30 252 Toekomstvisie agrarische sector

35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 77 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 november 2022

Boeren en tuinders horen bij Nederland. Ze produceren voldoende en gezond voedsel en beheren en versterken onze natuur en ons landschap. Boeren en tuinders hebben en behouden een belangrijke rol in de samenleving en in een vitaal platteland. In deze brief schets ik hoe ik samen met partijen wil werken aan de toekomst van de landbouw en hierover de komende maanden afspraken wil vastleggen in een Landbouwakkoord.

Vooruitkijken is voor iedereen aftasten in onzekerheid. Dat geldt voor alle sectoren, zeker voor boeren in de huidige omstandigheden. De afgelopen periode hebben boeren hun zorgen op vele manieren geuit. De gesprekken die ik heb gevoerd in het land hebben mij zeer geraakt. Boeren vertelden mij dat zij klem zitten. De samenleving en de politiek vragen om te verduurzamen, vaak met de stok van de rechter achter de deur. Ons huidige voedselsysteem heeft ze muurvast gezet. De financiële verplichtingen en de noodzaak om te blijven investeren zijn niet altijd op te brengen. Markt en consumenten geven te weinig bewegingsruimte, omdat zij duurzame productie onvoldoende belonen.

Tegelijk zie ik bij veel boeren ook de vastberadenheid en het verlangen om de boerderij aan volgende generaties door te geven. Boeren moeten werken binnen de draagkracht van de natuur, klimaat en water en bodem. Dat is in ieders belang en verdient daarom ook steun van overheid, ketenpartijen en samenleving. Ik ben ervan overtuigd dat onze innovatieve Nederlandse boeren, samen met de ketens en onze toonaangevende kennis- en onderwijsinstellingen, de sleutel in handen hebben om voorop te blijven lopen in de wereld. Dat deden ze al tientallen jaren op het gebied van productiviteit, en het is mijn ambitie dat ze dat ook de komende decennia blijven doen maar dan met duurzame landbouwsystemen. Wereldwijd is immers een zoektocht aan de gang naar een vorm van landbouw die de natuur niet meer overvraagt en de bevolking ondanks klimaatverandering kan blijven voeden. Met deze brief geef ik aan hoe het kabinet samen met boeren en ketenpartijen gaat werken aan deze toekomstbestendige landbouw die een belangrijke plaats en functie heeft in het landelijk gebied en een vitaal platteland, onze economie en onze voedselvoorziening én waarmee boeren een goed inkomen kunnen verdienen.

Dit vraagt om een overheid die serieus samenwerkt met de landbouwsector. Een overheid met visie, die bereid is om samen nieuwe wegen te zoeken en verkennen. Een overheid die meedenkt. Een overheid die de boerenomgeving kent, weet wat er speelt op het boerenerf, weet wat er wel en niet mogelijk is en openstaat voor praktijkervaringen. Een overheid die ook duidelijk aangeeft binnen welke kaders ontwikkeling plaats kan vinden waarbij alle belangen worden afgewogen en zorgt voor ondersteuning met instrumenten en middelen. Ik weet dat we dit moeten doen in een land en een wereld waarin ondernemers en burgers zich zorgen maken. We staan met zijn allen, ook de andere sectoren als industrie, bouw en mobiliteit, voor grote opgaven op het gebied van natuurherstel, water en klimaat. Laten we gezamenlijk naar oplossingen zoeken die werken in de praktijk.

De Tweede Kamer heeft voor de zomer gevraagd om een brief met daarin alle politieke keuzes voor de toekomst van de Nederlandse landbouw (Kamerstuk 30 252, nr. 33) en wat daarin het toekomstperspectief is van de boeren (Kamerstuk 33 576, nr. 298). Na dat verzoek heeft het kabinet, op verzoek van de Tweede Kamer, de heer Remkes gevraagd gesprekken te leiden tussen het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector en andere belanghebbende organisaties (Kamerstuk 30 252, nrs. 31 en 32) met als doel de dialoog weer op gang te brengen. Het advies van de heer Remkes «Wat wel kan; uit de impasse en een aanzet tot perspectief» en de eerste appreciatie van het kabinet hierop heeft de Tweede Kamer ontvangen (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 35). Dit traject is van invloed op het eerdere verzoek van de Tweede Kamer.

Het kabinet heeft de aanbevelingen van de heer Remkes omarmd. De heer Remkes stelt een aanpak in drie lijnen voor. De eerste lijn beoogt Nederland van het slot te halen en binnen een jaar verdere verslechtering van de natuur te voorkomen en ruimte te creëren voor vergunningverlening. Dit is extra urgent geworden na de uitspraak van de Raad van State over het gebruik van de bouwvrijstelling op 2 november jl. Daarom wordt hier met een aparte brief invulling aan gegeven, welke Tweede Kamer vandaag ook ontvangt. Lijn twee beoogt een langjarig perspectief voor de agrarische sector en het landelijk gebied te bieden. Een belangrijke aanbeveling daarbij is om in goede dialoog met de sector te komen tot een concreet plan, bij voorkeur in de vorm van een Landbouwakkoord. In deze brief licht ik toe hoe ik deze aanbeveling oppak. Ik ga samen met relevante partijen het toekomstperspectief, de keuzes die hiervoor nodig zijn en de benodigde ondersteuning vormgeven om te komen tot een toekomstbestendige Nederlandse landbouw in 2040. Een landbouw die blijft opereren op regionaal-, nationaal-, Europees-, en mondiaal niveau. Nederland is en blijft een belangrijk exportland, maar als gevolg van de opgaven en vanuit marktontwikkeling zal de landbouw in omvang geleidelijk afnemen, zoals de heer Remkes ook aangeeft. De kaders waarbinnen het Landbouwakkoord tot stand moet komen schets ik verderop in deze brief.

De derde lijn van de heer Remkes gaat over het gebiedsgericht realiseren van de transitie, die wordt vormgegeven met het Nationaal Programma voor het Landelijk Gebied, waarover de Tweede Kamer vandaag ook wordt geïnformeerd.

Het doel van het Landbouwakkoord is tweeledig:

  • Het akkoord beschrijft de toekomstbestendige positie van de landbouw als strategisch belangrijke economische sector, producent van duurzaam voedsel en grondstoffen en essentiële drager van een vitaal platteland. Partijen maken afspraken over de ondersteuning en de (wettelijke) kaders die nodig zijn om deze positie te behouden, door reëel verdienvermogen voor boeren in verschillende type gebieden mogelijk te maken.

  • Het akkoord beschrijft de wijze waarop de landbouwsector haar aandeel gaat leveren aan de grote opgaven van natuurherstel, water en klimaat. De opgaven zijn ingrijpend en vragen van alle bedrijven meer of minder grote aanpassingen. De opgaven werken verschillend uit per sector en per gebied. De landbouw moet bijdragen, maar koplopers laten ook nu al zien dat oplossingen mogelijk zijn.

Deze twee doelen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Zonder toekomst voor de landbouw in Nederland kunnen de opgaven niet worden opgelost. Omgekeerd net zo: er is geen duurzame toekomst voor de landbouw als de landbouw haar bijdrage niet levert aan de genoemde opgaven.

Het kabinet kiest 2040 als horizon voor het akkoord om zo een doorkijk te geven naar de doelen die staan voor na 2030 en 2035, zoals «Nederland klimaatneutraal» in 2050. Bovendien kost een transitie tijd en hebben investeringen op het boerenerf vaak een looptijd van ten minste 15-20 jaar voor deze zijn terugverdiend. Tegelijk moeten de benodigde stappen ook concreet genoeg zijn om deze zo snel mogelijk al te kunnen zetten op het boerenerf.

Het werken aan een gedragen Landbouwakkoord is ook een stap op weg naar een hernieuwde samenwerking tussen overheid en landbouwsector gebaseerd op vertrouwen en respect. Het proces van het Landbouwakkoord is daarin een stap, maar mag niet eenmalig zijn. Ik wil toewerken naar een blijvende constructieve samenwerking waarin we elkaar niet verrassen, over en weer duidelijk zijn, naar elkaar luisteren en samen tot oplossingen komen.

Zoals het kabinet heeft aangegeven in de reactie op het advies van de heer Remkes, heeft het kabinet alle aanbevelingen omarmd. Voor de landbouw zijn de uitvoering van de aanbevelingen over piekbelasters, PAS-melders en de Kritische Depositie Waarde (KDW) van groot belang. Deze onderwerpen maken geen onderdeel uit van het Landbouwakkoord, maar hebben de volle aandacht van het kabinet. Het kabinet zal ervoor zorgen dat deze urgente thema’s met spoed worden opgepakt in overleg met de betrokken partijen. De Minister voor Natuur en Stikstof informeert de Tweede Kamer gelijktijdig met deze brief over deze aanbevelingen (over piekbelasters, PAS-melders en KDW), inclusief de tijdsplanning en de wijze waarop partijen worden betrokken.

De toekomst van de landbouw

Boeren, ondersteund door ketenpartijen en de overheid, werken gezamenlijk verder aan een krachtige, duurzame landbouw. In deze paragraaf schets ik de visie en de doelen van het kabinet voor de landbouw in 2040. Deze vormen het «wat» als startpunt voor het Landbouwakkoord.

Visie op toekomst van de landbouw

De landbouw in Nederland zal, in lijn met het coalitieakkoord1 en het advies van de heer Remkes, zich richting 2040 doorontwikkelen tot een duurzame landbouw met kringlooplandbouw als vertrekpunt. Hierbij zijn de volgende beginselen van toepassing:

  • De landbouw blijft voor Nederland een strategisch belangrijke economische sector, zowel nationaal als internationaal en blijft wereldwijd toonaangevend op het gebied van kennis, innovatie en uitgangsmateriaal.

  • De landbouw heeft in 2040 een economische en maatschappelijke functie op mondiaal, Europees, landelijk en regionaal niveau.

  • Onze agrarische sector produceert kwalitatief hoogwaardig, duurzaam, gezond en veilig voedsel, evenals uitgangsmaterialen en biogrondstoffen voor de Nederlandse, Europese en internationale markten.

  • De gehele keten in de agrarische sector werkt in balans met de omgeving en de natuur. Hiervoor is het bodem- en watersysteem de basis. De natuur wordt hersteld, we voldoen in 2027 aan de opgave van de Kaderrichtlijn Water en de landbouw draagt bij aan een klimaatneutraal Nederland in 2050. In de landbouw is het welzijn en de gezondheid van dieren een belangrijk uitgangspunt.

  • Onze (jonge) boeren worden vanuit de keten ondersteund bij het (verder) verduurzamen van hun bedrijven, onder andere door het bieden van eerlijke prijzen voor hun duurzame producten en diensten, passende financiering en ook door het bieden van langjarige contracten en het stimuleren van de duurzame consumentenvraag. Ketenpartijen nemen, met duidelijke doelen en zo nodig via wettelijke maatregelen, hun verantwoordelijkheid.

  • Boeren staan aan het roer bij het realiseren van de transitieopgaven en hebben ruimte voor eigen keuzes en ondernemerschap die passen binnen de omstandigheden en doelen van het gebied.

De transitie naar kringlooplandbouw is voor het kabinet het vertrekpunt voor de landbouw om deze doelen te realiseren, zoals ook vermeld in het coalitieakkoord. Die term kringlooplandbouw heeft een bredere betekenis dan alleen het sluiten van de plantaardige en dierlijke kringlopen op verschillende schalen: het gaat om het tegelijkertijd realiseren van een beter verdienvermogen voor boeren en tuinders, én minder schadelijke emissies naar bodem, lucht en water, én om vergroting van de biodiversiteit. In kringlooplandbouw kunnen dieren een dragende rol hebben en zij worden respectvol behandeld. Zo ontstaat een landbouwsysteem dat niet meer tegen de grenzen aanloopt, maar uitgaat van een vruchtbare bodem en gezonde gewassen en dieren. Voor boeren moet het mogelijk zijn op deze wijze rendabel te produceren. Voor kringlooplandbouw bestaat geen blauwdruk: geen ondernemer is hetzelfde en ook de omstandigheden waarin boeren ondernemen, verschillen van bedrijf tot bedrijf. Daarom is het cruciaal om ruimte te bieden aan de inventiviteit van ondernemers om resultaten te boeken die passen bij het karakter van het eigen bedrijf en de toekomstvisie daarop, maar ook de lokale omstandigheden en doelen. Het kabinet wil, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, de inzet op kringlooplandbouw voortzetten op de thema’s voer, mest, bodem, pacht en dierenwelzijn.

Bijdrage van de landbouwsector aan doelen voor natuurherstel, water en klimaat

Het kabinet heeft zich (onder andere in het coalitieakkoord) verbonden aan een ambitie voor een goed verdienvermogen voor de boer, zodat boeren in staat gesteld worden om de benodigde verandering te realiseren en daar ook maatschappelijke waardering voor krijgen, waarbij jonge boeren toekomst houden en de positie van de boer in de keten wordt versterkt.

De agrarische sector heeft daarbij te maken met verschillende onontkoombare doelen op natuur, klimaat, stikstof en water (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 265). De opgaven zijn groot en hebben forse impact op de landbouw. Ik wil samen met de partijen alles doen om deze doelen te halen. Zoals aanbevolen door de heer Remkes, wil ik zo veel mogelijk de «gehele bocht» inzichtelijk maken, ofwel alle opgaven in één keer aanpakken, zodat boeren weten waar ze aan toe zijn en dat er gewerkt kan worden aan een duidelijke en stabiele koers. Wat voor nu al bekend is aan concrete doelen, staat hieronder aangegeven. Voor verschillende thema’s moeten de doelen na 2030 nog worden ingevuld. Dat betekent dat 2030 dus niet het eindpunt is en de transitie van de landbouw ook na 2030 verder zal gaan.

Wat de doelen voor een individuele boer of tuinder betekenen, wordt onder meer bepaald door de omstandigheden die per gebied verschillen. De landelijke doelen worden de komende maanden vertaald naar richtinggevende provinciale en/of regionale doelen, zijn in januari 2023 gereed en leiden tot eerste gebiedsprogramma’s op 1 juli 2023. In de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof, de Minister van Infrastructuur en Water en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het NPLG, die de Tweede Kamer vandaag tegelijk heeft ontvangen, staat dit proces verder toegelicht. Het NPLG is integraal onderdeel van de bredere «ruimtelijke puzzel» die landelijk moet worden gelegd in het programma NOVEX om ruimte te geven aan alle doelstellingen en ambities op rijksniveau in de gebieden (zoals aan woningbouw of energietransitie). Dit zal door provincies worden uitgewerkt in een ruimtelijk voorstel dat daarna verder wordt uitgewerkt in een gebiedsarrangement. In de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die de Tweede Kamer begin december ontvangt, staat dit proces verder toegelicht.

De volgende doelen staan vast en vormen de kaders waarbinnen de gesprekken over een Landbouwakkoord kunnen gaan plaatsvinden:

  • Natuur: de hoofddoelstelling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) is het op termijn realiseren van een gunstige staat van instandhouding voor alle beschermde habitattypen en soorten. Hiervoor is in het NPLG de landelijke doelstelling opgenomen dat in 2030 van het stikstofgevoelige areaal binnen Natura 2000-gebieden 74% onder de KDW moet zijn gebracht. Zoals aangegeven in de appreciatie van het advies van de heer Remkes neemt het kabinet zijn aanbevelingen over als het gaat om de KDW en het jaartal 2030. In de brief over het NPLG die ook vandaag naar de Tweede Kamer is verzonden staan de bredere doelen voor natuur toegelicht.

  • Water: de Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat uiterlijk 2027 Nederland alle maatregelen moet hebben genomen die nodig zijn om te komen tot gezonde aquatische ecosystemen. Onderdeel hiervan is de implementatie van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (inclusief addendum) (Kamerstuk 33 037, nrs 431 en 437), de derogatiebeschikking en het uitvoeringsprogramma gewasbeschermingsmiddelen. De Minister van Infrastructuur en Water heeft vandaag separaat de Water en Bodem Sturend-brief aan de Tweede Kamer aangeboden, waarin dit hoofddoel nader is uitgewerkt. De doelen voor natuur, water en klimaat uitgewerkt naar structurerende keuzes, die betrekking hebben op de waterkwaliteit en -kwantiteit.

  • Klimaat: om de nationale klimaatdoelstelling van ten minste 55% emissiereductie in 2030 te realiseren heeft de landbouw een indicatief restemissiedoel van 18,9 Mton CO2eq. in 2030 en het landgebruik een indicatief restemissiedoel van 1,8 – 2,7 Mton CO2 eq. in 2030. Hierbij is voor de veehouderij en akkerbouw (mestaanwending in de akkerbouw) een emissiereductie van 5 Mton CO2 eq. in 2030 gekoppeld aan de gecombineerde aanpak in het landelijk gebied. De doelen voor 2030 zijn een tussenstap op weg naar het uiteindelijke doel: Nederland klimaatneutraal in 2050.

Dit zo opsommend zou de gedachte kunnen zijn dat er amper ruimte meer is voor de landbouw in Nederland. Echter, al veel boeren laten zien dat het wel kan en ook veel boeren zijn gemotiveerd om aan de slag te gaan met deze opgaven. Ik wil deze stappen in gezamenlijkheid met de betrokken partijen zetten.

Boerenbedrijf staat centraal

Ik realiseer me dat de hiervoor geschetste opgaven ingrijpend zijn en allemaal samenkomen op het boerenbedrijf. De landelijke en gebiedsgerichte opgaven moeten vertaald worden naar individueel bedrijfsniveau. Boerenbedrijven hebben snel duidelijkheid nodig over welke kansen en welke restricties op hen afkomen en welke mogelijk- en onmogelijkheden er zijn. Ook is het goed om de verschillende thema’s niet los aan te vliegen, maar juist integraal te bekijken hoe deze samenkomen op het boerenerf. Boeren hebben ruimte nodig om aan de opgaven te voldoen. Er is niet één weg naar Rome en ook de route naar een duurzame landbouw is veelzijdig. Om recht te doen aan innovatieve kracht en goed ondernemerschap van boeren, onderschrijft het kabinet het streven naar meer doelsturing zoals ook de heer Remkes adviseert, zodat boeren hun ondernemerschap kunnen benutten. Daarbij ziet het kabinet het belang van een gebiedsgerichte aanpak, waarbij de toekomst op individueel bedrijfsniveau past bij het gezamenlijk perspectief voor het gebied. Doelsturing is echter niet eenvoudig want middelvoorschriften zijn diep verankerd in Europese en nationale regelgeving. Doelsturing vraagt om ingrijpende aanpassing van (nationale) wetgeving. Ik ga samen met partijen in gesprek over hoe we inzetten op een stoffenbalans en maak hierover ook afspraken in het Landbouwakkoord.

Om doelsturing mogelijk te maken, werk ik een systematiek van kritische prestatie-indicatoren uit en maak daarbij gebruik van bestaande initiatieven, zoals de biodiversiteitsmonitor.

Tevens zal het kabinet waar mogelijk belemmerende wet- en regelgeving aanpassen.

Verdienvermogen en transitiepaden

Het verdienvermogen van agrarische ondernemers is een cruciale voorwaarde voor het laten slagen van deze transitie. Daarvoor ga ik me hardmaken. Boeren die zich inspannen om de doelen te halen en de transitie te laten slagen moeten als ze op bestemming zijn wel structureel zwarte cijfers kunnen schrijven. Het uitwerken van bedrijfsmodellen die toekomst hebben, is daarvoor belangrijk. Dat wil ik samen met de boeren en de ketens waarin zij participeren voor elkaar krijgen. In het Landbouwakkoord wil ik met deze partijen bezien wat er nodig is om boeren te ondersteunen in deze transitie, zowel vanuit de overheid als vanuit de keten. De transitiepaden (die door de heer Remkes en de SER worden genoemd) kunnen hierbij richting geven.2

Doorontwikkelen

Er liggen grote kansen voor agrarische bedrijven door te ontwikkelen om te komen tot duurzaam verdienvermogen. Een belangrijke rol is weggelegd voor innovatie en management. Ik wil een snelle start maken met de uitvoering van de aanbevelingen van Kwartiermaker Ruud Tijssens3. Ook extensivering biedt kansen. Ik zie de volgende paden op gebied van doorontwikkelen:

  • Een eerste transitiepad is dat van hightech gesloten systemen, waarbij ingezet wordt op controleren van omgevingsfactoren en het minimaliseren van emissies en inputs. Om de uitstoot te verminderen is het ontwikkelen van emissiearme stalsystemen een speerpunt, waarbij natuurlijk geleerd moet worden van de tegenvallende resultaten van bepaalde vloeraanpassingen. De borging van de effecten moet van meet af aan goed worden meegenomen in de ontwikkeling.

  • Het kan ook gaan om hightech open systemen die gericht zijn op gezonde bodems en minimale emissies naar bodem, water en lucht. Denk hierbij aan precisielandbouw.

  • Een andere vorm van doorontwikkeling is de keuze voor een extensievere productiewijze, met een lagere veebezetting per hectare of minder intensieve teelten. Vooral in gebieden waar de emissies sterker verlaagd moeten worden, kan dit passend zijn, of waar keuzes vanuit het water- en bodemsysteem vragen om een extensiever van landgebruik. Ook voor succesvolle extensivering is nieuwe kennis en innovatie nodig. Daarnaast zijn instrumenten om de effecten van de verlaging van het opbrengend vermogen op de waarde van de grond te compenseren en om het mogelijk te maken bijvoorbeeld met hulp van een grondbank voldoende grond ter beschikking te krijgen voor deze bedrijven noodzakelijk om dit tot een rendabel verdienvermogen te maken.

  • Op vele terreinen is er een forse winst te boeken door toe te groeien naar de resultaten die met goed management kunnen worden bereikt. Denk aan veevoerrantsoen, juiste moment van mest aanwenden, optimaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Omschakelen

Toekomstige bedrijfsvormen hoeven niet alleen te bestaan uit het produceren van de nu gebruikelijke producten en diensten. Boeren kunnen ook kansen pakken door nieuwe producten en diensten aan te bieden en over te gaan op een andere bedrijfsvoering:

  • Een belangrijk pad is hiervoor het omschakelen naar biologische landbouw en natuurinclusieve landbouw. Biologische landbouw is een vorm van kringlooplandbouw waarbij nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de natuurlijke draagkracht van de bodem. Het heeft een extensieve en grondgebonden werkwijze en maakt geen gebruik van kunstmest en chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het biedt boeren de mogelijkheid om een meerprijs te krijgen voor duurzamer geproduceerd voedsel. Dit is alleen een kansrijk transitiepad als de productie ook gepaard gaat met een toename van de vraag naar deze producten. Momenteel wordt gewerkt aan een Nederlands actieplan 2022–2030. Het plan gaat in op het vergroten van de marktvraag, het stimuleren van de productie en het versterken van kennis en innovatie. Ik zal het actieplan naar de Tweede Kamer sturen. Ook ga ik met provincies in gesprek om dergelijke koplopers te ondersteunen in de gebiedsgerichte aanpak, in lijn met motie Tjeerd De Groot c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 290).

  • Een ander pad is het produceren van hernieuwbare energie via bijvoorbeeld vergisting van mest of het telen van gewassen om in nieuwe vragen te voorzien, zoals nieuwe eiwitten, of hernieuwde vraag naar reeds bestaande eiwitgewassen en vezelgewassen voor de productie van biobased bouwmaterialen. Het is belangrijk dat voor deze nieuwe producten de vraag vergroot wordt en nieuwe productieketens ontwikkeld worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met relevante moties4.

  • Daarnaast kan het leveren van andere diensten een bijdrage leveren aan het verdienvermogen. Hierin kunnen overheden en ketenpartijen een belangrijke rol spelen door het aanbieden of belonen van maatschappelijke diensten (bijvoorbeeld beheer van watergangen) en bij natuurbeheer en natuurontwikkeling door boeren. In de brief van 10 juni jl. (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28) heeft mijn voorganger al aangekondigd de contractduur die voor Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer nu 6 jaar is, te verlengen naar bijvoorbeeld 12 jaar.

    Voor landbouwgrond met een substantiële natuurfunctie wordt, conform het coalitieakkoord, het instrument landschapsgrond geïntroduceerd.

  • Er zijn ook veel goede voorbeelden van multifunctionele landbouw: combinatie van landbouw met recreatie, agrotoerisme, zorg, boerderijeducatie, agrarische kinderopvang, of een boerderijwinkel. Ook het produceren in korte ketens kunnen agrariërs en tuinders verdienvermogen bieden, bijvoorbeeld via lokale, coöperatieve samenwerkingsvormen.

Verplaatsen

Voor agrarische ondernemers die economisch goed presteren, maar die hun bedrijfsvoering niet in overeenstemming met de opgave voor het gebied kunnen brengen, kan bedrijfsverplaatsing een optie zijn. Bedrijfsverplaatsing is geen makkelijk proces en vergt maatwerk. In het NPLG en de gebiedsprogramma’s zal dit nadere uitwerking krijgen. Het kabinet wil ondernemers die hun bedrijf verplaatsen zo goed mogelijk ondersteunen. Ook wordt een (nationale) grondbank gecreëerd zodat gronden die vrijkomen in een gebiedsproces onder andere beschikbaar zijn voor de blijvende boeren en verplaatsers.

Stoppen

Tot slot zullen er ook boeren zijn die hun bedrijf of een deel van de productie beëindigen, bijvoorbeeld als ze geen opvolger hebben of omdat ze hun bedrijf niet willen of kunnen aanpassen aan de gestelde eisen. 59% van de boeren van 55 jaar en ouder heeft nu geen opvolger. Er komen regelingen om boeren die willen stoppen financieel te ondersteunen. In de gebiedsgerichte aanpak kan ook maatwerk worden geboden. In lijn met het advies van de heer Remkes wordt, voor een nog nader af te bakenen groep van piekbelasters, gewerkt aan een regeling met een ruimhartige vergoeding. Daarmee ontstaat er voor boeren die blijven ook ruimte om duurzaam verder te werken. Zoals de heer Remkes ook schetst, zal er als gevolg van de opgaven en transitie naast extensivering ook krimp ontstaan. We gaan afspraken maken hoe de overheid hierin kan ondersteunen.

Om deze transitiepaden kansrijk te maken wil ik, zoals gezegd, samen met de betrokken partijen afspraken maken in het Landbouwakkoord. Daarbij zijn deze genoemde paden niet limitatief, ook andere vormen of combinaties zijn mogelijk. In het kader van het Landbouwakkoord wil ik de bedrijfseconomische mogelijkheden van de geschetste paden doorrekenen. Er moeten immers voldoende kansen zijn voor een duurzaam levensvatbare bedrijfsvoering. Om inzicht te hebben in de sociaaleconomische effecten van de gebiedsprogramma’s van het NPLG zullen sociaaleconomische impactanalyses worden uitgevoerd waarin de economische effecten voor de landbouwsector op gebiedsniveau in kaart worden gebracht. Dit is in lijn met de motie van de leden Koekoek en Boswijk (Kamerstuk 33 576, nr. 315).

Rol keten en consument

De verduurzaming van het voedselsysteem en de transitie naar kringlooplandbouw is niet alleen een verantwoordelijkheid van de boer maar nadrukkelijk ook een opgave van de gehele keten: toeleveranciers, verwerkers, retail en banken. De ketenpartijen hebben grote invloed op zowel de richting waarin de landbouw zich ontwikkelt als op het verdienvermogen van de boer. Het inkomen van de boeren komt immers voor het grootste deel tot stand in de markt. Die markt is in veel gevallen internationaal en ketenpartijen hebben hier een cruciale rol. In de keten worden nu stappen gezet die verduurzaming en verdienvermogen van de boer bevorderen. Deze initiatieven verdienen steun. Maar over de hele linie is het bij lange na niet genoeg. Het is cruciaal dat alle schakels in de keten verantwoordelijkheid nemen op een niet-vrijblijvende manier en met afrekenbare doelen. De ketenpartijen zullen een rol spelen in het vergroten van de markt van duurzame producten in Nederland en daarbuiten, het organiseren van een kostendekkende prijs voor de boeren, het bieden van kennis en ondersteuning bij verduurzaming en het verminderen van de risico’s die de transitie voor boeren met zich meebrengt en vergroten van transparantie over duurzaamheidsinspanningen. Dit geldt zowel voor de toeleverende keten als de verwerkende keten. De banken hebben een grote en belangrijke verantwoordelijkheid om passende financiering te bieden bij de verduurzaming. Zij hebben de afgelopen decennia het huidige systeem gefaciliteerd. Ik wil met banken afspraken maken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren. In lijn met de motie van het lid Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) en de motie van de leden Maatoug en Van der Plas (Kamerstuk 36 200, nr. 96) (en de gewijzigde motie van het lid Beckermann, Kamerstuk 30 252, nr. 70) onderzoek ik diverse mogelijkheden hoe banken een financiële bijdrage kunnen leveren aan de transitie in de landbouw. Ik ga ervanuit dat ketenpartijen, ook gezien de maatschappelijke roep, gezamenlijk deze verantwoordelijkheid oppakken en dat bedrijven ook zelf deze verantwoordelijkheid integreren in hun bedrijfsmodel, zonder dat de kosten door vertaald worden naar de boeren.

De afspraken over de inzet van keten in het Landbouwakkoord kunnen een mix zijn van vrijwillige en wettelijke maatregelen. De mogelijkheden voor wettelijke maatregelen onderzoek ik. Er zal nu echt moeten worden geleverd. Bij onvoldoende harde afspraken zal ik niet schromen om deze wettelijke maatregelen richting de ketenpartijen aan te kondigen en in te zetten.

Om de onderhandelingspositie van boeren te verbeteren, is het ook belangrijk dat boeren hun krachten kunnen bundelen. Daarin wil ik boeren graag faciliteren. Onlangs zijn de mogelijkheden tot samenwerking gepubliceerd in de Leidraad samenwerking landbouwers door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Vanwege de inzet van ketenafspraken en de mogelijkheden tot afspraken tussen boeren, zal de ACM ook betrokken zijn bij het Landbouwakkoord.

Ik zie ook een verantwoordelijkheid voor de samenleving in zijn geheel. We zijn allemaal consumenten die iedere dag, bewust en onbewust, keuzes maken bij het doen van boodschappen of het bestellen van eten buitenshuis. Ik zie een taak voor de keten en voor de overheid om de keuze voor (Nederlandse) duurzame landbouwproducten makkelijker te maken. Als overheid kunnen we maatregelen nemen om publieke instellingen duurzamer te laten inkopen, maatregelen om de eiwittransitie te stimuleren, voedselverspilling in de gehele keten tegen te gaan en zowel nationaal als Europees in te zetten op meer eenduidige duurzaamheidsstandaarden. In gesprek met de ketenpartijen werk ik deze stappen verder uit en betrek hierbij relevante moties5. Deze uitwerking is in de voedselbrief van 29 maart 2022 (Kamerstuk 31 532, nr. 271) toegezegd voor het einde van het jaar. Echter, om deze gezamenlijke inzet optimaal te laten aansluiten op de afspraken die worden gemaakt in het Landbouwakkoord, en beide trajecten ondersteunend aan elkaar te kunnen laten zijn, zal ik, samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, deze nadere uitwerking van de voedselbrief de Tweede Kamer doen toekomen nadat het Landbouwakkoord wordt gepresenteerd.

Ondersteuning

Er moeten voldoende middelen beschikbaar zijn om boeren (financieel) te ondersteunen en te stimuleren en maatregelen die partijen in het Landbouwakkoord overeenkomen te faciliteren. Juist ook jonge agrariërs moeten ondersteuning krijgen als zij besluiten nemen waar zij vele jaren mee vooruit moeten. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over specifieke ondersteuning van jonge agrariërs.6

Het kabinet zet het Transitiefonds (€ 24,3 miljard.) landelijk gebied en natuur in voor stikstofreductie en verbetering en herstel van natuur, water en klimaat in Nederland en voor maatregelen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw. In de bijlage bij het coalitieakkoord is een tabel opgenomen die de beschikbare financiële middelen tot en met 2035 bevat en de indicatieve bestedingsruimte binnen de verschillende sporen laat zien (zie bijlage). De exacte bestedingen van de middelen komt tot stand in overleg met de provincies. Gebiedsprogramma’s bevatten zowel Rijks- als provinciale maatregelen gericht op het bereiken van de doelstellingen uit het NPLG op het gebied van stikstof, natuur, water, bodem, klimaat én de transitie van de landbouw.

Om boeren in staat te stellen zich nu al voor te bereiden op de transitie en op de gebiedsgerichte aanpak ga ik de boeren ondersteunen in het denken over de toekomst van hun bedrijven en daar ook plannen voor te maken. Het kabinet reserveert in totaal € 226,6 miljoen steun voor 2023 en 2024 vooruitlopend op en ter ondersteuning van de gebiedsprogramma’s en no-regretmaatregelen die de transitie van de landbouw een impuls geven. Daarbinnen reserveer € 101 miljoen voor onafhankelijk advies aan individuele ondernemers (€ 64 miljoen) en duurzame praktijkproeven op boerderijen (€ 37 miljoen) (zie bijlage).

Landbouwakkoord

Ik ben aan de slag met de voorbereidingen voor het Landbouwakkoord7. Ik wil het akkoord in ieder geval sluiten met de landbouworganisaties. Daarnaast vraag ik eveneens natuurorganisaties, medeoverheden en vertegenwoordiging van bij de transitie betrokken ketenpartijen om deel te nemen aan het akkoord. Het akkoord gaat over de toekomst van de primaire boerenbedrijven. Ik streef dan ook naar een akkoord dat kan rekenen op een breed draagvlak en langjarig de basis kan zijn voor stabiel landbouwbeleid. Om die reden zijn ook andere partijen die een concrete bijdrage moeten, kunnen én willen leveren aan bovenstaande onderwerpen welkom om deel te nemen aan dit proces. Het gaat immers ook over omgang met ruimte, economie en natuur. Ik stel daarbij de volgende proceskaders voor:

  • 1. Ik ben als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verantwoordelijk voor het sluiten van het akkoord, in nauwe afstemming met het kabinet en interbestuurlijke partners, zoals provincies en waterschappen. Het landbouwvraagstuk is vanwege zijn economische en ruimtelijke aard immers intersectoraal.

  • 2. Omdat de overheid ook partij is in de totstandkoming van het akkoord, wordt een externe bestuurlijke voorzitter/procesbegeleider aangesteld. Deze is verantwoordelijk voor de architectuur en de procesvoering voor de totstandkoming van het Landbouwakkoord. Ik heb Wouter de Jong bereid gevonden deze rol te vervullen.

  • 3. We werken met tafels. Er komt één hoofdtafel, waarin de belangrijkste bestuurlijke vertegenwoordigers het gesprek voeren. Het betreft ten minste (een aantal vertegenwoordigers van) de agrarische sector, een vertegenwoordiger van de natuurorganisaties, de rijksoverheid, een vertegenwoordiger van de medeoverheden en een vertegenwoordiger van bij de transitie betrokken ketenpartijen.

    Aan deeltafels wordt gewerkt aan concrete uitwerkingen van de onderwerpen in het akkoord. Ook komt er een reflectietafel waarin onafhankelijke (wetenschappelijke) denkers reflecties geven op de inhoud van het akkoord. Zij adviseren de hoofdtafel en reflecteren op dilemma’s die zich daar voordoen.

  • 4. Ook de inrichting van het proces, de spelregels en de agenda wil ik samen met de partijen invullen. Ik wil een zorgvuldig proces, maar ook snel tot resultaten komen. Met het oog op de gebiedsprogramma’s die worden opgesteld is het belangrijk snel tot structurerende keuzes te komen die mede richtinggevend zijn voor de gebiedsprogramma’s en de ruimtelijke voorstellen in het kader van het programma NOVEX. Afbakening en fasering van het Landbouwakkoord is dus van groot belang. Bij het inrichten van het proces zal ik ook bezien op welke manier de Kamer tussentijds betrokken zal worden.

De aard en inhoud van het Landbouwakkoord

Er liggen voor de landbouw flinke opgaven op het terrein van natuur, milieu en economie. Voor een toekomstbestendige landbouw zijn samenhangende keuzes, kaders én stimulansen nodig. Dat vereist coördinatie die niet alleen vanuit de landbouwsector zelf kan komen. Daarom wil ik samen met de agrarische sector meerdere toekomstbeelden voor de landbouw verkennen en uitwerken en daar wil ik andere sectoren bij betrekken en indien mogelijk lessen trekken uit succesvolle voorbeelden in Nederland of binnen Europa (zoals motie van de leden Grinwis en Van Campen vraagt, Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 119). Zo kunnen we ontwikkelrichtingen bepalen die we de komende jaren gaan inzetten, waarbij het niet de bedoeling is om een blauwdruk voor de landbouw te ontwikkelen. Het Landbouwakkoord gaat over afspraken over in te zetten instrumenten door alle betrokken partijen om de opgaven voor de periode tot 2040 te realiseren op basis van meervoudige toekomstperspectieven. Dat zorgt voor samenhang, draagvlak én voor legitimiteit.

Er is niet veel tijd voor het sluiten van het akkoord. Dat komt omdat de transitie snel moet starten én omdat het akkoord richting moet geven aan andere keuzes die het kabinet maakt, onder andere op ruimtelijk gebied. Het Landbouwakkoord zal worden afgesloten binnen de kaders van de NOVEX, het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de Kamerbrief Water-Bodem Sturend.

De uitwerking van de doelen en structurerende keuzes in het NPLG en het vormgeven van de gebiedsprocessen is een iteratief proces, waarop het Landbouwakkoord belangrijke input geeft. Daar waar het Landbouwakkoord bijvoorbeeld invloed heeft op de uitwerking van de structurerende keuzes uit het NPLGen het NOVEX-programma wordt de uitwerking van de structurerende keuzes in de verdere toepassing daarvan, hierop aangepast of toegevoegd. Voor de Water en Bodem Sturend-brief wordt ruimte geboden om dit uit te werken in de gebiedsprocessen via het principe van «comply or explain».

In het eerste kwartaal van 2023 moet het Landbouwakkoord gesloten zijn. Het kan zijn dat het voorgestelde instrumentarium na afsluiting van het akkoord verdere uitwerking behoeft. In het Landbouwakkoord komen partijen tot afspraken voor een succesvolle transitie en eenieders inzet daarvoor. Volgend op de gesprekken die ik de afgelopen weken heb gevoerd, zal het akkoord langs de volgende lijnen worden opgesteld:

  • 1. Verdienvermogen en bestaanszekerheid voor boeren in een vitaal platteland. In het akkoord werken we uit hoe concreet verdienvermogen voor de verschillende soorten landbouw eruit zien. We brengen in kaart welke verdienmodellen er zijn en welke inzet van alle partijen daarvoor nodig is om dit tot reëel verdienvermogen te maken. We maken afspraken over hoe deze langjarig neer te zetten.

  • 2. Transitiepaden. Iedere boer is anders, heeft andere wensen en heeft een eigen specifieke situatie op het bedrijf en in zijn of haar gebied. Om tot een goede keuze te komen over de individuele toekomst, helpt het als het inzichtelijk is welke transitiepaden beschikbaar zijn en binnen de lokale omstandigheden, welke goede voorbeelden er zijn en welke instrumenten de transitie ondersteunen.

  • 3. Ruimtelijke ordening. In lijn met het advies van de heer Remkes mag de agrarische sector niet het sluitstuk zijn in de discussie over ruimte. Beschermen van bruikbare landbouwgrond moet in de gebiedsprocessen nadrukkelijk aandacht krijgen. We stellen hiervoor uitgangspunten op. Deze uitgangspunten zullen in samenhang en parallel met de gebiedsprogramma’s en de provinciale uitwerking in het Programma NOVEX worden opgesteld, binnen de kaders van het NPLG en Kamerbrief Water en Bodem Sturend en door BZK, IenW en LNV gezamenlijk.

Het kabinet wil, conform coalitieakkoord, kringlooplandbouw uitwerken op de thema’s voer, mest, bodem, pacht en dierenwelzijn. Mijn inzet is daarom om in het Landbouwakkoord met de partijen kwalitatieve en kwantitatieve afspraken te maken op deze thema’s en over wat er nodig is aan ondersteuning en instrumenten om de route naar kringlooplandbouw kansrijk te maken, waarbij ik rekening houd met de motie van de leden Tjeerd De Groot en Boswijk (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 107).

  • Veevoer: door zo veel mogelijk reststromen uit onder andere de landbouw, levensmiddelenindustrie en biobrandstoffen productie te gebruiken in veevoer, worden deze waardevolle nutriënten omgezet in dierlijke producten. Daarnaast worden grondstoffen, waaronder eiwitten, zoveel mogelijk lokaal (Europees) ingekocht om het sluiten van kringlopen mogelijk te maken. In het Landbouwakkoord wil ik afspraken maken de ketenpartijen over het gebruik van reststromen en de herkomst van diervoedergrondstoffen, naar voorbeeld van de afspraken die zijn gemaakt binnen de Coalitie Vitale Varkenshouderij (CoViVa) en betrek hierbij relevante moties8.

    En ook over verdere verduurzaming van diervoeder, bijvoorbeeld het verlagen van de CO2-voetafdruk van dierlijke producten, door onder andere het verlagen van de CO2-voetafdruk van diervoeder. Deze afspraken ga ik niet alleen maken met de diervoederproducenten maar juist ook met de verwerkende industrie, zij hebben namelijk een verantwoordelijkheid in het borgen van het gebruik van duurzaam veevoer. Ik kijk hierbij naar verschillende mogelijkheden die in de praktijk passen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een type borging zoals SecureFeed.

  • Mest: dierlijke mest is een waardevolle grondstof, die optimaal benut wordt om gewassen te voeden, voor andere toepassingen zoals de opwekking van duurzame energie en zo min mogelijk schadelijk effect heeft op water en natuur. Het mestbeleid, met inbegrip van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking, bevat gebruiksnormen en andere voorschriften die sturen op de verbetering van de waterkwaliteit.

    Ik zet in Europa in op het als kunstmest mogen beschouwen van tot kunstmest verwerkte dierlijke mest. Zoals op 25 februari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 437) gemeld aan de Tweede Kamer ga ik grondgebondenheid in de melkveehouderij per 2032 borgen ter versterking van de het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften. Bij een grondgebonden melkveehouderij wordt zoveel mogelijk mest op eigen land geplaatst, zo weinig mogelijk kunstmest aangevoerd en bestaat een aanzienlijk deel van het bouwplan uit grasland voor de ruwvoervoorzieningen en ten behoeve van het behoud van de waterkwaliteit. Er zijn verschillende modaliteiten voor een bovennorm voor grondgebonden bedrijven, zoals omschreven in een brief aan de Tweede Kamer van 13 april 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 395). Ik kies ervoor om vanaf 2032 een bovennorm vast te stellen die wordt uitgedrukt in aantal GVE (grootvee-eenheden) per hectare. Een bovennorm uitgedrukt in GVE per hectare is ten aanzien van andere eenheden het meest eenvoudig, robuust en daarmee het beste uitvoerbaar en handhaafbaar, en sluit optimaal aan bij de visie op kringlooplandbouw. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een bovennorm waarbinnen ruimte is voor optimalisering op bedrijfsniveau, met inachtneming van de geldende gebruiksnormen. De hoogte van de norm wordt gebaseerd op de totale stikstof- en fosfaatgebruiksnormen, waarbij voor stikstof uitgegaan wordt van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest na afbouw van de derogatie (te weten 170 kg/ha op basis van de Nitraatrichtlijn) en de ruimte die ingevuld kan worden door kunstmestvervangers uit dierlijke mest. Grondsoort, gewas en productiviteit per koe zijn variabelen die invloed hebben op de hoogte van de vast te stellen bovennorm. Met het vaststellen van een bovennorm in 2032 zet ik een stip aan de horizon. In het Landbouwakkoord wil ik met partijen afspraken maken over de exacte bovennorm (en een eventuele tussennorm), over een afstandscriterium voor het plaatsen van mest, binnen samenwerkingsovereenkomsten met bijvoorbeeld akkerbouwers en op eigen grond. Daarnaast wil ik, mede vanwege de afbouw van derogatie, afspraken maken over het behouden en stimuleren van grasland ten behoeve van de waterkwaliteit, van het sluiten van kringlopen en van weidegang. Voor niet-grondgebonden bedrijven wil ik in het Landbouwakkoord afspraken maken over meer hoogwaardige mestverwerking via een mestverwerkingsplicht. Dit moet zorgen voor het beter sluiten van kringlopen, een transparante afvoer en betere verwaarding van alle mest van niet-grondgebonden bedrijven.

    De grondbank kan worden ingezet om boeren, die als gevolg van de norm voor grondgebondenheid moeten extensiveren, te ondersteunen.

  • Bodem: in 2030 worden alle landbouwbodems duurzaam beheerd en wordt jaarlijks extra koolstof in minerale landbouwbodems opgeslagen ten behoeve van het klimaat. Het gaat dan om jaarlijks 0,5 Mton-CO2 eq. extra opslag. Dit is al bestaand beleid en tevens heeft de Tweede Kamer tegelijk met deze brief de uitwerking van kaders voor Water en Bodem Sturend ontvangen. In het Landbouwakkoord kunnen partijen afspraken maken hoe boeren worden ondersteund in het duurzaam beheren van landbouwbodems waarbij mijn inzet is te sturen op structurele verbetering van het organische stofgehalte en bodemstructuur.

  • Pacht: duurzaamheid en langjarig perspectief komen centraal te staan. Hiervoor bereid ik een herziening van de pachtwetgeving voor. Begin volgend jaar wordt de Kamer hier uitgebreid over geïnformeerd, waaronder over de uitvoering motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 309). Daarmee wordt langlopende pacht de nieuwe standaard en worden afspraken over duurzaamheid beter en makkelijker mogelijk. Het Rijksvastgoedbedrijf zal voor gronden die in hun eigendom zijn en die ze in geliberaliseerde pacht uitgeven vanaf de zomer van 2023 een duurzaamheidscriterium opnemen. Het aanbod van boeren met duurzaamheidscertificaat wordt meer waard. Hierdoor hebben boeren die aan dat criterium voldoen (middels certificaat), een financieel voordeel. Tegelijkertijd werkt Staatsbosbeheer aan de omschakeling naar duurzamere natuurinclusieve pacht. Kennis en ervaringen zullen worden gedeeld met terreinbeherende organisaties en overheden.

  • Dierenwelzijn: Op grond van het coalitieakkoord, en conform mijn aanpak dierwaardige veehouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 1265), wil het kabinet de verdere ontwikkeling vormgeven naar een dierwaardige veehouderij. Dit is een veehouderij waarin het welzijn en de gezondheid van dieren het uitgangspunt zijn. Om deze ontwikkeling handen en voeten te geven, is inmiddels een traject met verschillende partners gestart om te komen tot een convenant. Het kabinet streeft naar een dierwaardige veehouderij die in balans is met de volksgezondheid. Dit laatste vraagtonder meer om aandacht voor zoönoserisico’s, en om zorgvuldig te kijken naar de inpassing van de veehouderij in het landelijk gebied. Het convenant dient als basis voor wetgeving die ik nog deze kabinetsperiode gereed wil hebben. Voor dierwaardigheid is het convenantstraject leidend en kan indien partijen dat wensen vertaald worden in afspraken in het Landbouwakkoord.

Het Landbouwakkoord kan en hoeft niet alomvattend te zijn, maar moet wel alle grote vraagstukken voor agrarische ondernemers adresseren. Daarom vind ik het van belang als, naast bovengenoemde thema’s, in het Landbouwakkoord ook afspraken worden gemaakt over onderwerpen als gewasbescherming, dierziekten en zoönosen, volksgezondheid, geur en fijnstof. Daarbij wil ik ook de deelnemende partijen uitnodigen om aan te geven welke onderwerpen zij graag besproken zien worden in het Landbouwakkoord.

Tot slot wil ik helder maken dat het sluiten van een Landbouwakkoord niet iets dat ik kan (en wil) afdwingen. Wat mij betreft is dit het moment om samen met de genoemde partijen koers te kiezen en invulling te geven aan de transitie van het landelijk gebied. Mocht het niet lukken om tot een Landbouwakkoord te komen, dan zal ik alsnog overeenkomstig het voorstel van de heer Remkes, op basis van de elementen uit de gevoerde gesprekken aan de Tweede Kamer een landbouwbeleid in de vorm van een kabinetsplan, voorleggen om invulling te geven aan de benodigde transitie.

Afsluitend

Er is toekomst voor boeren. Nederland staat dankzij hen wereldwijd bekend als koploper in de productie van goed, gezond, betaalbaar en veilig voedsel. We maken de komende jaren een grote omslag die elke boer zal raken. We verleggen het uitgangspunt, van massaproductie tegen de laagste prijs naar een systeem waarin klimaat, bodem, water en biodiversiteit leidend zijn voor waar, wat en hoe boeren kunnen produceren. Dat is een ingrijpende verandering, die wereldwijd met grote aandacht gevolgd wordt. Opnieuw zal de Nederlandse landbouw vooroplopen. Vele boeren doen dat al en kunnen als inspiratiebron dienen voor hun collega’s. Ik sta vaak versteld van de ideeën, energie en creativiteit die vele boeren nu al aan de dag leggen. Met steun van de overheid en de keten zullen zij opnieuw in staat zijn om uitdagingen in de praktijk op te lossen en te doen wat zij het liefste doen: boer zijn in een mooi land.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

BIJLAGE 1: MAATREGELENTABEL 2023–2024

Maatregel

2023

2024

Cumulatief

Categorie 1. Nu al stappen zetten

Innovatie op het boerenerf

37,5

26,5

64,0

Fieldlabs

10,1

26,9

37,0

Meten en berekenen

9,2

10,0

19,2

KPI’s en bedrijfsmanagement

2,0

2,0

4,0

Categorie 2. Ondersteunen en flankeren perspectief

Digitalisering

27,5

25,3

52,8

Ketenafspraken

3,0

0

3,0

Psychosociale hulp

0,3

0,3

0,6

Categorie 3. Beginnen met transities van straks

Stimulering omschakeling naar biologische en natuurinclusieve landbouw

13,0

13,0

26,0

Duurzamere gewasbescherming

10,0

10,0

20,0

Totaal

   

226,6

BIJLAGE 2: TABEL MIDDELEN TRANSITIEFONDS COALITIEAKKOORD (INDICATIEVE BEDRAGEN)

Transitiefonds: maatregelen per spoor in mln. cumulatief

2022–2030

2030–2035

Spoor 1: Opkoop, financiële afwaardering grond en KRW

13.800

3.681

w.v. Opkoop indicatieve mix melkvee, pluimvee en varkens

6.100

1.315

w.v. Financiële afwaardering grond (melkvee)

5.700

1.225

w.v. Uitbreiden natuurareaal (niet zijnde natura 2000)

1.330

1.000

w.v. Additioneel tbv Kaderrichtlijn Water (KRW)

670

141

Spoor 2: Perspectief blijvers: verder met ingezette route naar verduurzaming

4.350

943

w.v. Natuurinclusieve landbouw

2.120

470

w.v. Innovatieve stalsystemen en managementmaatregelen

1.000

212

w.v. Beleid rond versterken ondernemerschap en innovatie

1.230

261

Uitvoeringskosten

1.750

376

Totaal

20.000

5.000

Deze tabel bevat de beschikbare financiële middelen conform het coalitieakkoord tot en met 2035 en laat de indicatieve bestedingsruimte binnen de verschillende sporen zien. De exacte bestedingen van de middelen komt tot stand in overleg met de provincies. Gebiedsprogramma’s bevatten zowel Rijks- als provinciale maatregelen gericht op het bereiken van de doelstellingen uit het NPLG op het gebied van stikstof, natuur, water, bodem, klimaat én de transitie van de landbouw. Bij voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120) is het transitiefonds van € 25 mld. met € 660 mln. verlaagd, en in juli is € 504 mln. gebruikt voor onder meer de versnellingsvoorstellen van de provincies. Dit is nog niet verrekend met de verschillende posten uit het coalitieakkoord.


X Noot
1

Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», 10 januari 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).

X Noot
2

Zie de transitiepaden zoals beschreven in het SER-advies over de toekomst van de landbouw en de Kamerbrief over perspectieven voor agrarische ondernemers (10 juni 2022) (Bijlage bij Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28).

X Noot
3

Ruud Tijssens (2022) «Versnellen van innovatie voor een toekomstbestendig agrarisch Nederland» (Bijlage bij Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 35).

X Noot
4

Motie van de leden van de leden Grinwis en Boulakjar (Kamerstuk 32 847, nr. 966).

X Noot
5

Motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1414) en motie Tjeerd De Groot (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1299).

X Noot
6

Kamerbrief Toekomst agrarische sector (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 28).

X Noot
7

Wat ook in lijn is met motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 35 600, nr. 43).

X Noot
8

Motie van het lid Boswijk c. s. (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1301), motie van het lid Tjeerd De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 134) en motie van de leden Boswijk en Tjeerd De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 148).

Naar boven