Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 29826 nr. 214 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 29826 nr. 214 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2024
De industrie is van groot belang voor Nederland. De sector draagt bij aan onze welvaart, produceert de producten die we dagelijks gebruiken en genereert de banen van vandaag en morgen. Daarnaast investeert een moderne, productieve industrie samen met onze kennisinstellingen in innovatie en opschaling van technieken die de basis leggen voor de toekomst. De industrie speelt met haar energie- en grondstoffenvraag bovendien een centrale rol in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie, waarin groei samengaat met groen. De kern van het beleid is gericht op groene groei, het samenbrengen van verduurzaming én concurrentiekracht. We hebben de afgelopen jaren gezien dat dit kan. De Nederlandse economie bleef groeien terwijl er belangrijke stappen werden gezet in de verduurzaming van de economie en de CO2-uitstoot daalde. Dat is de manier waarop het kabinet zich inzet om de nationale en internationale klimaatdoelen te halen en de industrie te faciliteren om de kansen te benutten die voortkomen uit de transitie. Het is belangrijk dat we deze kansen nu pakken om schone bedrijven die een toegevoegde waarde hebben een toekomst te bieden in Nederland.
De ambitie voor CO2-reductie binnen de industrie is hoog: in het klimaatakkoord en na aanvullende klimaatmaatregelen van het vorige kabinet is het doel voor de industrie bepaald op 67% reductie in 2030 ten opzichte van 19901. Er zijn hiervoor belangrijke stappen gezet waardoor de uitstoot van de industrie in afgelopen jaren substantieel gedaald is (4,2 Mton CO2-equivalenten reductie in 2022 ten opzichte van 2021)2. Dit komt deels door lagere productie en niet door verduurzaming. Dit beeld komt ook naar voren in mijn eerste gesprekken als Minister met de energie-intensieve industrie, en wordt bevestigd in de cijfers van de NEa3 en de Top 60 interviews gehouden door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met de grootste industriële uitstoters van broeikasgassen4. We moeten constateren dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie onder druk staat, ondanks de goede ligging, verbindingen en kennis. Daarnaast is de transitie naar een klimaat neutrale industrie in een uitdagende fase terecht gekomen, waarbij de weg naar netto-nul hobbelig is. De opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen en nettarieven en onzekerheid over het moment dat nieuwe energie-infrastructuur beschikbaar is, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. Dat neemt niet weg dat bedrijven verduurzaming als essentieel onderdeel van hun toekomstvisie zien.
Deze ontwikkelingen laten zien dat beleid gericht op verduurzaming van de industrie en een gezondere leefomgeving naast ambitieus ook haalbaar, uitvoerbaar en betaalbaar moet zijn. Hier ligt een grote opgave voor het kabinet en de industrie. Het kabinetsbeleid moet ervoor zorgen dat het investeringsklimaat verbetert en de randvoorwaarden op orde zijn. Dan blijft Nederland aantrekkelijk om in te investeren door de goede ligging, verbindingen en kennis en kunnen bedrijven met een groen en schoon verdienmodel ondernemen in Nederland. Het is tegelijkertijd aan de industrie om de handschoen op te pakken en op korte termijn concrete verduurzamingsstappen te zetten en bij te dragen aan een gezondere leefomgeving. Dat is dan ook de koers die ik wil varen: vol ambitie de grote verduurzamingsopgave voor de industrie te lijf gaan, in de wetenschap dat de komende jaren vol uitdagingen zullen zijn. Samen met de industrie werken we aan de grote investeringen die zullen leiden tot een groene en concurrerende industrie in Nederland.
Ook in de EU is er veel aandacht voor groene groei. Het Draghi-rapport stelt voor om met een gezamenlijk plan op EU-niveau te komen omtrent de-carbonisatie en concurrentievermogen. Draghi ziet de energie-intensieve industrie als een belangrijk en vitaal onderdeel van de Europese economie. Ook de nieuwe Europese Commissie heeft een Clean Industrial Deal aangekondigd om de Green Deal te complementeren en in te zetten op een concurrerende industrie in Europa. Het kabinet zet zich hier actief voor in, aangezien het kabinet ervan overtuigd is dat toekomstig verdienvermogen nauw samenhangt met het realiseren van onze klimaatdoelstellingen en vice versa. Om meer positieve investeringsbeslissingen te krijgen, is cruciaal dat we – zeker binnen Europa – een gelijk speelveld creëren en borgen dat Europees beleid de basis is voor onder meer normerende maatregelen die de vraagzijde van de groene business case kunnen maken. Onze industriële bedrijven opereren immers in een zeer competitieve, internationale omgeving.
Nederland kan echter niet enkel wachten op Europese voorstellen, in de wetenschap dat we zelf ook maatregelen moeten nemen om het investeringsklimaat te verbeteren en verduurzaming en een gezondere leefomgeving mogelijk te maken. In de afgelopen periode is er dan ook ingezet op maatwerkafspraken buiten de top-20 uitstoters. Dit heeft geleid tot ondertekening van Expression of Principles (EoP) met Alco Energy Rotterdam en met Coöperatie Koninklijke Cosun. Daarnaast zijn er ook twee maatwerksubsidies toegekend voor ROCKWOOL en Yara Sluiskil in het kader van de aanpak piekbelasting industrie voor stikstofemissiereductie. Het kabinet ondersteunt ook de noodzakelijke innovaties die nodig zijn om de bedrijven van de toekomst een kans te geven. Afgelopen zomer heb ik vanuit het Nationaal Groeifonds de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaat Neutrale Economie (IMKE) voor opschaling op het gebied van elektrolysers, zonnepanelen en batterijen gepubliceerd.
Om het investeringsklimaat op orde te brengen en de verduurzaming door te zetten is echter meer nodig. Het kabinet wil energiekosten niet significant uit de pas laten lopen met buurlanden, zodat Nederlandse bedrijven kunnen concurreren met het buitenland. In het voorjaar van 2025 zal het kabinet, na publicatie, reageren op de beleidsaanbevelingen van het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur5. In het IBO volgen concrete beleidsopties die zowel bijdragen aan onze concurrentiepositie als de betaalbaarheid van energie voor bedrijven. Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel welke maatregelen nodig zijn om het CCS-project Aramis op gang te brengen. Tevens wil het kabinet meer aandacht gaan besteden aan de opbouw van nieuwe industrie, waardoor we een toekomstbestendige industrie hebben die de motor wordt voor Nederlandse innovatie in groene technieken en producten.
Met het oog op het geplande commissiedebat over de verduurzaming van de industrie geef ik, mede namens de Staatssecretaris van I&W, in deze brief aan waar we nu staan, welke beleidsmatige koers het kabinet wil varen en geef ik een nadere uitwerking van de relevante delen in het Regeerprogramma dat het kabinet op 13 september jl. aan de Tweede Kamer heeft verzonden. Daarbij ga ik in op de ombouw van de industrie (paragraaf 1), opbouw van de industrie (paragraaf 2), het internationaal en gelijk speelveld (paragraaf 3), randvoorwaarden en instrumenten (paragraaf 4) en stikstof (paragraaf 5). Naast de verduurzaming van de industrie heeft het kabinet ook veel aandacht voor de verduurzaming van het mkb. De vorderingen op dit beleidsterrein zijn opgenomen in de meest recente Kamerbrief over verduurzaming van het mkb6. Daarnaast is in de bijlage de appreciatie van de Antwerpen verklaring opgenomen, zoals toegezegd door de voormalig Minister voor Klimaat en Energie voor de vaste Kamercommissie op 21 maart jl.7.
Het kabinet zet zich in op de ombouw van bestaande industrie naar groene productieprocessen, met als doel het faciliteren van verduurzaming, snellere CO2-reductie en een gezondere leefomgeving. Het is hierbij cruciaal dat er commitment is van zowel de overheid als bedrijven om de gestelde reductiedoelen te halen.
Top 60 interviews
Door RVO zijn begin dit jaar interviews gehouden met de 54 grootste uitstoters van broeikasgassen, ook bekend als de Top 60 interviews, om inzicht te krijgen in de voortgang van hun verduurzamingsprojecten en knelpunten die bedrijven ervaren. De rapportage is als bijlage aan deze kamerbrief toegevoegd.
Uit de interviews komt naar voren dat de overgrote meerderheid van de bedrijven verduurzaming als sterk noodzakelijk voor hun toekomstperspectief ziet. Daarnaast blijkt het sentiment bij bedrijven verdeeld, van neutraal tot soms sterk negatief, met betrekking tot rentabiliteit van verduurzamingsinvesteringen en ervaren overheidssteun voor diverse knelpunten zoals netcongestie, hoge energie- en grondstofkosten en onzekerheid over ontwikkeling van duurzame energieketens. Verder bestaat er onzekerheid ten aanzien van de exacte uitwerking van regelgeving en de impact die dit heeft op hun business case, zoals de implementatie van de REDIII en de omgang met negatieve emissies.
Ondanks deze uitdagingen, is de transitie wel onderweg. De geïnterviewde bedrijven hebben gezamenlijk plannen om CO2-emissies in 2030 jaarlijks 20 Mton te reduceren ten opzichte van 2021; voor 13 Mton is de besluitvorming definitief of worden de projecten als tamelijk zeker aangegeven, de overige 7 Mton betreft onzekere projecten.
Het kabinet zet zich samen met bedrijven in om verduurzamingsprojecten tot uitvoer te laten komen, waarbij van bedrijven ook commitment wordt verwacht om investeringsbeslissingen niet voor zich uit te schuiven. Maar zelfs met deze inspanningen zal het, op basis van de interviews, waarschijnlijk lastig blijken om de indicatieve sectordoelstelling voor de industrie in 2030 te realiseren8. Op basis van de uitkomsten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 die binnenkort verschijnt, zal worden beschouwd in hoeverre alternatief beleid nodig is. In de interviews is ook gekeken naar de plannen na 2030 en het stemt positief dat bedrijven aangeven dat er voor deze periode meer verduurzamingsplannen zijn met een jaarlijkse CO2-reductie van 10 Mton. Gelet op het Europese ETS waarin na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen, zullen bedrijven ook in die jaren grote stappen moeten zetten. Het ETS fungeert daarmee als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden.
Maatwerkaanpak verduurzaming industrie
De Kamer is eerder in verschillende Kamerbrieven over de voortgang van de maatwerkaanpak geïnformeerd9. Op 18 maart jl. is de Kamer voor het laatst geïnformeerd10. Er is daarbij aangegeven dat het komen tot concrete afspraken een complex en langdurig proces is. Dit is ook terug te zien in de eerder genoemde Top 60 interviews: de weg van ambitie naar realisatie is niet eenvoudig en kan tijdrovender zijn dan vooraf ingeschat. In de afgelopen maanden zijn er echter weer belangrijke stappen gezet11.
Tekstbox 1: Ondertekening Expression of Principles (EoP) Alco Energy Rotterdam en Coöperatie Koninklijke Cosun.
In bovengenoemde voortgangsrapportage van 18 maart jl. is aangegeven dat vanwege de verhoogde doelstelling voor de maatwerkaanpak ook bedrijven buiten de top 20 grootste uitstoters benaderd zijn voor een maatwerktraject. In de Kamerbrief van 8 mei jl. is de Kamer geïnformeerd over de start van de maatwerkaanpak bij een drietal bedrijven, waaronder twee cluster 6 bedrijven.
Op 10 oktober 2024 is met Alco Energy Rotterdam en Coöperatie Koninklijke Cosun de eerste fase positief afgesloten en is, als gevolg van deze aanpak, met beide bedrijven een Expression of Principles (EoP) getekend.
Deze bedrijven hebben elk de ambitie om circa 70% CO2-reductie te realiseren tussen 2020 en 2030. Samen resulteert dit in een jaarlijkse CO2-reductie van 0,5 Mton. Daarnaast willen zij zich inzetten om impact op de leefomgeving te beperken en diverse innovaties te onderzoeken om hun klanten te helpen verduurzamen. Dit is een eerste stap in de richting van bindende maatwerkafspraken.
Naast deze twee bedrijven is nog met twee andere bedrijven buiten de top 20 het gesprek gevoerd over een mogelijke maatwerkafspraak. Na een intensieve verkenning met FrieslandCampina is samen geconcludeerd dat het starten van een maatwerktraject voor hun fabrieken geen aanvullende waarde heeft. Tot slot is recent een verkenning gestart met Smurfit Westrock voor mogelijke maatwerkafspraken. Deze gesprekken lopen nog.
Voor wat betreft het maatwerktraject met Tata Steel Nederland is op 26 april jl. het onderhandelingsmandaat vastgesteld12, nadat eind maart de kabinetsreactie op het advies van externe adviseurs Wijers/Blom was uitgebracht13. De onderhandelingen met Tata Steel over verschoning en verduurzaming van de staalproductie in de IJmond zijn sinds die tijd gaande. De Kamer wordt waar mogelijk en waar nodig (wegens de (mogelijke) koersgevoeligheid, vertrouwelijkheid van de onderhandelingen en onderhandelingspositie van de Staat) in (vertrouwelijke) technische briefings en brieven over de voortgang geïnformeerd. De reactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond, dat namens de Staatssecretaris van I&W op 4 oktober jl. aan de Kamer is gezonden14, volgt voor het Kerstreces.
In het kader van de maatwerkaanpak willen we onder meer maatwerksubsidies kunnen verstrekken voor die projecten van de grootste CO2-uitstoters waarvoor generieke subsidie-instrumenten niet passend zijn. Het verkrijgen van goedkeuring hiervoor blijkt een tijdrovend proces. Afgelopen jaar is met de Europese Commissie (EC) gesproken over mogelijkheden voor maatwerkfinanciering voor verduurzamingsprojecten van maatwerkbedrijven. Op basis hiervan is een instrument ontworpen dat past binnen de kaders van het tijdelijk crisissteunkader voor staatssteun (Temporary Crisis and Transition Framework, TCTF). De EC heeft op 25 juli jl. goedkeuring gegeven aan dit instrument. Op 9 september jl. is een eerste oproep voor ambitieuze voorstellen voor CO2-reductie opengesteld voor bedrijven die een Joint Letter of Intent (JLoI) met de Staat hebben gesloten.
Toekomsttraject maatwerk
De intensieve contacten met de maatwerkbedrijven hebben afgelopen twee jaar diepgaande inzichten opgeleverd in de projecten, business cases, risico’s en strategische overwegingen van hoofdkantoren en aandeelhouders. Hierdoor weten we beter dan voorheen welke randvoorwaarden echt bepalend zijn en hoe die vormgegeven moeten worden, maar ook dat investeringsbeslissingen genomen worden in een complex en tijdrovend samenspel van vele factoren. Ambitieuze bedrijven die aangeven voor de realisatie van hun ambities aanvullende steun van publieke zijde nodig hebben, kunnen worden geholpen met de maatwerkaanpak. Niet alle bedrijven uit de doelgroep maken hier gebruik van. Tussen de fase van de EoP en de JLoI is nodig dat de ambities worden vertaald in concrete business-cases. Als die uitblijven, stokt het maatwerktraject. We voeren nu gesprekken met de bedrijven, maar het mag duidelijk zijn dat, als er bij een bedrijf (op korte termijn) geen aangrijpingspunten zijn voor concrete investeringen in Nederland, we op afzienbare termijn stoppen met maatwerkgesprekken en de vrijkomende capaciteit inzetten bij de bedrijven waar dat wel het geval is.
In het Regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet onderzoekt of een regionale clusteraanpak voor bedrijfsoverstijgende uitdagingen, voor bijvoorbeeld de Botlek of Chemelot, behulpzaam kan zijn voor de maatwerkbedrijven. De verkenning naar de toegevoegde waarde voor de twee genoemde gebieden wordt momenteel uitgevoerd. De Kamer wordt hierover geïnformeerd als deze verkenning is afgerond.
De inzet van het kabinet is dat versterking van het Nederlandse verdienvermogen en de klimaattransitie hand in hand gaan. Met de opbouw van nieuwe, schone industrie kan Nederland een groene toekomstbestendige groei bewerkstelligen. Daarvoor zijn investeringen in nieuwe bedrijvigheid essentieel. Samen met bestaande en nieuwe innovatieve bedrijven en organisaties zet het kabinet zich in om te bouwen aan de groene economie van morgen, waarbij ruimte wordt gegeven aan ondernemerschap en creativiteit.
Nieuwe industrie
De hoofdrolspelers in de nieuwe economie zullen deels bestaande bedrijven zijn die zich richten op groene toepassingen, maar ook nieuwe spelers met technologieën en producten die we ons nu nog niet kunnen voorstellen. Zij zorgen voor kansen om te groeien naar een mondiaal concurrerende, groene industrie, die tevens strategisch autonoom kan opereren. Daarnaast is baanbrekende innovatie met nieuwe jonge bedrijven belangrijk voor de dynamiek in de industrie. Start-up’s & scale-up’s, duurzame buitenlandse bedrijven die zich in Nederland willen vestigen en bestaande bedrijven met groene technologieën moeten in de gelegenheid gesteld worden te groeien. Deze bedrijven worden geholpen met financiering (subsidies, leningen, garanties), vanuit bestaand instrumentarium, begeleiding (door RVO, Invest-NL en ROM’s), het Nationaal Groeifonds, maatwerk, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en met de inzet van de NFIA en de regio’s. Voor de ontwikkeling van nieuwe industrie werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken, zodat we ons effectief op de door onze ministeries geformuleerde groeimarkten richten.
Er zijn momenteel nog veel uitdagingen voor nieuwe, groene industrie om op termijn concurrerend te zijn. Om investeringen in de groene economie te versnellen, kan actieve inzet van de overheid op het gebied van marktcreatie, investeringsklimaat, innovatie en vergroening noodzakelijk zijn. Daarom wil ik meer aandacht besteden aan de opbouw van nieuwe industrie. In het eerste kwartaal van 2025 zal ik mijn aanpak hiertoe met de Kamer delen.
Circulaire plastics
Circulaire maatregelen dragen bij aan de verduurzaming van onze industrie. Een belangrijke productieketen is die van de plastics. Om plastics circulair te maken, gebruiken we een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. De transitie naar circulair plastic is essentieel om de klimaatdoelen te kunnen behalen, de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen te verminderen, en de leveringszekerheid van grondstoffen te kunnen blijven waarborgen. Door middel van normeren, beprijzen en stimuleren wil het kabinet de juiste kaders stellen voor de ontwikkeling van een stabiele markt voor circulair plastic.
Onder het vorige kabinet is ingezet op de uitwerking van een circulaire plastic norm, die bedrijven in Nederland vanaf 2027 bij het maken van nieuwe plastics verplicht om duurzame biogrondstoffen en/of gerecycled plastic afval (recyclaat) toe te passen. Ook heeft het vorige kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidie uit het klimaatfonds geoormerkt voor de transitie naar circulair plastic om bedrijven te ondersteunen bij deze transitie. De subsidies zijn onder meer bedoeld voor het doen van investeringen voor het opschalen van inzamel- en recyclecapaciteit van circulair plastic. Die investeringen zijn hard nodig om circulair plastic te kunnen laten concurreren met virgin plastic. Dat is ook van belang met het oog op de overvloed aan virgin plastic van buiten de EU, waardoor het verdienmodel voor recycling zwaar onder druk staat.
De uitkomsten van de recente internetconsultatie van dit wetsvoorstel zijn onlangs gepubliceerd. Op basis van deze uitkomsten zal de Staatssecretaris van I&W in samenspraak met de betrokken bewindspersonen de Kamer informeren over het vervolg van dit wetsvoorstel15. In het Regeerprogramma is daarnaast een plasticheffing aangekondigd, met een beoogde opbrengst van € 547 miljoen per jaar vanaf 2028. Het kabinet zal de komende maanden in kaart brengen op welke manieren de plasticheffing uit het Regeerprogramma vormgegeven kan worden en wat de gevolgen daarvan zijn, ook in combinatie met de genoemde plastic norm. Ook wordt gekeken naar alternatieve manieren om tot de genoemde opbrengst te komen. Op basis hiervan vindt besluitvorming bij de Voorjaarsnota 2025 plaats.
Om in Nederland te kunnen profiteren van de kansen die de transitie biedt, moeten we inzetten op een Europees en mondiaal gelijk speelveld, stevig Europees groen industriebeleid, betaalbare energie en gedegen partnerschappen met gelijkgestemde landen.
Elektriciteitskosten
De nettarieven lopen snel op voor de industrie. Ten dele vanwege grote investeringen die netbeheerders moeten doen om ons elektriciteitssysteem toekomstbestendig te maken, anderzijds omdat verschillende regelingen gericht op grootgebruikers van elektriciteit zijn vervallen.
Een van de maatregelen om Europese industrie te ondersteunen die concurreert op wereldmarkten is de indirecte kostencompensatie (IKC-regeling) welke de EU-ETS-kosten die elektriciteitsbedrijven aan eindverbruikers doorberekenen, compenseert. Veel lidstaten maken gebruik van deze maatregel om hun industrie te steunen. Als lidstaten deze maatregel verschillend inzetten, ontstaat er echter op Europees niveau een ongelijk speelveld. In Nederland is de IKC-regeling in 2023 stopgezet, en nadien is afgelopen voorjaar besloten de regeling in 2024 één jaar opnieuw open te stellen. Ook geven veel lidstaten korting aan grootverbruikers. In Nederland gebeurde dat via de zogenoemde volumecorrectieregeling. Deze is in Nederland door ACM niet langer toegepast onder verwijzing naar Europese regelgeving16. Andere lidstaten waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken houden deze vergelijkbare regelingen vooralsnog in stand17.
Onder meer naar aanleiding van signalen over de impact van stijgende netwerktarieven op de mogelijkheden van de industrie om te verduurzamen, is afgelopen mei een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gestart. Doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040 en de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief om een gelijk speelveld te borgen. Hiermee wordt deels invulling gegeven aan de motie Van Houwelingen18. Het kabinet reageert bij de Voorjaarsnota 2025 op de beleidsaanbevelingen uit het IBO. In de kabinetsreactie zal ook de optie voor eventuele verlenging van de IKC-regeling worden bezien.
Duurzame koolstof
Olie en gas zijn, naast brandstoffen voor energie, ook belangrijke grondstoffen voor de industrie. In het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) wordt minimalisatie van fossiel grondstofgebruik in 2050 als doel genoemd19. Daartoe is het cruciaal om – parallel aan de energietransitie – te werken aan de transitie van fossiele naar duurzame grondstoffen. Samen met de Staatssecretaris van I&W wordt gewerkt aan een visie op het gebruik van duurzame koolstof als grondstof en een transitiepad dat mogelijke routes schetst naar verduurzaming. Er wordt beoogd dit in juli 2025 naar de Kamer te sturen.
Op Europees niveau heeft Nederland het initiatief genomen een Joint Statement on a European Sustainable Carbon Policy Package op te stellen20. Dit statement benadrukt dat, om het concurrentievermogen en groene groei van Europese chemische industrie te borgen, het nodig is om gebruik van duurzame koolstofbronnen te stimuleren. Daarvoor is een Europees beleidsraamwerk nodig wat stuurt op marktcreatie, beschikbaarheid van duurzame koolstof en een gelijk speelveld. Dit statement is inmiddels ondertekend door 6 andere lidstaten en op 16 april jl. aangeboden aan EU-Commissaris Hoekstra.
Antwerpen-verklaring en Draghi-rapport
Het is een goede zaak dat de industrie haar behoeften met betrekking tot de transitie naar klimaatneutraliteit kenbaar maakt. Publiek-private samenwerking zal een cruciale rol spelen bij de verduurzaming van de industrie, zowel op het gebied van financiering als regelgeving. In dat kader verwelkom ik initiatieven zoals de Antwerpen-verklaring. Mijn appreciatie is als bijlage aan deze Kamerbrief toegevoegd. Hierbij wordt voldaan aan de toezegging van de voormalig Minister voor Klimaat en Energie aan de vaste Commissie voor Economische Zaken en Klimaat tijdens het debat van 21 maart jl. over een EU-klimaatdoel voor 204021.
In het recent uitgekomen Draghi-rapport schetst Draghi een overkoepelend beeld van de Europese economie en constateert hij een achterblijvende productiviteitsgroei in vergelijking met de Verenigde Staten. Draghi doet voor een tiental sectoren aanbevelingen, waaronder de energie-intensieve industrie. Toenemende uitdagingen zoals ambitieuze Europese decarbonisatie in combinatie met structureel relatief hogere energieprijzen leiden tot een verslechtering van de Europese concurrentiepositie. Door implementatie van de Green Deal wordt de Europese industrie echter toonaangevend op het gebied van groene innovatie, mits er sprake is van een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het kabinet zal zich in de EU dan ook sterk maken voor het versnellen en harmoniseren van wetgeving voor groene groei. Het kabinet is op 4 oktober jl. met een kabinetsreactie op het Draghi-rapport gekomen22.
Om groene groei mogelijk te maken, is het creëren van de juiste randvoorwaarden essentieel. Randvoorwaardelijk beleid is gericht op het scheppen van een context waarin groene bedrijvigheid kan ontstaan en groeien. Om groene groei te faciliteren, is een uitgebreid instrumentarium beschikbaar, gericht op innovatie, uitrol van duurzame technieken en stimulering van duurzame productie. Op 12 september jl. heb ik toegezegd voorafgaand aan het komende commissiedebat op 17 oktober de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken over de Delta Rhine Corridor23. Momenteel vinden intensieve gesprekken plaats met de initiatiefnemers in het project (Gasunie, Tennet en het ammoniak consortium) over de gezamenlijke planning en mogelijke alternatieve tracés voor individuele modaliteiten. Ik heb de intentie om met mijn collega’s in het kabinet de komende maanden een besluit te nemen over hoe de oorspronkelijke doelstellingen van het project het beste gerealiseerd kunnen worden. Ik verwacht de Kamer hierover per brief begin december te informeren.
Nationaal Programma Verduurzaming Industrie
Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma, zet het kabinet het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) voort24. Het doel van het NPVI is om verduurzaming van de industrie te versnellen, met als focus het halen van de klimaatdoelen in 2030. Het programma biedt inzicht in de complexiteit van de opgaven, stuurt op het oplossen van concrete knelpunten en faciliteert de samenwerking tussen de partners. Ook brengt het NPVI relevante programma’s en projecten samen.
In de Kamerbrief Voortgang verduurzaming industrie d.d. 8 mei jl. heeft de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat de Kamer geïnformeerd over het opleveren van een geactualiseerde Routekaart Verduurzaming Industrie25. De Routekaart wordt beschouwd als het fundament van het Nationaal Programma. Naast dat de Routekaart inzicht geeft in de belangrijkste bestaande beleids- en realisatietrajecten biedt het mogelijkheden om de voortgang van mijlpalen te monitoren en om op te sturen. Als bijlage aan deze Kamerbrief stuur ik de Kamer de geactualiseerde Routekaart NPVI Editie 2, mede ook naar de Eerste Kamer26.
Clusteraanpak
In de industriële clusters is de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat vorig jaar gestart met een versterkte clusteraanpak met de partners van het NPVI. De aanpak omvat 5 geografische industriële clusters en een zesde cluster bestaande uit bedrijven met een CO2-reductieopgave verspreid door heel Nederland. In elk cluster is een clusterregisseur aangesteld die werkt aan het creëren van meer inzicht in lopende projecten en afhankelijkheden, zodat knelpunten (versneld) kunnen worden opgelost, vertraging voorkomen en versnellingskansen in beeld gebracht. Daarnaast zorgt de clusteraanpak voor een verbeterde samenwerking en besluitvorming tussen industrie, netbeheerders en overheden. Wanneer vertraging dreigt in een cruciaal project voor de verduurzaming van de industrie hebben de clusterregisseurs het mandaat en de verantwoordelijkheid om stakeholders aan te spreken en de benodigde actie bespreekbaar te maken in de stuurgroep NPVI.
Cluster 6 actieplan
In september 2023 is met de Kamer het Actieplan cluster 6 gedeeld27. Er wordt momenteel gewerkt aan een update van het Actieplan met een invulling van de regionale aanpak voor cluster 6 bedrijven. Dit betekent een opschaling van de cluster 6 aanpak waarbij gekeken wordt naar lokale oplossingen voor bedrijven in de regio. De casusaanpak uit het Actieplan wordt komende tijd voortgezet. In die aanpak zijn op dit moment zes bedrijven met in totaal 9 productielocaties onderhanden. In deze aanpak wordt gezocht naar een oplossing, vaak in een vastgelopen verduurzamingsproject. De casus Saint-Gobain, een cluster 6 bedrijf, is met de plaatsing van een hybride glaswoloven succesvol afgesloten. Voor de toekomstige verduurzamingsopgaven van de betreffende productielocatie kan een soortgelijke aanpak dan ook kansrijk zijn. In het algemeen, geven cluster 6 bedrijven aan dat er voldoende potentieel is voor forse CO2-reductie in 2030 en verduurzaming noodzakelijk is voor hun toekomst, maar dat ze in de praktijk knelpunten ervaren zoals onder andere netcongestieproblematiek.
Cluster Energie Strategieën
De 5 industrieclusters hebben in samenwerking met netbeheerders, overheden en de cluster regisseurs op 12 september jl. de vernieuwde Cluster Energie Strategieën (CES’en) aan mij aangeboden28. Voor cluster 6 zijn voor het eerst door de verschillende provincies samen met de cluster 6 organisatie provinciale Cluster Energie Strategieën opgesteld (pCES’en). Om een landelijk beeld te vormen van de verduurzamingsplannen van de decentrale industrie worden de pCES’en samengevat in een overkoepelende cluster 6 CES. De pCES’en dienen daarnaast als input voor de tweede ronde pMIEK’s (provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) waarbij de impact van de verduurzamingsplannen op de infrastructuur in kaart wordt gebracht.
Naast deze aanpak voor de langere termijn zien we gelukkig dat er, door in te zetten op flexibiliteit in de afname, ook nog uitbreiding van capaciteit bij bedrijven mogelijk is. Een mooi voorbeeld hiervan is het cluster 6 bedrijf Sappi. Door een contract af te sluiten voor flexibel vermogen is bij het bedrijf een uitbreiding mogelijk en kan de netbeheerder ook andere klanten aansluiten.
Tekstbox 2: Cluster Energie Strategieën (CES’en).
In de CES’en beschrijven de clusters hun verduurzamingsplannen en daarmee veranderende energievraag tot 2050; voor cluster 6 is dat gebeurd in een meer op de regio gerichte variant. Deze verduurzamingsplannen laten zien dat CO2-afvang en opslag alsook waterstof veelal de beoogde verduurzamingspaden zijn van de industrie. Ook elektrificatie is een veel genoemd pad, maar hoge nettarieven en netcongestie vormen daarbij obstakels.
In de CES’en worden daarnaast ook infrastructuurprojecten aangedragen die extra aandacht behoeven. PBL, TNO en RVO reflecteren momenteel op de uitkomsten van alle CES’en. Zij maken een onafhankelijke rapportage over de resultaten, schetsen een landelijk beeld van de voortgang van de verduurzaming van de industrie en geven advies over de methode waarop de industrie wordt bevraagd naar hun verduurzamingsplannen. De Kamer wordt voor het kerstreces geïnformeerd over de uitkomsten van deze MIEK-ronde en de reflectie van PBL, TNO en RVO.
Joint Taskforce Aramis
Om de CO2-reductie doelstellingen van de industrie te realiseren, is Carbon Capture and Storage (CCS) essentieel. Een belangrijk project is Aramis, waarmee in de eerste fase een transport- en opslagcapaciteit van 7,5 Mton per jaar wordt beoogd en op termijn een opslagcapaciteit van 22 Mton per jaar mogelijk moet worden. Bij dit project zijn veel partijen betrokken, die allemaal min of meer op hetzelfde moment een investeringsbesluit moeten nemen. Naar aanleiding van de expert opinion van Prof. Mulder is, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 16 april jl.29, een publiek-private taskforce opgericht die de risico’s langs de Aramis-waardeketen in kaart brengt en mogelijke publieke en private maatregelen om deze te mitigeren onderzoekt30. De belangrijkste risico’s die bedrijven ervan weerhouden definitieve investeringsbesluiten te nemen zijn in kaart gebracht. Op hoofdlijnen zijn dit: (1) risico op vertraging door onvoldoende coördinatie tussen de verschillende deelprojecten, (2) risico op vertraging in het vergunningen-proces, (3) het «vollooprisico» en (4) het risico op kostenstijgingen, waardoor de uiteindelijke transport- en opslagtarieven voor een deel van de emittenten te hoog worden voor een sluitende businesscase.
Op dit moment worden potentiële private en publieke maatregelen geëvalueerd die kunnen helpen om deze risico’s te mitigeren. Private maatregelen zullen in elk scenario een harde voorwaarde zijn voor het nemen van eventuele publieke maatregelen. Van bovengenoemde risico’s moet de eerste door marktpartijen gemitigeerd worden, terwijl de tweede vraagt om een gezamenlijke inspanning van overheid en marktpartijen. Voor de laatste twee risico’s worden zowel private als publieke maatregelen in kaart gebracht. Op basis van de uitkomsten van de Taskforce zal in het voorjaar 2025 worden bezien of, en zo ja welke, interventie gewenst is.
Waterstof
Het kabinet heeft besloten om de jaarverplichting voor Renewable Fuels of Non-Biological Origin (RFNBO’s) in industrie te consulteren met het streven deze consultatie in de tweede helft van oktober 2024 te openen, zodat partijen die willen indienen voor de tweede openstelling van de OWE-regeling31 nog kennis kunnen nemen van de beoogde vormgeving van de jaarverplichting. De reacties uit de consultatie neemt het kabinet mee in de verdere besluitvorming over invoering van de jaarverplichting.
Daarnaast wordt gewerkt aan een voorstel voor vraagsubsidies voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in de industrie, waarbij verschillende varianten worden onderzocht. De reacties van voornoemde consultatie worden ook meegenomen met de keuze voor vormgeving van deze vraagsubsidies. Verder werkt de Staatssecretaris van I&W momenteel de raffinageroute uit32, wat van belang is voor inzet van hernieuwbare waterstof bij raffinaderijen. Via de raffinageroute wordt ook beoogd het aanbod van hernieuwbare waterstof te vergroten die in andere industriële processen kan worden ingezet. Later dit jaar zal meer uitgebreide informatie met de Kamer worden gedeeld over de voortgang van het waterstofbeleid, voorafgaand aan het geplande Commissiedebat voor waterstof.
NIKI
Een belangrijk knelpunt zit bij de opschaling van complexe doorbraaktechnologieën die bewezen zijn op demonstratie schaal, maar nog niet zijn toegepast op commerciële schaal. Projecten die dergelijke nieuwe, vaak unieke, technieken toepassen zijn vaak duurder dan projecten gebaseerd op bewezen technieken of continuering van exploitatie van reeds bestaande installaties.
De Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) richt zich specifiek op het ondersteunen van projecten in Nederland, waarbij innovatieve technologie op commerciële schaal wordt toegepast en die leiden tot significante CO2-emissiereductie. Via de NIKI komt hiermee subsidie beschikbaar voor technieken met een groot potentieel voor additionele CO2-emissiereductie waarvan de opschaling niet binnen bestaande subsidieregelingen past. Inmiddels is de NIKI-regeling gefinaliseerd en zal de internetconsultatie binnenkort van start gaan. De eerste openstelling is voorzien voor het eerste kwartaal van 2025 met een openstellingsbudget van € 211 miljoen. In dit kader kan de NIKI voorzien in de opschaling van circulaire technieken op commerciële schaal binnen de industrie. Hiermee is invulling gegeven aan de motie van Grinwis c.s.33.
Nationaal Groeifonds
Met het Nationaal Groeifonds wordt innovatie die nodig is om de bedrijven van de toekomst een kans te geven ondersteund. Vanuit het Ministerie van KGG coördineren we lopende innovatieprogramma’s, zoals GroenvermogenNL (waterstof, 838 miljoen euro), BiobasedCircular (biobased chemie, 334 miljoen euro), SolarNL (Zon-PV, 412 miljoen euro) en Circular Plastics NL (circulaire plastics, 220 miljoen euro). Daarnaast werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken voor programma’s zoals Material Independence and Circular Batteries (Batterijen, 296 miljoen euro). Deze innovatieprogramma’s dragen door middel van het ondersteunen van maakindustrie en bijbehorende ecosystemen bij aan de klimaattransitie en aan de bedrijvigheid en weerbaarheid van de toekomst.
Tekstbox 3: Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie (IMKE).
Afgelopen zomer is de nieuwe Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie (IMKE) met een budget van € 148 miljoen gepubliceerd. De subsidie is op 1 oktober jl. opengesteld. Het budget van de IMKE loopt via de NGF-programma’s GroenvermogenNL, SolarNL en Material Independence and Circular Batteries (EZ).
De IMKE ondersteunt maakbedrijven die willen investeren in productielijnen voor zonnepanelen, batterijen of elektrolyse-installaties. In deze sectoren is het momenteel lastig voor bedrijven om op te schalen. Hierdoor zien we innovatieve start- en scale-ups naar het buitenland vertrekken. Met deze subsidie worden bedrijven financieel ondersteund om de investeringsbereidheid in cleantech in Nederland te vergroten.
CO2-heffing
Met de motie Erkens c.s. verzoekt de Kamer het kabinet om een hardheidsclausule in de CO2-heffing industrie gericht op vermijdbare uitstoot uit te werken en te implementeren per 1 januari 202534. In de Voorjaarsnota is de Kamer geïnformeerd dat een aparte hardheidsclausule, in aanvulling op de reeds bestaande algemene hardheidsclausule, juridisch en uitvoeringstechnisch onwenselijk en onuitvoerbaar is. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet extern onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor een aparte hardheidsclausule. Dit is geconcretiseerd als een verkenning naar nieuwe flexibiliteitsopties binnen de CO2-heffing industrie, in aanvulling op de bestaande flexibiliteitsopties van handel en verrekening. Dit onderzoek is op 7 oktober jl. met de Kamer gedeeld35.
Het kabinet gaat de optie van het opstellen van een handelsplatform nader uitwerken. Daarnaast onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om bedrijven meer flexibiliteit te bieden door eigen dispensatierechten uit de toekomst te lenen. Dit zou bedrijven in staat stellen om een huidig tekort aan dispensatierechten te dekken met dispensatierechten die ze in de toekomst zouden ontvangen. Hierdoor wordt de reductieopgave voor deze bedrijven in de toekomst groter omdat de bedrijven minder dispensatierechten overhouden in de jaren waaruit geleend is. Om te voorkomen dat deze reductieopgave tot hoge toekomstige kosten leidt, is het de intentie van het kabinet deze optie enkel beschikbaar te stellen voor bedrijven met concrete verduurzamingsplannen. Door gebruik te maken van deze optie betalen de bedrijven minder of geen heffing in de jaren waarin verduurzaming nog niet mogelijk is, bijvoorbeeld door ontbrekende infrastructuur. In het voorjaar van 2025 zal worden besloten of deze optie in de wet opgenomen gaat worden.
In het Klimaatakkoord en het coalitieakkoord van Rutte IV is afgesproken dat eventuele (niet beoogde) opbrengsten van de CO2-heffing ten goede komen aan de verduurzaming van de industrie. Het kabinet verwacht op basis van recente studies, zoals de tariefstudie van het PBL, dat bedrijven gedurende deze kabinetsperiode CO2-heffing zullen gaan betalen36. Daarom heeft het kabinet bij de Miljoenennota 2025 de terugsluis ingeregeld. Voor de huidige kabinetsperiode (t/m 2028) is een raming gemaakt van de opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie en Afval Verbrandingsinstallaties (AVI’s). Deze worden toegevoegd aan het Klimaatfonds en zijn geoormerkt voor, respectievelijk, de verduurzaming van de industrie en AVI’s. De raming wordt herzien als er een lastenrelevante beleidsmatige mutatie van de CO2-heffing plaatsvindt. Over de inzet van de geraamde middelen wordt op een later moment besloten.
In het Commissiedebat Carbon Capture & Storage (CCS) van 26 september jl. heb ik uw Kamer toegezegd om de samenhang tussen de CO2-heffing, ETS en de SDE++ nader toe te lichten37. In de SDE++, de subsidie die de onrendabele top van CO2-reducerende technieken vergoed, wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs. Het in de SDE++ corrigeren voor de CO2-heffingsprijs zou ingaan tegen de wortel-stokgedachte in het beleid voor verduurzaming van de industrie, waarbij enerzijds geborgd wordt dat de industrie de reductieopgave realiseert (de stok) en anderzijds Nederland aantrekkelijk wordt gehouden voor nu nog niet rendabele investeringen door verduurzamende industrie (de wortel). Het corrigeren op basis van de ETS-prijs en niet de CO2-heffing helpt bovendien het gelijke speelveld binnen de EU te waarborgen. Aangezien ETS in de hele EU van toepassing is, heeft de ETS-prijs geen invloed op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ten opzichte van Europese concurrenten. De nationale CO2-heffing raakt daarentegen alleen Nederlandse bedrijven. Aangezien deze bedrijven internationaal opereren, zijn zij bovendien minder goed in staat om de meerkosten als gevolg van de nationale CO2-heffing door te berekenen aan hun afnemers. Deze toelichting is in lijn met de eerdere beantwoording van Kamervragen uit 2021 over dit onderwerp38.
Innovatieve groene investeringen (DEI+)
Innovatieve groene investeringen in de industrie en energiesector worden gestimuleerd door de DEI+ subsidieregeling die innovatieve demonstratieprojecten ondersteunt. De regeling zal in 2025 worden voortgezet met aanvullende middelen uit het Klimaatfonds (€ 88 miljoen). Met deze regeling kunnen bedrijven nieuwe groene processen, producten en technieken verder ontwikkelen.
In de motie van het lid Grinwis c.s. wordt gevraagd om te onderzoeken hoe nieuwe recyclingcapaciteit voor circulaire plastics versneld kan worden aangesloten op de energie infrastructuur39. Tevens bevat het een verzoek om passende opschalingsinstrumenten zoals DEI+, VEKI en NIKI open te stellen voor uitrol van circulaire technieken als die aantoonbaar CO2 reduceren. In de Kamerbrief Voortgang verduurzaming industrie d.d. 8 mei jl. is de aanpak voor vergunning en aansluiting op infrastructuur alsook de ontwikkeling van de diverse subsidieregelingen toegelicht40. Daarop aansluitend kan worden vermeld dat de bestaande subsidieregelingen DEI+ en VEKI, investeringen in de circulaire economie kunnen ondersteunen als die ook bijdragen aan de reductie van de CO2-emissie. Hiermee is er invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.
Netcongestie
Adequate energie-infrastructuur is een essentiële randvoorwaarde voor economische activiteit. Netcongestie vormt momenteel een groot knelpunt dat het vestigingsklimaat negatief beïnvloedt. De Kamer is recent geïnformeerd over de acties die het kabinet onderneemt om het knelpunt van netcongestie te verminderen en mitigeren41.
De aanpak piekbelasting industrie, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 juni 202342, heeft als doel met industriële piekbelasters afspraken te maken over of, en hoe, stikstofemissies versneld gereduceerd kunnen worden, boven op het wettelijk regime dat geregeld wordt aangescherpt. Het betreft de 1943 industriebedrijven die behoren tot de circa 3000 piekbelasters44 over alle sectoren, die het RIVM heeft geïdentificeerd45. Net als de voormalig Minister van Economische Zaken en Klimaat zet ik mij onverminderd in om werk te maken van deze aanpak om de industrie een evenwichtige bijdrage te laten leveren aan het oplossen van de stikstofcrisis. Het aandeel van de industrie aan de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is ca. 2,5% in 202146.
Bovenwettelijke reductie van ammoniakuitstoot
Subsidieregeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie
Momenteel is de nieuwe subsidieregeling voor beperking van ammoniakreductie in ontwikkeling. De verwachting is dat de regeling binnenkort gepubliceerd wordt. Hiervoor is een budget van € 54 miljoen beschikbaar. De beoogde regeling richt zich op de reductie van ammoniakemissie bij grote (IPPC) installaties. Binnen de groep van industriële piekbelasters wordt circa 90% van de ammoniakemissie bij dergelijke installaties geëmitteerd door vijf bedrijven. De regeling is gericht op maatregelen die bovenwettelijk zijn, en zodoende niet verplicht. Om deel te nemen aan de subsidiemaatregel dienen bedrijven een aanvraag in via een tender, waarbij de aanvragen met de beste kosteneffectiviteit in aanmerking komen voor subsidie. De tendersystematiek geeft een prikkel om een zo groot mogelijke reductie van ammoniakemissie te organiseren. De projecten dienen uiterlijk in 2028 uitgevoerd te zijn. De verwachting is dat deze subsidiemodule leidt tot een jaarlijkse ammoniakreductie tussen de 150.000 en 200.000 kilogram. Dit betreft 23–30% van de totale ammoniakemissie van industriële piekbelasters.
Maatwerksubsidie ROCKWOOL
Daarnaast is onlangs goedkeuring gegeven voor het verlenen van een maatwerksubsidie aan ROCKWOOL, fabrikant van steenwolisolatie. De subsidie van € 11,3 miljoen ondersteunt bij de aanschaf van een verlengde uithardingsoven waarmee een alternatief bindmiddel toegepast kan worden bij het vervaardigen van isolatieproducten. Dit zal resulteren in een jaarlijkse ammoniak-reductie van 42.000 kilogram. Het project wordt stapsgewijs uitgevoerd in de periode 2026 tot en met 2028 en leidt tot een aanzienlijke depositiereductie van gemiddeld 5,68 tot 8,82 mol/ha/jaar op de omringende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. ROCKWOOL heeft een reductieplan gepresenteerd om in totaal tot en met 2028 75% van de totale ammoniakemissie te reduceren, en toegezegd ook daarna door te gaan met reductie van emissies.
Maatwerksubsidie Yara Sluiskil WESP-installatie
Ten slotte is voor Yara Sluiskil afgelopen periode een maatwerksubsidie goedgekeurd ter waarde van € 11,5 miljoen voor de installatie van de nageschakelde WESP-technologie (Wet Electrostatic Precipitator) op één van de granulatiefabrieken. Hiermee wordt een emissiereductie van 31.000 kilogram ammoniak en 48.000 kilogram ammoniumnitraatstof behaald. Met deze maatregel levert Yara een belangrijke bijdrage aan de reductie van ammoniakemissies.
Benutting van stikstofdepositieruimte
De geëffectueerde stikstofdepositieruimte uit de regeling voor bovenwettelijke ammoniakreductie en de maatwerkovereenkomsten met ROCKWOOL en Yara Sluiskil wordt benut om de druk op stikstofgevoelige natuur te verminderen. Alleen als de staat van de natuur het toelaat, kan gebruikgemaakt worden van de beschikbare stikstofdepositieruimte voor de aanleg van energie-infrastructuur, het legaliseren van PAS-melders, het mogelijk maken van woningbouw en/of andere urgente maatschappelijke opgaven. De komende periode wil het kabinet met de relevante bevoegde gezagen en andere belanghouders bekijken welke mogelijkheden er zijn.
Overige ontwikkelingen
Naast bovengenoemde subsidies is reductie van stikstofuitstoot in de industrie niet incidenteel, maar structureel, als gevolg van jarenlange strenge doel- en emissiesturing. Zoals door mijn ambtsvoorganger ook in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bisschop & Stoffer is toegelicht47, geldt voor industriële bedrijven al sinds de jaren ’90 dat zij zich dienen te houden aan uitgebreide wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven, gekoppeld aan de BBT. Deze BBT worden op hun beurt weer gebruikt door het bevoegd gezag bij het vaststellen van de benodigde milieuvergunningen. Deze Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze internationale milieuwetgeving is de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) in de industrie- en energiesector met 79% gedaald in 2022, ten opzichte van 199048.
De afgelopen tijd zijn deze ontwikkelingen op wettelijk terrein nog verder versneld: in de gehele industrie – niet alleen bij de piekbelasters – is zo streng mogelijk vergunnen nu de norm. Vanuit het Schone Lucht Akkoord is op landelijk niveau afgesproken dat het Rijk gemeenten en provincies ondersteunt om zoveel mogelijk aan de strenge kant van de BBT-range te vergunnen. Dit ambitieuze voornemen wordt nu, enkele jaren later, nogmaals op Europees niveau bekrachtigd: de recent herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE), die 1 juli 2026 in werking treedt, verplicht bevoegde gezagen om zo dicht mogelijk tegen de onderkant van de BBT-range te vergunnen. Bedrijven moeten vanaf dat moment zelf hard kunnen maken waarom ze niet kunnen voldoen aan de onderkant van deze range, en hiervoor bewijs aanleveren aan het bevoegd gezag. Naast het feit dat het zo streng mogelijk vergunnen van bedrijven onder de RIE wettelijk zal worden vastgelegd, zijn de regels voor kleinere installaties (niet-IPPC installaties) ondertussen al aangescherpt. Recent zijn de emissiegrenswaarden voor ammoniak in het Besluit activiteiten leefomgeving omlaag gebracht: voor nieuwe bedrijven gelden deze sinds 1 januari 2024; voor bestaande bedrijven vanaf 1 januari 2026. Hierdoor zijn extra mogelijkheden ontstaan om vergunningen aan te scherpen bij kleinere industriële installaties, zoals in de voedings- en genotsmiddelenindustrie49.
Naast de aangescherpte milieunormen, zorgt een divers palet aan instrumenten voor de algehele verduurzaming van de industrie, hetgeen weer zorgt voor een lagere uitstoot van NOx. NOx-vorming ontstaat bij alle vormen van verbrandingsprocessen en heeft op die manier een relatie met het vrijkomen van CO2. Met een breed palet aan beleids- en subsidiemaatregelen wordt er in de industrie gewerkt om CO2, energiebesparing en daaraan gekoppeld NOx-reductie te realiseren; naast de energiebesparingsplicht geeft de CO2-heffing industrie en het EU ETS een prikkel om CO2 en energie te besparen waardoor ook NOx emissies worden gereduceerd. Daarnaast bieden subsidieregelingen zoals de SDE++ en de VEKI, en de subsidies en afspraken van het CO2 maatwerk een ondersteuning voor verduurzaming. Uit de Emissieramingen van het PBL50blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie, als gevolg van de bovengenoemde factoren, verder zullen dalen.
Met de bovengenoemde maatregelen voor de reductie van ammoniak is de insteek om het beperkte budget voor de aanpak piekbelasting industrie zo effectief mogelijk in te zetten om een bijdrage te leveren aan de vermindering van de stikstofbelasting op natura 2000-gebieden. Het kabinet kijkt de komende maanden naar mogelijkheden om meer bovenwettelijke reductie van ammoniakemissies binnen de industrie te realiseren.
Tot slot
In deze Kamerbrief heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, de Kamer meegenomen in de stand van zaken van de verduurzaming van de industrie. De industrie is hard op weg om te verduurzamen, maar er is nog veel te doen. Om de industrie de mogelijkheid te geven te verduurzamen, zet het Kabinet zich volledig in voor de tijdige realisatie van randvoorwaarden. Tegelijkertijd wordt een zelfde commitment verwacht van het bedrijfsleven om concrete verduurzamingsprojecten in gang te zetten en in Nederland te investeren. Op die manier kan de overheid samen met bedrijven zorgen voor groene groei, een gezondere leefomgeving, realisatie van de benodigde infrastructuur en het juiste (internationale) investeringsklimaat om de noodzakelijke ombouw én opbouw te kunnen realiseren. Dit is noodzakelijk om de klimaatdoelen te halen en tegelijkertijd een concurrerende, weerbare, toekomstbestendige, schone en duurzame industrie in Nederland te hebben.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
De sectordoelstelling voor de industrie betreft een indicatief (rest)emissiedoel van 29,1 Mton CO2-equivalenten in 2030.
Conform de vraag van het Lid Boucke, d.d. 2 juni 2022, wordt de Kamer ieder half jaar geïnformeerd over de voortgang van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie.
Met de ondertekening van de Expression of Principles (EoP) van Alco Energy Rotterdam en Coöperatie Koninklijke Cosun zijn er in totaal 13 EoP’s ondertekend.
OWE-regeling betreft de subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse die gedurende 15 t/m 31 oktober 2024 open is voor indienen van aanvragen. In totaal is € 998.330.000 beschikbaar.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster)
Een piekbelaster wordt door het RIVM gedefinieerd als een bedrijf dat binnen een straal van 25km op het overbelaste Natura 2000-areaal een stikstof jaarvracht deponeert van minstens 2500 mol/jaar.
CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Herkomst stikstofdepositie, 2022(indicator 0507, versie 14,
22 februari 2024.
Monitor stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden 2023: Monitoring van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (RIVM, 2023).
MOB, ofi en OD NZKG realiseren forse winst natuur en milieu, persbericht Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, 7 juli 2023, https://odnzkg.nl/mob-ofi-en-od-nzkg-realiseren-forse-winst-natuur-en-milieu/. Ofi’s ammoniakuitstoot zal dalen van 263,5 ton in 2020 naar maximaal 11,9 ton in 1 oktober 2024 en 4,2 ton uiterlijk 1 januari 2028.
Geraamde ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen 2023, Planbureau voor de Leefomgeving, rapport dd. 28 februari 2023.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29826-214.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.