU 2020, L 198).

X Noot
2

Micro-ondernemingen worden daarin gedefinieerd als ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de drie volgende criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 350.000 EUR; b) netto-omzet: 700 000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 10. Kleine ondernemingen zijn ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 4.000.000 EUR; b) netto-omzet: 8.000.000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 50. De jaarrekeningenrichtlijn biedt lidstaten daarbij de mogelijkheid de drempelwaarden van het balanstotaal en de netto-omzet voor kleine ondernemingen te verhogen tot balanstotaal: 6.000.000 EUR respectievelijk netto-omzet: 12.000.000 EUR, waarvan Nederland gebruik heeft gemaakt. Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die geen micro-ondernemingen of kleine ondernemingen zijn en die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 20.000.000 EUR; b) netto-omzet: 40.000.000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

X Noot
3

Kamerstuk 35 446, nr. 3.

X Noot
4

Kamerstuk 32 013, nr. 220.

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 2900.

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 3164.

X Noot
7

Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het Fit for 55 pakket (Kamerstuk 22 112, nr. 3201) en de BNC-fiches die op 17 september naar uw Kamer zijn gestuurd. (Kamerstuk 22 112, nrs. 3185 t/m 3198)

X Noot
8

Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 (PbEU 2020, L 198).

X Noot
9

Kamerstuk 22 112, nr. 3132.

X Noot
10

Kamerstuk 32 645, nr. 97.

X Noot
11

Zie ook Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3095.

X Noot
12

Kamerstuk 35 446, nr. 3.

X Noot
13

Kamerstuk 32 013, nr. 220.

X Noot
14

Zie o.a. R. Vermeulen e.a., An energy transition risk stress test for the financial system of the Netherlands (Occasional Studies Volume 16–7), DNB 2018 en J. van Toor e.a., Indebted to nature. Exploring biodiversity risks for the Dutch financial sector, DNB en PBL 2020.

X Noot
15

R. Vermeulen e.a., An energy transition risk stress test for the financial system of the Netherlands (Occasional Studies Volume 16–7), DNB 2018.

X Noot
16

S. Alogoskoufis e.a., ECB economy-wide climate stress test, (Occassional Paper Series No. 281) september 2021.

Naar boven