31 532 Voedingsbeleid

Nr. 162 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 mei 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 30 oktober 2015 over Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel (Kamerstuk 31 532, nr. 156).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 maart 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 19 mei 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD fractie

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het standpunt van de Staatssecretaris met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van voedselverspilling.

Deze leden willen vragen wat de inzet van de Staatssecretaris is tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de Landbouw- en Visserijraad op het onderwerp voedselverspilling- en verliezen. Wanneer mag de Kamer deze inzet ontvangen en tijdens welke Raad zal dit aan de orde komen?

Antwoord (1)

Op 2 december 2015 heeft de Europese Commissie de «Mededeling Circulaire Economie uitgebracht»1. De Commissie richt zich in dit pakket tevens op het onderwerp voedselverspilling. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over deze mededeling, die op 9 februari 2016 aan Uw Kamer is verzonden2, is Nederland tevreden over deze voorstellen. Het kabinet vindt wel dat de reikwijdte van de voorstellen breder zou moeten zijn. Naast vermindering van voedselverspilling bij de consument moet ook worden ingezet op vermindering van voedselverliezen (bij de oogst, transport en opslag van voedsel). Dit sluit beter aan bij Sustainable Development Goal 12.3 en dekt ook de voedselzekerheid. De Staatssecretaris van Economische Zaken agendeert met deze insteek het onderwerp voedselverspilling en – verliezen in de Landbouw – en Visserijraad. De Kamer wordt hierover geïnformeerd via de geannoteerde agenda die voor iedere Landbouw- en Visserijraad wordt toegezonden.

De leden van de VVD-fractie zijn blij met de constatering en ambitie van de regering dat Nederland toonaangevend is op het terrein van voedselproductie in de wereld en dat ook wil blijven. Deze lezen op bladzijde 2 van de «Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel» dat het kabinet stelt dat Nederland op het terrein van de voedselproductie toonaangevend in de wereld is. Erkent de regering ook dat de Nederlandse land- en tuinbouw het meest duurzame systeem van de wereld kent?

Antwoord (2)

De Nederlandse land- en tuinbouw is zeer efficiënt in het gebruik van grondstoffen, maar daarmee niet per se de meest duurzame ter wereld. Nederlandse boeren en tuinders weten per kg «input» een zeer hoge productie te realiseren en zijn met deze technologische voorsprong toonaangevend in de wereld. Onze relatief grote landbouwproductie op een klein oppervlakte grond stelt echter wel hoge eisen aan de duurzaamheid van de productie om aan de Europese vereisten te kunnen voldoen.

De Nederlandse land- en tuinbouw is zich hier ten volle van bewust, en zet belangrijke stappen op bijvoorbeeld het gebied van het verminderen van gewasbescherming, het terugdringen van antibioticagebruik, en het verhogen van het dierenwelzijn. In ketenverband zet de AVV, de Alliantie Verduurzaming Voedsel belangrijke stappen op het gebied van verduurzaming van de voedselketens.

Het Kabinet stimuleert en faciliteert agrarische ondernemers bij de verdere verduurzaming van de sector. De kabinetsinzet wordt onder meer uiteengezet in:

  • de beleidsbrief tuinbouw (kamerstuk 32 627 nr. 14, d.d. 21 oktober 2013), waarin het kabinet de gezamenlijke opgave van bedrijfsleven en overheid schetst, om de positie van de Nederlandse tuinbouwsector als wereldmarktleider te behouden en te versterken door samenwerkende tuinbouwketens tot stand te brengen die nationaal en internationaal toonaangevend zijn in duurzaamheid;

  • Kamerbrieven over de implementatie van het GLB (Kamerstuk 28 625 nr. 168, d.d. 6 december 2013 en Kamerstuk 28 625 nr. 194, d.d. 5 juni 2014), waarin het kabinet de noodzaak benadrukt van verdere verduurzaming en ontwikkeling van de agrarische sector, en aanpassing aan maatschappelijke wensen;

  • Kamerbrief over verduurzaming in het brede agrodomein (Kamerstuk 33 043 nr. 29, d.d. 3 februari 2014).

Welke rol ziet het kabinet weggelegd voor de Nederlandse land- en tuinbouw om een bijdrage te leveren aan de stijgende voedselvraag, om op termijn 9 miljard mensen te kunnen voeden?

Antwoord (3)

In de brief 18 november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147) hebben de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) de kabinetsinzet aan de wereldwijde voedselzekerheid beschreven. Het streven is daarbij een verhoging van de voedselproductie te koppelen aan een duurzame bescherming en gebruik van natuurlijke hulpbronnen (klimaat, milieu, bodem, water, biodiversiteit) en op adequate wijze rekening te houden met sociale aspecten (inclusieve groei).

Naast publieke partijen en kennisinstellingen, zijn private partijen belangrijke partners om in ontwikkelingslanden bij te dragen aan voedselzekerheid. Van hen wordt verwacht dat zij daarbij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Dankzij onze vooraanstaande internationale positie op het gebied van de land- en tuinbouw is Nederland voor veel landen een gewilde partner om deze uitdaging te lijf gaan. Als wereldspeler in innovatieve, duurzame en efficiënte voedselproductie kan Nederland maatwerkoplossingen bieden die passen bij de lokale omstandigheden.

De Nederlandse land- en tuinbouw is de meest innovatieve sector ter wereld. Erkent het kabinet dat, om deze positie te behouden en verder te ontwikkelen, een sterke primaire sector nodig is? Zo ja, hoe gaat zij dit verder vorm geven?

Antwoord (4)

Dankzij de uitstekende infrastructuur en goed ontwikkelde handels-, transport- en distributiesector is Nederland een toonaangevende producent van agrarische producten en voedingsmiddelen. Deze functies zijn van groot belang voor de primaire sector en de invoer en doorvoer van voedings- en genotmiddelen en van grondstoffen voor de voedingsmiddelenindustrie. Nederland heeft een sterke primaire sector, als zesde producent van agroproducten in de wereld.

Nederland is de grootste exporteur ter wereld van sierteeltproducten en levende dieren. Nederland is als tweede agro-exporteur ter wereld, niet alleen een handelsland, maar heeft ook een omvangrijk tuinbouw- en veehouderijcluster. Deze sectoren exporteren naast bulkproducten ook technologisch innovatieve producten.

Deze sectoren maken gebruik van verschillende nationale en Europese fiscale- en subsidieregelingen om een sterke en innovatieve sector te blijven. Daarnaast draagt de rijksoverheid bij aan de instandhouding van de kennisinfrastructuur in het agro- en fooddomein die medebepalend is voor de innovatiekracht van deze sterke Nederlandse agro- en voedingsmiddelensector (agrocluster). Om haar positie te behouden heeft het agrocluster een sterke primaire sector nodig.

Deze sectoren exporteren naast bulkproducten ook technologisch innovatieve producten en diensten. Enkele voorbeelden hiervan zijn: de melkrobot, systemen voor algenkweek, hoogwaardige groente en bloemenzaden, energiezuinige kassen en waterbesparende teelttechnieken en systemen. Binnenkort zal de sector de eerste aardappelen uit zaad op de internationale markt brengen.

De leden van de VVD-fractie delen het standpunt van het kabinet over de versterkte borging van de voedselveiligheid, dat het voorop staat dat voedsel veilig moet zijn. Behalve hoogwaardige Nederlandse producten ligt er in de Nederlandse schappen ook voedsel dat niet in Nederland geproduceerd wordt. Deze leden zien dat in andere landen veelal meer ruimte is voor het gebruik van onder meer gewasbeschermingsmiddelen. Hoe waarborgt het kabinet de voedselveiligheid van producten die niet onder dezelfde standaarden zijn geproduceerd?

Antwoord (5)

In de Europese wetgeving zijn limieten vastgesteld voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen op levensmiddelen. Deze limieten gelden ook voor levensmiddelen die buiten de EU zijn geproduceerd. De NVWA controleert steekproefsgewijs of voldaan wordt aan deze maximumresidugehalten (maximum residue levels: MRL's). Hiervoor meet de NVWA jaarlijks 3000 monsters groenten en fruit. De NVWA onderzoekt daarnaast 1500 monsters op residuen als onderdeel van verplichte EU-importcontroles. De groente- en fruitmonsters worden op 180 tot 500 verschillende residuen van gewasbeschermingsmiddelen onderzocht.

Een deel van de steekproef is representatief voor de hoeveelheid waarin het product in Nederland wordt geconsumeerd waarbij tevens rekening wordt gehouden met de resultaten van eerdere onderzoeken. Deze monsters worden bij winkelketens, groothandels en veilingen (waardoor indirect ook de producten bij de groenteboer en de horeca worden gecontroleerd) en de verwerkende industrie genomen. Daarnaast vindt risicogestuurde bemonstering plaats op locaties waar producten op de Europese markt worden gebracht op basis van informatie uit het Europese meldingensysteem (RASFF) en gegevens uit het verleden over combinaties van producten en landen van herkomst en importbedrijven waar regelmatig overschrijdingen zijn aangetroffen.

Wanneer een MRL wordt overschreden, kijkt de NVWA of de blootstelling hoger ligt dan de gezondheidsnormen en neemt aan de hand daarvan passende maatregelen. Bij overschrijding van de MRL kunnen de volgende maatregelen worden genomen: uit de handel halen van producten en boetes aan de betrokken ondernemers. Daarnaast worden te hoge gehaltes bij de Europese Commissie gemeld via het RASFF-systeem.

Uit de controles van de NVWA blijkt dat het aantal overschrijdingen van MRL’s op producten uit Nederland en de EU zeer gering is. Overschrijdingen worden vooral gevonden in producten uit een aantal niet-Europese landen. Risicoproducten uit deze landen worden daarom extra gecontroleerd.

Ten slotte is er sinds 2010 een Europese verordening van kracht die regelt dat alle lidstaten verplicht meer onderzoek moeten doen (onder andere naar residuen van gewasbeschermingsmiddelen) bij het op de Europese markt brengen van aangewezen producten uit een aantal niet-Europese landen. Monsters worden dan in de haven of luchthaven vastgehouden en gecontroleerd. De Europese lijst van combinaties van producten en landen van herkomst die extra worden gecontroleerd, wordt elke drie maanden aangepast op basis van eerdere resultaten.

De leden van de VVD-fractie lezen op bladzijde 4 van de kabinetsreactie dat vanuit het oogpunt van milieudruk en volksgezondheid het gewenst is minder vlees en melk te consumeren. Deze leden vragen zich af hoe dit advies tot stand is gekomen.

Antwoord (6)

In de brief van het kabinet wordt de WRR geciteerd: «De WRR geeft aan dat minder consumptie van vlees en zuivel vanuit het oogpunt van milieudruk en volksgezondheid gewenst is». De WRR baseert dat op grond van een groot aantal onderzoeken die in de literatuurlijst van het rapport van de WRR is opgenomen. Belangrijke onderliggende publicaties zijn:

  • Gezondheidsraad (2011) Richtlijnen goede voeding ecologisch belicht, publicatie nr. 2011/08, Den Haag: Gezondheidsraad.

  • Lang, T., D. Barling en M. Caraher (2009) Food policy: integrating health, environment and society, Oxford: Oxford University Press.

  • Food and Agriculture Organization (2006) Livestock’s long shadow. Environmental issues and options, Rome: FAO.

  • Planbureau voor de Leefomgeving (2010) Voedsel, biodiversiteit en klimaatverandering; Mondiale opgaven en nationaal beleid, Den Haag: PBL.

  • Planbureau voor de Leefomgeving (2011) The Protein Puzzle; The consumption and production of meat, dairy and fish in the European Union, Den Haag: PBL.

  • Planbureau voor de Leefomgeving (2012a) Balans van de leefomgeving 2012, Den Haag: PBL.

  • Planbureau voor de Leefomgeving (2013a) De macht van het menu. Opgaven en kansen voor duurzaam en gezond voedsel, Den Haag: PBL.

Het is algemeen bekend dat de Nederlandse landbouw zeer duurzaam produceert (met de minste input, de laagste uitstoot per kilogram product). Deelt het kabinet de mening dat indien het milieu leidend is bij de keuze voor productie dat dit een pleidooi is voor een verhoging van de Nederlandse productie?

Antwoord (7)

Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Het feit dat de Nederlandse landbouw efficiënt omgaat met inputs en de laagste uitstoot per kilogram product betekent niet dat alle milieuuitdagingen zijn opgelost. Een groei van de Nederlandse productie kan alleen binnen de bestaande randvoorwaarden ten aanzien van het milieu (zie antwoord 2).

Op bladzijde 4 verwijst het kabinet kort naar de internationale context. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het kabinet de rol van Nederland ziet in het voorzien in de wereldwijde stijgende vraag naar voedsel. Deelt het kabinet de mening dat Nederland als kennisland op het gebied van landbouw, eventueel samen met watermanagement, wereldwijd de landbouw op een hoger niveau kan brengen?

Antwoord (8)

Ja, in de brief 18 november 2014 (Kamerstuk 33 625, nr. 147) hebben de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van EZ de kabinetsinzet aan de wereldwijde voedselzekerheid beschreven. Het streven is daarbij duurzame intensivering van de voedselproductie te koppelen aan een duurzame bescherming en gebruik van natuurlijke hulpbronnen (klimaat, milieu, bodem, water, biodiversiteit) en op adequate wijze rekening te houden met sociale aspecten (inclusieve groei). Ik verwijs u hierbij verder naar antwoord 3.

Deze lezen in de reactie van het kabinet dat circulaire economie alleen gaat over voedselverspilling. Waarom zet het kabinet niet veel meer in op hergebruik van grondstoffen?

Antwoord (9)

Het kabinet zet in het kader van Groene Groei vol in op het versnellen van de transitie naar de circulaire economie. Hierbij wordt ook ingezet op het hergebruik van (fossiele en biobased) grondstoffen en het optimaal gebruik van hernieuwbare grondstoffen binnen de Groene Groei domeinen Biobased Economy, Van Afval Naar Grondstof (VANG), voedsel, water, gebouwde omgeving en stad, energie en water. In het Rijksbrede programma Circulaire Economie, toegezegd door de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 33 043, nr. 47, d.d. 11 december 2015), zullen volgende stappen in optimaal gebruik en hergebruik van grondstoffen worden gezet. Tenslotte is in de BNC fiches over het EU actieplan en afvalpakket Circulaire Economie aangegeven welke kansen het kabinet op Europees niveau ziet voor de circulaire economie, waaronder het optimaal gebruik en hergebruiken van grondstoffen.

Zo is fosfaat momenteel een grondstof waarbij we afhankelijk zijn van de import uit Marokko, terwijl moderne techniek het mogelijk maakt om fosfaat uit dierlijke mest te onttrekken of uit afvalwater. Zij vinden aandacht voor voedselverspilling belangrijk, maar zijn van mening dat daarin niet de grootste winst te behalen is. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een reactie van het kabinet.

Antwoord (10)

Het kabinet streeft naar een circulaire economie waarbij er zo min mogelijk reststromen geproduceerd worden en reststromen zo hoog mogelijk verwaard worden. Fosfaat is één van de grondstoffen die kunnen worden gerecycled, maar ook organische stof, stikstof en energie zijn duurzaam te winnen uit voedselafval, dierlijke mest of rioolslib. Hierin valt zeker nog winst te behalen.

In zijn reactie schrijft de Staatssecretaris: «Het kabinet zet zich op Europees niveau in voor het maximaal mogelijk maken van nuttige toepassingen van grondstoffen en het voorkomen dat voedselstromen als afval worden gedefinieerd.» Deze leden vinden het optimaal gebruik van grondstoffen uit reststromen een belangrijk punt, hier liggen kansen voor Nederland, zoals bij het gebruik van herwonnen grondstoffen uit dierlijke mest. In december is het programma Circulaire Economie gepresenteerd door de Europese Commissie. Eén van de onderdelen is de aanpassing van de mestverordening. Zij constateren dat de aanpassing met name ziet op wederzijdse erkenning, maar dat er geen aanpassing plaatsvindt op het gebruik van dergelijke herwonnen grondstoffen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de inzet van Nederland is op het gebruik van dergelijke herwonnen grondstoffen onder de aandacht te brengen binnen de EU.

Antwoord (11)

Het kabinet is het met de VVD-fractie eens dat er in Nederland kansen liggen op het gebied van herwinnen van grondstoffen uit reststromen en dierlijke mest. De Staatssecretaris van EZ zal zich in de Europese Unie ervoor inzetten voor ruimere mogelijkheden voor gebruik en verhandeling voor secundaire meststoffen en bodemverbeteraars. De Europese Commissie heeft aangekondigd begin 2016 te komen met een voorstel voor een herziening van de Meststoffenverordening. Deze herziening zal naar verwachting een harmonisatie bevatten van de handelseisen voor meststoffen, bodemverbeteraars, groeimedia en biostimulanten. Een dergelijke harmonisatie bestaat nu alleen voor anorganische meststoffen (kunstmest). Verdere harmonisatie van de meststoffenwetgeving zal een impuls geven aan de internationale handel van organische meststoffen en bodemverbeteraars. Nederland is voorstander van een dergelijke herziening en vraagt ook aandacht voor herwonnen fosfaten in dit voorstel. Tenslotte is onze inzet er ook op gericht dat innovatieve producten, zoals mineralenconcentraat, als kunstmestvervanger – meer dan de norm voor dierlijke mest – kan worden gebruikt. Dat kan leiden tot vermindering van het gebruik van kunstmest en tot verruiming van de mogelijkheden voor de toepassing van dierlijke mest. Deze inzet past in de aanpak voor een circulaire economie die de Europese Commissie op 2 december 2015 heeft gepresenteerd. Nederland zet in op het verkrijgen van een aparte derogatie voor mineralenconcentraat van de Nitraatrichtlijn; er is hierover reeds contact geweest met EU-commissaris Vella (verantwoordelijk voor Milieu).

Met betrekking tot de duurzame voedselketens zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe de beleidsinzet vorm zal krijgen. Deze leden lezen dat het kabinet streeft naar een wijze van produceren, verwerken en consumeren van voedsel met een zo gering mogelijke impact op ecosysteem, welzijn mens dier en klimaat. Onderzoeken tonen aan dat biologische productie meer impact op milieu heeft dan gangbare landbouw. Hoe gaat het kabinet hiermee om en welke afwegingen maakt zij daarbij?

Antwoord (12)

Biologische landbouw is één van de vormen van duurzame landbouw die bijdraagt aan een zo gering mogelijke impact op het ecosysteem. Binnen de duurzame landbouwpraktijken is biologische landbouw een voorloper als het gaat om het op verantwoorde wijze omgaan met meststoffen en het niet gebruiken van chemische bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn er bij de andere vormen van duurzame landbouw aspecten die bijdragen aan het verlagen van de impact op het milieu die interessant kunnen zijn voor de biologische landbouw. Het is van belang dat er binnen de gehele agrarische sector een goede kennisuitwisseling is. In de prioritering van de beschikbare middelen voor innovatie wordt hierop gelet.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe true pricing een objectieve bijdrage kan leveren aan het bewustzijn van de consument. Hoe kunnen «externaliteiten» op milieu en biodiversiteit per product objectief worden berekend? Zoals de Staatssecretaris zelf in de brief stelt, hoe kunnen deze kosten inzichtelijk worden gemaakt op verantwoorde manier? Deze leden maken zich zorgen om de berekening van dergelijke kosten, en de verrekening hiervan.

Antwoord (13)

Het kabinet is het met de VVD-fractie eens dat het belangrijk is om externe effecten van producten objectief te berekenen zodat de consument hierover eerlijke informatie krijgt. De laatste jaren zijn door organisaties en bedrijven verschillende stappen gezet om methoden voor het berekenen van externe effecten te ontwikkelen en te testen. Deze ontwikkeling is nog niet afgerond. We hebben te maken met een langjarige ontwikkeling, waarin kennis- en methodiekontwikkeling over «true pricing» gaandeweg tot stand komt.

Mede aan de hand van concreet inhoudelijk te illustreren casussen worden zo verantwoord mogelijke wijze beleidsbeslissingen genomen. Het kabinet zal samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderzoekers een keuze maken voor een aantal voedingsproducten waarvan de externe kosten zo goed mogelijk berekend kunnen worden. Van deze producten worden ook de maatschappelijke baten berekend.

Met betrokkenen en deskundigen zal gezocht worden naar een effectieve manier om de consumenten te informeren over het onderzoek. Dat is met name bedoeld om de nodige aandacht voor een reële, faire, inclusieve prijsstelling van producten in de markt verder te ontwikkelen. De onderzochte productcasussen dienen daarbij als een belangrijk en aanschouwelijk voorbeeld.

Het WRR-rapport spreekt over een transitie van landbouwbeleid naar een voedselbeleid. De leden van de VVD-fractie kunnen zich hierin vinden, de landbouw is meer dan alleen voedsel produceren. Onze boeren onderhouden een groot deel van het landelijk gebied. Gewassen worden niet alleen geteeld voor voedsel, maar ook gebruikt voor kleding, biomassa et cetera.

Tot slot lezen deze leden dat het kabinet streeft naar minder afhankelijkheid/import van eiwitrijke gewassen. Zij vinden dit een nobel streven, maar vragen zich tegelijkertijd af of het kabinet dan ook bereid is om de boeren meer ruimte in regelgeving te bieden, ook op terreinen waar het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) hen tegenwerkt.

Antwoord (14)

Nederland moet zich houden aan EU-regelgeving. Het kabinet is bereid om in het kader van de vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) met het bedrijfsleven te spreken over belemmerende regelgeving. De termijn waarop concrete oplossingen hun beslag kunnen krijgen, is afhankelijk van de aard van de oplossing. Aanpassing van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen is op korte termijn mogelijk. Indien het een aanpassing van de basiswetgeving betreft, kan dit op zijn vroegst tijdens een eventuele MidTerm Review (MTR). Mocht de Europese Commissie niet kiezen voor een MTR, dan is aanpassing van basiswetgeving pas mogelijk per 2021.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot het octrooirecht en het kwekersrecht. Kan de Staatssecretaris aangeven langs welke lijnen de discussie op dit moment loopt en wanneer er meer duidelijkheid te verwachten is?

Antwoord (15)

Zoals bekend, is het kabinet van mening dat de toename van de aanvraag van octrooien van plantgerelateerde uitvindingen een probleem is, waarvoor dringend een oplossing moet worden gevonden. De Nederlandse inzet is gericht op een breed gedragen pakket aan maatregelen waarmee de balans tussen octrooirecht en kwekersrecht wordt hersteld. Bij deze Europese discussie spelen diverse belangen en standpunten, zoals de resolutie van het Europese Parlement, de belangen van andere sectoren en de standpunten van andere lidstaten.

Verschillende oplossingsrichtingen zullen aan de orde komen op het symposium over dit onderwerp dat het Nederlandse Voorzitterschap samen met de Europese Commissie op 18 mei aanstaande zal organiseren. De uitkomst van dit symposium kan de Europese Commissie ondersteunen in het uitwerken van een gebalanceerd pakket aan maatregelen dat kan rekenen op voldoende draagvlak bij alle lidstaten.

Eurocommissaris Bieńkowska heeft in de Raad voor Concurrentievermogen op 29 februari jongstleden aangegeven dat openbreken van de Biotech-richtlijn niet aan de orde is en heeft bereidheid getoond met het Voorzitterschap en lidstaten samen te werken aan oplossingen. Eén van de oplossingsrichtingen waar nu aan wordt gedacht, is het beperken van octrooieerbaarheid middels een interpretatieve verklaring van de Biotech-richtlijn door de Europese Commissie waarin wordt aangegeven dat de resultaten van essentieel biologische processen niet octrooieerbaar zijn.

In navolging op de reactie van de Staatssecretaris op het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid» heeft de Staatssecretaris een applicatie aangekondigd waarmee consumenten in de winkel kunnen scannen op een keur aan cijfers en eigenschappen van het product. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat zijn ambitie is met deze applicatie. Hoe levert een dergelijke applicatie een bijdrage aan het bewustzijn van de consument? Is er op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar voor de consument? Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer in zijn ogen de informatiepositie van de consument voldoende is? De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen dat dit het begin van een oneindige zoektocht naar steeds meer informatie is, waarbij het onduidelijk is of de informatiepositie van de consument er überhaupt beter van wordt.

Antwoord (16)

De consument moet goed geïnformeerd een voedselkeuze kunnen maken. Het bedrijfsleven is dan ook verplicht bepaalde productgegevens (zoals de ingrediëntendeclaratie, voedingswaarde, allergenen, de herkomst van een aantal vers vleessoorten) te vermelden op de verpakking en bij internetverkoop. Op de verpakking kan de consument dus de verplichte informatie van het betreffende product vinden.

Wij zien daarnaast veel private initiatieven om verplichte en vrijwillige productinformatie samen te brengen en eenvoudig beschikbaar te stellen voor de consument. Dit is een ontwikkeling die past in deze tijd. Consumenten kunnen met moderne hulpmiddelen (zoals mobiele telefoons) snel informatie over producten opzoeken. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft hierover afspraken gemaakt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel.

Daarnaast willen deze leden vragen wie er voor de mogelijk extra kosten opdraait bij de ontwikkeling van de applicatie en de informatie die beschikbaar moet zijn? Heeft de Staatssecretaris daar al afspraken over gemaakt met de sector? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? Zo nee, waarom zijn er niet voorafgaand aan de presentatie van het plan van de Staatssecretaris afspraken gemaakt over de mogelijke kosten voor het bedrijfsleven?

Antwoord (17)

In het bestuurlijk overleg van 29 februari jongstleden is met de Alliantie Verduurzaming Voedsel afgesproken dat de kosten voor een pilot omtrent informatie over de herkomst en productiewijze van (enkelvoudig) varkensvlees in kaart worden gebracht. Op basis van deze inventarisatie zal beoordeeld worden wat nodig is om deze pilot te kunnen uitvoeren.

Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de applicatie tot meer administratieve lasten zal leiden? Hoe passen deze extra lasten bij de opgave de regeldruk te verminderen?

Antwoord (18)

Het beter informeren van consumenten met applicaties over herkomst en productiewijze geschiedt op vrijwillige basis en kan de positie van het (primaire) bedrijfsleven versterken. Omdat er ook geen wettelijke verplichting aan ten grondslag ligt, is er geen sprake van een toename in administratieve lasten.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen naar de rol van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). De WRR stelt dat de overheid meer met ngo’s moet samenwerken en hun rol moet ondersteunen. Ngo’s fungeren volgens de WRR als een waakhond. Deze leden plaatsen een kanttekening bij deze oproep om ngo’s een prominentere rol te geven in het voedselbeleid. De zorgen van deze leden richten zich met name op de mogelijke verstrengeling van belangen. Ngo’s streven ook hun eigen idealen na. Kan de Staatssecretaris ingaan op deze zorgen van de leden van de VVD-fractie ten aanzien van de rol van ngo’s?

Antwoord (19)

Bij de beleidsvorming is het altijd van belang kennis te nemen van alle geluiden die hierover leven in de maatschappij. NGO’s vertegenwoordigen een aantal van deze geluiden en fungeren daarbij soms als een waakhond. De overheid is zich bewust van de posities van de NGOs en beoordeelt alle standpunten op haar merites.

Stichting Wakker Dier heeft tijdens haar meest recente onderzoek naar «kiloknallers» de definitie aangepast om zo een stijgende lijn in het aanbod van «kiloknallers» te kunnen waarnemen. Deze leden zijn benieuwd naar de reactie hierop van de Staatssecretaris. Wat vindt de Staatssecretaris van dergelijke manipulatie van de publieke opinie? Past een dergelijke manier van werken in de rol van een ngo zoals de Staatssecretaris dat voor ogen heeft? Een dergelijke beïnvloeding heeft uiteindelijk een mogelijk effect op de wet- en regelgeving en hiermee op de prijs voor de consument.

Antwoord (20)

Het staat de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest. Los daarvan blijf ik van mening dat je niet hoort te stunten met dieren. Doe je dat toch dan neem je willens en wetens de verantwoordelijkheid voor een keten waarin de boer de prijs betaalt en het dier de pineut is. Om dat te doorbreken is samenwerking in de keten essentieel; aangescherpte wet- en regelgeving is niet aan de orde.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennisgenomen van het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid». Deze leden hebben eveneens kennisgenomen van de kabinetsreactie op dit rapport. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen naar aanleiding hiervan en verzoeken het kabinet hierop in te gaan.

Volksgezondheid en zoönosen

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd te lezen dat het kabinet naast duurzaamheid zich ook gaat inzetten om gezondheidsafwegingen, zoals de zoönosen en dierziektebestrijding, nadrukkelijk mee te nemen in de gehele productieketen binnen het GLB. Deze leden vragen het kabinet welke stappen zij tijdens het Nederlands voorzitterschap zal nemen om dit te bewerkstelligen.

Antwoord (21)

Het kabinet vindt dat het GLB moet faciliteren dat een robuust, gezond en ecologisch houdbaar voedselsysteem gerealiseerd wordt. Hierbij moet in het oog gehouden worden dat het GLB op dit moment een instrument is gericht op de primaire bedrijven in de productieketen. Het GLB moet doelgericht innovatie stimuleren die daarvoor nodig is. De discussie daarover wordt gestart. Daarbij wil het kabinet ook het belang van preventie en bestrijding van dierziekten en zoönosen en de aanpak van antibioticaresistentie onder de aandacht brengen.

Tijdens het huidige Voorzitterschap heeft de ministeriële «One Health» conferentie plaatsgehad, waarbij het terugdringen van antibioticaresistentie centraal stond. De uitkomst van deze conferentie wordt benut voor het opstellen van Raadsconclusies, die in de Gezondheidsraad van juni aanstaande worden geagendeerd.

Verder organiseert het RIVM tijdens het voorzitterschap een workshop voor alle lidstaten om met elkaar door te spreken over de signaleringsstructuur voor zoönosen.

Tenslotte worden tijdens de maandelijkse vergaderingen van de Chief Veterinary Officers onder Nederlands voorzitterschap strategische discussies geagendeerd over de preventie en bestrijding van dierziekten.

Daarnaast vragen de genoemde leden welke stappen Nederland na deze periode zal nemen om dit te bewerkstelligen.

Antwoord (22)

Zoals in antwoord 21 reeds is aangegeven, is de wens van het kabinet dat het GLB doelgerichter ingezet wordt om duurzame en gezonde voedselproductie te stimuleren. Ook na het Voorzitterschap blijft het kabinet zich hiervoor hard maken.

Kan het kabinet concretiseren welke punten op het vlak van zoönose- en dierziektebestrijding zij graag in het hernieuwde GLB, dat in 2020 in moet gaan, wil zien? Zij vragen het kabinet ook hoe andere landen (naar verwachting) tegenover deze voorstellen staan. In hoeverre speelt de discussie over de gevaren van zoönosen en dierziekten in andere EU-landen en zijn zij bereid hierop stappen te zetten?

Antwoord (23)

Het kabinet ziet het uitbreiden van het innovatie-instrumentarium als een manier waarop het GLB kan bijdragen aan (onder andere) de preventie van dierziekten en zoönosen. Het is nog niet bekend wanneer de Europese Commissie haar plannen voor het GLB 2021 en verder zal presenteren. Waarschijnlijk is dit niet eerder dan 2017. Pas dan kan beoordeeld worden op welke wijze dit onderdeel in het nieuwe GLB past.

Hoewel de leden van de fractie van de PvdA verheugd zijn te lezen dat het kabinet gaat inzetten op de aanpak van zoönosen in het GLB-beleid, zien deze leden ook dat er in Nederland nog grote stappen gezet kunnen worden op het vlak van de zoönose-bestrijding en volksgezondheid. Zij denken dat met behulp van het wetsvoorstel Dieraantallen en volksgezondheid op dit vlak grote stappen gezet kunnen worden. Zij betreuren het daarom dat deze wet tot op heden niet aan de Tweede Kamer is aangeboden, terwijl de publieke consultatie al bijna twee jaar geleden (14-7-2014) sloot. Al meerdere malen hebben de leden van de PvdA-fractie gevraagd en aangedrongen om deze wet naar de Tweede Kamer te sturen, tot op heden helaas zonder resultaat. Bij deze willen deze leden nogmaals benadrukken dat zij het van het grootste belang vinden dat deze wet zo snel mogelijk behandeld wordt, om daarmee belangrijke stappen te kunnen zetten om de negatieve gevolgen van de Nederlandse veehouderij voor de volksgezondheid te beperken. Zij vragen het kabinet daarom wanneer deze wet aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Antwoord (24)

Zoals eerder aangegeven bij onder andere het Dertigledendebat op 27 januari jongstleden over de gevolgen van de stijging van de melkproductie en bij het Algemeen Overleg Landbouwraad van 10 maart jongstleden, wordt door de Staatssecretaris van EZ gekeken wat de gevolgen zijn voor het wetsvoorstel Dieraantallen van hetgeen middels amendering in de Omgevingswet is opgenomen en of deze nog een toegevoegde waarde heeft. U ontvangt voor de zomer een brief hierover.

Kennis- en voedselexport

De leden van de fractie van de PvdA lezen in de kabinetsreactie dat het voedselbeleid bij de internationale ambitie van het kabinet past om bij te dragen aan het uitbannen van honger en ondervoeding en kansen biedt om de (export)positie van de Nederlandse agrofoodsector te versterken. Deze leden zien het belang in van de Nederlandse agrofoodsector voor zowel de wereld als de Nederlandse samenleving en economie. Zij willen echter benadrukken dat exportgroei niet tot elke prijs het hoogste doel is. Volksgezondheid, milieu en maatschappelijke acceptatie zijn wat betreft de leden van de PvdA-fractie eveneens van groot belang.

Deze leden zien daarom een toekomst in de export van kennis op het gebied van voedsel, en minder in het verkopen van bulkproducten. Verschillende crisissen, op zowel financieel (denk aan de problemen in de varkenssector), het milieu (denk aan de grote milieu-impact die de Nederlandse veehouderij heeft) als op (volks)gezondheidsgebied (denk aan de verschillende zoönose-uitbraken, waaronder Q-koorts) tonen wat betreft de leden van de PvdA-fractie aan dat de toekomst meer gezocht moet worden in lokale productie, die wordt ondersteund door kennis die uit andere landen kan komen. Hoe nobel het streven ook is, deze leden hebben grote twijfels bij het idee dat vanuit Nederland de halve wereldbevolking gevoed kan of zou moeten worden. Nederland zou, met de Wageningen University & Research centre (Wageningen UR) voorop, een voortrekkersrol kunnen spelen wat betreft de leden van de PvdA-fractie op het gebied van kennis-export. Tegelijkertijd zien deze leden dat innovatie vaak van kleine bedrijven en nieuwe spelers komt. Het financieringsinstrumentarium zoals het topsectorenbeleid is gericht op de grote spelers, op de grote bedrijven en op de grote, bekende kenniscentra. Zij zouden graag zien dat de investeringsmogelijkheden voor met name nieuwe spelers wordt vergroot. Hoe kijkt het kabinet naar deze ideeën van de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord (25)

Het kabinet onderschrijft de zienswijze dat de internationale ambities rond voedselzekerheid niet primair gelegen is in de export van Nederlandse bulkproducten. De Nederlandse bijdrage zal zich vooral moeten richten op hoogwaardige producten en diensten. Dit betreft veelal producten en diensten uit de toeleverende sectoren zoals de kassenbouw, koel- en bewaarsystemen, melkrobots, uitgangsmaterialen en snelle analyse- en kwaliteitsborgingsystemen. Met dergelijke innovaties, die naar lokale omstandigheden worden aangepast, draagt Nederland bij aan innovatieve agrarische productiesystemen en ketens die een bijdrage leveren aan de voedselproductie en voedselzekerheid in een groot aantal landen.

In de Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen krijgen MKB-bedrijven en samenwerkende ketenpartijen volop mogelijkheden om met nieuwe ideeën te komen. Daarbij kunnen zij voorstellen voor onderzoek en innovatie in Publiek Private Samenwerking aanmelden en bij goedkeuring uitvoeren. Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) kunnen MKB-bedrijven voorstellen indienen in de regeling MIT (MKB Innovatiestimulering regio en Topsectoren), waarbij ze zelf de kennisinstelling kiezen met wie zij het onderzoek of de innovatie willen uitvoeren. Daarbij wordt volop gebruik gemaakt van kennisinstellingen die niet tot de grote bekende kenniscentra gerekend kunnen worden.

Dit jaar bieden de beide Topsectoren extra ondersteuning aan bedrijven die de haalbaarheid willen onderzoeken naar innovatief samenwerken met bedrijven en organisaties buiten Europa, gericht op systeeminnovaties in de lokale voedselketens. Voor dit instrument is veel belangstelling bij MKB-bedrijven.

Gezondere en duurzame voedselkeuze

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd te lezen dat het kabinet, in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, de mogelijkheden om de consumptie van groenten en fruit en vezelrijke producten te verhogen wil gaan verkennen en oppakken. Deze leden vragen het kabinet of zij kunnen concretiseren op welke manier dit verkennen en oppakken zal plaatsvinden.

Antwoord (26)

Het is belangrijk dat iedereen voldoende groenten en fruit eet. Veel consumenten weten ook dat het eten van voldoende groenten en fruit gezond is. Maar de praktijk blijkt weerbarstiger. Het bedrijfsleven en een aantal maatschappelijke partijen hebben het initiatief genomen om een Nationaal actieplan groenten op te stellen. Doel van dit actieplan is het verhogen van een smaakvol, gevarieerd en creatief aanbod van groenten op meer plaatsen en bereikbaar voor iedereen. Het eten van meer groenten, en daarmee ook meer vezels, moet voor iedereen vanzelfsprekend zijn.

Dit is een mooi initiatief. Wij gaan in overleg met deze partijen op welke wijze de overheid de sector hierbij kan faciliteren. De middelen die de overheid hiertoe momenteel ter beschikking heeft, liggen met name op het terrein van voorlichting (Voedingscentrum) en het stimuleren van innovaties (Topsectorbeleid).

Daarnaast ondersteunt het kabinet het stimuleren van de consumptie van groente en fruit bij kinderen, onder andere via educatieve programma’s via het landbouwbeleid (Schoolfruitregeling) en met het Topsectorenbeleid (smaaklessen). De inzet op dit vlak zal de komende jaren geïntensiveerd worden. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft hiertoe een nieuw programma «Jong leren eten» aangekondigd.

Zij denken dat sturing vanuit de overheid hierbij een goede stimulans zou zijn. De leden van de PvdA-fractie denken hierbij bijvoorbeeld aan een vleestaks. Uit onderzoek van CE Delft3 uit 2012 blijkt namelijk dat verschillende overheidsmaatregelen, waaronder een vleestaks, de hoeveelheid vleesconsumptie zou verminderen en daarmee een verlichting op de milieudruk zou zijn van tenminste 11 procent. Deze leden horen graag hoe het kabinet tegenover een vleestaks, of andere soortgelijke maatregelen zoals beschreven in dit rapport, staat? Zij ontvangen ook graag een algemene reactie van het kabinet op dit rapport.

Antwoord (27)

Het rapport van CE Delft is ons bekend en we vinden de vergelijking van verschillende maatregelen om de vleesconsumptie terug te dringen interessant. Opvallend is dat alle maatregelen een klimaatwinst van 11 tot 13% opleveren en dat een betere informatievoorziening aan de consumenten nagenoeg hetzelfde klimaateffect heeft als een vleestaks of een verhoging van de btw. Zoals eerder aan uw Kamer bericht is het kabinet geen voorstander van prijsprikkels, zoals de in het rapport van CE Delft genoemde vleestaks, het verhogen van het BTW- tarief op vlees of een accijns op vlees (Vergaderjaar 2013–2014, bijlage bij de handelingen publicatienummer 297713, dd. 26 september 2013). Dergelijke instrumenten om te verduurzamen ziet het kabinet als niet-effectief. Bovendien zijn er veel juridische en uitvoeringstechnische haken en ogen.

De leden van de fractie van de PvdA zien daarnaast dat een toename van de consumptie van groenten, fruit en vezelrijke producten gevolgen kan hebben voor de consumptie van vlees en andere dierlijke producten en daarmee een krimp in de vraag naar producten uit de veehouderij-sector kan veroorzaken. Deze leden zouden het een logisch gevolg vinden als deze sector dan ook zal krimpen. Dit zou in de ogen van deze leden ook overeenkomen met de onderkenning van het kabinet «dat alternatieven in aanbod en consumptie van dierlijke eiwitten noodzakelijk zijn voor een houdbaar voedselsysteem». Alleen als deze overstap naar alternatieven gevolgen heeft voor de impact (en daarmee grootte) van de veehouderij-sector zal het een positieve impact op de milieudruk hebben, een belangrijke doelstelling aldus zowel de leden van de PvdA-fractie als het kabinet. Deze leden vragen het kabinet welke gevolgen deze te verwachten afname exact zal hebben voor de veehouderij-sector.

Antwoord (28)

De veehouderij produceert binnen de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van het milieu, dierenwelzijn, ruimtelijke ordening, diergezondheid, voedselveiligheid, etc. Deze wettelijke eisen bepalen, naast de vraag en afzetmogelijkheden vanuit de markt, de mate waarin dierlijke productie plaatsvindt. Wel wordt de omvang van de veehouderijproductie in Nederland, als enige in Europa, gemaximeerd door productierechten (varkens- en pluimveerechten en fosfaatrechten voor melkveehouderij i.o.).

Binnen deze kaders zal de productieomvang zich richten op de afzetmogelijkheden, zowel in Nederland als in Europa en mondiaal.

Omdat de Nederlandse veehouderij voor een belangrijk deel ook voor de export produceert, zal een afname van de consumptie van vlees en dierlijke producten in alleen Nederland hooguit een beperkt effect hebben op de omvang van de veehouderij in Nederland.

Zij vragen het kabinet eveneens of de mening delen dat bij een afname van de consumptie van dierlijke producten in Nederland dit een inkrimping van de veehouderij-sector tot gevolg zou moeten hebben, in plaats van een toename van de export.

Antwoord (29)

In antwoord 28 is nader ingegaan op de factoren die van invloed zijn op de omvang van de dierlijke productie. Tevens kan hierbij worden opgemerkt dat de export van dierlijke producten een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Bovendien vindt ook deze productie plaats binnen de wettelijke randvoorwaarden die in Nederland van kracht zijn. Daarnaast zorgen nieuwe moderne stallen voor een verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en milieu en voor een productie die voldoet aan bovenwettelijke eisen. In de toekomst zal naar verwachting het belang van de export van kennis en technologie toenemen. Nederland zal voor het handhaven en versterken van haar exportpositie zich vooral moeten inzetten op kwaliteit, herkenbaarheid en duurzaamheid.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er op dit moment, op basis van de laatste inzichten uit het gedragswetenschappelijke onderzoek, met diverse initiatieven wordt geëxperimenteerd om gezonde en duurzame consumptiepatronen makkelijk en aantrekkelijk te maken. Deze leden vragen het kabinet of dit tot op heden gevolgen heeft.

Antwoord (30)

Het kabinet zet samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in op het verduurzamen van de voedselconsumptie. Door het benutten van gedragskennis om de gezondere en duurzame keuze makkelijk en aantrekkelijk te maken kunnen effectieve(re) interventies worden ingezet. In de eind vorig jaar afgesloten Green Deal verduurzamen voedselconsumptie wordt met interventies nieuwe kennis over het duurzame gedrag verkregen.

Het daadwerkelijk veranderen van gedrag kan niet op korte termijn maar is een zaak van lange adem. Daarom zijn veel initiatieven nodig en ook initiatieven die een langere periode bestrijken, zoals die van de Aanpak Verduurzamen Consumentengedrag4.

Is er een meetbare afname in de consumptie van dierlijke producten in Nederland? Zo ja, hoe groot zal deze afname naar verwachting zijn en over welke periode zal deze plaatsvinden? Zo nee, waarom niet en welke stappen worden ondernomen om deze initiatieven aantrekkelijker te maken?

Antwoord (31)

Uit een studie van het LEI blijkt dat de totale consumptie van vlees en vleeswaren in Nederland (op basis van karkasgewicht en uitgedrukt in kg per hoofd van de bevolking) sinds 2009 afneemt; van 80,9 kg in 2009 tot 76,3 kg in 2014. Niet bekend is of deze trend zich in het afgelopen jaar heeft voortgezet. Wij hebben geen gegevens over de ontwikkeling van de consumptie van vlees en vleesproducten in de komende jaren.

Als het gaat om de vlees- en zuivelconsumptie moet er een afweging gemaakt worden tussen enerzijds de vrijheid van consumenten om te beslissen wat ze wel en wat ze niet eten en anderzijds andere grote collectieve belangen als het klimaat, milieu, voedselzekerheid en dierenwelzijn. Het kabinet waardeert het als consumenten de keuze maken voor een duurzamer consumptiepatroon, maar wil mensen niet voorschrijven wat zij moeten eten. Dat wil niet zeggen dat de overheid geen beleid voert dat erop gericht is om de consument tot een gezondere en duurzame keuze te brengen. Daarbij spelen voorlichting en bewustwording een belangrijke rol, bijvoorbeeld door het Voedingscentrum. Zie ook antwoord 26.

Ecologische houdbaarheid

De leden van de fractie van de PvdA zijn verheugd dat het kabinet onderschrijft dat de gehele keten verantwoordelijkheid draagt om de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem te vergroten. Deze leden lezen met belangstelling over de aanpak die het kabinet samen met het bedrijfsleven zal opstellen voor het tegengaan van voedselverspilling. Zij vragen het kabinet wanneer zij verwacht dat dit plan van aanpak gereed is en in actie kan treden? Kan het kabinet dit plan van aanpak met de Kamer delen?

Antwoord (32)

In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet het beleid rondom de vermindering van voedselverspilling en -verliezen meer wil plaatsen binnen de ontwikkelingen van de circulaire economie, biobased economy, Groene Groei, en Van Afval naar Grondstof (VANG). De eerste resultaten zijn hiervan al zichtbaar. De Europese Commissie heeft met de «Mededeling Circulaire Economie» het onderwerp voedselverspilling geheel in de context van circulaire economie geplaatst en diverse maatregelen aangekondigd, zie het BNC fiche over deze mededeling, die op 9 februari 2016 aan Uw Kamer is verzonden.[1] Eén specifieke maatregel, die goed past bij de 'circulaire-economie-aanpak, is bijvoorbeeld het wijzigingsvoorstel voor de «Afvalstoffenrichtlijn» waar de link is gelegd met de Europese regelgeving voor diervoeders.[2] Hiermee wordt voorkomen dat bepaalde bruikbare stromen een onnodig afvalstempel krijgen. In dit licht bekijken het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu momenteel samen met het bedrijfsleven welke verduidelijkingen op dit vlak nodig zijn. Ook het voorstel van de Europese Commissie voor monitoring past goed in het kader van circulaire economie en moet een beter zicht opleveren op de efficiëntie in de voedselketen in Europa, waardoor beter bepaald kan worden waarop gestuurd moet worden volgens de afvalhiërarchie, waarin preventie de bovenste trede inneemt. Daarnaast worden samen met de Alliantie Verduurzaming Voedsel verdere mogelijkheden verkend voor het terugbrengen van voedselverspilling in het licht van de circulaire economie.

De leden van de fractie van de PvdA willen benadrukken dat zij hierbij graag zien dat ook de restproducten van de landbouw mee worden genomen. Zij zien bijvoorbeeld mogelijkheden voor de biobased economy. Deze leden vragen het kabinet hoe zij hier tegenover staat.

Antwoord (33)

De reststromen die overblijven uit de voedselindustrie en de landbouw zijn zeer bruikbare stromen biomassa die binnen de biobased economy goed kunnen worden ingezet. Het optimaal gebruikmaken van deze hernieuwbare grondstoffen is één van de uitgangspunten van de biobased economy. In de onlangs uitgekomen Biomassavisie 2030 heeft het kabinet aangegeven hoe de inzet van biomassa in Nederland optimaal kan bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelstellingen richting 2030 op het gebied van voedsel, energie, klimaat, mobiliteit, biobased en circulaire economie.5

Zij zien dat er een toename is in de interesse van de consument voor biologische producten. Toch wordt slechts één procent van het land gebruikt voor biologische productie. De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat Nederland op deze manier zo’n belangrijke markt, die ecologisch houdbaar is, laat liggen. Deze leden vragen het kabinet daarom op welke wijze zij de vraag naar en productie van biologische producten in het voedselbeleid op neemt.

Antwoord (34)

Zie antwoord 12.

Zij zien in het grote verschil tussen de biologische productie en vraag dat de vraag niet altijd het aanbod creëert. Een transitie naar een beter voedselbeleid, met oog voor meer duurzaamheid, dierenwelzijn en volksgezondheid kan daarom wat betreft de leden van de PvdA-fractie niet puur aan de markt worden overgelaten. Deze leden erkennen echter dat er uiteraard ook een belangrijke rol voor de consument is weggelegd, maar deze moet wel een juist besluit kunnen nemen. Zij vragen daarom aan het kabinet op welke wijze zij de consument een betere positie wil geven waar het gaat om het assortiment in de schappen van de supermarkt.

Antwoord (35)

Een supermarkt zal altijd trachten tegemoet te komen aan de wensen van zijn klanten. Marktonderzoek en testpanels horen bij het vergaren van informatie over die wensen. Om goede keuzes te kunnen maken op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn is het dan wel zaak dat de consument weet wat hij kan kiezen. Informatie over herkomst en productiewijze kan hier aan bijdragen. In de Europese verordening voor voedselinformatie voor consumenten ((EU) 1169/2011) is sinds 15 april 2015 de verplichting opgenomen voor de vermelding van de herkomst van vers vlees op het etiket.

Daarnaast zijn met de Alliantie Verduurzaming Voedsel afspraken gemaakt over meer transparantie over de herkomst van ons voedsel en om nog dit jaar een pilot op te zetten met eenvoudige informatievoorziening van (enkelvoudig) varkensvlees met het Beter Leven keurmerk. Hiermee wordt ervaring opgedaan door het informeren van de consument over herkomst en productiewijze van deze producten, bijvoorbeeld via een app. Wij verwijzen u ook naar antwoord 16 en 17.

De productie van voedsel heeft een grote impact op de stand van de biodiversiteit, zowel op een positieve (bijvoorbeeld boeren die bijdragen aan het weidevogelbeheer) als een negatieve (e.g. bijensterfte) manier. De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet op welke wijze zij de biodiversiteit een plaats geeft in het voedselbeleid. Deze leden vragen het kabinet daarbij onder meer op de volgende vragen in te gaan. Welke waarde hecht het kabinet aan de toestand van de biodiversiteit, in relatie tot de economische waarde van ecosysteemdiensten? In hoeverre ziet zij de stand van de bijen en weidevogels als belangrijke indicatoren van de biodiversiteit? Is de stand van de biodiversiteit een onverbrekelijk element in de voedselstrategie van het kabinet?

Antwoord (36)

Het kabinet hecht om verschillende redenen aan het behoud van biodiversiteit en heeft zich daarom gecommitteerd aan internationale doelstellingen op dit terrein, zoals vastgelegd in de EU-biodiversiteitsstrategie en EU-richtlijnen, en in de Sustainable Development Goals (SDG’s).

De economische waarde van ecosysteemdiensten vormt één van de motieven om te blijven werken aan behoud van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal, en biedt kansen om dit in samenhang te doen met duurzame economische ontwikkeling (Groene Groei).

Bijen zijn niet alleen belangrijk voor de landbouwproductie (ecosysteemdienst) en de totale biodiversiteit. De bijenstand is ook een indicator voor gezonde omgevingscondities en voor de diversiteit van de flora. Weidevogels zijn een indicator voor de kwaliteit van het agrarische cultuurlandschap en van de biodiversiteit daarin.

Bij het belang van biodiversiteit voor voedsel gaat het zowel om de biodiversiteit bovengronds (bestuivers en plaagwerende insecten, maar ook andere vitale onderdelen van agrarische ecosystemen akker- en weidevogels, soortenrijke weilanden en akkerranden) als ondergronds (het bodemleven dat de sleutel is tot bodemvruchtbaarheid, bewerkbaarheid van de grond, vochtregulering en gezondheid van gewassen). Het gaat zowel om de biodiversiteit in Nederland als daarbuiten (ecologische voetafdruk van voedselproductie). Voor de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem is biodiversiteit essentieel. Daarom is het verbeteren van de condities voor biodiversiteit een onmisbaar element in de voedselstrategie van het kabinet. In de brief van de Staatssecretaris EZ van 30 november 2015 over het nieuwe stelsel agrarisch natuur- en landschapsbeheer en weidevogels (Kamerstuk 33 576, nr. 56) is hier nader op ingegaan.

Naar een voedselbeleid

De leden van de fractie van de PvdA lezen met genoegen dat het kabinet een transitie van een landbouwbeleid naar een voedselbeleid wil maken. Deze leden lezen dat innovatiegelden aan initiatieven worden besteed die deze transitie tot stand kunnen brengen. Zij vragen het kabinet of zij deze initiatieven concreet kan benoemen?

Antwoord (37)

In de afgelopen jaren heeft het kabinet innovatieprogramma’s ingericht die bijdragen aan de transitie van een landbouwbeleid naar een voedselbeleid. Zo wordt bijvoorbeeld gewerkt aan inzichten in de invloed van informatie, communicatie en omgevingsfactoren op het aankoop en (gewoonte)gedrag van consumenten. Hoe kunnen deze inzichten en hierop gebaseerde innovaties bijdragen om de duurzame en gezonde ook de gemakkelijke keuze te maken.

Een ander spoor zijn de innovaties die bijdragen aan een groter aanbod en aankoop van gezondere producten met minder zout, verzadigd vet en suiker en meer groenten en fruit. Het kabinet heeft verder kennisprogramma's in gang gezet rond verminderen van voedselverspilling en over eiwitinnovaties.

Met de Small Business Innovation Research (SBIR) Verduurzaming Voedselproductie krijgen vijf ondernemers ondersteuning voor het opschalen van innovaties zoals het verkrijgen van nieuwe hoogwaardige eiwitten uit vis en groenteresten en het winnen van visvoer ingrediënten uit reststromen.

Bij de Technologiestichting STW heeft het kabinet een Eiwitinnovatieprogramma ondergebracht. In vijf projecten wordt gezocht naar innovatieve manieren om eiwitten te winnen uit bladmateriaal van planten, microalgen en insecten om te voorzien in de groeiende vraag naar eiwitten.

Op de websites van WUR, TNO, RVO en de Topsectoren zijn hierover meer initiatieven en informatie te vinden.

De leden van de fractie van de PvdA zien daarnaast in dat hergebruik, en daarmee de circulaire economie, een belangrijke rol kan spelen in het voedselbeleid. Deze leden vragen de regering of zij kan toelichten welke rol zij voor de circulaire economie zien binnen het voedselbeleid

Antwoord (38)

Het kabinet onderschrijft de stelling van de PvdA dat de circulaire economie een belangrijke rol kan spelen in het voedselbeleid. Het doel van een circulaire economie is immers de waarde van producten, materialen en natuurlijke hulpbronnen zo lang als mogelijk te beschermen en behouden voor de economie, en tegelijkertijd het ontstaan van afvalstoffen te minimaliseren. De voedselketen is daar zelf al mee bezig. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gebruik van reststromen uit de voedingsindustrie in velerlei toepassingen, het fosfaatketenakkoord en de inzet rondom mestverwerking (zie ook antwoord 11). Het innovatiebeleid van de topsector Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen stimuleert ook de transitie naar een circulaire economie door het agenderen van thema’s als biobased economy, internationalisering en robuuste plantaardige productie.

De transitie naar een circulaire economie rechtvaardigt een zo breed mogelijke aanpak en daarom werkt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede op verzoek van de Tweede Kamer, samen met de Minister van Economische Zaken aan een Rijksbreed Programma Circulaire Economie.

Zij hebben zorgen over de versnippering van het voedselbeleid. Deze zorgen worden ook gedeeld door de Wageningen UR, zoals uitgesproken tijdens het rondetafelgesprek over de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid» op 3 februari 2016. De leden van de PvdA-fractie zouden dan ook graag een meer integrale aanpak van het voedselbeleid zien. De genoemde leden missen dit echter in de kabinetsreactie. Deze leden horen daarom graag hoe het kabinet denkt over een meer integrale aanpak van het voedselbeleid, en op welke wijze zij dit gaat bewerkstelligen.

Antwoord (39)

Het kabinet onderschrijft het belang van een integraal voedselbeleid. In de reactie op het WRR rapport «Naar een voedselbeleid» geven wij aan het belangrijk te vinden de belangen rond voedsel integraal te wegen. Op diverse terreinen werken de bewindspersonen al actief samen op het voedselbeleid. Sinds het uitbrengen van de kabinetsreactie is deze samenwerking nog meer versterkt.

Meer dan voorheen vinden wij het van belang dat bij alle in te zetten instrumenten voortdurend tussen de verantwoordelijke ministeries wordt afgestemd en afgewogen keuzes worden gemaakt.

Om de interdepartementale samenwerking op het gebied van voedselbeleid sterker te verankeren is deze samenwerking tussen de vier meest betrokken departementen de afgelopen periode structureel geïntensiveerd.

Het gaat er bij het integrale voedselbeleid om dat dit door de gehele voedselketen wordt doorgevoerd. De betrokken ministeries trekken op de diverse terreinen gezamenlijk op. Zo wil de Staatssecretaris van EZ meer dan voorheen het aspect gezondheid meenemen in alle schakels in de voedselketen. In de kabinetsreactie hebben wij aangegeven dat dit in het toekomstige GLB meegenomen moet worden.

De Staatssecretaris van EZ en de Minister van VWS hebben ook gezamenlijk opgetrokken bij het tijdens het Nederlandse Voorzitterschap op de Europese agenda plaatsen van de thema’s antibioticaresistentie en verbetering productsamenstelling.

Op het terrein van de ecologische houdbaarheid werken met name Ministeries van EZ en I&M. Zo geven deze ministeries gezamenlijk invulling aan de opvolging van het pakket van de Europese Commissie over de «circulaire economie», zoals bijvoorbeeld de vermindering van voedselverspilling.

Tenslotte wordt het domein «voedselzekerheid» primair behartigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het beleid op dit terrein is vormgegeven in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken.

Zij horen vanuit het veld dat de voedselstrategie van het kabinet zich voor een groot deel zou moeten richten op een transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten. Verschillende sprekers tijdens het genoemde rondetafelgesprek gaven zelfs aan dat de voedselstrategie specifiek een eiwitstrategie zou moeten zijn. Hoe beoordeelt het kabinet deze opvatting? Maakt de eiwitstrategie een wezenlijk onderdeel uit van de kabinetsstrategie? Wat gaat het kabinet concreet doen om de transitie van dierlijke haar plantaardige eiwitten te stimuleren?

Antwoord (40)

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie is een verandering naar een duurzame consumptie een onderdeel van het voedselbeleid. In dit verband is een meer duurzame eiwitvoorziening van belang, omdat de huidige (westerse) eiwitproductie en -consumptie een relatief belangrijk aandeel heeft in de milieu-impact van onze voedselvoorziening. Dit geldt voor de eiwitvoorziening van mensen en (landbouw-)huisdieren. In het kader van een duurzaam en gezond voedingspatroon steunt de overheid daarom kansrijke initiatieven als het gaat om de productie en consumptie van nieuwe duurzame eiwitbronnen, zoals plantaardige eiwitten (bijv. peulvruchten en afgeleide vleesvervangers), insecten, algen/wieren en kweekvlees. Deze zijn, mits veilig, een uitdagende innovatie-opgave voor het bedrijfsleven als ook een mogelijkheid voor consumenten om het menu te veranderen.

Om de ontwikkeling van duurzame, plantaardige eiwitten te stimuleren wordt o.a. de Green Deal als stimuleringsinstrument ingezet. Zo is onlangs de Green Deal «Verduurzamen Voedselconsumptie» ondertekend, en zijn er momenteel nog twee andere Green Deals met betrekking tot nieuwe eiwitten in voorbereiding, die gezamenlijk het hele traject van primaire productie, via verwerking tot aan retail en consumptie omvatten. Ook zal het kabinet er zich voor inspannen om de transitie naar meer duurzame, plantaardige eiwitten in de onderzoeksprogrammering van de Topsector Agri&Food op te nemen. Dit richt zich op zowel de productie- en verwerkingskant als ook op ketentransparantie en de consument.

Nederland is voorstander van aanpassing van de wet- en regelgeving met name in het geval van insecten voor diervoeders mits dit op een veilige en verantwoorde manier kan gebeuren. Dit is het beleid zoals dat is ingezet op basis van de Green Deal «Insecten voor feed, food en farma».

Het is wat betreft de leden van de PvdA-fractie belangrijk om concrete stappen te zetten op weg naar een voedselbeleid. Deze leden willen daarom graag dat het kabinet een voedselakkoord gaat ontwikkelen, vergelijkbaar met het Energieakkoord, om daarmee de belangrijkste doelstellingen (bijvoorbeeld op het gebied van een eiwitstrategie) op een realistische, maar beperkte termijn te behalen. Zij zijn namelijk van mening dat alleen door een coherent beleid, waarbij alle partijen actief betrokken zijn, een succesvol voedselbeleid opgezet kan worden waarin de uitdagingen van nu en de toekomst worden aangepakt en opgelost. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit moeilijker of zelfs niet te realiseren is door een beleid waarbij alleen akkoorden worden gesloten op bepaalde momenten, zoals is gedaan met het Akkoord verbetering productsamenstelling. Deze leden vragen het kabinet daarom waarom zij de keuze maakt slechts akkoorden te sluiten op specifieke onderdelen (vergelijkbaar met het Akkoord verbetering productsamenstelling) en niet voor het gehele beleid (vergelijkbaar met het Energieakkoord).

Antwoord (41)

Het kabinet deelt de opvatting van de leden van de PvdA-fractie dat alleen door een coherent beleid, waarbij alle relevante partijen actief betrokken zijn, een succesvol voedselbeleid opgezet kan worden waarin de uitdagingen van nu en de toekomst worden aangepakt. Maar het kabinet verwacht niet dat een alomvattend akkoord met alle betrokken partijen daarvoor een geëigend instrument is. Het voedselsysteem is complex en omvangrijk. De opgaven die onderdeel uitmaken van de noodzakelijke transitie zijn divers. Er is naar de opvatting van het kabinet niet één weg die naar een ecologisch houdbaar en robuust voedselsysteem leidt. Het is naar ons oordeel effectiever om over specifieke vraagstukken gericht afspraken te maken met die partijen die voor de aanpak daarvan een belangrijke rol (kunnen) spelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA fractie

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport welke nieuwe inzichten het WRR-rapport voor hen heeft gebracht en welke beleidselementen nieuw zijn in de kabinetsreactie, oftewel de voedselagenda ten opzichte van staand beleid. Deze leden krijgen de indruk dat de kabinetsreactie een samenraapsel is van staand beleid. Klopt dat, en zo nee waarom niet? Zij vragen in hoeverre deze voedselagenda ook een voedselstrategie is die ook is gericht op de lange termijn.

Antwoord (42)

De WRR heeft met zijn rapport een scherpe analyse van het huidige voedselsysteem neergezet. De inzichten die de WRR met hernieuwde inzet op de agenda zet, zijn het belang van het integraal afwegen van de diverse belangen binnen voedselbeleid en de positie van ketens en consument in het beleid. Het kabinet erkent de noodzaak om te komen tot een voedselbeleid waarbij belangen op het vlak van gezondheid, ecologische houdbaarheid en robuustheid integraal worden gewogen (zie antwoord 39)

Daarnaast constateert het kabinet dat er in de samenleving veel discussie plaatsvindt over voedsel en alles wat daarbij komt kijken. Het kabinet zal deze signalen meenemen in haar beleidsontwikkeling.

Het is juist dat in de agenda een aantal lopende beleidslijnen wordt weergegeven. Deze voedselagenda heeft ten doel om alle bestaande en nieuwe inzet op het brede voedselterrein integraal neer te zetten, en de lopende acties te versterken. Daarmee is de voedselagenda ook gericht op de langere termijn.

Nieuwe initiatieven zullen bijvoorbeeld genomen worden op het gebied van consumptie van meer groenten en fruit, verkenningen naar de robuustheid van het systeem, voedselverspilling en circulaire economie, en een eerlijke prijs voor voedsel. Ook wordt extra ingezet op transparantie en (jeugd)educatie. Ook wordt verkend hoe we binnen het nieuwe GLB de transitie een impuls kunnen geven.

Verder bespreken wij met steden en regio’s op welke wijze zij het voedselbeleid (mede) vorm kunnen geven.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie niet overtuigd van de bewaking van de integraliteit van de voorgestelde voedselagenda langs drie lijnen (volksgezondheid, ecologische houdbaarheid en robuustheid). In de kabinetsreactie staat dat de samenwerking tussen ministeries en andere betrokken partijen wordt versterkt, deze leden vernemen graag op welke wijze dit streven wordt vormgegeven. Welke structurele samenwerking tussen ministeries en welke structurele samenwerking met betrokken partijen is er op dit moment ten aanzien van voedsel, zo vragen zij.

Antwoord (43)

Zie antwoord 39 waar het gaat om de bewaking van het integrale voedselbeleid door de overheid.

Met andere partijen wordt ook intensief gesproken en samengewerkt. Los van de vele bilaterale relaties met maatschappelijke partijen, bestaan er voor de structurele samenwerking met maatschappelijke partijen ook verschillende vormen, variërend van de samenwerking binnen de Topsectoren, de Alliantie voor Verduurzaming Voedsel, het Akkoord Verbetering Productsamenstelling, het Regulier Overleg Warenwet tot een aantal Green Deals op het gebied van voedsel.

In hoeverre komt de voedselagenda terug in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zien de staatsecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijkheden om het belang van voedsel een meer integrale en geprononceerde rol te geven in de begroting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord (44)

Zoals eerder gezegd hecht het kabinet aan een integrale benadering van het voedselbeleid. Het voedselbeleid heeft raakvlakken met diverse beleidsdomeinen onder verschillende verantwoordelijkheden binnen het kabinet. Eén concrete overkoepelende doelstelling voor voedsel, en bijbehorend begrotingsartikel, doet geen recht aan de verschillende verbanden en verantwoordelijkheden en de breedte van het voedselbeleid. De nieuwe activiteiten die voortvloeien uit de voedselagenda zullen binnen de bestaande begrotingsartikelen van de verschillende ministeries worden ingepast.

In de kabinetsreactie wordt aangegeven dat de basis van de voortgangsbewaking van het integrale voedselbeleid een aantal monitors is. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze monitors voldoende informatie geven zodat het effect van het beleid zichtbaar gemaakt kan worden en niet alleen algemene trends. Kan inzichtelijk worden gemaakt welke informatie wordt verzameld door middel van deze monitors en hoe dit voldoende informatie geeft om de effectiviteit van het beleid te beoordelen los van algemene trends, zo vragen deze leden. En wanneer is bijsturing nodig?

Antwoord (45)

Naar het oordeel van het kabinet geven de in haar reactie genoemde monitors de noodzakelijke informatie om de effectiviteit van het beleid te beoordelen. De invloed of effectiviteit van het beleid zal zich in de genoemde monitors manifesteren in de vorm van het versterken van een (gewenste) trend of in de vorm van een trendbreuk.

De Monitor Duurzaam Voedsel geeft inzicht in de consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel in Nederland. De cijfers hebben betrekking op de in Nederland geconsumeerde producten in de belangrijkste afzetkanalen (supermarkten, buitenhuishoudelijke markt en speciaalzaken) en zijn gebaseerd op de omzet van producten voorzien van een keurmerk met onafhankelijke controle.

Op basis van afvalverwerkingsgegevens wordt in de Monitor Voedselverspilling een inschatting gemaakt van de totale omvang van voedselverspilling in Nederland. Er is sprake van voedselverspilling als voedsel dat bestemd is voor menselijke consumptie hier niet voor wordt gebruikt. Voor de kwantificering van de verspilling wordt rekening gehouden met de mate van hoogwaardige verwaarding volgens de ladder van Moerman. De gegevens worden gebruikt voor voorlichting en het maken van aanvullende beleidskeuzes.

Voor het ontwikkelen en evalueren van een adequaat beleid op het gebied van gezonde en veilige voeding is het noodzakelijk te beschikken over gegevens betreffende de voedselconsumptie en voedingstoestand van de Nederlandse bevolking als geheel, en specifieke bevolkingsgroepen in het bijzonder. De voedselconsumptiegegevens die worden samengesteld door het RIVM geven inzicht in de consumptie van voedingsmiddelen, de inname van macro- en microvoedingsstoffen, de inname van potentieel schadelijke chemische stoffen, en in de ontwikkelingen hiervan (trends).

Daarnaast verzamelt het RIVM informatie over de nutriëntensamenstelling van voedingsmiddelen. Aan de hand van deze monitoring wordt de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling gevolgd en zo nodig bijgestuurd.

De gegevens omtrent consumentenbestedingen, voedselverspilling en voedselconsumptie worden in voorkomende gevallen gebruikt voor het afleiden van normen, voorlichting, en het maken van andere beleidskeuzes.

In oktober 2015 verscheen de Monitor Duurzaam Voedsel 2014. De Staatssecretaris van Economische Zaken legde in het persbericht de nadruk op de consumenten die in 2014 meer (+18%) dier- en milieuvriendelijk geproduceerd voedsel hebben gekocht. De leden van de CDA-fractie constateren dat de stijging van 18% betrekking heeft op de besteding in euro's, niet in hoeveelheden. In het rapport bij deze monitor staat dat het marktaandeel duurzaam is gestegen van 6% naar 7%, dus slechts 1%. Deze leden vragen zich af waar die stijging van 18% dan vandaan komt. Zijn de prijzen van duurzame producten zoveel meer gestegen dan die van de gangbare producten? Of zijn de prijzen voor levensmiddelen in het algemeen gestegen, zo vragen zij.

Antwoord (46)

De stijging van +18% in consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel in 2014 (t.o.v. 2013) wordt slechts ten dele verklaard door de toegenomen prijzen voor deze producten. De belangrijkste verklaring is echter de absolute toename van de consumentenbestedingen.

De leden van de CDA-fractie valt het op dat de stijging van 18% voor het grootste deel (66%) wordt gehaald uit de UTZ gecertificeerde producten. Dat is dus koffie, thee, cacao, welke allen importproducten zijn, waarbij het duurzaamheidskarakter volgens deze leden vooral te maken heeft met de werk- en beloningsomstandigheden van de producenten. Het is de leden van de CDA-fractie bekend dat bijvoorbeeld de prijs van koffie op de wereldmarkt vorig jaar als gevolg van de droogte in Brazilië geëxplodeerd is. In hoeverre heeft dat doorgewerkt in de consumentenprijs van koffie, zo vragen deze leden.

Antwoord (47)

Hogere grondstofprijzen, in dit geval voor koffie, werken op den duur door in de consumentenprijs. Een stijging van de omzet met 18% betekent dus niet per se dat de afgezette hoeveelheid navenant is toegenomen.

Zij constateren dat de stijging van 18% voor driekwart gerealiseerd wordt in de buitenhuishoudelijke markt (horeca), meer bepaald in de productgroep «dranken». Verdere uitleg daarover ontbreekt. Welke verklaring hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervoor? Zou het zo kunnen zijn dat er in de etikettering van deze producten het één en ander veranderd is, waardoor fors méér dranken «duurzaam» mogen worden genoemd, zo vragen deze leden.

Antwoord (48)

Als gevolg van nieuwe regelgeving hebben fabrikanten hun etiketten moeten aanpassen. Tegelijk met die aanpassing is ook nieuwe keurmerkinformatie aan de etiketten toegevoegd. Dit verklaart ten dele de geconstateerde stijging. Daarnaast was er in 2014 sprake van een forse toename van gecertificeerde grondstoffen, waardoor voor de horeca en andere buitenhuishoudelijke consumptie ook meer gecertificeerde duurzame producten beschikbaar waren.

De leden van de CDA-fractie constateren verder dat in de besteding van vis, vlees en vleeswaren geen stijging is te zien. Welke verklaring en reactie hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten aanzien van deze constatering?

Antwoord (49)

De Monitor Duurzaam Voedsel brengt alleen cijfers en trends in consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel in beeld. De achterliggende redenen van de gemeten cijfers zijn niet onderzocht. Overigens blijkt uit een studie van het LEI dat de vleesconsumptie per hoofd van de bevolking in Nederland sinds 2009 afneemt; van 80,9 kg in 2009 naar 76,3 kg in 2014. Verder komt uit eerder onderzoek naar voren dat een toenemend aantal mensen tenminste 1 dag in de week vleesloos eet.

De leden van de CDA fractie zijn van mening dat voedselzekerheid aangewezen zou moeten worden als een vitaal economisch- en veiligheidsbelang voor Nederland, net als telecom en infrastructuur. Hiervoor is de bereidheid en inzet nodig van meerdere ministeries. Deze leden vragen of de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn hierin het voortouw willen nemen, gezamenlijk met de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou de Kamer hierover geïnformeerd kunnen worden?

Antwoord (50)

De nationale voedselvoorziening of voedselzekerheid, de verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZ, is wat betreft crisisbeheersing een onderdeel van het Nationale Veiligheidsbeleid. Dit laatste valt onder de coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. Een belangrijk onderdeel van de nationale veiligheid is de bescherming van de vitale infrastructuur. In 2015 bent u geïnformeerd over de resultaten van de herijking van de vitale infrastructuur (TK 2014–2015, 30 821, nr. 23) en over welke vitale processen er in Nederland zijn.

Voedselvoorziening is niet één van deze vitale processen, omdat het bij uitval of verstoring niet de impact veroorzaakt om tot de vitale infrastructuur te moeten worden gerekend. Binnen de sector voedsel is immers sprake van een toegenomen Europese samenwerking, een sterke marktwerking en een toenemend zelfvoorzienend vermogen van Nederland. Hierdoor is uitval van één van de schakels niet onoverkomelijk, waardoor de impact op de maatschappij beperkt blijft. Alleen de laatste schakels in de voedselvoorziening, namelijk de retail naar de consument en de distributie, zijn van vitaal belang. Deze schakels zijn mede door afhankelijkheid van andere vitale processen (zoals ICT en transport) wel gevoelig voor verstoringen met mogelijke vormen van maatschappelijke onrust als gevolg.

Overigens is uit een onderzoek van LEI-Wageningen UR, getiteld «Voedselvoorziening in Nederland onder buitengewone crisisomstandigheden» (2013), gebleken, dat onder omstandigheden waarbij Nederland geheel op zichzelf is aangewezen (autarkie) het mogelijk is een bevolking van 17 miljoen personen van voedsel te voorzien. Nederland is dus onder buitengewone crisisomstandigheden voor wat betreft het voedsel zelfvoorzienend.

Met dit antwoord wordt voldaan aan de toezegging van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, gedaan in het AO Voedselzekerheid van 27 januari 2016 om te bekijken of het mogelijk is voedselzekerheid in Nederland tot strategische sector te benoemen en de Kamer hierover per brief te informeren.

Zij kunnen zich vinden in het bevorderen van de integraliteit van het voedselbeleid in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Zetten de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarbij, naast volksgezondheid en duurzaamheid, ook in op het oorspronkelijk en primaire doel van het GLB namelijk de robuustheid van het voedselsysteem in Europa? Zo ja, op welke wijze? Hoe wordt in de EU de visie op voedselzekerheid en het veiligheidsbelang van voedsel geborgd? Wordt in het kader van het GLB ook gedacht aan het Amerikaanse systeem van inkomensverzekeringen in de melkveehouderij, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Antwoord (51)

Ja, de oorspronkelijke doelen van het GLB, waaronder voedselzekerheid, zijn nog steeds belangrijk. Wel zijn de tijden veranderd en zijn moderne instrumenten nodig om deze doelen te verwezenlijken. Bij het nadenken over een toekomstig GLB passeren vele mogelijke instrumenten de revue waaronder ook een systeem van inkomensverzekeringen in de melkveehouderij. Dat zegt echter niets over de uitkomst.

Deze leden onderschrijven de conclusie van de WRR dat de primaire sector een cruciaal onderdeel blijft van het voedselnet. Delen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze mening met de WRR?

Antwoord (52)

Ja, de primaire sector is een belangrijk onderdeel van de voedselketen. Ze staat aan de basis daarvan.

Zij ondersteunen diversificatie in de landbouw. Echter de intensieve landbouw blijft zeker nodig, ook in Nederland, en voor deze landbouw zou schaalvergroting ook mogelijk moeten zijn. Een intensieve landbouw kan gunstig zijn voor voedselveiligheid, volksgezondheid, en een lagere milieuafdruk. Ook onderzoek en innovatie heeft een kritieke massa nodig van landbouwbedrijven. Beamen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat naast diversificatie, ruimte voor te ondernemen en een kritieke massa in de primaire sector nodig is?

Antwoord (53)

Een sterke primaire sector die zich duurzaam ontwikkelt is belangrijk om de Nederlandse positie als belangrijk exporterend agrarisch productieland in de wereld te handhaven. Ondernemers moeten de ruimte hebben om binnen de randvoorwaarden van milieu en duurzaamheid te kunnen ondernemen.

Om een sterke primaire sector te behouden is in de ogen van de CDA-fractie flankerend beleid nodig, onder meer ter ondersteuning van jonge boeren en van samenwerkingsinitiatieven tussen landbouwers. Delen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze mening? Zo ja, welke maatregelen worden hiervoor genomen?

Antwoord (54)

Flankerend beleid is nodig om de primaire sector duurzamer te maken en ook in de toekomst een sterke landbouwsector te houden. De overheid neemt tal van maatregelen om de sector sterker en toekomstgericht te maken. Zo zijn er onder andere fiscale prikkels om duurzaam te investeren (VAMIL/MIA: Vervroegde Aftrek milieu-investeringen en de milieu-investeringsAftrek), wordt er vanuit het GLB steun gegeven aan jonge boeren en aan de oprichting van producentenorganisaties en staat de overheid garant voor bankleningen (borgstellingen). Al deze maatregelen zijn gericht op innovatieve en duurzame investeringen in de landbouwsector.

Zien de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijkheden om het nationaal en Europees beleid meer te richten op het ondersteunen van samenwerking tussen producenten?

Antwoord (55)

In het nieuwe GLB zijn mogelijkheden geschapen voor samenwerking tussen producenten in producenten (PO)- en brancheorganisaties (BO). In bepaalde sectoren van de landbouw zijn deze PO’s en BO’s al in oprichting of wordt hard gewerkt om deze van de grond te krijgen. Wij vinden dat een goede ontwikkeling die kan bijdragen aan de versterking van de positie van primaire producenten in de afzetketen.

Deze leden zijn van mening dat investeringen in dierenwelzijn en milieu zich moeten kunnen terugverdienen. Delen de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze mening? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken?

Antwoord (56)

Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om na te gaan op welke wijze investeringen in dierenwelzijn en milieu terugverdiend kunnen worden. De overheid ondersteunt investeringen in duurzame (bovenwettelijke) huisvestingssystemen via fiscale maatregelen (MIA/Vamil) en via de Garantstelling Landbouw. Genoemde investeringen kunnen worden terugverdiend door bedrijfsontwikkeling binnen de wettelijke kaders en door onderscheidende producten met toegevoegde waarde te ontwikkelen en in de markt te zetten.

Bent u het in het verlengde hiervan ermee eens dat het voor de Nederlandse primaire sector van belang is dat er een Europees gelijk speelveld is en dat nationale koppen op Europees beleid vermeden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit terug in het voedselbeleid en de voedselagenda? En hoe wordt deze voedselagenda buiten Nederland geagendeerd ten behoeve van een gelijk speelveld, zo vragen zij.

Antwoord (57)

Voor de Nederlandse primaire sector is een gelijk speelveld inderdaad van belang. Wel moeten we ons realiseren dat de consequenties van de Europese milieunormen in Nederland zwaarder worden gevoeld dan in andere lidstaten door de hoge veedichtheid, hoge bevolkingsdichtheid en milieudruk. Soms is inderdaad ook sprake van strengere nationale eisen. De Noordwest-Europese lidstaten, waaronder Nederland, gaan op het terrein van dierenwelzijn soms iets verder dan de EU-normen eisen omdat maatschappij, politiek en soms de sector dat vragen.

Terecht merkt de CDA-fractie op dat ook bij de toekomstige vormgeving van Europees landbouw- en voedselbeleid of aan voedsel gerelateerd beleid, een gelijk speelveld uitgangspunt moet zijn. Het is ook om die reden dat gedurende het Nederlandse EU-voorzitterschap een aantal thema’s op het niveau van de Raad van de Europese Unie wordt geagendeerd.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er aandacht is voor de verschuivende machtsverhoudingen naar de retail. Deze leden vragen of er onderzoek wordt gedaan naar de effecten op diversiteit van het productaanbod (aanbod van diverse merken van eenzelfde product en diversiteit van verschillende producten) door de groeiende machtsconcentratie bij supermarktketens.

Antwoord (58)

Er wordt geen onderzoek gedaan naar veranderingen in het productaanbod van supermarkten. Wel stellen we vast dat steeds nieuwe producten in het supermarktschap worden geïntroduceerd.

Wordt gemonitord welke relatie er is tussen producentenprijs en winkelprijs? Zo nee, waarom niet? Zij vragen naar het vervolg op de onsuccesvolle pilot oneerlijke handelspraktijken.

Antwoord (59)

Ja, er bestaat sinds maart 2014 een voedselprijzenmonitor waarin maandelijks de prijzen worden bijgehouden op boerderijniveau, op het niveau van de levensmiddelenfabrikant en in de supermarkt. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken voert WUR-LEI deze monitor uit en publiceert deze via de website Agrimatie (http://www.agrimatie.nl/Default.aspx?subpubID=2424).

De evaluatie van de pilot oneerlijke handelspraktijken in de agrofoodsector zal in het voorjaar in een brief van de Minister van Economische Zaken aan uw Kamer worden aangeboden. Daarin leest u ook de voorgestelde vervolgstappen.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de gewijzigde Beleidsregel duurzaamheid en mededinging naar de Kamer wordt gestuurd, gezien die eind vorig jaar werd verwacht.

Waarom is er meer tijd nodig, zo vragen deze leden

Antwoord (60)

De Staatssecretaris van EZ heeft op 3 december 2015 tijdens de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel landbouw en natuur, aangegeven dat de beleidsregel duurzaamheid en mededinging eind 2015 zou worden gepubliceerd voor consultatie. De consultatie liep van 23 december 2015 tot en met 31 januari 2016 en heeft 19 reacties opgeleverd. De reacties op de consultatie worden op dit moment bestudeerd. Hierna zal de aangepaste beleidsregel worden voorgelegd aan de ACM voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. Vervolgens wordt de reactie van de ACM verwerkt en zal de aangepaste beleidsregel worden gepubliceerd in de Staatscourant. Verwachting is dat de publicatie en de mededeling over de aangepaste beleidsregel aan uw Kamer in het voorjaar zal plaatsvinden.

In hoeverre is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gehouden aan de beleidsregel, zo vragen zij.

Antwoord (61)

De beleidsregel duurzaamheid beoogt een voor duurzaamheid kenmerkend algemeen kader te bieden waarbinnen de ACM haar concrete individuele beoordeling kan maken om, met behoud van haar beoordelingsvrijheid en in overeenstemming met het nationale en Europese mededingingsrechtelijke kader, haar bevoegdheden uit te oefenen. Op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, maar kan gemotiveerd van een beleidsregel worden afgeweken wanneer toepassing van de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel.

Ruim een half jaar geleden werd de Kamer eveneens geïnformeerd dat er contact gezocht zou worden met de Europese Commissie over ruimte voor duurzaamheidsafspraken in het mededingingsrecht. Zijn er inmiddels wel al gesprekken geweest, en kan de Kamer daarover geïnformeerd worden? Zo nee, wanneer valt hier meer duidelijkheid over te verwachten?

Antwoord (62)

De Minister van Economische Zaken heeft de afgelopen periode meerdere malen contact gehad met de Europese Commissie over het onderwerp mededinging en duurzaamheid. Over de stand van zaken tot afgelopen zomer is de Kamer in juli 2015 geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/2015, 30 196, nr. 354). Nadien is op diverse momenten contact geweest met de Europese Commissie over dit onderwerp, wat tot gevolg heeft gehad dat het onderwerp is geagendeerd tijdens de European Competition Network Plenary meeting van 13 april 2016. Wanneer er concrete resultaten zijn, zal de Minister van EZ die melden bij uw Kamer.

De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de Staatssecretaris van Economische Zaken in zijn voorwoord bij het essay «Aan tafel» spreekt over een fatsoenlijke prijs voor de boer. Welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de boer een fatsoenlijke prijs krijgt?

Antwoord (63)

In de essaybundel «Aan Tafel» wordt onder meer gesproken over drie invalshoeken van voedsel: een eerlijke prijs voor de boer, veiliger en transparanter voor de consument en gezonder voor het lichaam. De eerlijke of fatsoenlijke prijs komt tot stand op de markt waarbij de overheid kan helpen om de markttransparantie te vergroten, zoals met de al genoemde voedselprijzenmonitor. Daarnaast helpt de overheid om de samenwerking tussen boeren te versterken middels de oprichting van producentenorganisaties. De Minister van EZ heeft een pilot in de agrofoodsector afgerond die oneerlijke handelspraktijken moet voorkomen. In de brief van 6 april jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 22 112, nr. 2111) is uw Kamer daarover geïnformeerd. Tot slot spreken we regelmatig met partijen in de afzetketen over mogelijkheden om de voedselketen te versterken (o.a. met de Alliantie Verduurzaming Voedsel).

Daarnaast is door de Europese Commissie een werkgroep Agrarische markten ingesteld onder leiding van dhr. Veerman, mede in verband met de zorgelijke situatie in de zuivel- en varkensvleessector. Deze werkgroep zal zich onder meer buigen over mogelijkheden om boeren en tuinders een verbeterde positie te geven in de keten. De werkgroep rapporteert binnen een jaar aan de Europese Commissie.

Deze leden hebben vragen over de effectiviteit van de informatievoorziening over gezondheid. Zij vragen hoe er gehandhaafd wordt ten aanzien van misleidende etikettering.

Antwoord (64)

De NVWA ziet toe op de naleving van de wetgeving op het gebied van de etikettering van levensmiddelen. Bij constatering van tekortkomingen worden passende maatregelen genomen. De NVWA heeft hiervoor een interventiebeleid. Als er sprake is van misleiding of door onjuiste/onvolledige etikettering een onveilig levensmiddel in omloop is, zal een (boete)rapport worden opgemaakt.

Zoals eerder aangegeven zal in het voorjaar een «plan van aanpak etikettering» aan uw Kamer worden verzonden. Naast de uitkomsten van een onderzoek naar het gebruik en waardering van voedselinformatie op verpakkingen (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 300 nr.153), zullen de bevindingen van de NVWA bij de handhaving op etikettering van levensmiddelen de basis vormen voor dit plan van aanpak.

Hoeveel klachten zijn er bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gedaan, hoe vaak is er naar aanleiding van een klacht of een eigen constatering contact gemaakt met het bedrijf in kwestie en hoe vaak is er een boete opgelegd?

Antwoord (65)

In 2015 zijn 257 klachten over foutieve etikettering ingediend, hiervan zijn er 8 nog in onderzoek.

Bijna alle klachten hebben opvolging gekregen in de richting van de bedrijven in kwestie. In 4 gevallen is een boete(rapport) opgemaakt. In 70 gevallen zijn andere interventie ingezet om ervoor te zorgen dat de tekortkoming werd verholpen (mondelinge of schriftelijke waarschuwingen, herstelinspecties).

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de effectiviteit van het «Vinkje» inzichtelijk gemaakt kan worden.

Antwoord (66)

Het is van belang dat de werking van het Vinkje effectief kan zijn doordat het enerzijds consumenten stimuleert tot gezonder gedrag en anderzijds bedrijven stimuleert tot het ontwikkelen van gezondere producten. Het voedselkeuzelogo Vinkje wordt gevoerd door de Stichting Ik Kies Bewust (IKB).

De Vrije Universiteit en de Stichting hebben bestudeerd wat het effect van het Vinkje is op de innovatie naar producten met verminderde hoeveelheden zout, verzadigd vet, toegevoegde suikers/energie en naar producten met meer vezels. Uit deze studies blijkt dat het gebruik van het logo bij producenten leidt tot aanzienlijke verbeteringen in de productsamenstelling.

Het consumentenonderzoek dat de Stichting IKB heeft laten uitvoeren, maar ook het onderzoek in opdracht van de Consumentenbond laten zien dat de bekendheid van Vinkje onder consumenten hoog is (meer dan 90% van respondenten herkent Vinkje).

Consumenten weten echter vaak niet wat het groene en het blauwe logo betekenen. Dit moet verbeteren. In de komende maanden zal de Minister van VWS laten onderzoeken welke aanpassingen van het logo nodig zijn voor een voor de consument begrijpelijk voedselkeuzelogo. In het najaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten.

In hoeverre is er een verschil tussen deelnemende en niet-deelnemende bedrijven?

Antwoord (67)

Als bedrijven niet deelnemen aan Vinkje, wil dit nog niet zeggen dat deze bedrijven zich niet richten op een verbeterde samenstelling van hun producten. Door deel te nemen aan het Vinkje laten bedrijven echter zien dat hun producten een productsamenstelling hebben die voldoet aan de criteria van de wetenschappelijke commissie van de stichting, en helpen ze daarmee de consumenten makkelijk een keuze te maken.

Hoe kijkt de consumenten naar het «Vinkje»?

Antwoord (68)

Zie het antwoord op vraag 66.

Geeft het «Vinkje» eerlijke informatie ten opzichte van producten zonder «Vinkje»? Hoe wordt het «Vinkje» onafhankelijk getoetst?

Antwoord (69)

Op het etiket biedt het Vinkje de mogelijkheid op een snelle manier een gezondere keuze binnen een bepaalde voedselcategorie te maken. Het Vinkje zegt daarmee iets over het product met het logo, en niet over de producten die geen Vinkje op het etiket hebben staan. Een product mag het logo dragen als het voldoet aan de daarvoor gestelde criteria voor nutriënten als zout, vet, suiker, vezels. Een onafhankelijke wetenschappelijke commissie stelt de criteria voor deze nutriënten vast. De criteria staan op de website van Vinkje (www.hetvinkje.nl).

Een onafhankelijke toetsingsinstantie (SGS) controleert of de procedures voor het toewijzen van het Vinkje in orde zijn. Daarnaast toetst deze organisatie of producten aan de criteria voldoen om het logo te mogen dragen, en is zij betrokken bij onderzoek naar de samenstelling van de producten die het Vinkje gebruiken.

Ten aanzien van de informatievoorziening over duurzaamheid en meer in het bijzonder over keurmerken zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat er een eerlijke informatievoorziening zou moeten zijn. Op dit moment zijn deze leden er nog niet van overtuigd dat de volgende gesprekken met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties een oplossing gaan bieden voor het probleem dat de ACM vast stelt, namelijk dat keurmerken inboeten aan hun informatievoorziening doordat er zoveel verschillende keurmerken zijn. Zij vragen over wat voor ordening er wordt nagedacht.

Antwoord (70)

De ordening wordt opgesteld op basis van objectieve kwaliteitscriteria zoals de mate van betrouwbaarheid, onafhankelijke controle, transparantie en bijdrage aan verduurzaming van het product. De duurzaamheidskeurmerken die op deze criteria het beste scoren zijn de meest robuuste keurmerken en alle betrokken partijen kunnen hierover communiceren richting consumenten, producenten en inkooporganisaties. Deze aanpak sluit aan bij de opvatting van de ACM dat het vooral aan marktpartijen zelf is om samen met consumentenorganisaties stappen te zetten. Het kabinet verwacht dat hierdoor op termijn een versterking van de meest robuuste duurzaamheidskeurmerken plaatsvindt, het totale aantal keurmerken zal afnemen en het vertrouwen in keurmerken toeneemt.

Met de Alliantie Verduurzaming Voedsel heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken op 29 februari jongstleden afgesproken dat eind 2016 een ordening van robuuste duurzaamheidskeurmerken is gerealiseerd op basis van een set van objectieve kwaliteitscriteria.

Zal deze ordening in voorbereiding zichtbaar worden gemaakt op de etikettering, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Antwoord (71)

Nee, de ordening zal niet zichtbaar worden gemaakt op de etikettering. De beeldmerken waarmee keurmerken zich onderscheiden blijven qua vorm en presentatie in principe onveranderd. Over de meest robuuste duurzaamheidskeurmerken die uit de ordening naar voren komen zal op verschillende manieren worden gecommuniceerd op een wijze die aansluit bij de consument (zoals voorlichting op websites en op de winkelvloer).

Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport denken over de analyse van de ACM dat ten behoeve van de informatievoorziening een verschil gemaakt kan worden tussen geaccrediteerde en niet-geaccrediteerde keurmerken («ACM over keurmerken», pagina 6, Bron: https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/15163/ACM-over-keurmerken/).

Antwoord (72)

In de ordening van duurzaamheidskeurmerken zal ook worden gekeken naar de mate van betrouwbaarheid van het keurmerk. Daarbij zal een geaccrediteerd keurmerk een betere score krijgen dan een niet-geaccrediteerd keurmerk.

Een geaccrediteerd keurmerk betekent dat het keurmerk is afgegeven door een certificerende instantie die geaccrediteerd is. Accreditatie houdt in dat de instantie door de Raad voor Accreditatie is beoordeeld aan de hand van internationale normen. Met de accreditatie toont de instantie aan dat hij bij het afgeven van een bepaald keurmerk onpartijdig en onafhankelijk te werk gaat en ook de deskundigheid heeft om te beoordelen of een product aan de eisen van het keurmerk voldoet. Accreditatie is dus een belangrijke manier om te beoordelen of keurmerken betrouwbaar zijn. Tegelijkertijd wil het niet zeggen dat niet-geaccrediteerde keurmerken per definitie onbetrouwbaar zijn.

Zijn er mogelijkheden om ten behoeve van een eerlijke informatievoorziening in regelgeving geaccrediteerde keurmerken een exclusieve centrale plek te geven op de voorkant van de verpakking van levensmiddelen?

Antwoord (73)

Producenten en keurmerkeigenaren zijn vrij om hun duurzaamheidskeurmerken te gebruiken op hun verpakkingen. Dit recht is niet exclusief voorbehouden aan geaccrediteerde keurmerken. Het ligt niet voor de hand om beperkingen op te leggen aan de wijze waarop producenten hun verpakking, met uitzondering van de verpakking- en etiketteringsvoorschriften, vormgeven. Handelsbelemmerende technische voorschriften zijn ook niet wenselijk in verband met het vrije verkeer van goederen in de EU.

Zij verwachten dat de onderwijsfunctie verder gaat dan alleen voorlichting over gezondheid, maar eveneens over onderzoek en kennisinfrastructuur. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de gouden driehoek, de samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven, gaat versterken.

Antwoord (74)

Binnen de gouden driehoek zal het thema gezonde en duurzame voeding worden geprogrammeerd in de vorm van (toegepast) onderzoek en een kennisbasis ten behoeve van kennisdoorstroming naar het curriculum. Het Groen onderwijs en in het bijzonder Wageningen UR (DLO) hebben hierin een belangrijke rol, naast overige organisaties zoals de voedingsmiddelensector. De structuur van Wageningen UR zorgt voor een nauwe verbinding tussen onderwijs en onderzoek. Kennis uit onderzoek stroomt daardoor makkelijk door naar het onderwijs ten behoeve van het curriculum, zowel binnen het Groen Onderwijs als naar andere onderwijsvormen.

Daarnaast wil het kabinet zelf via het Groen Onderwijs de kennis over duurzame en gezonde voedselproductie en -consumptie in diverse onderwijsthema’s zoals verduurzaming veeteelt, verduurzaming plantaardige productie en verduurzaming foodprocessing versterken.

Welke rol zien de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de overheid in het versterken van de onderzoek- en innovatiestructuur en in het op de agenda zetten?

Antwoord (75)

Met het Topsectorenbeleid is sinds enkele jaren een vernieuwde aanpak van aansturing van het onderzoek opgestart. De Minister van EZ heeft een aantal instrumenten voor het innovatiebeleid ontwikkeld.

De Staatssecretaris van EZ is met het georganiseerde bedrijfsleven in gesprek in de Alliantie Verduurzaming Voedsel over de gewenste innovaties in dit veld. De Minister van VWS doet dit met de partners in het Akkoord Verbetering productsamenstelling over innovaties en afspraken die leiden tot gezonder voedsel.

Binnen de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen is volop aandacht voor publiek-private programma’s op het terrein van gezonde voeding, voedselverspilling en nieuwe eiwitten. Ook brengen we de voedselagenda onder de aandacht bij de Europese Commissie en de invulling van Horizon 2020.

Deze leden stellen vast dat in het WRR-rapport ook aandacht is voor handelsafspraken en om daarin ecologische houdbaarheid en volksgezondheid steviger te verankeren. Dit onderdeel zien deze leden niet terug in de kabinetsreactie; zouden de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier alsnog een reactie op kunnen geven? Hoe kijken zij naar de suggestie van de WRR om productieprocessen-eisen te kunnen stellen in handelsverdragen?

Antwoord (76)

Het kabinet hecht groot belang aan verduurzaming van productie- en handelsketens en duurzame ontwikkeling. Dit is een belangrijk onderwerp tijdens het EU voorzitterschap zoals onder andere blijkt uit de door Nederland georganiseerde conferentie «EU and Global Value Chains» op 7 december 2015. Wij willen het handelspolitiek instrumentarium inzetten voor de verduurzaming van ketens onder andere door ambitieuze duurzaamheidsafspraken in vrijhandelsakkoorden met derde landen te maken. Ook regelgeving en afspraken in de sanitaire en fytosanitaire hoofdstukken (SPS) in handelsafspraken zijn daarbij van groot belang. Naast bilaterale handelsakkoorden van de EU gaat het ook om internationale en multilaterale fora.

Zij vragen naar de stand van zaken betreffende het herstellen van de balans tussen het octrooirecht en het kwekersrecht. Hoe wordt samengewerkt met andere lidstaten op dit onderwerp, onder andere met Duitsland?

Antwoord (77)

Nederland onderhoudt goede contacten met andere lidstaten, en voor dit onderwerp in het bijzonder met belangrijke veredelingslanden zoals Duitsland en Frankrijk. Het kabinet is van mening dat voor het probleem van de toegenomen octrooiering van plant gerelateerde uitvindingen dringend een oplossing gevonden moet worden. Duitsland en Frankrijk zijn dezelfde mening toegedaan. Nederland zoekt samen met andere lidstaten naar oplossingsrichtingen die bij alle partijen op voldoende draagvlak kunnen rekenen. Ook in het vervolgtraject, bij het uitwerken van het verwachte maatregelenpakket van de Europese Commissie, wil Nederland intensief met andere lidstaten samenwerken om zo te komen tot een bruikbaar en gedragen pakket aan maatregelen, iets waar nu dringend behoefte aan is. Zie verder ook antwoord 15.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66 fractie

De leden van de D66-fractie hebben met enthousiasme kennis genomen van het WRR-rapport «Naar een voedselbeleid». Via deze weg willen zij ook graag de opstellers ervan bedanken. Volgens deze leden veronderstelt het rapport volledig terecht dat Nederland van een landbouwbeleid naar een voedselbeleid moet met aandacht voor de ecologische houdbaarheid van de voedselvoorziening, duidelijkere informatie op verpakkingen en het inzetten op innovatie voor het creëren van voedselzekerheid.

De leden van de D66-fractie streven naar een milieuneutrale landbouw, zo hebben deze leden al eerder aangegeven in hun eigen voedselvisie. In de kabinetsreactie gaat de Staatssecretaris nog niet zover dat zelf ook expliciet als doel te stellen, terwijl het rapport daar wel alle aanknopingspunten voor biedt. Kunnen zij bevestiging krijgen dat de Staatssecretaris dit streven deelt en ook gaat komen met een concreet plan van aanpak om dit op middellange termijn te verwezenlijken?

Antwoord (78)

Vanwege schaarste van grondstoffen, klimaat- en milieuproblemen, en afnemende biodiversiteit bestaat er een spanningsveld tussen de noodzakelijke verhoging van voedselproductie voor het voeden van de wereldbevolking en de genoemde factoren. Voor een robuust systeem zal het steeds weer een afweging zijn welke keuzes ook op milieuvlak voor de landbouw gemaakt moeten en kunnen worden. Het kabinet zet in op een transitie naar een duurzamer landbouw, onder meer door vermindering van de van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen, een verantwoord omgaan met meststoffen en een landbouw die meer in balans is met de omgeving. Het kabinet vindt de uitdagingen waar het voedselsysteem voor staat te groot om vooraf een doelstelling van 100% milieuneutraal aan de primaire landbouw op te leggen. Het kabinet streeft ernaar de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem in de gehele keten te vergroten. Ook is in de natuurvisie de relatie tussen voedsel en natuur nadrukkelijk gelegd.

De leden van de D66-fractie willen graag een overzichtelijk en helder systeem van keurmerken; een oproep die onderschreven wordt door het WRR-rapport, de ACM en Milieu Centraal. Recent is ook de motie van de leden Koşer Kaya en De Liefde (Kamerstuk 34 300-XIII nr. 168) aangenomen waarin de regering verzocht wordt samen met de producenten-, keten- en consumentenorganisaties een eensluidend kader te ontwikkelen waaraan voedselkeurmerken moeten voldoen op het gebied van gezondheid, duurzaamheid en dierenwelzijn. Daarnaast werd de regering verzocht aan de producenten-, keten- en consumentenorganisaties en deskundigen te vragen om te komen tot een eenduidiger voedselkeurmerksysteem, waarbij fors wordt gesnoeid in het woud aan keurmerken, en om daarbij de Britse ervaringen op het gebied van een vrijwillig systeem te betrekken. Deze leden vragen zich af hoe de regering deze motie gaat uitvoeren.

Antwoord (79)

In het antwoord op vraag 70 wordt de wijze beschreven waarop invulling wordt gegeven aan de motie van de leden Koşer Kaya en De Liefde voor wat betreft duurzaamheid en dierenwelzijn. De Britse ervaringen met het vrijwillige zogenoemde colour-coding (stoplicht) systeem voor voedingswaarden, dat consumenten helpt een gezondere keuze te maken, zullen daarbij worden bekeken.

Voor gezondheid hebben wij de keuze gemaakt voor het voedselkeuzelogo «Vinkje» waarmee consumenten makkelijk een gezondere keuze kunnen maken. Dit logo is in Brussel genotificeerd en goedgekeurd als nationale voedingsclaim. Op dit moment wordt de werking van het Vinkje geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal de Minister van VWS u in het najaar informeren over de uitkomsten (zie antwoord op vraag 66). Op basis hiervan de Minister van VWS over een nieuwe notificatie van een voedselkeuzelogo.

Zij lezen in de voedselagenda dat de regering voornemens is op een aantal van de in die agenda genoemde opgaven op Europees niveau gedurende het Europese voorzitterschap aan de orde te stellen en betekenisvolle stappen te zetten. Dat maakt de leden van de D66-fractie benieuwd ten aanzien van welke opgaven dat is en welke stappen als betekenisvol gezien kunnen worden. Graag ontvangen deze leden een nadere concretisering die hen in staat stelt na afloop van het voorzitterschap te meten of de voornemens verwezenlijkt zijn.

Antwoord (80)

In de voedselagenda heeft het kabinet aangegeven dat het tijdens het Nederlandse voorzitterschap stappen wil zetten op het gebied van, respectievelijk, voedselverspilling en -verliezen, kwekers- en octrooirecht en bestrijding van antimicrobiële resistentie. Een omschrijving van deze stappen treft u aan in het antwoord op de vragen van de VVD-, PvdA- en CDA-fractie over deze onderwerpen.

Ook zet het kabinet op Europees niveau in op productverbetering. Tijdens de recente conferentie over productverbetering in februari 2016 is brede steun uitgesproken voor een «Roadmap for Action» die werd ondersteund door 24 Europese landen, alle grote bedrijven via Europese branche-organisaties en een aantal NGO’s, waarmee urgentie voor een Europese aanpak van productverbetering wordt onderschreven. Deze «Roadmap» wordt in de Europese overleggen geagendeerd om nadere afspraken hierover te maken. Het voornemen is dat in de Gezondheidsraad van juni aanstaande Raadsconclusies worden aangenomen.

De Minister van VWS en de Staatssecretaris van EZ wijzen u erop dat het voorzitterschap weliswaar een uitgelezen moment vormt om onderwerpen in Europees kader te agenderen, maar dat besluiten in Europa gezamenlijk genomen worden. Wij kunnen u daarom geen harde toezeggingen doen over te bereiken resultaten. Uiteraard zullen wij de uiterste inspanning leveren om bovengenoemde zaken binnen dit half jaar te realiseren.

Zij vragen zich af in hoeverre in de voedselagenda van de regering de koppeling gelegd wordt met de Sustainable Development Goals.

Deze doelstellingen gelden immers voor alle landen. Op welke wijze gaan bijvoorbeeld geen honger – via onder andere duurzame landbouw en realiseren voedselzekerheid – (doelstelling 2), verantwoord gebruik van hulpbronnen (doelstelling 12) en duurzaam landgebruik (doelstelling 15) verwerkt worden in het Nederlands landbouwbeleid? Waaruit gaat dat blijken in de begroting voor het jaar 2017 als die naast de begroting voor 2016 en eerdere begrotingen wordt gelegd?

Antwoord (81)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor de coördinatie van de SDG’s. Zij zal binnenkort met een kamerbrief komen voor de nationale implementatie van deze SDG’s. Uitgaande van het huidige Nederlandse en Europese beleid zal het kabinet bekijken in hoeverre dat toereikend is en waar Nederland een beleidsopgave heeft. Voor wat betreft de Nederlandse bijdrage aan de internationale implementatie van SDG 2 is onverkort de Nederlandse inzet op wereldwijde voedselzekerheid van kracht, conform de kamerbrief van het kabinet van november 2014 (TK 33625–147). De budgettaire consequenties van die inzet zijn zichtbaar binnen de BHOS begroting als onderdeel van het beleidsthema Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water (BHOS 02.01 Toename van voedselzekerheid).

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering zich wil inzetten voor het nuttig gebruiken van stromen van grondstoffen, maar dit lijkt zich vooral te richten op het voorkomen van voedselverspilling. Dit terwijl er in de landbouw ook veel eindige grondstoffen omgaan, zoals fossiele brandstoffen, fosfaat en andere nutriënten. Welke concrete stappen gaan er gezet worden om die kringlopen te verduurzamen en uiteindelijk te sluiten?

Binnen welk tijdspad gaat dat gebeuren?

Antwoord (82)

Het kabinet verwijst hierbij naar antwoord 38.

Kan ook het tijdspad om de afhankelijkheid te verminderen van eiwitten uit verre delen van de wereld, zoals de Argentijnse sojateelt, nader gepreciseerd worden?

Antwoord (83)

Het kabinet ziet in Europa ruimte voor meer regionale teelt en afzet van eiwitgewassen, waarmee kan worden bijgedragen aan het verbeteren van de regionale kringloop, de beschikbaarheid van grondstoffen, de eiwittransitie en de concurrentiekracht van ondernemers. Daarnaast moeten ook stappen gezet worden op het vlak van alternatieven in aanbod en consumptie. Daarmee wordt Nederland minder afhankelijk van de import van buiten Europa. Gezien de omvang van de totale import naar Europa zal dit voorlopig voor een relatief beperkt en specifiek deel van de markt betekenis hebben. In de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 april 2016 is uitgebreid ingegaan op de regionale teelt en afzet van eiwitgewassen.

Deze leden zien dat Nederland wereldwijd geroemd en erkend wordt voor de landbouwkundige kennis die zij heeft. De reden daarvoor is mede de ruimte voor innovatie geweest. Zij vragen zich af hoe de regering aankijkt tegen de oproep van onder andere de Youth Food Movement, Slow Food Nederland en het kennis- en adviesbureau CLM om experimenteerruimte qua regelgeving te creëren voor innoverende landbouwers.

Binnen welke waarborgen, onder andere ter bescherming van de belangen van omwonenden en de natuur, zou daaraan tegemoet gekomen kunnen worden?

Antwoord (84)

Het kabinet staat sympathiek tegenover het bieden van meer experimenteerruimte aan vernieuwing en innovatie in de landbouw en voedselsector. In situaties waarin de regelgeving nieuwe initiatieven in de weg staat wil het kabinet waar mogelijk die ruimte maken. De Minister van EZ heeft u hierover op 20 juli 2015 geïnformeerd in de nota «Ruimte voor vernieuwing door toekomstbestendige wet- en regelgeving» (Kamerstuk 33 009 nr. 10). Het kabinet staat een benadering voor waarbij we minder redeneren vanuit risico’s en meer aandacht hebben voor de kansen van nieuwe technologische ontwikkelingen en hieruit voortvloeiende innovaties. Zo kunnen we voorop lopen in het ruimte bieden aan nieuwe innovaties en kunnen we duurzame transities versnellen. We zullen echter geen afbreuk doen aan publieke belangen en waarden.

Op welke wijze zou het subsidie-instrumentarium anders ingericht kunnen worden om meer tegemoet te komen aan landbouwers die willen verduurzamen, maar daartoe, ondanks alle voordelen daarvan, geen of lastig financiering kunnen vinden?

Antwoord (85)

Als een investering van een bedrijf met een goed rendementsperspectief moeilijk te financieren is, heeft dat bijna altijd te maken met het risicoprofiel (hoog) en zekerheden (weinig). Directe subsidies lossen dat probleem niet op. De overheid zet als financieringsinstrument wel borgstelling in.

Voor investeringen in MDV-stallen (Maatlat Duurzame Veehouderij) en groenlabelkassen is de plus-borgstelling in de Garantstelling Landbouw al van toepassing; daarmee kan voor investeringen in deze duurzame stallen en kassen een borgstelling tot € 2,5 mln. (in plaats van tot € 0,6 mln.) door de overheid verleend worden.

Voor investeringen in duurzame systeeminnovaties en marktvernieuwing die eenzelfde leningsomvang nodig hebben, maar die onder de Garantstelling Landbouw plus niet mogelijk zijn, werkt de Minister van EZ aan de Garantstelling voor Marktintroductie Innovaties.

Tot slot wordt ook de openstelling van de regeling Groeifaciliteit voor de agrosector voorbereid, waarmee boeren en tuinders ook voor een achtergestelde lening een borgstelling kunnen krijgen. Ook die regeling kan voor financiering van verduurzamingsinvesteringen gebruikt worden.

Zij vragen zich af hoe de regering gaat bevorderen dat gelijktijdig met de omslag die Nederland wil maken naar een duurzame, toekomstbestendige, landbouw dat andere Unielanden datzelfde traject inzetten.

Wanneer dat gebeurt, wordt het ook gemakkelijker om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in eenzelfde richting te bewegen, zodat dat een kracht tot vernieuwing wordt in plaats van vooral behoud van het oude.

Antwoord (86)

De omslag naar een robuust voedselsysteem met een duurzame en toekomstbestendige landbouw staat centraal in het denken van het kabinet. Het GLB kan hieraan ondersteunend zijn en stimuleert idealiter doelgericht de innovatie die daarvoor nodig is. Die omslag zal niet afgerond zijn tijdens het Nederlandse Voorzitterschap, maar de Staatssecretaris van EZ wil dat wel benutten om de discussie hierover te starten. Daartoe heeft de Staatssecretaris van EZ voor de informele Landbouwraad in mei aanstaande het thema «food of the future – the future of food» geagendeerd. Ook na het voorzitterschap blijft de Staatssecretaris van EZ zich hiervoor hard maken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Deze leden merken op dat het kabinet de reactie als een agenda en visie bestempelt. Tegelijkertijd constateren zij dat de kabinetsreactie vooral een opsomming is van initiatieven die het kabinet reeds neemt of wil gaan nemen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet duidelijk aan te geven welke nieuwe initiatieven de «voedselagenda» bevat. Ook vragen deze leden wat het tijdspad is dat het kabinet koppelt aan de voedselagenda.

Antwoord (87)

Terecht wordt de combinatie gemaakt tussen visie en initiatieven. Het kabinet geeft in haar reactie aan de transitie van landbouw- naar voedselbeleid te willen inzetten. Voedsel en landbouw zijn onlosmakelijk verbonden met elkaar op de drie thema’s robuustheid ecologie en gezondheid. In dialoog met de keten willen we komen tot (nieuwe) initiatieven. Het is niet alleen aan de overheid om eenzijdig nieuwe initiatieven op te starten. Nadrukkelijk zijn hiervoor maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven mede aan zet. Bij antwoord 42 is aangegeven wat de nieuwe zaken zijn in de kabinetsreactie op het WRR rapport.

Het tijdspad dat we voor ogen hebben is om in het najaar de Kamer te informeren over de resultaten die op dat moment bereikt zijn.

Zij merken op dat de WRR pleit voor een expliciet voedselbeleid en een integrale benadering van voedsel. Neemt het kabinet deze aanbeveling voor een expliciet voedselbeleid over?

Zo ja, op welke wijze wordt hieraan, ook institutioneel, invulling gegeven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (88)

In antwoord 39 is op deze vragen ingegaan. Een institutionele inkadering vindt het kabinet niet noodzakelijk.

Op welke wijze wil het kabinet ervoor zorgen dat de belangen die rond voedsel spelen integraal worden afgewogen, nu er vanuit minstens vier verschillende ministeries bemoeienis is met het voedselbeleid?

Antwoord (89)

Zoals in antwoord 39 is aangegeven is een onderlinge afstemming van domeinen binnen het voedselbeleid cruciaal. Die afstemming moet leiden tot een integrale afweging.

Is het kabinet voornemens om één ministerie of één bewindspersoon centraal verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van het voedselbeleid?

Antwoord (90)

Nee. Gelet op antwoord 39 en antwoord 88 en 89 ziet het kabinet geen meerwaarde in één ministerie of bewindspersoon voor voedselbeleid.

In de kabinetsreactie stelt dat het kabinet dat Nederland toonaangevend moet blijven in de wereld op het terrein van de voedselproductie en dat er kansen zijn om de (export)positie van de Nederlandse agrofoodsector te versterken. Welke rol ziet het kabinet precies weggelegd voor de Nederlandse agrofoodsector?

Antwoord (91)

Nederland is de tweede exporteur van agrofoodproducten ter wereld en deze sector levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. In 2013 kwam 8,3% van de toegevoegde waarde van onze economie uit de agrofoodsector alsmede 8,5% van de werkgelegenheid. Het kabinet ziet vooral perspectief voor de productie en export van duurzame producten met een hoge toegevoegde waarde. Ook de uitvoer van onze (landbouw-) kennis en agrarische technologie kan bijdragen aan de versterking van de wereldvoedselvoorziening.

Is het kabinet bereid om de agrofoodsector meer te ondersteunen bij de export van kennis en innovaties, naast de export van producten, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Antwoord (92)

Op dit vlak doet het kabinet reeds het nodige. In de eerste plaats nemen kennisinstellingen en bedrijven die agrarische innovaties (o.a. kassenbouw, robots) ontwikkelen deel aan internationale handelsmissies. Daarnaast is er een uitgebreid instrumentarium om precompetitieve kennisontwikkeling en innovaties van internationale agrofood ondernemers te ondersteunen, zoals kennis- en innovatiefondsen bij NWO (WOTRO – Science for Global Development) en publiek-private samenwerkingsprogramma’s bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland. Het postennetwerk wordt actief ingezet om een en ander ter plekke te ondersteunen en in het buitenland deuren te openen voor Nederlandse kennis en innovaties. Tot slot heeft de WUR een eigen internationaal agrarisch kennisnetwerk ontwikkeld waarbij ze met universiteiten en instituten in het buitenland samen werken om de agrokennis internationaal te versterken.

Hoe ziet het kabinet in dit verband de Nederlandse exportpositie in het licht van de Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP), dat ervoor zorgt dat bepaalde Nederlandse exportsectoren duidelijk wat te verliezen hebben en sommige andere sectoren wat te winnen?

Antwoord (93)

De Nederlandse land- en tuinbouw heeft een sterke positie. De concurrentie- en exportpositie op de internationale markt is daarbij van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per sector. Daarnaast is de wisselkoers sterk bepalend, die de afgelopen periode overigens gunstig is geweest voor de Europese producenten. Ook zijn zaken als sectorstructuur, logistiek en kennisinfrastructuur bepalend. Nederland heeft ook op deze aspecten een goede positie. De zorg over een ongelijk speelveld en verschil in concurrentieverhoudingen door andere standaarden is reëel en de inzet van het kabinet is om dat te voorkomen. De concurrentiepositie van landbouwsectoren op de internationale markt is van een groot aantal factoren afhankelijk. Kosten op vlak van arbeid, grond, huisvesting, voeder, milieu en dierenwelzijnstandaarden bepalen de concurrentieverhoudingen en verschillen per dierlijke sector. In de beantwoording (18 maart 2016) van de Tweede Kamervragen door het lid Jasper van Dijk van 21 januari 2016 (kenmerk 2016 ZO1114) is hier uitgebreider op ingegaan.

Volksgezondheid

De WRR stelt dat er sprake is van een sterke scheiding tussen voedselveiligheidsbeleid en volksgezondheidsbeleid. Deelt het kabinet deze stelling, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Is het kabinet bereid om te kijken hoe het voedselveiligheidsbeleid meer integraal onderdeel kan worden van het beleid ten aanzien van gezond voedsel?

Antwoord (94)

Het beleid voor voedselveiligheid en gezonde voeding is gericht op bescherming van de volksgezondheid en op gezondheidsbevordering. Voor elk beleidsonderdeel van beide terreinen worden de passend geachte instrumenten ingezet. De in te zetten instrumenten lopen uiteen van het inzetten van wetgeving, het maken van afspraken met relevante partijen via bijvoorbeeld een akkoord of convenant tot aan informatievoorziening, voorlichting en educatie.

De WRR geeft aan dat het verminderen van de consumptie van vlees en zuivel vanuit het oogpunt van milieudruk en volksgezondheid gewenst is. Het kabinet reageert hierop door met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties initiatieven te nemen om de consumptie van groenten en fruit en vezelrijke producten te verhogen. Is het kabinet ook bereid om te kijken welke mogelijkheden er zijn om consumenten te bewegen minder vlees en zuivel te consumeren?

Antwoord (95)

Zie antwoord 31.

Deze leden vragen hoe het kan dat er in de Nederlandse land- en tuinbouw op grote schaal verse groenten en fruit worden geproduceerd van goede kwaliteit, die tegen de laagste consumentenprijs in de winkel liggen en dat er alsnog door kwetsbare groepen in onze maatschappij veel te weinig verse groenten en fruit worden geconsumeerd. Genoemde leden vragen het kabinet welke rol de overheid moet hebben om deze kwetsbare groepen en burgers te helpen een gezonder voedingspatroon te ontwikkelen.

Antwoord (96)

Zie antwoord 26.

Op het gebied van (voedsel)educatie zijn er veel goede initiatieven. Zij zien hier ook een mooie rol weggelegd voor boeren, bijvoorbeeld om een bijdrage te leveren aan smaaklessen op scholen. Is het kabinet bereid om te kijken hoe boeren binnen het kader van multifunctionele landbouw een bijdrage aan kunnen leveren en ook een vergoeding voor kunnen krijgen?

Antwoord (97)

Het kabinet erkent en herkent dat er al veel goede initiatieven zijn om de bewustwording en competentie-ontwikkeling bij jeugd te stimuleren. Boerderij-educatie is daar zeker ook een van. Smaaklessen is overigens een ander soort programma dat Wageningen UR samen met Voedingscentrum heeft ontwikkeld voor specifieke lessen op de school zelf.

Afgelopen jaren is door het kabinet geïnvesteerd op het (doen) ontwikkelen van kwalitatief goede lesprojecten, de verspreiding en bekendmaking van good-practices in het onderwijs.

Nu komt het aan op verdergaande en meer structurele implementatie. Daarvoor wordt nog deze zomer een programma «Jong-Leren-Eten» gelanceerd, waarin genoemde initiatieven zeker een plaats hebben. De implementatie zal als onderdeel van de Gezonde School plaatsvinden. Het kabinet wil nog de afweging maken of een stimulering in geld nodig is via de scholen of via de aanbiedende partijen, zoals boeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kabinet precies de kennis over duurzame en gezonde voedselproductie- en consumptie wil versterken via het Groen Onderwijs.

Wat zijn hierbij de concrete maatregelen waaraan het kabinet denkt?

Antwoord (98)

Specifiek kenmerk van Groen Onderwijs is de sterke relatie tussen beleidsmatige en innovatieve ontwikkelingen, onderzoek en vragen uit bedrijfsleven en maatschappelijke partijen. Voor de kennisdoorstroming en onderwijsvernieuwing zet het Ministerie van EZ een aantal specifieke instrumenten in. Zoals Groen Kennisnet, waar een aantal specifieke dossiers op deze thema’s zijn opgebouwd. Hier zijn tevens voorbeeld leermiddelen te vinden.

Met het instrument BOGO (beleidsonderzoek naar Groen Onderwijs) wordt kennisdoorstroming naar onderwijspraktijk gestimuleerd. Ook lopen er zogenaamde Onderwijs-Vernieuwings-Programma’s, waarin docenten hun onderwijs vernieuwen en innoveren, juist op thema’s als verduurzaming en gezondheid. Op dit moment vindt er ook een algemene herziening van het beroepsonderwijs plaats, op basis van de zogenaamde nieuwe Kwalificatiestructuur. Dit levert een groot aantal herziene kwalificatie-dossiers per studierichting op, waarbij in een groot aantal studierichtingen het thema duurzaamheid ingebouwd wordt.

Om onderwijs in het algemeen meer op duurzaamheid te richten is er daarnaast het programma «DuurzaamDoor», dat via diverse onderwijsnetwerken samen met docenten invulling geeft aan toekomstgerichte competenties.

Is het kabinet bereid om naar Frans voorbeeld te kijken hoe op scholen aandacht kan worden geschonken aan het probleem van voedselverspilling?

Antwoord (99)

Het ligt niet voor de hand om naar dit Franse voorbeeld te kijken, omdat het Franse curriculumsysteem beleidsinhoudelijke interventies toelaat, terwijl het Nederlands onderwijs sterk hangt aan de vrijheid van onderwijs. Op basis daarvan kent het Nederlandse onderwijssysteem alleen kerndoelen en eindtermen op hooflijnen, waarbij aandacht voor gezondheid en voeding overigens wel aandachtspunten zijn. Hiermee verschillen de mogelijkheden voor de aandacht voor voedselverspilling in de Franse situatie van de Nederlandse context.

In het recente traject «Onderwijs 2032» zijn thema’s als gezondheid, voeding en duurzaamheid concreter ingebracht en zullen in de verdere uitwerking worden meegenomen.

Op dit moment stimuleert het kabinet scholen om dergelijke thema’s te agenderen en in de lespraktijk een plek te geven. Brede programma’s zoals «De Gezonde School» en «DuurzaamDoor» geven hier handelingsperspectief voor. Scholen kunnen door middel van specifieke activiteiten en lesmaterialen, zoals «Smaaklessen», waarin aandacht is voor voeding en gezondheid, voedselverspilling en duurzaam produceren, hier concreet invulling aan geven.

Om deze stimulans te versterken komt het Kabinet nog deze zomer met een programma «Jong Leren Eten» dat dergelijke thema’s nog nadrukkelijker bij scholen zal agenderen, als onderdeel van de Gezonde School.

Deze leden vragen naar een stand van zaken van het initiatief Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG). Hoeveel JOGG-gemeenten zijn er inmiddels en welke concrete resultaten/effecten kan het kabinet over dit initiatief melden?

Antwoord (100)

Inmiddels zetten 100 gemeenten in Nederland op een gezond gewicht van de jeugd door middel van de JOGG-aanpak. Overgewicht is een complex probleem en vraagt dus een langjarige aanpak. Daarom is het doel om in 2020 een aanduidbare stijging van het percentage kinderen en jongeren op gezond gewicht te hebben bereikt in 75 gemeenten. Dit is ambitieus, maar elk jaar komen er voorbeelden voorbij van gemeenten die laten zien op de goede weg te zijn, door middel van concrete, positieve lokale resultaten. Recente voorbeelden zijn onder andere Leiden (overgewicht gedaald van 12,8% naar 11,4%), Purmerend (daling van overgewicht bij 4-, 5- en 10-jarigen in JOGG-wijken) en Amsterdam (peuters bewegen meer, drinken meer water en eten meer fruit).

Zij vragen of het kabinet ook overweegt om via fiscale instrumenten de consumptie van gezonde producten te stimuleren en die van ongezonde producten te ontmoedigen.

Antwoord (101)

De insteek van dit kabinet is om de gezonde keuze makkelijker te maken op een positieve manier. De consument moet iedere dag eten en ze mag in principe alle producten eten, alleen moet ze de verhouding en hoeveelheid in de gaten houden. Naast gezonde keuze in het aanbod, moet goede informatie toegankelijk zijn, bijvoorbeeld via het etiket.

Dit kabinet kiest niet voor belastingmaatregelen op voeding. Het effect van dergelijke maatregelen is moeilijk te voorspellen omdat onduidelijk is welke alternatieven mensen gaan kiezen. Daarnaast levert het in veel gevallen ook veel administratieve lasten. Zie ook antwoord 27.

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke rol het kabinet ziet weggelegd voor zorgverzekeraars bij het tegengaan van obesitas.

Antwoord (102)

Het kabinet ziet zeker een, zij het bescheiden, rol weggelegd voor zorgverzekeraars bij het tegengaan van obesitas. Goede voorbeelden uit de praktijk leren ons dat het van belang is om een integrale aanpak te ontwikkelen, waarvan sport en bewegen, gezonde voedingsomgeving, school/werk, buurt, gezonde openbare ruimte en welzijn en zorg deel uitmaken. Het tegengaan van obesitas is een zaak van veel partijen. De gemeente is de regievoerder en zorgverzekeraars kunnen een bijdrage leveren voor dat deel van de risicogroep waarvoor geldt dat er sprake is van een ziekte of een hoog risico daarop.

Het tegengaan van overgewicht en obesitas bij specifiek kinderen is een van de prioriteiten van het leefstijlbeleid. Voor deze doelgroep heeft het Zorginstituut Nederland (ZiNL) onlangs een duiding en handreiking gemaakt voor welk deel van de risicogroep welke zorg nodig is en of deze vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bekostigd zou moeten worden. Een dergelijke verduidelijking is belangrijk omdat hierdoor de verantwoordelijkheden tussen gemeenten en zorgverzekeraars helder zijn afgebakend waardoor betrokken partijen vervolgstappen kunnen zetten en beter gaan samenwerken. Om gemeenten te voorzien van handelingsperspectief binnen bestaande regelgeving, zal de komende drie jaar (2016–2018) in een aantal proeftuingemeenten met diverse zorgverzekeraars onderzocht worden hoe afspraken over de inzet op obesitas en overgewicht bij kinderen er uit kunnen zien.

Ecologische houdbaarheid

De WRR constateert dat veel beleid op het gebied van duurzaamheid is gericht op de primaire sector, maar dat tegelijkertijd de hele keten verantwoordelijkheid draagt om de ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem te vergroten. Hoe wil het kabinet zorgen dat het duurzaamheidsbeleid nog meer verbreed wordt naar de rest van de keten, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Antwoord (103)

Het kabinet doet dit door nauw samen te werken met het bedrijfsleven met als voorbeeld de Alliantie Verduurzaming Voedsel. De Alliantie is een samenwerkingsverband van alle schakels in de voedselketen. De Alliantie heeft zich ten doel gesteld om al het voedsel dat in Nederland in 2020 verkrijgbaar is – hetzij via retail, horeca of catering – op een duurzamere wijze is geproduceerd, verwerkt en gedistribueerd.

Kan het kabinet aangeven hoe het de initiatieven die de Alliantie Verduurzaming Voedsel tot nu toe op dit terrein heeft ondernomen, beoordeelt? Is het kabinet tevreden hoe de sector de verduurzaming van de voedselproductie en -consumptie tot nu toe oppakt?

Op welke punten ziet het kabinet mogelijkheden voor versnelling van de verduurzaming door de sector?

Antwoord (104)

Het kabinet is tevreden over de initiatieven die de Alliantie tot nu toe ondernomen heeft, maar constateert ook dat verduurzaming een onderwerp is dat vele facetten kent. Om op al deze facetten stappen te zetten is een voortgaand proces nodig waarin onderkend wordt waar de meeste duurzaamheidsimpact verwacht mag worden. Recent heeft de Alliantie dit gedaan voor de vlees- en AGF-keten. Op basis van deze zogenoemde 'hotspots' worden individuele bedrijven gestimuleerd om hun bijdrage aan de verduurzaming van de voedselproductie te leveren. Het op een eenvoudige, transparante wijze bieden van informatie over de herkomst en productiewijze aan de consument kan leiden tot een duurzamer consumptiegedrag

Op het terrein van voedselverspilling stelt het kabinet dat een trendbreuk nodig is. Hoe wil het kabinet deze trendbreuk realiseren, zo deze leden.

Antwoord (105)

Het kabinet verwijst hiervoor naar antwoord 32.

Zij wijzen erop dat de doelstelling van 20% minder verspilling in 2015 bij lange na niet gehaald zal worden. Wanneer stuurt het kabinet de Monitor Voedselverspilling over 2015 naar de Kamer?

Antwoord (106)

De Monitor Voedselverspilling over het jaar 2015 wordt dit voorjaar naar de Kamer verzonden.

Is het kabinet bereid om een nieuwe ambitieuze doelstelling te formuleren voor 2020, in lijn met de Europese aanpak van voedselverspilling in het kader van het Actieplan Circulaire Economie?

Antwoord (107)

In september 2015 heeft de algemene vergadering van de Verenigde Naties, als onderdeel van de 2030 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (post-2015 ontwikkelingsagenda), een ambitieuze doelstelling aangenomen voor de vermindering van de voedselverspilling en -verliezen. Deze doelstelling richt zich op de hele voedselketen, van primaire producent tot en met consument. Doelstelling 12.3 van de post-2015 ontwikkelingsagenda luidt: «By 2030, halve per capita global food waste at the retail and consumer levels and reduce food losses along production and supply chains, including post-harvest losses».

In de «Mededeling Circulaire Economie» die de Europese Commissie op 2 december 2015 heeft gepubliceerd is aangegeven dat de EU en de lidstaten zich aan deze doelstelling hebben gecommitteerd. Dit is een concrete en ambitieuze doelstelling waaraan de EU en haar lidstaten invulling moeten geven. Een nadere doelstelling voor 2020 acht het kabinet in dit licht niet nodig.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat de kosten van voedselproductie beter inzichtelijk worden gemaakt, ook om consumenten een beter zicht te geven op de werkelijke waarde van voedsel en om boeren een eerlijke prijs te geven. Wat heeft het kabinet precies voor ogen met het initiatief voor «true pricing»?

Op welke wijze worden het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hierbij betrokken en welke resultaten moet dit initiatief opleveren?

Antwoord (108)

Zie antwoord 13.

109. Hoe wil het kabinet de (inkomens)positie van boeren en tuinders verankeren in een toekomstig voedselbeleid?

Antwoord (109)

Wanneer het bestaande Gemeenschappelijke Landbouwbeleid geleidelijk wordt omgebouwd naar een toekomstig voedselbeleid blijft naar onze mening de positie van boeren en tuinders gewaarborgd. Zoals verwoord bij de presentatie van de essaybundel «Aan tafel» is het kabinet voorstander van een eerlijke prijs voor de boer, transparant en veilig voedsel voor de consumenten en een gezonde voeding voor het lichaam.

Deze leden vragen naar de stand van zaken rond de aanpassing van de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid.

Antwoord (110)

Zie hiervoor antwoord 60.

Ook vragen genoemde leden of het overleg met de Europese Commissie over ruimte voor duurzaamheid in het mededingingskader al iets concreets heeft opgeleverd.

Kan het kabinet aangeven waar de pijnpunten bij de Europese Commissie zitten?

Antwoord (111)

Het overleg met de Europese Commissie over ruimte voor duurzaamheid in het mededingingskader is constructief. Nederland vraagt aan de Commissie te verduidelijken wat de mogelijkheden zijn voor duurzaamheidsafspraken binnen het mededingingsrecht. De inzet van het kabinet is erop gericht op dit punt concrete resultaten te boeken. Wanneer het overleg met de Europese Commissie is afgerond, komt de Minister van Economische Zaken daar bij u op terug.

Het kabinet wil inzetten op het ontwikkelen van alternatieve eiwitbronnen, niet alleen voor veevoer, maar ook voor menselijke consumptie. Is het kabinet dan ook bereid om de menselijke consumptie van plantaardige eiwitten als alternatief voor dierlijke eiwitten nadrukkelijk te stimuleren, zo vragen zij.

Antwoord (112)

Wij steunen met Green Deals en het Topsectorenbeleid kansrijke initiatieven voor het gebruik van nieuwe eiwitten in producten en aanpassingen van het consumptiepatroon. We willen inzetten op het ontwikkelen van alternatieve eiwitbronnen zoals peulvruchten, wieren, algen, insecten en kweekvlees. De overheid faciliteert het bedrijfsleven door het beschikbaar stellen van innovatiegelden voor de ontwikkeling van deze producten. Bij de ontwikkeling van deze producten moet het bedrijfsleven ervoor zorgen dat de voedselveiligheid geborgd is.

Het kabinet ziet dat regionale teelt en afzet van eiwitgewassen in Europa kan bijdragen aan het verbeteren van de regionale kringloop, de beschikbaarheid van grondstoffen, de eiwittransitie en de concurrentiekracht van ondernemers. Het kabinet geeft aan dat voor de ontwikkeling van regionale teelt en afzet van eiwitgewassen extra onderzoek nodig is naar geschikte rassen, teeltoptimalisatie en verwerking. Welke eisen worden aan dit onderzoek gesteld, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. En hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat het geld terechtkomt bij de ontwikkeling van regionale eiwitgewassen?

Antwoord (113)

Bij het uitzetten van de call van 2016 benoemen de Topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen meerdere focusonderwerpen. Dit zijn onderwerpen die oplossingen moeten bieden voor de maatschappelijke vraagstukken. De Staatssecretaris van EZ zal zich er voor inspannen om de verduurzaming grondstoffen in de onderzoeksprogrammering van de Topsector Agri&Food voor 2016 op te nemen. Er worden dan voorstellen gevraagd voor verduurzaming van grondstoffen voor voeding van mens en dier met specifieke aandacht voor duurzame sojateelt, het vervangen van huidige grondstoffen door duurzamer geproduceerde grondstoffen en optimalisatie van de teelt van eiwitgewassen. Het bedrijfsleven zal, indien zij interesse heeft, hiervoor voorstellen moeten indienen. Als het voorstel voldoet aan de beschrijving van het focusonderwerp krijgt het voorstel «bonuspunten» voor de definitieve toekenning van financiering door topsectoren. Uiteraard worden voorstellen altijd beoordeeld op de mate waarin het voorstel vernieuwend is, de mate waarin het voorstel impact heeft op de doelen van de Topsector Agri&Food en op de kwaliteit van het consortium.

Het kabinet wil gezonde en duurzame consumptiepatronen makkelijk en aantrekkelijk maken. Deze leden zijn heel benieuwd naar de initiatieven die het kabinet hiertoe wil ondernemen. Kan het kabinet een tipje van de sluier oplichten?

Antwoord (114)

Zoals toegelicht in de kabinetsreactie, is het doel van het beleid om gezonde en duurzame keuzes makkelijker te maken. Dit gebeurt door inzet via zowel het productaanbod als informatievoorziening.

De Minister van VWS heeft met brancheorganisaties van producenten, supermarkten, cateraars en horeca afspraken gemaakt in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling om het productaanbod over de hele linie gezonder te maken wat betreft het gehalte aan zout, verzadigde vetten en calorieën (suikers). Zoals bij antwoord 80 is aangegeven, heeft het kabinet dit ook in de EU nadrukkelijk geagendeerd. Dit vraagt langdurige inzet omdat vanwege smaakgewenning en technologische uitdagingen waarbij de producten stapsgewijs verbeterd worden.

Het Voedingscentrum biedt informatie over gezonde keuzes aan consumenten en professionals, die op hun beurt weer veel consumenten bereiken. Op 22 maart jl. heeft het Voedingscentrum een vernieuwde Schijf van Vijf gepubliceerd op basis van de recente richtlijnen van de Gezondheidsraad. De Raad geeft aan dat een verschuiving in de richting van een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon bevorderlijk is voor de gezondheid en ecologische houdbaarheid van het voedselsysteem.

Via een publiekscampagne wordt de consument actief over de nieuwe Schijf van Vijf geïnformeerd. Het Voedingscentrum biedt, in opdracht van het kabinet, de consument zo handvatten voor een gezond en duurzamer voedingspatroon. Daarnaast moet de informatie op het etiket helder en eenduidig zijn. Zoals eerder aangekondigd, zal de Minister van VWS in het voorjaar een plan van aanpak etikettering naar de Kamer sturen.

Een robuust voedselsysteem. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de strategie van het kabinet om te komen tot een voedselbeleid. Wat is er volgens het kabinet nodig om de slag te maken van een landbouwbeleid naar een voedselbeleid?

Antwoord (115)

Het kabinet onderschrijft het streven naar een integraal voedselbeleid, zoals door de WRR geschetst. Dat wil zeggen een beleid dat rekening houdt met uiteenlopende waarden, uitgaat van de samenhang tussen productie, verwerking, distributie en consumptie en met veranderde machtsverhoudingen. In de reactie op het WRR-advies heeft het kabinet beschreven welke opgaven er zijn om tot een op lange termijn houdbare en «gezonde» voedselvoorziening te komen. Hiervoor zijn de inspanningen van veel partijen nodig. Zie ook antwoord 39.

En hoe groot moet hierbij de rol van het GLB zijn volgens het kabinet?

Op het gebied van duurzaamheid zijn binnen het GLB de eerste stappen gezet met de vergroening. Welke concrete mogelijkheden ziet het kabinet om ook de factoren gezondheid en robuustheid een prominentere plek te geven in het GLB van de toekomst?

Antwoord (116)

Zie het antwoord 21, 51 en 86.

De WRR pleit voor experimenteerruimte voor nieuwe initiatieven op het gebied van voedsel(productie). Is het kabinet bereid om experimenteerruimtes te creëren om ruimte te maken voor innovaties in de landbouw- en voedselsector en om de versnelling in de duurzame transitie te faciliteren, zo vragen de leden van deze fractie.

Antwoord (117)

Zie het antwoord op vraag 84.

Zij zien een belangrijke rol weggelegd voor multifunctionele landbouw, onder meer bij het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, zodat men weet waar het voedsel vandaan komt. In die zin kan multifunctionele landbouw ook een educatieve rol vervullen. Is het kabinet bereid om, nu er geen cofinanciering meer beschikbaar is, wederom geld vrij te maken voor beleidsondersteunend onderzoek op het terrein van de multifunctionele landbouw?

Antwoord (118)

Het kabinet onderschrijft dat ook de multifunctionele landbouw een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger en een rol kan spelen bij de educatie over voedsel. De multifunctionele landbouw heeft mede door en ook na de inzet van de Task Force Multifunctionele landbouw (2009–2012) in de afgelopen jaren een forse professionaliseringsslag doorgemaakt. EZ heeft dit in 2015 met een bescheiden bedrag ondersteund en zal dit in 2016 nogmaals ondersteunen met een bescheiden bijdrage voor een netwerkdag Multifunctionele landbouw en ondersteuning van de werkzaamheden van het platform Multifunctionele landbouw. In het verlengde van deze professionalisering zien wij voldoende kansen om de komende jaren via de Topsectoren publiek-private initiatieven op dit gebied in gang te zetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet te reageren op de stelling van de WRR dat de overheid meer met ngo’s kan samenwerken en hun rol kan ondersteunen, omdat zij belangrijk zijn voor het tegenspel en om maatschappelijke belangen te waarborgen.

Antwoord (119)

Zie het antwoord op vraag 19.

Tot slot

Het kabinet wil in het najaar van 2016 de balans opmaken van de voedselagenda. Deze agenda bevat echter een groot aantal acties, zonder concrete doelstellingen. Zij vragen op welke wijze het kabinet eind dit jaar aanspreekbaar is op de voortgang van de uitvoering van de voedselagenda.

Antwoord (120)

Het kabinet heeft in haar brief van 30 oktober jongstleden aangegeven in het najaar van 2016 te rapporteren over de voortgang van de voedselagenda. Met deze agenda zet het kabinet veel acties in gang. In het najaar zal verantwoording plaatsvinden over de activiteiten die in de kabinetsreactie zijn aangegeven en die bijdragen aan het integrale voedselbeleid. Daarbij zal het kabinet ook aandacht besteden aan de maatschappelijke signalen zoals in antwoord 39 is aangegeven.

Aanbieding rapport «Bevorderen effectiviteit duurzaamheidskeurmerken»

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen het kabinet in zijn inzet om met het bedrijfsleven afspraken te maken over een eenduidiger informatievoorziening en een ordening in de veelheid van keurmerken. Zij vragen hoe het kabinet staat tegenover de suggestie van de WRR om tot een soort stoplichtmodel te komen voor keurmerken op het gebied van zowel duurzaamheid als gezondheid.

Antwoord (121)

Wij zetten net als Milieu Centraal in haar rapport «Bevorderen effectiviteit duurzaamheidskeurmerken» vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van een stoplichtmodel op het gebied van duurzaamheid en gezondheid. De ontwikkeling van één overkoepelend keurmerk of stoplichtsysteem lijkt niet realistisch en Milieu Centraal noemt hiervoor in haar rapport meerdere factoren. In de kern geeft een stoplichtmodel weinig ruimte voor nuance of dynamiek die in de verduurzaming van onze productie juist nodig is. De route zoals beschreven in antwoorden 70–73 is realistisch om daarmee te proberen het aantal keurmerken te ordenen en terug te brengen en de effectiviteit van keurmerken te vergroten.

Deze leden wijzen er in dit verband op dat er voor duurzaamheidskeurmerken al een mondiale standaard is, ISEAL, waarbij meerdere Nederlandse duurzaamheidskeurmerken zijn aangesloten. Is het kabinet bereid om in overleg met de Alliantie Verduurzaming Voedsel te kijken of de criteria van ISEAL als basis kunnen worden gebruikt voor een kader voor duurzaamheidskeurmerken? Antwoord (122)

Antwoord (122)

Ja.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met interesse het rapport van de WRR «Naar een voedselbeleid» gelezen. De vee- en vleesindustrie heeft desastreuze gevolgen voor natuur, milieu, dierenwelzijn en de volksgezondheid. Deze leden hebben kennis genomen dat de WRR deze conclusies deelt en zijn verheugd dat deze de regering oproept om een einde te maken aan een beleid dat eenzijdig gericht is op de het verhogen van de productie van de landbouw en de export hiervan.

Mensen en dieren leven samen op een kleine planeet die vooral uit evenwicht wordt gebracht door de wijze waarop mensen met dieren omgaan. Wat wij in de keuken beslissen, bepaalt niet alleen wat we vanavond op tafel hebben. Het bepaalt ook en vooral hoe de wereld van onze kinderen eruit komt te zien. Dat lijkt een ver-van-ons-bordprobleem, maar het komt heel snel dichterbij. Zij pleiten voor een andere weg; een agro-ecologisch landbouwsysteem dat in harmonie is met de omgeving, het milieu, mens en dier, waarin slim wordt samengewerkt met de natuur in plaats van de natuur te bestrijden met bijvoorbeeld landbouwgif. Waar lange ketens hebben plaatsgemaakt voor regionale landbouw waarmee een einde komt aan het gesleep met dieren en de insleep van ziekten door bijvoorbeeld de import van te jonge kalveren. Vork en mes zijn onze machtigste wapens om de wereld te bewaren voor toekomstige generaties.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn teleurgesteld in de voedselagenda die het kabinet als reactie op dit rapport heeft gepresenteerd. Deze leden menen dat de inhoud van de voedselagenda meer een opsomming is van het lopende beleid binnen het huidige landbouwsysteem in plaats van een visie op een transitie naar een voedselsysteem waarin kwetsbare waarden zoals dierenwelzijn, volksgezondheid en biodiversiteit beschermd worden. Ondanks dat het kabinet in de voedselagenda aangeeft dat zij over willen gaan naar een integraal voedselbeleid, ontbreken in het document concrete afspraken of voorstellen over hoe dit georganiseerd gaat worden en welke maatregelen hieruit voortvloeien. Zij willen de regering nog enkele vragen stellen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de voedselagenda en de ambitie van het kabinet om te komen tot een voedselbeleid. Deze leden vernemen dat het kabinet erkent dat het huidige landbouwbeleid een onevenredige grote ecologische impact heeft en problemen oplevert voor de volksgezondheid. De WRR adviseert het kabinet om een voedselstrategie te formuleren. Zij vragen het kabinet of zij bereid is tot het formuleren van een concrete voedselstrategie met een bijbehorend tijdspad.

Antwoord (123)

Het kabinet heeft met de kabinetsreactie op het WRR rapport een voedselagenda neergezet. Een integraal voedselbeleid langs de lijnen gezondheid, ecologische houdbaarheid en robuustheid is de manier waarop we met de uitdagingen van morgen om moeten gaan. Via diverse instrumenten wordt vormgegeven aan de uitwerking van deze voedselagenda. Dit kan uiteenlopen van normstelling (voedselveiligheid), tot afspraken/akkoorden (Akkoord Verbetering Productsamenstelling, Alliantie Verduurzaming Voedsel), maar ook wordt de dialoog gezocht met de samenleving en verwachten wij initiatieven vanuit de maatschappij. Zie ook antwoord 39.

Is het kabinet bereid om stippen aan de horizon te zetten waarbij zij uitgaan van jaarlijkse doelstellingen? Is het kabinet bereid om concrete doelen te formuleren op de middellange termijn die aangeven waar het voedselbeleid over vijf, tien en vijftien jaar moet uitkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (124)

Voor de afzonderlijke domeinen binnen het voedselbeleid zijn doelstellingen vastgelegd in de begrotingen van de verschillende betrokken departementen. Bijvoorbeeld voor het gewasbeschermingsbeleid, voor het beleid op het gebied van voedselverspilling en voor het voedselveiligheidsbeleid. Afhankelijk van de aard van de vraagstukken en de oplossingsrichtingen, zijn er op de doelstellingen verschillende termijnen van toepassing. Deze doelstellingen dragen in hun samenhang bij aan het voedselbeleid van het kabinet.

Is het kabinet bereid om het Europese voorzitterschap te benutten om te komen tot een Gemeenschappelijk Voedselbeleid in plaats van een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?

Is het kabinet hierbij bereid om IPES-Food hierover te raadplegen; een internationaal panel van voedselexperts die onafhankelijk advies levert over transities naar duurzame voedselsystemen?

De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren ontvangen graag een reactie hierop.

Antwoord (125)

Het is goed denkbaar dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zich zal bewegen in de richting van een Gemeenschappelijk Landbouw- en Voedselbeleid. Zie ook antwoord 109. De ambities op dit punt tijdens het voorzitterschap worden toegelicht in antwoord 86. Uw suggestie om voor de voorbereiding om IPES -Food te raadplegen nemen wij in overweging.

Deze leden vragen zich af waarom het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen medeondertekenaar is van de voedselagenda aangezien onderwijs een belangrijk thema in het voedselbeleid moet zijn.

Antwoord (126)

De reactie op het WRR rapport is namens het gehele kabinet aan uw Kamer verstuurd. Het kabinet onderschrijft de opvatting van de Partij voor de Dieren dat onderwijs een belangrijk thema is in het voedselbeleid.

Deze leden constateren dat het kabinet in haar voedselagenda niet is ingegaan op het minderen van de productie en de consumptie van vlees en zuivel. Zij betreuren dit aangezien dit een significante bijdrage levert aan het oplossen van klimaatproblemen, biodiversiteit, waterschaarste en andere problemen op het gebied van volksgezondheid, natuur, milieu en dierenwelzijn. Zij vragen zich af waarom het kabinet dit thema zo lijkt te vermijden terwijl dit in het WRR-rapport nadrukkelijk naar voren komt.

Welke belangen liggen hieraan ten grondslag?

De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren ontvangen graag een reactie.

Antwoord (127)

De voetafdruk voor vleesconsumptie is wereldwijd bezien hoog. Verschillende onderzoeksbronnen, zowel Nederlandse (bijvoorbeeld van het Planbureau voor de Leefomgeving, waaruit ook in het WRR-advies wordt geciteerd) als internationale (zoals van het in de kabinetsreactie geciteerde Chatham House-rapport) wijzen hierop. Het kabinet onderkent dat een lagere vleesconsumptie of het vervangen van dierlijk eiwit door plantaardig eiwit een bijdrage kan leveren aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en aan de vermindering van de aantasting van biodiversiteit.

De Nederlandse land- en tuinbouw is wereldwijd leidend, ook op het gebied van duurzame ontwikkeling en de ambitie en inzet is om dit te blijven. De veehouderij produceert binnen de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van dierenwelzijn, milieu, ruimtelijke ordening, diergezondheid, voedselveiligheid, etc. Deze wettelijke eisen bepalen, naast de vraag en afzetmogelijkheden op de markt, de omvang van de dierlijke productie. Daarnaast zorgen nieuwe moderne stallen voor een verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en milieu en voor een productie die voldoet aan bovenwettelijke eisen.

De omvang van de veehouderijproductie wordt in Nederland, als enige lidstaat in Europa, al gemaximeerd door een stelsel van productierechten (varkens- en pluimveerechten en fosfaatrechten voor melkveehouderij i.o.). Binnen de wettelijke kaders zal de productieomvang van de Nederlandse veehouderij nauwelijks worden bepaald door een daling van de consumptie van dierlijke producten in Nederland, maar vooral worden bepaald door de marktvraag naar Nederlandse dierlijke producten op de Europese en wereldmarkt. De opdracht die de Staatssecretaris van EZ onlangs aan de commissie Nijpels heeft gegeven, is om te komen met concrete voorstellen voor acties en maatregelen voor betrokken partijen (overheden, sector, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers), die bijdragen aan een verdere verduurzaming van de intensieve veehouderij in ecologisch, sociaal en economisch opzicht. Wij steunen met Green Deals en het Topsectorenbeleid kansrijke initiatieven voor het gebruik van nieuwe eiwitten in producten en aanpassingen van het consumptiepatroon, zie ook het antwoord 112.

Als het gaat om de vleesconsumptie moet er een afweging gemaakt worden tussen de vrijheid van consumenten om te beslissen wat ze wel en wat ze niet eten enerzijds en andere grote collectieve belangen als klimaat, milieu, voedselzekerheid en dierenwelzijn anderzijds. Zie verder antwoord 31.

De WRR concludeert dat zowel ecologie, dierenwelzijn als volksgezondheid gebaat zijn bij een substantiële verschuiving van dierlijke naar plantaardige producten. Om deze transitie in te zetten, is er meer nodig dan alleen maar de inzet op het ontwikkelen van alternatieve plantaardige eiwitten. De WRR geeft aan dat een dergelijke verschuiving een deel van de sector economisch zal raken en dat deze lastige afwegingen horen bij een voedselbeleid. Waarom maakt het kabinet geen beleid op het ontmoedigen van het consumeren van dierlijke eiwitten?

De WRR, maar ook het Louis Bolk Instituut verwijzen naar overheidsmaatregelen die genomen zijn zoals in het energiebeleid, het afvalbeleid of het vervoersbeleid zoals een benzine-tarief. Waarom zou het kabinet niet de kans nemen om effectieve maatregelen te implementeren om daarmee eiwittransitie te versnellen?

Antwoord (128)

Zie antwoord 40 en 127.

Is het kabinet bereid om de prijs van producten van dierlijke eiwitten te verhogen en de prijs van producten van plantaardige eiwitten te verlagen?

Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (129)

Het kabinet stelt zelf geen prijzen vast van voedsel en is dus geen marktpartij. Het kabinet is geen voorstander van een vleesheffing of van een verhoging van de btw op vlees, noch voorstander van het kunstmatig verlagen van de prijs van plantaardig eiwit. Zie ook antwoord 27.

Kan het kabinet een reactie geven op het zojuist gepubliceerde onderzoek van de Nicolaas G. Pierson Foundation (NGPF) over de echte prijs van melk? (Bron: http://www.ngpf.nl/2016/02/24/onderzoek-de-echte-prijs-van-melk-melk-kost-meer-dan-het-oplevert/)

Antwoord (130)

Het rapport van de Nicolaas G. Pierson Foundation is geen volledige (maatschappelijke) kosten-baten analyse van de kostprijs van melk. De schattingen van de kosten die in het rapport worden genoemd zijn matig onderbouwd. Zo staat er bijvoorbeeld in het rapport dat de maatschappelijke humane gezondheidsschade [van melkproductie] tussen de 230 miljoen en de 3,86 miljard euro bedraagt. De onderbouwing hiervoor is zeer mager.

Is het kabinet met de leden van de Partij voor de Dieren-fractie van mening dat de maatschappelijke kosten van vlees en zuivel verdisconteerd moeten worden in de uiteindelijke verkoopprijs?

Antwoord (131)

Het kabinet is het, als uitgangspunt, eens met de Partij voor de Dieren-fractie dat de maatschappelijke kosten van producten en diensten, dus ook van vlees en zuivel, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is verdisconteerd (geïnternaliseerd) moeten worden in de verkoopprijs.

De overheid heeft verschillende manieren om, in aanvulling op wat vanuit de markt zelf al wordt gedaan, deze kosten te laten internaliseren (wetgeving, belastingen) en doet dat voor een belangrijk deel al via bijvoorbeeld wetgeving. Met het laten internaliseren in de verkoopprijs wordt dan beoogd zodanige verhoudingen in de markt tot stand te laten komen, dat producten die aantoonbaar minder externe effecten met zich mee brengen op basis van een reële, faire, inclusieve prijsstelling om de gunsten van de consument kunnen meedingen.

Bij welke sectoren is het kabinet bezig om true pricing, zoals zij dat vermeldt in haar voedselagenda, te ondersteunen en op welke wijze?

Antwoord (132)

Het kabinet zal in overleg met de opdrachtnemers, maatschappelijke partijen en bedrijven een aantal voedselproducten uitkiezen waar de externe kosten en de maatschappelijke baten van de productie ervan zo goed mogelijk van uitgerekend kunnen worden. Zie verder antwoord 13.

Op welke wijze is het kabinet van plan om de consument inzicht te geven in deze externe kosten en is het kabinet bereid om de resultaten van het onderzoek van de NGPF mee te nemen in de berekening van de echte prijs van melk- en zuivelproducten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (133)

Zie antwoord 13. Het onderzoek van de Nicolaas G. Pierson Foundation wordt vanwege de magere onderbouwing hierbij niet meegenomen.

Ondanks dat deze leden het terugdringen van voedselverspilling waardeert, wijzen zij het kabinet erop dat voedselverspilling een gevolg is van een inefficiënt systeem dat alleen maar gericht is op het steeds maar weer verhogen van de productie. Is het kabinet bereid om verantwoordelijkheid te nemen en in te zetten op een beleid van minder en beter en zo voedselverspilling bij de kern aan te pakken en de overproductie tegen te gaan?

Antwoord (134)

Het kabinetsbeleid is niet gericht op een verhoging van de productie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie ziet het kabinet, mede gelet op de toenemende maatschappelijke vraag naar producten die duurzaam geproduceerd zijn, dat een transitie naar een duurzame landbouw noodzakelijk is. Landbouw moet niet het probleem zijn voor de opgaven op het gebied van voedsel en ecologie, maar de oplossing. De filosofie van groene groei is daarbij leidend. Hierbij past onder meer een vermindering van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen, een verantwoord omgaan met meststoffen en een landbouw die meer in balans is met de omgeving. Hier kunnen de biologische landbouw en de gangbare landbouw van elkaar leren en elkaar versterken. Met een hoger duurzaamheidsniveau richt de sector zich op een marktsegment waar meer toegevoegde waarde op producten te behalen valt.

Bovendien kent voedselverspilling velerlei oorzaken en dito oplossingen. Zoals in het BNC-fiche over het pakket «Circular Economy» is aangegeven zal Nederland voedselverspilling en voedselverliezen over de gehele keten gaan monitoren. Daarbij kunnen inefficiënties aan het licht komen.

De WRR geeft in haar rapport weer dat het van belang is dat het voedselbeleid van het kabinet periodiek en breed geëvalueerd wordt waarbij een tegenstem geleverd moet worden aan de sterke focus op productiviteitsstijging en export. Deze sterke focus heeft er tot nu toe tot geleid, aldus de WRR, dat andere waarden, belangen en opvattingen over voedsel moeilijk voet aan de grond kregen binnen het beleid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen van het kabinet weten wat zij vindt van een onafhankelijke instantie die periodiek en breed het voedselbeleid van het kabinet evalueert.

Is het kabinet bereid om te overwegen om het internationale panel IPES-Food deze functie te laten vervullen aangezien deze een onafhankelijk en internationaal perspectief hanteren over de transitie naar duurzame voedselsystemen?

Kan het kabinet hier een reactie op geven?

Antwoord (135)

Het kabinet vindt het niet noodzakelijk dat er naast de reeds bestaande evaluaties en instellingen die belast zijn met evaluaties nog een extra onafhankelijke instantie in het leven te roepen die zorgt voor een periodieke evaluatie van het voedselbeleid.

136. De WRR geeft meerdere malen weer dat de retail en de consument belangrijke actoren zijn in het voedselnet. Deze leden hebben de afgelopen jaren geconstateerd dat de overheid en de industrie met hun vinger bleven wijzen naar de verantwoordelijkheid van de consument. Vanuit de overheid en de industrie is er weinig actie werd ondernomen om het consumptiegedrag van de consument te beïnvloeden. Dit blijft tot op vandaag beperkt tot de informatie die het Voedingscentrum op haar website heeft. De voedselagenda spreekt over experimenten om gezonde en duurzame consumptiepatronen aantrekkelijk te maken. Kan het kabinet aangeven wat deze experimenten inhouden en wat het verwachtte effect daarvan is?

Antwoord (136)

Terecht merken de leden van deze fractie op dat het Voedingscentrum informatie biedt over gezonde en duurzame keuzes aan consumenten en professionals. Op 22 maart jongstleden heeft het Voedingscentrum een vernieuwde Schijf van Vijf gepubliceerd op basis van de recente richtlijnen van de Gezondheidsraad. De Raad geeft aan dat een verschuiving in de richting van een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon bevorderlijk is voor de gezondheid. Via een publiekscampagne wordt de consument actief over de nieuwe Schijf van Vijf geïnformeerd.

Het palet aan duurzame producten met een plus op dierenwelzijn en milieu is de afgelopen jaren reeds sterk uitgebreid, vooral in de dierlijke ketens. Met de Alliantie Verduurzaming Voedsel is afgesproken dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Ook zijn er nieuwe alternatieven voor vlees en dierlijke eiwitten in brede zin ontwikkeld. Deze zijn voedzaam, gezond, smakelijk en duurzaam geproduceerd, zodat de kritische Nederlandse consument een duidelijke keuze heeft. Dit kan op termijn een belangrijke bijdrage leveren aan de mondiale voedselvoorziening en een verlaging van de milieudruk opleveren. Zie verder antwoord 30 voor wat betreft de experimenten om de gezonde en duurzame consumptiepatronen aantrekkelijk te maken.

Op welke wijze gaat het kabinet de consument stimuleren om gezonder en duurzamer te eten, zoals zij dat in haar voedselagenda aangeeft? Neem het kabinet hierin ook de vermindering van vlees en zuivel in mee? Welke maatregelen richten zich specifiek op de consument en welke maatregelen richten zich specifiek op de producent?

Antwoord (137)

In antwoorden 30, 31, 40, 127 en 136 is op deze vragen ingegaan.

Is het kabinet bereid om actief het gedrag van consumenten te beïnvloeden om minder vlees, zuivel en ongezonde producten te consumeren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?

Antwoord (138)

Over de vermindering van de consumptie van vlees en zuivel is onder meer in antwoord 30, 31,40, 127 en 136 ingegaan. Over het beleid om de consument minder ongezonde producten te laten consumeren is ingegaan in antwoorden 80 en 114.

Tevens heeft de retail is de verduurzaming van voedselproductie en -consumptie een blokkerende en vertragende strategie uitgevoerd. Dit is mede voortgevloeid vanwege de machtige positie die de retail in de voedselketen heeft, zoals ook de WRR geconstateerd heeft. Hoe ziet het kabinet de blokkerende en vertragende macht van de retail en is zij bereid om maatregelen te treffen om de onevenredige machtsverhoudingen in de voedselketen op te heffen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (139)

Het kabinet is van mening dat de retail al het nodige doet om de voedselconsumptie verder te verduurzamen. Zo is bijvoorbeeld in samenwerking met de Dierenbescherming het sterrenvlees in de winkelschappen geïntroduceerd en zijn alternatieven bedacht voor meer duurzaam pluimveevlees van langzamer groeiende rassen. Het kabinet blijft in gesprek met de retailsector om het voedselpakket in de supermarkten verder te verduurzamen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennis genomen van de varkensvlees-app van de Staatssecretaris van Economische Zaken om de transparantie ten aanzien van de herkomst van het varkensvlees te stimuleren. Deze leden hebben in het verleden soortgelijke initiatieven geopperd, zoals herkomstetikettering, een barcode of een QR-code die door de consument is in te scannen en waarmee deze gedetailleerd inzicht krijgt in waar een dier geboren en geslacht is en in welk huisvestingssysteem het dier geleefd heeft. Zij zijn dan ook optimistisch over de app van de Staatssecretaris. Is de Staatssecretaris van plan om deze app ook te gebruiken voor andere vlees- en zuivelproducten?

Zo ja, voor welke sectoren en op welke termijn?

Antwoord (140)

Begonnen wordt met het realiseren van een pilot met (enkelvoudig) varkensvlees met het Beter Leven keurmerk, over het eenvoudig beschikbaar stellen van informatie over herkomst en productiewijze. De bedoeling is dat uit de pilot naar voren komt hoe dit zodanig te realiseren is dat het (eenvoudig) «gekopieerd» kan worden naar andere productgroepen. Het is nu niet aan te geven welke producten dat zal betreffen en op welke termijn dit gerealiseerd zal worden.

Is de Staatssecretaris bereid om in de app zichtbaar te maken wat de aard is van het productieproces (biologisch of gangbaar), de verdeling van de opbrengsten (fair trade) en de plaats van geboorte en slacht van het dier? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (141)

Zoals in antwoord 140 aangegeven is, betreft het een pilot, waarin bekeken zal worden wat mogelijk is.

De WRR concludeert in haar rapport dat er niet blind vertrouwd kan worden op de zelfsturende werking van markten. De WRR betwijfelt of markten op tijd kunnen reageren op problemen en ontwikkelingen die een hoge mate van samenhang kennen. Desondanks concluderen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het kabinet de industrie alle ruimte geeft voor zelfregulering en zelfsturing. Dit terwijl schandalen en misstanden zich de laatste jaren opstapelen en experts aangeven dat de fraudegevoeligheid in de vlees- en vee-industrie hoog is en er is zelfs aangegeven dat het de industrie ontbreekt aan ethisch moraal. Het kabinet blijft echter blind vertrouwen op de zelfsturende werking van de industrie. Zo is onlangs weer een pilot gestart voor stalkeuringen, terwijl juist op het gebied van diertransporten de overtredingen talrijk zijn. Erkent het kabinet dat juist bij de uitvoering van pilots onder het toeziend oog van de NVWA, partijen maatschappelijk geaccepteerd gedrag zullen tonen en dat daarom de resultaten van een pilot niet representatief zijn voor de rest van de sector?

Antwoord (142)

Allereerst is de pilot pas gestart op het moment dat de sector duidelijk heeft weten te maken dat het beseft dat het hiermee een verantwoordelijkheid op haar schouders neemt. Ook tijdens en na de pilot zal er toezicht van de NVWA op het kwaliteitssysteem aanwezig blijven. Dit toezicht is risicogericht, wat betekent dat de frequentie van controles gericht toe- of afneemt naar aanleiding van de ervaringen uit de controles. Pas indien uit de pilot of uit een eventuele voortzetting blijkt dat de sector het gegeven vertrouwen schaadt zal het kabinet haar vertrouwen aan het betreffende kwaliteitssysteem opschorten.

Is de Staatssecretaris van Economische Zaken bereid om de pilot te staken en deze pas weer op te starten zodra de sector heeft aangetoond dat het een ethisch moraal heeft door bijvoorbeeld te investeren in zaken die het dierenwelzijn bevorderen?

Zo nee, waarom niet?

Antwoord (143)

Zie het antwoord op vraag 142.

Het landbouwbeleid met een eenzijdig perspectief op het verhogen van de productie heeft tot perverse gevolgen geleid, zo concluderen deze leden. Oplossingen van de industrie om het antibioticagebruik in de veehouderij te reduceren hebben geleid tot laboratoriumstallen waarbij dieren in een hoog onnatuurlijke en steriele omgeving moeten leven om zoveel mogelijk de infectiedruk te verlagen. Het zijn potdichte, klimaatgestuurde stalsystemen waarbij veehouders zich van top tot teen hullen in steriel plastic en waar niemand binnen mag komen. Het zijn tallen met opgestapelde, tupperware-bakken waarbij zeugen en biggen computergestuurd vervoerd worden over rails. Deze «Hy-Care» stallen worden nu ook al geëxporteerd naar Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Hoe kijkt het kabinet naar de ontwikkeling van specified pathogen free-stallen (SPF-stallen) in het kader van de conclusies van de WRR dat het voedselveiligheidsbeleid teveel gescheiden is van het volksgezondheidsbeleid en eenzijdig gericht is op hygiëne?

Antwoord (144)

Het kabinet staat voor verduurzaming van de veehouderij. Onderdeel van deze verduurzaming is de One Health gedachte: een gezonde veehouderij voor mens en dier. Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) trekken hierin samen op. Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen moeten allereerst de genoemde systemen voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving die gelden voor dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid en milieu.

De genoemde concepten verschillen doordat in het Hy-care concept gebruik wordt gemaakt van kiemvrije hokken, in Specific Pathogen Free (SPF)-concept is het bedrijf vrij van bepaalde ziektekiemen en dierziekten. Het streven naar de verhoging van de diergezondheidsstatus van de dieren is op zich een goede ontwikkeling. Het is van belang daarbij ook te kijken naar vermindering van bedrijfsgebonden dierziekten. En dat gebeurt met deze concepten.

Verhoging van de diergezondheidsstatus kun je op vele manieren bereiken, bijvoorbeeld door verbetering van het stalklimaat, betere voeding, beter management, betere hygiëne etc. Deze systemen bevatten elementen die potentieel voordeel kunnen hebben voor de reductie van antibiotica en verbetering van de diergezondheid, het stalklimaat en het milieu. Daarmee wordt ingespeeld op de ontwikkeling van de integraal duurzame stallen in de varkenshouderij.

De genoemde concepten zijn al enige jaren onder de aandacht. Er valt daarmee niet echt te spreken van een trend maar wel van een vergrote aandacht voor hygiëne en biosecurity. Het is van belang dat er een goede balans blijft tussen dierenwelzijn en diergezondheid. Daar moet in alle stalsystemen aandacht voor zijn, ook bij deze concepten.

De ontwikkeling van dergelijke concepten zullen bovendien maatschappelijk en ethisch geaccepteerd moeten worden. Dit is een belangrijk aandachtspunt voor de sector bij de ontwikkeling van nieuwe houderijconcepten. Maatschappelijke acceptatie is onderdeel van een duurzame ontwikkeling.

Erkent het kabinet dat de toenemende ontwikkeling waarin dieren in een hoog onnatuurlijke omgeving moeten leven, ingaat tegen de visie van een duurzame veehouderij die dit kabinet ambieert?

Antwoord (145)

Het is van belang dat de veehouderij zich verder blijft ontwikkelen tot een duurzame sector die economisch toekomstbestendig is. Dit vereist een aanpak, waarbij door de sector wordt ingespeeld op alle maatschappelijke vraagstukken die aan de orde zijn. Het gaat dan om een veehouderij waar de volksgezondheid is geborgd door een goed diergezondheidsmanagement met een zorgvuldig en minimaal gebruik van antibiotica en andere diergeneesmiddelen. Het welzijn van de dieren moet centraal staan. Een optimaal stalklimaat is van groot belang voor het terugdringen van milieu emissies en voor de dier- en volksgezondheid.

Emissies van milieuschadelijke stoffen (mineralen, ammoniak, broeikasgassen) zijn vergaand verminderd, zodat voldaan wordt aan de (Europese) milieudoelen en er wordt gebruikgemaakt van verantwoord geteelde en geïmporteerde grondstoffen en hernieuwbare energiebronnen en overlast voor de omgeving is minimaal.

Erkent het kabinet dat, ondanks afkeurende opmerkingen van eerdere bewindspersonen, het SPF-concept onder varkenshouders aan populariteit toeneemt? Bent u bereid om deze trend te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (146)

Zie antwoord 144.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren steunen de Youth Food Movement in hun theorie dat de aanpak van antibioticaresistentie gedaan moet worden vanuit eensysteembenadering en niet door technologische verbeteringen op bedrijfsniveau (zoals nieuwe stallen). Ziektedruk wordt teruggebracht door dieren op te laten groeien in een gezonde omgeving, niet door het onderdrukken van ziektes in een ongezonde omgeving. Deze leden ontvangen graag een reactie van het kabinet op deze constatering van de Youth Food Movement.

Antwoord (147)

Zie antwoord 145.

Is het kabinet bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten op de menselijke gezondheid van de consumptie van planten en dieren die hun natuurlijke weerstand al dan niet op peil hebben? Zo nee, waarom niet?

Antwoord (148)

De kans dat planten en dieren ziektes verspreiden is groter, zodra de natuurlijke weerstand niet op peil is. Dit kan mogelijk ook via voedsel dat afkomstig is van die verzwakte planten en dieren. Daarom geldt de wettelijke eis dat voedsel van dierlijke oorsprong, afkomstig moet zijn van gezonde dieren. Daarmee lijkt onderzoek naar dit soort effecten niet nodig.

Zij willen het kabinet erop wijzen dat het exporteren van Nederlandse agrarische kennis niet moet leiden tot het bouwen van de bio-industrie in landen in en buiten de EU. Het kan niet de bedoeling zijn dat SPF-stallen geëxporteerd worden naar Spanje en het Verenigd Koninkrijk en dat boeren in Oekraïne en Ghana onderwezen worden hoe zij plofkippen op grote schaal kunnen houden De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vrezen dat de Nederlandse agrarische kennis zal dan leiden tot wereldwijde bodemdegradatie, een groter verlies aan biodiversiteit en het verminderen van de werkgelegenheid voor de kleinere boeren. Kan het kabinet hier een reactie op geven?

Antwoord (149)

Naast publieke partijen en kennisinstellingen, zijn private partijen belangrijke partners om in de genoemde landen bij te dragen aan armoedebestrijding en voedselzekerheid. Van hen wordt verwacht dat zij daarbij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door de kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in acht te nemen, zoals de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» (inclusief dierenwelzijn en dierengezondheid, die daar onderdeel van uitmaken) van de Committee on World Food Security en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

De overheid kent instrumenten ter bevordering van handel, investeringen, R&D en kennisoverdracht, handelsinstrumenten die door private partijen ingezet kunnen worden. Hierbij wordt elke business case ook beoordeeld op aspecten rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie (OESO-richtlijnen). De overheid is ook betrokken als partner in de business case en kan daarop toezicht houden.

Is het kabinet bereid om beleid te maken om hiermee te voorkomen dat Nederland bijdraagt aan het bouwen van de bio-industrie in landen in en buiten de EU en daar dezelfde problemen creëren voor ecologie, dierenwelzijn en volksgezondheid waar wij in Nederland zelf mee kampen? Deze leden krijgen hierop graag een reactie.

Antwoord (150)

Zoals in antwoord 149 is aangegeven ziet de overheid er op toe dat binnen haar instrumentarium dat business cases ook worden beoordeeld op aspecten rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid, milieu en corruptie (OESO-richtlijnen). De overheid is ook betrokken als partner in de business case en kan daarop toezicht houden. Daarnaast wordt van bedrijven verwacht dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door de kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in acht te nemen, zoals de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» van de Committee on World Food Security en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.


X Noot
1

COM (2015) 614/2 Closing the loop – An EU action plan for the Circular Economy

X Noot
2

Kamerstuk 34 395, nr. 3

X Noot
3

Milieueffecten van verbeter-opties voor de Nederlandse eiwitconsumptie, door Ingrid Odegard & Geert Bergsma, Delft, Augustus 2012.

Naar boven