30 252 Toekomstvisie agrarische sector

35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 86 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 april 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof over de voortgang gebiedsprogramma's en overleg Landbouwakkoord (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 84).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 april 2023 aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof voorgelegd. Bij brief van 17 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurst

De adjunct-griffier van de commissie, Dekker

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende stuk. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie willen ten eerste het belang onderstrepen dat er in de provincies voortvarend aan de slag wordt gegaan met het opstellen van de gebiedsplannen, zodat er een belangrijke stap wordt gezet om op korte termijn de stikstofuitstoot naar beneden te brengen voor natuurherstel en het weer op gang krijgen van vergunningverlening. Dat is belangrijk voor onze economie, woning- en wegenbouw en de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de adviezen van de Ecologische Autoriteit (EA) op basis van de eerste natuurdoelanalyses van provincies, die afgelopen vrijdag zijn bekendgemaakt. Deze leden vinden het goed dat de EA zorgt voor objectieve toetsing en daarbij breder kijkt dan stikstof. Immers, stikstof is niet de enige drukfactor op de natuur. Het zal per gebied verschillen wat nodig is voor natuurherstel en hoe groot de opgave daarbij is. Deze leden vragen de Minister of zij een eerste reflectie kan geven op de adviezen van de EA.

Antwoord

Op 31 maart zijn de eerste adviezen van de Ecologische Autoriteit over natuurdoelanalyses gepubliceerd. De eerste adviezen van de Ecologische Autoriteit over de natuurdoelanalyses zien er degelijk en uitvoerig uit, en kijken met name naar hoe conclusies en voorstellen voor maatregelen voortvloeien uit een brede analyse naar het landschaps-ecologische systeem. Waar deze analyse ontbreekt of onvoldoende benut is, wordt dit benoemd als kennislacune. De Ecologische Autoriteit geeft voor alle gebieden mee dat, ondanks dat de kennis nog niet compleet is, er genoeg bekend is over de meest urgente problemen ten aanzien van stikstof, waterhuishouding en waterkwaliteit om hier snel maatregelen voor te treffen. De Ecologische Autoriteit benadrukt dat deze maatregelen snel nodig zijn om te voorkomen dat de kwaliteit van de gebieden verder verslechtert.

Deze leden hebben vernomen dat aan provincies is gevraagd om aanvullende informatie te leveren. Om wat voor informatie gaat het hier en in hoeverre is het reëel dat deze tijdig door provincies wordt aangeleverd? Ziet de Minister mogelijkheden om hen daarbij te ondersteunen?

Antwoord

De hoofdboodschap van de eerste adviezen is dat de kennis van de betreffende gebieden nog niet compleet is, maar dat er wel genoeg bekend is om snel aan de slag te gaan met maatregelen waarvan er geen enkele twijfel is over de noodzaak. Met name ontbreekt een analyse van het landschaps-ecologische systeem. Ontbrekende informatie is door provincies te leveren.

De natuurdoelanalyses zijn namelijk onderdeel van een cyclisch en iteratief proces waarin ruimte is om samen te leren en gaandeweg in meerdere stappen toe te werken naar het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen via steeds completere analyses en hierop gebaseerde maatregelen.

Het verwerken van de adviezen van de Ecologische Autoriteit in de natuurdoelanalyses moet in die context gezien worden: sommige aanvullingen op de natuurdoelanalyses kunnen op relatief korte termijn verwerkt worden in een actualisatie van de natuurdoelanalyse en sommige aanvullingen vergen eerst aanvullend onderzoek, waardoor de resultaten daarvan pas in een latere cyclus verwerkt kunnen worden. Naast het verwerken van de adviezen van de Ecologische Autoriteit zijn er ook andere redenen waarom het nodig is om de natuurdoelanalyses steeds verder aan te vullen en te blijven actualiseren, bijvoorbeeld op grond van het vaststellen van nieuwe maatregelen en de uitvoering daarvan waardoor de staat van de natuur steeds verder verbetert.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet in eerdere Kamerbrieven aangaf dat agrarisch ondernemers die van plan zijn een nieuw emissiearm stalsysteem te bouwen, hiervoor een natuurvergunning moeten aanvragen en daarbij een passende beoordeling moeten uitvoeren. Deze leden hechten waarde aan innovatieve (stal)systemen als oplossing voor het verminderen van stikstofuitstoot. Kan de Minister aangeven op welke wijze vergunningverlening voor deze systemen nu plaats kan vinden en daarbij ook aangeven welke positie de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)-lijst hierbij inneemt?

Antwoord

Zoals aangegeven in de brief van 25 november 2022 (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386) is voor het verkrijgen van een Wet natuurbescherming-vergunning voor emissiearme stalsystemen op dit moment nodig dat een passende beoordeling wordt opgesteld. Daarbij kan bij de berekening van stikstofdeposities niet meer zonder meer worden uitgegaan van Rav-emissiefactoren. De Minister voor Natuur en Stikstof werkt samen met provincies aan een handreiking die handvatten biedt voor agrarische ondernemers en overheden voor het opstellen van deze passende beoordeling.

Deze leden zijn ervan overtuigd dat hiermee op korte termijn grote reductiewinst kan worden behaald. Desondanks vernemen deze leden dat er nog veel onduidelijkheid is over hoe provincies deze passende beoordeling moeten uitvoeren. Herkent de Minister dit en hoe gaat zij provincies zo spoedig mogelijk van een format, of een instructie voorzien zodat de passende beoordeling kan worden uitgevoerd en vergunningverlening weer los kan komen?

Antwoord

Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, wordt op dit moment gewerkt aan een handreiking voor het opstellen van een passende beoordeling. Voor de korte termijn wordt bekeken op welke wijze stalemissies op individueel bedrijfsniveau nader onderbouwd kunnen worden, zodat negatieve effecten op beschermde natuurgebieden met wetenschappelijke zekerheid kunnen worden uitgesloten. Hiervoor wordt onder meer nauw samengewerkt met de sector, stalfabrikanten en verschillende deskundigen. Voor de zeer korte termijn wordt gekeken of omschakeling naar een emissie-reducerend stalsysteem wel mogelijk is als er daarna geen uitbreiding plaatsvindt van het aantal dieren. Daarbij is het wel van belang om ook te bekijken of deze mogelijkheid ook financieel haalbaar is voor agrariërs. Het streven is om medio juni 2023 de eerste inzichten te hebben hoe een alternatief kader voor Wet natuurbescherming (Wnb)-toestemmingverlening voor emissiearme stallen eruit kan zien.

Daarnaast loopt er een traject gericht op uniform gebruik van emissiearme stalsystemen. Verder zet de Staatssecretaris van IenW in op de opvolging van de aanbevelingen van WUR in het rapport «Verbetering effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk» om de huidige systematiek van totstandkoming van emissiefactoren en gebruik van de emissiearme stalsystemen in de praktijk te verbeteren (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 384).

Voor de langere termijn wordt onderzocht of er toegewerkt kan worden naar een reguleringssystematiek voor emissies op basis van doelvoorschriften in combinatie met realtime gemeten emissies (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386).

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat wat voor de vergunningverlening voor stalsystemen geldt, ook geldt voor wat de (juridische) borging van managementmaatregelen betreft. Ligt de Minister nog op koers met het uitwerken van een afrekenbare stoffenbalans, waarmee boeren zelf weer aan het roer komen te staan van hun bedrijf en worden gestimuleerd om ammoniakreductie te bevorderen?

Antwoord

Zoals Remkes in zijn rapport «Wat wel kan» heeft aangegeven is het verstandig te starten met een «gewone» stoffenbalans, als instrument om boeren te helpen sturen op emissies. Het is nodig dat deze stoffenbalans bewezen werkt en ook handhaafbaar is, om de stap naar een «afrekenbare» stoffenbalans te maken. Daarnaast is het belangrijk dat een dergelijk instrument past in (Europese) wetgeving. Gezien de huidige wetgeving, vaak gebaseerd op middelvoorschriften, en de omvangrijkheid van de doelen vervanging van middelvoorschriften helaas op korte termijn nog niet te realiseren op alle gebieden. Dit neemt niet weg dat de Minister van LNV zich hiervoor blijft inzetten. Er wordt gewerkt aan een stoffenbalans en een systeem van doelvoorschriften, zoals ook genoemd in de motie van het lid Campen c.s. over een «stoffenbalans 1.0». In het antwoord van de volgende vraag wordt dit nader toegelicht.

In de aanpak stikstof worden boeren gestimuleerd om ammoniak te reduceren via de implementatie van de sectorafspraken over voermanagementmaatregelen en weidegang.

Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Van Campen c.s. over een «stoffenbalans 1.0» (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 25) [...]

Antwoord

In de motie wordt gevraagd naar de inzet van een stoffenbalans waarmee de agrarische ondernemer kan sturen op doelen en emissies en wordt verwezen naar daadwerkelijke registratie en metingen op bedrijfsniveau om er een handhaafbaar instrument van te maken. Voorts wordt gevraagd om bij het Landbouwakkoord te bepalen welke brongegevens als input kunnen dienen voor een stoffenbalans.

Vanzelfsprekend kan er niet vooruitgelopen worden op afspraken die in het Landbouwakkoord worden gemaakt. Wel kan benoemend worden dat de stoffenbalans onderwerp van gesprek is in de aanloop naar dit akkoord en onderdeel is van een bredere aanpak om de boer meer in staat te stellen zelf zijn emissies te reduceren en doelen te realiseren. Zoals ook benoemd in de kamerbrief van 25 november over toekomst bevorderen innovatie emissiearme stalsystemen, zie ik kansen om te starten met het inzetten van de stoffenbalans voor sturing op emissies op het niveau van stimuleren en monitoren (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 108). Hierop kom ik dit jaar nog terug.

[...] en de motie van de leden Van Campen en Boswijk over een systeem van normeren en beprijzen langs de lijn van een emissiehandelssysteem (Kamerstuk 34 682, nr. 135)?

Antwoord

Het kabinet heeft er voor gekozen om in alle sectoren via normering en beprijzing gerichter te gaan sturen op het halen van de doelen van de aanpak. Dit doet het kabinet vanuit de overtuiging dat bedrijven zelf het best weten hoe ze uitstoot kunnen verminderen. Momenteel laat het kabinet diverse opties in kaart brengen waarbij de nadruk ligt op wat kansrijk en uitvoerbaar is. In deze uitwerking worden, zoals de motie van de leden Van Campen en Boswijk verzoekt, ook varianten van rechtensystemen in beschouwing genomen. Medio mei zal dit rapport worden opgeleverd.

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de Wet Stikstofreductie en natuurherstel (Wsn) volgt dat de provincies uiterlijk op 1 juli 2023 een eerste versie van het gebiedsprogramma moeten aanleveren. Gaat deze deadline door alle provincies worden gehaald, zo vragen deze leden. Wat zijn de consequenties als provincies hun programma’s niet tijdig aanleveren?

Antwoord

Uitgangspunt is dat provincies met hun bevoegdheden en kennis een grote bijdrage aan de transitie van het landelijk gebied leveren. De Minister voor Natuur en Stikstof voert gesprekken met alle provincies over de voortgang bij het opstellen van de gebiedsprogramma’s. Mocht dat nodig zijn, dan beschikt het Rijk over verschillende mogelijkheden om provincies bij te sturen. Daarbij gaat het onder andere om het (bestuurlijk) gesprek, dat in intensiteit kan oplopen of om ondersteuning vanuit het Rijk. Daarnaast geldt dat als uit toetsing blijkt dat plannen uit de gebiedsprogramma’s onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen, deze niet in aanmerking komen voor financiering uit het Transitiefonds. Aanvullend kan het Rijk eventueel directe afspraken met gemeenten of waterschappen maken. Tevens geldt dat, indien daar noodzaak toe is, inzet van dwingender maatregelen denkbaar is, zoals het stellen van instructieregels en de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht zoals indeplaatstreding bij taakverwaarlozing. Tot slot geldt dat het Rijk zelf (aanvullende) maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld via normering en beprijzing. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft er echter vertrouwen in dat de provincies op 1 juli een toetsbare versie van het integrale gebiedsprogramma aanleveren. Na 1 juli 2023 zullen de programma’s nog volop worden doorontwikkeld op basis van gesprekken met stakeholders, uitkomsten Landbouwakkoord en het eerste beeld van het Rijk. In de jaren daarna zullen de nog globale onderdelen van het gebiedsprogramma nader geconcretiseerd worden. De planning hiervoor wordt samen met provincies uitgewerkt.

Is de aanname correct dat de deadline in principe alleen is gericht op het behalen van de stikstofdoelen dan wel omgevingswaarden, zoals die nu wettelijk zijn vastgesteld?

Antwoord

De deadline van 1 juli 2023 volgt uit de Wet Stikstofreductie en natuurverbetering (WSN). Het gebiedsplan vanuit de WSN is gericht op het behalen van de omgevingswaarde en omvat zowel stikstof als natuurmaatregelen die bijdragen aan het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. In het NPLG is afgesproken dat dit plan wordt verbreed met daarin ook de water, klimaat en natuurdoelstellingen. Zodat lock-ins zoveel mogelijk worden voorkomen en het geld dat hiervoor beschikbaar is gesteld doelmatig besteed kan worden. Met de provincies is afgesproken dat de focus op 1 juli ligt op de drie prioritaire gebieden: veenweide, overgangsgebieden rondom N2000 en beekdalen.

Klopt het dat het doel van de stikstofaanpak is om de natuur in goede staat te brengen en dat er dus wordt gekozen voor een bredere aanpak dan alleen de kritische depositiewaarde (KDW) als omgevingswaarde, conform de motie van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106). Zo ja, op welke wijze vormt dit bredere stikstofdoel onderdeel van de gebiedsprogramma’s? Op welke wijze worden andere doelen ten aanzien van water, natuur en klimaat daarbij betrokken?

Antwoord

Dat klopt, het doel is om toe te werken naar een landelijke gunstige staat van instandhouding. Dit is breder dan alleen een KDW doel. Echter is het zo dat stikstof wel de grootste drukfactor is. De omgevingswaarde van 74% van het stikstofgevoelige areaal onder de KDW is daarom een middel om te komen tot een gunstige staat van instandhouding. Naast stikstofreductie zijn er ook water en natuurherstelmaatregelen nodig, hier wordt ook op ingezet met onder andere het programma natuur en de bredere NPLG aanpak waarin ook de doelen voor natuur, klimaat en water in zijn opgenomen.

De leden van de VVD-fractie hechten aan een goede uitkomst van de onderhandelingen over het Landbouwakkoord. In Nederland lossen we de grote uitdagingen aan tafel op, in overleg met elkaar. Het zou van zeer grote waarde zijn als de sectorpartijen samen met de overheid kunnen komen tot een akkoord over de verduurzaming van de landbouw met een goed verdienmodel voor de boeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende stuk. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen die zij willen voorleggen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de Minister de Kamer informeert over de voortgangsgesprekken met de provincies over de gebiedsplannen.

Antwoord

De gesprekken vinden plaats van eind maart tot en met 31 mei. De Minister voor Natuur en Stikstof informeert de Kamer zo spoedig mogelijk daarna over haar totaalbeeld.

De leden van de D66-fractie onderstrepen, met het kabinet, het grote belang van het sluiten van een Landbouwakkoord. Deze leden zijn benieuwd in welk stadium de gesprekken zich bevinden. Verloopt het volgens de voorgestelde planning? Wanneer verwacht de Minister dat het akkoord zal worden gesloten?

Antwoord

De planning is erop gericht om dit voorjaar tot afronding van de besprekingen van het Landbouwakkoord te komen.

Deze leden lezen dat er op dit moment wordt gesproken over grond, ecosysteemdiensten en de rol van de keten, volgens deze leden zijn deze onderwerpen van cruciaal belang tijdens het sluiten van dit akkoord. Deze leden vragen of andere onderwerpen zoals de gezondheidseffecten van pesticiden ook tijdens de gesprekken worden behandeld. Deze leden hopen dat deze onderwerpen en anderen die bijdragen aan een duurzame aanpak, nadrukkelijk in de gesprekken worden meegenomen.

Antwoord

In december 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken omtrent gezondheidsonderzoek bij omwonenden en agrariërs en gezondheidsaspecten in het toelatingsbeleid (Kamerstuk 27 858, nrs. 604 en 605). In het Landbouwakkoord zijn geen aanvullende specifieke afspraken voorzien over gezondheidseffecten. Wel wordt gewerkt aan afspraken over kennis en (praktijk)onderzoek naar weerbare teelten en emissiereductie om gebruik en emissies terug te dringen. Dit zal ook bijdragen aan het verlagen van eventuele risico’s op gezondheidseffecten.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd op welke wijze doelbereik ten aanzien van klimaat, stikstof alsmede water en bodemsturend is geborgd. Zijn daarbij de bestuurlijke afspraken leidend, zoals neergelegd in de brieven van 10 juni, 25 november en 10 februari?

Antwoord

Ja, de brieven 10 juni, 25 november en 10 februari zijn inderdaad leidend voor de borging van het doelbereik van klimaat, stikstof en water en bodem sturend. De kern daarvan is in de handreiking voor de gebiedsprogramma’s operationeel vormgegeven. Op basis van de gebiedsprogramma’s die op 1 juli worden ingeleverd wordt bezien of een nadere juridische borging van de structurerende keuzes (bv het werken met overgangsgebieden rond N2000-gebieden, bufferzones rond beekdalen en verhoging van de grondwaterstand) ook juridisch geborgd moeten worden, bijvoorbeeld door middel van instructieregels.

Op welke wijze is kringlooplandbouw uitgewerkt in key performance indicators (KPI’s) op het gebied van voer, mest, bodem, pacht en dierenwelzijn?

Antwoord

In de KPI-systematiek zijn de doelen van de LNV visie Waardevol en Verbonden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5, te weten bodem, water, klimaat, biodiversiteit, circulariteit, dierenwelzijn en sociaaleconomische positie van de boer) vertaald naar te behalen duurzaamheidsprestaties (KPI’s) op bedrijfsniveau. Denk bijvoorbeeld aan een KPI voor maximale ammoniakemissie per hectare.

Hoe de boeren deze prestatie halen en welke maatregel of investering zij daarvoor treffen, dat is aan de boeren zelf. Dat geldt ook voor het gebruik van mest en voer, uiteraard voor zover passend binnen landelijke en Europese kaders en wetgeving. Niet de maatregel, maar de prestatie telt. Er is derhalve geen aparte KPI voor mest of voer, maar voer en mest zijn wel mede van invloed op de KPI’s voor bijvoorbeeld ammoniakemissie en stikstofoverschot.

Met een goed geborgde KPI-systematiek zijn vervolgens meerdere toepassingen denkbaar, zoals voorrang verlenen of voorwaarden stellen bij de uitgifte van grond via pacht.

Kortom: Binnen de KPI-systematiek bevatten de genoemde onderwerpen zowel doelen (bodem, dierenwelzijn), maatregelen (inzet van voer en mest) als toepassingsmogelijkheden (pacht).

Op welke wijze zal dit worden vertaald in de private kwaliteitssystemen van de verwerkende industrie, conform de motie van het lid Tjeerd de Groot c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 289)?

Antwoord

In het Landbouwakkoord spreken we met ketenpartijen over de bijdrage die zij kunnen leveren aan de verduurzaming van het voedselsysteem. Zij hebben onder meer een belangrijke rol in het vergroten van de afzet van duurzame producten en het belonen van boeren voor duurzaamheidsinspanningen. In het borgen van dergelijke afspraken en het sturen op het behalen van doelen met betrekking tot voer, mest en water kunnen private kwaliteitssystemen een rol spelen. Ik zal de motie bij de uitwerking daarvan betrekken.

Ten slotte vragen deze leden op welke wijze transparantie bij de retail wordt afgedwongen over de mate waarin hun assortiment duurzaam is, inclusief een eerlijke prijs voor de boeren?

Antwoord

Ik vind het cruciaal dat alle schakels in de keten verantwoordelijkheid nemen op een niet-vrijblijvende manier en met afrekenbare doelen. Het coalitieakkoord spreekt hier ook een heldere boodschap over uit. Over het onderwerp transparantie wordt daarom ook nadrukkelijk gesproken in het Landbouwakkoord. LNV zal een jaarlijks terugkerende informatievoorziening publiceren over de duurzaamheids- en transparantie-inspanningen van supermarkten. Hierin zal in ieder geval informatie worden gegeven over:

  • Aandeel topkeurmerken in consumentenbestedingen bij afzonderlijke supermarktketens.

  • Stand van zaken bijdrage supermarktketens in eiwittransitie in het voedselaanbod en de verkoop.

  • Stand van zaken voedselverspilling bij supermarktketens.

  • In hoeverre de (duurzaamheids-)jaarverslagen van supermarktketens onderling vergelijkbaar zijn (in hoeverre supermarkten transparant zijn over de impact van hun verduurzamingsinspanningen).

Deze informatie kan op basis van afspraken uit het Landbouwakkoord, bijdragen van supermarktketens of andere actuele ontwikkelingen komende jaren worden aangevuld of aangepast en geeft een overzicht van de bijdrage van supermarkten aan een duurzamer voedselaanbod. Op basis daarvan en naar aanleiding van de uitkomsten van het Landbouwakkoord kan worden bepaald welke aanvullende maatregelen er nodig zijn. Uw Kamer zal later dit jaar in de Voedselbrief worden geïnformeerd.

Deze leden kijken uit naar de uitkomsten van het akkoord en het perspectief wat daarmee wordt gegeven aan boer en natuur.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de summiere brief over de voortgang van de gebiedsprogramma’s en het overleg over een Landbouwakkoord. Dit leidt bij deze leden tot vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat er pas sprake kan zijn van een Landbouwakkoord als dit akkoord breed wordt gesteund in de agrarische sector. Anders kan men beter spreken van een landbouwdictaat. Deze leden vragen hoeveel procent van de landbouwbedrijfshoofden aan de hoofdtafel is vertegenwoordigd.

Antwoord

LTO Nederland, NAJK en Biohuis zijn deelnemers van de hoofdtafel. Zij vertegenwoordigen gezamenlijk de belangen van de Nederlandse boeren en tuinders, de jonge boeren en de biologische boeren. Daarnaast nemen tal van agrarische organisaties deel aan de sectortafels en de brede landbouwtafel. Naast de agrarische vertegenwoordigers, nemen er ook vertegenwoordigers vanuit de natuurorganisaties, markt- en ketenpartijen en provincies deel aan de gesprekken

Deelt het kabinet de mening dat het draagvlak voor het Landbouwakkoord veel te laag is nu grote agrarische belangenbehartigers als Farmers Defence Force en Agractie niet (meer) aan de hoofdtafel aanwezig zijn? Is het kabinet op de hoogte van de redenen voor Farmers Defence Force en Agractie om niet (meer) aan de hoofdtafel deel te nemen? Zo ja, kan het kabinet deze redenen met de Kamer delen?

Antwoord

Op dit moment wordt er gezamenlijk met vertegenwoordigers van de landbouwpartijen, natuurorganisaties, markt- en ketenpartijen en provincies gewerkt aan een Landbouwakkoord. De agrarische belangen worden aan de hoofdtafel behartigd door Biohuis, LTO Nederland en NAJK. Daarnaast neemt een groot aantal agrarische organisaties deel aan de gesprekken aan de sectortafels. De Minister van LNV betreurt het dat Agractie voor nu uit de onderhandelingen is gestapt, maar vindt dat er voldoende agrarische partijen deelnemen om tot een inhoudelijk en breed gedragen Landbouwakkoord te komen.

Voor wat betreft de redenen waarom Agractie zich vooralsnog uit de gesprekken heeft teruggetrokken, verwijs wij u naar berichtgeving op de website van Agractie.

De leden van de PVV-fractie hebben vernomen dat bij de totstandkoming van het Landbouwakkoord wordt overlegd aan een hoofdtafel, sectortafels en een reflectietafel,waar inhoudelijke experts, die geen onderdeel uitmaken van het akkoord, advies geven.

Deze leden vragen welke partijen aan de reflectietafel zitten? Welke vragen zijn door de hoofdtafel aan de reflectietafel voorgelegd? Wat is het mandaat van de partijen die aan de reflectietafel zitten? Zijn dit bestuurders van verenigingen en coöperaties? Of zitten er ook stichtingen aan tafel? Zo ja, is gecontroleerd welke belangen deze organisaties hebben?

Welke invloed kunnen zij uitoefenen op het concept dat van de hoofdtafel komt?

Mogen zij veranderingen aanbrengen in het concept van de hoofdtafel? Hebben zij een veto?

Antwoord

Alle leden zijn voor de Reflectietafel benaderd vanwege hun deskundigheden en nemen op persoonlijke titel deel aan de Reflectietafel. De leden van deze tafel hebben een zeer diverse achtergrond o.a. economische, ecologische, juridische, maatschappelijke, biologische en landbouwkundige expertise. Zij zijn door de hoofdtafel van het Landbouwakkoord gevraagd om aan de Reflectietafel deel te nemen. De Reflectietafel adviseert over de voorgenomen afspraken in het Landbouwakkoord rond onder meer de haalbaarheid en samenhang. Een overzicht van de leden van de reflectietafel is te vinden op: https://www.Landbouwakkoord.nl/actueel/nieuws/2023/02/15/samenstelling-reflectietafel-bekend

De leden van de PVV-fractie vragen welke gevolgen het kabinet ziet voor de provinciale democratie inzake een Landbouwakkoord. Moeten Provinciale Staten (PS)-leden dit akkoord uitvoeren? Zo ja, hoe past dit in ons democratisch bestel? Zo nee, hoe kunnen de nieuwe PS-leden, hun democratische rechten vanuit hun nieuwe positie laten gelden? Is het kabinet van plan, mede gezien de verkiezingsuitslag, meer onderhandelingsruimte te bieden, zodat er een Landbouwakkoord kan worden gesloten met draagvlak onder boeren?

Antwoord

De provincies zijn vertegenwoordigd aan de hoofdtafel door het IPO en onderhandelen op die wijze ook mee over de invulling van het Landbouwakkoord. Het kabinet ziet geen gevolgen van een Landbouwakkoord voor de (ruimte voor) de provinciale democratie. Het Landbouwakkoord heeft tot doel de landbouw perspectief te bieden op een duurzame toekomst, in balans met de leefomgeving en zal daar voorwaarden voor scheppen en ondersteuning voor bieden. Provincies kunnen bij het opstellen van gebiedsplannen voortbouwen op de afspraken die in het Landbouwakkoord gemaakt worden. Het kabinet vindt het van belang dat er een Landbouwakkoord komt dat invulling geeft aan de transitie van de landbouw. Het coalitieakkoord is hiervoor het uitgangspunt.

De leden van de PVV-fractie zouden graag willen weten of een oplossing voor de schrijnende problematiek bij de PAS-melders en interimmers een hoofddoelstelling is van het kabinet binnen het Landbouwakkoord. Als dat niet het geval is, zouden deze leden graag willen weten waarom niet. Kan het kabinet aangeven voor welke partijen aan de hoofdtafel het een «breekpunt» is als er geen oplossing komt voor PAS-melders en interimmers?

Antwoord

Het kabinet vindt het van groot belang dat zoveel mogelijk PAS-meldingen zo spoedig mogelijk in vergunningen worden omgezet. Daarom wordt het legalisatieprogramma uitgevoerd en worden er bronmaatregelen getroffen. Inmiddels hebben de eerste melders te horen gekregen dat ze geen vergunning nodig hebben omdat er geen aanvullende stikstofruimte nodig is.

Voor het versnellen van het legalisatieprogramma wordt de eerst inzetbare ruimte uit de aanpak piekbelasters gebruikt. Daarnaast is nu € 250 miljoen beschikbaar voor de provincies. Interimmers kunnen, net als alle andere ondernemers, op gelijke voet deelnemen aan de gebiedsprocessen. Aan het einde van de gebiedsprocessen moeten alle ondernemers waarvan de activiteit past in het gebied over een passende natuurtoestemming beschikken.

Op de vraag voor welke partijen aan de hoofdtafel dit een «breekpunt» zou zijn kan het kabinet niet beantwoorden. Daarvoor verwijzen we u naar de deelnemende partijen van het Landbouwakkoord.

De leden van de PVV-fractie willen weten wat voor gevolgen het voorgenomen Landbouwakkoord zal hebben voor het landbouwareaal. Is het volgens het kabinet juist dat de landbouw Universiteit Wageningen (WUR) een analyse heeft gemaakt, wat een grote afname van de beschikbare landbouwgrond met bestemming «agrarisch» betekent? Kan het kabinet vermelden om hoeveel hectare het gaat?

Antwoord

Beschikbaarheid van voldoende, bruikbare landbouwgrond is voor de landbouwsector en de transitie van de landbouw van groot belang. De Minister van LNV verwacht dat in het Landbouwakkoord geen afspraken worden gemaakt over de absolute omvang van het landbouwareaal. Er wordt wel gesproken over de manier waarop de belangen van de landbouw gelijkwaardig worden meegenomen bij de afweging of landbouwgrond van functie moet wijzigen en niet het sluitstuk is in de ruimtelijke afwegingen. De Minister is niet op de hoogte van een analyse van Universiteit Wageningen (WUR) waar een grote afname van het beschikbare landbouwareaal uit zou blijken.

Komt er in het voorgenomen Landbouwakkoord een economische en sociale effectrapportage met betrekking tot de doelen en kaders die aan de landbouwsectoren zijn opgelegd?

Antwoord

Het Planbureau van de Leefomgeving, Wageningen UR en het Louis Bolk Instituut zijn gevraagd om een appreciatie te geven op de maatregelen die in het Landbouwakkoord zijn uitgewerkt.

Wanneer is er volgens het kabinet sprake van «perspectief» voor de boeren? Graag ontvangen deze leden dit specifiek uiteengezet in cijfers en getallen.

Antwoord

Het is niet mogelijk om het perspectief voor de boeren uiteen te zetten in cijfers en getallen.

De leden van de PVV-fractie hebben van bezorgde boeren vernomen dat er een «deelakkoord melkveehouderij» is. Deze leden willen weten of er een juridische- en economische analyse en/of effectrapportage is verricht op dit zogenaamde «deelakkoord». Zo ja, wie heeft die analyses op de genoemde punten verricht en wat waren de resultaten van deze analyses? Welke neveneffecten heeft het deelakkoord melkveehouderij bovendien op andere sectoren, aangaande beschikbaarheid van grond en mestplaatsingsruimte? Zo nee, gaat de Minister deze analyses nog uitvoeren? Zo ja, welke elementen worden meegenomen in deze effectrapportage? Wanneer worden de uitslagen naar de Kamer gestuurd? Zo nee, waarom niet? Is het geen taak van het kabinet om onbedoelde schadelijke neveneffecten door afspraken in het Landbouwakkoord te voorkomen?

Antwoord

Er is geen deelakkoord melkveehouderij gesloten, het is de bedoeling één alomvattend akkoord voor alle sectoren te sluiten. De uitkomsten van de gesprekken van de melkveehouderijtafel moet uiteindelijk, via de hoofdtafel, landen in het Landbouwakkoord. De WUR, het Louis Bolk Instituut en het Planbureau van de Leefomgeving zijn gevraagd om een appreciatie te geven op de maatregelen die in het Landbouwakkoord zijn uitgewerkt. Dit rapport zal worden gedeeld met de Tweede Kamer.

De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd welke suggesties er in het voorgenomen Landbouwakkoord staan om het verdienmodel voor boeren te verbeteren. Kan het kabinet concreet uitleggen hoe concepten van verdienmodellen eruitzien? Hoe zal worden vastgesteld dat de boeren inderdaad «loon naar werken» krijgen? Heeft het kabinet inmiddels met de ontwikkelaars van het concept FarmerFriendly overleg gehad over hun keurmerk?

Zo ja, hoe gaat de Minister dit keurmerk implementeren in het door de hem gewenste Landbouwakkoord en het beleid? Zo nee, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden? Hoe groot is het beschikbare budget om teruggang in inkomen van de boeren die in de kabinetsplannen gedwongen worden te extensiveren te voorkomen?

Antwoord

Het Landbouwakkoord is een nog lopend proces waarin met verschillende partijen onderhandeld wordt om tot een gezamenlijk gedragen akkoord te komen. Over de concrete inhoud van deze onderhandelingen kan nog niet verder worden ingaan.

Zoals in de brief over de «Organisatie en stand van zaken Landbouwakkoord» (Kamerstuk 30 252, nr. 81) is aangegeven, valt of staat de transitie van de landbouw met het verdienvermogen van de boer die verduurzaamt. Dit is dus een belangrijk thema binnen het Landbouwakkoord en hier wil de Minister van LNV bindende afspraken over maken. Er zijn veel verschillende mogelijkheden die worden verkend. Het concept van Farmer Friendly is bij ons bekend.

De leden van de PVV-fractie lezen dat in de kabinetsbrief staat dat de alle natuurdoelanalyses van een toetsingsadvies zullen worden voorzien. Deze leden vragen hoe het kabinet ervoor heeft gezorgd dat de deskundigen van deze autoriteit echt onafhankelijk en enigszins neutraal zijn.

Antwoord

Voor elk op te stellen toetsingsadvies stelt de Ecologische Autoriteit zelf een werkgroep van onafhankelijke deskundigen in. Een werkgroep staat onder voorzitterschap van de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter van de Ecologische Autoriteit. De onafhankelijkheid van de Ecologische Autoriteit is van groot belang. Voor de selectie van deskundigen hanteert de Ecologische Autoriteit een protocol voor onafhankelijkheid. Een beproefd protocol dat op soortgelijk wijze wordt gehanteerd door de Commissie m.e.r. Daarmee wordt geborgd dat de deskundige zonder last of ruggespraak kan beoordelen. De samenstelling van de werkgroep wordt ook ter controle vooraf gedeeld met de indiener van de aanvraag zodat deze ook zelf nog kan controleren of de voorgestelde deelnemers aan de werkgroep geen eigen belangen hebben bij het onderwerp waarover advies wordt aangevraagd.

Worden bij de natuurdoelanalyses en gebiedsprocessen ook activiteiten buiten de agrarische sector in ogenschouw genomen? Zo ja, kan het kabinet hier enkele voorbeelden van geven?

Antwoord

Een natuurdoelanalyse brengt in beeld wat het huidige doelbereik is in een (stikstofgevoelig) Natura 2000-gebied in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. Daarbij worden ook de verwachte effecten van vastgestelde maatregelen betrokken. Voor zo ver instandhoudingsdoelstellingen nog niet gerealiseerd worden, maakt de natuurdoelanalyse inzichtelijk in welke richting aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarbij wordt geredeneerd vanuit het gebied en de werking van het landschaps-ecologische systeem, en dus niet vanuit bepaalde sectoren. Alle knelpunten voor het behalen van instandhoudingsdoelstellingen komen in de natuurdoelanalyse in beeld, ongeacht de sector en ruimtelijke functies waarmee die knelpunten mogelijk samen zouden hangen. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op industrie, mobiliteit of recreatie.

Is er, of komt er, ook een toetsingsadvies voor een asielzoekerscentrum voor 350 personen in een beschermd natuur gebied zoals in Nederhorst den Berg? 1 Of heeft strenge natuurbescherming alleen ten doel de agrarische sector te laten krimpen?

Antwoord

De Ecologische Autoriteit zal zich niet buigen over individuele vergunningsaanvragen. Dit valt niet binnen de rollen en taken van de Ecologische Autoriteit die zijn vastgelegd in het instellingsbesluit (zie Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 323).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het achterliggende stuk en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie vinden het van essentieel belang dat de positie van boeren in gebiedsprocessen is geborgd, zodat zij zowel praktisch als met gebruikmaking van de juiste ondersteuning kunnen deelnemen aan de gebiedsprocessen, conform de motie van het lid Boswijk over het borgen van de positie van de boer in de gebiedsprocessen (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 105). Kan de Minister beschrijven in hoeverre dit ook daadwerkelijk het geval is?

Antwoord

Een belangrijke randvoorwaarde voor draagvlak is dat de betrokken partijen een rol krijgen in de opstelling van de gebiedsprogramma’s. Uiteraard geldt dat in het bijzonder ook voor de agrarisch ondernemer. In de gebiedsprocessen die nu lopen onder regie van de provincie gebeurt dat nu ook al en worden landbouw partijen gefaciliteerd om daar een goede rol in te kunnen vervullen. In de gesprekken met de provincies is gebleken dat zij hier serieus invulling aangeven. In de handreiking die recentelijk is verstuurd aan de provincies vragen wij ook naar de manier waarop die betrokkenheid wordt georganiseerd en hoe plannen tot stand zijn gekomen. Daarnaast zal dit jaar ook een regeling open worden gesteld voor sociaaleconomische begeleiding van agrarisch ondernemers in het transitieproces. Alle boeren kunnen hier langjarig gebruik van maken.

Voor de leden van de CDA-fractie is een goed verdienmodel de basis voor verdere verduurzaming van de land- en tuinbouwsector. Zowel vanuit de sector als vanuit het CDA is hier vaak aandacht voor gevraagd, met de terugkerende reactie vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dat het in het Landbouwakkoord zal worden meegenomen. Kan de Minister exact omschrijven hoe het hiermee staat en waar de grootste uitdaging op dit gebied momenteel ligt? Worden de plannen en ideeën vanuit zowel de sector als ketenpartijen serieus genomen en verkend?2

Antwoord

In het Landbouwakkoord spreken we met ketenpartijen over een goed verdienmodel voor de boer die wil verduurzamen. Uitgangspunt daarbij is verduurzaming van de productie met een beloning van boeren voor duurzaamheidsinspanningen. Plannen vanuit de sector worden serieus besproken en ingeschat op uitvoerbaarheid. Het Landbouwakkoord is een nog lopend proces waarin met verschillende partijen onderhandeld wordt om tot een gezamenlijk gedragen akkoord te komen. Over de concrete inhoud van deze onderhandelingen kan nog niet verder worden ingaan.

Volgens deze leden is het voor het creëren van een goed verdienmodel in ieder geval nodig om een overzicht van productstromen en daarbij behorende geldstromen in de voedselketen te hebben. Kan de Minister alle wetenswaardige publicaties, doorrekeningen en onderzoeken die hiermee verband houden op korte termijn naar de Kamer sturen?

Antwoord

Er zijn verschillende publicaties op basis van structureel onderzoek die inzicht geven in het verdienmodel van de landbouwsector en die de verschillende productstromen en geldstromen in de voedselketen inzichtelijk maken. Graag wijzen we u op de volgende bronnen:

  • https://www.staatvanlandbouwnatuurenvoedsel.nl/ (website)

  • De Staat van Landbouw, Natuur en Voedsel (publicatie)

  • De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband – editie 2023

  • Agro-Nutrimonitor

  • Inkomensraming 2022

Naast deze structurele onderzoeken zijn er veel incidentele onderzoeken die worden uitgevoerd, die specifieke casussen of sectoren onderzoeken. Binnen de Kennis en Innovatie Agenda van de topsector Landbouw, Water en Voedsel is hier ruimte voor binnen de MMIP «Waardecreatie en verdienvermogen». Resultaten van de PPS-projecten zijn hier te vinden:

Projectenoverzicht – AFTU invoermodule (landbouwwatervoedsel.nl)

Daarnaast vinden de leden van de CDA-fractie het, net als in de Kamerbrief van 21 februari 2023 staat beschreven, van essentieel belang dat de agrarische sector niet het sluitstuk in de ruimtediscussie mag zijn. Daarom vragen deze leden op welke manier de gewijzigde motie van het lid Boswijk c.s. over het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden in Nederland in het Landbouwakkoord wordt meegenomen (Kamerstuk 33 037, nr. 402). Kan de Minister dit toelichten?

Antwoord

Het is van essentieel belang is dat de agrarische sector niet het sluitstuk mag zijn in de discussie rondom ruimte. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van LNV aan een afwegingskader om noodzakelijke functieverandering van landbouwgrond op een goede manier te laten plaatsvinden. De inhoud en de borging van het afwegingskader bespreekt de Minister van LNV bij het Landbouwakkoord waarbij de inzet is om afspraken hierover een plek te geven in het Landbouwakkoord.

Ook vinden deze leden het in ieder geval van belang dat wordt bekeken hoe de Nederlandse land- en tuinbouw in 2030 voldoende kritische massa en kwaliteit behoudt om internationaal leidend te blijven op het gebied van voedselzekerheid, kennis, innovatie en duurzaamheid en deze strategische waarde in te zetten in geopolitieke vraagstukken, conform de motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 32). Kan de Minister aangeven op welke manier dit nu wordt meegenomen in het Landbouwakkoord en kan er een overzicht van alle wetenswaardige doorrekeningen en onderzoeken die hiermee verband houden op korte termijn naar de Kamer worden gestuurd?

Antwoord

De inzet van de Minister van LNV voor het Landbouwakkoord staat uitgewerkt in de brief «Toekomst Landbouw» van 25 november 2022 (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 77). Hierin is de ambitie uitgesproken dat de land- en tuinbouw voor Nederland een belangrijke economische sector blijft die toonaangevend is op het gebied van kennis en innovatie. Daarnaast zet de Minister van LNV zich in voor een agrarische sector die kwalitatief hoogwaardige, duurzame, veilig en gezond voedsel en uitgangsmaterialen produceert voor de Nederlandse, Europese en internationale markten.

Voor wetenswaardige onderzoeken wordt u verwezen naar twee studies van de Wageningen Universiteit: 1) «De toekomst van de land- en tuinbouw in Nederland, binnen de Europese en mondiale context» en 2) «Robuuste agroclusters: het belang van de primaire sectoren»

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben met enige verbazing het onderliggende stuk gelezen. In een week waarin er grote onduidelijkheid is ontstaan voor de natuur, de landbouwsector en provinciale besturen zijn deze leden van mening dat de brief al binnen één dag achterhaald is geworden. Deze leden hopen wél duidelijkheid te krijgen in de beantwoording van dit overleg.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties merken op dat de gebiedsprogramma’s naast stikstof ook moeten voldoen aan klimaat- en waterdoelen. Deze doelen zijn verplichtend van aard en hebben verstrekkende gevolgen voor de landbouwsector, bovenop de stikstofdoelen. Is het Landbouwakkoord ook op deze doelen afgestemd? Met andere woorden, wordt er rekening gehouden met de doelen voor klimaat en water of wordt er slechts onderhandeld over het perspectief voor de sector, naar aanleiding van de stikstofopgave?

Antwoord

Het Landbouwakkoord gaat ook in op de bijdrage van de agrarische sector op de doelen uit het Klimaatakkoord en schoon water. Vanzelfsprekend zullen de afspraken moeten passen binnen de kaders van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Klimaatwet en de brief Water-Bodem Sturend.

Wat zijn de gevolgen van het Landbouwakkoord op de verdere uitwerking van de gebiedsprocessen?

Antwoord

De afspraken die in het Landbouwakkoord worden gemaakt hangen nauw samen met de gebiedsprogramma’s. De uitwerking van de doelen en structurerende keuzes in het NPLG en het vormgeven van de gebiedsprocessen is een iteratief proces, waarop het Landbouwakkoord belangrijke input geeft. Daar waar het Landbouwakkoord bijvoorbeeld invloed heeft op de uitwerking van de structurerende keuzes uit het NPLG of het NOVEX-programma, wordt de uitwerking van de structurerende keuzes in de verdere toepassing daarvan hierop aangepast of toegevoegd.

De leden van de PvdA en GroenLinks-fracties lezen in de brief dat de gebiedsplannen pas in het eerste kwartaal van 2024 worden geïmplementeerd. Hoe verhoudt de planning van het Landbouwakkoord zich tot de data voor de stikstofagenda? Loopt dit parallel aan het uitkopen van de piekbelasters en de deadlines voor water en klimaat? Wat is de waarde van een wettelijke termijn voor de gebiedsprogramma’s op 1 juli 2023, als tegelijkertijd wordt gecommuniceerd dat dan slechts een eerste versie wordt verwacht?

Antwoord

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering verplicht provincies om uiterlijk 1 juli 2023 bij de Minister aan te geven welke maatregelen ze hebben getroffen en nog zullen treffen op het gebied van stikstofreductie en natuurherstel rond stikstofoverbelaste N2000-gebieden. Die verplichting is ook opgenomen in de handreiking gebiedsprogramma’s als een van de vereisten voor 1 juli. Daar is concreetheid verplicht, net als bijvoorbeeld rond de beekdalen, vanwege de verplichtingen op grond van de Kaderrichtlijn water. Vanaf 1 juli start de beoordeling van de gebiedsprogramma’s, door het Rijk. Het Rijk maakt daarbij gebruik van de ex ante evaluatie door de kennisinstellingen en de beoordeling van de onderbouwing van de programma’s door de Ecologische autoriteit. Het Rijk zal met de provincies over de gebiedsprogramma’s ook in gesprek gaan. Daarnaast is het denkbaar dat de resultaten van het Landbouwakkoord nog verder verwerkt moeten worden en dat er binnen de provincies nog verdere afstemming nodig is met gebiedspartijen. Daarom is voorzien dat de vaststelling in het eerste kwartaal 2024 plaatsvindt. Op 1 juli vragen we ook minimaal twee maatregelenpakketten die parallel aan de gebiedsprogramma’s kunnen worden beoordeeld, zodat de uitvoering van die onderdelen ook begin 2024 kan starten. De regelingen voor piekbelasters die op vrijwillige basis hun bedrijf willen stoppen of op andere wijze hun stikstof uitstoot sterk willen reduceren, zullen deels parallel aan deze processen open staan.

Hoe denkt het kabinet de provincies aan hun wettelijke taken te houden, nu diverse provinciale bestuurders en lijsttrekkers al hebben aangegeven de wet niet te zullen uitvoeren? Welke instrumenten heeft het kabinet en wanneer worden deze ingezet? Hoe ziet het tijdpad eruit voor de gebiedsplannen in provincies die zich niet aan de afspraken en de wet houden en waarvan de implementatie vanuit Den Haag moet plaatsvinden?

Antwoord

Uitgangspunt is dat provincies met hun bevoegdheden en kennis een grote bijdrage aan de transitie van het landelijk gebied leveren. De Minister voor Natuur en Stikstof voert gesprekken met alle provincies over de voortgang bij het opstellen van de gebiedsprogramma’s. Mocht dat nodig zijn, dan beschikt het Rijk over verschillende mogelijkheden om provincies bij te sturen. Daarbij gaat het onder andere om het (bestuurlijk) gesprek, dat in intensiteit kan oplopen of om ondersteuning vanuit het Rijk. Daarnaast geldt dat als uit toetsing blijkt dat plannen uit de gebiedsprogramma’s onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen, deze niet in aanmerking komen voor financiering uit het Transitiefonds. Aanvullend kan het Rijk eventueel directe afspraken met gemeenten of waterschappen maken. Tevens geldt dat, indien daar noodzaak toe is, inzet van dwingender maatregelen denkbaar is, zoals het stellen van instructieregels en de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht zoals indeplaatstreding bij taakverwaarlozing. Tot slot geldt dat het Rijk zelf (aanvullende) maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld via normering en beprijzing. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft er echter vertrouwen in dat de provincies op 1 juli een toetsbare versie van het integrale gebiedsprogramma aanleveren. Na 1 juli 2023 zullen de programma’s nog volop worden doorontwikkeld op basis van gesprekken met stakeholders, uitkomsten Landbouwakkoord en het eerste beeld van het Rijk. In de jaren daarna zullen de nog globale onderdelen van het gebiedsprogramma nader geconcretiseerd worden. De planning hiervoor wordt samen met provincies uitgewerkt.

Bovendien lezen deze leden in de brief van Eurocommissaris Sinkevičius dat met staatssteun opgekochte stikstofruimte niet mag leiden tot toename elders. Betekent dit dat de PAS-melders niet geholpen zijn met de piekbelastersaanpak? Vertraagt dit het legaliseren van PAS-melders nog verder?

Antwoord

Voor het legaliseren van PAS-melders is een deel van de ruimte uit de bronmaatregelen nodig. De piekbelastersaanpak en de andere bronmaatregelen zijn in de eerste plaats bedoeld om de stikstofdepositie te verminderen en de druk op de natuur te verlagen. Vergunningen, ook voor PAS-melders, kunnen alleen worden verleend als de stikstofeffecten kunnen worden gemitigeerd. Pas als met zekerheid is vastgesteld dat vrijkomende stikstofruimte niet nodig is als instandhoudingsmaatregel of passende maatregel in de zin van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn om verslechtering van Natura 2000-gebieden te voorkomen en om perspectief te houden op herstel, kan stikstofruimte voor andere doelen dan natuur worden bestemd (additionaliteitsvereiste).

Waar mogelijk wordt bekeken of er andere manieren zijn, waarbij geen ruimte uit bronmaatregelen nodig is, om de legalisatie van PAS-melders te versnellen. Hiervoor zijn ook financiële middelen beschikbaar gesteld aan de provincies (€ 250 miljoen).

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties betreuren het bovendien dat zij details over het Landbouwakkoord in de media hebben moeten vernemen, in plaats van uit de onderliggende brief. Deze leden verwijzen vooral naar het optreden van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO)-voorzitter Van der Tak in de meest recente aflevering van Buitenhof.3 Kan de Minister bevestigen dat 16 van de 18 sectoren een uitkomst hebben van hun onderhandelingen? Klopt het dat alleen de melkveehouderij en akkerbouw nog verder moeten onderhandelen?

Antwoord

De hoofdtafel zorgt voor de regie en de integratie tijdens de onderhandelingen. De inhoudelijke input is afkomstig van de sectortafels waarin sectorale landbouworganisaties, ketenpartijen en andere betrokken in een bepaalde sector vertegenwoordigd zijn. De uitkomsten van de gesprekken aan de sectortafels moet uiteindelijk, via de hoofdtafel, landen in het Landbouwakkoord. Er worden geen deelakkoorden gesloten voor de sectoren.

Volgt de Minister de verwachting van de LTO-voorman dat dit resultaat nog twee à drie weken zal duren? Kan het Landbouwakkoord hiermee binnen de gewenste termijn worden opgeleverd?

Antwoord

De planning is erop gericht om dit voorjaar tot afronding van de besprekingen van het Landbouwakkoord te komen.

Deze leden zijn benieuwd naar de reactie van de Minister op een aantal punten die de LTO-voorman heeft opgeworpen. Hoe reageert de Minister op de uitspraak van de LTO, die beweert acht tot tien miljard euro nodig te hebben om deze transitie mogelijk te maken? Heeft de Minister voor Natuur en Stikstof een dergelijk bedrag uit het stikstoffonds toegekend om hieraan tegemoet te komen, ondanks haar eerdere bezwaren tegen het inzetten van dit geld voor het Landbouwakkoord? Wat zijn de gevolgen voor het Landbouwakkoord als dit bedrag niet wordt toegekend?

Antwoord

De gesprekken over het Landbouwakkoord lopen nog tussen de partijen aan de hoofdtafel. Iedere partij aan tafel heeft hierbij een eigen inzet. Het inhoudelijke gesprek om, met alle verschillende inzetten, te komen tot een gedragen Landbouwakkoord voert de Minister van LNV met de betreffende partijen aan de hoofdtafel. Onderdeel van dit gesprek is ook de gevraagde (financiële) ondersteuning van zowel het Rijk, de provincies als de sector en ketenpartijen om de verduurzaming van de landbouw mogelijk te maken.

Hoe staat de Minister tegenover het gebruiken van geld uit het stikstoffonds voor andere doelen dan natuurherstel en stikstofreductie?

Antwoord

Het kabinet reserveert de middelen van het Transitiefonds, voor maatregelen, gericht op de opgaven voor natuur, stikstof, waterkwaliteit en klimaat, en de daarmee samenhangende verduurzaming van de landbouw. De doelen hiervan zijn opgenomen in de (concept)Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied en natuur. Indien maatregelen binnen de doelomschrijving van het fonds vallen, dan kan de fondsbeheerder daarvoor middelen beschikbaar stellen.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties reageren verbaasd op het resultaat van de verschillende kabinetsberaden van vorige week. De brief die uit deze gesprekken voortkwam heeft deze leden veel vragen opgeleverd. Terwijl verschillende Commissarissen van de Koning en provinciale bestuurders aangeven duidelijke kaders vanuit het Rijk nodig te hebben om hun stikstofplannen vorm te geven, volgt er nu een zogenaamde «stikstofpauze» waarin het Rijk een afwachtende houding aanneemt. Hoe komt deze keuze ten goede van boeren, natuur en de woningbouw?

Antwoord

Er komt geen pauze. Het Rijk heeft recent een nieuwe versie van de handreiking van de gebiedsprogramma’s toegestuurd aan de provincies. Hierin staan de randvoorwaarden en kaders die zij nodig hebben voor het opstellen van de gebiedsprogramma’s. Daarnaast zet het Rijk met snelheid de aanpak piekbelasters voort, blijven wij in gesprek met de sector in het Landbouwakkoord en wordt er gekeken naar aanvullende normerende en beprijzende maatregelen voor klimaat en stikstof. Uiteindelijk zullen deze maatregelen nodig zijn om de transitie te maken naar een duurzame landbouw en het behalen van onze doelen.

De resultaten van de provinciale formaties en het Landbouwakkoord worden afgewacht, voordat er doorslaggevende keuzes worden gemaakt. Hoe denkt de Minister dat de wens voor duidelijkheid, vanuit de provincies en vanuit de sector, hierbij kan worden vervuld? Hoe voorkomt de Minister dat uitvoering van stikstofreductie als gevolg van deze onduidelijkheid stil komt te liggen?

Antwoord

De beleidsontwikkeling en de start van de uitvoering blijft op koers. Het regeerakkoord, de kamerbrieven de handreiking voor de gebiedsprogramma’s bevatten de gevraagde duidelijkheid. Het Rijk heeft provincies doelen meegegeven. Ondertussen is uitvoering op gang gekomen van de in 2022 aan provincies ter beschikking gestelde middelen. Er wordt ook hard gewerkt aan de aanpak piekbelasting. De provincies werken hard aan gebiedsprogramma’s om en zijn daarin keuzes en maatregelen aan het voorbereiden. De resultaten van het Landbouwakkoord kunnen leiden tot aanpassingen van het NPLG en de provinciale gebiedsprogramma’s, daar is in de planning rekening mee gehouden, en zo nodig wordt de verwerking na de zomer afgerond. Om te borgen dat de uitvoering niet stil komt te liggen is in de Handreiking gebiedsprogramma’s aangegeven om op 1 juli tevens enkele concrete maatregelpakketten op te nemen. Zodat uitvoering zo spoedig mogelijk kan starten na de integrale beoordeling daarvan.

Is de Minister voor Natuur en Stikstof niet van mening dat er, bij het gebrek aan landelijke keuzes, te veel beslissingen worden overgelaten aan de provincies en de onderhandelaars van het Landbouwakkoord? Hoe voorkomt de Minister dat de landelijke overheid voor een voldongen feit wordt gesteld als provincies of het Landbouwakkoord breekpunten opwerpen die in strijd zijn met de landelijke koers?

Antwoord

Het Landbouwakkoord en het NPLG moeten elkaar versterken in het realiseren van een toekomstbestendige landbouw in een duurzaam beheerd landelijk gebied. Vanzelfsprekend zullen de afspraken uit het Landbouwakkoord moeten passen binnen de kaders van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Klimaatwet en de brief Water-Bodem Sturend. Het coalitieakkoord is hierbij nog steeds het uitgangspunt.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties constateren dat er in juli 2022 een versnellingsactie is geweest om 2022 en 2023 geen verloren jaren te laten zijn. Er zijn toen in een aantal provincies plannen ontwikkeld en gehonoreerd. De tweede tranche van deze versnellingsactie is nooit gekomen in afwachting van de gebiedsplannen. Toch zouden provincies, vooral deze die voor de eerste tranche nog niet klaar waren, graag alsnog versnellen. Provincies willen graag aan de slag met vrijwillige uitkoop, maar de gelden komen pas later beschikbaar. Waarom is de tweede versnellingsronde opgeschort? Is het mogelijk deze alsnog te openen?

Antwoord

In het debat van 5 april jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 70, Debat over uitslag van de verkiezingen voor de Provinciale Staten) heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn om provincies bij de indiening van hun gebiedsprogramma’s ook een aanvraag te laten indienen voor een rijksbijdrage voor uitvoering van de eerste maatregelpakketten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eerste maatregelpakketten (koplopers), zoals deze op dit moment worden uitgevraagd in de Handreiking gebiedsprogramma’s.

Deze maatregelpakketten doorlopen een marginale toets en worden bij een positief oordeel toegekend middels een voorschot. De marginale toets houdt in ieder geval in dat de maatregelpakketten moeten voldoen aan de doelen van het fonds, doelbereik hebben en no regret zijn.

Voor de no regret maatregelpakketten wordt in 2023 een begrotingsvoorstel opgesteld en voorgelegd aan de Kamers. Het is aan de Kamers hoe snel zij deze willen behandelen, waarmee toekenning aan provincies of na de zomer of eind 2023 mogelijk wordt. Provincies hebben al eerder mogelijkheden gehad om te versnellen. Uit het versnellingspakket van afgelopen zomer 2022 is € 532 miljoen toegekend en uitgekeerd voor de versnellingsopties en uitvoeringskosten. Onderdeel daarvan waren middelen voor vrijwillige uitkoop. Ook is € 250 miljoen beschikbaar gesteld voor de legalisatie van de PAS-melders. Provincies moeten zich bij vrijwillige uitkoop houden aan staatssteunvereisten en hebben om die reden nog geen uitkoop kunnen verrichten.

Het reguliere proces is dat provincies op basis van (deels) goedgekeurde gebiedsprogramma’s een aanvraag voor een rijksbijdrage kunnen doen voor een maatregelpakketten die zijn opgenomen in de gebiedsprogramma’s. Daarbij ondersteunt het Rijk de provincies bij de uitwerking van deze maatregelpakketten en het doen van aanvragen voor middelen voor uitvoering van de maatregelpakketten.

Afgelopen week is er door de Minister-President gesproken over een versnelling in het stikstofbeleid. Hoe stelt de Minister zich deze versnelling voor en hoe wordt deze uitgevoerd? Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van LNV deze versnelling via de media moesten vernemen?

Antwoord

De Minister-President heeft gesproken over versnellen in het licht van de noodzaak nu zo snel mogelijk een forse daling in de stikstofdepositie realiseren. Daar werkt het kabinet aan via onder meer het openstellen van de Lbv en Lbv-plusregelingen die momenteel ter notificatie voorliggen in Brussel. Het gesprek over de uitslag van de verkiezingen is vanwege de politieke aard daarvan besproken door de Minister-President en de vice-premiers. Bij deze gesprekken zijn ook andere leden van het kabinet betrokken.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen wat de Minister gaat doen als het Landbouwakkoord niet slaagt. Ligt er een plan B en is er een stok achter de deur? Zo ja, welke? Zoals ook vermeldt in de voortgangsbrief, schuwt het kabinet er niet voor om met landelijke plannen te komen als het Landbouwakkoord niet slaagt. Valt deze eventuele landelijke aanpak ook stil, nu het kabinet een «stikstofpauze» heeft afgekondigd? Wat betekent dit voor de opgave om Nederland weer van het slot te krijgen?

Antwoord

De inzet is er allereerst op gericht om tot een gedragen landbouwakkoord te komen. Mocht het niet lukken om tot een Landbouwakkoord met concrete resultaten te komen, dan zal er een kabinetsplan worden gemaakt dat invulling geeft aan de stappen die gezet moeten worden voor de transitie van de landbouw en de benodigde maatregelen treffen waarmee doelbereik op de NPLG-doelen wordt geborgd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Algemeen

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende stuk en zijn geschokt door de uitspraken van de Minister-President en de vice-premiers met betrekking tot de stikstofcrisis van 31 maart jongstleden. Kunnen de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uiteenzetten wat deze nieuwe afspraken betekenen voor de stikstofaanpak?

Antwoord

Er zijn geen nieuwe afspraken.

Kunnen deze Ministers bevestigen dat de ecologische en juridische werkelijkheid, namelijk dat de natuurkwaliteit hard achteruit gaat en dat hierdoor de vergunningverlening zo goed als vastzit, niet is veranderd? Kunnen de Ministers uitleggen hoe de uitspraken van de Minister-President stroken met deze ecologische en juridische werkelijkheid?

Antwoord

Vanwege verschillende drukfactoren staat de natuur onder druk, stikstof is één van die drukfactoren. Het kabinet is dan ook volop bezig met een integrale aanpak die onder andere gericht is op herstellen van natuur en daarmee internationale natuurdoelen te realiseren. Ook biedt dit op termijn meer ruimte voor het verlenen van vergunningen voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Gezien de omvang en de complexiteit van deze brede opgave kost het tijd om op een zorgvuldige manier tot een integraal maatregelenpakket te komen en deze ten uitvoering te brengen zodat effecten steeds meer zichtbaar worden. Bovendien kost ecologisch herstel tijd. Om de voortgang te bewaken en tijdig bij te kunnen sturen is een stelsel van monitoring en bijsturing onderdeel van de aanpak, dit is ook wettelijk vastgelegd. Daarmee wordt dus voor een ieder inzichtelijk gemaakt wat de veranderingen in de situatie zijn.

De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de brief van de Eurocommissaris voor Milieu, Oceanen en Visserij Sinkevičius aan het Ministerie van LNV. Kunnen de Ministers deze brief met de Kamer delen?

Antwoord

De Minister heeft op 3 april de Kamer zowel de brief van 14 februari 2023 aan Eurocommissaris Sinkevičius toegezonden als de antwoordbrief van de Eurocommissaris van 28 maart 2023 (Kamerstuk 35 334, nr. 245).

Kan de Minister voor Natuur en Stikstof bevestigen dat de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voorschrijft dat alle Natura 2000-gebieden in goede staat moeten verkeren of hierin moeten worden gebracht? Kan de Minister bevestigen dat dit betekent dat voor alle natuurtypen de KDW voor stikstof moet worden onderschreden? Is dit ook het doel van de Nederlandse Wet natuurbescherming (Wnb)? Waarom wel of waarom niet? In welk jaartal beoogt de Minister in 100 procent van de natuurgebieden de KDW te onderschrijden? Erkent de Minister dat Nederland in overtreding is wanneer dit doel niet is behaald?

Antwoord

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen schrijven voor dat de in die richtlijnen opgenomen natuurlijke habitats en soorten landelijk in een gunstige staat van instandhouding dienen te worden gebracht. In de daartoe aangewezen Natura 2000-gebieden moet verslechtering worden voorkomen en moet – waar dat in het aanwijzingsbesluit is voorgeschreven – op termijn uitbreiding en/of verbetering worden bereikt. Knelpunten die de realisatie van deze doelen belemmeren, waarvan stikstof een hele belangrijke is, moeten om die reden worden weggenomen. De kritische depositiewaarde (KDW) geeft een belangrijke, wetenschappelijk onderbouwde indicatie wanneer er in zijn algemeenheid van overbelasting met stikstof sprake is als die KDW wordt overschreden. Om die reden wordt ook ingezet op een forse reductie van de overbelasting met stikstof, met als doelstelling om per 2030 op 74 procent van het voor stikstof gevoelige areaal van Natura-2000 de KDW te onderschrijden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen noch de Wet natuurbescherming schrijven voor dat op 100 procent van alle beschermde natuurwaarden de KDW voor stikstof moet worden onderschreden. Hoewel die onderschrijding op 100% van het areaal de beste garantie geeft voor het beschermen van de natuur (mits gecombineerd met natuurherstelmaatregelen), is het evenwel voor een gunstige staat van instandhouding niet per definitie nodig om overal de KDW te onderschrijden. Een analyse op locatie- of gebiedsniveau kan namelijk tot het inzicht leiden dat ook met een hogere depositie dan de KDW natuurdoelen gehaald kunnen worden, bijvoorbeeld door duurzaam inzetbare natuurherstelmaatregelen. Dat zal dan wel voortdurend gemonitord moeten worden.

Voortgang gebiedsprogramma’s

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de Kabinetsbrief over de voortgang van de gebiedsprogramma's en het overleg van het Landbouwakkoord en hebben daar nog verschillende vragen over. De Minister voor Natuur en Stikstof stelt dat de deadline voor de gebiedsprogramma’s wettelijk vastligt op 1 juli 2023. Hoe voorziet de Minister de voortgang hierop?

Antwoord

Zoals het er nu naar uit ziet zullen alle provincies een gebiedsprogramma op hoofdlijnen inleveren op 1 juli. Op onderdelen ligt dit er ook al, zo zijn de Natuurdoelanalyses uitgevoerd en zijn de maatregelen voor het programma natuur fase 1 toegekend. Niet alle provincies zullen even ver zijn en dat is niet erg, want we hebben 12 unieke provincies. Op de minimale vereisten zal het programma concreter zijn. Nadere invulling zal plaatsvinden in de gebiedsprocessen, waarmee ook recht wordt gedaan aan de brede wens voor goede betrokkenheid van lokale partijen. Het is wel noodzakelijk dat er in de zomer gebiedsprogramma’s liggen die voldoen aan de minimale vereisten uit de handreiking NPLG, met daarin voor de prioritaire gebieden voldoende concrete maatregelen om uit te voeren en effect sorteren.

In Drenthe heeft de provinciale BoerBurgerBeweging (BBB) al aangegeven alle zaken rondom stikstof controversieel te willen verklaren.4 Hoe beziet de Minister dit? Hoe beziet de Minister de 90 gemeentes die om uitstel vragen?5 Welke maatregelen gaat de Minister nemen om de provincies, gemeentes en burgers mee te nemen in de urgentie die nodig is voor de natuur om met grote spoed programma’s op te stellen? Wat gaat de Minister doen wanneer provincies geen toetsbare gebiedsprogramma’s aanleveren op 1 juli 2023?

Antwoord

Het is zo dat de provincies bevoegd gezag zijn volgens de Wet Natuurbescherming. Stikstof is één van de drukfactoren die bijdragen aan een verslechtering van de natuur, provincies hebben dus wel degelijk een wettelijke taak om verslechtering tegen te gaan.

De roep om uitstel van 90 gemeenten wordt begrepen gezien de complexe maatschappelijke opgave waar we voor staan. Tegelijkertijd kunnen we het ons niet permitteren om uit te blijven stellen. Deze urgentie blijkt uit diverse onderdelen. De Natuurdoelanalyses die nu worden opgeleverd tonen aan dat het niet goed gaat met onze natuur. De urgentie blijkt ook uit het feit dat hierdoor er niet of nauwelijks nog vergunningen kunnen worden afgegeven. Hier ondervinden ook de gemeenten en burgers hinder van. Niets doen zal dit alleen maar verergeren.

De Minister voor Natuur en Stikstof zal altijd eerst in gesprek gaan met de desbetreffende provincie. Afhankelijk van de oorzaak zal de Minister voor Natuur en Stikstof vervolgens bekijken wat de vervolgstappen zijn. Dit kan onder andere door provincies te ondersteunen, door inzet van meer generieke maatregelen of door inzet van juridisch instrumentarium.

De leden van de PvdD-fractie valt het ook op dat de vaststelling van de definitieve gebiedsprogramma’s pas is voorzien voor het eerste kwartaal van 2024. Kan de Minister bevestigen dat zij in de brief «Hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid» van 1 april 2022 onder andere schreef: «Uiterlijk op 1 juli 2023 zullen de plannen moeten worden gepubliceerd»? En: «De definitieve gebiedsdoelstellingen voor stikstof zullen worden vastgesteld bij publicatie van de gebiedsplannen op 1 juli 2023. Ik streef er samen met provincies naar om de andere doelstellingen op natuur, klimaat en water voor zover beschikbaar op hetzelfde moment dit jaar richtinggevend mee te geven en ook die doelen op 1 juli 2023 vast te stellen»? Kan de Minister bevestigen dat in deze hoofdlijnenbrief niet wordt genoemd dat er na 1 juli 2023 nog een moment is voor het definitief vaststellen van de gebiedsprogramma’s? Kan de Minister bevestigen dat in bijlage 2 van die brief ook alleen 1 juli 2023 wordt genoemd voor het gereed zijn van de gebiedsplannen en dat er geen andere datum is waarop ze nogmaals definitief worden vastgesteld? Klopt de conclusie van deze leden dat, door de gebiedsprogramma’s niet op 1 juli 2023 definitief vast te stellen, er sprake is van vertraging van de stikstofaanpak? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering verplicht provincies om uiterlijk 1 juli 2023 bij de Minister aan te geven welke maatregelen ze hebben getroffen en nog zullen treffen op het gebied van stikstofreductie en natuurherstel. Die verplichting is ook opgenomen in de handreiking gebiedsprogramma’s als een van de vereisten voor 1 juli 2023. Verder is de datum van 1 juli 2023 van belang met het oog op het direct kunnen starten met het uitkeren van middelen, zodra het Transitiefonds is ingesteld (beoogde datum 1 januari 2024). Sinds het verschijnen van de hoofdlijnenbrief is het proces van beoordeling en bijstelling van de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt. Daarbij is geconstateerd dat de door het Rijk, maar vooral ook het gesprek met de provincies en het bijstellen door de provincies tijd meer kost dan gedacht. Provincies hebben na 1 juli dus tijd om hun gebiedsprogramma verder te ontwikkelen en bij te schaven. Dat geldt ook voor het NPLG als nationaal programma waarin de regionale doelen uiteindelijk worden vastgelegd. Tegelijkertijd vragen we op 1 juli ook twee maatregelenpakketten die parallel worden beoordeeld, zodat de uitvoering van die onderdelen ook begin 2024 kan starten. De uitvoering is daarmee niet vertraagd, wel wordt er iets meer tijd genomen voor een goede uitwerking van het programma als geheel.

De leden van de PvdD-fractie wijzen er ook op dat de afronding van de natuurdoelanalyses was voorzien voor eind 2022, met als uiterlijke deadline 1 april 2023.6 Klopt het dat alleen de provincie Noord-Brabant zijn natuurdoelanalyse al af heeft? Klopt het dat alle andere provincies deze deadline dus hebben overschreden? Hoe beoordeelt de Minister dit? Deelt de Minister de zorg dat er een levensgroot risico bestaat dat niet alleen de natuurdoelanalyses, maar ook de gebiedsprogramma’s niet op tijd worden opgeleverd? Welke actie onderneemt de Minister zelf om de voortgang van de stikstofaanpak te verzekeren?

Antwoord

Met alle voortouwnemers (provincies, ministeries van Defensie en IenW) is de afspraak gemaakt dat zij op 1 april hun natuurdoelanalyses af hebben zodat zij de inzichten hieruit als bouwsteen voor hun gebiedsprogramma kunnen gebruiken dat op 1 juli af moet zijn. De voortouwnemers hebben aangegeven dat hun natuurdoelanalyses ook op 1 april gereed waren. Na afronding leveren de voortouwnemers zelf hun natuurdoelanalyses ter toetsing bij de Ecologische Autoriteit aan. De Ecologische Autoriteit streeft ernaar om alle natuurdoelanalyses uiterlijk eind dit jaar van een toetsingsadvies voorzien te hebben. De eerste toetsingsadviezen met betrekking tot natuurdoelanalyses, die in het kader van een pilotfase zijn opgesteld, zijn inmiddels gepubliceerd.

De leden van de PvdD-fractie hebben al vaak benadrukt dat het van groot belang is om bij de landbouwtransitie waar we voor staan, ook het terugdringen van stank, fijnstof, dierenleed en het verminderen van de kans op dierziekten en zoönosen mee te nemen als volwaardige doelen bij het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). In het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» wordt gewaarschuwd voor de dichtheid van varkensbedrijven in delen van Zuidoost- en Oost-Nederland en voor de dichtheid van pluimveebedrijven in de Gelderse Vallei.7 Hoe verwacht de Minister te kunnen sturen op het verminderen van de dichtheid van varkensbedrijven en pluimveebedrijven met vrijwillige uitkoopregelingen en vrijblijvende «handvatten voor het meewegen» van dierziekten en zoönosen in de integrale gebiedsplannen?

Antwoord

Met de door u bedoelde adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. In de adviezen wordt rekening gehouden met verschillende risicofactoren die invloed hebben op het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers.

Er zijn naast het NPLG op dit moment verschillende ontwikkelingen gaande die invloed zullen hebben op de landbouw en specifiek de veehouderij. Onder andere liggen er momenteel twee landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus) ter notificatie bij de Europese Commissie. De Minister verwacht dat de subsidieregelingen invloed kunnen hebben op de bedrijfs- en dierdichtheid in een regio, en daarmee het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers verlagen. Daarnaast wordt het intensiveringsplan vogelgriep uitgewerkt, waarin een brede verkenning van (ruimtelijke) maatregelen is aangekondigd.

Deze leden vragen hoe de Minister gaat voorkomen dat door verplaatsing van bedrijven nieuw te vormen concentraties van bedrijven ontstaan, waar in het eerdergenoemde rapport voor wordt gewaarschuwd.

Antwoord

Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld een verplaatsing van een veehouderij wordt aangevraagd, een verstandige keuze maken.

Tot slot vragen de leden wanneer de update van de Handreiking NPLG, die half maart werd verwacht, naar de Kamer zal worden gestuurd.

Antwoord

De Handreiking NPLG is gepubliceerd op rijksoverheid.nl op 17 maart 2023. Deze is met een begeleidende brief ook aan provincies gestuurd, alsmede VNG en UvW.

Voortgang Landbouwakkoord

De leden van de PvdD-fractie lezen dat in de komende weken nog gespreksdagen over het Landbouwakkoord staan gepland. Denkt de Minister nog steeds dat er in april al een (concept) Landbouwakkoord kan worden vastgesteld?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat een aantal gesprekspartners uit de landbouwsector in de afgelopen weken harde eisen heeft gesteld aan het Landbouwakkoord en zelfs breekpunten heeft geformuleerd. Welke eisen stelt de Minister aan de afspraken die worden gemaakt? Wordt er op het Ministerie van LNV al gewerkt aan een eigen plan voor de transitie van de landbouw, voor het moment dat het niet lukt om een Landbouwakkoord te sluiten? Wanneer zou dat uiterlijk klaar zijn?

Antwoord

Vanzelfsprekend zullen de afspraken moeten passen binnen de kaders van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Klimaatwet en de brief Water-Bodem Sturend. Mocht het niet lukken om tot een Landbouwakkoord met concrete resultaten te komen, dan zal er een kabinetsplan worden gemaakt dat invulling geeft aan de stappen die gezet moeten worden voor de transitie van de landbouw en de benodigde maatregelen treffen waarmee doelbereik op de NPLG-doelen wordt geborgd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie danken het kabinet voor het onderliggende stuk. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de CU-fractie willen allereerst stilstaan bij de uitvoeringskant van het stikstofbeleid. Snelheid maken bij het verminderen van stikstof en daarmee het herstellen van de natuur kan immers niet met wetten; daar zijn uitvoeringsinstrumenten voor nodig. Hoe staat het daarmee?

Antwoord

Onder het programma stikstofreductie en natuurherstel zijn onder meer 18 bronmaatregelen ingezet. De status daarvan staat toegelicht in de bijlage «Kwartaalrapportage Implementatie bronmaatregelen» bij mijn brief van 10 februari 2023 over de Voortgang van de integrale aanpak in het landelijk gebied, waaronder het NPLG (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 114).

Het kabinet richt zich nu op het zo spoedig mogelijk goedkeuren en inwerking laten treden van de Lbv en de Lbv-plus, die nu ter notificatie voorliggen in Brussel. Verder wordt nog gewerkt aan aanvullende instrumenten zoals een verplaatsingsregeling, die nu mogelijk is op basis van de aangepaste staatssteunkaders. Ook die wordt zodra gereed genotificeerd bij de Europese Commissie.

Meer specifiek; in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is aangegeven dat versnelling van de verduurzaming van de landbouw in een gebiedsgerichte aanpak via extensivering, omschakeling, innovatie, legalisering en verplaatsing moet worden gerealiseerd. Deze leden zien nog te weinig concrete uitwerking van de instrumenten die nodig zijn om deze wegen tot versnelling ook daadwerkelijk te gebruiken. Hoe staat het bijvoorbeeld met de borging van de aangevochten Rav-codes?

Antwoord

Uit onderzoek en jurisprudentie is gebleken dat Rav-emissiefactoren, die primair worden toegepast in het kader van de milieuregelgeving, onvoldoende zekerheid bieden in het kader van de Wnb-toestemmingsverlening. Zoals aangegeven in de brief van 25 november 2022 is voor het verkrijgen van een Wnb-vergunning voor alle emissiearme stalsystemen op dit moment nodig dat een passende beoordeling wordt opgesteld. Daarbij kan niet meer zonder meer worden uitgegaan van Rav-emissiefactoren. De Minister voor Natuur en Stikstof werk samen met provincies aan een handreiking die handvatten biedt voor agrarische ondernemers en overheden voor het opstellen van deze passende beoordeling. Het streven is om medio juni 2023 de eerste inzichten te hebben hoe een alternatief kader voor Wnb-toestemmingverlening voor emissiearme stallen eruit kan zien.

Is de Minister het eens dat de hersteloperatie van innovatiemogelijkheden absolute prioriteit moet krijgen en wanneer kan de Kamer daarnaar uitzien?

Antwoord

Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord, wordt op dit moment gewerkt aan een handreiking voor het opstellen van een passende beoordeling. Voor de korte termijn wordt bekeken op welke wijze stalemissies op individueel bedrijfsniveau nader onderbouwd kunnen worden, zodat negatieve effecten op beschermde natuurgebieden met wetenschappelijke zekerheid kunnen worden uitgesloten. Hiervoor wordt onder meer nauw samengewerkt met de sector, stalfabrikanten en verschillende deskundigen. Daarbij wordt ook bekeken of het bijvoorbeeld mogelijk is om over te schakelen naar een emissiearm stalsysteem als het dieraantal gelijk blijft. Het streven is om medio juni 2023 de eerste inzichten te hebben hoe een alternatief kader voor Wnb-toestemmingverlening voor emissiearme stallen eruit kan zien.

Daarnaast loopt er een traject gericht op uniform gebruik van emissiearme stalsystemen. Verder zet de Staatssecretaris van IenW in op de opvolging van de aanbevelingen van WUR in het rapport «Verbetering effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk» om de huidige systematiek van totstandkoming van emissiefactoren en gebruik van de emissiearme stalsystemen in de praktijk te verbeteren (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 384).

Voor de langere termijn wordt onderzocht of er toegewerkt kan worden naar een reguleringssystematiek voor emissies op basis van doelvoorschriften in combinatie met realtime gemeten emissies (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386).

Hoe worden de managementmaatregelen juridisch geborgd? Krijgt de Kamer daar deze maand nog duidelijkheid over?

Antwoord

Managementmaatregelen zijn maatregelen die een boer op zijn of haar bedrijf toepast in de manier van bedrijfsvoering. Ze kunnen wel degelijk bijdragen aan het realiseren van doelen, bijvoorbeeld in de reductie van stikstofemissie, maar het effect is moeilijk juridisch te borgen. Managementmaatregelen vormen geen regulier onderdeel van de vergunningverlening onder Wnb. Weidegang, ook een managementmaatregel, kan wel worden meegenomen in de vergunningverlening.

In het Landbouwakkoord waar sectorpartijen en LNV momenteel aan werken, worden afspraken gemaakt over doelsturing en hoe managementmaatregelen hier invulling aan kunnen geven.

Ook grondbanken zijn een cruciaal uitvoeringsinstrument: hoeveel zijn er inmiddels? Hoeveel grond hebben ze? Hoe staat het met de herwaardering van grond, zodat extensivering een levensvatbaar bedrijfsmodel kan worden?

Antwoord

Grondbanken zijn inderdaad een cruciaal uitvoeringsinstrument. Het staat overheden vrij om al dan niet gezamenlijk een grondbank in te stellen. Via een grondbank kunnen gronden worden aangekocht, tijdelijk beheerd en weer verkocht of uitgegeven in gebiedsprocessen voor diverse overheidsdoelen. Dit kan in kader van (kavel)ruilen, extensivering, omvorming of verplaatsing. Het Rijk/LNV heeft, als aanvulling op provinciale grondbanken, per januari 2023 een Nationale Grondbank ingesteld als ondersteunend instrument voor de realisatie van NPLG doelen (gestuurd vanuit gebiedsprocessen, aanvullend op de aanwezige provinciale grondbanken/ -voorraden), en voor de landelijke beëindigingsregelingen. De NGB heeft momenteel nog geen grond in bezit.

De meeste provincies beschikken over een provinciale grondbank en/of een voorraad ruilgrond. Een grondbank is soms een eigen rechtspersoon of anders op naam van de provincie. Het totale provinciale bezit dat toe te rekenen is aan een grondbank is niet bekend.

Her- of afwaardering kan plaatsvinden bij functie-/ gebruikswijziging. Indien een ondernemer op eigen grond bv natuur wil realiseren kan een subsidie voor afwaardering van grond worden aangevraagd in combinatie met inrichting- en beheersubsidie. Bij de NNN is hier ervaring mee opgedaan. Er is nog geen ervaring met herwaardering in kader van de NPLG doelen.

Deze leden willen het kabinet meegeven dat ondernemers behoefte aan duidelijkheid hebben op dit punt en dat deze duidelijkheid er nog te weinig is in de stikstofaanpak.

De leden van de CU-fractie hebben daarnaast vragen bij de sociale en maatschappelijke uitwerking van de gebiedsprocessen. Herkent de Minister het risico dat in gebiedsprocessen oude belangen in de ruimtelijke ordening zich gaan vermengen met de stikstofdiscussie? Hoe zit het met de machtsbalans van de verschillende partijen aan de tafels bij deze gebiedsprocessen? Kan deze balans een rechtvaardige en effectieve aanpak in de weg staan? Hoe mitigeren provincies of de Minister zelf dat risico, zo vragen deze leden.

Antwoord

In de gebiedsprocessen is participatie een belangrijk uitgangspunt. Door verschillende partijen in een gebied te betrekken krijgen verschillende (ruimtelijke) belangen een plek in het proces van totstandkoming van een gebiedsprogramma. Het is daarbij voor provincies een vereiste om in de gebiedsprogramma’s verantwoording af te leggen over de wijze waarop de participatie rond de totstandkoming van het gebiedsprogramma – formeel of informeel – is ingericht, de manier waarop gebiedspartijen zijn betrokken én wat met de opbrengsten van de participatie is gedaan. Dit is in lijn met wat er binnen de Omgevingswet van een programma wordt verwacht. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie van het lid Boswijk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 105) over de gelijkwaardige positie van boeren aan de onderhandelingstafel. Uiteindelijk zijn het de Gedeputeerde en Provinciale Staten die verschillende belangen politiek wegen en het programma vaststellen.

De leden van CU-fractie vinden het sluiten van een Landbouwakkoord nog steeds van groot belang. Het doel van het akkoord is om samen met de agrarische sector een bestendige pad naar een volhoudbare landbouw voor nu en generaties na ons vorm te geven. Deze leden hebben nog enkele vragen. Op welke manier is georganiseerd dat nieuwe ontwikkelingen of nieuwe verdienmodellen een plek aan tafel krijgen en hoe wordt voorkomen dat vooral het veiligstellen van gevestigde belangen aandacht krijgt?

Antwoord

In het Landbouwakkoord wordt van ketenpartijen verwacht dat zij met voorstellen komen voor het bevorderen van een goed verdienmodel voor duurzame producten. Dat is geen vrijblijvende verantwoordelijkheid en vraagt serieuze stappen van alle betrokkenen in de keten. De verduurzaming is een gedeelde ambitie.

Hoe komt het kabinet tot visievorming op bijvoorbeeld de deelsectoren en welke plek hebben zij in de landbouw van de toekomst?

Antwoord

De hoofdtafel zorgt voor de regie en de integratie tijdens de onderhandelingen. De inhoudelijke input is afkomstig van de sectortafels waarin sectorale landbouworganisaties, ketenpartijen en andere betrokken in een bepaalde sector vertegenwoordigd zijn. De uitkomsten van de gesprekken aan de sectortafels moet uiteindelijk, via de hoofdtafel, landen in het Landbouwakkoord.

De duurzame transitie vraagt meer dan sturen op molen of megatonnen: er moet terug worden geredeneerd vanuit het einddoel van een volhoudbare landbouw en vervolgens worden gekeken naar welke stappen gezet moeten worden om daar te komen. We moeten tegelijkertijd waken dat het een snelle «molen-jacht» wordt wat kan zorgen voor lock-ins of zelfs beleid dat de duurzame voorlopers het hardst raakt.

De leden van de CU-fractie willen tot slot vragen het staat met het aan banden leggen van het extern salderen en het aanpakken van de misstanden die daardoor ontstaan. De Kamer heeft naar aanleiding van een aangenomen motie op dit punt een toezegging gekregen van de Minister dat er eind maart een aanpak zou liggen, maar het is inmiddels april. Wanneer kan de Kamer deze verwachten en ligt deze aanpak in lijn met het advies dat de leden hebben gedaan in het onderzoek «Uit balans: stikstofonderzoek over de handel in stikstof»? Neemt de Minister de aanbevelingen in dit rapport over, zo vragen deze leden.

Antwoord

Extern salderen is een van de weinige manieren waarop nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Er zijn interbestuurlijke afspraken gemaakt over de voorwaarden voor extern salderen, die zijn vastgelegd in beleidsregels. Wanneer een initiatiefnemer een vergunning aanvraagt voor een activiteit op basis van extern salderen, toetst het bevoegd gezag of aan die voorwaarden is voldaan. Op die manier zorgen we ervoor dat extern salderen verantwoord kan plaatsvinden.

In de brief van 25 november 2022 (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 108) heeft het kabinet aangekondigd om de voorwaarden voor extern salderen aan te scherpen en zo de ingebruikname van latente ruimte verder te beperken. Daarbij zet het kabinet in op het verhogen van het afroompercentage naar 40% en wordt onderzocht of het mogelijk is om voor projecten die op termijn bijdragen aan stikstofreductie, zoals projecten in het kader van het MIEK, een lager afroompercentage van 20% te hanteren. Ook wil het kabinet salderen met slapende vergunningen voorkomen. Daarnaast heeft het kabinet stappen aangekondigd om de regie op extern salderen te versterken. Zo scherpen we de interbestuurlijke afspraken aan om elkaar te informeren over voorgenomen transacties op basis van extern salderen. Ook werken we de mogelijkheid uit om, zolang dat nodig is in het kader van gebiedsprogramma’s, met voorrang te sturen op stikstofruimte die vrijkomt bij extern salderen. Over al deze stappen is de Minister actief in gesprek met de betrokken departementen en provincies. De Minister wil dat zorgvuldig doen met oog voor de verantwoordelijkheden van bevoegde gezagen en met inachtneming van verschillende aangenomen Kamermoties. De Minister verwacht dit voorjaar interbestuurlijke afspraken te kunnen maken, waarna de bevoegde gezagen deze kunnen implementeren.

Ten aanzien van het genoemde onderzoek kan het volgende aan uw Kamer worden gemeld. De motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 58) over inwisselen van ammoniak voor stikstofoxiden wordt betrokken bij de evaluatie extern salderen, waarover de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer rond de zomer zal informeren. De motie over de relatie met dier- en fosfaatrechten bij extern salderen (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 143 herdruk) betrekt de Minister bij de uitwerking van de aanpak van latente ruimte, waarover de Minister de Kamer uiterlijk eind dit jaar zal informeren voordat de vergunningplicht voor intern salderen in werking treedt. Over de rekenafstand van 25 km heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 april jl. in de ViA15-uitspraak geoordeeld dat deze gebaseerd is op de beste wetenschappelijke kennis van het moment en daarmee aanvaardbaar is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Algemeen

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende stuk. Deze leden horen vanuit provincies dat het overgrote deel van de woningbouwprojecten ondanks de stikstofperikelen gewoon door kan gaan, al zijn enkele maanden nodig voor de stikstofberekeningen. Dit wordt onderstreept door onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB): 90 procent heeft geen stikstofprobleem. Deze leden constateren dat de Minister voor Natuur en Stikstof echter regelmatig zegt dat zonder streng stikstofbeleid en aanscherping van het stikstofdoel naar 2030 geen nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Zij ontvangen graag een reflectie van de Minister op dit punt.

Antwoord

Voor het verkrijgen van toestemming voor een nieuw project moet worden aangetoond dat het geen significant negatief effect op de beschermde natuur veroorzaakt. Voor kleinere (bouw)projecten met weinig stikstofuitstoot en een grote afstand tot de beschermde natuur, kan dit negatieve effect vaak op voorhand worden uitgesloten. Er is dan geen nader onderzoek of vergunning voor het onderdeel stikstof nodig. Bij grote woningbouwprojecten is dit effect niet op voorhand uit te sluiten. Totdat de totale stikstofdepositie op de natuur is afgenomen zal het voor die projecten lastig zijn om een vergunning te krijgen. De Minister van VRO heeft de Kamer nader geïnformeerd over onderzoeken naar het effect van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor woningbouwprojecten (Kamerstuk 32 847, nr. 229).

De leden van de SGP-fractie constateren dat een veertigtal veehouders geconfronteerd zijn met verzoeken van Mobilisation for the Environment (MOB) om vergunningen in te trekken. Deze leden constateren dat provincies volop bezig zijn met gebiedsplannen en dat wordt gewerkt aan regelingen in het kader van de aanpak van piekbelasters. Wordt samen met de provincies overlegd hoe deze verzoeken afgehouden kunnen worden, zo vragen deze leden.

Antwoord

Het indienen van een verzoek om intrekking van een vergunning is een bestaande mogelijkheid. Het bevoegd gezag, in dit geval provincies, zullen de verzoeken van MOB om vergunningen in te trekken, moeten beoordelen. Het intrekken van een vergunning kan nodig zijn als er geen andere passende maatregelen worden getroffen die binnen afzienbare termijn voorkomen dat de natuur verslechtert. De Minister spant zich er maximaal voor in om andere vrijwillige maatregelen te nemen, zoals met de piekbelastersaanpak, het structurele pakket en de gebiedsprogramma’s, zodat het verplicht intrekken van vergunningen niet nodig is. Ik ben bereid provincies hier verder desgevraagd ook juridisch bij te ondersteunen.

De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de inventarisatie van de zogenaamde interimmers en de opties voor een passende vergunningaanvraag, zoals gevraagd in de motie van het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 35 600, nr. 42).

Antwoord

Van interimmers is het op dit moment niet mogelijk gebleken precies in kaart te brengen welke bedrijven dat precies zijn en hoe groot hun gezamenlijke depositie is. De bedoelde motie van het lid Bisschop c.s. is afgedaan in de brief die de Minister van LNV op 16 juli 2022 is toegezonden (Kamerstuk 35 334, nr. 160). Interimmers kunnen, op gelijke voet met alle ondernemers, meedoen aan de gebiedsprocessen. Aan het einde van de gebiedsprocessen moeten alle ondernemers waarvan de activiteit past in het gebied over een passende natuurtoestemming beschikken.

Voortgang gebiedsplannen

De leden van de SGP-fractie constateren dat het opstellen van (uitgewerkte) gebiedsplannen langzamer gaat dan gehoopt. Dat is mede te wijten aan onduidelijkheid vanuit het Rijk en het uitblijven van het openstellen van opkoopregelingen, onder meer voor de opkoop van piekbelasters en de voorwaarden daarbij. Wettelijk gezien moeten de gebiedsplannen een uitwerking zijn van de omgevingswaarde van «ten minste 74 procent van het stikstof gevoelige Natura 2000-areaal in 2035 onder de kritische depositiewaarde», terwijl het kabinet nu een nog niet wettelijk vastgelegde omgevingswaarde voorhoudt. Erkennen de Ministers deze onduidelijkheid? Zijn zij bereid in overleg te gaan met provincies over de haalbaarheid van het inleveren van voldoende uitgewerkte gebiedsplannen voor 1 juli aanstaande en hen zo nodig meer tijd te geven en zo nodig de Wet natuurbescherming via een nota van wijziging bij de Tijdelijke wet Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur daarop aan te passen?

Antwoord

De provincies zijn hard bezig met de ontwikkeling van de gebiedsprogramma’s. De voortgang van de gebiedsprogramma’s wordt met elke provincie regelmatig ambtelijk besproken door de regieorganisatie transitie landelijk gebied. Ook de Minister voor Natuur en Stikstof bespreekt momenteel zelf met de provincies de laatste stand van zaken. De provincies hebben, in lijn met het coalitieakkoord 2030 meegekregen als doelstelling voor de reductie van stikstof, los van het wettelijk vastgelegde omgevingswaarde. Dit is ook in lijn met de motie van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen over het naar voren halen van het jaartal8. Die doelstelling staat voor het kabinet. Het is belangrijk om te verhelderen dat de aanpak van het NPLG niet alleen steunt op beleidsdoelen met een wettelijke borging. Zo is de provinciale verdeling van de broeikasreductieopgave veenweide een beleidsmatig geformuleerd doel, net als de restopgave voor het Natuur netwerk Nederland of de opgave om nieuw bos te realiseren als onderdeel van de Bossenstrategie. Deze doelen worden aan provincies meegegeven en rijksbijdragen uit het transitiefonds is afhankelijk van de vraag of het aannemelijk is dat de in het gebiedsprogramma’s opgenomen keuzes en maatregelen in samenhang tot doelbereik leiden. 1 juli is de datum voor het aanleveren van de eerste versie van het gebiedsprogramma. Na 1 juli zullen de programma’s worden doorontwikkeld (op basis van gesprekken met stakeholders, de uitkomsten van het Landbouwakkoord en het eerste beeld van het Rijk). Op die manier hebben provincies ook meer tijd dan de datum van 1 juli suggereert.

De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende provincies grote moeite hebben met het voorstel om de omgevingswaarde voor de stikstofdepositie in 2030 aan te scherpen, omdat zij deze niet uitvoerbaar achten en het de gebiedsprocessen frustreert. Achten de Ministers het vanuit het oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid wenselijk om hierover in overleg te treden met de provincies en een wetsvoorstel voor aanscherping van de omgevingswaarde pas naar de Kamer te sturen als hier provinciaal draagvlak voor is, aangezien de provincies voor de meeste Natura 2000-gebieden primair het bevoegd gezag zijn?

Antwoord

Het kabinet acht het van groot belang dat er wordt voldaan aan de verplichting om verslechtering van kwetsbare Natura 2000-gebieden te voorkomen en een landelijke gunstige staat van instandhouding te bereiken, en om de vergunningverlening weer op gang te brengen. Stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren waardoor de kwaliteit van de natuur onder druk staat. Inzet op forse stikstofreductie is daarom een onmisbare pijler om deze doelen te halen. Het gaat hier om een cruciale gezamenlijke opgave die samen met de provincies tot stand moet worden gebracht. De Minister voor Natuur en Stikstof is en blijft dan ook in gesprek met de Provinciale Staten hierover en ook over het wetsvoorstel dat voorziet in de wettelijke verankering van de versnelling van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie van 2035 naar 2030 (coalitieakkoord), in combinatie met de ijkmomenten van Remkes, en de uitbreiding van de vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen. De Minister zal dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk voor advies aan de Raad van State toezenden.

Landbouwakkoord

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de totstandkoming van het Landbouwakkoord. Deze leden constateren dat beperkingen aan het grondgebruik een heikel onderwerp van gesprek zijn en dat landbouworganisaties zich verzetten tegen in hun ogen onwrikbare kaders. Zijn de Ministers bereid politieke kaders ter discussie te stellen om tot een gedragen akkoord te komen, zo vragen deze leden. Zo niet, hoe willen zij dan tot een gedragen akkoord komen?

Antwoord

Grond is een belangrijk onderwerp van gesprek binnen het Landbouwakkoord en hier worden met de verschillende (landbouw-)organisaties intensieve gesprekken over gevoerd. Het uitgangspunt is dat de landelijke doelen op het gebied van stikstof, natuur, water en klimaat vast staan en dat deze middels een gebiedsgerichte aanpak leiden tot maatregelen. Bij de verschillende maatregelen hoort vervolgens ondersteunend instrumentarium, ook op het gebied van grond en ruimtelijke instrumenten. De Minister van LNV herkent niet dat er onwrikbare kaders zijn die de gesprekken hierover in de weg staan. We bespreken passend instrumentarium dat een plek kan krijgen binnen het Landbouwakkoord.

Brief Eurocommissaris Sinkevičius

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de recente brief van Eurocommissaris Sinkevičius.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag de brief die de Minister van Natuur en Stikstof op 14 februari jongstleden naar de Eurocommissaris heeft gestuurd en waar de Eurocommissaris in zijn brief naar verwijst.

Antwoord

Op 3 april heeft de Kamer zowel de brief van 14 februari 2023 aan Eurocommissaris Sinkevičius toegezonden gekregen als de antwoordbrief van de Eurocommissaris van 28 maart 2023 (Kamerstuk 35 334, nr. 245).

De leden van de SGP-fractie horen graag of het klopt dat de Minister van Natuur en Stikstof in het begin van week 13 op bezoek is geweest bij Eurocommissaris Sinkevičius en/of het Directoraat-generaal (DG) Milieu van de Europese Commissie (EC). Kan de Minister aangeven wat hier ongeveer is besproken en wat van Nederlandse zijde is ingebracht, zo vragen deze leden. Is door de Eurocommissaris toen, dan wel in een eerder stadium, aangegeven dat hij het noodzakelijk acht dat in alle Natura 2000-gebieden het depositieniveau onder de KDW van de stikstofgevoelige natuur wordt gebracht? Hoe heeft de Minister hierop gereageerd?

Antwoord

Het door de SGP-fractie genoemde bezoek en/of gesprek heeft niet plaatsgevonden.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de Eurocommissaris bedoelt met zijn opmerking dat de EC met betrekking tot de regeling voor opkoop van piekbelasters de kennisgeving van Nederland, met inbegrip van de milieuaspecten, op geïntegreerde wijze zal analyseren. Zijn er door de Eurocommissaris voorwaarden gekoppeld aan de opkoopregeling voor piekbelasters, anders dan de voorwaarden die rechtstreeks voortvloeien uit het staatssteunkader? Mag de stikstofruimte die wordt gerealiseerd door de opkoop van piekbelasters worden ingezet voor legalisatie van PAS-knelgevallen?

Antwoord

De beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus liggen op dit moment ter notificatie voor bij de Europese Commissie. De Europese Commissie toetst de maatregelen aan de staatssteunkaders. Met het oog op het doel van de maatregelen, het terugdringen van de stikstofdepositie met het oog op natuur en milieu, spreekt het voor zich dat de commissie toetst in welke mate met de regelingen een stikstofreductie wordt gerealiseerd. We voeren constructief overleg met de commissie over de regelingen. Daarbij is van onze zijde tevens aandacht voor de aanwending van de stikstofruimte die ontstaat. Voorop staat dat eerst natuurherstel moet worden geboekt. Pas als met zekerheid is vastgesteld dat vrijkomende stikstofruimte niet nodig is als instandhoudingsmaatregel of passende maatregel in de zin van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn om verslechtering van Natura 2000-gebieden te voorkomen en om perspectief te houden op herstel, kan stikstofruimte voor andere doelen dan natuur worden bestemd (additionaliteitsvereiste). Onze inzet is gericht op een zo spoedig mogelijke goedkeuring en inwerkingtreding van de Lbv- en de Lbv-plus.

De leden van de SGP-fractie lezen in de brief van de Eurocommissaris dat hij het van essentieel belang acht dat ervoor wordt gezorgd dat de KDW in geen enkel Natura 2000-gebied wordt overschreden, dat een volledig herstel van de stikstofgevoelige habitats in al deze gebieden wordt gewaarborgd en dat de EC nauwlettend zal toezien op de maatregelen die Nederland daartoe neemt. Deze leden maken zich grote zorgen over deze focus en bemoeienis van de EC. Gaat de Minister voor Natuur en Stikstof de Eurocommissaris erop wijzen a) dat de nationaal vastgestelde KDW niet rechtstreeks voortvloeien uit de Habitatrichtlijn, omdat de staat van instandhouding hier voorop staat, b) dat zij wetenschappelijk gezien alleen een indicator zijn van de stikstofgevoeligheid van een bepaald habitattype, maar geen absolute toetssteen is gelet op de grote onzekerheidsmarge, de lokale variatie en de rol van andere factoren (waterhuishouding, beheersmaatregelen, enzovoort) en c) dat volgens de Habitatrichtlijn niet op lokaal niveau, maar op landelijk niveau (en primair zelfs op het niveau van het verspreidingsgebied) een gunstige staat van instandhouding bereikt moet worden? Heeft de Minister de Eurocommissaris ervan verwittigd dat ook met het stopzetten van alle economische activiteiten in Nederland niet in alle Natura-2000 gebieden de KDW kan worden gehaald? Deelt de Minister de mening dat de Eurocommissaris met zijn stellingname geen recht doet aan artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn waarin wordt aangegeven dat in de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen rekening moet worden gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden? Deelt de Minister de mening dat de Eurocommissaris gelet op de kaders van de Habitatrichtlijn derhalve geen recht doet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit?

Antwoord

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen schrijven voor dat de in die richtlijnen opgenomen natuurlijke habitats en soorten landelijk in een gunstige staat van instandhouding dienen te worden gebracht. In de daartoe aangewezen Natura 2000-gebieden moet verslechtering worden voorkomen en moet – waar dat in het aanwijzingsbesluit is voorgeschreven – op termijn worden toegewerkt naar herstel.

Verder biedt artikel 2, derde lid, van de richtlijn geen grondslag om af te wijken van de algemene vereisten van de richtlijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat de lidstaten niet met een beroep op dat artikel kunnen afzien van de op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn vereiste passende maatregelen om achteruitgang van de natuurlijke typen habitats en habitats van soorten te voorkomen en niet kunnen afzien van inzet op herstel overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn waar dat nodig is. Dat doet het kabinet dan ook niet. Wel past het kabinet de vereisten van artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn toe waar het gaat om de specifieke keuze van de maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren en voor de bepaling van het tempo waarin herstelopgaven worden gerealiseerd, op welke punten de richtlijnen wél nadrukkelijk ruimte aan de lidstaten laten.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de Eurocommissaris verwijst naar de doelstellingen voor de algehele vermindering van emissies van ammoniak en stikstofoxiden en de verbintenissen in dit verband. Is de veronderstelling juist dat het hier gaat om de reductieopgave die voortvloeit uit de National Emission Ceilings (NEC)-richtlijn en voor Nederland een reductie van 21 procent van de ammoniakemissie tussen 2005 en 2030 behelst? Is de veronderstelling juist dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar recente raming van de ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen (februari 2023) heeft aangegeven dat deze reductieverplichting ook zonder de aanscherping van het nationale stikstofdoel voor 2030 kan worden gehaald?

Antwoord

De veronderstelling dat het hier gaat om de reductieopgaves die voortvloeien uit de NEC-Richtlijn (2016/2284/EU) is juist. Deze Europese Richtlijn legt de lidstaten van de Europese Unie nationale plafonds op voor 5 luchtverontreinigde stoffen, te weten fijnstof (PM 2,5), ammoniak (NH3), stikstofoxiden (NOx), niet-methaan vluchtige organische stoffen (NM-VOS) en zwaveldioxide (SO2). Voor ammoniak behelst de doelstelling een emissiereductie van 13% voor elk jaar tot en met 2029 (ten opzichte van 2005) en een emissiereductie van 21% voor elk jaar vanaf 2030 (ten opzichte van 2005).

PBL constateert in de «Geraamde ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen 2023» dat de benodigde emissiereductie voor 2030 (en verder) inzake de NEC-Richtlijn naar verwachting wordt gehaald, op basis van de maatregelen zoals deze meegenomen zijn in de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (KEV2022). Daarmee is echter niet gezegd dat de natuurdoelstellingen ook behaald worden. Het kabinet heeft in de brief van 10 februari (Kamerstuk 34 682, nr. 114) indicatieve reductiedoelen voor ammoniak (41% reductie vanuit landbouw t.o.v. 2019) en stikstofoxiden (38% industrie en 25% mobiliteit t.o.v. 2019) gepubliceerd. Het kabinet acht deze reductie, die scherper is dan de NEC-Richtlijn, nodig ten behoeve van natuurherstel zodat ten minste de landelijke doelstelling van 74% onder de KDW in 2030 wordt gerealiseerd. In zijn rapport geeft PBL aan dat «de raming [...] nog onvoldoende reductie [laat] zien om het indicatieve reductiedoel voor emissies van ammoniak door de landbouw binnen bereik te brengen», evenals dat aan de maatregelen voortkomend uit het NPLG en gebiedsprogramma’s op dit moment nog geen effect kan worden toegekend.

De leden van de SGP-fractie hebben de Minister voor Natuur en Stikstof horen zeggen dat zij het vervelend vindt dat de brief van de Eurocommissaris op straat ligt. Gaat de Minister onderzoeken wie de brief heeft doorgespeeld aan de media? Is de Minister van mening dat het wenselijk is dat de Tweede Kamer niet volledig wordt geïnformeerd over de mededelingen en brieven van de Europese Commissie die direct betrekking hebben op de Nederlandse beleidsvorming? Zo ja, waarom? Zo niet, hoe gaat zij zorgen voor meer transparantie zodat de Tweede Kamer weet waar zij aan toe is?

Antwoord

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft de brief van Eurocommissaris Sinkevičius op 28 maart jl. ontvangen en deze op 3 april aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 334, nr. 245). Hierbij is gehouden aan de afspraken die zijn gemaakt met de Kamer in het «Overzicht informatie-afspraken EU-dossiers» en zal zich ervoor blijven inzetten de Kamer juist, volledig en tijdig te informeren. Het beeld dat de Kamer niet volledig wordt geïnformeerd wordt niet herkend. De Kamer wordt actief geïnformeerd over de voortgang van de transitie en de beleidskeuzes die worden gemaakt. De Minister betreurt het feit dat derden de beschikking hebben gekregen over vertrouwelijke informatie. De Minister vindt het belangrijk om transparant te zijn over de totstandkoming van beleidskeuzes, tegelijkertijd is het wenselijk dat de informatie-uitwisseling in internationaal verband op basis van wederzijds vertrouwen ook in de toekomst gegarandeerd kan worden. Zij is niet voornemens een onderzoek te starten. De omvang van de kring waarbinnen de brief was verspreid op het moment dat het lek plaatsvond was zodanig dat een onderzoek naar redelijke verwachting vruchteloos zal zijn, en daarom de kosten ervan niet rechtvaardigt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het onderliggende stuk. Het lid heeft daarover een aantal vragen en opmerkingen.

Het lid van de BBB-fractie is teleurgesteld in de brief: de brief is weinig inhoudelijk en dat terwijl er op dit moment toch veel gaande is in de gebiedsprocessen en bij het Landbouwbouwakkoord. Om te beginnen hebben twee partijen de tafels van het Landbouwakkoord verlaten: Dutch Dairymen Board (DDB) en Agractie. Waarom gaat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit daar niet op in? Dit lid hoort graag waarom deze partijen de tafels hebben verlaten en hoe de Minister daar tegenaan kijkt. Wat voor gevolgen heeft het vertrek van deze partijen voor het eventueel nog te sluiten akkoord? Wat doet de Minister met het signaal dat uitgaat van dit vertrek en wat is dit signaal volgens de Minister?

Antwoord

Op dit moment wordt er gezamenlijk met vertegenwoordigers van de landbouwpartijen, natuurorganisaties, markt- en ketenpartijen en provincies gewerkt aan een Landbouwakkoord. De agrarische belangen worden aan de hoofdtafel behartigd door Biohuis, LTO Nederland en NAJK. Daarnaast nemen een groot aantal agrarische organisaties deel aan de gesprekken aan de sectortafels. De Minister van LNV betreurt het dat DDB en Agractie voor nu uit de onderhandelingen zijn gestapt, maar vind dat er voldoende agrarische partijen deelnemen om tot een inhoudelijk en breed gedragen Landbouwakkoord te komen. Voor wat betreft de redenen waarom Agractie zich vooralsnog uit de gesprekken heeft teruggetrokken, wordt u verwezen naar berichtgeving op de website van Agractie.

Nu staat al vast dat het Landbouwakkoord door een deel van de melkveehouderijsector niet gaat worden gedragen. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij daaraan doen?

Antwoord

De Minister van LNV vindt dat er voldoende agrarische partijen deelnemen om tot een inhoudelijk en breed gedragen Landbouwakkoord te komen.

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat voor diverse partijen het legaliseren van de PAS-melders en interimmers een breekpunt is. Dit lid vindt dat niet meer dan logisch. Toch is daar geen beweging zichtbaar vanuit de Ministers. Sterker nog, er is de diverse partijen meegedeeld dat hierover binnen het Landbouwakkoord niet gaat worden gesproken. Dit dossier van PAS-melders en interimmers ligt nu al bijna vier jaar en er zit nagenoeg geen vooruitgang in. Dit dossier belemmert ook de gebiedsprocessen. Welke stappen zetten de Ministers nu concreet om partijen hierin tegemoet te komen en wat is de voortgang in het proces rondom de legalisering van de PAS-melders en interimmers?

Antwoord

Het kabinet voelt de grote verantwoordelijkheid voor het oplossen van de PAS-melders problematiek en heeft zodoende voor het kabinet prioriteit. Het Rijk voert samen met de provincies het legalisatieprogramma uit. Voor 55 meldingen is al een oplossing. In het legalisatieprogramma staan effecten van verschillende maatregelen gereserveerd voor het legaliseren van de PAS-meldingen. Dat zijn de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv, heeft nu al effect) en de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Rpav) en de Landelijke beëindigingsmaatregel veehouderij (Lbv).

Daarnaast is er € 250 miljoen beschikbaar sinds augustus 2022 voor de provincies om maatwerk te leveren en de legalisatie te versnellen. De daarbij horende regeling (Rpmp) wordt binnenkort gepubliceerd. Tevens zal met de piekbelastersaanpak ruimte vrijkomen voor PAS-melders. Tot slot is er een aantal meldingen dat verder dan 25 kilometer van de stikstofgevoelige natuur ligt en zodoende weer legaal is.

Conform de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 34 682, nr. 136) wordt de Kamer bij elke voortgangsbrief geïnformeerd over stand van zaken van het legalisatieprogramma.

Interimmers kunnen, net als alle andere ondernemers, op gelijke voet deelnemen aan de gebiedsprocessen. Aan het einde van de gebiedsprocessen moeten alle ondernemers waarvan de activiteit past in het gebied over een passende natuurtoestemming beschikken.

Is de Minister voor Natuur en Stikstof bereid om de drempelwaarde die BBB samen met JA21 voorstelt in de initiatiefnota «Snel weg uit de stikstofcrisis», op korte termijn te beoordelen op toepasbaarheid?

Antwoord

Ja. De toepasbaarheid van de drempelwaarde die BBB en JA21 voorstellen, betrekt de Minister voor Natuur en Stikstof bij de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Snel weg uit de stikstofcrisis».

Daarover gesproken: wanneer kunnen de leden van BBB en JA21 de kabinetsreactie op deze nota tegemoetzien?

Antwoord

De kabinetsreactie op de initiatiefnota van BBB en JA21 zal op korte termijn verzonden worden.

Het lid van de BBB-fractie heeft twijfels over de organisatiestructuur zoals deze is gehanteerd bij de onderhandelingen over het Landbouwakkoord. Er is gewerkt met sectortafels en een hoofdtafel. Dit lid heeft diverse signalen ontvangen waaruit blijkt dat stukken die zijn gemaakt aan de sectortafels niet of in gewijzigde vorm arriveren op de hoofdtafel. Onduidelijk is bovendien hoe er keuzes worden gemaakt aan de hoofdtafel. Kennelijk worden sommige stukken aan de hoofdtafel niet eens behandeld. Graag ontvangt dit lid een reflectie van de Minister op dit proces.

Antwoord

Het onafhankelijke secretariaat is verantwoordelijk voor de agendering van de stukken van de sectortafels bij de hoofdtafel. De onderhandelingen worden geleid door onafhankelijk voorzitter Chris Kalden. Over de keuzes die de hoofdtafel maakt, zijn hoofd- en sectortafels in gesprek en zullen de sectortafels na besluitvorming worden geïnformeerd.

Het lid van de BBB-fractie begrijpt dat de partijen aan de hoofdtafel een handtekening zetten onder het akkoord als dit wordt gesloten, maar wat zegt dit dan over de partijen die aan de sectortafels zitten? Als zij niet akkoord gaan, worden zij geacht dan toch akkoord te zijn, omdat ze onderdeel van het proces zijn? Hoe is de keuze voor deze hoofdtafel en de sectortafels tot stand gekomen? Op basis van welke criteria kreeg welke partij waar een plek?

Antwoord

Er is getracht een diversiteit van de sectorpartijen aan de hoofdtafel te hebben. Hierbij is gekozen voor de vier koepelorganisaties (Agractie, Biohuis, LTO Nederland en NAJK) die de agrarische sector vertegenwoordigen aan de hoofdtafel. Agractie heeft besloten niet langer deel te nemen aan de onderhandelingen. Daarnaast nemen tal van agrarische organisaties deel aan de sectortafels en de brede landbouwtafel. Naast de agrarische vertegenwoordigers, nemen er ook vertegenwoordigers vanuit de natuurorganisaties, markt- en ketenpartijen en provincies deel aan de gesprekken. De partijen aan de hoofdtafel geven uiteindelijk akkoord op het Landbouwakkoord.

Het lid van de BBB-fractie heeft daarnaast veel signalen gekregen over een enorme tijdsdruk. Bepaalde onderwerpen zijn daarom niet behandeld. Ook heeft dit lid begrepen dat de pijnpunten uit het stikstofdossier niet worden behandeld. Dit lid denkt dat deze kop-in-het-zand-mentaliteit de problemen nog groter gaat maken. Bovendien worden problemen op deze manier verplaatst naar de gebiedsprocessen. Niet alleen is het onmogelijk om daar alle problemen op te lossen, ook is het maar zeer de vraag welke inbreng de agrarische sector daar nog kan leveren. Graag ontvangt dit lid hierop een reactie van de Ministers.

Antwoord

Het is juist dat de gesprekken om tot het Landbouwakkoord te komen plaatsvinden onder maatschappelijke, politieke en tijdsgebonden druk. Het is echter ook van belang dat er zo snel als mogelijk meer duidelijkheid komt voor boeren over het toekomstperspectief van hun bedrijf en dat we voortvarend aan de slag gaan met de transitie van de landbouw. Vanzelfsprekend zullen de afspraken moeten passen binnen de kaders van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Klimaatwet en de brief Water-Bodem Sturend. Zoals aangeven in de brief Toekomst Landbouw (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 77) is de aanpak van piekbelasters, PAS-melders en de kritische depositiewaarde (KDW) geen onderdeel van het Landbouwakkoord, maar hebben de volle aandacht van het kabinet. De afspraken die in het kader van het Landbouwakkoord worden gemaakt, moeten ondersteunend zijn aan de gebiedsplannen die onder regie van de provincies worden opgesteld.

Volgens informatie die het lid heeft ontvangen zou aan partijen bovendien mandaat zijn gevraagd om goedkeuring te geven op fiches die nog niet waren gemaakt. Als dit daadwerkelijk het geval is, dan denkt dit lid dat dit proces bepaalt niet heeft bijgedragen aan het herstel van vertrouwen. Graag ontvangt dit lid hierop een reactie van de Minister.

Antwoord

Het secretariaat heeft aan de Minister van LNV laten weten dat aan deelnemers geen akkoord is gevraagd op fiches die nog niet waren gemaakt.

Het lid van de BBB-fractie ziet dat veel zaken feitelijk worden afgewenteld op de gebiedsgerichte aanpak. Op dit moment staan de provincies met lege handen: er is geen geld waar zij al daadwerkelijk over kunnen beschikken, regelingen zijn nog in ontwikkeling en/of wachten op goedkeuring. Helaas gaat de Minister hier in de voorliggende brief niet op in, maar dit lid wil daar wel graag een stand van zaken op ontvangen. Bij deze het verzoek om deze brief te doen toekomen aan de Kamerleden.

Antwoord

De gebiedsgerichte aanpak is geen afwenteling maar is een werkwijze die recht doet aan de diversiteit van gebieden. De provincies zijn voor veel onderdelen van deze gebiedsgerichte aanpak tevens bevoegd gezag. Zij beschikken in die hoedanigheid al over instrumenten en middelen om met deze opgaven aan de slag te gaan. Aanvullend hierop zijn er de afgelopen periode diverse aanvullende maatregelen, middelen en ondersteuning beschikbaar gesteld aan provincies. Zo is er vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s € 758 miljoen al beschikbaar gesteld uit het Transitiefonds naast de maatregelen en middelen die al beschikbaar zijn vanuit de structurele aanpak stikstof, het Europees Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en andere reeds bestaande Rijks en provinciemiddelen. Provincies kunnen daarnaast in juli maatregelpakketten aanleveren die na een positieve beoordeling tot toekenning van extra middelen leidt.

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat er inmiddels een nieuwe innovatie is toegevoegd aan de zogenaamde Rav-lijst. Het betreft de Lely Sphere en deze staat met een reductie van 77 procent ammoniakuitstoot op stalniveau op de lijst. Tijdens het proces de laatste jaren is meermaals aangegeven dat er geen goedgekeurde innovaties zijn die daadwerkelijk bijdragen aan vermindering van emissies en juridisch houdbaar zijn. Sinds afgelopen maart is dit wezenlijk veranderd en dit lid wil de Minister voor Natuur en Stikstof dan ook vragen om nieuwe scenario’s te maken waarin deze innovatie wordt meegenomen. Kan de Minister deze scenario’s de Kamerleden doen toekomen?

Antwoord

Het is van belang dat de agrarische sector blijft innoveren, op die manier kan een bijdrage geleverd worden aan het reduceren van stikstof. De Minister van LNV en voor Natuur en Stikstof vinden het daarom belangrijk dat onderzoek naar innovatieve technische maatregelen die kunnen bijdragen aan het reduceren van stikstof wordt gedaan. En dat deze innovaties ook in de praktijk toegepast kunnen worden. De stikstofreductie van de Lely Sphere ziet er veelbelovend uit. Afgelopen periode is echter gebleken dat de technieken in de praktijk niet in alle gevallen het verwachte gemiddelde rendement behalen. Ook voor de Lely Sphere moet onderzocht worden of het verwachte gemiddelde rendement in alle gevallen geldt. Ook is het van belang om te zien of dit systeem past binnen de integrale aanpak waarin het van belang is dat er ook wordt gekeken naar klimaatdoelen. In dit kader is het van belang dat lock-ins worden voorkomen.

In de brief van 25 november 2022 (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 108) kan bij de berekening van stikstofdeposities in het kader van de Wnb-toestemmingsverlening niet zonder meer uitgegaan worden van de Rav-emissiefactoren, maar moet er een passende beoordeling worden opgesteld. Dat geldt in beginsel ook voor de Lely Sphere. Samen met provincies wordt gewerkt aan een handreiking die handvatten biedt voor agrarische ondernemers en overheden voor het opstellen van een passende beoordeling. Op deze manier werken we eraan om korte termijn duidelijk te hebben wat wel mogelijk is. Dit is in grote mate afhankelijk van de zekerheid die de betreffende systemen kunnen bieden op individueel bedrijfsniveau.

Het lid van de BBB-fractie constateert ten slotte dat er in veel provincies een grote verandering zal plaatsvinden in de samenstelling van de coalities. Deze coalities worden op dit moment gevormd. Zij zullen zich moeten buigen over de gebiedsgerichte aanpak die zij 1 juli aanstaande moeten indienen bij de Minister. Dit lid is van mening dat dit niet op een zorgvuldige manier kan gebeuren. In de voorliggende brief van de Ministers wordt aangegeven dat er een globaal plan mag liggen dat later wordt ingevuld. Echter, een globaal plan is leidend voor het vervolgproces. Dit lid denkt daarom dat het beter is om zorgvuldigheid aan de voorkant te betrachten. Dit lid wil dan ook verzoeken om met het oog op de coalitievorming die gaande is en de zorgvuldigheid van het proces, uitstel te verlenen voor de deadline van 1 juli 2023. Graag ontvangt dit lid hierop een reactie van de Minister.

Antwoord

Het kabinet vindt uitstel van de aanlevertermijn voor de eerste versie van de gebiedsprogramma’s ongewenst. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering verplicht provincies om uiterlijk 1 juli 2023 bij de Minister voor Natuur en Stikstof aan te geven welke maatregelen ze hebben getroffen en nog zullen treffen op het gebied van stikstofreductie en natuurherstel. Dat doen provincies via deze gebiedsprogramma’s. Verder is de datum van 1 juli 2023 van belang met het oog op het direct kunnen starten met het uitkeren van middelen, zodra het Transitiefonds is ingesteld (beoogde datum 1 januari 2024). Na 1 juli is er tijd voor doorontwikkeling van de gebiedsprogramma’s. Definitieve vaststelling van gebiedsprogramma’s door provincies is voorzien in het 1e kwartaal van 2024. Zo is het mogelijk om Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten te zorgvuldige besluitvorming te laten komen. De programma’s zullen in de eerste ronde op onderdelen nog globaal zijn. Die globale onderdelen kunnen later ook worden bijgesteld, zolang er met het gehele programma, zicht blijft op doelbereik.


X Noot
1

Wijde Meren, «Asielzoekerscentrum Nera Nederhorst den Berg» (https://www.wijdemeren.nl/nera)

X Noot
2

Nieuwe Oogst, 31 maart 2023, «Sectoren stutten Landbouwakkoord, hoofdtafel is nu aan zet» (https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2023/03/31/ketenpartijen-komen-in-actie-voor-betere-vergoeding-voor-boeren)

X Noot
3

Buitenhof, 2 april 2023, «Stikstofimpasse (2 april – Buitenhof – AVROTROS – BNNVARA – VPRO)

X Noot
4

Nieuwe Oogst, 29 maart 2023, «BBB Drenthe wil zware dossiers controversieel laten verklaren» (https://www.nieuweoogst.nl/NIEUWS/2023/03/29/BBB-DRENTHE-WIL-ZWARE-DOSSIERS-CONTROVERSIEEL-LATEN-VERKLAREN)

X Noot
5

Nieuwe Oogst, 30 maart 2023, «Ruim negentig gemeenten willen uitstel provinciale gebiedsplannen» (https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2023/03/30/ruim-negentig-gemeenten-willen-uitstel-provinciale-gebiedsplannen)

X Noot
6

Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265

X Noot
7

Kamerstukken 29 683 en 34 682, nr. 273

X Noot
8

Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106

Naar boven