33 576 Natuurbeleid

35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 265 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2022

Een schoon en leefbaar land met een rijke natuur. Dat is het land waar we zelf graag in leven en dat we ook graag doorgeven aan de komende generaties. Als Minister op de nieuwe post Natuur en Stikstof heb ik bij mijn aantreden de opdracht gekregen om te werken aan een land waarin we fijn kunnen leven en tegelijk ook succesvol kunnen ondernemen, maar waarvoor we onze verplichtingen ten aanzien van de natuur en het klimaat moeten waarmaken. Die balans zult u terugzien in de voorstellen die ik zal doen en de aanpak die dit kabinet kiest. Dat is mijn inzet voor de komende jaren.

De natuur staat momenteel onder grote druk. We zien dat steeds meer dieren en planten verdwijnen en dat de natuur verzwakt en verschraalt. We moeten daarom de biodiversiteit herstellen en een balans bereiken tussen wat de natuur kan dragen en wat we van haar vragen als samenleving. Niet voor niets hebben we daarvoor internationaal ook afspraken gemaakt, waaraan Nederland zich zal houden. Uiteindelijk is de natuur de basis van ons bestaan. Bodem, water en lucht zijn ons kapitaal.

Het kabinet begint niet op nul. De afgelopen periode is met de structurele aanpak stikstof een belangrijk fundament gelegd. Er is de afgelopen jaren al veel gedaan om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en natuur te herstellen. Ook in het kader van de klimaat- en wateropgave wordt belangrijke inzet gepleegd.

Tegelijk beseft het kabinet dat dit nog onvoldoende is, zowel vanwege de grote natuuropgave als de druk op vergunningverlening. Dit, terwijl we door moeten met andere grote maatschappelijke opgaven zoals de energietransitie, de woningbouw, bereikbaarheid en de versterking van defensie. We kunnen ons de stilstand als samenleving niet veroorloven: daarom zet ik in op versnelling en intensivering. Daarbij zijn alle sectoren aan zet. De vrijwilligheid staat voor mij voorop, maar ik besef dat niet alles overal kan. Mogelijke oplossingen voor (agrarische) ondernemers, passend in hun situatie, zijn innovatie, verplaatsing, extensivering of zelfs vrijwillig stoppen. Wanneer vrijwilligheid te weinig oplevert, worden dwingender maatregelen als onteigening ingezet. Hoe ingrijpend dit voor een ondernemer is kan ik mij nauwelijks voorstellen. Daarom onderzoek ik hoe ik de vrijwillige regelingen aantrekkelijker en effectiever kan maken.

We zullen maatregelen waar mogelijk slim combineren om de natuur, de bodem en de waterkwaliteit te verbeteren en de klimaatopgave te halen. We hebben het daarom over een integrale aanpak. Deze bestaat zowel uit landelijke als uit gebiedsgerichte maatregelen, waarbij vanwege de grote impact op kwetsbare natuur de inzet op piekbelasters prioriteit krijgt. Hóe we al deze doelen het beste kunnen halen, verschilt in Nederland van gebied tot gebied en hangt bijvoorbeeld af van de bodemgesteldheid en waterkwaliteit in een gebied. Daarom stellen we per gebied de doelen vast die onontkoombaar gehaald moeten worden. Per gebied is het vervolgens aan overheden en betrokken partijen zoals boeren, andere grondgebruikers, bewoners en maatschappelijke organisaties om in te vullen op welke manier de gestelde doelen daar worden gehaald.

Door deze gebiedsgerichte en integrale aanpak krijgt de natuur de kans om zich te herstellen. Op termijn zal daardoor ook de vergunningverlening voor maatschappelijke en economische ontwikkeling verder op gang komen, waardoor er meer ruimte komt om huizen te bouwen, wegen aan te leggen en duurzaam te ondernemen.

Dit is de grote, ingewikkelde opgave waarmee ik aan de slag ben. Ik besef dat ik niet voor iedereen een fijne boodschap breng. Het komt de komende jaren aan op samenwerking. Tussen Rijk en provincies. Tussen natuurorganisaties en ondernemers. En ook tussen het kabinet en de beide Kamers. Alleen samen krijgen we het voor elkaar om onze doelstellingen te realiseren. We moeten voortdurend in het oog houden of de stappen die we zetten, daadwerkelijk genoeg effect hebben op onze natuur, ons klimaat en onze waterkwaliteit. En tegelijkertijd moeten we zorgen voor perspectief. Voor gezinnen, die wachten op een huis in een groene wijk, voor ondernemers die hun bedrijf duurzaam willen uitbreiden, voor iedereen die van A naar B wil kunnen reizen. En ook voor boeren, die rondom die natuur hun brood willen verdienen. Die behoefte hebben aan duidelijkheid en consistentie, voordat ze noodzakelijke investeringen doen.

Daar ben ik samen met mijn collega’s in het kabinet, medeoverheden en maatschappelijke organisaties mee aan de slag. Een proces waarover ik u met deze brief graag nader informeer. Als bijlagen 1 en 2 bij deze brief vind u: een tijdlijn van de aanpak voor de komende periode, alsook een overzicht op hoofdlijnen van de inzet en verantwoordelijkheid van de diverse betrokken departementen en overheden.

Doelen van de aanpak

Met een integrale aanpak stuurt het kabinet op het onontkoombaar realiseren van vier nationaal en internationaal dwingende doelen:

Natuurherstel en -verbetering: Conform de vereisten van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR) is het voorkomen van verslechtering en het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur een continue verplichting. Het tegengaan van verslechtering moet te allen tijden geborgd zijn. Met de integrale aanpak worden daarnaast richting 2030 onvermijdelijke stappen gezet naar het (op termijn) bereiken van de instandhoudingsdoelen. Vooralsnog is er geen verplichtend tijdpad gekoppeld aan VHR-doelbereik. Op korte termijn volgt evenwel een voorstel van de Europese Commissie naar aanleiding van de Europese Biodiversiteitsstrategie met daarin mogelijk ook wettelijk bindende tussendoelen voor 2030 en 2040 geformuleerd.1

Om de VHR-doelen te bereiken moeten diverse drukfactoren worden aangepakt, binnen en buiten natuurgebieden. Naast stikstofvermindering gaat het ook over andere aspecten, zoals verbetering van waterkwaliteit en -kwantiteit, (natuurinclusievere) ruimtelijke inrichting door extra leefgebied en, gebruik van en verbindingen tussen natuurgebieden. Langetermijndoelbereik voor de VHR vereist dat er ook voldoende ruimte komt voor leefgebied buiten Natura 2000-gebieden. Dit gaat zowel over areaal natuur als over areaal extensieve en natuurinclusieve landbouw. De Europese Commissie zal in bovengenoemd voorstel waarschijnlijk een norm stellen van 10 procent landschapselementen in het agrarisch gebied, die verbindingen tussen natuurgebieden en agrarische biodiversiteit versterken. Vanuit het Aanvalsplan «Versterking Landschappelijke identiteit via Landschapselementen» wordt momenteel uitgewerkt wat er voor nodig is om dit in het landelijk gebied te realiseren. Voor een brede basiskwaliteit natuur in Nederland zal in samenwerking met provincies bovendien in de zomer de Agenda Natuurinclusief worden gepresenteerd.

Stikstofreductie: De sterke overbelasting door stikstof is een van de belangrijkste drukfactoren voor de natuurkwaliteit. Een succesvolle aanpak hiervan is bepalend voor de mate waarop toestemmingverlening mogelijk is voor diverse (economische) activiteiten. In veel natuurgebieden slaat er meer stikstof neer dan de natuur aan kan en worden de zogenaamde kritische depositiewaarden (KDW) (ruim) overschreden. Het kabinet kijkt door middel van natuurdoelanalyses die worden vastgesteld door de ecologische autoriteit breed naar wat er nodig is voor een goede staat van instandhouding en hanteert de KDW daarbij als belangrijke indicator voor de drukfactor stikstof. Met het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet de huidige wettelijke doelstelling uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Kamerstuk 35 600) van 2035 naar voren gehaald. Dit betekent dat in 2030 74% van het stikstofgevoelig Natura 2000-areaal onder de kritische depositiewaarde moet zijn gebracht. In 2025 is dit conform de wettelijke verplichting 40% van dat areaal.

Klimaatopgave landbouw en landgebruik: Het kabinet heeft de ambitie om in 2030 60% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990. Het wettelijke doel komt op 55% te liggen. Alle sectoren (mobiliteit, energie en industrie, woningbouw, landbouw en landgebruik) moeten hieraan bijdragen. De klimaatopgave voor de landbouw en het landgebruik heeft onder meer betrekking op de veehouderij, de glastuinbouw, veenweidegebieden, landbouwbodems, bossen en natuur. De landbouw en het landgebruik moeten voldoen aan de indicatieve restemissiedoelen 2030 die met uw Kamer zijn gedeeld in de brief van de Minister voor Klimaat en Energie (Kamerstuk 32 813, nr. 974). In het coalitieakkoord is een indicatieve broeikasgasreductie van 5 megaton opgenomen, gekoppeld aan de gecombineerde aanpak. Daarnaast zijn indicatieve broeikasgasreducties opgenomen voor de glastuinbouw. Op basis van de ramingen in de Klimaat- en Energieverkenning 2022 worden in het najaar definitieve restemissiedoelen 2030 voor alle sectoren, en dus ook voor landbouw en voor landgebruik, vastgesteld. Voor de sectoren onder de Europese Effort Sharing Richtlijn (ESR), waaronder de landbouw, volgt daaruit een (jaarlijks) emissiebudget richting 2030.

Wateropgave: Hiervoor geldt als doel het bereiken van de goede toestand van oppervlakte- en grondwater zoals omschreven in de KRW, door het uitvoeren van de benodigde maatregelen. Dit is een geldende verplichting voor uiterlijk 2027. De doelen voor de KRW zijn gespecificeerd tot op het niveau van de afzonderlijke waterlichamen en daarmee reeds gebiedsgericht uitgewerkt. De inzet voor de Nitraatrichtlijn levert ook een bijdrage ten aanzien van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. De Europese Commissie ziet streng toe op de naleving hiervan. In het addendum bij het 7e Actieprogramma is recent door Nederland aangegeven hoe hier invulling aan wordt gegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 4372).

Waar mogelijk worden binnen de aanpak kansen voor andere terreinen benut, zoals luchtkwaliteit (Schone Lucht Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343)), zoönosen en geurhinder, met inachtneming van de daarvoor geldende doelen en verplichtingen. Normen en verplichtingen op deze onderwerpen die al gelden, zullen als randvoorwaardelijk meegenomen worden in de uitwerking van de aanpak zodat hieraan wordt voldaan.

Bovengenoemde opgaven hebben grote gevolgen, met name voor de landbouwsector. Een succesvolle transitie van de landbouw en het landelijk gebied speelt daarin een belangrijke rol, waarbij het behalen van de verplichtende doelstellingen verzekerd wordt. Daarom borgen we dat het perspectief voor de landbouwsector onderdeel is van de aanpak. Over de uitwerking daarvan zullen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en ik overleggen met de meest betrokken partijen. Daarnaast zal ik naar de brede welvaart in het landelijk gebied kijken. De aanpak levert zo helderheid en duidelijkheid op, een toekomstbestendige landbouw en een vitaal platteland, en op termijn ook meer perspectief op vergunningsruimte voor andere grote maatschappelijke opgaven zoals woningbouw, energietransitie, duurzame bedrijvigheid, landbouw, bereikbaarheid en defensie.

Kaders van de aanpak

Integraal

De (internationale) verplichtingen omtrent natuur, water en klimaat worden in samenhang opgepakt. Dat draagt er aan bij dat onzekere investeringen zo veel mogelijk worden voorkomen, middelen zo doelmatig mogelijk worden ingezet en langjarig duidelijkheid en zekerheid wordt geboden aan alle betrokkenen.

Het Rijk is verantwoordelijk voor generiek beleid om aan de landelijke en Europese doelen te voldoen. Generiek beleid vormt een belangrijke basis voor én aanvulling op de gebiedsgerichte aanpak, bijvoorbeeld via de landelijke bronmaatregelen stikstof of maatregelen uit het mestbeleid, bijvoorbeeld naar aanleiding van het addendum voor het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het kan dan onder meer gaan om beëindigingsregelingen, aankoop en afwaardering van grond, bijvoorbeeld ten behoeve van extensivering, of ondersteuning bij innovatie en investeringen. Net als in de gebiedsgerichte aanpak, moeten op deze onderdelen forse stappen gezet: samen met provincies en sectoren wordt de komende periode geconcretiseerd welke aanscherping van landelijk beleid nodig is en hoe de maatregelen optimaal op elkaar aansluiten. Om ook de stikstofdepositie via de lucht en toevoer van stoffen via het water vanuit buitenlandse bronnen aan te pakken is het vervolgen en intensiveren van de samenwerking met onder meer onze buurlanden nodig.

Generieke maatregelen die verkend worden, zijn bijvoorbeeld versnelling van de reeds op 24 april 20203 aan uw Kamer toegezegde aanscherping van emissienormen voor ammoniak uit nieuwe en bestaande stallen. Dit is al onderdeel van de huidige aanpak, maar een versnelling kan een belangrijke bijdrage leveren. In het addendum op het 7e Actieprogramma is ook reeds aangekondigd dat de melkveehouderij binnen 10 jaar volledig grondgebonden zal zijn.4 Ook gaat het om de herziening van het mestbeleid, het beleid voor dierenwelzijn, diergezondheid en zoönose,5 of regels voor gewasbescherming.

Het kabinet hecht eraan dat alle sectoren een evenredige bijdrage leveren aan het behalen van de doelstellingen. Zo ligt er in de sectoren industrie, bouw en mobiliteit een grote verduurzamingsopgave. Hier wordt door Rijk en regio hard aan gewerkt, onder andere via maatregelen en middelen vanuit nationaal klimaatbeleid of Europese regelgeving, waarmee ook de stikstofuitstoot sterk gereduceerd wordt. In het klimaatakkoord is bijvoorbeeld vastgelegd dat alle nieuwe personenauto’s die in 2030 op de markt komen 100% elektrisch moeten zijn (Kamerstuk 32 813, nr. 342). Ook gaat het om steeds verder aangescherpte Europese emissienormen voor mobiliteit en industrie en internationale afspraken voor de scheepvaart. Nederland zet actief in op de verdere aanscherping van de Europese emissie-eisen. In het coalitieakkoord is een klimaatfonds van 35 miljard euro aangekondigd om de klimaatdoelen te halen. De ministers voor Klimaat en Energie en van Financiën werken dit fonds gezamenlijk uit. Ook volgt er een beleidsprogramma Klimaat en Energie. Bij het ontwerp en uitvoering van maatregelen ter verduurzaming van industrie en mobiliteit willen we zo effectief mogelijk zowel de klimaat- als de stikstofambities realiseren. Het is onze ambitie daarbij potentiële knelpunten zoals het gebrek aan stikstofruimte weg te nemen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid zet ik mij in voor het realiseren van deze samenhang. Daarnaast worden de bronmaatregelen stikstof, zoals uit de structurele aanpak stikstof, voortgezet. Waar dit effectief is, is er aanvullend ruimte in de gebiedsprocessen voor maatwerk, bijvoorbeeld ten aanzien van lokale piekbelasting, zowel in de agrarische als industriële sector.

Gebiedsgerichte aanpak en nationale regie

De gebiedsgerichte aanpak houdt in dat we per gebied bepalen wat de opgave is. De kenmerken van een gebied, in het bijzonder bodem en water, zijn in dit proces sturende factoren. Vanuit de landelijke doelen stelt het Rijk in samenwerking met provincies aanvullende regionale, bindende doelen vast op de vier eerder genoemde opgaven, waaraan beiden zich committeren. Het is essentieel dat opgeteld de landelijke doelen worden behaald.

Via ruimtelijke keuzes op basis van onder meer water en bodem geven Rijk en medeoverheden kaders en randvoorwaarden aan wat er lokaal moet gebeuren. Dat gaat bijvoorbeeld om overgangsgebieden landbouw-natuur, het beheer van grond- en oppervlaktewater op de hoge zandgronden, de zoetwaterbeschikbaarheid in laag Nederland, de vernatting van veenweidegebieden en over de integrerende rol van 10 procent groenblauwe dooradering met landschapselementen voor de noodzakelijke verbinding van natuur, landgebruik en water. Ten behoeve van de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden is de inzet om overgangsgebieden rond Natura 2000 te realiseren waarbij de opgaven voor natuur, stikstofreductie, klimaat, water en verduurzaming landbouw gelijktijdig kunnen worden aangepakt. Rijk en provincies maken op basis van de doelen afspraken over de bijbehorende maatregelen en middelen.

Landschapsgrond kan een nieuwe vorm bieden om een permanente wijziging van de status van landbouwgrond in natuurlijk beheer naar extensieve natuurinclusieve landbouw te bereiken via eenzelfde systematiek als bij wijziging naar natuurgrond. Zoals ook is aangegeven in de brief van 23 november vorig jaar (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) over de uitvoering van de motie Boswijk (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17), wil ik vanwege de benodigde transitie en de verstevigde inzet daarvoor de permanente mogelijkheden nog nader uitwerken. Daarbij heb ik ook rekening te houden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ik wil medio 2022 in overleg met IPO, VNG en belanghebbende organisaties in het landelijk gebied een nadere uitwerking van de mogelijkheden en voor- en nadelen en neveneffecten van een permanente wijziging naar landbouwgrond in natuurlijk beheer aan de Tweede Kamer doen toekomen. Daarna zal de doorwerking in regelingen en kaders nog tijd vragen. Conform deze motie en zoals afgelopen najaar in de brief aan de Kamer gemeld kijkt het kabinet daarbij ook naar landschapsgrond als instrument.

Gebiedsplannen

De aanpak krijgt voor een belangrijk deel vorm via gebiedsplannen. Het Rijk stelt daarvoor aan de voorkant de kaders vast. Hierin zullen per provincie (of delen van een provincie) taakstellende doelen worden geformuleerd. Deze zullen zijn afgeleid van de (inter)nationale verplichtingen op het terrein van natuur, stikstof, water (zowel waterkwaliteit als waterbeschikbaarheid) en broeikasgassen (landbouw en landgebruik).

Vanuit hun expertise in de gebieden en passend bij hun bevoegdheid6 leggen de provincies in de gebiedsplannen de maatregelen en het instrumentarium vast om de doelstellingen te realiseren. Samen met gebiedspartners werken zij momenteel al aan plannen vanuit de verplichting in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Uiterlijk op 1 juli 2023 zullen de plannen moeten worden gepubliceerd. Het tempo van de stikstofopgave is bepalend. Zo snel mogelijk, naar verwachting in april/mei, zal het kabinet met provincies de richtinggevende doelen voor de ruimtelijke verdeling van stikstofreductie afspreken. De definitieve gebiedsdoelstellingen voor stikstof zullen worden vastgesteld bij publicatie van de gebiedsplannen op 1 juli 2023. Ik streef er samen met provincies naar om de andere doelstellingen op natuur, klimaat en water voor zover beschikbaar op hetzelfde moment dit jaar richtinggevend mee te geven en ook die doelen op 1 juli 2023 vast te stellen. Na het eerste gebiedsplan zijn iteraties en wijzigingsvoorstellen mogelijk, op voorwaarde dat de doelstellingen volledig gerealiseerd worden.

In aanvulling op de doelen voor natuur/stikstof, klimaat en water die in het proces leidend zijn, hebben provincies de ruimte om ook andere doelstellingen mee te nemen. Zoveel mogelijk zal worden voortgebouwd op de processen die momenteel al lopen of in voorbereiding zijn, voor bijvoorbeeld natuurherstel, KRW en de veenweidegebieden. Ik vind het van belang dat het perspectief voor agrarische ondernemers in de gebiedsplannen volwaardig wordt meegenomen. Dat geldt zowel voor het perspectief van de bedrijven die stoppen als de ondernemers die doorgaan. Voor het vaststellen van maatregelen zullen naast de ecologische kenmerken van een gebied (zoals het bodem- en watersysteem) ook de sociaaleconomische en maatschappelijke kenmerken (bijvoorbeeld onderwijs, ondernemerschap en sociale cohesie) belangrijke factoren zijn. Bij de uitvoering van maatregelen om de doelstellingen te halen, is er oog voor de brede welvaart in de gebieden. Dit is nodig om in te kunnen spelen op de impact die ingrijpende, maar noodzakelijke maatregelen hebben op de regio. De Regio Deals kunnen mogelijk als inspiratie dienen: daarin werken regio’s met veel energie aan verschillende opgaven en trekken daarbij op met Rijk en partners uit de regio. Ik zal de provincies ook vragen in de gebiedsplannen in beeld te brengen hoe de verschillende opgaven en beoogde maatregelen zich verhouden tot de gewenste ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in het gebied.

Ten aanzien van het proces om te komen tot gebiedsplannen is het van belang dat de kaders en procedures helder zijn en betrokken partijen gelijkwaardig aan tafel zitten. Ik zal met de provincies afspraken maken over de wijze waarop Rijk en medeoverheden hier gezamenlijk zorg voor dragen.

In de gebiedsplannen worden ook de PAS-melders meegenomen. In het coalitieakkoord is aangegeven dat onder meer legalisering kan helpen bij versnelling van de verduurzaming in de landbouw. Alle initiatiefnemers van activiteiten kunnen deelnemen aan het gebiedsproces, ongeacht of er op dit moment sprake is van een vergunning. Aan het einde van dat gebiedsproces moeten alle activiteiten die zijn opgenomen in een getoetst en goedgekeurd gebiedsplan en die vergunningplichtig zijn ook een passende vergunning krijgen. Het staat vast dat in de omgeving van zeer overbelaste Natura 2000-gebieden ingrijpende keuzes gemaakt moeten worden om de stikstofbelasting voldoende te reduceren, zowel via landelijk als gebiedsgericht beleid. Ik zal uw Kamer later informeren over de nadere uitwerking, nadat ik hierover met de provincies overleg heb gevoerd.

Onontkoombaarheid

Het kabinet kiest voor een aanpak die waarborgt dat de doelen op natuur, stikstof, water en klimaat onontkoombaar worden gerealiseerd. Daadwerkelijke verbetering van de natuur is een noodzakelijke basis voor de mogelijkheden tot ruimere en eenvoudiger toestemmingverlening.

Onontkoombaarheid vraagt meer dan het bindend vastleggen van doelen: er moet zeker worden gesteld dat de noodzakelijke maatregelen worden gepland, uitgevoerd en voldoende effect sorteren. Dit vergt dat op het moment dat (gebieds)plannen of beleid worden vastgesteld, het ook duidelijk is welke actie of maatregel getroffen wordt bij tegenvallende uitvoering of effecten. Laat ik voorop stellen dat vrijwilligheid een belangrijk uitgangspunt is, waar ik in de gebiedsprocessen de ruimte voor wil geven. Maar daarbij horen ook escalatiemechanismen wanneer dreigt dat de doelstellingen niet tijdig worden behaald. Als vrijwillige maatregelen – waaronder innovatie, extensivering, verplaatsen of bedrijfsbeëindiging – onvoldoende resultaat opleveren acht ik ingrijpen noodzakelijk. Meer verplichtende maatregelen zoals onteigening – instrumenten die reeds beschikbaar zijn – komen dan op tafel, conform de geldende procedures.7 Vooraf moet duidelijk moet zijn wanneer en onder welke voorwaarden dit dwingende instrumentarium wordt ingezet. Dit geldt met name voor gebieden waar de natuur (sterk) overbelast is. Het eerlijke verhaal is dat het niet in elk gebied haalbaar zal zijn om alleen maar uit te gaan van vrijwilligheid. Wanneer (uit het gebiedsproces) blijkt dat een piekbelaster geen toekomst meer heeft, zullen ondernemers de gelegenheid krijgen om via innovatie, verplaatsing en/of extensivering of via vrijwillige stoppersregelingen zijn bedrijfsvoering aan te passen of te beëindigen. Bij bedrijfslocaties waar dat niet lukt zal ik dwingend ingrijpen.

Voor de maatregelen uit de stroomgebiedbeheerplannen8 van de KRW geldt overigens al een uitvoeringsplicht, met een termijn van uiterlijk 2027. Deze termijn geldt ook voor de aanvullende maatregelen voor de KRW-opgave die voortkomen uit dit traject.

Vrijwillig instappen van ondernemers is de basis, zodat dwingende instrumenten zoals onteigening zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarom onderzoek ik hoe ik de vrijwillige regelingen aantrekkelijker en effectiever kan maken. Hierbij kijk ik onder andere naar een mechanisme waarbij diegene die zich eerder melden voor de stoppersregelingen onder gunstiger voorwaarden kunnen deelnemen. Ook zal ik met de betrokken sectoren bespreken of de fiscale regelgeving bedrijfsbeëindiging belemmert. Als dat het geval is, zal ik met de Staatssecretaris van Financiën in overleg treden over mogelijke oplossingsrichtingen.

De inzet op onontkoombaarheid geldt eveneens voor het gebiedsproces zelf, waarbij ik de voortgang van de gebiedsplannen nauwgezet zal volgen. Indien de voortgang onvoldoende zekerheid oplevert op doelbereik, zal ik vanuit mijn regierol vanuit het Rijk ingrijpen op het gebiedsproces. Dit zal ik met voorrang doen in de gebieden die er het slechtst voor staan en waar dus de urgentie het grootst is om de gebieden onder de KDW te krijgen.

Ecologische onderbouwing

Een ecologische onderbouwing is nodig om de opgave scherp te krijgen en zo een goede basis te hebben voor de benodigde maatregelen. De natuurdoelanalyses voor natuur en stikstof spelen een belangrijke rol bij het per Natura 2000-gebied in beeld brengen van de opgave voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen en de beoordeling van de verwachte effecten van geplande of te nemen maatregelen.

In april/mei van dit jaar zal al een quick-scan beschikbaar komen. Deze quick-scan geeft een eerste inzicht in de staat van de natuur. De afronding van de natuurdoelanalyses is voorzien voor eind 2022, uiterlijk 1 april 2023. Als uit de volledige natuurdoelanalyses blijkt dat in gebieden urgente stikstofreductie nodig is om verslechtering te voorkomen en herstel mogelijk te blijven houden, zullen hier versneld maatregelen moeten worden getroffen. Als met vrijwillige maatregelen niet het noodzakelijke resultaat wordt gehaald, komt de inzet van meer dwingend instrumentarium in beeld. Ik zal ervoor zorgen dat dit waar nodig wordt ingezet. Bij de kaders voor de gebiedsplannen zal ik hier een harde deadline voor meegeven, mede afhankelijk van de inzichten uit de (quick-scan van de) natuurdoelanalyses.

Ecologische analyses voor de waterkwaliteit zijn in belangrijke mate reeds opgesteld in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027. Op basis van deze feitelijke omschrijving kan per gebied het maatregelenpakket voor de gebiedsplannen worden uitgewerkt.

Met de uitgebreide hoeveelheid gegevens die verzameld zullen worden ten behoeve van de monitoring van stikstof en natuur zullen de natuurdoelanalyses periodiek geactualiseerd worden zodat er in de gebieden zicht blijft op het voldoen aan de vereisten vanuit de VHR inzake het tegengaan van verslechtering en het toewerken naar de gunstige staat van instandhouding. Ook de waterkwaliteit wordt periodiek gemonitord als onderdeel van de KRW. Inzichten worden ook gebruikt bij actualisering en bijsturing van gebiedsplannen en (nationaal) beleid.

Een nieuw op te richten Ecologische Autoriteit zal een belangrijke rol gaan spelen bij de wetenschappelijke toetsing van ecologische analyses. Het streven is om de Ecologische Autoriteit medio dit jaar operationeel te hebben.

Natura 2000: de basis voor het NPLG op orde maken

Voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is het belangrijk dat er duidelijkheid bestaat over wat in de Natura 2000-gebieden beschermd moet worden vanwege de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Op dit vlak is er sprake van achterstallig onderhoud. Sinds het in werking treden van de richtlijnen zijn bijna alle gebieden voorzien van een aanwijzingsbesluit. Voor vier (bestaande) Natura 2000-gebieden zal dat de komende maanden gaan gebeuren. Ook zal het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden Habitatrichtlijngebieden worden vastgesteld, zodat noodzakelijke correcties kunnen worden verwerkt voor circa 100 gebieden. In bijlage 3 bij deze brief staan de details vermeld. Daarnaast is gebleken dat er een proces gestart moet worden om de Vogelrichtlijngebieden te actualiseren. Aanleiding hiervoor is het rapport «Important Bird Areas in The Netherlands 2019»9. Het actualiseren van gebieden naar aanleiding van een «IBA-rapport» is een juridisch vereiste. Dit moet zorgvuldig en inhoudelijk goed onderbouwd plaatsvinden. U ontvangt hierover binnenkort een afzonderlijke brief.

Perspectief landbouw

De integrale, gebiedsgerichte opgaven vragen grote inzet van de agrarische sector. Tegelijkertijd is een krachtige landbouwsector, die sterk genoeg is om de omslag naar kringlooplandbouw door te maken, een voorwaarde voor het realiseren van de doelen. Een veerkrachtige landbouw is daarbij een belangrijke drager voor de sociaaleconomische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. Bij de (versnelling van) de transitie naar een duurzaam voedselsysteem moeten agrarisch ondernemers in staat worden gesteld om binnen de gebiedsdoelen toekomstbestendige keuzes te maken voor hun bedrijf, passend bij de gebiedsgerichte opgaven en met voldoende zekerheid voor het verdienvermogen en bedrijfseconomische continuïteit.

Het is noodzakelijk dat de aanpak snel tot duidelijkheid over en stabiliteit in doelen en kaders leidt en inzicht biedt in welke instrumenten agrarische ondernemers ten dienste staan. Daarbij worden diverse ontwikkelrichtingen onderscheiden, zoals innovatie, extensivering, omschakelen naar nieuwe vormen van landbouw, verplaatsing en bedrijfsbeëindiging. Ook is het belangrijk om oog te hebben voor de bredere betekenis van voedselzekerheid. De gevolgen van de ontwikkelingen in Oekraïne tonen ook het belang van de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem. De Minister van LNV zal uw Kamer voor de zomer nader informeren over de uitwerking van het perspectief voor de landbouw in brede zin, waaronder de internationale dimensie, de samenhang met het klimaatprogramma en de niet-vrijblijvende afspraken met de keten over de versterking van de positie van de boer.

Middelen, instrumenten en uitvoering

Transitiefonds (instellingswet)

Voor het mogelijk maken van de aanpak introduceert het kabinet een transitiefonds. Hiervoor zal nog voor de zomer een instellingswet in procedure worden gebracht zodat de wet onderdeel is van de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag 2023 wordt aangeboden aan uw Kamer. In het fonds reserveert het kabinet tot 2035 incidenteel 25 miljard euro. De middelen van het fonds zijn specifiek bedoeld voor het realiseren van de doelstellingen op het vlak van natuur, stikstof, water en klimaat (landbouw en landgebruik) zoals hierboven beschreven, en de daarvoor benodigde transitie in de landbouw en het landelijk gebied. Op dit moment wordt er gewerkt aan een nadere en noodzakelijke vormgeving van het fonds.

Ik vind het van groot belang dat de middelen uit het transitiefonds doelmatig worden ingezet. In de context van de instellingswet zal ik in samenwerking met de andere departementen nadere (toetsings)criteria uitwerken om tot uitkering van de middelen te komen. Daarnaast zullen de gebiedsplannen worden getoetst door de Ecologische Autoriteit en zal er, zodra de aanpak voldoende vorm heeft gekregen, een onafhankelijke doorrekening volgen van de integrale aanpak om te beoordelen in hoeverre de verschillende doelen worden gehaald.

Instrumenten en maatregelen

Het uiteindelijke pakket aan maatregelen om de doelen te realiseren, inclusief het bijbehorende tijdpad, zal uit een mix van landelijke (bron)maatregelen en gebiedsgerichte maatregelen bestaan. Voor een belangrijk deel zullen de maatregelen in de gebiedsplannen zijn beslag krijgen.

Vooruitlopend op de nadere vormgeving van het fonds is in het coalitieakkoord10 een aantal categorieën van maatregelen en instrumenten gemarkeerd. Dat gaat om een mix van verduurzaming en innovatie, en opkoop en afwaardering.

Een groot deel van het budget is bestemd voor opkoop, financiële afwaardering van grond en additionele maatregelen voor de KRW. Met deze inzet kan gecombineerd resultaat worden geboekt op alle vier de doelstellingen omtrent natuur, stikstof, water en klimaat en kan tegelijkertijd ingezet worden op extensivering van de landbouw, agrarisch natuurbeheer of natuurontwikkeling afhankelijk van de mogelijkheden in specifieke gebieden. Onder andere het beperken van risico’s op zoönosen in bijvoorbeeld veedichte en waterrijke gebieden kan hierbij meekoppelen. Met deze opkoopregelingen, en afwaardering en inzet van grond wordt zowel een forse bijdrage geleverd aan de opgaves als perspectief aan stoppende en blijvende ondernemers geboden. Zo worden ondernemers ondersteund bij het beëindigen van hun bedrijf, maar krijgen de blijvende ondernemers meer ruimte voor bijvoorbeeld extensivering. Met inzet van het fonds zal tevens natuurareaal worden uitgebreid om zo de kwetsbare natuur verder te ondersteunen (o.a. door extra leefgebied of tegengaan versnippering) en een bijdrage te leveren aan het VHR-doelbereik. Met het oog op de opgave vanuit de KRW is ook een post opgenomen, met als doel gericht maatregelen te kunnen nemen in onder andere de waterhuishouding, het tegengaan van verdroging maar ook de uitbreiding van bufferstroken. De additionele middelen voor het realiseren van de KRW zullen primair ingezet worden voor herstel van beekdalen op zandgronden. Deze inzet draagt bij aan zowel het VHR- en KRW-doelbereik als de klimaatopgave voor landgebruik.

De inzet van het fonds is ook gericht op verdere verduurzaming van de agrarische bedrijfsvoering. Ondernemers zullen worden ondersteund in het doorvoeren van de noodzakelijke aanpassingen in hun bedrijfsvoering zodat deze past bij de kaders zoals die volgen uit de bodem- en watergesteldheid en de verplichtingen naar de natuur. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om uitrol van innovatieve staltechnieken (die ook bijdragen aan een beter dierenwelzijn en diergezondheid), het treffen van managementmaatregelen, vermindering van ammoniakemissies bij het uitrijden van mest en circulaire mestverwerking. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar om het ondernemerschap en de innovatieve doorontwikkeling van de agrarische sector te ondersteunen. Daarbij is ook aandacht voor sociale innovaties en de snelle toepassing van innovaties in de praktijk. Ik houd bij de nadere vormgeving van de (bestaande en aankomende) regelingen die bijdragen aan het toekomstperspectief van de landbouw rekening met het voorziene perspectief in een gebied en het bijbehorende gebiedsproces. Dit, om zo bijvoorbeeld lock-in-effecten te voorkomen.

Naast deze genoemde maatregelen in relatie tot het fonds zijn andere sporen het (op landelijk niveau) verder ontwikkelen van normeren en (op gebiedsniveau) de inzet van instrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de wijziging van de ruimtelijke bestemming. Voor de borging van de veranderingen van grondgebruik in beekdalen in zandgebieden is eerder al aangegeven dat het kabinet de mogelijkheid beziet om per 2027 het bestemmingsplan (in de toekomst «omgevingsplan») te wijzigen, waarmee de verplichting tot bijvoorbeeld natuurgrond of natuurinclusief grasland met extensieve begrazing wordt vastgelegd.11 Gekoppeld aan opkoop en het wijzigen van de agrarische functie in een andere functie kan als onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak verder bijvoorbeeld ook de Wet voorkeursrecht gemeenten (in de toekomst Omgevingswet) worden ingezet. Ook kunnen de instrumenten van ruilverkaveling en herverkaveling worden ingezet om in het licht van de toekomstige functies in het gebied tot een betere inrichting te komen.

Ondersteuning en regie

Om de aanpak te ondersteunen en waar nodig bij te sturen richten het kabinet en IPO een gezamenlijke regieorganisatie in die zowel Rijk als provincies ondersteunt. Het Rijk en de provincies maken aan de voorkant afspraken over de kaders, processen en protocollen waarlangs de regieorganisatie werkt, zodat deze transparant en duidelijk zijn voor de uitvoering.

Er komt onder andere een grondbank die vrijkomende grond uitgeeft voor bijvoorbeeld het extensiveren, omvormen en verplaatsen van bedrijven, alsook voor het versterken van natuur. De grondbank faciliteert zo in samenwerking met regionale grondbanken de gebiedsprocessen en helpt zowel boeren die stoppen als boeren die willen blijven. Het vormgeven van de toegang tot de landelijke grondbank en budget om grond af te waarderen is een van de taken van de regieorganisatie.

De komende tijd wordt de regieorganisatie verder uitgewerkt, met als doel om 1 oktober 2022 operationeel te zijn. Vóór 1 oktober worden waar mogelijk al taken vervuld, bijvoorbeeld als het gaat om het aanspreekbaar zijn voor provincies met vragen over de transitie van het landelijk gebied.

Voor wat betreft de klimaatopgave die meeloopt in de integrale aanpak in het landelijk gebied, is een goede verbinding met de uitvoeringsstructuur en governance van het Klimaatakkoord van belang. Ik zal in samenspraak met de Minister voor Klimaat en Energie deze verbinding uitwerken.

Monitoring, evaluatie en bijsturing

Gelijktijdig met het uitwerken en concretiseren van de aanpak met de provincies werk ik met de kennisinstellingen aan een zorgvuldige monitoring van de maatregelen in de verschillende sectoren voor natuur, stikstof, water en klimaat, alsook van de uitvoering van de aanpak (governance, samenwerking en werkwijze gebiedsprocessen) en sociaaleconomische impact, waaronder landbouwperspectief. Zo kan bijvoorbeeld in beeld worden gebracht of maatregelen volgens planning verlopen om de natuurdoelen op specifieke plaatsen te halen. Hierdoor kan de aanpak tijdig worden bijgestuurd en aangescherpt. Deze aanpak zal ook op de gebiedsplannen worden toegepast. Een lerende aanpak voor gebiedsgericht werken stimuleert het leren en innoveren door alle betrokkenen, in gebieden, tussen gebieden en het systeemniveau.

Ik besef terdege dat er grenzen zijn aan kennis en modellen, waardoor onzekerheden niet volledig weg te nemen zijn. Hier houden we in de aanpak rekening mee. Zo zijn (naar advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof) verbeteringen aangebracht in het meet- en rekensysteem in brede zin, maar ook keuzes gemaakt om de doelgeschiktheid van het AERIUS-systeem voor vergunningverlening te verbeteren. Het systeem biedt daarmee een robuuste en goed uitlegbare basis voor de aanpak gericht op natuurherstel en stikstofreductie.

Tegelijkertijd zie ik kansen om het meet- en rekensysteem te verbeteren. Zo is naar het advies van het Adviescollege het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) ingesteld. Hierin wordt onder andere gekeken naar het gebruik van meerdere (waaronder buitenlandse) modellen om de uitkomsten van de berekeningen robuuster te maken (ensemble-modellering).

Daarnaast moet en wil het kabinet een forse impuls geven aan het meten van emissies op bedrijfsniveau. Door meer en fijnmaziger te meten worden de rekenmethodes verbeterd. Ook wordt inzichtelijk voor uitstotende bedrijven welke bijdrage zij zelf leveren en hoe zij tot verdere reductie kunnen komen. De uitwerking hiervan heeft nog voeten in de aarde: zo moeten meetmethodes fraudebestendig zijn, moet de datalogistiek geborgd zijn en de meettechnieken verder worden ontwikkeld. Het kabinet zal binnen het NKS een programma inrichten, waarbij lopende kennis- en praktijkprojecten aan elkaar worden gekoppeld om onder andere op de langere termijn real-time emissiemetingen bij stallen mogelijk te maken. Deze ontwikkeling helpt om op termijn tot het meten op bedrijfsniveau te komen. Het advies dat de kwartiermaker ten behoeve van versnelling innovatieve stalsystemen, hoogwaardige mestverwerkingstechnieken en technologie bij mestaanwending Ruud Tijssens12 naar verwachting medio dit jaar oplevert, wordt hierbij betrokken.

Ruimte voor ontwikkeling, toestemmingverlening en legalisatie

Stappen in de toestemmingverlening

Diverse onderdelen van het instrumentarium voor toestemmingverlening worden momenteel getoetst in rechterlijke procedures. Er bestaat gerelateerd aan dit instrumentarium op dit moment geregeld onduidelijkheid en onzekerheid bij bevoegde instanties en initiatiefnemers over verleende vergunningen, aanvragen voor nieuwe initiatieven en de houdbaarheid van huidige procedures.

Dit is het gevolg van het feit dat we in Nederland te veel en te lang over de grens zijn gegaan van wat de natuur aankan. Op de meest kwetsbare habitats zal binnen afzienbare termijn een flinke vermindering van de stikstofdepositie gerealiseerd moeten worden. Voor het behoud van onze natuur en omdat alleen zo zicht op herstel van de natuur en meer ruimte voor maatschappelijke en economische activiteiten ontstaat. De staat van de natuur is immers bepalend voor de mate waarin nieuwe activiteiten ontplooid kunnen worden. Daarbij geldt dat in bepaalde gebieden wel (beperkt) mogelijkheden zijn.

Indien een goede staat van de natuur niet zo snel en zo onontkoombaar mogelijk geborgd wordt, komen instrumenten voor toestemmingverlening steeds verder onder druk te staan en neemt de onzekerheid voor ondernemers verder toe. De stappen die het kabinet maakt zijn noodzakelijk om uit deze huidige impasse te komen. Met de integrale, onontkoombare gebiedsgerichte aanpak wordt het fundament gelegd voor een eenvoudiger systeem van toestemmingsverlening dat op termijn meer ruimte gaat bieden voor nieuwe maatschappelijke en economische ontwikkelingen voor sectoren zoals landbouw, energie of woningbouw. Dat leidt tot meer zekerheid voor ondernemers.

Ik acht het noodzakelijk om snel stappen te zetten om meer zekerheid en duidelijkheid te bieden aan initiatiefnemers en bevoegd gezag bij de bestaande instrumenten van toestemmingverlening. Daarom zet ik de komende tijd in op het aanscherpen en verduidelijken van het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening. Vanzelfsprekend moet zijn geborgd dat de stand van de natuur (juridisch) bepalend is voor de mate waarin (nieuwe) activiteiten ontplooid kunnen worden. Bij beleidsmatige aanpassingen hanteer ik de volgende leidende principes. Het eerste leidende principe is dat ik de houdbaarheid van het systeem, en daarmee zekerheid en duidelijkheid voor initiatiefnemers en bevoegd gezag, verkies boven meer, maar onzekerder ontwikkelruimte. In aanvulling daarop zullen beleidsmatige keuzes er toe moeten bijdragen dat toekomstige vergunningverlening op basis van salderen in principe niet leidt tot een feitelijke toename van stikstofdepositie. Daarbij markeer ik wel het dilemma dat dit soms op gespannen voet staat wanneer (tijdelijk) beperkte uitstoot volgt uit de noodzakelijke verduurzaming van processen en sectoren. Het laatste principe dat ik hanteer is dat er door de keuzes die gemaakt worden in het systeem meer nadruk komt op de controleerbaarheid van activiteiten, vergunningen en uitstoot door bevoegde instanties, toezichthouders en handhavers.

Met in achtneming van deze principes ben ik in samenwerking met vertegenwoordigers van bevoegde instanties in beeld aan het brengen welke stappen we gaan zetten op latente ruimte, extern salderen, intern salderen, beweiden, het gebruik van Rav-factoren bij depositieberekening en bemesten.

Vanzelfsprekend komen ook toezicht- en handhavingsaspecten in beeld. Ik voer hierbij ook de dialoog met verschillende betrokken maatschappelijke partners.

Toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van toestemmingverlening. Verbetering van handhaving en toezicht is noodzakelijk om er zeker van te zijn dat uitvoeringspraktijk in lijn is met wet- en regelgeving. Samen met bevoegde instanties (IPO, VNG) zal ik de versterking vormgeven, één van de aspecten daarbij is het verstevigen van de informatiepositie van het bevoegde gezag.

Ik zal uw Kamer nog voor de zomer nader informeren over de concrete invulling van deze aanscherpingen.

Ontwikkelruimte

Ik besef dat veel maatschappelijke opgaven onder druk staan door een gebrek aan stikstofruimte. Hierbij gaat het onder meer om projecten en activiteiten van nationaal belang zoals woningbouw, energietransitie, duurzame bedrijvigheid, landbouw, bereikbaarheid, defensie, alsook het legaliseren van PAS-meldingen. De huidige staat van de natuur leidt ertoe dat er op dit moment zeer beperkt ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. Dat zal de komende jaren zo blijven en de noodzakelijke versterking van de houdbaarheid van toestemmingverlening zal niet tot meer, en mogelijk zelfs tot minder, ruimte leiden. Dat betekent niet dat er geen ruimte is of zal ontstaan. Zo heeft het vorige kabinet reeds besloten tot de partiële bouwvrijstelling, waarvan ik het belangrijk vind dat die inzetbaar blijft. Ook heeft het vorige kabinet besloten13 om via het stikstofregistratiesysteem (SSRS) stikstofruimte beschikbaar te stellen voor het mogelijk maken van woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten. Vanuit het SSRS wordt bovendien ruimte ingezet voor de wettelijke opdracht de PAS-meldingen te legaliseren, aanvullend op de ruimte die hiervoor al voorzien is in de ontwikkelreserve (zie onder).

Een integrale afweging van de verschillende projecten en activiteiten van nationaal belang is gevraagd voor als op termijn beperkt meer ruimte beschikbaar komt. Het kabinet zal daarom op termijn de wijze van prioriteitsstelling van projecten en activiteiten van nationaal belang verder uitwerken.

Ook langs de lijnen van de gebiedsgerichte aanpak werk ik aan een perspectief op ontwikkelruimte. Om zo goed mogelijk gebruik te kunnen maken van de beperkte ruimte werkt het kabinet ook met provincies aan een systematiek met (provinciale) stikstofbanken. Hier kan vrijkomende en inzetbare stikstofruimte worden gekoppeld aan vooraf aangewezen categorieën activiteiten.

Met de integrale, gebiedsgerichte aanpak werkt het kabinet samen met provincies aan een systeemsprong. Als zowel in landelijke wet- en regelgeving als in de gebiedsplannen is vastgelegd met welke maatregelen, middelen en instrumenten de doelstellingen ten aanzien van natuur onontkoombaar worden gerealiseerd en waarbij onder meer zeker is gesteld dat de effecten van de maatregelen zich (zullen) voordoen, ontstaat op den duur meer perspectief op een andere wijze van toestemmingverlening en ruimere mogelijkheden voor nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Door de uitwerking van landelijke regelgeving en de gebiedsplannen ontstaat ook meer duidelijkheid voor bevoegde instanties en initiatiefnemers van projecten en belangengroeperingen welke (additionele) maatregelen getroffen moeten worden om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij geldt dat alleen extra ruimte ontstaat waar er voldoende met maatregelen geborgd is dat onder meer de natuurkwaliteit minimaal behouden blijft. Op deze manier extra ruimte creëren zal niet in alle gebieden kunnen en de extra ruimte en tijdpad zullen grotendeels worden gedicteerd door de effectiviteit van de maatregelen.

Ontwikkelreserve

Als onderdeel van de structurele aanpak heeft het vorige kabinet een ontwikkelreserve aangekondigd van minimaal 20 mol/ha/jr die volgt uit de toen aangekondigde maatregelen. Daarvan is 11 mol/ha/jr voorzien voor het legaliseren van PAS-meldingen en 9 mol/ha/jr voor projecten van nationaal belang. Ik hecht er echter aan erop te wijzen dat de inzet van deze ontwikkelreserve aan de geldende eisen voor toestemmingverlening moet voldoen. Dat betekent dat inzet van de ontwikkelreserve alleen daar mogelijk is waar de ruimte niet nodig is voor natuurbehoud of -herstel. Kortom, de ruimte voor inzet wordt bepaald door de (lokale) staat van de natuur. Gegeven die staat en de huidige opbrengst van bestaande maatregelen zie ik op dit moment en de komende jaren slechts beperkt ruimte om de ontwikkelreserve in te zetten.

Legalisatieprogramma

Het kabinet vindt het belangrijk dat PAS-melders en uitvoerders van (voorheen) meldingsvrije activiteiten zekerheid wordt geboden. Met het recent vaststellen van het Legalisatieprogramma (28 februari 2022) en de recente wijziging van de Regeling natuurbescherming zijn noodzakelijke stappen genomen om meldingen te legaliseren. Het kabinet blijft breed zoeken naar mogelijkheden om zo snel als mogelijk te legaliseren. De verwachting is dat in medio 2022 de eerste stikstofruimte beschikbaar komt. In dat geval ontvangen de eerste initiatiefnemers in de zomer een verzoek om een vergunningaanvraag te doen. Voor de wijze waarop Rijk en provincies met handhavingsverzoeken omgaan, mede naar aanleiding van de mij toegestuurde brief door de provincie Overijssel, verwijs ik u naar de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 176). Net als alle andere projecten en activiteiten moet de uitvoering van het legalisatieprogramma worden bezien in het kader van het gebiedsproces waar bepaald moet worden welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.

Vergunningsverlening met behulp van het stikstofregistratiesysteem

Met de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 kwam de vergunningverlening in Nederland nagenoeg stil te liggen. Om op korte termijn de stikstofdepositie te laten dalen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening weer op gang te brengen, kondigde het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) een pakket maatregelen aan, bestaande uit ammoniakreductie via voermaatregelen, de reductie van stikstofdepositie door subsidieregeling sanering varkenshouderijen en het besluit tot de landelijke snelheidsverlaging waardoor de maximumsnelheid overdag op snelwegen naar 100 km/u ging. Ook besloot het kabinet om een stikstofregistratiesysteem (SSRS) voor het registreren en verdelen van stikstofruimte in te stellen om daarmee de toestemmingverlening voor 75.000 woningen en 7 specifieke MIRT-projecten mogelijk te maken. In augustus 2020 bleek het (inrekenbare) effect van de voermaatregel door de weersomstandigheden te gering (Kamerstuk 35 334, nr. 118). De uit de veevoermaatregel beoogde ruimte wordt vanaf dat moment geleverd door de effecten van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen.

De maatregel van de verlaagde maximumsnelheid overdag heeft gezorgd voor stikstofruimte voor de bouw van ruim 33.000 woningen. Daarmee heeft deze maatregel de vergunningverlening voor woningbouw op gang gehouden, zoals op moment van besluitvorming beoogd was.

De snelheidsmaatregel niet meer gebruiken voor vergunningverlening

Het is van belang dat de stikstofruimte in het SSRS voldoet aan de (juridische) voorwaarden om een vergunning op te baseren. De snelheidsmaatregel is daarvoor niet langer inzetbaar. Het kabinet heeft in dit verband besloten de snelheidsverlaging niet langer ter beschikking te stelen voor nieuwe vergunningen. Dat heeft een aantal redenen. Een daarvan is het risico dat na elke jaarlijkse actualisatie en vanwege de effecten van COVID-19 op de mobiliteit de precieze opbrengst van de landelijke snelheidsverlaging niet op het vereiste detailniveau zeker is. Eerder bent u reeds geïnformeerd dat om die reden in de MIRT-projecten geen gebruik zal worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS (Kamerstuk 35 925 A, nr. 24). Ook heeft het kabinet hierin betrokken dat als gevolg van het eerdere besluit van een maximale rekenafstand, er in AERIUS Register lokaal forse veranderingen kunnen gaan optreden in de depositie-effecten van de snelheidsmaatregel.

Dit alles leidt er toe, dat de restruimte van de maatregel voor de toekomst niet meer voldoende is en deze daarom niet meer beschikbaar wordt gesteld voor nieuwe vergunningen. De reeds toegedeelde ruimte in definitieve besluiten wordt door dit besluit niet aangetast: die ruimte was toen voldoende beschikbaar. Het besluit om depositieruimte niet meer in te zetten voor nieuwe vergunningen betekent niet dat de maximumsnelheid op rijkswegen weer omhoog kan. De stikstofuitstoot in Nederland is daarvoor nog steeds te groot. De niet voor woningbouw-vergunningen gebruikte ruimte van de snelheidsverlaging komt ten goede aan natuur.

Nieuwe stikstofruimte in SSRS ten behoeve van vergunningverlening

Het SSRS heeft de afgelopen jaren zijn functie bewezen en blijft in stand in de volgende fase van de stikstofaanpak. Het SSRS zal bij openstelling dit jaar beschikbaar zijn voor dezelfde doelen14 en met nieuwe stikstofdepositieruimte, die beschikbaar komt door een deel van de effecten van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Met het scherper in beeld krijgen van de locaties van de behoefte aan depositieruimte voor woningbouw zal het kabinet het SSRS verder zo (gebieds)gericht mogelijk aanvullen met onder andere een deel van de stikstofruimte gekregen uit de effecten van aanvullende bronmaatregelen (Subsidieregeling walstroom zeevaart en de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden) zodra deze ruimte daadwerkelijk beschikbaar is. Hierover is uw Kamer op 30 juni 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 244).

Vastleggen van de aanpak in programma’s en wetgeving

Voor de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied en van het bredere stikstofbeleid wordt er gewerkt aan de instrumenten om die aanpak en de bijbehorende doelen op onontkoombare wijze te verankeren. Daar zal ook wet- en regelgeving bij horen.

Het kabinet heeft aangekondigd de doelstellingen in de Wsn te versnellen van 2035 naar 2030, waarmee dit in lijn komt met het advies van het adviescollege Stikstofproblematiek (commissie-Remkes), waarbij alle sectoren hun evenredige stikstofbijdrage leveren. Het gaat om aanpassing van de Omgevingswet of, afhankelijk van de tijd, eventueel de Wet natuurbescherming. Zoals ik in de gezamenlijke brief met de Minister van LNV over de wetgevingsagenda, die ik parallel aan deze brief naar uw Kamer stuur, ook aangeef, zal het daarvoor benodigde wetsvoorstel naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij uw Kamer worden ingediend. Met de voorbereiding van het wetsvoorstel is inmiddels gestart.

Voor zover ook andere aspecten van de aanpak formele wetgeving vereisen, zoals de versterking van het instrumentarium rond toestemmingverlening waarover uw Kamer voor de zomer wordt geïnformeerd, zullen deze zoveel mogelijk in dat wetsvoorstel worden meegenomen.

De gebiedsgerichte aanpak zal voor een belangrijk deel vorm krijgen in het NPLG. Hierin zullen onder andere de regionale doelen worden vastgelegd, maar ook de gebiedsprocessen en uitgangspunten die daarbij horen, evenals de ontwikkeling van een samenhangende uitvoeringsstructuur. Het NPLG wordt op dit moment nader uitgewerkt en in mei zal uw Kamer de startnota over het NPLG ontvangen. Dit is een gezamenlijk product van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en LNV, waaruit ook de raakvlakken met verantwoordelijkheden van deze departementen blijken. Dit najaar is voorzien om het concept-NPLG op te leveren.

Vanwege de noodzakelijke te nemen stappen in de stikstofaanpak houdt het kabinet het tijdpad en verplichtingen van de huidige Wsn aan. Het kabinet start daarom in mei dit jaar de inspraak op het ontwerpprogramma Stikstofreductie en Natuurverbetering (programma SN). Dit programma, een verplichting uit de Wsn, zal alleen het reeds formeel vastgestelde beleid volgend uit de eerder gepresenteerde structurele aanpak bevatten. Dit Programma SN voorziet in een uitvoeringsplicht voor maatregelen die opgenomen zijn in het programma. Het programma SN wordt volgens planning na de zomer vastgesteld, waarna het op een later moment wordt geactualiseerd en bijgesteld op basis van de gecombineerde aanpak die in deze brief uiteen wordt gezet.

Het kabinet beoogt maximale synergie te bereiken tussen de brede integrale aanpak, het programma SN en het NPLG. Ik merk daarbij op dat de inzet ten aanzien van de stikstof-, klimaat- en wateropgave nadrukkelijk uit meer elementen bestaat dan de reikwijdte van het NPLG en het Programma SN.

Aanvullend worden in het beleidsprogramma Klimaat en Energie de aangescherpte klimaatopgave voor de landbouw en het landgebruik uitgewerkt. Dit programma verschaft onder meer inzicht in de verschillende maatregelen, de beoogde klimaatwinst per maatregel en de financiering. Uw Kamer wordt vóór de zomer over het beleidsprogramma geïnformeerd. De aanpak zoals beschreven in deze brief zal hier een belangrijk onderdeel van uit maken. Dit komt naast het bestaande klimaatbeleid, waarvan het Klimaatakkoord met een veelheid aan afspraken voor de landbouw en het landgebruik de belangrijkste pijler is.

Het klimaatbeleid is nu grotendeels nationaal ingestoken, al zijn er al de veenweidevisies, en de bossenstrategie van Rijk en provincies samen. De nieuwe gebiedsgerichte aanpak vergt voor diverse onderdelen van het klimaatbeleid een behoorlijke aanpassing. De uitdaging is om recht te doen aan de integrale aanpak in het landelijk gebied en tegelijkertijd onnodige complexiteit en vertraging te voorkomen. Ik zet mij er voor in om hier een goede balans in te vinden.

Versnelling en intensivering op de korte termijn

Terwijl de komende periode de aanpak verder vorm krijgt, mogen de komende jaren niet verloren gaan. De natuuropgave én de problematiek voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven is daarvoor te groot en te urgent. Ik wil daarbij geen kansen onbenut laten. Ik bouw daarom voort op de stappen die al gezet zijn en zet, via een aantal sporen, in op versnelling en intensivering van maatregelen om meer opbrengst voor dit en komend jaar te realiseren. Hierbij blijf ik in gesprek met de betrokken (maatschappelijke) partijen en kijk ik naar de suggesties die zij doen. Gezien de grote urgentie ga ik samen op zoek naar aanvullende maatregelen en mogelijkheden om te versnellen. Ook het versnellen van gebiedsaanpakken is een oplossing.

Allereerst zal ik op zeer korte termijn een uitvraag uitsturen naar de provincies als gebiedsautoriteit om met hen een inventarisatie te maken van concrete projecten en voorstellen om vooruitlopend op de gebiedsplannen al stevige stappen te zetten in gebiedsgericht werken. Hierbij worden voorstellen vanuit de waterschappen, gemeenten en terreinbeherende organisaties betrokken. Voor de uitvraag zijn de doelen gelijk aan de integrale gebiedsgerichte aanpak: natuur, stikstof, water en klimaat. Dat gaat onder meer om de vraag of bepaalde maatregelen, vooruitlopend op de gebiedsplannen al uitgevoerd kunnen worden, perspectief geboden kan worden aan de landbouw daar waar dat kan en delen van de gebiedsprocessen naar voren gehaald kunnen worden of verbeterd kunnen worden. Het gaat om maatregelen die no regret zijn en in 2022 of 2023 uitgevoerd kunnen worden. De eerder genoemde quick-scan natuurdoelanalyses kan extra inzichten bieden bij het richten van de versnellingsmaatregelen.

Voor het wegen van de voorstellen zullen nog een aantal criteria worden opgesteld. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan criteria als het doelmatig, duurzaam bijdragen aan een of meer van de doelen van de aanpak, en zo min mogelijk lock-in effecten. Ook vind ik het van belang dat er draagvlak in de regio is en moeten de versnellingsacties niet afleiden van het werken aan een duurzame oplossing in de gebiedsplannen. Over dit laatste maak ik met de provincies werkafspraken om hier een goede balans in te vinden. Rond de zomer beoordeelt het kabinet de opbrengst, zodat dit najaar met de uitvoering gestart kan worden. De voorstellen zullen worden gemonitord, zodat de inzichten benut kunnen worden voor de ontwikkeling en uitvoering van de gebiedsplannen.

Naast de provinciale uitvraag kijk ik hoe ik bestaande landelijke regelingen kan intensiveren. Dit doe ik ook in het kader van bijsturing van het huidige bronmaatregelenpakket.15 Uit de voortgangsrapportage over de bronmaatregelen komt naar voren dat de resultaten tegenvallen: opbrengsten worden aan de onderkant van de bandbreedte van de initiële doorrekeningen geschat. Dit wordt onder meer veroorzaakt door een correctie van de opbrengst zoals die eerder berekend waren. Daarnaast is een aantal maatregelen vertraagd door de complexiteit in de uitwerking van de regelgeving. De voortgangsrapportage die is bijgevoegd bij deze brief geeft hier een nader overzicht van16. Dit signaal betekent dat ik niet afwacht tot de eerste monitoringsrapportage die gepland staat voor 2023, maar dat ik preventieve bijsturing noodzakelijk acht. Hiervoor wordt een plan opgesteld conform de bijsturingssystematiek uit de Wsn om zo snel mogelijk te zorgen voor aanvullende depositiereductie op Natura 2000-gebieden.

Om de aanpak te versnellen kijk ik hoe versneld piekbelasters en grond aan kunnen worden gekocht. Zo legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan de Landelijke Beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche van de Maatregel Gerichte Aankoop (MGA-2), die beide binnenkort in consultatie gaan. Voor de eerste tranche van de MGA zijn provincies al in gesprek met een groot aantal piekbelasters. Ik wil onderzoeken om de opkoopregelingen aantrekkelijker te maken door de drempels voor ondernemers – in het bijzonder piekbelasters – om deel te nemen te verlagen, en bezien hoe er effectiever stikstofreductie wordt gerealiseerd. Dit doe ik ook door ondernemers te stimuleren de keuze om te stoppen tijdig en serieus te overwegen. Aantrekkelijke, heldere en begrijpelijke regelingen houden rekening met het intensieve proces dat een stoppende ondernemer doormaakt. Het is van belang om de inzichten uit dit proces ook te benutten bij de eerder genoemde provinciale uitvraag.

Ik onderzoek of en hoe hiertoe aanvullende middelen uit het fonds, onder meer vooruitlopend op de gebiedsprocessen, kunnen worden ingezet. Met de Europese Commissie zal ik in contact treden vanwege eventuele staatssteunaspecten.

Tot slot

We staan voor ingrijpende keuzes en enorme uitvoeringsopgave, maar met een scherp doel voor ogen. Door werk te maken van grote uitdagingen, werken we aan een stabiele toekomst: een veerkrachtige natuur en gezonde leefomgeving, in balans met ruimte voor maatschappelijke en economische ontwikkeling. Een toekomst die tegelijkertijd ook kansen biedt om de innovatiekracht en het potentieel van de verschillende sectoren volledig te benutten. Dat betekent niet dat de transitie geen pijn doet. Maar het laat wél zien dat we de stappen daarnaartoe de komende jaren niet op zichzelf moeten zien – maar als onderdeel van een groter geheel. We versnellen én intensiveren de ambitie, we maken de aanpak onontkoombaar, en we zorgen voor een houdbaar systeem van toestemmingsverlening. Het is essentieel om deze drie elementen goed samen met andere overheden (in samenwerking met IPO, VNG en Unie van Waterschappen) te doen en in nauw contact met alle betrokkenen die het raakt.

Ik treed nadrukkelijk in contact met betrokken sectoren en maatschappelijke partijen, zoals de partners van het Versnellingsakkoord «Een duurzaam evenwicht» (Bouwend Nederland, LTO Nederland, Natuurmonumenten, Natuur & Milieu, VNO- NCW en MKB Nederland), en bijvoorbeeld ook de NAJK en de verschillende vakbonden. Door samen én in samenhang te werken ontstaat de energie en het vertrouwen om de uitdagingen van de aanpak aan te gaan. Bij de uitvoering zal ik nauw de samenhang bewaken met de aanpak van de andere grote opgaven zoals de energietransitie en de verstedelijkingsopgave. In onder meer de Ruimtelijke Ordeningsbrief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het beleidsprogramma van de Minister voor Klimaat en Energie zal hier ook op in worden gegaan. Wij trekken zo veel mogelijk samen op. Ik zal uw Kamer bij de uitwerking van de diverse onderdelen van de aanpak zoals hierboven uiteen gezet, informeren en betrekken.

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink

Bijlage 1: Wie doet wat in het stikstofbeleid

Maatregel

Uitvoerend bestuursorgaan

Bevoegdheid

Natuurverbetering

Minister voor NenS

Systeemverantwoordelijk voor het natuurbeleid en regelgeving aangaande Natura 2000

 

Colleges van gedeputeerde staten van provincies

Wet Natuurbescherming: vaststelling Natura 2000 beheerplannen / instandhoudingsmaatregelen. Organiseren gebiedsprocessen. Uitvoering in N2000 beheerplan opgenomen maatregelen

Ministers voor NenS, Defensie en

Infrastructuur & Waterstaat

Emissiereductie

Minister voor NenS

Coördinatie, inzet fonds, inzet/maatregelen t.b.v. realisatie doelen, beleid toestemmingverlening

 

Minister voor KenE

(Coördinatie) klimaatbeleid

 

Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Maatregelen infra (Retrofit binnenvaart, stimuleren elektrisch taxiën, handhaving Ad Blue, walstroom) en bouw (GWW). Beleidsverantwoordelijk voor mobiliteit, waterkwaliteit- en waterkwantiteit, bodem en milieu (o.a. luchtkwaliteit, emissies industrie en landbouw).

 

Minister voor EZK

Maatregelen industrie (waaronder Piekbelasters, aanpassing BBT, subsidiestop ISDE),

 

Minister LNV

Maatregelen landbouw en landbouwbeleid in brede zin (o.a. mestbeleid, kringlooplandbouw, aankoop, veenweide, GLB).

 

Minister voor VRO

Maatregelen (utiliteits en woning-) bouw

Gebiedsgerichte uitwerking

Colleges van gedeputeerde staten van Provincies

Opstellen van gebiedsplannen ter gebiedsgerichte uitwerking van de landelijke omgevingswaarde en het programma stikstofreductie en natuurverbetering.

Bijlage 2: Tijdlijn

April/mei 2022

  • Richtinggevende doelen voor de ruimtelijke verdeling stikstofreductie, voor natuur, klimaat en water voor zover beschikbaar al richtinggevend.

  • Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)

  • Quick-scan natuurdoelanalyses beschikbaar

  • Start internetconsultatie instellingswet transitiefonds voorzien

  • Start zienswijzenprocedure Programma SN

Voor zomer 2022:

  • Eerste stikstofruimte beschikbaar in het kader van het Legalisatieprogramma

  • Versnellingsopties 2022/2023 in beeld

  • De Minister van LNV informeert de Kamer over de uitwerking van het perspectief voor de landbouw

  • De Minister voor N&S informeert de Kamer over de concrete invulling van de aanscherpingen toestemmingsverlening

  • Informeren Kamer over beleidsprogramma Klimaat en Energie

Medio 2022:

  • Ecologische Autoriteit operationeel (voorzien)

Zomer 2022:

  • Presentatie Agenda Natuurinclusief

Najaar 2022:

  • Vaststellen programma Stikstofreductie en natuurverbetering

  • Voorziene behandeling instellingswet voor het fonds (vanaf september)

  • Opleveren conceptprogramma NPLG

  • Afronding natuurdoelanalyses (uiterlijk 1 april 2023)

Eerste helft 2023:

  • Indienen wetsvoorstel aanpassing Wnb/Omgevingswet

1 juli 2023:

  • Gebiedsplannen gereed

  • Vaststelling definitieve gebiedsdoelstellingen

  • Beoogde inwerkingtreding instellingswet fonds

Prinsjesdag 2023:

  • Aanbieding ontwerpbegroting in het kader van fonds

Bijlage 3: Natura 2000-besluiten

In onderstaand overzicht wordt nadere informatie gegeven over nog te nemen aanwijzingsbesluiten en wijzigingsbesluiten voor bestaande Natura 2000, zodat er een eenduidige basis ontstaat voor het NPLG.

a) afronding van enkele aanwijzingsbesluiten

  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en grens van het Habitatrichtlijngebied – alleen Polder Stein – binnen het bestaande Vogelrichtlijngebied (ontwerpbesluit, gevolgd door definitief besluit; referentiejaar: 2020 HR).

  • Maas bij Eijsden: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van het Habitatrichtlijngebied (ontwerpbesluit, gevolgd door definitief besluit; referentiejaar: 2018 HR).

  • Krammer-Volkerak: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van het Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied (ontwerpbesluit in 2017 gepubliceerd; referentiejaar: 1995 VR en 2004 HR).

  • Zoommeer: vaststellen instandhoudingsdoelstellingen en aangepaste grens van het Vogelrichtlijngebied (ontwerpbesluit in 2017 gepubliceerd; referentiejaar: 2000 VR).

b) noodzakelijke correcties met een wijzigingsbesluit

«Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden»: correctie van ca. 100 aanwijzingsbesluiten, door reeds lang aanwezige habitattypen en soorten te beschermen die ten onrechte niet beschermd waren en door enkele afwezige waarden te schrappen (ontwerpbesluit in 2018 gepubliceerd). Dit betreft gebieden als Oudegaasterbrekken, Dinkelland, Oosterschelde en Maasduinen. Ongeveer twee derde van de betreffende habitats zijn stikstofgevoelig.

c) kleine grenswijzigingen

De aanwijzingsbesluiten vergen regulier onderhoud als het gaat om begrenzingen. Kleine aanpassingen zullen de komende maanden worden aangebracht in de volgende gevallen:

  • Drents-Friese Wold: uitbreiding van VR-gebied in bestaand HR-gebied vanwege uitvoering LIFE-project (ontwerpbesluit in 2019 gepubliceerd).

  • Rijntakken: uitbreiding van HR-gebied in bestaand VR-gebied vanwege uitvoering LIFE-project en compensatie (ontwerpbesluit in 2021 gepubliceerd).

  • Westerschelde & Saeftinghe: uitbreiding vanwege compensatieproject Perkpolder (ontwerpbesluit, gevolgd door definitief besluit).


X Noot
1

Het volledig realiseren van de VHR-opgave gaat in tijd en reikwijdte verder dan de integrale aanpak, bijvoorbeeld in de noodzaak voor extra natuurareaal. In de Tussenverkenning Natuur heeft het PBL de analyse gemaakt dat tot 82% VHR-doelbereik kan worden gekomen als zowel de condities (bv. stikstofdepositie, waterkwantiteit en -kwaliteit) als benodigd extra natuurinclusief leefgebied buiten natuurgebieden (bv. agrarisch natuur- en landschapsbeheer) gerealiseerd worden.

X Noot
2

Kamerstuk 33 037, nr. 437

X Noot
3

Kamerstuk 35 334, nr. 82.

X Noot
4

Kamerstuk 33 037, nr. 437.

X Noot
5

Kamerstuk 25 295, nr. 1357.

X Noot
6

Hierbuiten vallen bijvoorbeeld maatregelen voor wat betreft het hoofd(vaar)wegennet: deze vergen een landelijke afweging, onder meer vanwege netwerkeffecten.

X Noot
7

Onteigening is een proces waarbij het gehele eigendom van de ondernemer door de betrokken overheid wordt ontnomen, inclusief eventueel daarbij horende gronden. In die gevallen ontvangt de ondernemer een vergoeding op basis van volledige schadeloosstelling ter voorkoming van onteigening.

X Noot
8

Kamerstuk 35 325, nr. 5

X Noot
10

Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, budgettaire bijlage bij coalitieakkoord 2021–2025. Kamerstuk 35 788, nr. 77

X Noot
11

Kamerstuk 33 037, nr. 437

X Noot
12

Kamerstuk 28 973, nr. 249.

X Noot
13

Kamerstuk 35 334, nr. 1.

X Noot
14

De ruimte die niet nodig is voor woningbouw- en 7 MIRT-projecten kan worden ingezet voor de legalisatie van PAS-meldingen.

X Noot
15

Het bronmaatregelenpakket staat beschreven in de brief van 24 april 2020 over de structurele aanpak stikstof, Kamerstuk 35 334, nr. 82.

X Noot
16

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven