32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 190 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 augustus 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 23 juni 2016 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 12 mei 2016 inzake de Nederlandse inzet op de World Humanitarian Summit (Kamerstuk 32 605, nr. 183);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 juni 2016 inzake verslag van de World Humanitarian Summit (WHS) op 23 en 24 mei 2016 in Istanbul (Kamerstuk 32 605, nr. 184);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 mei 2016 met de aanvullende geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 12 mei 2016 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 186);

  • de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 3 juni 2016 met het fiche: Mededeling Gedwongen ontheemding en ontwikkeling (Kamerstuk 22 112, nr. 2148);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 2 mei 2016 inzake extra middelen voor opvang in de Syrië-regio (Kamerstuk 32 605, nr. 182);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 juni 2016 inzake opvang in de Syrië-regio; besteding extra middelen (Kamerstuk 32 623, nr. 166).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De griffier van de commissie, Van Toor

Voorzitter: De Roon

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Van Laar, Agnes Mulder, De Roon, Smaling, Van Veldhoven en Voordewind,

en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Dames en heren. Ik open dit algemeen overleg van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het onderwerp noodhulp. Ik maak melding van het feit dat wij nog een recentelijk ontvangen brief van de Minister aan de agenda willen toevoegen, namelijk de brief van 21 juni jongstleden over de besteding van extra middelen voor opvang in de regio Syrië. Ik stel vast dat de leden ermee instemmen dat wij deze brief toevoegen aan de agenda.

Er zijn vijf woordvoerders van de zijde van de Kamer aanwezig. Wij hebben twee uur de tijd voor dit overleg. Ik stel in eerste termijn een spreektijd van vijf minuten en één interruptie per fractie voor.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de brief die wij deze week hebben ontvangen over de verdeling van de middelen. Dit helpt de discussie enorm. Wij maken ons natuurlijk allemaal grote zorgen over de situatie in Syrië en de gevolgen daarvan voor de regio. Het is goed dat het kabinet hier zo veel middelen voor uittrekt, ook uit andere bronnen dan de begroting voor ontwikkelingssamenwerking, en dat het dat tijdig doet. Dit stemt ons tevreden, ik heb dit gisteren al gezegd, omdat daarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Slob/Samsom (34 300, nr. 23) waarin wordt gevraagd om die middelen.

De verdeling ziet er goed uit; daar hoeven wij niet in detail in te treden. Ik ben blij dat er specifiek geld wordt uitgetrokken voor psychosociale zorg. Dit was een prioriteit van het kabinet bij de World Humanitarian Summit, maar het lijkt erop dat dit niet echt is geland. Misschien kan de Minister daar nog iets over zeggen? Het is wel namens Nederland naar voren gebracht, maar wij zien geen brede internationale consensus op dit punt. Ik ben in ieder geval blij dat de middelen daar worden ingezet. Nu zijn er twee landen uitgekozen waar het geld zal worden ingezet, maar het wordt verdeeld door Unicef. Unicef werkt in alle landen in de regio. Kan er een regionaal programma voor psychosociale zorg van worden gemaakt opdat het geld daar terechtkomt waar de beste programma's zijn en de nood het hoogst? Dan is het ook wat minder geoormerkt en daar geven grote organisaties de voorkeur aan. Overigens hoor ik graag hoe hoog het bedrag is dat voor psychosociale zorg wordt geoormerkt. Volgens mij staat dat niet in de brief.

Ik ben positief over de World Humanitarian Summit en de Grand Bargain die daar is gesloten. Dat moet fondsen in beweging zetten; wij zullen het zien. Papier is geduldig, maar wij hebben niet zo veel tijd. Ik hoop dat de resultaten snel zichtbaar zullen zijn. Ik hoor graag of de Minister hier enthousiast over is. Ziet zij sinds de World Humanitarian Summit al beweging die erop wijst dat het de goede kant opgaat?

Ik maak mij grote zorgen over Libanon. Daarvoor hebben wij een groot bedrag uitgetrokken, maar geld is maar één ding. Uit de gesprekken met Sigrid Kaag en anderen komt het beeld naar voren dat het mis gaat door de manier waarop de Libanese regering omgaat met vluchtelingen. Zij moeten ieder halfjaar voor $ 200 dollar een nieuwe verblijfsvergunning kopen. Daardoor komen zij klem te zitten. De meesten kunnen dit niet betalen. Dit leidt ertoe dat hun mobiliteit ernstig wordt beperkt doordat er overal controles zijn. Het gevolg is dat zij hun kinderen erop uitsturen om te gaan werken, omdat die minder worden gecontroleerd of in ieder geval minder worden vastgehouden. Wij horen berichten dat mensen teruggaan naar Syrië om daar te vechten zodat zij hun gezin in Libanon kunnen onderhouden nu er onvoldoende hulp en ondersteuning in Libanon zijn.

Die signalen baren mij zorgen. Dit is niet met geld op te lossen. De Libanese overheid moet hierin stappen zetten. De vraag is hoe daarop wordt ingezet. Staat dit op agenda? Ik verwijs naar Turkije waar ook veel kinderarbeid is, maar daar lijkt nu beweging door de deal die is gesloten. Zo zal er ook in Libanon beweging moeten komen. Hoe zal de Minister dit doen?

Burundi is helaas al bijna een vergeten crisis. Gelukkig geldt dit niet voor de Minister. Zij was in Rwanda en heeft extra geld toegezegd, maar de situatie blijft mij zorgen baren. Ik was blij en tegelijkertijd verbaasd over de mededeling dat de komende zes maanden niemand naar Burundi wordt uitgezet. Ik ben blij omdat wij daar al lang geleden om hebben gevraagd in de vorm van mondelinge vragen en in debat met de Minister. Ik ben verbaasd omdat ik dacht dat het toen al was geregeld. Ons bereikten begin mei signalen dat een moeder met twee kinderen is uitgezet en daarna zou er nog een man worden uitgezet. Wij hebben daarover aan de bel getrokken en toen kwam deze brief, maar die moeder is inmiddels wel terug met haar kinderen. Ik was dus verbaasd. Ik ben blij dat het nu geregeld is en ik hoop dat deze maatregel van kracht blijft zolang de crisis duurt en dat hij over zes maanden wordt verlengd als dat nodig is.

Als laatste punt vraag ik aandacht voor het BNC-fiche over gedwongen ontheemding en ontwikkeling. Ik ben blij met de inzet op coherentie van beleid die voorkomt uit dit voorstel. Ik ben ook blij met de inzet op de gastgemeenschappen. Wij moeten wel goed bekijken hoe wij omgaan met de meest kwetsbaren, want zij hebben juist baat bij ondersteuning en voor hen is aansluiting op de lokale arbeidsmarkt vaak niet haalbaar. Welke waarborgen acht de Minister nodig om die kwetsbaren niet uit het oog te verliezen bij een dergelijke geïntegreerde aanpak? Ik ben ook benieuwd hoe dit plan zich verhoudt tot het voorstel voor migratie en ontwikkelingsplannen van de Commissarissen Mogherini en Timmermans. Daarvoor zullen wij het andere BNC-fiche afwachten waarover al een algemeen overleg is gepland kort na de zomer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over het bedrag van 260 miljoen. Ik ben blij dat dit beschikbaar is gesteld als gevolg van de gezamenlijke motie. Als ik naar de bestedingen kijk, zie ik geen reserveringen voor de ngo's. Het geld gaat allemaal naar de multi's. Het gaat dit jaar nog redelijk goed met de Dutch Relief Alliance (DRA), maar volgend jaar zien wij een gat. Dan is er nog maar 7,5 miljoen in de pot. Hoe denkt de Partij van de Arbeid daarmee om te gaan?

De heer Van Laar (PvdA):

Ik meen dat wij onderscheid moeten maken tussen noodhulp en de middelen die nu zijn uitgetrokken. Dat geld is niet bedoeld voor noodhulp zoals wij die traditioneel kennen, maar meer voor de gastgemeenschappen en de structurele ontwikkeling. Het zit een beetje tussen noodhulp en ontwikkelingssamenwerking in. Dat is juist dat gat waarvan wij eerder hebben geconstateerd dat het niet wordt gevuld. Er worden in de brief verschillende ngo's genoemd, bijvoorbeeld SPARK die erg actief is voor hoger onderwijs. Wij weten ook dat als Unicef geld krijgt voor psychosociale zorg, de organisatie dat niet zelf zal uitgeven. Dan gaat het ook naar de World Trauma Foundation, War Child en andere instanties. Wij zien daar samenwerking in. Wij moeten de DRA zeker niet uitvlakken. Als zij projecten hebben die hierin passen, vragen wij de Minister om daarnaar te kijken. Wij hebben dit bij herhaling gedaan en ik ga ervan uit dat de Minister dit doet.

Dit brengt mij op een punt dat ik vergeten ben in mijn inbreng, namelijk Noord-Syrië, want Syrië staat niet bij de verdeling van de middelen. Wij hebben al eerder gevraagd om geld voor Noord-Syrië. Het lijkt erop dat het daar door allerlei oorzaken nooit terechtkomt, terwijl in dat gebied heel goede, ook Nederlandse, ngo's actief zijn. De Stichting Vluchteling is daar actief via de International Rescue Committee (IRC), maar ook Hivos en SPARK hebben projecten in die regio. Het zou mij een lief ding waard zijn als eens goed wordt bekeken hoe wij Noord-Syrië precies kunnen helpen. De wederopbouw moet beginnen, want het is daar al jaren stabiel, zeker in een aantal regio's en op een aantal plekken. Dan moet je weer gaan opbouwen opdat vluchtelingen ook een plek hebben om naar terug te keren. Dat was eigenlijk mijn belangrijkste punt en dat was ik dus vergeten. Dat heb je als je geen spreektekst hebt. Hartelijk dank voor de interruptie, mijnheer Voordewind.

De voorzitter:

U had gelukkig nog spreektijd over in uw eerste termijn. Die heeft u via deze route ingevuld. Heeft de heer Voordewind nog een vervolgvraag?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat was een mooie aanvulling. Ik zal straks ook over Noord-Syrië spreken. Ik ben benieuwd naar de reactie van de heer Van Laar ...

De voorzitter:

Wij wachten even tot deze bel stopt, dat duurt een minuut.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een onderdeel van het bedrag van 260 miljoen is de allocatie voor onze bijdrage aan de Turkijedeal van 94 miljoen. 260 miljoen is natuurlijk een aardig bedrag, maar een deel ervan is al gealloceerd. Los daarvan gaat mijn vraag over de DRA voor 2017. De heer Van Laar weet waarschijnlijk ook dat de pot straks leeg is. Daar moeten wij naar kijken op Prinsjesdag en bij de begroting. Wil de heer Van Laar namens de Partij van de Arbeid nu al een signaal aan de Minister afgeven dat hier goed naar moet worden gekeken, omdat het programma nu juist is opgestart door de Minister en redelijk succesvol verloopt? Wij moeten de eindevaluatie afwachten, maar de eerste signalen zijn toch positief.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik weet niet waarom de heer Voordewind onderscheid maakt tussen Turkije en Libanon. Volgens mij zitten daar dezelfde vluchtelingen die allemaal hulp nodig hebben. Het is populair om te zeggen dat het geld in het kader van de Turkijedeal naar Turkije gaat, maar dat is natuurlijk niet waar. Het gaat naar vluchtelingenhulp via allerlei organisaties, multilateraal, ngo's, et cetera. Dat is heel goed. Wij hebben al een signaal afgegeven over de DRA, want wij hebben de motie gesteund. Wij hebben eerder bij herhaling gezegd dat wij ervan uitgaan dat de DRA doorgaat omdat die succesvol is. Er zijn noodhulpmiddelen, ook op de begroting van volgend jaar, en daarvan wordt een groot deel via de ngo's besteed. Ik neem aan dat een groot deel daarvan via de DRA wordt besteed. Dit zijn allemaal aannames, maar wij zullen in de begroting lezen of die bewaarheid zijn geworden.

Dit brengt op het allerlaatste punt. De heer Voordewind vroeg er niet naar, maar ...

De voorzitter:

Het woord is nu aan mevrouw De Caluwé.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik benadrukken dat ik niet ben teruggekomen als woordvoerder ontwikkelingssamenwerking. Mijn collega Taverne kon hier onverwacht niet aanwezig zijn en heeft mij kort geleden gevraagd of ik dit van hem wilde overnemen. Ik zal dan ook zijn tekst gebruiken.

Ik dank de Minister voor de brieven over de financiering van noodhulp. In het antwoord op vraag 8 over het jaarverslag staat een opsomming van de uitgaven die worden gefinancierd uit het Noodhulpfonds. Ik meen mij te herinneren dat wij in 2014 het ook al eens over die 570 miljoen euro hebben gehad. Dit bedrag werd verdeeld over de jaren 2014 tot en met 2017. In 2014 is 100 miljoen uitgegeven, in 2015 is 213 miljoen uitgegeven en voor 2016 staat een uitgave van 200 miljoen gepland. Voor 2017 blijft er dus maar 57 miljoen over. Gezien de aard van de crises en de toenemende nood is dat best een lastige. Zijn de geplande uitgaven in 2016 nog steeds 200 miljoen of is de Minister van plan daarin wijzigingen aan te brengen? Hoe voorziet de Minister in de financiering van noodhulp voor 2017? Het budget voor dat jaar is veel lager. Natuurlijk heeft dit budget van 57 miljoen niet alleen betrekking op deze kabinetsperiode, die naar verwacht in 2017 eindigt, maar op het hele jaar 2017. Hoe gaat de Minister hiermee om? Is deze raming wel realistisch? Is het niet beter om een balans aan te brengen in de bedragen die beschikbaar zijn voor 2016 en 2017?

Ik ga in op Syrië en de opvang in de regio. De Minister stuurde ons deze week een brief over de besteding van extra middelen. Collega Van Laar heeft het daar ook al over gehad. De besteding van de middelen die bestemd zijn voor Syrische vluchtelingen is een belangrijk onderwerp. De extra middelen zijn nadrukkelijk geen noodhulp. Zij zijn gericht op infrastructuur, basisvoorzieningen en op perspectieven voor de lange termijn inzake onderwijs en werkgelegenheid voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Uiteraard is er wel een relatie tussen de noodhulp die in het gebied wordt geboden en de hulp die nu op een andere manier wordt aangeboden door de inzet van extra middelen. Uiteindelijk dienen beide hetzelfde doel. Kan de Minister daar een toelichting op geven? Hoe raken beide geldstromen elkaar? Wordt bij het geven van noodhulp rekening gehouden met het traject dat daarop volgt met een structurele financiering, zodat het geld zo effectief mogelijk wordt besteed en er ook echt een link is tussen noodhulp en deze middelen? Op welke manier wordt dat gedaan? Heeft de Minister daar misschien concrete voorbeelden van? Hoe worden de effecten van beide geldstromen gemeten?

Eerder hebben wij gesproken over soft loans voor Libanon en Jordanië. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de VVD daarover samen met de Partij van de Arbeid een motie ingediend. De Minister heeft de Kamer daarna op de hoogte gehouden van de vorderingen op dit gebied. In haar brief was de Minister daar echter nogal summier over. Kan zij de actuele stand van zaken weergeven? Wat is de afgelopen maanden ondernomen op dit punt, en waar staan wij op dit moment?

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb een vraag over de verdeling van de hulp in de regio. Ons bereiken signalen dat het bijvoorbeeld in Libanon juist de alleenstaande mannen zijn die nergens terechtkunnen omdat er eigenlijk te veel aandacht is voor vrouwen en kinderen. Dit is niet echt een typisch punt van mij of van mevrouw De Caluwé, want wij zetten ons altijd nogal in voor de positie van vrouwen en kwetsbare groepen, maar nu lijken juist de alleenstaande mannen de kwetsbare groep te worden. Dat was het punt dat ik net was vergeten. Vindt mevrouw De Caluwé dat daarvoor ook aandacht zou moeten zijn?

Mevrouw De Caluwé (VVD):

De heer Van Laar heeft wel heel snel een mogelijkheid gevonden om dit punt nog in te brengen.

De Minister heeft in haar verslag over de inspanningen op de World Humanitarian Summit opgemerkt dat de inzet van Nederland nu eenmaal ook gericht is op gender. Je zult keuzes moeten maken. Het is heel fijn dat wordt gekozen voor genderonderwerpen. Daarbij wil ik benadrukken dat je niet steeds moet kijken naar de zielige vrouwen, maar vooral ook naar de potentie die er is bij een inclusieve aanpak. De alleenstaande mannen vallen in dit geval buiten de boot. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, want daar zijn er meer van. Onder de vluchtelingen die in Nederland en waarschijnlijk ook in Turkije en Libanon aankomen, zijn immers heel veel alleenstaande jonge mannen. Maar om nu weer te switchen naar de alleenstaande jonge mannen? Ik denk dat het heel goed is dat Nederland keuzes heeft gemaakt en heeft gezegd zich te gaan inzetten op het gebied van gender. Ik ben bij gender altijd voor inclusiveness. Wij gaan ons dus niet alleen maar met vrouwen bezighouden, want dat is absoluut niet de goede inzet. Wij hebben die keuze echter eenmaal gemaakt. Ik denk dat je het dan even aan anderen moet overlaten om zich exclusief op de jonge mannen te richten. Misschien is dat iets voor de Arabische landen, die nog een bijdrage mogen leveren aan noodhulp. Zij mogen wel iets extra's gaan doen. Zij zullen het niet zo erg vinden om zich op jonge mannen te richten. Ik vind de aanpak van Nederland in dit verband goed.

De heer Van Laar (PvdA):

Door die soms traditionele of bijna vastgeroeste ideeën over wie kwetsbaar is, wordt deze groep waarschijnlijk vergeten. Dat is althans de informatie die ik krijg. Hoe ziet de Minister dat? Wij weten dat bij uitstek deze groep zich als eerste aanmeldt om weer te gaan vechten in Syrië, aan welke kant dan ook. De vraag is daarom toch of wij niet een deel van de middelen kunnen inzetten om te achterhalen of dat kan worden voorkomen. Als zij eenmaal terug zijn in Syrië en daar vechten, hebben wij van hen een stuk meer last dan wanneer wij hun een perspectief kunnen bieden in het land waarin zij nu verblijven. Ik vraag daarom toch of mevrouw De Caluwé daarvan de ratio ziet.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

De heer Van Laar heeft natuurlijk een punt als hij zegt dat er in dezen risico's zijn. Je moet groepen niet uitsluiten, zeker niet als zij een gevaar kunnen gaan vormen doordat zij ten langen leste maar weer gaan vechten omdat zij voor de rest geen mogelijkheden zien. Noodhulp, zo heb ik altijd begrepen, is er echter voor iedereen. Daar hebben wij ook altijd op ingezet. Wij wilden geen specifieke groepen als target. Je moet noodhulp breed inzetten. Natuurlijk is het een probleem dat die jonge mannen een gevaar vormen. Daarop zul je ook moeten inzetten, maar die jonge mannen gaan pamperen omdat zij dan niet gaan vechten ... Het is een beetje overdreven. Ik begrijp het, maar ik ben er niet voor om extra aandacht te besteden aan mensen die een gevaar opleveren en daarvoor andere groepen maar even wat meer terzijde te laten. Noodhulp is er voor iedereen. Wij kiezen nog voor een bepaalde inzet op gender omdat andere landen dat misschien niet doen. Ik ben zeer voor inclusiveness. Ja, die jonge mannen moeten ook geholpen worden, maar het lijkt mij niet goed indien wij ons daar bij de noodhulp specifiek op richten.

De voorzitter:

Mevrouw De Caluwé zet haar betoog nu voort.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

De Minister schrijft dat de meest concrete uitkomst van de World Humanitarian Summit is dat afspraken worden gemaakt om de humanitaire hulp effectiever en efficiënter te maken. Als ik het goed heb onthouden, wordt dit de Grand Bargain genoemd. Daar kan natuurlijk helemaal niemand tegen zijn, maar heel concreet klinkt die afspraak nu ook weer niet. Ik vraag de Minister dan ook of zij kan melden hoe de hulp concreet verbeterd kan worden. De Minister spreekt verder over een licht en niet-bureaucratisch monitoringsysteem. Kan zij toelichten wat daar in de praktijk onder wordt verstaan?

Mijn laatste vraag gaat over de ODA-norm (Official Development Assistance). Ook daarover hebben wij eerder gesproken. Het is geen geheim dat de VVD groot voorstander is van hervormingen, zodat ook andere elementen zoals militaire veiligheids- en stabilisatiemissies daaronder kunnen vallen. Hoe verloopt dit proces? Zit daar nog beweging in? Graag hoor ik een nadere toelichting.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Allereerst moet ik mijn excuses aanbieden. Er vinden twee AO's tegelijkertijd plaats: dit AO en een AO over de risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Ik moet zo meteen naar het andere AO. Ik zal dus een beetje in en uit lopen. Excuses daarvoor. De medewerkers luisteren mee, dus wij kunnen het hele debat volgen.

Ik ga eerst in op de brief over het extra geld voor de Syrië-regio. Ook D66 is daar heel erg blij mee. Ik sluit mij wel aan bij de vraag die over Noord-Syrië werd gesteld. Het zal interessant zijn om te zien welke mogelijkheden de Minister daarvoor ziet.

De psychosociale zorg is nu gerelateerd aan onderwijs. De Minister weet dat ik bijzondere aandacht heb voor het opvangen van vrouwen die slachtoffer zijn van seksueel geweld. Ik vraag mij af hoe wij ervoor zorgen, via deze middelen of op een andere manier, dat daarvoor voldoende ruimte is.

Bij de voorbereiding van dit debat viel mijn oog op een artikel in nrc.next van afgelopen maandag van Carolien Roelants. Zij sprak over 100.000 vluchtelingen in een stadje met 40.000 inwoners. Zij vroeg aandacht voor een aspect waar wij het eigenlijk niet zo vaak over hebben, en dat is het gezondheidseffect van de afvalbergen die ontstaan doordat al die vluchtelingen bij elkaar zitten. Zij schrijft onder andere het volgende. «Heel Libanon is een stinkende vuilnisbelt en de regering heeft geen budget en geen energie om die op te ruimen.» «Bar Elias, in de práchtige Beka'avallei,» ... «bezit een stinkende, rokende afvalberg die een oppervlak van 27.000 vierkante meter beslaat. De rook van smeulend afval die over de omgeving waait, is giftig en het vuil besmet het grondwater dat voor irrigatie wordt gebruikt.» De burgemeester omschrijft de situatie als volgt: «Ons stadje wordt langzaam gewurgd.» Het is niet de meest zichtbare of de meest voor de hand liggende problematiek, maar het is wel degelijk een heel serieus probleem. Laat dit probleem zich nou voordoen op een gebied waarop Nederland in het bijzonder veel expertise heeft. Dit is misschien een vergeten onderwerp, maar het heeft grote consequenties voor de gezondheid en het milieu en daarmee voor de toekomstige stabiliteit in deze regio. Ik wil de Minister vragen of zij bereid is om met de desbetreffende branche in Nederland te bekijken of wij misschien vanuit onze kennis, expertise en technologie een bijdrage kunnen leveren aan het aanpakken van dit probleem. Dat doet zich niet alleen in deze vallei voor; overal waar je een groot vluchtelingenkamp neerzet, doet het zich voor. Ik vind dat wij hieraan structureel aandacht moeten besteden bij het verlenen van noodhulp en het opzetten van vluchtelingenkampen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik denk dat de hele commissie dit een probleem vindt. Volgens mij is de Minister er daarom al een tijdje mee bezig om dit op te pakken. Het is goed om daar extra aandacht voor te vragen, maar het is in deze commissie geen nieuw onderwerp. Het heeft onze aandacht. Het is echter goed om een update van de Minister te horen. U bent nog niet zo heel lang lid van deze commissie. Daarom is het goed dat u weet dat dit onderwerp absoluut al onze aandacht heeft.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik ben alleen maar heel erg blij dit te horen. Ik was het nog niet eerder tegengekomen, maar ik schrik wel als ik dit soort berichten zie. Ik ben heel erg benieuwd wat er dan de afgelopen tijd is gebeurd en hoe wij dat waar nodig kunnen versterken. Het is immers nog steeds een groot probleem. Ik zou het heel mooi vinden als de kennis en expertise die juist de Nederlandse bedrijven op dit vlak hebben, kunnen worden gekoppeld aan de noodzaak die er is. Ik weet dat de Minister al eens eerder heeft gesproken over de vraag hoe wij niet alleen door middel van goederen, maar misschien ook door middel van diensten en kennis kunnen bijdrage aan ontwikkelingen. Zo heeft zij weleens gesproken over het aanleggen van rioleringen, een gebied waarop bepaalde partijen heel veel expertise hebben. Dit is ook zo'n onderdeel. Het gaat nu nog niet goed. Ik hoor heel graag wat wij daar meer aan kunnen doen en hoe wij dat kunnen koppelen aan de desbetreffende behoefte bij de VN.

De voorzitter:

Mevrouw Van Veldhoven vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik wil ingaan op Libanon zonder daarbij een al te lange inleiding te geven. Geld voor noodhulp is schaars. Wij moeten ervoor zorgen dat wij dat zo goed mogelijk inzetten. Er zijn zorgen over het civiel-militaire actieplan van de Libanese strijdkrachten, dat over vijf jaar met 2,5 miljoen wordt gesteund. Dat plan staat nergens online. Het is blijkbaar niet goed vindbaar. Hoe kunnen wij daarover meer te weten komen? Nog serieuzer is het dat de Lebanese Armed Forces (LAF) onder andere door Amnesty International met marteling in verband worden gebracht. Daar schrik ik toch wel van. Wat hebben wij gedaan, zo vraag ik de Minister, om hierin verandering te brengen en op welke wijze zetten wij ons geld in om «do good» te bereiken? Graag hoor ik hierop een reactie van de Minister.

De Minister ging met grote verwachtingen naar de World Humanitarian Summit, maar uit de terugkoppeling van 16 juni blijken nog te weinig concrete resultaten of termijnen. De Minister zegt dat het een uitdaging is. Dat weten we. Het zal ook niet alleen aan de inzet van deze Minister liggen, maar ik wil haar toch vragen hoe wij gaan proberen om daar beweging in te krijgen. Ik weet dat zij van goede wil is, maar ik hoor graag van haar hoe wij onze macht en invloed kunnen gebruiken om van binnenuit verandering op gang te brengen.

Mijn laatste punt gaat over het Dutch Relief Fund. Er is al heel veel uitgegeven van de 570 miljoen euro in het fonds voor noodhulp. Er is geld bijgestort om het fonds tot eind 2017 te kunnen blijven gebruiken. Het is wat lastig te volgen hoeveel geld er nu nog in zit. Hoeveel verwacht de Minister nog in 2016 en 2017 te kunnen onttrekken aan dat fonds? Ik wil haar vragen ons een helder beeld daarvan te geven, zodat wij weten wat Nederland de komende jaren op dit vlak nog kan doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Er is al veel gezegd over de huidige situatie, waarin er 60 miljoen vluchtelingen zijn. Het is goed om te constateren dat 40 van die 60 miljoen inheemse vluchtelingen zijn; mensen die dus nog binnen het eigen crisis- of oorlogsland zitten. We weten ook dat ongeveer 8 miljoen van hen in Syrië zelf zitten en 3 miljoen in Irak. Soms kijken we vooral naar de omliggende landen, maar we mogen, zoals collega Van Laar ook zei, Syrië zelf niet vergeten bij het alloceren van middelen en bij de aandacht die we daarvoor hebben. Ik wijs ook maar even op de tentenkampen in Duhok in Noord-Irak. In Erbil, waar ik zelf een aantal maanden geleden ben geweest, is het redelijk op orde. Daar zitten mensen in tijdelijke woningen, of althans in wooncontainers, maar in Duhok zitten ze nog steeds in tenten. Als wij serieus zijn over opvang in de regio, moeten wij ook kijken naar de bronlanden: Irak en Syrië. Met die 260 miljoen ondersteunen we nu vooral de gastlanden. Dat is heel goed, maar tegelijkertijd zitten die vluchtelingen zelf nog in tentenkampen. Als we deze situatie zo laten bestaan, gaan deze mensen gegarandeerd ook lopen in de richting van Turkije. Dat proberen we met z'n allen juist te voorkomen. Ik wil dus met name aandacht vragen voor de situatie van de vluchtelingen in Noord-Irak, maar datzelfde geldt eigenlijk in Syrië.

Het is goed dat het bedrag van 260 miljoen er is gekomen. Het was mooi geweest als daarbij even was verwezen naar de motie-Slob/Samsom, want dan hadden we een rechtstreekse koppeling gelegd. Ik begrijp dat het een uitvloeisel is. Het maakt ook niet uit; als het er maar komt. Kan de Minister bevestigen dat de 94 miljoen onderdeel is van de Turkijedeal? Als dat zo is, is 260 miljoen mooi, maar dan is dat geen nieuw geld. We hadden dat namelijk eerder al toegezegd als onderdeel van de Turkijedeal. Los daarvan: ook daar is het nodig en ook daar gaat het naar de organisaties die goed werk doen voor vluchtelingen.

Ik ondersteun het punt van collega Van Laar over Syrië zelf. Ik begrijp dat de situatie daar moeilijk is voor fondsen en multilaterale organisaties, maar ook daar zitten natuurlijk de VN en UNICEF, om te bekijken of we wat voor de vluchtelingen in het land zelf kunnen doen.

De motie om de Dutch Relief Alliance meerjarig voort te zetten is inderdaad aangenomen. Ik vind dat een belangrijk punt, want die organisaties zijn zo'n beetje halverwege het jaar. Zij plannen nu natuurlijk ook weer zowel hun chronische crisisprogramma's als hun acute noodhulpprogramma's voor volgend jaar. Ik zou het dus heel prettig vinden als de Minister al in dit debat een doorkijkje zou kunnen geven. Ik heb er alle begrip voor dat de begroting nog moet komen en dat die nog uitonderhandeld moet worden met de collega-ministers, maar het zou prettig zijn als de Minister in een doorkijkje aangeeft wat haar intentie met de DRA en het Dutch Relief Fund is. Dan weten in ieder geval de betrokken organisaties, die nu een heel mooi samenwerkingsverband hebben, dat ze straks door kunnen. Ik heb namelijk begrepen dat er nog maar 750 miljoen in de pot zit voor 2017.

Het totale ODA-budget voor dit jaar is redelijk goed, maar volgend jaar daalt het alweer in de richting van de 0,5%. Het kabinet had er wel op ingezet om 0,7% vast te houden. Tegelijkertijd was er die bezuiniging, maar er is bijgeplust vanwege de eerstejaarsopvang. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de koppeling aan 0,7% door dit kabinet geen loze koppeling blijkt te zijn en dat er weer geld bij komt voor volgend jaar? Dat heeft natuurlijk ook met de eerstejaarsopvang te maken. Ik heb er alle begrip voor dat het daar alle hens aan dek was, maar we moeten dit ook structureel oplossen. De Kamer heeft een paar keer suggesties gedaan over de manier waarop dit in de toekomst beter georganiseerd kan worden. De Minister zal waarschijnlijk zeggen: dat moet een volgend kabinet doen. Maar dit kabinet zit er nog tot maart volgend jaar, en demissionair misschien nog langer. We zullen nog weer een aanslag krijgen op het budget van de Minister. Als Kamer hebben we allemaal één belang: ervoor zorgen dat het budget niet grotendeels – inmiddels is dat 21%, 22% – wordt opgegeten door de eerstejaarsopvang. Mijn fractie stelt voor om dat te maximeren op 250 miljoen. We hebben daar natuurlijk eerder de motie-Slob/Samsom over ingediend, maar misschien moeten we het concreter doen: 250 miljoen maximeren voor de eerstejaarsopvang en bij alles wat daarboven komt – we weten niet hoeveel mensen er volgend jaar instromen – naar de algemene middelen kijken.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik ben een beetje verbaasd over het zogenaamde vasthouden aan die 0,7%. Als ik het regeerakkoord goed lees, zie ik namelijk dat er een behoorlijke bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking is ingeboekt. Daarmee is de 0,7% losgelaten. De heer Voordewind pleit voor meer geld erbij, voor 200 miljoen erbij. Waar gaat hij dat vandaan halen? Uit welke middelen moet dat komen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben natuurlijk als oppositie eerder aan tafel gezeten, de zogenoemde constructieve drie, waarbij er toentertijd 570 miljoen is bijgeplust voor de noodhulpgelden. Daar hebben we niet gratuit bijgezeten, maar we hebben toen ook in de breedte nagedacht over de dekkingen. We hebben eerder ook zelf in het kabinet gezeten en toen ook de begroting op 0,7% gehouden. Sterker nog: toen was het 0,8%, omdat we boven op deze gelden de klimaatfondsen nog wilden financieren. Wij komen straks met een tegenbegroting, waarin ook weer een dekking staat voor volgend jaar om de 0,7% te halen. Dat zal ook in ons verkiezingsprogramma een weerslag vinden.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik begrijp hieruit dat de heer Voordewind nog niet wil aangeven waar hij dat geld vandaan wil halen en waar hij het OS-budget weer mee wil opplussen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben daar eerder dekkingen voor aangegeven. Ook voor volgend jaar zullen we dat doen in de tegenbegroting. Mevrouw De Caluwé kent onze partij. Elk jaar hebben wij een tegenbegroting. Elk jaar staan er ook de plussen in voor de OS-begroting. Mevrouw De Caluwé kan dat nalezen voor afgelopen jaar. Wij zijn bezig met een tegenbegroting voor volgend jaar. Daarin zullen weer netjes de dekkingen staan, ook voor het bijplussen van deze bedragen om de 0,7% te halen. Dat zullen we ook bij het verkiezingsprogramma doen.

De voorzitter:

De heer Voordewind vervolgt zijn betoog.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een paar laatste punten, met name over de safe havens. Als ik de mensen daar spreek – de jezidi's, met name de christenen en andere minderheden – zeggen zij: we willen best wel terug naar de bevrijde dorpjes, maar we zijn daar niet veilig. Die dorpjes liggen net achter de grens met ISIS. Kan de Minister misschien meedenken om te zien op welke manier we die bevrijde dorpjes nu ook veilig krijgen? Dat kan met waarnemers of op andere manieren, zodat de mensen daadwerkelijk kunnen terugkeren. Als wij het voor elkaar krijgen om het gevoel voor veiligheid te herstellen, kunnen waarschijnlijk een half miljoen mensen weg uit Duhok en uit Erbil en terug naar die dorpjes, waar ze hun eigen landbouwgronden kunnen gaan bewerken. Dan hoeven wij hen niet aan het infuus van de noodhulp te houden. Kan de Minister daarover nadenken?

Ten slotte kom ik op de Valletta Top. We hebben hierover eerder met de Minister van Buitenlandse Zaken gesproken. Er gaat geld naar Eritrea en naar Sudan. In Eritrea is er 25 jaar dictatuur en Al-Bashir van Sudan hoort hier voor het hekje te staan. De Europese Unie heeft toch 200 miljoen gealloceerd in het kader van de Valletta Top. Ik mag toch hopen dat ook Nederland zich blijft verzetten tegen dit soort fondsen in Europees verband, want het is van de gekke dat we met dit soort dictators zaken doen over de opvang van vluchtelingen. Ik hoor graag een reactie van de Minister.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik begin met de verdeling van de middelen richting het Midden-Oosten. Ik wil daar ook wat dingen bijhalen die te maken hebben met het dinsdag gevoerde debat over de effectiviteit, de begroting en de verslaglegging over het jaar.

In de brief van 2 mei wordt aangeven waar de middelen in Turkije, Jordanië en Libanon naartoe zullen gaan. Ik heb daar de vraag bij waarom er voor dit financieringsmechanisme is gekozen. Dat haal ik niet uit de brief. Het debat van dinsdag over de effectiviteit van de inzet indachtig, speelt hier wel de volgende vraag: laat je dat multilateraal lopen, leg je dat neer bij onze ngo's of leg je dat lokaal neer? Dat zit ook een beetje verpakt in de thema's die bij de World Humanitarian Summit aan de orde zijn geweest. Die vraag adresseert dus eigenlijk alles wat hier vandaag op de agenda staat. Zowel van de Turkish Refugee Facility als van de andere bestemmingen, zou ik graag horen waarom hiervoor is gekozen en niet voor een andere manier van financiering. We hebben het toch over 260 miljoen.

Ik grijp daarbij ook nog even terug op de IOB-evaluatie van de humanitaire hulp, die we in januari hebben behandeld. Ik heb daar namelijk nog eens naar gekeken en daar viel me het volgende aan op. De vooronderstelling dat het VN-instrumentarium effectiever is dan onze ngo's, omdat die meer transactiekosten met zich zouden meebrengen, klopt eigenlijk niet. Als je goed kijkt naar de schemaatjes in de rapportage, zie je dat niet bevestigd door de feiten. Ik zou dit hier toch aan de orde willen stellen. Hoe verhouden organisaties als de VN of OSHA, of een uitvoerende dienst als UNHCR, UNICEF of UNFPA, zich tot wat we nu aan Dutch Relief Alliance hebben, of tot andere partijen die het werk kunnen doen? En hoe verhoudt dat zich weer tot lokale ngo's? In de ebolalanden hebben we bijvoorbeeld gezien dat het erop aankwam dat je mensen leerde om eventjes af te zien van lichamelijk contact enzo. Daarbij ben je erg aangewezen op de kennis op grassrootsniveau. Deze combinatie van vragen heb ik op dit punt. Daarmee houden we het debat van dinsdag ook een beetje levend.

Wat de summit zelf betreft, ben ik wel benieuwd waar we voor gaan kiezen. De brieven van 12 mei en 16 juni staan vol met bolletjes en gedachtestreepjes van wat er allemaal op de agenda staat en wat we kunnen gaan doen. De brief achteraf geeft daar ook wat richting aan, maar een aantal ngo's hebben ook gezegd waarop zij het liefste willen inzetten. Waar ligt voor de regering de prioriteit? Het is namelijk een breed palet. Je kunt gaan inzetten op de financiering. Je kunt inzetten op het voorkomen van het conflict. Of je kunt, wat mij ook wel aanspreekt, humanitaire hulp koppelen aan ontwikkelingsvraagstukken. Dat kun je allemaal voor jezelf prioritair maken als je vindt dat je daar toegevoegde waarde hebt. Waar gaan wij dus zitten? En hoe vervelend is het dat bijvoorbeeld Rusland en China niet aanwezig waren op die top? Is die top daardoor toch enigszins onthoofd en hebben we niet echt de start gemaakt die we wilden maken? Artsen Zonder Grenzen was er volgens mij ook niet bij. Dat vind ik toch wel zorgelijk. Ik heb Artsen Zonder Grenzen erg hoog zitten, maar ik zie de laatste tijd toch wat uitingen van hun kant, in de richting van zowel de VN als deze top, waarvan ik graag hoor hoe de Minister die duidt. Moeten wij ons als Kamer daar ook zorgen over maken? Je moet toch naar zo'n vooraanstaande organisatie luisteren wanneer die besluit om zich op deze manier uit te spreken. Daar laat ik het even bij.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. Vorige week zagen wij dramatische cijfers, want voor het eerst zijn er in de wereld meer dan 60 miljoen vluchtelingen. In vijf jaar tijd is het aantal vluchtelingen met maar liefst 50% toegenomen. Dit toont eens te meer het belang van noodhulp en dat die ook op een effectieve manier moet gebeuren. Het is onrustig in de wereld, zeker aan onze Europese grenzen en ook daarachter. Daarom vragen wij als CDA al langer aandacht voor de Dutch Relief Alliance, want we zien daar absoluut perspectieven voor noodhulp, zowel voor de samenwerkende organisaties als voor het ministerie, dat kan schakelen met één club in plaats van met veertien aparte partners. Hoewel de definitieve evaluatie nog op zich laat wachten, lijkt ons op basis van het conceptrapport in ieder geval dat deze manier van werken meerwaarde biedt voor de capaciteit, de efficiëntie en de coördinatie van de noodhulp. Daarom hebben wij de motie-Voordewind (32 605, nr. 178) over langjarige voortzetting van de DRA ook medeondertekend. Wij vinden dat echt van groot belang.

Tegelijkertijd zien we ook dat de bodems van het Dutch Relief Fund en de Dutch Relief Alliance al in zicht zijn. Voor 2017 is er nog maar 57 miljoen beschikbaar in het fonds en 14 miljoen voor de DRA. We krijgen signalen dat er nu al gebieden niet meer bereikt kunnen worden vanwege de beperkte ruimte. Niet zo lang geleden hebben wij hier een speciale sessie gehad over Oekraïne. Dat is bijna een beetje vergeten gebied, maar daar zijn echt veel mensen nog ontheemd. Je ziet dat de laatste jaren meer dan 200 miljoen per jaar is uitgegeven. En dan denk je: verwacht deze Minister nou dat de noden minder zullen worden? Hoe gaat zij om met die bodem? Zeker als je dit in relatie ziet tot wat ik in het begin van mijn betoog heb gezegd, namelijk dat het aantal vluchtelingen met 50% toeneemt, is mijn beeld niet dat het gaat afnemen. Ik wil dus graag van de Minister horen hoe zij dat ziet, want de situatie in Noord-Afrika verslechtert gewoon. Hoe zal de Minister de motie uitvoeren en langjarig de werkwijze en financiering van de DRA voortzetten?

De Minister heeft in mei gesproken op de World Humanitarian Summit. Dat lijkt de start te zijn van een langer proces. De uitkomsten vragen op dit moment nog wel om een verdere uitwerking, want in het verlengde van eerdere debatten horen we graag op welke manier de lokale organisaties meer worden betrokken bij noodhulp. Collega's zeiden dat ook al. Kunnen we dat ook concretiseren? Soms heb je met name de haarvaten nodig en soms meer de coördinatie. We hebben ze eigenlijk allemaal nodig, maar als de verdeling efficiënter kan door meer lokaal en via ngo's te doen, zoals zojuist ook door de collega's van de SP en de ChristenUnie werd betoogd, dan moeten we daar goed naar kijken. Ook die organisaties kunnen in tweede instantie, na de eerste noden, immers een belangrijke rol spelen bij het herstel. Dat is ook het perspectief dat we de mensen geven. De Kamer lijkt op dit punt eigenlijk best wel eensgezind, want verscheidene fracties hebben hiervoor aandacht gevraagd. We hadden afgelopen week het rondetafelgesprek over de Sustainable Development Goals en de klimaatdoelen. Organisaties zoals SPARK proberen het ondernemerschap verder te krijgen. Daarbij past het zojuist door de D66-fractie geschetste beeld: hoe ga je dan om met afval? Het is immers niet iets tijdelijks. Je zit daar vaak voor meerdere jaren. Hoe krijgen we daar dat perspectief? Anders kan ik mij heel goed voorstellen dat die mensen denken dat zij nog maar even wat verder moeten reizen; ook op dat punt zien wij allemaal de problemen. Hoe gaan we dat op een goede manier aanvliegen?

Kan de Minister ook een verdere toelichting geven op de toezeggingen en de transparantie ten aanzien van de Grand Bargain, die zojuist door verscheidene collega's is genoemd? De IOB concludeerde dat bij een aantal VN-instellingen de verantwoording nogal eens te wensen overlaat. Dan is het wel de vraag hoe het er straks allemaal uit gaat zien. Wij horen ook graag van de Minister hoe zij op dat punt samen met het bedrijfsleven denkt op te trekken door innovaties in de noodhulp echt vorm te geven. De Minister geeft terecht aan dat er nu actie moet komen en dat geld niet alles oplost, maar hoe zit het dan bijvoorbeeld met de toezeggingen van andere donoren?

Wij hebben het fiche van de Europese Commissie over de gedwongen ontheemding en ontwikkeling goed gelezen; ik moet zeggen: ook wel met instemming. Het is goed dat er vanuit Europa meer gecoördineerd gekeken gaat worden naar de combinatie tussen noodhulp en ontwikkeling. Daar blijven wij aandacht voor vragen. Het is natuurlijk terecht dat veel collega's zijn ingegaan op Noord-Syrië en Libanon. Ook wij horen natuurlijk graag hoe de Minister daartegen aankijkt.

Als slotvraag: hoe zit het met de capaciteit op het ministerie en bij de ambassades om op een goede manier op alles in te kunnen spelen? Dat vraag ik omdat de IOB daar kritisch over is geweest. Is die capaciteit op orde? En hoe zit het met de doorlooptijden van aanvragen voor noodhulp?

De voorzitter:

Wij gaan pauzeren tot 10.55 uur en dan vervolgen wij met de beantwoording door de Minister.

De vergadering wordt van 10.46 uur tot 10.55 uur geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met de beantwoording van de Minister. Ik sta twee interrupties per fractie toe.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik zal eerst aangeven hoe ik de beantwoording voor me zie, opdat de leden weten wanneer een bepaald punt aan de orde komt. Ik wil eerst iets zeggen over de aansluiting van de humanitaire hulp op de ontwikkelingssamenwerking. Mevrouw De Caluwé – welcome back, zou ik willen zeggen – heeft daarover een vraag gesteld. Die samenhang is eigenlijk een thema dat tijdens dit hele AO aan de orde is. Ik ga vervolgens in op de additionele middelen van 260 miljoen. Die komen dus niet uit de BuHa-OS-begroting en zijn bedoeld om vluchtelingen in de regio een langetermijnperspectief te bieden. Het merendeel van de gevluchte mensen uit Syrië bevindt zich in de regio. Het gaat absoluut niet aan om de hulp aan die mensen te diskwalificeren. Ze zitten onder erbarmelijke omstandigheden in tenten. Ze willen een baan om in hun eigen onderhoud te voorzien en ze willen dat hun kinderen naar school gaan. Nederland staat pal voor die mensen, of ze nu in Turkije, Libanon, Irak of Jordanië verblijven. Ik ben heel blij dat we erin geslaagd zijn om 260 miljoen uit de algemene middelen te reserveren. De heer Voordewind heeft overigens gelijk dat die Turkey refugee facility al was toegezegd, maar het bleef toch even spannend uit welke middelen die gefinancierd zou worden. Dat zijn nu de algemene middelen geworden.

Ik heb zo eigenlijk al aangegeven hoe de noodhulp en de meer structurele hulp in elkaar overvloeien. Het is duidelijk dat noodhulp er is om de eerste nood te lenigen. Soms is die noodhulp in de tijd gelimiteerd. Dan wordt ervoor gezorgd dat mensen de eerste zes weken of maanden een opvang en alles wat daarbij hoort hebben. Soms blijft het geven van noodhulp echter nodig gezien de situatie. Het besef heeft postgevat dat als zulke grote groepen mensen zo langdurig van huis en haard zijn verdreven, je dan ook, op hun verzoek, samen met hen moet nadenken over wat zij nodig hebben om een menswaardig bestaan te ontwikkelen in de landen van opvang. Je moet nadenken over de vraag hoe je het zelf zou vinden als je daar zou zitten. Volgens mij is het niet ingewikkelder dan dat. Natuurlijk, ik zou de eerste zes weken denken: nou ja, we zijn hier even en we gaan morgen weer naar huis. Maar ik zou me na een jaar ook realiseren dat ik waarschijnlijk voorlopig niet naar huis zal kunnen, maar dat ik toch wil dat mijn leven niet stilstaat. Hoe goed en nodig noodhulp ook is, eigenlijk is dat de fase waarin het leven van mensen een beetje stilstaat.

We maken niet alleen in Nederland maar ook in internationaal verband nu juist die brug naar ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten om mensen in staat te stellen om hun leven voort te zetten, al is dat dan niet thuis. We willen ervoor zorgen dat als ze naar huis kunnen, ze daar dan niet met lege handen aankomen, maar met nieuw verworven kennis en met gewoon een schoolopleiding voor de kinderen. Je ziet die samenhang juist op het terrein van onderwijs. Vanuit noodhulpgeld worden bijvoorbeeld UNICEF-projecten gesteund die informeel onderwijs in vluchtelingenkampen steunen, terwijl we voor de meer structurele steun willen bekijken hoe we het onderwijssysteem in bijvoorbeeld Libanon zodanig kunnen versterken dat daar ook fysiek ruimte is voor de vluchtelingenkinderen. Wij proberen dus zowel het informele onderwijs te versterken voor de kinderen die net zijn aangekomen of voor wie nog geen plek is, als het formele systeem. Ik zeg tegen mevrouw De Caluwé dat dat de afgelopen jaren eigenlijk de reguliere werkwijze is geworden en dat er over en weer ook veel beter wordt samengewerkt.

Hoe hebben we de middelen verdeeld? De middelen zijn vraaggestuurd verdeeld. De landen hebben hun eigen plannen gemaakt en Nederland heeft aangesloten bij die landenplannen. Het gaat daarbij inderdaad om de genoemde landen. Ik zal later tijdens mijn betoog nog specifiek op Syrië ingaan. Nederland heeft daar zijn fair share aan willen leveren. Zowel Jordanië als Libanon heeft officiële responsplannen geformuleerd. Daar hebben we bij aan willen sluiten, ook een beetje in de sfeer van de Grand Bargain, opdat niet iedereen zijn eigen ding doet, om het maar even populair te zeggen.

Tegen de heer Smaling zeg ik dat de kanalisering divers is. Het is niet alleen maar multilateraal, want we kijken ook wat we met lokale ngo's kunnen doen en waar Nederlandse ngo's een meerwaarde hebben. In dat verband is SPARK hier al genoemd. We hebben een afweging gemaakt tussen kwaliteit, toegang en slagkracht en kijken wederom in de lijn van de Grand Bargain vooral ook naar zo veel mogelijk lokale mechanismen. Dat kunnen soms gemeenten zijn. Daarom werkt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nadrukkelijk samen met gemeenten in die landen.

Dat gebeurt ook op het gebied van afvalverwerking. Ik ben het eens met de schets van mevrouw Van Veldhoven dat infrastructuur daar ook een onderdeel van moet zijn. Mevrouw Mulder merkte terecht op dat we dat ook al een tijdje doen. Nederland is een van de voorlopers. Dat kunnen we ook doen, omdat de VNG daar goede programma's voor heeft. Ik wil wel even gezegd hebben dat het afvalprobleem in Libanon deels te maken heeft met capaciteit, maar dat de oorzaak ervan ook voor een deel is gelegen in het politieke geharrewar in Libanon. Ik deel dus de analyse van mevrouw Van Veldhoven, maar daar hoort wel iets bij, namelijk dat Libanon er zelf voor heeft gekozen om hierover ruzie te maken. Ik zeg daar wel meteen bij dat wij alle begrip hebben voor de moeilijke politieke situatie en ik wijs op de eer die Libanon toekomt voor het feit dat het zo veel mensen opvangt. Desalniettemin gaat Nederland daarmee aan de slag via dat VNG-programma. Via dat programma wordt ook onze nationale kennis en kunde op het gebied van afvalverwerking aangewend. Die kennis en kunde zijn niet gering, want Nederland is met 96% een van de landen met het hoogste recyclingpercentage ter wereld. Die willen we natuurlijk heel graag ook overdragen op andere landen.

Nogmaals, we gaan ook nadrukkelijk kijken naar de uitwerking van die plannen. De gesprekken over de precieze invulling en de ruimte voor Nederlandse ngo's lopen ook nog. We kijken daarbinnen bijvoorbeeld al naar SPARK. Dat gebeurt op het gebied van onderwijs. Met betrekking tot de psychosociale hulp wil ik de heer Van Laar het volgende voorstellen. Ik begrijp dat hij vertrouwt op de toezegging dat die hulp er onderdeel van is, maar dat hij dat ook wel een keer terug wil zien, ook in de rapportages die bijvoorbeeld door de heer Smaling zijn aangehaald. Wij zijn nu in gesprek met UNICEF en andere instanties over de manier waarop die psychosociale hulp zijn beslag krijgt. We willen niet aan de voorkant zeggen «gij zult het zo of zo doen», feit is wel dat het een wat breder programma is van UNICEF. Ik heb er ook geen bezwaar tegen om tegen UNICEF te zeggen: we gaan niet zeggen hoeveel in een bepaald gebied besteed moet worden; kijk zelf hoe je het geld het beste in die landen kunt inzetten. Ik laat dat dus graag aan hen over. Wij bespreken dat wel vooraf. Ik vind het prima om de Kamer te informeren over de vraag hoe dat pakket er in detail zal uitzien. We kunnen daar natuurlijk over rapporteren. Dat geldt ook voor de punten die door anderen opgebracht zijn. Daar heb ik geen enkel probleem mee.

Mijn punt is een beetje dat we niet aan de voorkant gaan zeggen hoe iets moet gebeuren, omdat we in de geest van de Grand Bargain veel meer de verantwoordelijkheid daar leggen, die landen aanmoedigen om met lokale organisaties te werken en dat als een uitkomst zien van een proces. Wij zien het dus niet als input in een proces. Ik zou dat dus heel graag nader willen duiden in de rapportage. Ik hoop dat men daar aan de andere kant van de tafel mee akkoord gaat.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Van Laar.

De heer Van Laar (PvdA):

Het lijkt mij heel gezond om vraaggestuurd te werken en vooral niet hier te verzinnen wat daar nodig is. Tegelijkertijd zien we traditioneel dat een aantal onderwerpen ondergefinancierd is. Ik noem in dit kader psychosociale zorg en beroepsonderwijs. SPARK is nu gestart met een heel groot programma voor hoger onderwijs. Wij zijn een van de weinigen die dat doen voor Syrische vluchtelingen. Dat vraagt dus om investeringen. En dan hebben we nog het lager onderwijs. Dat zal allemaal uit het onderwijsbudgetje gefinancierd worden. Als uit die vraaggestuurdheid blijkt dat er meer geld nodig is voor het onderwijs, dan moet daarvoor ruimte zijn. Ik wil de Minister daartoe oproepen, want onderwijs is wel zo'n beetje het allerbelangrijkste wat je kinderen kunt meegeven. Het gaat om het herstellen van trauma's en het werken aan een goede toekomst.

Minister Ploumen:

Nederland heeft tijdens de World Humanitarian Summit ook een extra bijdrage gedaan ten behoeve van een nieuw fonds dat is gelanceerd door Gordon Brown, die zich hier buitengewoon voor inzet. Wij delen die prioriteit dus absoluut. Dit proces is ook wel de reden waarom de brief eruitziet zoals die eruitziet. Het is vanwege die vraaggestuurde werking op een aantal punten gewoon nog niet helemaal duidelijk.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Laar geen vervolgvraag heeft. Dan geef ik mevrouw De Caluwé de gelegenheid om een interruptie te plegen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik bedank de Minister voor haar opmerking dat er in het kader van de Grand Bargain echt sprake zal zijn van samenhang tussen noodhulp en de andere hulp die nu wordt gegeven. Bij de hulp aan Haïti was één van de kritiekpunten dat je aan de ene kant de acute noodhulp had en aan de andere kant de wederopbouw. Die noodhulp liep langer door en de wederopbouw stond daar helemaal los van. Als er geen sprake is van samenhang tussen die twee vormen van hulp, kan dat tot problemen leiden. Ik ben ook blij dat de Minister zegt dat we in het kader van de Grand Bargain niet gaan sturen op de input, dat we niet gaan sturen op de invulling van die hulp, maar ik zou wel heel graag zien dat er op output wordt gestuurd. Dan kun je die samenhang ook goed bereiken. Het gaat om de vraag: wat is het resultaat dat we moeten bereiken? Hoe gaat de Minister monitoren dat die hulp tot de resultaten leidt die we van tevoren met elkaar hebben afgesproken in het kader van de Grand Bargain?

Minister Ploumen:

In de nationale responsplannen – er is overigens ook een regionaal responsplan voor die regio – wordt verwoord wat mevrouw De Caluwé vraagt. Daarin wordt gekeken naar de problemen, hoe we die problemen willen oplossen, hoeveel mensen we willen bereiken en op welke manier we dat gaan doen. Wij zullen langs de gebruikelijke weg zeer zorgvuldig monitoren of die resultaten ook bereikt worden. Als dat niet het geval is, zullen we nagaan wat we daarvan kunnen leren en of we nog kunnen bijsturen in de geest van ons debat van dinsdag jongstleden. Wij hebben natuurlijk lokaal ambassades en wij hebben regelmatig overleg met al die organisaties. We zullen dat dus vanzelfsprekend doen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Dank hiervoor. De responsplannen zijn natuurlijk nationale plannen van die landen. Het is heel goed dat ze die hebben opgesteld. Als de resultaten die daarin staan, worden bereikt, zijn dat resultaten waar verschillende landen, zoals Nederland, aan hebben bijgedragen. Dan kijk je dus naar de overall doelen. Dan wil je natuurlijk ook kijken wat de inzet van Nederland is geweest en tot welk resultaat die inzet heeft geleid. Dat is meer een afgeleide van die doelen van de responsplannen. Anders kun je immers niet goed zien wat onze inspanning heeft opgeleverd.

Minister Ploumen:

Mevrouw De Caluwé roert een heel interessant punt aan, zeker ook in relatie tot de Grand Bargain. In die Grand Bargain staat ook dat organisaties niet langer verplicht zullen worden om voor elke donor een aparte rapportage te maken, die soms ook een heel ander format heeft. Het zal dus voorkomen dat ik de vraag van mevrouw De Caluwé ga beantwoorden door middel van extrapolatie of door iets door acht te delen, om het maar even heel simplistisch te zeggen. Ik zal niet helemaal precies aangeven dat we in een bepaald dorp een bepaalde school hebben gebouwd. Daar willen we immers juist vanaf. Het is duidelijk dat Nederland wil weten wat zijn bijdrage heeft opgeleverd voor de responsplannen, maar dat doen we dan niet door bijvoorbeeld een vlaggetje te planten op een school in Libanon. Ik weet dat mevrouw De Caluwé die inzet deelt.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Dat klopt.

De voorzitter:

Ik verzoek de Minister om haar betoog te vervolgen.

Minister Ploumen:

Tegen de heer Smaling zeg ik dat de resultaten die wij dit jaar met noodhulp behalen, dit jaar voor het eerst onderdeel van de resultatenrapportage worden. Die rapportage komt niet in oktober naar de Kamer, maar op 15 september. Het wordt dus meer, beter en eerder.

Voorzitter. Ik had toch gehoopt op een kleine interventie van de heer Smaling.

De heer Smaling (SP):

Heel goed, datgene wat we hier met elkaar hebben uitgewisseld op het punt van begroting en verantwoording, wordt allemaal heel goed opgepakt door de Minister. Ik heb nog wel even een punt naar aanleiding van het antwoord op een vraag van mevrouw De Caluwé. Ik begrijp het antwoord over het niet planten van een vlaggetje op scholen. Het is prima als je middelen zo inzet dat een deel via VN-organisaties besteed wordt in de regio, maar dan is het voor de geïnteresseerde Nederlander ook niet duidelijk waar nu precies ons geld naartoe gaat. Het zou dan daarnaast misschien toch wel aardig zijn om wel hier en daar een vlaggetje te planten, zodat we tegen mensen kunnen zeggen: dit zijn voorbeelden van projecten waarbij Nederlands geld voor een verbeterde situatie zorgt. Niemand is tegen noodhulp, iedereen weet dat daar van alles moet gebeuren, maar je moet misschien toch wat van die icoontjes in je hele aanpak regelen om mensen ook iets concreets te bieden.

Minister Ploumen:

Ik ben het daar zeer mee eens. Ik geef ook een paar voorbeelden. Nederland was een van de eerste landen die samen met lokale overheden in de landen van opvang om de tafel is gaan zitten en gevraagd heeft: wat kunnen we nu doen voor jullie, want we zien dat jullie eerst met 40.000 man in dit dorp waren, en nu met meer dan 100.000? Wij waren ook het eerste land dat, samen met de VNG, in Al Za'atari aan de slag is gegaan. Daarnaast is er bijvoorbeeld het werk dat een ngo als SPARK doet, zoals het geven van beurzen aan jonge mensen om in de regio hun studie te vervolgen. Hoeveel vlaggetjes wil je hebben? Al die mensen! Ik heb er een aantal gesproken. Die zijn nu allemaal ambassadeur voor Nederland, om het zomaar te zeggen. We doen dat natuurlijk heel graag.

Ik noem nog een ander voorbeeld. Al Za'atari is een heel uitgestrekt kamp. Mensen moeten van de ene naar de andere kant van het kamp zien te komen. Fietsen die in Amsterdam vergeten en in de steek gelaten waren, hebben nieuwe vrienden gekregen in Al Za'atari. Ik kom er met enige regelmaat. Ik ben daar nu drie of vier keer geweest. Ik heb sommige mensen daar dus al drie of vier keer gezien. Dat is ook wel weer de bittere werkelijkheid. De positieve kant daarvan is dat de mensen elke keer zeggen: dank u wel voor de fiets, Minister. Dat was qua financiën nu echt niet het allergrootste programma dat we hadden samen met de gemeente Amsterdam, maar het laat wel zien dat we begrijpen dat er meer nodig is dan voedsel en water. We begrijpen dat mensen ook in zo'n kamp willen proberen om hun leven voort te zetten. In de geest van Nederland hoort daar wel een fiets bij. Ik begrijp dat dus heel goed. Overigens, we zullen dus wel achteraf rapporteren over de resultaten die er met het Nederlandse geld bereikt zijn, maar we zeggen niet van tevoren: gij zult het besteden aan dit dorp.

De heer Smaling (SP):

Voedsel, water en zo, dat zal iedereen begrijpen, maar je moet het een gezicht geven, of je het nu aan een opvanglocatie of iets anders uitgeeft. In Libanon zijn er natuurlijk veel mensen die min of meer op straat leven. Pak iets en blijf dat de komende jaren monitoren! Hopelijk zijn die jaren overigens niet nodig. Dan krijgt het voor de mensen in Nederland een gezicht. Geef het een gezicht! Of dat nou een fiets is of iemand die erop rijdt of een groep mensen of een familie. Kijk naar een kamp als Dadaab dat al 20, 25 jaar bestaat. Als je daar een familie had gemonitord, heb je nu naar je eigen bevolking toe ook iets heel zichtbaars, waarvan iedereen denkt: stel dat mij dat overkomt. Stel dat ik daar word geboren en dat ik daar 25 jaar later zelf een kind baar. Dus geef het een gezicht! Ik denk dat dat cruciaal is om hier in het land het draagvlak voor deze inspanningen aanzienlijk te vergroten.

Minister Ploumen:

Ik ben het daar zeer mee eens. We hebben dinsdag een wat technisch debat gehad over het meten van en rapporteren over effecten. Ik vind het goed dat we in de geest van dat debat ons tegelijkertijd ervan bewust zijn dat niet iedereen al die dikke rapportages gaat lezen en dat men gewoon wil weten of iemand in Al Za'atari daar nu echt beter van geworden is. Ik deel dat zeer.

We hebben gesproken over Libanon en over Jordanië, maar ik wil nu iets zeggen over Irak en Syrië. Ik zal eerst ingaan op Irak. De heer Voordewind en ik zijn beiden in Erbil en Duhok geweest. Nederland werkt nauw samen met met name de VN in Irak om de situatie in de kampen te verbeteren. Lise Grande, de vertegenwoordiger daar, was onlangs in Nederland. Nederland wil er juist ook voor zorgen dat als dorpen veilig zijn, mensen weer terug kunnen. De VN gebruiken daarbij een voor hun doen innovatieve methode door niet alleen voedsel en water uit te delen aan de mensen die terugkomen en ervoor te zorgen dat er ontmijnd is, maar zij geven ook gewoon cash assistance. Ze zeggen tegen mensen: kom terug, ga naar je eigen huis, betaal je buurman die timmerman is om het op te knappen. Daarmee krijgt de lokale economie absoluut weer een impuls. Wij willen daar graag mee doorgaan, omdat dat echt een goede manier is om te bereiken wat de heer Voordewind en anderen hebben genoemd.

Er is in Irak wel een groot en acuut probleem in Fallujah. Dat is nu battleground. Er worden daar wel goede resultaten bereikt als het gaat om het verdrijven van IS, maar de andere kant van die situatie is dat heel veel mensen zijn gevlucht en ontheemd geraakt en dat de capaciteit daar absoluut tekortschiet. Ik heb derhalve besloten om een extra bijdrage van 4,3 miljoen te doen voor het lenigen van die acute noden in Fallujah. Die 4,3 miljoen is het geld dat Artsen zonder Grenzen aan Nederland terug heeft gegeven, omdat die organisatie geen geld meer van de Nederlandse overheid wil. Ik wil dat geld eigenlijk meteen inzetten, omdat de nood enorm hoog is. Dan is dat geld ook besteed in de geest van de manier waarop Artsen zonder Grenzen bij acute noodhulp opereert.

Ik kom te spreken over Syrië. Wij hebben uit de reguliere opvangbudgetten, dus uit het Dutch Relief fund en het reguliere noodhulpbudget, programma's in Syrië gefinancierd. Daar is sinds 2012 96 miljoen euro mee gemoeid. Onderdeel daarvan is de 25 miljoen die we gereserveerd hebben voor extra noodhulp in gebieden die belegerd waren of zijn. Dat staat ook in de brief van 29 januari. Wij hebben daar op 8 september ook extra geld voor vrijgemaakt. We geven 10 miljoen aan de gematigde gewapende Syrische oppositie, we geven 5 miljoen voor medische capaciteiten van de gematigde Syrische oppositie en we geven 5 miljoen voor het herstel van publieke diensten. We doen daar dus een aantal dingen.

Ik zeg de heer Van Laar toe dat ik zal kijken naar de situatie in Kobani. Die is wel heel erg complex. Dat heeft hij zelf trouwens ook gezegd. Na de herovering van Kobani heeft Turkije toegang verleend om hulp over de grens te verschaffen. Duitsland heeft eerst steun gegeven in de vorm van ontmijningsprojecten. Sinds de verbinding van Kobani met andere YPG-gebieden heeft Turkije de grens helemaal dichtgegooid. Dat hangt natuurlijk ook samen met de politieke situatie. De humanitaire hulp wordt nu in beperkte mate via Irak verschaft. We steunen het International Rescue Committee, Stichting Vluchteling en Safe the Children bij het geven van cross-borderhulp, maar niet alle gebieden zijn toegankelijk. Het is in dit – letterlijke en figuurlijke – mijnenveld heel lastig opereren, maar ik zeg de heer Van Laar toe dat wij zullen blijven monitoren of zich additionele mogelijkheden voordoen voor hulp aan dat gebied. De situatie is heel ingewikkeld, zowel politiek als wat betreft toegang, maar dat is geen reden om nu te zeggen dat we het niet gaan doen. We blijven gewoon kijken wat er mogelijk is en we zullen de heer Van Laar en anderen daarover blijven informeren.

De heer Van Laar (PvdA):

Zou dit voor de begroting kunnen?

Minister Ploumen:

Wij blijven dit doen. Ook wat de noodhulp betreft zullen we natuurlijk een soort taking stock doen, net als we gisteren voor een heel ander onderwerp, namelijk het imvo (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen), deden. We zullen bekijken hoe we dat richting de begroting in een brief kunnen verwerken. Ik voorzie dat er toch nog wat correspondentie zal plaatsvinden.

Mevrouw De Caluwé heeft gevraagd naar de zachte leningen van de Wereldbank. Er is inmiddels van verschillende donoren, waaronder Nederland, 880 miljoen ontvangen. Nederland was ook de aanjager van dit geheel. Daarmee is 2,7 miljard aan zachte leningen losgetrokken. Dat was precies de bedoeling. Wij wilden dat geld natuurlijk een paar keer om laten gaan. Dat is gelukt. Er wordt nu bekeken aan welke programma's dat geld wordt besteed.

Er zijn enkele vragen over Jordanië gesteld. De heer Van Laar zegt terecht dat in een rapport van UNICEF wordt aangetoond dat de groep jongens met een leeftijd van 12 tot 17 jaar extra kwetsbaar is, omdat die eropuit worden gestuurd om geld te verdienen voor de familie. Naast vrouwen en meisjes besteden we nadrukkelijk ook aandacht aan jongeren in het algemeen. Onze inzet is met name gericht op scholing. Als kinderen op school zitten, werken ze aan hun toekomst en kunnen ze ook niet ingezet worden voor allerlei doelen die wij niet zouden steunen.

De middelen voor steun aan de armed forces in Libanon komen uit het Stabiliteitsfonds en zijn dus non-ODA. Nederland heeft een niche-samenwerking op een heel specifiek terrein met de Libanese armed forces. Die is gericht op de verbetering van de contacten tussen die armed forces en de burgers. Die is ook gericht op het voorkomen van documentfraude. Wij spelen een goede rol in het donoroverleg met die armed forces. We kunnen problemen aan de kaak stellen, dus we hebben echt «rapport» met hen. Een mogelijke relatie met marteling zoals die door Amnesty aan de kaak is gesteld, is ons niet bekend. We spreken daar regelmatig over. Het speerpunt van het Nederlandse beleid is versterking van de rechtsstaat. Een groot deel van de Libanese juridische top is nu in Nederland om samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut verder vorm te geven. Wij brengen in het kader van die besprekingen ook altijd zorgwekkende berichten op en proberen een bevestiging te krijgen en eventueel te werken aan verbetering.

Dat brengt mij bij de vraag van mevrouw De Caluwé of er een beetje schot zit in het ODA-hervormingsproces. Het voorgaande was overigens non-ODA. Het OESO-DAC heeft op 19 februari een aantal veranderingen doorgevoerd. Ik noem preventieve activiteiten op het gebied van politie en gevangenissen. Er is nu wel onderwijs in ontwikkelingslanden aan politie en armed forces dat is gericht op mensenrechten. En er is nu expliciet toegestaan dat militairen ontwikkelingshulp mogen geven als er geen ander alternatief is. Dat is dan ook ODA. Er zijn dus stappen gezet.

Ik wil nog kort even iets zeggen over de meerwaarde van de Dutch Relief Alliance. Er is inderdaad een onderzoek gedaan. Ik heb het concept nog niet gezien, maar een aantal Kamerleden heeft dat al wel gezien. Ik geloof hen onmiddellijk als zij zeggen dat er positieve resultaten zijn. Dat was ook onze verwachting. Het waren ook vertrouwde partners. Het zou me dus enorm teleurgesteld hebben als dat niet zo zou zijn. Er komen ongetwijfeld verbeterpunten uit voort. Het klopt dat het Relief Fund en daarbinnen DRA het moment zien naderen dat hun middelen zijn uitgeput. Er is voor 2017 nog 47 miljoen in het Relief Fund beschikbaar. De inzet was om het in de jaren tot en met 2017 uit te geven, daar waar en wanneer de nood het hoogst was. Dat verklaart natuurlijk ook die uitputting. Juist omdat we de vorm van dat fonds hadden gekozen, hoefden we niet te zeggen: sorry het budget voor 2016 is op, u moet maar wachten. De bodem is absoluut in zicht. Ik stel me zo voor dat wij op weg naar de begrotingsbehandeling nog komen te spreken over zowel het Dutch Relief Fund als totaal als over de positie van de Dutch Relief Alliance. Ik zal dan ongetwijfeld weer een update geven zodat voor de Kamer inzichtelijk is hoe wij er financieel voor staan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is logisch dat wij daar dan over komen te spreken. De organisatie zit natuurlijk wel in een tijdsklem. Als er programma's voor het voorjaar van 2017 moeten worden voorbereid, moet toch enigszins duidelijk zijn – er hoeven geen getallen te worden genoemd of wat dan ook – dat het fonds straks niet wordt opgeheven omdat er nog maar 7 miljoen in zit. Dat zou erg jammer zijn voor de intenties van de Minister en van de Kamer. Ik verwijs naar de motie die hierover is aangenomen. Kan de Minister op zijn minst een doorkijkje geven en de zekerheid geven dat het fonds niet leeg raakt doordat zij haar best zal doen om het ook voor 2017 te vullen? Die chronische crises lopen immers gewoon door.

Minister Ploumen:

Dat laatste is natuurlijk absoluut waar. Zoals het er nu naar uitziet, zullen de noden ook in 2017 onverminderd groot zijn. Ik kan dit doorkijkje nu nog niet geven, maar ik zie de woorden van de heer Voordewind, maar ook van anderen, als een steun in de rug bij de gesprekken die ik met de Minister van Financiën zal voeren. Ik weet dat het Ministerie van Financiën onze debatten altijd heel precies volgt. Wij komen daar dus ongetwijfeld over te spreken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De Minister spreekt over een steuntje in de rug. Mag ik dan aannemen dat het haar intentie is om het fonds in ieder geval voort te zetten met het oog op de samenwerking die in de afgelopen jaren is ontstaan en de kennis en ervaringen die zijn opgedaan ook in relatie met de Grand Bargain? Het was haar intentie om het streven naar harmonisatie voort te zetten. Het heeft natuurlijk geen zin om dit met een leeg fonds te doen. Kunnen de programma's in 2017 doorgaan? Die vraag stel ik nu even los van de bedragen.

Minister Ploumen:

Het mechanisme van het fonds en de manier waarop wij dat hebben ingevuld, heeft heel veel noden van heel veel mensen verlicht. Wij hadden dit anders niet kunnen doen. Het is veel gevraagd van een Minister als ik om een lou loenen-antwoord te geven en te zeggen dat ik het niet weet. Als het aan mij ligt, bekijken wij wat mogelijk is. Het instrument heeft goed gewerkt. Ik kan echter geen harde toezeggingen doen. Dit vormt echter zeer zeker een onderdeel van mijn gesprekken ter voorbereiding van de begroting voor 2017. Meer kan ik nu niet toezeggen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik realiseer me dat dit mijn laatste interruptie is en die heeft betrekking op de uitputting van het fonds. De heer Voordewind sprak over de bedragen en heeft gevraagd of de Minister daarnaar wil kijken. De Minister heeft aan het begin van haar antwoord gezegd dat zij, ook in het kader van de afspraken die nu zijn gemaakt, een link legt tussen de noodhulp en de wat meer structurele hulp. Nu hebben wij een aantal kernthema's binnen ontwikkelingssamenwerking. Is de Minister bereid om bij het bekijken van het noodfonds en de toekomst van het noodfonds een link te leggen tussen de verschillende kernthema's, de inzet in het kader van ontwikkelingssamenwerking op die thema's en de noodhulp? Zo kan worden bekeken of daar wellicht nog wat schaalvoordelen kunnen worden behaald. Ik zie de Minister glimlachen!

Minister Ploumen:

Als ik daarmee een Kamerbrede steun kan verwerven, is dat een kleine prijs om te betalen. Nu volgt het inhoudelijke antwoord. De ervaring heeft geleerd dat die thema's juist in het kader van noodhulp door andere donoren onderbelicht blijven. Ik noem bijvoorbeeld reproductieve en seksuele rechten. Aan deze tafel is vaak besproken dat Nederland een van de donoren is die ook in de noodhulp er enorm op aandringen dat OCHA (Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) zich verhoudt tot UNFPA (United Nations Population Fund). Nederland dringt erop aan dat UNFPA zijn plannen op dit terrein uitvoert om ervoor te zorgen dat vrouwen heel simpel toegang krijgen tot anticonceptie en maandverband, ook als zij in een vluchtelingenkamp verblijven. Het is een interessante suggestie om te bekijken of wij dit in een volgende fase van het fonds wellicht nog wat nadrukkelijker kunnen doen. Nogmaals, als daarmee de steun van de Kamer voor de voortzetting van het fonds groter wordt, dan is dat naar mijn mening nuttig.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

De VVD ziet daarin het voordeel dat je efficiencyvoordelen kunt behalen en dat het niet alleen gaat om geld erbij, maar ook om het nuttiger besteden van het geld.

Minister Ploumen:

Het geld in samenhang besteden, is erg belangrijk. Het voorbeeld dat ik heb gegeven, laat zien dat de expertise van Nederland en de Nederlandse organisaties en onze stem in de VN absoluut impact hebben. Tegelijkertijd moeten wij wel oppassen voor waterbedeffecten. Daarom pleit ik ervoor dat in internationaal verband andere donoren ertoe worden aangezet om extra middelen in te zetten om te voorkomen dat zij het geld weghalen bij het een en het bijplussen bij het ander. Wij moeten bekijken of wij met elkaar enerzijds de effectiviteit van de besteding van het thans beschikbare geld kunnen vergroten en anderzijds meer geld kunnen mobiliseren voor onderwerpen die wellicht wat meer controversieel zijn.

De voorzitter:

Mijnheer Van Laar, u bent helaas door uw interrupties heen. Het woord is aan de Minister en zij gaat door met haar betoog.

Minister Ploumen:

Dit is een goede overgang ...

De voorzitter:

De heer Smaling wil u eerst een vraag stellen.

De heer Smaling (SP):

Ik ga hier toch nog even over doorzanniken. Dit is erg belangrijk. Deze regering heeft ervoor gekozen om veel minder aan ontwikkelingssamenwerking te besteden dan de regering voor haar. Ik neem aan dat de Minister al op bezoek is geweest bij de Minister van Financiën om te spreken over de begroting voor volgend jaar. Wij worden nu het bos in gestuurd met de belofte: ik ga ernaar kijken en wie weet gaat het lukken, maar dat vind niet voldoende. Ik wil dat of met een bijdrage uit de algemene middelen of door een heroriëntatie binnen de begroting wordt voorkomen dat het Relief Fund onder onnodige spanning komt te staan. Ik ben het helemaal eens met de heer Voordewind dat je moet kunnen plannen. Als de bodem in zicht is en wij hebben het een half jaar niet over dit onderwerp, is er misschien geen ruimte meer voor amendering als de begroting wordt voorgesteld. Ik heb daar een probleem mee en ik ben van mening dat wij daar nu dan toch een Kameruitspraak over moeten vragen.

Minister Ploumen:

De heer Smaling weet net zo goed als ik dat ik voortdurend in gesprek ben met de Minister van Financiën. Dat heeft de afgelopen jaren ook zijn vruchten afgeworpen. Wij hebben het Relief Fund kunnen installeren en wij hebben twee keer ruim 350 miljoen euro aan de begroting van BH/OS kunnen toevoegen om ervoor te zorgen dat, ook in lijn met de motie-Slob/Samsom, de bijdrage aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers niet kannibaliseert op de begroting van BH/OS. De heer Smaling weet echter ook dat dit allemaal zijn beslag heeft gekregen in de tweede helft van het jaar. Dit is niet het moment om toezeggingen te doen. Ieder is vrij om daarover een opvatting te hebben, zeker in deze Kamer en zeker in dit land waar een ieder mag zeggen en vinden wat hij wil. Maar nogmaals, de heer Smaling weet ook hoe de begrotingscyclus werkt. Ik kan daar nu geen toezeggingen over doen.

De heer Smaling (SP):

Dat snap ik wel, maar dan gaan wij nu de zomer in met een gebrek aan toezeggingen op dit punt. Ik maak mij zorgen dat er een gat valt. Als het geld straks op blijkt te zijn en wij moeten dan nog organiseren dat er weer geld bij komt, zal dat de effectiviteit van het programma niet ten goede komen.

Minister Ploumen:

Natuurlijk begrijp ik die zorg. Als ik terugkijk op de afgelopen jaren, zie ik dat wij eerder voor de zomer een dergelijk gesprek hebben gevoerd. Na de zomer komen er in het kader van de begrotingscyclus voldoende momenten om hierover met elkaar te spreken.

De voorzitter:

Gezien de klok vraag ik de Minister om de rest van haar betoog met voortvarendheid af te ronden.

Minister Ploumen:

Dat ga ik doen. Ik heb nog twee afsluitende punten: de Grand Bargain en Burundi.

Ik dank de leden voor de steun vooraf en bij deze terugblik op de Grand Bargain. Tijdens de World Humanitarian Summit zijn in totaal 1.500 toezeggingen gedaan. Wij hebben in de aanloop naar de Grand Bargain met onder andere Eurocommissaris Kristalina Georgieva – ik dank haar daar nogmaals voor – hard gewerkt om de donoren en die grote organisaties bij elkaar te krijgen om concrete afspraken te maken. Die concrete afspraken lijken misschien een beetje op een to-dolijstje, maar zij maken een enorm verschil: samen assessments maken en rapportages opstellen, en ervoor zorgen dat lokale organisaties een say krijgen en in beeld komen bij de toebedeling van middelen; hierover zijn kwantitatieve afspraken gemaakt. In september zal de secretaris-generaal voorstellen doen voor het monitoren van de afspraken; dan komt er ook een overzicht van de afspraken. De concreetheid laat niet te wensen over. Ik kan mij voorstellen dat wij daar concreter op ingaan bij de bespreking van de koninkrijksinzet voor de VN-top. De kracht van de afspraken is juist dat ze heel concreet en precies gaan over de vraag hoe dit rapport eruit zal zien en hoe wij kunnen voorkomen dat er tien assessments worden gemaakt en organisaties elkaar voor de voeten lopen. Er moet één assessment komen en eenieder is gemachtigd daar een eigen inkleuring aan te geven. Het voert, ook gezien de tijd, wat ver om alle afspraken langs te lopen, maar dit is echt in de geest van de wijze waarop de Kamer hierover spreekt. Zo ben ik ook door de Kamer op reis gestuurd.

Belangrijke punten zijn ook de meerjarige financiering, geen overdreven oormerking en het voorkomen van bureaucratische rompslomp. Wij worden daarbij geholpen door de versterking van de digitalisering. Het bigdatacentrum van de VN komt in Nederland. Ik dank de gemeente Den Haag en in het bijzonder wethouder Ingrid van Engelshoven die zich daarvoor zeer heeft ingezet. Het past in de traditie van stad van vrede en recht dat je ook inzicht geeft in de voortgang; dus niet alleen commitments, maar ook monitoren. In gewone mensentaal: echt super dat dit kan! De VN heeft Nederland hiermee gecomplimenteerd. Nederland heeft een goede stap gezet die andere landen niet kunnen zetten; wij hebben ook iets te bieden.

De situatie in Burundi lijkt in het nieuws inderdaad een vergeten crisis, maar dit geldt niet voor Minister Koenders of mijzelf. De secretaris-generaal van de VN heeft op 18 april een aantal opties gegeven voor een mogelijke VN-politiemissie. Daarover wordt nu gesproken. Enkele leden van de Veiligheidsraad werken aan een haalbare uitwerking daarvan. Wij denken dat zo'n missie nuttig kan zijn als er een robuust en onafhankelijk mandaat onder ligt. Op dit moment zijn er al mensenrechtenwaarnemers actief. Wij zouden graag zien dat er nog meer waarnemers komen en de Afrikaanse Unie wil dat ook. Daarover wordt echter nog steeds onderhandeld. Er is een memorandum of understanding tussen de AU (African Union) en Burundi.

Intussen doet de voormalige president van Tanzania, Mkapa, een nieuwe poging om een inclusieve dialoog te bewerkstelligen. Ik heb de Kamer daarover een brief gestuurd. Nederland steunt die inzet, ook financieel. Wij hebben inderdaad extra geld ter beschikking gesteld aan Burundese vluchtelingen die in het kleine buurland Rwanda zijn opgenomen. Wij proberen zo veel mogelijk de nood te lenigen, natuurlijk onder de conditie dat wij niet met de Burundese overheid samenwerken. Hierover is vanzelfsprekend nog veel meer te zeggen.

De Europese Unie heeft 200 miljoen ter beschikking gesteld voor Eritrea en Sudan. Op aandringen van Nederland gaat dit geld niet naar de overheid maar naar een aantal ngo's. De plannen worden uitgewerkt en wij houden daar toezicht op. Het vraagstuk gaat natuurlijk verder dan alleen de vluchtelingen. De vraag is ook hoe je met regimes kunt werken die het met de mensenrechten niet zo nauw nemen; dit is het understatement van dit algemeen overleg. Is het belangrijk om met hen in gesprek te blijven of niet? Via welke kanalen kun je dat doen? Ik heb afgelopen week gesproken met de pauselijke nuntius; voor de non-believers: dat is de ambassadeur van de paus in in dit geval Sudan en Eritrea. Hij is Nederlander. Ik wil toch nog wel even zeggen dat de katholieke kerk een ongelooflijk constructieve rol speelt in Eritrea. Het is een kleine geloofsgemeenschap, maar door het hele land worden de lagere scholen merendeels overeind gehouden door de katholieke kerk. De dialoog met hem is ook een manier om na te gaan wat wij kunnen doen om de situatie daar te verbeteren. Ook van deze zijde complimenten en hulde aan hem.

De voorzitter:

Ik dank de Minister voor de beantwoording in eerste termijn. Ik stel vast dat de leden nog een tweede termijn willen. Die moet kort zijn. Ik stel een spreektijd voor van anderhalve minuut en zonder interrupties.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de toezeggingen over Noord-Syrië. Ik zie haar brief graag tegemoet waarin zij ingaat op de vraag wat er mogelijk is en wat het afwegingskader is, ook ten opzichte van andere groepen.

Ik dank haar voor de beloofde flexibiliteit bij de besteding van het budget voor de psychosociale zorg en alle vormen van onderwijs die daaruit moeten worden betaald.

Ik ben in eerste termijn ingegaan op de situatie in Libanon. De Minister heeft nog niet gereageerd op mijn opmerking over de vergunning van $ 200 dollar die het voor vluchtelingen erg lastig lijkt te maken om daar een normaal bestaan te leiden. Ik heb verder gesproken over de positie van alleenstaande mannen. Het gaat dus niet zozeer om jongens, maar juist ook om volwassen mannen die overal buiten vallen. Zij krijgen geen onderwijssteun, geen algemene steun et cetera. Dit lijkt een probleem te zijn en ik vraag daarvoor de aandacht van de Minister.

Ik heb ook gesproken over de meest kwetsbaren, de gastgemeenschappen en mensen met een arbeidsbeperking die niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien. Wij hebben een motie ingediend over de inclusiviteit van noodhulp. Die zou ook moeten gelden voor deze 260 miljoen. Hoe wordt daarnaar gekeken en is daar aandacht voor?

Ik dank de Minister voor de antwoorden over Burundi. Wij blijven dit volgen, maar het duurt allemaal wel erg lang. Die discussie wordt ook op mondiaal niveau gevoerd, maar de mensen daar hebben dagelijks last van hun eigen president; nu al een jaar lang en er wordt niets gedaan om hen te helpen.

Het is duidelijk dat een nieuwe storting in het Relief Fund noodzakelijk is. Zelfs de VVD deelt die mening en dat is mooi. Er mag echter niet worden bezuinigd op speerpunten. De motie-Slob/Samsom is niet voor niets ingediend en is niet voor niets aangenomen door een Kamermeerderheid. Die geldt ook het komende jaar nog.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Voorzitter. De Minister sprak in eerste termijn over het planten van vlaggetjes. Zij zegt terecht dat de VVD ook tegen versnippering en het vlaggetjes planten door iedere organisatie afzonderlijk is.

De VVD is ook voor een multilaterale inzet en in die zin is zij blij met de Grand Bargain. De Minister is ingegaan op de big data en het verzamelen van informatie. Het is heel goed om een gezamenlijke inzet, gezamenlijke plannen en gezamenlijke doelen te hebben, maar onderdeel van de deal moet ook zijn hoe wij die gaan monitoren en hoe wij de effecten ervan kunnen meten. Ik ben het met de Minister eens dat je niet alles weer per project moet onderverdelen, maar als wij weten hoe de effecten worden gemeten, kunnen wij ook uitrekenen welk aandeel Nederland daaraan heeft geleverd.

Het is goed dat er stappen zijn gezet in het kader van ODA. De Minister weet ook dat die voor de VVD niet ver genoeg gaan. Zij zou daar ook militaire vredesmissies onder willen laten vallen, maar die zitten er nog niet in.

Ik ben blij dat de Minister niet alleen wil kijken naar extra geld voor het fonds, maar ook naar de mogelijkheid om een slimme combinatie te maken met de bestaande speerpunten en het geld dat daarvoor wordt ingezet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik kom toch terug op de DRA. Het is naar mijn mening voor de organisaties onverantwoord om te wachten op het moment dat wij in november met elkaar spreken. Als zij in januari van start moeten gaan, moeten zij toch eerder duidelijkheid hebben. Daarom vraag ik bij dezen een VAO aan. Misschien kunnen wij een motie voorstellen als steun in de rug voor de Minister. Die kan zij wellicht wel gebruiken in haar gesprekken met de Minister.

Ik heb gesproken over Irak en de bevrijde gebieden. Ik ben blij dat de Minister zegt dat mensen met fondsen worden geholpen om terug te keren. Ik heb specifiek gesproken over mensen die beducht zijn om naar die bevrijde gebieden terug te keren. Ik ben in een aantal van die gebieden geweest en ik heb gehoord dat mensen het vanwege de Arabische buren nog erg spannend vinden. Die hebben immers eerder ISIS verwelkomd en anderen verjaagd. Is er een mogelijkheid om te bezien hoe er wat meer ogen en oren in die bevrijde gebieden kunnen komen, internationale monitors, zodat de mensen durven terugkeren? Overigens zeg ik niet dat Nederland dat allemaal moet doen.

De Minister heeft gezegd dat voor Syrië 10 miljoen voor de gematigde oppositie beschikbaar is gesteld. De Kamer heeft echter een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd de Syrian Democratic Forces of de Syrian Democratic Council, dus de noordelijke alliantie, ook te ondersteunen. Daarna hebben wij hier niets meer over gehoord, terwijl het onze intentie was om een deel van die 10 miljoen te gebruiken voor de noordelijke alliantie. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

In Libanon en Irak wonen vluchtelingen na vijf jaar nog steeds in tenten. In Libanon wonen zij zelfs in varkensschuren of zij betalen € 300 voor een stukje grond om een tent op te zetten. Als wij de opvang in de regio serieus nemen ... Ik vind het goed hoor dat wij kijken naar het ophalen van het vuilnis in Libanon, maar de mensen worden daar nu nog als varkens gehuisvest. Ik weet dat Nederland zijn best doet, maar de internationale gemeenschap moet ervoor zorgen dat zij fatsoenlijk en humaan worden opgevangen, anders gaan zij alsnog lopen.

Mijn laatste punt heeft betrekking op de maximering van de eerstejaarsopvang van 250 miljoen. De Minister heeft hier nog niet op gereageerd. Ik overweeg of wij ook op dit punt een signaal kunnen geven met het oog op de begroting voor volgend jaar om te voorkomen dat wij en de Minister constant moeten bedelen om extra geld voor haar begroting. Dit is natuurlijk in lijn met de motie die wij eerder hebben aangenomen, maar ik bekijk nu hoe wij dit verder kunnen verankeren.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik ben het helemaal eens met het gepassioneerde betoog van de heer Voordewind. Ik kan nu al toezeggen dat ik zijn motie mede zal ondertekenen terwijl hij haar nog moet schrijven. Het zou doodzonde zijn als er een gat valt in de financiering.

Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat noodhulp wordt opgenomen in de nieuwe systematiek van begroten en verantwoorden. Ik heb in eerste termijn gesproken over de vergelijking van de effectiviteit van VN-organisaties en lokale ngo's. Die moet een betere plek krijgen, want er blijft toch vrij veel uit de IOB-evaluaties liggen wat wij wel moeten benutten. Daar zijn ze immers voor bedoeld.

Een van de prioriteiten die voortvloeien uit de World Humanitarian Summit is innovatie. Het is goed dat wij dit doen. De Minister heeft de big data genoemd. In de brief wordt ingegaan op de punten waar Nederland goed in is: telefonie, satellietbeelden, internetdata real time in kaart brengen. Daar moeten wij zeker aandacht aan besteden, maar ik breng in herinnering dat wij tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar een amendement hebben aangenomen over het inzetten van drones in probleemgebieden. Dit hoort naar mijn mening bij die technologieontwikkeling. Ik zou graag zien dat dit ook gaat gebeuren.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn gevraagd hoe de Minister in samenwerking met het bedrijfsleven vorm wil geven aan innovaties in de noodhulp. Dit sluit aan bij de woorden van de heer Smaling over dit belangrijke onderwerp. Zou de Minister daarop nog willen ingaan?

De IOB heeft zich kritisch uitgelaten over de capaciteit op het ministerie en de ambassades. De doorlooptijden voor aanvragen van noodhulp zouden daardoor erg lang worden. Wil de Minister ingaan op de stand van zaken?

Ik heb begrip voor de moeilijke positie van de Minister ten aanzien van het Dutch Relief Fund. Ik sluit me aan bij de collega's die hebben gezegd dat dit niet mag stoppen. Wij vragen de Minister dus om dit linksom of rechtsom met de Minister van Financiën te regelen. Wij hebben tijdens het wetgevingsoverleg afgelopen dinsdag ook gezegd dat wij ons geld op een goede manier moeten besteden. Wij kunnen dat dan ook weer goed uitleggen aan de inwoners van Nederland. Daardoor zal de druk op de vluchtelingen in ons land afnemen. Ik ga ervan uit dat heel veel mensen begrijpen welke problemen er zijn en ook liever zien dat mensen in de regio worden opgevangen. Dit kan daar op een goede manier aan bijdragen. Ik steun het Dutch Relief Fund dan ook van harte.

Ik zie natuurlijk ook de spagaat die ontstaat als wij hier pas in november over spreken. De heer Voordewind heeft hier ook al over gesproken. Hoe kun je het als organisatie dan nog invullen? Misschien mogen wij de Minister oproepen om te bekijken of er nog een soort tussenoplossing mogelijk is, een debat op het moment dat de begrotingsstukken bekend zijn. Dan kunnen wij eind september een algemeen overleg agenderen over het onderwerp noodhulp en vooruitlopen op de begrotingsbehandeling, want die laat te lang op zich wachten.

Ik wens de Minister heel veel succes en sterkte voor de gesprekken met de Minister van Financiën.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister. In deze termijn zijn geen interrupties meer mogelijk.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik loop snel alle vragen langs. Ik begin met de vraag van de heer van Laar over de vergunningen. Een vluchteling moet $ 200 dollar betalen om zich te laten registreren. De Libanese overheid kan op die manier Syrische vluchtelingen toegang geven tot diensten. Zij wil er natuurlijk voor zorgen dat zij weet wie er in het land is en dat al die mensen toegang hebben tot de diensten. Nederland ziet echter wel het probleem van die bijdrage van $ 200 dollar. Wij hebben daarom als onderdeel van de voorgestelde bijdrage aan Libanon, 6 miljoen gereserveerd om die registratie kosteloos te kunnen laten verlopen.

De heer Van Laar heeft terecht aandacht gevraagd voor de positie van de meest kwetsbaren. Dit is een van de leidraden van de inzet van Nederland. Wij maken daarbij geen onderscheid. Wij zijn ons ervan bewust dat dit geen homogene vastgestelde groepen zijn, want op een gegeven moment kunnen bijvoorbeeld jonge mannen veel kwetsbaarder zijn voor het ronselen door jihadisten et cetera, terwijl de vrouwen in een betere positie verkeren. Wij voeren gesprekken met de VN en de ngo's over de vraag hoe hieraan het beste opvolging kan worden gegeven. Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat wij dit doen.

Mevrouw De Caluwé sprak over het monitoren van de effecten. Het zal precies zo gaan als zij zegt. Het Nederlandse aandeel wordt geëxtrapoleerd. Dit lijkt mij een goede manier.

Ik stel voor dat ik, nu de heer Voordewind toch een VAO wil, bij die gelegenheid de vraag zal beantwoorden over het amendement en de noordelijke alliantie. Ik heb die informatie nu niet precies paraat en ik wil die vraag nauwkeurig beantwoorden.

Er is gesproken over innovatie en bedrijven. Nederland heeft een Dutch Coalition for Humanitarian Innovation. Die coalitie is nadrukkelijk met bedrijven gesloten en is onderdeel van de nieuwe manier waarop wij met innovatie werken. Die innovatie is wel vraaggestuurd en niet demand-driven.

Ik dit kader kan ik tegen de heer Smaling zeggen dat de drones amper uit mijn gedachten zijn geweest. Wij hebben daar namelijk een hoop trammelant en zorgen over; niet zozeer over de inzet van drones, maar wel over de invulling van het amendement op een specifieke manier. Het moet gewoon een goed voorstel zijn. Daar zitten allerlei haken en ogen aan. Ik heb er in New York over gesproken met OCHA. Wij kijken hier echt heel goed naar, maar het moet wel een goed voorstel zijn, want anders wil ik ons goede geld daar niet aan besteden. Het is echter zeker een van de nieuwe technologieën.

Het staat de Kamer vrij om algemeen overleggen te organiseren over welk onderwerp dan ook. Ik kom daarvoor altijd naar de Kamer. Het staat haar ook vrij om moties in te dienen. Als zij dat doet, dan kijk ik daarnaar. Ik herhaal wat ik eerder heb gezegd: er is een ordentelijke procedure met genoeg ruimte voor de Kamer. Ik herhaal verder dat ik geen waterbedeffect wil in de manier waarop wij met dat fonds omgaan. Ik wil dat niet in internationaal verband waar andere donoren ervoor kiezen hier iets bij te doen en daar iets af te halen; het netto-effect moet dan maar worden afgewacht. Die waterbedbenadering wil ik ook hier voorkomen. Ik wacht af waar de Kamer mee komt. Als ik het zo beluister, leven hierover allerlei ideeën.

De voorzitter:

Een vraag van mevrouw Mulder is nog niet beantwoord.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Die vraag heeft betrekking op de capaciteit op het ministerie en de ambassades en de kritiek van de IOB daarop.

Minister Ploumen:

Mevrouw Mulder heeft gelijk: het staat hier gewoon. We hebben de capaciteit van ambassades in de regio uitgebreid, zowel in het Midden-Oosten als in de Hoorn van Afrika. Op het ministerie blijft dit wel een punt van aandacht, zeker nu de noden in de wereld hoog blijven. Dit is op het ministerie dus zeker geen vergeten onderwerp. Nogmaals: we hebben ter plekke meer capaciteit.

De voorzitter:

Ik dank de Minister voor de beantwoording in de tweede termijn. Ik geef de heer Van Laar nog de gelegenheid om een aanvullende vraag te stellen.

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb een heel korte vraag. Ik dacht dat mevrouw Mulder die vraag zou stellen, want ik vind het een goede suggestie van haar om eind september een algemeen overleg over noodhulp in 2017 te houden, zodat er op dat punt voldoende duidelijkheid is. Is dat voor de Minister acceptabel en kan zij, zo nodig in aanvulling op de begroting, een brief naar de Kamer sturen over de inrichting van de noodhulp in 2017?

Minister Ploumen:

Ja, voorzitter. Het werkt zo: als de Kamer een plan lanceert, komt de Minister opdagen. Ik heb daar dus niet echt een opvatting over. Laten we het dualisme een beetje in stand houden. Er is een ordentelijke begrotingscyclus. Daarmee konden wij tot nu toe prima uit de voeten, maar ja ...

De voorzitter:

We zullen zien wat er gebeurt aan de kant van de Kamer. De griffier heeft twee toezeggingen genoteerd.

  • De Minister zal in een rapportage aan de Kamer per sector nader specificeren hoe additionele middelen zijn uitgegeven en in het bijzonder welk bedrag binnen de onderwijsprogramma's aan psychosociale hulp is besteed.

  • De Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief over mogelijkheden voor hulpverlening in Noord-Syrië.

De heer Smaling (SP):

Ik heb nog een puntje over de drones. Het is niet een aangenomen motie, die de Minister naast zich neer kan leggen, maar een aangenomen amendement. Het is dus gewoon een onderdeel van de wet. Dan moet het volgens mij gewoon uitgevoerd worden.

Minister Ploumen:

Ja, maar de wet verplicht mij ook om voorstellen te toetsen en te bekijken of zij niet goed zijn en dus verbeterd zouden kunnen worden. Het lijkt mij dat ik de schaarse middelen natuurlijk niet blind moet gaan besteden. Het gesprek loopt en ik hoop op een goed voorstel. Dan zal ik dat echt heel graag uitvoeren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag gesteld over de maximering van de eerstejaarsopvang van asielzoekers. De Duitsers hanteren op dat punt een maximering, volgens mij in de afgelopen tien jaar. Dat zou bij ons op 250 miljoen uitkomen. Wil de Minister naar die suggestie kijken? Anders krijgen we daar elk jaar discussie over.

Minister Ploumen:

Ook daarvoor verwijs ik maar even naar de begrotingscyclus, want dit voorstel heeft natuurlijk budgettaire implicaties. Die kunnen we, als zij aan de orde zouden zijn, verwerken in de begrotingscyclus. Ik heb dus niet het gevoel dat ik daar nu een uitspraak over zou kunnen en moeten doen, want we gaan daar nog over spreken.

De voorzitter:

Ik maak melding van het feit dat het verslag van dit algemeen overleg zal worden aangemeld voor plaatsing op de plenaire agenda, met als eerste spreker de heer Voordewind. Ik dank de leden voor hun inbreng, de Minister voor de beantwoording en de overige aanwezigen voor hun belangstelling.

Sluiting 12.00 uur.

Naar boven