22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3429 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2022

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 7 april 2022 over het Fiche: Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3393).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2022 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 27 mei 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wuite

De griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

 

Inbreng VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

2

 

Inbreng D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

5

 

Inbreng CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

10

 

Inbreng SP-fractie en reactie van de bewindspersoon

14

 

Inbreng GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon

19

 

Inbreng Partij voor de Dieren-fractie en reactie van de bewindspersoon

24

 

Inbreng ChristenUnie-fractie en reactie van de bewindspersoon

29

 

Inbreng SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon

33

 

Inbreng Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon

38

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inbreng leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche en hebben daarover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er een voorstel «richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen» van de Europese Commissie ter tafel ligt. Zij steunen deze ontwikkelingen omdat er hierdoor binnen de Europese Unie gelijke spelregels zullen zijn en een gezamenlijke aanpak de meest effectieve is om mistanden aan te pakken.

In het fiche schrijft de Minister dat het voorstel uiteenzet dat ondernemingen een verplichting hebben negatieve gevolgen voor mens en milieu te identificeren, mitigeren, stoppen, voorkomen en daarover verantwoording af te leggen. Dit geldt voor o.a. gevestigde zakelijke relaties en activiteiten in de waardeketen. Hieraan wordt toegevoegd dat voor financiële ondernemingen geldt dat zij alleen de negatieve effecten moeten identificeren bij het aangaan van nieuwe contracten. Kan de Minister uiteenzetten waarom er een uitzondering geldt voor financiële ondernemingen?

1. Antwoord van het kabinet:

In het voorstel van de Europese Commissie wordt de overweging dat financiële ondernemingen die krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken enkel vóór die dienstverlening feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu dienen te identificeren niet duidelijk onderbouwd. Een overweging is mogelijk geweest dat er al gerelateerde regelgeving op de financiële sector van toepassing is. Het kabinet acht deze aanpak niet OESO-conform en stelt voor de overeenstemming met de OESO-richtlijnen op dit punt te versterken.

Hoe verhoudt dit zich tot andere regelgeving voor de financiële sector zoals de CSRD, de Sustainable Finance Disclosure Regulation?

2. Antwoord van het kabinet:

De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR) richten zich op het vastleggen van rapportage-eisen en bieden van transparantie over duurzaamheidsrisico’s. De SFDR heeft als doel om geharmoniseerde en vergelijkbare informatie te verschaffen aan investeerders, de CSRD kan hiervoor ook aangewend worden. Ze bevatten rapportageverplichtingen, maar geen verplichtingen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. In het voorliggende BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven te willen inzetten op een reikwijdte die aansluit bij de reikwijdte van de CSRD.

De Europese Commissie acht ondersteunende maatregelen voor het bedrijfsleven noodzakelijk en vraagt lidstaten om hiervoor bijvoorbeeld websites of platforms op te zetten. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Minister weet hoe deze fora er uit gaan zien en of de verantwoordelijkheid van deze fora ook ligt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Kan de Minister ook zeggen of Nederland van plan is hiervoor gebruik te maken van de ervaringen met de convenanten?

3. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie acht ondersteunende maatregelen voor het bedrijfsleven noodzakelijk en vraagt lidstaten om hiervoor bijvoorbeeld websites, platforms of portalen op te zetten. De ondersteunende maatregelen moeten ondernemingen bedienen die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen, als ook het midden- en kleinbedrijf (MKB) in waardeketens van deze ondernemingen. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe deze maatregelen eruit komen te zien.

Het kabinet spoort de Commissie aan duidelijkheid te scheppen over de ondersteunende maatregelen, en hier een actieve rol in te spelen, bijvoorbeeld in de vorm van het opzetten van een Europees informatieportaal met eenduidige informatie voor alle ondernemingen. Het kabinet is desgewenst graag bereid «best practices» of geleerde lessen, waaronder uit de convenanten, te delen met de Commissie ten behoeve van de ondersteunende maatregelen die in uitvoering of nog in ontwikkeling zijn.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op nationaal niveau verantwoordelijk voor het uitwerken van ondersteunende maatregelen voor bedrijven bij IMVO- zoals weergegeven in de IMVO-beleidsnota. De inzet is dat het instrument voor sectorale samenwerking in de zomer van 2022 gereed is en het IMVO-steunpunt in het najaar van 2022 operationeel wordt. Bij de uitwerking daarvan wordt rekening gehouden met de geleerde lessen uit onder andere de convenanten, als ook de Europese ontwikkelingen.

De Minister schrijft dat in het voorstel nog conformiteit met het internationaal raamwerk van bijvoorbeeld de OESO-richtlijnen mist. De leden van de VVD-fractie delen deze zienswijze en willen graag benadrukken dat het van belang is dat het voorstel conformiteit heeft met de OESO-richtlijnen. Vooral het opnemen van contractclausules in de richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen past niet binnen het internationaal raamwerk.

De Minister schrijft dat het voorts lijkt dat het uitsluiten van overheidssteun in geval van een sanctie vanwege het niet nakomen van de verplichtingen onder de richtlijnen alleen lijkt te gelden voor nationale overheidssteun vanuit de lidstaten. Het kabinet pleit ervoor, ter bevordering van het gelijke speelveld, ook uitsluiting van steun van EU-instellingen in de richtlijn op te nemen. De leden van de VVD-fractie zijn uiteraard ook voor het bevorderen van het gelijke speelveld. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om bij de Europese Commissie aan te dringen ook iets te doen aan overheidssteun uit derde landen. Mochten er bedrijven zijn die verplichtingen niet nakomen, maar wel overheidssteun krijgen uit derde landen, is het gelijke speelveld verdwenen.

4. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie is zich bewust van de verstorende effecten die overheidssteun van derde landen op de interne markt kan hebben. Om die reden heeft de Commissie in mei 2021 een wetgevingsvoorstel gepresenteerd om verstoringen op de interne markt, die het gevolg zijn van overheidssubsidies van derde landen, aan te kunnen pakken. Overigens kunnen onder de conceptrichtlijn ook sancties worden opgelegd aan ondernemingen die buiten de EU gevestigd zijn en die hun verplichtingen niet nakomen.

Uit het fiche blijkt dat het kabinet een proactieve outreach naar derde landen door de Europese Commissie steunt. Dit omdat het noodzakelijk is inzichtelijk te maken hoe internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) een positief effect in productielanden teweegbrengt en dat dergelijk positief effect ook bevorderd kan worden vanuit het EU-externe financieringsinstrumentarium en door maximale coherentie na te streven in het EU externe beleid, waaronder ontwikkelingssamenwerking en handel. De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de Minister voor Nederland eenzelfde taak ziet wanneer het gaat om het bevorderen van de proactieve outreach via het financieringsinstrumentarium van ontwikkelingssamenwerking.

5. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet streeft zowel nationaal als Europees naar maximale coherentie in het (EU) externe beleid, waaronder ontwikkelingssamenwerking en handel vallen. Het financieringsinstrumentarium van ontwikkelingssamenwerking wordt ingezet om ontwikkelingslanden te helpen bij het verduurzamen van de internationale productie en handelsketens waar zij deel van uitmaken. Dit bevordert (het inzicht in) de positieve impact van IMVO, en outreach naar ontwikkelingslanden. In Europees verband werkt Nederland hiertoe met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie samen in het kader van «Team Europe».

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen en opmerkingen over de handhaving van het wetsvoorstel. Zij steunen de kabinetsinzet om vanwege een gelijk speelveld in te zetten op uniforme handhaving. Wat is daarbij concreet de inzet om te komen tot verduidelijking van wanneer een sanctie «effectief, proportioneel en ontmoedigend» is? De leden van de VVD-fractie vinden het namelijk belangrijk dat de regels niet zorgen voor een hoge regeldruk en veel administratieve lasten voor ondernemers. Hoe vindt de toetsing plaats of de hoogte van de sancties in lidstaten afdoende is, ook in vergelijking met andere lidstaten?

6. Antwoord van het kabinet:

Het voorziene Europese Netwerk van toezichthoudende autoriteiten heeft als doel de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en de coördinatie en afstemming van onder andere de sanctie-praktijken te bevorderen. Hoewel bevoegdheden t.a.v. toezicht en handhaving bij de lidstaten belegd zijn, biedt dit Europese Netwerk een manier om in de uitvoering rekening te houden met een zo uniform mogelijke handhaving en met het gelijke speelveld.

Inbreng leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de reactie van het kabinet op het voorstel van de Europese Commissie betreffende een richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Deze leden zijn blij dat een dergelijk voorstel op tafel ligt, maar zien in zowel het voorstel als de reactie van het kabinet een afzwakking ten opzichte van de in 2021 gepresenteerde bouwstenen voor wetgeving voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). De leden van de D66-fractie maken zich daarom zorgen dat het voorliggende voorstel niet genoeg zal zijn om effectief IMVO-beleid te voeren. De leden maken zich tevens zorgen over een afschuifeffect van grote bedrijven op het midden- en kleinbedrijf (mkb).

Reikwijdte

De leden van de D66-fractie waren teleurgesteld met het voorstel van het kabinet om de reikwijdte van de richtlijn te laten aansluiten bij de reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Deze richtlijn geldt slechts voor bedrijven met meer dan 500 werknemers, in Nederland betreft dat nog geen 1% van alle bedrijven. Daarnaast heeft het vorige kabinet, onder meer naar aanleiding van het advies van de sociaaleconomische Raad (SER), aangegeven te zullen pleiten voor een reikwijdte die alle grote ondernemingen, met 250 medewerkers of meer, omvat. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de reikwijdte van het EC-voorstel de adviezen van de SER en de bouwstenen van het kabinet volgt?

7. Antwoord van het kabinet:

Het is op dit moment nog niet te zeggen op hoeveel Nederlandse ondernemingen het voorstel betrekking heeft, de reikwijdte staat nog niet vast. Met het voorstel van het kabinet om de voorliggende richtlijn te laten aansluiten bij de reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) zet het kabinet in Europa juist in op een bredere reikwijdte, aangezien het CSRD-voorstel van toepassing is op alle grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en alle beursgenoteerde MKB-ondernemingen, terwijl het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting van toepassing is op zeer grote ondernemingen met meer dan 500 medewerkers en meer dan EUR 150 miljoen netto-omzet per jaar en op grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en meer dan EUR 40 miljoen netto-omzet in een aantal risicosectoren.

Het mkb valt buiten de reikwijdte van het voorstel, terwijl koplopers in het mkb laten zien dat zij wel degelijk in staat zijn gedegen IMVO-beleid te voeren. Hoe beoordeelt de Minister dit gegeven?

8. Antwoord van het kabinet:

Het voorstel van de Commissie is niet direct van toepassing op MKB-ondernemingen. Wel kunnen MKB-bedrijven door hun zakelijke partners die wel onder de conceptrichtlijn vallen, gevraagd worden IMVO-vereisten toe te passen. Het kabinet zal in de onderhandelingen over deze richtlijn blijven toetsen, in lijn met het coalitieakkoord, of de regels ook voor een mkb-ondernemer uitvoerbaar zijn.

Bedrijven, ook binnen het MKB, die al ervaring hebben met het toepassen van gepaste zorgvuldigheid hoeven naar verwachting minder aanpassingen door te voeren om op het van kracht worden van de aanstaande regelgeving voorbereid te zijn. Dit geldt zowel voor bedrijven die rechtstreeks onder de richtlijn vallen, als voor bedrijven die bijvoorbeeld toeleverancier zijn van een bedrijf dat binnen de reikwijdte valt.

Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid uitvoeren, conform de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en heeft daarvoor een palet aan beleidsmaatregelen beschikbaar. Hieronder vallen ook maatregelen die koploperbedrijven stimuleren, zoals het IMVO-steunpunt en het instrument ter bevordering van sectorale samenwerking.

Veel mkb’ers geven aan dat ze wellicht niet binnen de reikwijdte van het voorstel vallen, maar door de ketenverantwoordelijkheid wel degelijk mee zullen moeten. Dit terwijl er voor hen geen heldere kaders zijn. Daarmee worden zij met grote onzekerheden bedreigd. De leden van de D66-fractie vragen de Minister voor zowel Europese als nationale IMVO-wetgeving de reikwijdte te heroverwegen, en ook heldere wetgevende kaders op te stellen voor het mkb, zodat zij zich houden aan het zorgvuldigheidsprincipe en tegelijkertijd beschermd worden tegen willekeur van grotere bedrijven.

9. Antwoord van het kabinet:

Momenteel werkt het kabinet aan het opzetten van een IMVO-steunpunt, een one-stop-shop voor bedrijven, ook MKB, met vragen over gepaste zorgvuldigheid.

Het kabinet zet op Europees niveau in op een reikwijdte die coherent is met de reikwijdte van het voorstel voor de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Daarbij zullen, zoals in het coalitieakkoord is aangegeven, de gevolgen van wetgeving voor de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het MKB goed in het oog worden gehouden. Overigens is het kabinet kritisch op de opname in het Commissievoorstel van de methodiek van «contractual cascading», dat zou kunnen leiden tot het verleggen van verantwoordelijkheid naar het MKB. Het kabinet zet in op het in lijn brengen van het Commissievoorstel met de OESO-richtlijnen op dit punt.

Het kabinet is van mening dat grote ondernemingen hun invloed kunnen en moeten aanwenden om ondernemingen in de keten te ondersteunen bij het aanpakken van de risico’s. Dit is ook onderdeel van het Commissievoorstel. Daarnaast worden lidstaten geacht websites, platformen of portalen op te zetten om ondernemingen te informeren over en te ondersteunen bij de gevolgen die uit de conceptrichtlijn voortvloeien, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan het MKB. Het kabinet steunt deze voorstellen.

Het voorstel betreft ook bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd, maar wel onderdeel van de waardeketen zijn. De leden van de D66-fractie verwelkomen dit en sluiten zich aan bij de vragen die de Minister stelt bij het delen van praktische informatie over dit type bedrijven. Deze leden maken zich wel zorgen over de uitvoerbaarheid en het mogelijk afschuiven van verantwoordelijkheden op andere bedrijven in de keten. Welke afspraken gaat de Minister met haar collega’s in Brussel maken om deze zorgen weg te nemen?

10. Antwoord van het kabinet:

Ondernemingen die niet in de EU gevestigd zijn maar wel op de interne markt actief zijn en voldoen aan bepaalde omzetcriteria worden onder het voorstel ertoe verplicht een naar behoren gemachtigd vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen die het aanspreekpunt is voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor alle kwesties die noodzakelijk zijn voor de ontvangst, naleving en handhaving van rechtshandelingen die zijn uitgegeven met betrekking tot deze richtlijn. Het kabinet onderzoekt nog of dit leidt tot een juridisch en praktisch handhaafbare regeling. Het risico op het verleggen van verantwoordelijkheden naar andere ondernemingen in de keten ligt in het voorstel wat het kabinet betreft voornamelijk bij het gebruik van contractclausules. Hierover uit het kabinet zorgen in de raadswerkgroepen in Brussel.

Financiële ondernemingen

Verder lezen de leden van de D66-fractie dat financiële ondernemingen alleen de negatieve effecten van hun activiteiten hoeven te identificeren bij het aangaan van nieuwe contracten. Hoewel deze leden er begrip voor hebben dat een verplichting die raakt aan bestaande contracten verstrekkend is, zien zij wel graag een inzet om ook deze contracten zo verantwoord mogelijk te maken zodat eventuele misstanden in deze ketens niet blijven voortbestaan. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook deze bestaande contracten een plek krijgen in het voorstel van de Commissie?

11. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zal tijdens de raadswerkgroepen om verduidelijking en onderbouwing verzoeken van de eisen die in het Commissievoorstel aan de financiële sector worden opgelegd. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat conformiteit met internationale raamwerken zoals de OESO-richtlijnen en UNGPs een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van deze conformiteit.

Gevestigde zakelijke relaties

Het voorstel van de Commissie beperkt zich tot «gevestigde zakelijke relaties» en de leden van de D66-fractie zijn het met de Minister eens dat dit een perverse prikkel zou kunnen geven om dergelijke relaties uit de weg te gaan. Wat wordt er precies verstaan onder «gevestigde zakelijke relaties»? Zijn dit relaties waarmee vaker dan één keer zaken zijn gedaan? Zijn dit relaties waarmee langdurige contracten zijn afgesloten? Deze leden vragen de Minister uiteen te zetten welke voorstellen zij in Europees verband zal doen om te voorkomen dat bedrijven hun verantwoordelijkheid ontlopen door middel van kortdurende zakenrelaties. Daarnaast lijkt deze maatregel niet te bewerkstellingen dat de gehele keten onder de loep wordt genomen, omdat niet-gevestigde relaties buiten de reikwijdte vallen. Hoe beoordeelt de Minister dit?

12. Antwoord van het kabinet:

De voorgestelde richtlijn definieert «gevestigde zakelijke relaties» als «een zakelijke relatie, direct of indirect, die duurzaam is of waarvan wordt verwacht dat zij duurzaam zal zijn, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of slechts bijkomstig onderdeel van de waardeketen vormt».

Het kabinet heeft vragen bij het hanteren van dit begrip en zet in op het aanscherpen van de conformiteit van het Commissievoorstel met de OESO-richtlijnen en UNGPs op dit punt. Specifiek stuurt het kabinet aan op het opnemen van een onderscheid tussen het veroorzaken van een nadelig gevolg voor mens en milieu, het eraan bijdragen of er direct mee verbonden zijn, en het bijbehorende handelen door een onderneming, in overeenstemming met de OESO-richtlijnen en UNGPs.

Contractclausules

De leden van de D66-fractie zijn met de Minister kritisch op de voorgestelde contractclausules. Het voorstel beoogt bedrijven verantwoordelijkheid te laten nemen over de gehele waardeketen, maar de contractclausules geven bedrijven de mogelijkheid deze verantwoordelijkheid af te schuiven. Is de Minister het met deze leden eens dat de mogelijkheid tot het gebruik van contractclausules niet te rijmen valt met het opleggen van ketenverantwoordelijkheid? Deelt de Minister de zorg dat met deze bepaling het wetsvoorstel vooral een papieren tijger wordt? Wat is het krachtenveld in Brussel ten aanzien van deze contractclausules? Wat gaat Nederland (eventueel met gelijkgestemde landen) in Brussel doen om deze clausules uit het voorstel te schrappen?

13. Antwoord van het kabinet:

Het gebruik van contractbepalingen is volgens de OESO-richtlijnen één van de manieren waarmee het bedrijfsleven invulling kan geven aan gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet is geen voorstander van het in zijn geheel schrappen van contractbepalingen uit het richtlijnvoorstel, maar heeft de zorg dat er teveel geleund wordt op het gebruik van contractbepalingen in de huidige tekst van de voorgestelde richtlijn. Het kabinet is van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheid voorkomen moet worden van ondernemingen die onder de voorgestelde richtlijn vallen naar zakelijke relaties die niet onder de richtlijn vallen, bijvoorbeeld het MKB, of naar ondernemingen gevestigd in landen met een mogelijk gebrekkige handhaving van mensenrechten en milieubescherming. De effectiviteit van enkel het gebruik van contractclausules is in het verleden niet toereikend gebleken om daadwerkelijk mensenrechtenschendingen en milieuschade tegen te gaan.

Het kabinet heeft reeds zijn zorgen geuit over het opnemen van contractclausules in de Raadswerkgroepen, waar mogelijk met gelijksgezinde lidstaten, en wijst continu op het belang van het uitwerken van een wetsvoorstel conform internationale IMVO-raamwerken. Zowel belanghebbenden uit het bedrijfsleven, als uit het maatschappelijk middenveld hebben zich publiek kritisch uitgelaten over de focus op het hanteren van contractbepalingen in het richtlijnvoorstel.

Herstel

De leden van de D66-fractie lezen dat volgens het kabinet de herstelprocedure, zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen, onvolledig is geadresseerd. Deze leden delen de zorg en vragen de Minister hoe een dergelijk herstelmechanisme eruit zou moeten zien en hoe dit samenhangt met de wettelijke aansprakelijkheid die de Commissie voorstelt. Welke concrete voorstellen met betrekking tot herstel gaat zij doen in Brussel?

14. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de inrichting van het klachtenmechanisme momenteel onvolledig is geadresseerd. De bepalingen voor ondernemingen ten aanzien van het instellen van een klachtenmechanisme voorzien niet in de wijze waarop zij herstel zouden moeten bieden. Het kabinet vraagt op dit punt verduidelijking aan de Europese Commissie en zet in op een toevoeging over het bieden van herstel en een verwijzing naar de effectiviteitscriteria voor een goed klachten- en herstelmechanisme, zoals verwoord in de UNGPs. De UNGPs benoemen de volgende criteria: legitimiteit, toegankelijkheid, voorspelbaarheid, onpartijdigheid, transparantie, verenigbaarheid met de mensenrechten, gericht op verbetering en gebaseerd op participatie en dialoog.

Toezichthouders

De leden van de D66-fractie verwelkomen het voorstel voor een Europees netwerk van nationale toezichthouders voor de coördinatie van toezicht en sancties. Het is voor deze leden echter niet duidelijk wat de invulling van de rol en het mandaat van dit Europese netwerk zal zijn, aangezien lidstaten de handhaving zullen instellen in overeenstemming met hun nationale wetgeving. Het is daarbij cruciaal dat toezicht en handhaving effectief en efficiënt zijn, omwille van mens en dier, milieu en klimaat, en om te borgen dat bedrijven hun uiterste best doen zich in te spannen. Efficiëntie zal ervoor zorgen dat bedrijven eerder bereid zijn zich aan hun verantwoordelijkheid te houden en zich extra in te zetten. Wil de Minister verduidelijking op dit punt vragen van de Commissie waarin effectiviteit en efficiëntie voorop staan?

15. Antwoord van het kabinet:

De bevoegdheden ten aanzien van toezicht en handhaving zijn bij de lidstaten belegd. Het voorgestelde Europese netwerk van nationale toezichthouders zal bestaan uit de vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten die de lidstaten hebben aangewezen en zal waar nodig worden aangevuld met andere agentschappen van de Unie met relevante deskundigheid op de gebieden die onder de voorgestelde richtlijn vallen. Met de coördinatie wordt beoogd om bij te dragen aan uniforme handhaving, bijvoorbeeld door informatie tussen de toezichthoudende autoriteiten te delen. Verwacht wordt dat de coördinatie binnen dit netwerk de effectiviteit en efficiëntie binnen toezicht en handhaving ten goede komt. In de verduidelijkingen die aan de Commissie gevraagd worden zijn effectiviteit en efficiency steeds belangrijke criteria.

Nationale IMVO-wetgeving

Tot slot wijzen de leden van de D66-fractie de Minister op de afspraak om naast de Europese richtlijn ook te werken aan nationale IMVO-wetgeving. Kan de Minister een tijdpad schetsen waarin de uit te werken bouwstenen die door haar voorganger zijn toegezegd, verder zullen worden uitgewerkt? Kan de Minister de invoering van de Wet zorgplicht kinderarbeid hierin meenemen?

16. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht een voorstel voor nationale IMVO wetgeving medio 2023 aan uw Kamer te doen toekomen. Het betreft een wetsvoorstel voor brede IMVO-wetgeving, die gebaseerd is op het Commissievoorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid en waarin de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) is meegenomen. Het kabinet heeft een voorkeur voor brede wetgeving die zich – in tegenstelling tot de WZK – niet beperkt tot één risico, maar alle thema’s van de OESO-richtlijnen en UNGPs bestrijkt. De bouwstenen waren in de eerste plaats bedoeld voor beïnvloeding in de EU. Ze zijn daartoe in een non-paper verwerkt, dat met uw Kamer is gedeeld1. In het Commissievoorstel zien we de inzet van Nederland op verschillende onderdelen terug. Voor verdere toelichting verwijs ik graag naar de brief inzake het nationale wetgevingstraject die uw kamer tegelijkertijd toekomt.

Inbreng leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche dat verzonden is met betrekking tot de richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen, steunen de kanttekeningen die het Kabinet reeds bij de richtlijn hebben geplaatst, en hebben hier nog enkele zorgen en vragen over.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat IMVO mondiaal aangepakt moet worden, maar minimaal binnen de Europese economie zijn er duidelijke richtlijnen nodig die gelden voor alle lidstaten, welke ook geen lappendeken van verschillende regels in lidstaten als resultaat heeft. Daarom vragen de leden de Minister hoe het krachtenveld er in de EU uitziet als het om deze insteek gaat. Hoe zitten bijvoorbeeld Duitsland en België hierin? Kan Nederland hier samen mee optrekken op onze inzet binnen Europa?

17. Antwoord van het kabinet:

EU-regelgeving draagt bij aan het bereiken van een gelijk speelveld voor ondernemingen op de Europese interne markt en aan een grotere gezamenlijke impact in productielanden. In december 2020 riepen alle EU-lidstaten middels Raadsconclusies op tot EU-regelgeving op het gebied van IMVO, die bovendien ingebed zou moeten worden in een doordachte mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen.2 Tot op heden hebben alleen Finland en Nederland een officiële positie ingenomen t.a.v. het Commissievoorstel. Op dit moment wordt er in de Raad over het voorstel gesproken. Het kabinet trekt zoveel mogelijk in coalities met gelijkgezinde landen op over verschillende zorgpunten van het kabinet. De kabinetsinzet staat dan ook op de agenda bij bilaterale gesprekken met andere lidstaten, bijvoorbeeld en marge van de Raad Buitenlandse Zaken (zowel Ontwikkelingssamenwerking als Handel). We houden hierover ook goed contact met de ons omringende landen Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg.

Inmiddels hebben verschillende landen binnen de Europese Unie eigen IMVO-richtlijnen ingesteld. De leden vragen de Minister of het mogelijk is dat bij inwerkingtreding van gezamenlijke EU richtlijnen er in de lidstaten nationale richtlijnen komen te vervallen. Hoe pakt de Europese wetgeving hier uit boven nationale wetgeving?

18. Antwoord van het kabinet:

Uniformiteit van wetgeving binnen de EU inzake IMVO is wenselijk. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemingen op de Europese interne markt en een grotere, gezamenlijke impact in productielanden, waardoor negatieve effecten op mens en milieu in de Europese en internationale waardeketens van ondernemingen voorkomen en aangepakt worden.

EU-richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat, maar het wordt aan de lidstaten gelaten om de vorm en middelen hiertoe te kiezen. De lidstaten mogen dus zelf bepalen hoe ze een richtlijn implementeren. Daarbij kunnen ze rekening houden met de specifieke situatie in hun eigen land. Bestaande nationale IMVO-wetgeving komt niet per definitie te vervallen als de EU-richtlijn van kracht wordt. In alle gevallen moeten lidstaten aan de voorschriften uit de Europese richtlijn voldoen. Het kabinet streeft zoveel mogelijk naar een duidelijke Europese richtlijn ter bevordering van een gelijk speelveld voor bedrijven.

De richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen zal van toepassing zijn op zowel Europese als niet Europese ondernemingen met een bepaalde omzet. De Commissie schat dat het in het geval van Europese ondernemingen in de categorie meer dan 500 medewerkers en meer dan € 150 miljoen netto-omzet om 9.400 Europese ondernemingen gaat. In de categorie meer dan 250 medewerkers en meer dan € 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd in een aantal sectoren met een hoog risico op nadelige effecten zou het om 3.400 Europese ondernemingen gaan. De leden van de CDA-fractie willen de Minister vragen of er zicht is op hoeveel Nederlandse ondernemingen in beide categorieën onder deze richtlijn zouden vallen.

19. Antwoord van het kabinet:

Het is op dit moment nog niet te zeggen op hoeveel Nederlandse ondernemingen het voorstel betrekking heeft. Dat komt omdat de Commissie een combinatie hanteert van aantal medewerkers en omzet. Het kabinet heeft vragen gesteld over het hanteren van het omzetcriterium en de noodzaak voor eenduidige en objectieve afbakening van risicosectoren. Nadere duiding vanuit de Commissie is nodig om vast te kunnen stellen welke ondernemingen onder de voorgestelde reikwijdte zouden vallen.

De leden van de CDA-fractie waarderen de aandacht voor de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het mkb in het kader van IMVO, maar ook bij het implementeren van deze richtlijn. De leden maken zich desalniettemin zorgen, omdat de gevolgen voor de regeldruk bij de betrokken ondernemingen ten gevolge van voorgestelde zorgvuldigheidseisen omvangrijk kunnen zijn. De regeldruk moet haalbaar blijven en ook zal voorkomen moeten worden dat er onnodige papieren tijgers gaan ontstaan. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat wij in Nederland kunnen doen om te zorgen dat de regeldruk en uitvoerbaarheid van deze richtlijn voor het mkb en binnen de aankomende IMVO-wetgeving haalbaar blijft voor deze bedrijven.

20. Antwoord van het kabinet:

Het MKB valt niet onder de reikwijdte van het Commissievoorstel, maar kan er via de ketens van grotere ondernemingen wel mee te maken krijgen. In het Commissievoorstel is aandacht besteed aan het MKB, bijvoorbeeld door ondernemingen die wel onder de reikwijdte vallen te verplichten tot het verlenen van steun aan een midden- of kleinbedrijf waarmee zij zakelijke relaties hebben. Het voorstel spoort lidstaten daarnaast aan om ondersteunend beleid in te richten om ervoor te zorgen dat de last voor bedrijven beheersbaar blijft. Nederland werkt aan een doordachte mix van beleidsmaatregelen (waaronder steunmaatregelen voor bedrijven) ingesteld om bedrijven aan te sporen bij het doen van IMVO. In dat kader werkt het kabinet aan het opzetten van een IMVO-steunpunt, een one-stop-shop voor bedrijven met vragen over gepaste zorgvuldigheid. Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen acht het kabinet het van belang om de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het MKB goed in het oog te houden. Nederland houdt daarom in Brussel de regeldruk en uitvoerbaarheid van de toekomstige richtlijn in de gaten en zet ook op EU-niveau in op een gelijksoortige beleidsmix, middels een EU IMVO Actieplan.

De leden van de CDA-fractie maken zich hiernaast ook zorgen om hoe de zorgvuldigheidsverplichting uit gaat werken van de grote bedrijven/multinationals door de hele waardeketen heen naar het mkb. Kan de Minister hier een toelichting op geven.

21. Antwoord van het kabinet:

Het voorstel van de Commissie is niet direct van toepassing op MKB-ondernemingen. Wel kunnen MKB-bedrijven door hun zakelijke partners die wel onder het Commissievoorstel vallen, gevraagd worden IMVO-vereisten toe te passen. Eventuele financiële of administratieve lasten die hieruit voortvloeien voor MKB-bedrijven dienen te worden beperkt. Het kabinet is van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheid van ondernemingen die onder het Commissievoorstel vallen naar zakelijke relaties die niet onder het voorstel vallen, zoals het MKB, voorkomen moet worden. Grote ondernemingen kunnen en moeten hun invloed aanwenden om ondernemingen in de keten te ondersteunen bij het aanpakken van de risico’s. Het kabinet deelt deze zorgen op Europees niveau en vraagt de Commissie daarbij hoe in het voorstel rekening kan worden gehouden met de positie van het MKB.

Het kabinet haalt aan dat de conformiteit met de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) met de richtlijn verbeterd kan worden. De leden van de CDA-fractie erkennen het belang van het naleven van de internationale raamwerken en het implementeren van IMVO-wetgeving. De leden maken zich daarom zorgen om het feit dat de OESO-richtlijnen en de UNGP’s niet geheel nageleefd worden in het voorstel van de Commissie, terwijl deze internationale raamwerken al jaren als maatstaf gelden voor de Nederlandse overheid, maar ook voor bedrijven die zich bezighouden met IMVO. Daarom vragen de leden zich af, wanneer deze richtlijn niet geheel conform de internationale raamwerken gaat zijn, hoe een gelijk internationaal speelveld tussen de verschillende lidstaten voor het bedrijfsleven kan worden bereikt. Hoe gaan wij zorgen dat er weinig verschil gaat komen binnen de nationale IMVO-wetgevingen en naleving van de internationale raamwerken als de richtlijn niet geheel conform de internationale raamwerken is?

22. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht de OESO-richtlijnen en UNGPs de basis voor wet- en regelgeving ten aanzien van IMVO. Het kabinet zal daarom in de raadswerkgroepen waarin het Commissievoorstel wordt behandeld maximaal inzetten op een duidelijke richtlijn in conformiteit met deze raamwerken, ter bevordering van een gelijk speelveld voor bedrijven. Voor het nationale IMVO-wetsvoorstel in Nederland zal het wetgevende voorstel van de Europese Commissie als basis dienen, vooruitlopend op de implementatie van de toekomstige EU-richtlijn. Het streven is om beide voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen. Dat laatste houdt ook in dat wijzigingen die voorzien worden in de conceptrichtlijn meegenomen kunnen worden in het nationale wetstraject. Met deze inzet wordt recht gedaan aan de afspraak uit het coalitieakkoord om nationale IMVO-wetgeving in te voeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen (zoals Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg) en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Ook betrek ik het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen3 bij de totstandkoming van een concept wetsvoorstel.

De richtlijn legt ook verplichtingen op aan niet-EU ondernemingen die wel actief zijn op de Europese markt, wat de leden van de CDA-fractie verwelkomen. Echter, vragen de leden zich af hoe de controle en handhaving voor deze niet-EU ondernemingen eruit gaat zien, om te voorkomen dat er een ongelijk speelveld ontstaat waar deze ondernemingen de wetgeving niet hoeven na te leven.

23. Antwoord van het kabinet:

Ondernemingen die niet in de EU gevestigd zijn en onder de reikwijdte van het Commissievoorstel vallen worden onder het voorstel ertoe verplicht een naar behoren gemachtigd vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen die het aanspreekpunt is voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor alle kwesties die noodzakelijk zijn voor de ontvangst, naleving en handhaving van rechtshandelingen die zijn uitgegeven met betrekking tot dit Commissievoorstel. De gemachtigde vertegenwoordiger is een in de EU woonachtige of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon. Het kabinet onderzoekt nog of dit leidt tot een juridisch en praktisch handhaafbare regeling.

Inbreng leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de SP-fractie hebben het BNC-fiche over de Richtlijn Gepaste Zorgvuldigheidverplichting voor ondernemingen kritisch gelezen. De leden hebben hier nog een aantal vragen over.

Betreffende de reikwijdte zien de leden dat het kabinet voornamelijk inzet op een aansluiting met het Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Kan de Minister aangeven of het Kabinet het belangrijk vindt om aan te sluiten bij het CSRD of dat het qua impact ook openstaat voor een reikwijdte die verder gaat dan de reikwijdte van het CSRD.

24. Antwoord van het kabinet:

Voor het kabinet is eenduidigheid voor bedrijven en mede daarom coherentie met andere EU-maatregelen van belang, onder meer met de nauw verwante Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Mede daarom wil het kabinet op Europees niveau inzetten op een reikwijdte die aansluit bij de reikwijdte van de CSRD, waarbij rekening wordt gehouden met effectiviteit, uitvoerbaarheid, proportionaliteit en het belang van een gelijk speelveld in de gehele EU.

Is de Minister het met deze leden eens dat het vooral belangrijk is om resultaten te halen op de zorgvuldigheidsverplichting door daadwerkelijk een groot aantal bedrijven de verplichtingen op te laten volgen?

25. Antwoord van het kabinet:

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) zijn gericht op alle bedrijven en het kabinet verwacht dan ook van alle bedrijven dat zij deze richtlijnen implementeren. Verschillende beleidsmaatregelen zijn effectief voor verschillende doelgroepen. Een gepaste zorgvuldigheidsverplichting acht het kabinet effectief en proportioneel voor een afgebakende groep bedrijven. Voor deze afgebakende groep bedrijven zet het kabinet in op dezelfde reikwijdte als in de CSRD. Om resultaten te behalen is daarnaast het degelijk inrichten van de verplichting en het toezicht minstens zo belangrijk als de reikwijdte van de verplichting. Het kabinet zet hier dan ook op in tijdens de besprekingen in Brussel.

Is de Minister het met deze leden eens dat het voldoen aan minimale criteria, namelijk die van de OESO-richtlijnen anno 2022 al veel te lang duurt en dat er haast geboden is?

26. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat bedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid en daarmee een belangrijke rol hebben in het voorkomen en aanpakken van misstanden in hun ketens. In dit kader verwelkomt het kabinet het feit dat het Commissievoorstel in februari, na de nodige vertraging, is gepubliceerd. Nederland zal druk houden op het wetgevingsproces in Europa.

Wat vindt de Minister van het feit dat onder deze reikwijdte slechtst 0,4 procent van de bedrijven in Nederland vallen?

27. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 19 is het op dit moment nog niet te zeggen hoeveel Nederlandse ondernemingen zouden worden geraakt door het voorstel. Dat komt omdat de Commissie als criterium een combinatie van aantal medewerkers en omzet hanteert. Nadere duiding is nodig om vast te stellen welke ondernemingen hieraan voldoen.

Daarnaast is het denkbaar dat MKB bedrijven, als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen, te maken krijgen met de bepalingen. Het is niet te zeggen om hoeveel MKB bedrijven het gaat.

Het kabinet heeft in 2020 en 2021 lang gewerkt aan bouwstenen voor IMVO-wetgeving, die in november 2021 met de Kamer zijn gedeeld. Waarom noemt de Minister deze bouwstenen nergens in het fiche, bijvoorbeeld bij de beschrijving van het Nederlandse beleid op IMVO-wetgeving onder punt 3.a?

28. Antwoord van het kabinet:

Naar de bouwstenen voor IMVO-wetgeving wordt verwezen onder punt 3a van het fiche.

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 16 waren de bouwstenen in de eerste plaats bedoeld voor beïnvloeding in de EU. Ze zijn daartoe in een non-paper verwerkt, dat met uw Kamer is gedeeld4. In het Commissievoorstel zien we de inzet van Nederland op verschillende onderdelen terug.

In het kader van toezicht en handhaving zien de leden van de SP-fractie dat het kabinet graag inzet op positief toezicht waar er wordt gestimuleerd in plaats van gesanctioneerd. De leden constateren dat in een ideale wereld iedereen dit zou willen – stimuleren is simpelweg fijner dan sanctioneren. Deze sancties zijn er echter voor een reden en de kern van de discussie is wanneer sancties op zijn plaats zijn. Dit ook met in het achterhoofd de afgelopen jaren waarin gepaste zorgvuldigheid eerder een advies was dan een verplichting. Het gevolg was dat bijna geen enkel bedrijf aan de minimale verplichtingen voldeed. Daarom vinden deze leden het belangrijk om hier meer informatie van het kabinet te vragen. Onder welke omstandigheden vindt de Minister sancties wél op zijn plaats? Wanneer moet er worden gestimuleerd en wanneer moet er worden gesanctioneerd? Als er slechts minimale verbeteringen plaatsvinden in een relatief lange tijd, waarin ook met enige zekerheid kan worden gesteld dat meer verbeteringen mogelijk waren, is dit wat het kabinet betreft alsnog voldoende voor het opleggen van sancties?

29. Antwoord van het kabinet:

Toezichthouders krijgen onder het voorstel de bevoegdheid tot het opleggen van sancties. In de geest van de OESO-richtlijnen hecht het kabinet aan het stimuleren van continue verbetering van het gepaste zorgvuldigheidsproces, en in dat kader hecht het kabinet aan de notie van «positief toezicht». Om doeltreffend te kunnen handhaven moeten sancties echter wel onderdeel uitmaken van de mogelijke interventies van de toezichthouder. Toezichthouders richten hun toezicht in op basis van een risicoanalyse en een daarbij passende interventie-strategie. Bij aanhoudende niet-naleving of flagrante overtreding kan een sanctie op zijn plaats zijn.

Hoe kijkt de Minister betreffende handhaving aan tegen de mogelijkheid om ook het strafrecht onderdeel te maken van de opvolging van de gepaste zorgvuldigheid?

30. Antwoord van het kabinet:

Strafrechtelijke handhaving van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting is niet voorzien in het Commissievoorstel. Dit neemt niet weg dat op een aantal thema’s die onder de OESO-richtlijnen en de UNGPs vallen al strafrechtelijke handhaving mogelijk is, zoals op het gebied van kinderarbeid en dwangarbeid. Waar het de bestuursrechtelijke handhaving van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting betreft, hecht het kabinet aan de notie van «positief toezicht». Dat wil zeggen niet primair gericht op het sanctioneren van ondernemingen, maar juist op stimulering van continue verbetering van het gepaste zorgvuldigheidsproces.

Het kabinet wil ervoor pleiten om het uitsluiten van bedrijven die de richtlijn overtreden van overheidsaanbestedingen op te nemen in het handhavingsinstrumentarium. Welke mogelijkheden ziet de Minister om deze bepalingen uit te breiden naar andere vormen van overheidssteun aan bedrijven, waaronder handelsmissies en exportkredietverzekeringen?

31. Antwoord van het kabinet:

Het handelsinstrumentarium, waaronder handelsmissies en exportkredietverzekeringen, kent reeds voorwaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze voorwaarden vinden hun grondslag in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Een belangrijk uitgangspunt van de huidige voorwaarden is dat deze niet gericht zijn op het uitsluiten van bedrijven, maar op verbetering en dat ze proportioneel worden toegepast, onder andere in relatie tot de omvang van de overheidssteun en de aard van IMVO-risico’s. Zoals in het BNC-fiche is aangegeven, mist het Commissievoorstel nog conformiteit met het internationaal raamwerk van bijvoorbeeld de OESO-richtlijnen en is uniforme interpretatie, toepassing en handhaving gewenst. Met de totstandkoming van de definitieve wetgeving zal daarom te zijner tijd gewogen moeten worden in hoeverre de huidige voorwaarden van het handelsinstrumentarium daarop moeten worden aangepast. Daarnaast zet, zoals aangegeven in het coalitieakkoord, het kabinet zich in voor vergroening van onze handelsinstrumenten in lijn met de uitkomsten van de akkoorden van Parijs en Glasgow.

In het voorstel wordt ook gesproken over contractclausules. De leden vinden het positief om te lezen dat het kabinet deze contractclausules niet ver genoeg vindt gaan, onder andere omdat deze makkelijk omzeild kunnen worden, waarbij de grote bedrijven de verantwoordelijkheid kunnen doorschuiven naar bijvoorbeeld een kleinere mkb’er. In het fiche staat dat de Minister om deze reden meer duidelijkheid zal vragen over de gevolgen voor het mkb. Maar is de Minister ook van plan deze kritiek een structureler vervolg te geven en alternatieven voor contractclausules aan te dragen die beter de verantwoordelijkheid en de proportionaliteit van grote bedrijven aanspreken?

32. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 13 heeft het kabinet bedenkingen bij een te grote nadruk op het gebruik van contractclausules en wijst het kabinet op het belang van het uitwerken van een wetsvoorstel conform de OESO-richtlijnen en UNGPs.

Het gebruik van contractbepalingen is volgens de OESO-richtlijnen één van de manieren waarmee het bedrijfsleven invulling kan geven aan gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet is geen voorstander van het in zijn geheel schrappen van contractbepalingen uit het richtlijnvoorstel, maar heeft wel zorgen dat er teveel geleund wordt op het gebruik van contractbepalingen in de huidige tekst van de voorgestelde richtlijn. Het kabinet is inderdaad van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheid voorkomen moet worden van ondernemingen die onder de voorgestelde richtlijn vallen naar zakelijke relaties die niet onder de richtlijn vallen, bijvoorbeeld het MKB of naar ondernemingen gevestigd in landen met een mogelijk gebrekkige handhaving van mensenrechten en milieubescherming. De effectiviteit van enkel het gebruik van contractclausules is in het verleden niet toereikend gebleken om daadwerkelijk mensenrechtenschendingen en milieuschade tegen te gaan.

Het kabinet heeft reeds zijn zorgen geuit over het opnemen van contractclausules in de Raadswerkgroepen, trekt hierbij waar mogelijk op met gelijksgezinde lidstaten, en wijst continu op het belang van het uitwerken van een wetsvoorstel conform internationale IMVO-raamwerken. Zowel belanghebbenden uit het bedrijfsleven, als uit het maatschappelijk middenveld hebben zich kritisch uitgelaten over de focus op het hanteren van contractbepalingen in het richtlijnvoorstel.

Is de Minister het eens dat het bizar is dat wordt afgeweken van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de VN-principes voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (UNGP’s)?

33. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet gebruikt de internationale kaders, OESO-richtlijnen en de UNGPs, als basis voor wet- en regelgeving op het gebied van IMVO. De uitdaging daarbij is om kaders die gericht zijn op vrijwilligheid om te zetten in een afdwingbare verplichting. Het kabinet zal tijdens de besprekingen van het Commissievoorstel in Brussel en de ontwikkeling van nationale wetgeving inzetten op conformiteit met deze internationale raamwerken.

In het voorstel van de Europese Commissie ligt de nadruk op de «balans» die moet worden gevonden tussen het resultaat dat moet worden gehaald en de proportionaliteit voor de bedrijven. De leden van de SP-fractie zien dit ook als de kern van de discussie in hoe ver wetgeving over IMVO zou moeten gaan. Kan de Minister inzicht geven in hoe het kabinet deze balans ziet en in hoeverre dit verschilt met de inhoud van het voorstel van de Europese Commissie?

34. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat bij IMVO-wetgeving aandacht nodig is voor effectiviteit, uitvoerbaarheid en proportionaliteit. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven op welke aspecten in het Europese voorstel het nog ruimte voor verbetering ziet van deze balans, met name in een uitbreiding van de reikwijdte en in het in lijn brengen van de gepaste zorgvuldigheidseisen met de OESO-richtlijnen en UNGPs.

De leden lezen dat de evaluatie pas voorzien is na zeven jaar. Daarnaast hebben landen nog twee jaar de tijd dit te implementeren na publicatie. Voordat er een eerste lezing is over het bereikt, is het al 2030. Het Kabinet lijkt hier geen problemen mee te hebben. Deze leden vinden dit opmerkelijk, omdat de reikwijdte juist in eerste instantie niet erg vergaand is. Waarom vindt de Minister deze termijn wel schappelijk?

35. Antwoord van het kabinet:

In het BNC-fiche omtrent dit Commissievoorstel heeft het kabinet omschreven dat het goed is dat het voorstel een herzieningsclausule bevat om de reikwijdte, risicosectoren, de lijst met risico’s en de inbedding van klimaat- en milieurisico’s in de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen na een aantal jaren tegen het licht te houden en de effectiviteit van de richtlijn te beoordelen (artikel 29). Ook heeft het kabinet in dit BNC-fiche zijn inzet omschreven op een snellere herziening, bijvoorbeeld na vier jaar in plaats van na zeven jaar. Dit gezien de risico’s voor mens en milieu, de Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling en de verdere ontwikkelingen in de internationale normen waarop dit voorstel is gebaseerd. Daarnaast zou het kabinet graag zien dat de herziening niet beperkt wordt tot de onderdelen genoemd in artikel 29, maar integraal wordt bezien, en dat uitdrukkelijk de mogelijkheid wordt geboden tot aanpassing van de richtlijn.

Zou de Minister ten slotte nog in kunnen gaan op de gevolgen van dit voorstel voor het Nederlandse voorstel en de tijdlijn? Kan de Minister bevestigen dat het Nederlandse voorstel ambitieuzer zal zijn voor de Nederlandse wetgeving dan dit Europese voorstel op het gebied van de reikwijdte, toezicht, handhaving en het niet uit gaan van contractclausules? De Minister lijkt in dit BNC-fiche eerst behoorlijk kritisch op het EU-voorstel, maar geeft ook in feite aan dat dit voorstel gaat worden overgeschreven in een Nederlandse wet. Hoe valt dit met elkaar te rijmen?

36. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht een voorstel voor nationale IMVO-wetgeving medio 2023 aan uw Kamer te doen toekomen. Het betreft een wetsvoorstel voor brede IMVO-wetgeving, die gebaseerd is op het Commissievoorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid en vooruitloopt op de implementatie van de toekomstige Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Met het oog op het bereiken van een gelijk speelveld en de implementatie van de EU-regelgeving zal het Commissievoorstel als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel en is het streven om beide voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen. Dat laatste houdt ook in dat eventuele wijzigingen die voorzien worden in het Commissievoorstel, waarmee bijvoorbeeld punten uit het BNC-fiche worden geadresseerd, meegenomen kunnen worden in het nationale wetstraject. Met deze inzet wordt recht gedaan aan de afspraak uit het coalitieakkoord om nationale IMVO-wetgeving in te voeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen (zoals Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg) en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Ook betrek ik het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen5 bij de totstandkoming van een concept wetsvoorstel. Voor verdere toelichting verwijs ik graag naar de brief inzake het nationale wetgevingstraject die uw kamer tegelijkertijd toekomt.

Inbreng leden van de GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat zo spoedig mogelijk Europese wetgeving moet worden gerealiseerd om internationaal maatschappelijk verantwoord én duurzaam ondernemen te stimuleren en normeren. Vrijwillige maatregelen blijken onvoldoende effectief om de impact van grote bedrijven op mens en milieu substantieel te verbeteren. De voornoemde leden zijn tevreden dat het fiche voor een aanzienlijk deel is gebaseerd op internationale richtlijnen van de OESO en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Niettemin zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat zowel het Europese voorstel als de kabinetsappreciatie nog verscheidene zorgpunten bevatten. Zo lijkt het voorstel op diverse punten nog steeds niet te voldoen aan de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Is de regering voornemens om stevige druk uit te oefenen op eventuele andere EU-lidstaten, mochten zij het voornemen hebben om de voorgestelde EU-richtlijn nog verder af te zwakken? De voornoemde leden vragen zich af wat de voornaamste inzet is van de regering inzake onderhavige richtlijn.

37. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in het BNC-fiche hecht het kabinet waarde aan conformiteit van het Commissievoorstel met de OESO-richtlijnen en UNGPs. Het kabinet zet tijdens de besprekingen in de Raad in op deze conformiteit en zal hierin zo veel mogelijk optrekken met andere lidstaten, waaronder omringende landen België, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk.

Essentie voorstel

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het fiche een onderscheid maakt tussen grote ondernemingen die in de EU zijn gevestigd en daarbuiten. Voor ondernemingen in de tweede groep gaan de verplichtingen twee jaar later gelden dan voor de eerste groep. Voor de voornoemde leden is het van groot belang dat zo snel mogelijk werk wordt gemaakt van het implementeren van de IMVO-richtlijnen. Waarom geldt voor de tweede groep een latere ingangsdatum dan voor de eerste groep, vragen de voornoemde leden zich af.

38. Antwoord van het kabinet:

Het voorstel van de Commissie is van toepassing op zeer grote ondernemingen met meer dan 500 medewerkers en meer dan EUR 150 miljoen netto-omzet. Daarnaast is het voorstel van toepassing op grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en meer dan EUR 40 miljoen omzet in hoog-risico-sectoren. Voor beide categorieën geldt voor Europese bedrijven een wereldwijd omzetcriterium; voor niet-EU bedrijven moet de omzet op de Europese markt zijn gegenereerd. De Commissie geeft in het voorstel aan dat de voorgestelde regels voor de tweede groep, namelijk grote ondernemingen in hoog-risico-sectoren, na een overgangsperiode van twee jaar van toepassing zullen zijn, zodat zij meer tijd hebben om zich aan te passen.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden de afwijkende positie van financiële ondernemingen in de voorgestelde EU-richtlijn opmerkelijk. In onderhavig voorstel wordt bij de bepaling van risicosectoren gekeken naar sectoren waar de OESO sectorale gidsen voor heeft ontwikkeld, echter wordt voor de financiële sector een uitzondering gemaakt op deze regeling. Dat vinden voornoemde leden opmerkelijk omdat door de OESO ook voor de financiële sector een sectorgids is ontwikkeld. Waarom is voor deze cruciale sector eigenlijk een uitzondering gemaakt en vindt het kabinet dit wenselijk? In onderhavig voorstel blijft de due diligence-verplichting beperkt tot (zeer) grote klanten en hun dochterondernemingen en is due diligence alleen verplicht bij de start van een financiering en niet tijdens een lopend contract. Financiële instellingen hoeven niet te kijken naar risico’s in de ketens van hun klanten. Waarom wordt voor deze cruciale sector een uitzondering gemaakt terwijl het evident is dat de financiële sector een cruciale rol speelt in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen? Is het kabinet bereid zich er voor in te zetten dat er geen uitzonderingen worden gemaakt voor de financiële sector?

39. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 wordt in het voorstel van de Europese Commissie de overweging dat financiële ondernemingen die krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken enkel vóór die dienstverlening feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu dienen te identificeren niet duidelijk onderbouwd. Het kabinet acht deze aanpak niet OESO-conform. Daarnaast is het ook niet duidelijk waarom de financiële sector niet als risicosector is opgenomen voor de categorie van grote ondernemingen. Het kabinet is van mening dat de financiële sector een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen. Een overweging is mogelijk geweest dat er al gerelateerde regelgeving op de financiële sector van toepassing is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zal het kabinet in de raadswerkgroepen om een verduidelijking en onderbouwing verzoeken van de eisen die in het Commissievoorstel aan de financiële sector worden opgelegd. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat conformiteit met internationale raamwerken zoals de OESO-richtlijnen en UNGPs een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van deze conformiteit.

Tevens hebben de leden van de GroenLinks-fractie zorgen of onderhavig voorstel wel voldoende impact heeft op het tegengaan van klimaatverandering. De voorgestelde EU-richtlijn bevat een apart regime gericht op het voorkomen van klimaatverandering, echter bevat dit artikel slechts beperkte verplichtingen voor bedrijven en bestaat er onduidelijkheid over de uitvoering. De uitvoering en monitoring van een dergelijk actieplan wordt niet expliciet verplicht. Het is onduidelijk aan welke criteria het actieplan moet voldoen, welk reductiepad bedrijven moeten volgen en wat hun emissiereductiedoelen moeten zijn om in lijn met de Akkoorden van Parijs en Glasgow te handelen. Ook beperkt de scope van deze verplichting zich enkel tot «zeer grote» bedrijven. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af waarom pas zeven jaar na inwerkingtreding van onderhavige richtlijn wordt geëvalueerd of de due diligence-verplichting ook moet gelden voor klimaatimpact.

40. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet herkent de zorgen van de fractie van GroenLinks, en is met de leden van mening dat de scope van deze verplichting zou moeten strekken tot dezelfde bedrijven als de overige artikelen uit het Commissievoorstel. Het kabinet vindt voorts dat de termijn waarop de evaluatie wordt voorzien inderdaad dient te worden verkort, tot bijvoorbeeld vier jaar. Tot slot is het kabinet met de leden van GroenLinks van mening dat het voorstel duidelijk moet maken waarop een met de 1,5-graden doelstelling conform actieplan dient te worden gestoeld.

De voornoemde leden wijzen de regering erop dat in 2030 een zéér omvangrijke uitstootreductie moet zijn gerealiseerd om de 1,5°C-doelstelling te behalen. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen de regering er tevens op dat de rol van het bedrijfsleven cruciaal is om deze doelstelling te behalen. Zodoende vragen de voornoemde leden zich af of de regering zich hard kan maken dat onderhavige richtlijn er in voorziet dat alle (middelgrote) bedrijven een actieplan moeten publiceren over hun klimaatimpact, met inbegrip van scope-3 emissies.

41. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in het BNC-fiche zal het kabinet zich er hard voor maken dat aan het begrip «operations» uit het Commissievoorstel een brede invulling wordt gegeven, waarbij ook de scope 3-emissies onder de reikwijdte van het voorstel vallen. Het kabinet is voorts van mening dat de uit artikel 15 voortvloeiende verplichtingen inderdaad op dezelfde bedrijven van toepassing zou moeten zijn als de overige artikelen uit het Commissievoorstel, zoals omschreven in artikel 2 van het voorstel.

Deelt de regering de opvatting van het Nederlandse Nationaal Contactpunt (NCP) dat bedrijven concrete doelen dienen op te stellen om hun klimaatimpact te verminderen?

42. Antwoord van het kabinet:

Ja. Op basis van het huidige voorstel zal de richtlijn daar ook in voorzien. Artikel 15 vraagt bedrijven waarbij klimaatverandering geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming emissiereductiedoelstellingen op te nemen. Het kabinet steunt die inzet en acht het van belang dat die doelstellingen in lijn zijn met de 1,5-gradendoelstelling.

Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden te bemerken dat de Nederlandse regering op hoofdlijnen zich inzet op Europese wetgeving om internationaal maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen te stimuleren en normeren. Echter lijkt de appreciatie van het kabinet zich voornamelijk te richten op het bewerkstelligen van een «gelijk speelveld voor bedrijven» en het bevorderen van de «internationale concurrentiepositie». Zo wil het kabinet ervoor pleiten dat niet-EU bedrijven aan gelijke criteria worden gehouden als EU-bedrijven. Een dergelijke inzet heeft mogelijk negatieve gevolgen voor de reikwijdte van onderhavige richtlijn. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de reikwijdte juist zo groot mogelijk moet zijn en dat de Nederlandse inzet niet als consequentie moet hebben dat niet meer, maar minder bedrijven vallen onder de voorgestelde wettelijke verplichtingen?

43. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is het ermee eens dat het pleiten voor gelijke criteria voor Europese ondernemingen en niet in de EU gevestigde ondernemingen niet als consequentie moet hebben dat er minder ondernemingen onder het Commissievoorstel gaan vallen. Het kabinet pleit dan ook voor dezelfde criteria voor de niet in de EU gevestigde ondernemingen als nu in het voorstel staan voor de EU-ondernemingen, ook om te voorkomen dat de wetgeving wordt omzeild via niet in de EU gevestigde ondernemingen.

Het kabinet is van mening dat het «een belangrijk punt is» dat het onderscheid tussen veroorzaken, bijdragen aan, en direct verbonden zijn aan nadelige gevolgen nu ontbreekt in het voorstel. Kan het kabinet toelichten waarom dit een «belangrijk punt» is voor het kabinet en wat het kabinet concreet beoogt te veranderen?

44. Antwoord van het kabinet:

De OESO-richtlijnen en UNGPs stellen dat om te bepalen welke actie passend is in het geval van geïdentificeerde negatieve gevolgen, ondernemingen moeten beoordelen of zij deze negatieve gevolgen hebben veroorzaakt, eraan hebben bijgedragen, of er direct mee verbonden zijn. De relatie van het bedrijf ten aanzien van het negatieve gevolg bepaalt welke actie het bedrijf dient te nemen. Als een negatief gevolg bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door een onderneming, dan wordt van deze onderneming onder de OESO-richtlijnen gesteld dat het negatieve gevolg word gestopt en hersteld. Het kabinet zou graag zien dat dit onderscheid in het Commissievoorstel wordt gemaakt.

De voornoemde leden vinden het tevens opvallend dat er bij het kabinet «vragen» bestaan over de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van de verplichting gericht op de variabele beloning van bestuurders. Is het kabinet wél of géén voorstander ervan dat dit pressiemiddel wordt opgenomen in onderhavig voorstel?

45. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is niet op voorhand tegen deze maatregel, maar hoort graag meer toelichting van de Commissie over de wijze waarop hier invulling aan gegeven moet worden.

De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken het belang van naleving en tevens ook handhaving van de gestelde criteria door grote ondernemingen. Het kabinet wil vooral uitgaan van «positief toezicht» en wil zich niet richten op «sanctioneren van ondernemingen». Wat bedoelt het kabinet met «positief toezicht»? Waarom is het kabinet niet voornemens om primair over te gaan tot sancties? Bij welke criteria zouden ondernemingen wel gesanctioneerd moeten worden volgens de zienswijze van het kabinet? Deelt het kabinet de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat sancties juist behulpzaam kunnen zijn om grote bedrijven collectief te dwingen hun businessmodellen aan te passen en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen?

46. Antwoord van het kabinet:

Met «positief toezicht» wordt bedoeld dat de handhaving zich in lijn met de OESO-richtlijnen richt op het stimuleren van continue verbetering door ondernemingen. Het kabinet is het met de leden eens dat handhaving van de gestelde criteria aan ondernemingen van belang is. Daarom moeten sancties wel onderdeel uitmaken van de mogelijke interventies van de toezichthouder. Toezichthouders richten hun toezicht in op basis van een risicoanalyse en een daarbij passende interventie-strategie.

Tot slot hebben de voornoemde leden vragen over de zienswijze van het kabinet rondom de civiele aansprakelijkheid. Klopt het dat het huidige artikel over civiele aansprakelijkheid weinig toevoegt aan de mogelijkheden van slachtoffers in Nederland om recht te halen, en dat er zelfs sprake kan zijn van verslechtering?

47. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet dit artikel als een nadere inkleuring van de aansprakelijkheid, en niet als een beperking van de huidige mogelijkheden in het nationale recht om partijen aansprakelijk te stellen.

Waarom is er geen risicoaansprakelijkheid in plaats van schuldaansprakelijkheid opgenomen in onderhavig voorstel?

48. Antwoord van het kabinet:

Het Commissievoorstel gaat niet in op de reden voor de keuze voor schuldaansprakelijkheid in plaats van risicoaansprakelijkheid. Het kabinet zal de Commissie vragen naar de achterliggende redenen voor deze keuze.

Deelt het kabinet de zienswijze van voornoemde leden dat onderhavig voorstel op zijn minst de toegang tot recht voor slachtoffers in Nederland niet mag verslechteren?

49. Antwoord van het kabinet:

Ja. Het kabinet ziet het artikel over civiele aansprakelijkheid als een nadere inkleuring van de aansprakelijkheid, en niet als een beperking van de huidige mogelijkheden in het nationale recht, bijvoorbeeld op grond van de onrechtmatige daad of via het vorderen van een massaclaim, om partijen aansprakelijk te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie kijken uit naar de beantwoording.

Inbreng leden van de Partij voor de Dieren-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche over de Europese Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Hierover hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de maandenlange vertraging en het herhaaldelijke uitstel van de presentatie van het voorstel voor de EU-richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting, de verwachting schepte dat het in ieder geval een ambitieus en vergaand voorstel zou worden. Helaas moeten de leden het tegendeel constateren, namelijk dat het voorstel fundamentele tekortkomingen kent en slechts minimale impact zal hebben op mens en milieu. Zo is klimaatimpact geen onderdeel van de due diligence-verplichting, maar bevat het voorstel slechts een apart regime (artikel 15) waar geen harde en concrete verplichting uit vloeit om de klimaatimpact te verkleinen. Bedrijven hoeven slechts een actieplan op te stellen waarvan uitvoering en monitoring niet verplicht is. Daarnaast is het onduidelijk aan welke criteria het actieplan moet voldoen, welk reductiepad bedrijven moeten volgen en wat hun emmissiereductiedoelen moeten zijn om in lijn met het Parijsakkoord te handelen. Is de Minister het ermee eens dat het aparte regime voor klimaat voor veel onduidelijkheid zorgt en dat die onduidelijkheid weggenomen kan worden door klimaat ook vanaf inwerkingtreding een onderdeel van de due diligence-verplichting te maken? Is de Minister bereid hier in Europees verband voor te pleiten?

50. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zal aan de Commissie vragen te verduidelijken waarom de verplichtingen inzake klimaat in een los artikel staan en niet onderdeel uitmaken is van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. Daarbij kan opgemerkt worden dat de Commissie juist dit punt wil evalueren in het kader van artikel 29 van het Commissievoorstel.

Tegelijkertijd verwelkomt het kabinet de opname van een apart artikel over de bestrijding van klimaatverandering om het belang van dit onderwerp te markeren en voor te schrijven dat de betreffende bedrijven een plan moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5-graden, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. Wel vindt het kabinet dat dit artikel van toepassing zou moeten zijn op dezelfde bedrijven als de overige artikelen uit het Commissievoorstel, dat ook zogenaamde «scope 3-emissies» binnen de waardeketens onder de reikwijdte zouden moeten vallen en dat duidelijk wordt waarop een met de 1,5-graden doelstelling conforme strategie dient te worden gestoeld, wanneer er sprake is van een zogenaamd hoofdrisico, en dat de ondersteunende maatregelen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld om deze strategieën te valideren, mede hierop worden gericht.

Daarnaast vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het absurd dat pas zeven jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn bekeken gaat worden of de due diligence-verplichting ook moet gelden voor de klimaatimpact van bedrijven. Deelt de Minister deze mening? Welke verklaring geeft de Europese Commissie voor het feit dat ze totaal voorbij gaat aan alle wetenschappelijk inzichten die ons vertellen dat de tijd dringt om de 1,5°C-doelstelling uit het Parijsakkoord te halen, en we dus geen 7 jaar de tijd hebben?

51. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 35 is het kabinet inderdaad met de Partij voor de Dieren van mening dat de termijn waarop de evaluatie is voorzien dient te worden verkort, tot bijvoorbeeld vier jaar. Het kabinet zal dit actief bepleiten, mede met het oog op de urgentie ten aanzien van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies.

Is de Minister voorts bekend met de evaluatie eindverklaring van het Nederlandse NCP uit 2020,6 waarin het NCP stelt dat – voortkomend uit de OESO-richtlijnen – bedrijven concrete doelen dienen op te stellen om hun (klimaat-)impact te verminderen in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs? Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten in Europees verband én dit een van de pijlers te maken van nationale wetgeving? Zo niet, waarom niet?

52. Antwoord van het kabinet:

Ja. Op basis van het huidige voorstel zal de richtlijn daar ook in voorzien. Artikel 15 vraagt bedrijven waarbij klimaatverandering geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming emissiereductiedoelstellingen op te nemen. Het kabinet steunt die inzet en acht het van belang dat die doelstellingen in lijn zijn met de 1,5-gradendoelstelling.

De leden zijn ontzet over het feit dat er geen enkele vermelding van dierenwelzijn wordt gedaan in het voorstel voor de richtlijn. De Europese Commissie beweert keer op keer dat dierenwelzijn een belangrijk thema zou zijn voor de EU, maar heeft een grote blinde vlek wanneer het gaat om het dierenleed dat schuilgaat achter de producten die wij importeren. Is de Minister het met deze leden eens dat dit een gemiste kans is? Zou de dierenwelzijnstandaard die wettelijk gevraagd wordt in Europa ook niet moeten gelden voor ondernemingen met waardeketens buiten de EU?

53. Antwoord van het kabinet:

De ontwikkeling van de Europese en Nederlandse IMVO wetgeving wordt gebaseerd op de OESO-richtlijnen en UNGPs. Dierenwelzijn is niet expliciet in de OESO-richtlijnen opgenomen.

De OESO heeft voor een aantal sectoren specifieke richtsnoeren ontwikkeld voor het naleven van de OESO-richtlijnen. Voor de sectoren waar dierenwelzijn een relevant thema is, bevatten deze richtsnoeren handvatten, zoals de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains. Ook zijn er andere internationale richtlijnen en normen waarnaar gekeken kan worden wanneer een bedrijf bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid stuit op risico’s met betrekking tot dierenwelzijn, zoals standaarden van de werelddiergezondheidsorganisatie OIE en van de Europese Unie. Het kabinet stimuleert het gebruik van deze handreikingen en standaarden.

In 2020 startte de OESO-werkgroep voor verantwoord ondernemen een inventarisatie om de OESO-richtlijnen, de implementatie ervan en het werk van de OESO op het gebied van verantwoord ondernemen te beoordelen. Een veelgehoorde wens tijdens de inventarisatie van de OESO richtlijnen is om in hoofdstuk 6 (milieu) meer aandacht voor dierenwelzijn door te voeren. De tekstvoorstellen op basis van de inventarisatie van de OESO richtlijnen zullen in samenhang met elkaar moeten worden bezien. Over die voorstellen zal binnen de OESO consensus moeten worden bereikt.

Nederland zal zich actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wanneer het proces tot herziening hiervan van start gaat. Als de OESO-richtlijnen herzien worden, dient die herziening wat het kabinet betreft meegewogen te worden in de eerstvolgende evaluatie van de richtlijn.

Is de Minister het met deze leden eens dat zonder deze wettelijke garantie, de oneerlijke concurrentie tussen boeren binnen de EU – die wel aan Europese wetgeving moeten voldoen – en boeren buiten de EU die produceren voor de Europese markt nog verder toeneemt?

54. Antwoord van het kabinet:

Het doel van IMVO-wetgeving is verantwoord ondernemen stimuleren doordat bedrijven risico’s in hun keten in kaart brengen en mitigeren. Het Commissievoorstel verandert niets aan de dierenwelzijnsstandaarden die gelden voor boeren binnen en buiten de EU, en heeft daarom op dit punt ook geen negatieve invloed op de concurrentiepositie van Europese boeren.

Hoe staat het met de toezegging die de voormalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deed tijdens het commissiedebat van 2 december jl.,7 om de mogelijkheden voor het opnemen van dierenwelzijn in IMVO-wetgeving te gaan verkennen? Heeft de Minister dit inmiddels gedaan en zo ja, welke mogelijkheden zijn hieruit gekomen? Is de Minister bereid er in Europees verband voor te pleiten om dierenwelzijn alsnog op te nemen als zelfstandig thema binnen de richtlijn, en het onderdeel te maken van de nationale IMVO-wet die nu in voorbereiding is?

55. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zal niet pleiten voor het opnemen van dierenwelzijn als zelfstandig thema binnen het Commissievoorstel. Het kabinet heeft een voorkeur voor brede wetgeving, die zich niet beperkt tot één risico, maar alle thema’s van de OESO-richtlijnen en VN-principes voor mensenrechten en bedrijfsleven beschrijft. Dit om de methodiek van gepaste zorgvuldigheid te respecteren. Dierenwelzijn is niet expliciet in de OESO-richtlijnen opgenomen. Echter, zoals in de beantwoording van vraag 53 ook is benoemd, zal Nederland zich actief inzetten voor het opnemen van dierenwelzijn in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wanneer het proces tot herziening hiervan van start gaat.

Voorts vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het verontrustend dat de financiële sector maar deels onder de due diligence-verplichting valt. Is de Minister het ermee eens dat financiële instellingen een cruciale rol spelen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen en dan ook volledig onder deze ontwerprichtlijn zouden moeten vallen, inclusief een volledige due diligence-verplichting? Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten in Europees verband?

56. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 wordt in het voorstel van de Europese Commissie de overweging dat financiële ondernemingen die krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken enkel vóór die dienstverlening feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu dienen te identificeren niet duidelijk onderbouwd. Het kabinet acht deze aanpak niet OESO-conform. Daarnaast is het ook niet duidelijk waarom de financiële sector niet als risicosector is opgenomen voor de categorie van grote ondernemingen. Het kabinet is van mening dat de financiële sector een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen. Een overweging is mogelijk geweest dat er al gerelateerde regelgeving op de financiële sector van toepassing is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zal het kabinet in de raadswerkgroepen om een verduidelijking en onderbouwing verzoeken van de eisen die in het Commissievoorstel aan de financiële sector worden opgelegd. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat conformiteit met internationale raamwerken zoals de OESO-richtlijnen en UNGPs een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van deze conformiteit.

Voorts bevat het voorstel bepalingen over civiele aansprakelijkheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van het voorstel voor de toegang tot het recht voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen en milieuschade en de implicaties van de richtlijn voor bestaande jurisprudentie over de klimaatplicht van bedrijven. In de afgelopen jaren waren overwinningen in rechtszaken tegen bijvoorbeeld oliebedrijven en de impact van hun activiteiten op klimaat, het milieu en mensenrechten van groot belang. Belangenorganisaties vrezen dat het voorstel in de huidige vorm dergelijke mogelijkheden kan beperken. Kan de Minister deze zorgen bevestigen? Is de Minister het ermee eens dat civiele aansprakelijkheid, in aanvulling op bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van regels voor verantwoord ondernemen, van groot belang is voor mensen en gemeenschappen die hun recht willen halen bij schendingen?

57. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht het van belang dat burgers ook via de band van het civiele recht ondernemingen kunnen aanspreken. Het kabinet ziet de bepalingen over aansprakelijkheid daarbij als een nadere inkleuring van de aansprakelijkheid en niet als een beperking van de huidige mogelijkheden in het nationale recht om ondernemingen aansprakelijk te stellen.

In hoeverre verbeteren dan wel verslechteren volgens de Minister de bepalingen over civiele aansprakelijkheid in het voorstel van de Europese Commissie de toegang tot recht voor slachtoffers van schendingen? Kan de Minister toezeggen dat Europese wetgeving voor verantwoord ondernemen de toegang tot recht voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen in geen geval mag doen verslechteren? Is de Minister bereid om zich in Europees verband in te zetten voor het wegnemen van de bestaande barrières in de toegang tot recht voor slachtoffers die zijn geïdentificeerd in het Nationaal Baseline Assessment Bedrijfsleven en Mensenrechten van het College voor de Rechten van de Mens,8 waaronder de hoge kosten van de rechtsgang en de gebrekkige toegang tot informatie en bewijs?

Kan de Minister ingaan op de verschillen tussen risico- en schuldaansprakelijkheid in het kader van deze richtlijn? Welke voordelen heeft risicoaansprakelijkheid voor de toegang tot recht van slachtoffers? Klopt het dat de richtlijn in feite voorschrijft dat bedrijven niet aansprakelijk kunnen zijn voor misstanden in ketens, zolang zij een bepaling over een gedragscode hebben opgenomen in hun contracten met leveranciers? Hoe beoordeelt de Minister deze keuze?

58. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht het van belang dat burgers ook via de band van het civiele recht ondernemingen kunnen aanspreken. Het kabinet ziet de bepaling over civiele aansprakelijkheid als een nadere inkleuring van de aansprakelijkheid, en niet als een beperking van de huidige mogelijkheden in het nationale recht, bijvoorbeeld op grond van de onrechtmatige daad of via het vorderen van een massaclaim, om ondernemingen aansprakelijk te stellen. De inzet zal er in Brussel op gericht zijn te zorgen dat het artikel over civielrechtelijke aansprakelijkheid aansluit bij het Nederlandse kader voor civielrechtelijke aansprakelijkheid.

Het Nationaal Baseline Assessment Bedrijfsleven en Mensenrechten (NBA) is door het College voor de Rechten van de Mens uitgevoerd in het kader van de herziening van het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP). De appreciatie van het voorgaande kabinet, gepubliceerd op 1 december 2020, geeft aan op welke manier eventuele opvolging wordt gegeven aan de uitkomsten van het NBA in het nieuwe NAP. De appreciatie schetst hiermee kaders voor het nieuwe NAP dat in 2022 opgeleverd zal worden.

Het Commissievoorstel bepaalt niet dat bedrijven niet aansprakelijk kunnen zijn voor misstanden in ketens als zij een bepaling over een gedragscode hebben opgenomen in hun contracten met leveranciers. Als maatregelen zijn genomen waarvan in de betreffende omstandigheden redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de feitelijk genomen maatregel, met inbegrip van de verificatie van naleving, toereikend zou zijn om het negatieve effect te voorkomen, reduceren, beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, kan de onderneming alsnog aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door een negatief effect voortvloeiend uit de activiteiten in de keten. Dit laat onverlet dat het kabinet vragen zal stellen over de mate waarin het Commissievoorstel leunt op contractclausules, zie hiervoor tevens het antwoord op vraag 13.

Tot slot missen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in het BNC-fiche een toelichting op wat dit voorstel betekent voor de rol van de bouwstenen in de invulling van nationale IMVO-wetgeving. Deze bouwstenen waren opgesteld als input voor het EU-voorstel, echter pakt het EU-voorstel nu minder ambitieus uit dan de bouwstenen. Kan de Minister toezeggen dat het EU-wetsvoorstel niet als input zal worden gebruikt om een nationale IMVO-wet af te zwakken? Kan de Minister toezeggen voor de zomer een ambitieuzer eigen wetsvoorstel te presenteren om zo de invloed van Nederland op ambitieuze Europese regelgeving te vergroten, zoals altijd al het doel van de bouwstenen is geweest? Is de Minister bereid tijdens de onderhandelingen in de Raad te pleiten voor een betere en ambitieuzere EU-richtlijn die in lijn is met de OESO-richtlijnen?

59. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwacht een voorstel voor nationale IMVO-wetgeving medio 2023 aan uw Kamer te doen toekomen. Het betreft een wetsvoorstel voor brede IMVO-wetgeving, die gebaseerd is op het Commissievoorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid. Met het oog op een gelijk speelveld en de implementatie van de EU-regelgeving zal het Europese wetsvoorstel als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel dat vooruitloopt op de implementatie van de toekomstige CSDDD en is het streven om beide voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen. Dat laatste houdt ook in dat eventuele wijzigingen die voorzien worden in het Commissievoorstel, waarmee bijvoorbeeld punten uit het BNC-fiche worden geadresseerd, meegenomen kunnen worden in het nationale wetstraject. Met deze inzet wordt recht gedaan aan de afspraak uit het coalitieakkoord om nationale IMVO-wetgeving in te voeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen (zoals Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg) en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Ook betrek ik het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen9 bij de totstandkoming van een concept wetsvoorstel. Voor verdere toelichting verwijs ik graag naar de brief inzake het nationale wetgevingstraject die uw kamer tegelijkertijd toekomt.

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 16 waren de bouwstenen in de eerste plaats bedoeld voor beïnvloeding in de EU. Ze zijn daartoe in een non-paper verwerkt, dat met uw Kamer is gedeeld10. In het Commissievoorstel zien we de inzet van Nederland op verschillende onderdelen terug. Dit laat onverlet dat ik in de Raad zal pleiten voor verbetering van het Commissievoorstel op basis van de inzet uit het BNC-fiche.

Inbreng leden van de ChristenUnie-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het voorstel van de Europese Commissie voor de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Deze leden zijn blij dat er nu een Europees voorstel hiervoor is, maar de Minister constateert terecht dat het voorstel niet geheel in lijn is met internationale afspraken zoals die nu al gelden, namelijk de UNGPs en de OESO-richtlijnen. Aangezien een Europese richtlijn er juist toe zou moeten leiden dat de OESO-richtlijnen ook daadwerkelijk nageleefd gaan worden, vinden zij dit teleurstellend. Is de Minister het met hen eens dat de OESO-richtlijnen ook de basis zouden moeten vormen voor Europese regelgeving?

60. Antwoord van het kabinet:

Ja.

Vormen de OESO-richtlijnen voor de Minister de ondergrens en gaat zij zich, daar waar dit voorstel hier niet aan voldoet, inzetten op het in lijn brengen van het voorstel met die richtlijnen? Om welke punten gaat het daarbij concreet?

61. Antwoord van het kabinet:

Voor het kabinet is conformiteit met de OESO-richtlijnen en UNGPs van belang. In het BNC-fiche stelt het kabinet een aantal aanscherpingen voor in lijn met deze internationale IMVO-standaarden. Zo lijkt bijvoorbeeld het beperken van een aantal verplichtingen tot gevestigde zakelijke relaties (established business relationships) en de wijze waarop gebruikt gemaakt kan worden van contractclausules niet in lijn met deze internationale raamwerken. Een belangrijk punt voor het kabinet is dat het onderscheid tussen veroorzaken, bijdragen aan, en direct verbonden zijn aan nadelige gevolgen, plus de notie dat risico’s mede op basis hiervan geprioriteerd kunnen worden, nu ontbreekt in het voorstel.

Zou Nederland in kunnen stemmen met een Europese regeling die niet in lijn is met de OESO-richtlijnen? Welke rol zou nationale wetgeving kunnen spelen?

62. Antwoord van het kabinet:

Zoals in het BNC-fiche is aangegeven ziet het kabinet ruimte voor verbetering op coherentie van het Commissievoorstel met de OESO-richtlijnen en de UNGPs. Dit is dan ook een belangrijk uitgangspunt voor de Nederlandse inzet in de Raad. Op de Nederlandse positie ten aanzien van de uiteindelijke richtlijn die resulteert nadat de besprekingen over het voorstel zijn afgerond, kan niet vooruit worden gelopen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 36 zal met het oog op een gelijk speelveld en de implementatie van de EU-regelgeving het Europese wetsvoorstel als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel dat vooruitloopt op de implementatie van de toekomstige CSDDD. Het streven is om beide voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen. Dat laatste houdt ook in dat eventuele wijzigingen die voorzien worden in het Commissievoorstel, waarmee bijvoorbeeld punten uit het BNC-fiche worden geadresseerd, meegenomen kunnen worden in het nationale wetstraject. Met deze inzet wordt recht gedaan aan de afspraak uit het coalitieakkoord om nationale IMVO-wetgeving in te voeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen (zoals Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg) en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Ook betrek ik het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen11 bij de totstandkoming van een concept wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag van de Minister weten of de zogenoemde «bouwstenenbrief» van november 2021 van haar voorganger ook leidend is in de reactie van de Minister op het voorstel van de Europese Commissie? Op welke punten wijkt de inzet van de Minister zoals beschreven in het fiche af van het beleid zoals dat staat in de bouwstenenbrief?

63. Antwoord van het kabinet:

Het BNC-fiche is de weergave van de inzet van het kabinet in de Raad. De bouwstenen waren in de eerste plaats bedoeld voor beïnvloeding in de EU. Ze zijn daartoe in een non-paper verwerkt, dat met uw Kamer is gedeeld12. In het Commissievoorstel zien we de inzet van Nederland op verschillende onderdelen terug.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarnaast nog enkele nog meer concrete vragen.

Vindt de Minister dat de financiële sector niet uitgezonderd moet worden van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting en gaat ze zich daarvoor inzetten?

64. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 wordt in het voorstel van de Europese Commissie de overweging dat financiële ondernemingen die krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken enkel vóór die dienstverlening feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu dienen te identificeren niet duidelijk onderbouwd. Het kabinet acht deze aanpak niet OESO-conform. Daarnaast is het ook niet duidelijk waarom de financiële sector niet als risicosector is opgenomen voor de categorie van grote ondernemingen. Het kabinet is van mening dat de financiële sector een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen. Een overweging is mogelijk geweest dat er al gerelateerde regelgeving op de financiële sector van toepassing is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zal het kabinet in de raadswerkgroepen om een verduidelijking en onderbouwing van de eisen die in het Commissievoorstel aan de financiële sector worden opgelegd. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven dat conformiteit met internationale raamwerken zoals de OESO-richtlijnen en UNGPs een belangrijk aandachtspunt is. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van deze conformiteit.

Is de Minister bereid om uitvoering te geven aan de motie13 die de Tweede Kamer in december 2020 heeft aangenomen, en die het kabinet verzoekt om een algemene zorgplicht voor alle bedrijven in toekomstige wetgeving op te nemen, overeenkomstig de OESO-richtlijnen? Zo niet, waarom niet?

65. Antwoord van het kabinet:

De genoemde motie verzocht het kabinet om in de bouwstenen voor toekomstige Europese IMVO-wetgeving een algemene zorgplicht voor alle bedrijven op te nemen. Mijn ambtsvoorganger heeft de wettelijke algemene zorgplicht in de bouwstenen opgenomen en op basis daarvan de zorgplicht opgenomen in het non-paper dat is ingezet voor de beïnvloeding van de totstandkoming van het Commissievoorstel.14

Deelt de Minister de visie dat in nationale en EU-wetgeving ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid, in lijn met onder meer de OESO-richtlijnen, niet de risico’s voor ondernemingen centraal moeten staan, maar de rechten van, en de daadwerkelijke en potentiële risico’s op, negatieve gevolgen voor andere stakeholders? Zo niet, waarom niet? Staan de negatieve gevolgen voor stakeholders volgens de Minister voldoende centraal in het EC-voorstel?

66. Antwoord van het kabinet:

Ja, het kabinet deelt de visie dat de daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor mens en milieu centraal moeten staan in regelgeving. De conformiteit van het Commissievoorstel met de OESO-richtlijnen en UNGPs is ook daarom van belang in de inzet van het kabinet. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat negatieve gevolgen voor mens en milieu in waardeketens door de onderneming geïdentificeerd, geprioriteerd en aangepakt moeten worden.

Deelt de Minister de visie van de ChristenUnie-fractie dat het van groot belang is dat bedrijven waarop toekomstige EU en/of nationale gepaste zorgvuldigheidswetgeving van toepassing is, in lijn met onder meer de OESO-richtlijnen, relevante stakeholders ten aanzien van risicovolle bedrijfsactiviteiten of investeringen voor mens of milieu standaard betekenisvolle consultatie van stakeholders dienen toe te passen, en niet enkel «where relevant» volgens de bedrijven zelf? Hoe gaat de Minister hierop inzetten?

67. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet gerichte stakeholderconsultatie graag terug in het voorstel zoals het in de OESO-richtlijnen en VN-principes voor mensenrechten en bedrijfsleven wordt omschreven. Ook voor wat betreft dit aspect zet het kabinet er op in dat het voorstel conform de genoemde internationale IMVO-raamwerken wordt uitgewerkt.

De Minister maakt terecht kritische opmerkingen bij het idee van contractual cascading. Deze leden zouden willen weten hoe de Minister ervoor wil zorgen dat dit idee in het Europese voorstel niet leidt tot gebrekkige effectiviteit in de praktijk, waardoor er wel regels zijn waar het bedrijfsleven aan moet voldoen, maar die weinig of niet bijdragen aan de doelstelling van het voorstel, namelijk het tegengaan van negatieve gevolgen op het punt van milieu, mensen- en arbeidsrechten voor diverse stakeholders in de internationale waardeketens.

68. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 13, is het kabinet geen voorstander van het in zijn geheel schrappen van contractbepalingen uit het Commissievoorstel, maar heeft het kabinet zorgen dat er teveel geleund wordt op het gebruik van contractbepalingen in de huidige tekst van het voorstel. Het kabinet is van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheid voorkomen moet worden van ondernemingen die onder het Commissievoorstel vallen naar zakelijke relaties die niet onder het voorstel vallen, bijvoorbeeld het MKB of naar ondernemingen gevestigd in landen met een mogelijk gebrekkige handhaving van mensenrechten en milieubescherming. De effectiviteit van het gebruik van contractclausules is in het verleden niet toereikend gebleken om daadwerkelijk mensenrechtenschendingen en milieuschade tegen te gaan. Dit kan er toe leiden dat grote ondernemingen hun verplichtingen verleggen naar andere ondernemingen in hun ketens.

Het kabinet heeft reeds zijn zorgen geuit over het opnemen van contractclausules in de Raadswerkgroepen, waar mogelijk met gelijksgezinde lidstaten, en wijst continu op het belang van het uitwerken van een wetsvoorstel conform internationale IMVO-raamwerken.

Inbreng leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de SGP-fractie nemen met belangstelling kennis van de brief inzake het BNC-Fiche: Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Zij vinden het van belang ondernemingen te stimuleren om bij te dragen aan de eerbiediging van mensenrechten. Voor ons welvarende land beperkt de verantwoordelijkheid tot «recht doen» zich immers niet tot de eigen landsgrenzen. In het licht van wereldwijde ketens van productie en consumptie strekt die verantwoordelijkheid zich ook uit naar de «verre naaste». Daarin ligt een taak voor burgers, bedrijven, maatschappelijk middenveld en overheden. Tegelijkertijd dienen afspraken en (wettelijke) kaders inzake «gepaste zorgvuldigheid» zelf evenzeer met gepaste zorgvuldigheid tot stand te komen. Wanneer dat niet het geval is, kunnen genomen maatregelen ineffectief, disproportioneel belastend en/of onuitvoerbaar zijn. Bij de wetgever ligt in dezen een grote verantwoordelijkheid.

In algemene zin zijn de leden van de SGP-fractie voorstander van vrije handel binnen de morele kaders van rechtvaardigheid en menselijke waardigheid. Daarbij is voor deze leden van belang dat bedrijven in beginsel niet als «tegenstander» maar als «partner» gezien worden. Zij dragen immers bij aan werkgelegenheid, welvaart en welzijn. Alleen als convenanten aantoonbaar niet werken, kan, met name voor risicosectoren, flankerende wetgeving overwogen worden, maar die wetgeving dient dan wel effectief, uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Tegen deze achtergrond hebben de leden van de SGP-fractie ten eerste de volgende vraag. Wat is het nut en de noodzaak van de in de richtlijn voorgestelde wettelijke maatregelen ten opzichte van de convenantenaanpak? Hebben convenanten «aantoonbaar» onvoldoende effect gesorteerd? Kunt u dit per (risico)sector toelichten?

69. Antwoord van het kabinet:

In 2020 is het convenanten-beleid geëvalueerd door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). In deze evaluatie zijn de convenanten kleding en textiel, banken, goud, natuursteen, voedingsmiddelen, verzekeringen, pensioenfondsen, metaal, sierteeltsector, duurzaam bosbeheer geëvalueerd.

Samenvattend kan worden gesteld dat hoewel de aanpak zeker meerwaarde heeft gehad, het convenanten-beleid onvoldoende bedrijven bereikt heeft en er verbeterpunten zijn voor sectorale samenwerking. Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen op het gebied van IMVO.

Conform het coalitieakkoord bevordert het kabinet EU-wetgeving voor IMVO, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen (zoals Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg). Het kabinet staat dan ook positief tegenover het wettelijk verankeren van het gepaste zorgvuldigheidsproces in lijn met de OESO-richtlijnen en de UNGPs op EU-niveau. EU-regelgeving draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemingen op de Europese interne markt en een grotere, gezamenlijke impact in productielanden waardoor negatieve effecten op mens en milieu in de waardeketens van ondernemingen voorkomen en aangepakt worden.

Kunt u toelichten wanneer precies sprake is van een «negatief milieueffect» of «negatief effect op de mensenrechten»?

70. Antwoord van het kabinet:

Het Commissievoorstel definieert «negatief effect op de mensenrechten» als volgt: «negatief gevolg voor beschermde personen, dat voortvloeit uit de schending van een of meer van de in afdeling 1, deel I, van de bijlage genoemde rechten of verbodsbepalingen, zoals neergelegd in de in afdeling 2, deel I, van de bijlage genoemde internationale overeenkomsten.»

Het Commissievoorstel definieert «negatief milieueffect» als «negatief gevolg voor het milieu dat voortvloeit uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen uit hoofde van de in deel II van de bijlage bij deze richtlijn genoemde internationale milieuovereenkomsten.»

De richtlijn zal van toepassing zijn op a) zeer grote Europese ondernemingen met meer dan 500 medewerkers en meer dan € 150 miljoen netto-omzet, en b) op grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en meer dan € 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd in een aantal sectoren met een hoog risico op nadelige effecten. Wat is de inzet van het kabinet om de definitie van de laatste categorie te verbeteren? Kan de Minister toelichten waarom voor de in het voorstel genoemde risicosectoren is gekozen,15 en hoe beoordeelt zij deze selectie?

71. Antwoord van het kabinet:

De Commissie geeft in het voorstel aan dat de definitie van sectoren met een bijzonder grote impact is beperkt tot sectoren met een hoog risico op nadelige effecten en waarvoor OESO-richtsnoeren bestaan. De financiële sector is, ondanks het feit dat de OESO-richtsnoeren ook op deze sector betrekking hebben, niet opgenomen vanwege specifieke kenmerken van de financiële sector. Het kabinet zal aan de Commissie vragen stellen over deze keuze.

Overigens zet het kabinet erop in om de reikwijdte van het Commissievoorstel te laten aansluiten bij de reikwijdte van het voorstel voor de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Als de reikwijdte inderdaad op deze manier wordt uitgebreid zou deze alle grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers en alle beursgenoteerde MKB-ondernemingen omvatten.

De definitie van sectoren met een bijzonder grote impact is beperkt tot sectoren met een hoog risico op nadelige effecten en waarvoor OESO-richtsnoeren bestaan.

Klopt het dat de verplichtingen in het voorstel dus niet gelden voor het mkb? Welke gevolgen kan de richtlijn (mogelijk) wél hebben voor deze categorie ondernemingen?

72. Antwoord van het kabinet:

Het voorstel van de Commissie is niet van toepassing op MKB-ondernemingen. Wel kunnen MKB’ers als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen te maken krijgen met de bepalingen via hun zakelijke relaties die wel onder het Commissievoorstel vallen. Eventuele financiële of administratieve lasten die hieruit voortvloeien voor MKB-bedrijven dienen te worden beperkt. De Commissie geeft in het voorstel aan dat maatregelen nodig zijn om bedrijven te ondersteunen aan de richtlijn te voldoen. Deze zouden ook gericht moeten zijn op het MKB in de waardeketen. Een verschuiving van verantwoordelijkheden van ondernemingen die onder het Commissievoorstel vallen naar zakelijke relaties die niet onder het voorstel vallen, zoals het MKB, acht het kabinet onwenselijk.

De leden van de SGP-fractie beamen dat ondernemingen in de categorieën waarop de richtlijn van toepassing is potentieel de grootste positieve dan wel negatieve (maatschappelijke) impact hebben, en voldoende capaciteit kunnen vrijmaken om de gevraagde zorgvuldigheid te waarborgen en monitoren. Tegelijk vragen de leden van de SGP-fractie of dit «formele» criterium niet leidt tot ondermijning van de doelmatigheid van het voorstel, vanwege een uitkomst waarbij «schuldige» bedrijven louter vanwege hun geringere omvang gevrijwaard blijven van gepaste zorgvuldigheid? Zou een «materieel» criterium in dat opzicht niet passender zijn, en waarom is dit wel/niet overwogen?

73. Antwoord van het kabinet:

De Commissie kiest wat betreft de reikwijdte voor een criterium dat is gebaseerd op aantal werknemers en omzet. Het gebruik van deze criteria leidt naar mening van het kabinet niet tot ondermijning van de doelmatigheid van het voorstel. Voor het kabinet is duidelijkheid voor bedrijven en coherentie met andere EU-maatregelen van belang. Daarom wil het kabinet op Europees niveau inzetten op een reikwijdte die aansluit bij de reikwijdte van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD).

Volgens het voorstel hebben ondernemingen zowel voor eigen activiteiten als voor «dochterondernemingen, gevestigde zakelijke relaties en activiteiten in de waardeketen» een verplichting om negatieve gevolgen voor mens en milieu te identificeren, mitigeren, stoppen, voorkomen en daarover verantwoording af te leggen. Tegelijk mag deze richtlijn van ondernemingen niet vereisen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Hoe verhouden deze noties zich tot elkaar?

74. Antwoord van het kabinet:

Er kan niet van bedrijven verwacht worden dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten voorkomen kunnen worden. Dit wordt ook onderkend in de gepaste zorgvuldigheid in de OESO-richtlijnen en de UNGPs, die voorschrijven wat redelijkerwijs van bedrijven verwacht kan worden. Het kabinet hecht aan een toevoeging in het Commissievoorstel over het veroorzaken van, het bijdragen aan of het direct verbonden zijn aan negatief gevolg voor mens en milieu en de acties die hieruit voortvloeien voor de onderneming.

Welke concrete maatregelen en werkzaamheden zullen op basis van het voorstel van betreffende ondernemingen verwacht worden; wat is de (financiële en administratieve) belasting? Dienen genoemde ondernemingen bijvoorbeeld ook onderzoek te doen naar (toeleveranciers van) toeleveranciers? Ofwel, hoe ver strekt de verplichting zich redelijkerwijs uit? Kan de Minister in dat licht de betekenis van het woord «waardeketen» toelichten?

75. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht het van belang dat het Europese wetsvoorstel conform de internationale IMVO-raamwerken tot stand komt. De OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles schrijven voor wat redelijkerwijs van bedrijven verwacht kan worden, rekening houdend met effectiviteit en uitvoerbaarheid.

De OESO-richtlijnen stellen dat in kaart gebracht wordt in welk deel van de waardeketen de risico’s het ernstigst zijn en vraagt dat de geprioriteerde risico’s aangepakt worden. Een belangrijk punt voor het kabinet is dat daarbij een onderscheid bestaat tussen veroorzaken, bijdragen aan, en direct verbonden zijn aan nadelige gevolgen. Dit ontbreekt nu in het voorstel en ziet het kabinet daarin graag terugkomen.

Hoe kan in de praktijk onderscheid gemaakt worden tussen veroorzaken, bijdragen aan, en direct verbonden zijn aan nadelige gevolgen?

76. Antwoord van het kabinet:

In de OESO Due Diligence Handreiking worden deze concepten nader uitgewerkt en worden voorbeelden gegeven van wanneer een bedrijf een negatief gevolg veroorzaakt, eraan bijdraagt of er direct aan verbonden is.

Hoe wordt ook de rechtszekerheid van, en redelijkheid en billijkheid jegens, ondernemingen blijvend gewaarborgd?

77. Antwoord van het kabinet:

Het Commissievoorstel bevat diverse bepalingen om ervoor te zorgen dat de rechtszekerheid van, en de redelijkheid en billijkheid jegens, ondernemingen blijft gewaarborgd. Zo bepaalt het voorstel dat de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de krachtens de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen evenredig moeten zijn (art. 20, lid 1). Daarnaast bepaalt het voorstel dat ondernemingen, wanneer zij geen einde kunnen maken aan de negatieve effecten op de mensenrechten en de negatieve milieueffecten, zij de omvang van die effecten moeten minimaliseren (artikel 8, lid 2). Verder is in het voorstel vastgelegd dat een onderneming, in het kader van de preventie en de beëindiging van (potentiële) negatieve effecten, bestaande overeenkomsten inzake het krediet, de lening of andere financiële diensten niet hoeft te beëindigen indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dit aanzienlijke schade zal toebrengen aan entiteiten waaraan die diensten worden verstrekt (art. 7, lid 6 en art. 8, lid 7).

Kan de Minister toelichten welke sancties ondernemingen kunnen ontvangen bij gebrekkige naleving van de bepalingen in het voorstel?

78. Antwoord van het kabinet:

Op grond van het Commissievoorstel dienen de lidstaten voorschriften vast te stellen ten aanzien van de sancties die worden opgelegd als gevolg van een overtreding van de bepalingen uit de richtlijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Ook schrijft het Commissievoorstel voor dat wanneer er geldboetes worden opgelegd door de nationale toezichthouders, deze boetes moeten worden gebaseerd op de omzet van de onderneming.

In hoeverre zijn ondernemingen onder dit voorstel verantwoordelijk of aansprakelijk voor misstanden rond de productie van, de handel in en/of het transport van voor Nederland en andere EU-lidstaten cruciale (strategische) producten zoals voedings- en brandstoffen? In hoeverre kan op deze sectoren bij misstanden zelfs sprake zijn van staatsverantwoordelijkheid en/of -aansprakelijkheid? Hoe zal het toezicht en de handhaving in Nederland worden ingericht?

79. Antwoord van het kabinet:

Het voorstel voorziet -naast verplichtingen voor zeer grote bedrijven- in verplichtingen voor ondernemingen met gemiddeld meer dan 250 medewerkers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan EUR 40 miljoen, mits ten minste 50% van deze omzet wordt behaald in bepaalde sectoren, waaronder voedingsproducten en minerale hulpbronnen zoals brandstoffen. Aansprakelijkheid van staten voor mensenrechtenschendingen valt buiten de reikwijdte van het Commissievoorstel. Het moge duidelijk zijn dat de verplichtingen die iedere lidstaat heeft onder bestaande mensenrechtenverdragen en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie onverminderd gelden. Voor wat betreft toezicht en handhaving dienen lidstaten onder dit voorstel een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aan te wijzen die toezicht houden op de naleving van de verplichtingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten over passende bevoegdheden en middelen beschikken. Inrichting van toezicht en handhaving in Nederland is nog niet geconcretiseerd.

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot of het kabinet hun mening deelt dat in de keuze voor gepaste zorgvuldigheidseisen aan ondernemingen al met al nog onvoldoende rekening is gehouden met effectiviteit, en met proportionaliteit en uitvoerbaarheid (onder meer vanwege de onduidelijkheid over de precieze eisen aan ondernemingen)?

80. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet waardeert dat in de keuze voor gepaste zorgvuldigheidseisen aan ondernemingen in dit voorstel rekening is gehouden met de effectiviteit en uitvoerbaarheid, maar heeft in het BNC fiche tegelijkertijd een aantal kanttekeningen. Zo is een aantal begrippen, zoals bijvoorbeeld de «gevestigde zakelijke relaties», op dit moment niet helder gedefinieerd. Onduidelijkheid kan de uitvoerbaarheid in de weg staan. Ook geeft het kabinet aan dat er op onderdelen ruimte is voor het aanscherpen van de conformiteit met de OESO-richtlijnen en UNGPs.

Daarbij geeft het kabinet aan dat het noodzakelijk is inzichtelijk te maken hoe IMVO een positief effect in productielanden teweegbrengt, dergelijk effect ook te bevorderen vanuit het EU-externe financieringsinstrumentarium en maximale coherentie na te streven in het EU externe beleid, waaronder ontwikkelingssamenwerking en handel. Het kabinet zal er daarom voor pleiten dat de Commissie zorgdraagt voor een OS impact assessment en monitoring van de effecten van het Commissievoorstel op derde landen.

Inbreng leden van de Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de Volt-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Europese Commissie voorstelt dat lidstaten één of meer nationale autoriteiten aan moeten wijzen die toezien op het naleven van de richtlijn, en dat de nationale autoriteiten de bevoegdheid dienen te krijgen tot o.a. het opleggen van administratieve sancties in geval van niet-naleving van de verplichtingen onder de richtlijn. Verder lezen de leden dat het kabinet ook vindt dat de bevoegdheden t.a.v. toezicht en handhaving onverminderd bij de lidstaten belegd moet blijven. Deze leden vrezen echter dat het vasthouden aan de nationale bevoegdheid dit proces nodeloos ingewikkeld maakt. Zij vragen de Minister daarom om een uitgebreide uitleg waarom zij vindt dat deze bevoegdheid bij de lidstaten zou moeten blijven.

81. Antwoord van het kabinet:

Op grond van de richtlijn wijst elke lidstaat een of meer toezichthoudende autoriteiten aan die toezicht houden op de naleving van de richtlijn. Daarnaast zal de Commissie een Europees Netwerk van toezichthoudende autoriteiten oprichten, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten. Hierdoor wordt de samenwerking en coördinatie tussen de toezichthoudende autoriteiten bevordert. Het kabinet is van mening dat hiermee de consistente toepassing en handhaving van de richtlijn tussen de lidstaten wordt gewaarborgd.

De leden van de Volt-fractie lezen dat het voor het kabinet een belangrijk punt is dat het onderscheid tussen veroorzaken, bijdragen aan, en direct verbonden zijn aan nadelige gevolgen, plus de notie dat risico’s mede op basis hiervan geprioriteerd kunnen worden, nu ontbreekt in het voorstel. Deze leden zijn echter geen voorstander van dit onderscheid, omdat dit ruimte zal scheppen voor bedrijven om de verantwoordelijkheid af te schuiven. Deze leden zien juist graag dat bedrijven voorzichtiger worden en de druk voelen om beter te controleren op mogelijke betrokkenheid bij verkeerde praktijken. Hoe ziet de Minister dit risico?

82. Antwoord van het kabinet:

De internationale raamwerken op het gebied van IMVO van de OESO en de VN stellen dat om te bepalen welke actie passend is in het geval van negatieve gevolgen voor mens en milieu, ondernemingen negatieve gevolgen moeten identificeren en beoordelen of zij deze hebben veroorzaakt, eraan hebben bijgedragen, of er direct mee verbonden zijn. Deze risico-gerichte benadering zorgt ervoor dat bedrijven hun aandacht richten op de risico’s in de ketens waar dit het meest nodig is en waar zij de meeste impact hebben.

De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet het belangrijk vindt dat de gepaste zorgvuldigheidseisen in de voorgestelde richtlijn in lijn worden gebracht met de internationale raamwerken. De Minister beargumenteert dat al bestaande IMVO-wetgeving (bijvoorbeeld de Franse en Duitse wetten) zich reeds baseert op de internationale raamwerken en dat ondernemingen die tot nu toe IMVO betrachten hun inspanningen daar ook op baseren. Bovendien stelt de Minister dat op deze manier een gelijk speelveld bereikt kan worden en fragmentatie of stapeling van regelgeving zoveel mogelijk voorkomen kan worden. De leden vinden dit echter een excuus om niet in te zetten op verdergaande wetgeving die de impact van het Nederlandse bedrijfsleven op mens en natuur elders zal verbeteren. Verderop (onder het kopje «krachtenveld») lezen de leden namelijk dat de reikwijdte van dit voorstel verder gaat dan de nationale wetgeving die al van kracht is. Graag een reflectie van de Minister hierop.

83. Antwoord van het kabinet:

De internationale raamwerken waarmee de EU-wetgeving in lijn zou moeten worden gebracht zijn de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is van belang dat de gepaste zorgvuldigheidseisen in het Commissievoorstel in lijn worden gebracht met deze gezaghebbende internationale raamwerken. Deze zijn gericht op positieve impact in waardeketens maar houden daarnaast rekening met uitvoerbaarheid en proportionaliteit voor ondernemingen. Bestaande IMVO-wetgeving baseert zich reeds op de internationale raamwerken (bijvoorbeeld de Franse en Duitse wetten) en ondernemingen die tot nu toe IMVO betrachten baseren hun inspanningen daar ook op.

Het voorgaande betreft de aard van de verplichtingen, niet te verwarren met de reikwijdte in termen van het aantal bedrijven dat onder de verplichting valt. De reikwijdte van het Commissievoorstel gaat, in termen van het aantal bedrijven dat eronder valt, verder dan de reikwijdte van Franse en Duitse IMVO-wetgeving.

Het valt de leden van de Volt-fractie op dat de Minister nadruk legt op de financiële sector. Deze sector wordt apart genoemd in voorbeelden over onduidelijkheid over de reikwijdte van de voorgestelde regelgeving en de verplichtingen voor ondernemingen. Waarom legt de Minister de nadruk op de financiële sector?

84. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de financiële sector een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen. Het kabinet noemt de financiële sector apart in de voorbeelden over onduidelijkheid over de reikwijdte van de voorgestelde regelgeving en verplichtingen voor ondernemingen, omdat in het voorstel van de Commissie voor deze sector een uitzondering is opgenomen en onvoldoende wordt onderbouwd waarom dit het geval is.

De leden van de Volt-fractie lezen dat het kabinet er moeite mee heeft dat de toezichthouder bevoegdheden krijgt om herstelsancties op te leggen, terwijl de bepalingen over het klachtenmechanisme niet voorzien in de wijze waarop herstel kan worden geboden op basis van klachten. De leden vragen de Minister om er op toe te zien dat er geen ruimte wordt gecreëerd voor bedrijven om hun verantwoordelijkheid af te kopen. Herstelbetalingen kunnen bovendien corruptie in de hand werken.

85. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft geen moeite met het toekennen van een bevoegdheid tot het opleggen van herstelsancties aan de toezichthouder. In het voorstel is geen sprake van het afkopen van verantwoordelijkheden. Wel wordt voorzien in mogelijkheden voor schadevergoeding en financiële compensatie voor getroffen personen en gemeenschappen in het voorkomende geval van negatieve effecten, wat het kabinet positief beoordeelt. Het kabinet is het wel met de leden eens dat de inrichting van toegang tot herstel door ondernemingen in het voorstel onvolledig wordt geadresseerd. Het kabinet ziet dan ook graag een verwijzing naar de voorwaarden voor een goed klachten- en herstelmechanisme in lijn met de UNGPs.

De leden van de Volt-fractie lezen dat dit voorstel verder gaat dan het voorliggende voorstel in termen van reikwijdte, verplichtingen voor ondernemingen en (civielrechtelijke) aansprakelijkheid. Hoe kijkt de Minister naar de afzwakking van het huidige voorstel ten opzichte van het initiatiefrapport?

86. Antwoord van het kabinet:

Aangenomen dat met «dit voorstel» het initiatiefrapport van het Europees parlement met aanbevelingen aan de Europese Commissie inzake passende zorgvuldigheid16 wordt bedoeld: dit initiatiefrapport bevatte aanbevelingen van het Europees parlement aan de Commissie. Het Europees parlement heeft officieel nog geen positie ingenomen over het nadien gepubliceerde Commissievoorstel. Er is in die zin geen sprake van «afzwakking». Het parlement en de Commissie vervullen in dit traject verschillende rollen.

Tijdens het commissiedebat Handelsbetrekkingen Afrika op 16 februari jl. (Kamerstuk 34 952, nr. 152) gaf de Minister aan dat haar voorganger reeds een overzicht gedeeld heeft van de gesprekken die gevoerd zijn met stakeholders om het Nederlandse standpunt omtrent IMVO-wetgeving te bepalen, in de beantwoording op vragen van het lid Van Dijk. Echter, in de beantwoording van die vragen stonden alleen vage verwijzingen, zoals: «Bij beide bijeenkomsten waren belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld aanwezig.» En: «Ook werden incidentele gesprekken gevoerd met individuele bedrijven, brancheverenigingen en maatschappelijke organisaties. Er wordt geen overzicht bijgehouden van deze incidentele gesprekken.» Vandaar nogmaals de vragen die lid Koekkoek tijdens dit debat al stelde: met welke stakeholders heeft de Minister gesproken ter consultatie voor het bepalen van het Nederlandse standpunt omtrent IMVO-wetgeving?

87. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet hecht waarde aan de betrokkenheid van stakeholders uit zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld. Zoals mijn voorganger aangaf in de beantwoording op vragen van het lid Van Dijk17 waren gesprekken specifiek aan IMVO gewijd, geregeld waren ook andere onderwerpen geagendeerd of kwam IMVO aan de orde bij gesprekken. Hierdoor blijft het lastig om het aantal gesprekken waar IMVO-wetgeving aan de orde is geweest exact te kwantificeren. Om die reden is getracht in de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk een beeld te geven van de aard en frequentie van de bedoelde contacten.

Aanvullend kan ik u met delen met welke stakeholders ik specifiek gesproken heb over het wetsvoorstel van de Europese Commissie, ter voorbereiding op het opstellen van het BNC-fiche. Op 14 maart jl. sprak ik afzonderlijk met MVO Nederland, MVO Platform en VNO-NCW/MKB-Nederland.

Is de Minister bereid de Kamer een overzicht te geven, waarin uiteengezet wordt hoe het Nederlandse standpunt tot stand is gekomen, welke input van stakeholders daarin meegenomen is en hoe deze heeft doorgewerkt in de Nederlandse inzet, zowel op Europees niveau als de mogelijke nationale wetgeving?

88. Antwoord van het kabinet:

Hieronder zet ik graag uiteen hoe het kabinet tot een aantal punten zoals conformiteit met de internationale IMVO-standaarden en reikwijdte is gekomen, en welke visies IMVO-stakeholders hierover hebben gedeeld gedurende het opstellen van het BNC-fiche.

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 87 sprak ik op 14 maart jl. afzonderlijk met MVO Nederland, MVO Platform en VNO-NCW/MKB-Nederland over het Commissievoorstel. In die gesprekken is naar voren gekomen dat de organisaties zich zorgen maken over conformiteit met de internationale IMVO-standaarden en ze daarbij de beperkingen zien van het voornemen de verplichtingen te concentreren op gevestigde zakelijke relaties (established business relationships) en het werken met contractclausules. Zoals geschetst in het BNC-fiche deelt het kabinet deze zorgen.

Als het gaat om de reikwijdte van het voorstel bepleiten MVO Nederland en MVO Platform een verbreding van de verplichting naar alle bedrijven omwille van een gelijk speelveld voor IMVO-koplopers en meer impact in productielanden. VNO-NCW/MKB-Nederland beargumenteert dat de reikwijdte al breed is en dat alle bedrijven bij het huidige voorstel reeds te maken krijgen met administratieve lasten door het doorwerken van de verplichtingen in waardeketens. De drie stakeholders zijn het er verder over eens dat EU-regelgeving voor alle ondernemingen, inclusief niet-Europese, op de Europese interne markt moet gelden. Het kabinet pleit in het BNC-fiche voor een reikwijdte die duidelijkheid schept voor bedrijven en mede daarom is coherentie met andere EU-maatregelen van belang, onder meer met de nauw verwante Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Daarom wil het kabinet op Europees niveau inzetten op een uitbreiding van de reikwijdte om aan te sluiten bij de CSRD, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van een gelijk speelveld in de gehele EU. Het kabinet verwelkomt de keuze van de Commissie om het Commissievoorstel ook toe te passen op bepaalde niet-Europese ondernemingen, maar zal met het oog op het gelijke speelveld bij de Commissie ervoor pleiten dat niet-EU bedrijven aan gelijke criteria (omzetdrempel en aantal medewerkers) gehouden worden. Een randvoorwaarde voor het kabinet voor toepassing van de gepaste zorgvuldigheidsverplichting op niet in de EU gevestigde ondernemingen is dat de uiteindelijke wettelijke regeling de handhaving door de lidstaten juridisch en praktisch mogelijk maakt.

Voor meer informatie over welke punten al dan niet zijn opgenomen, verwijs ik u graag naar het BNC-fiche en de websites van de genoemde stakeholders 18.


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 26 485, nr. 377

X Noot
3

Kamerstuk 35 761, nr. 1

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 26 485, nr. 377

X Noot
5

Kamerstuk 35 761, nr. 1

X Noot
7

Kamerstuk 26 485, nr. 381

X Noot
8

Nationale Baseline Assessment Bedrijfsleven en Mensenrechten | Rapport | rijksoverheid.nl

X Noot
9

Kamerstuk 35 761, nr. 1

X Noot
10

Bijlage bij Kamerstuk 26 485, nr. 377

X Noot
11

Kamerstuk 35 761, nr. 1

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstuk 26 485, nr. 377

X Noot
13

Kamerstuk 26 485, nr. 345.

X Noot
14

Bijlage bij Kamerstuk 26 485, nr. 377

X Noot
15

Namelijk i) textiel, leder en verwante producten (zoals schoeisel), de groothandel in textiel, kleding en schoeisel; ii) landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken; iii) de ontginning van minerale hulpbronnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraal houdende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten).

X Noot
17

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1999

Naar boven