29 826 Industriebeleid

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 197 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 september 2023

Nederland heeft de ambitie en mogelijkheden om een belangrijke vestigingsplaats te zijn voor de duurzame (basis)industrie. Deze industrie is belangrijk voor onder andere de economie, productiviteit, innovatie, strategische autonomie en werkgelegenheid in Nederland. De verduurzamingsopgave vraagt wel om een grote verandering van zowel de bestaande grote basisindustrieën in de vijf geografische industriële clusters in Nederland (onder andere chemie, raffinage, staal en kunstmest) als andere industrie verspreid in cluster 6 (onder andere glas, papier, keramiek en voedselverwerking). Investeringen in de industrie door zowel de bedrijven zelf als door de overheid zijn hiervoor nodig. Op deze manier werken we aan een groene, schone en veilige industrie die noodzakelijke producten levert, nu én in de toekomst.

Ik zet mij daarom, samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), in voor de verduurzamingsopgave van de industrie in Nederland. Zo kunnen we in een groen en schoon land wonen, met een gezonde leefomgeving. Onder die voorwaarden zorgen we ervoor dat bedrijven blijvend investeren in Nederland, ook als afnemer van groene energie, en voorkomen we dat bedrijven naar het buitenland vertrekken en elders hun producten op een grijze manier produceren. Op deze manier kan de de industrie als vliegwiel voor de energietransitie in Nederland gelden en aanjager zijn voor het toekomstig verdienvermogen en voor de strategische autonomie van Nederland en Europa.

De maatwerkaanpak verduurzaming industrie is een belangrijk instrument om de klimaatdoelstellingen voor de industrie van 2030 te behalen én om extra CO2 te reduceren in Nederland. In deze Kamerbrief laat ik zien dat ik met de maatwerkaanpak belangrijke stappen zet om sneller extra CO2-reductie te realiseren en om daarnaast een gezonde leefomgeving te waarborgen. De ambities uit de eerste fase afspraken, de intentieverklaringen (de zogenoemde Expressions of Principles (EoP’s)), tot nu toe én de EoP’s in aantocht tellen op tot 14,5 Mton CO2-reductie in 2030 van de 16 Mton die deze grootste industriële uitstoters moeten reduceren. Naast CO2-reductie wordt met de maatwerkaanpak ook ambitieus ingezet op verbetering van de leefomgeving, waarbij in het bijzonder aandacht is voor stikstofreductie.

De klimaatopgave voor de industrie en de ambitie voor de maatwerkaanpak is dit jaar twee keer verhoogd, zowel bij het klimaatpakket in het voorjaar als bij de augustusbesluitvorming. Daarnaast ligt er een opgave om de impact op de leefomgeving te verminderen en de gezondheid van omwonenden te waarborgen. Het recente onderzoek van het RIVM over Tata Steel Nederland (TSN) laat dit ook zien. De lat ligt daarmee hoog. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft recentelijk echter aangegeven dat de verduurzamingsambities haalbaar zijn en dat de industrie op koers ligt om de doelen te halen, mits alle klimaat(beleids)plannen tijdig worden uitgewerkt en uitgevoerd.1 Daarbij geeft het PBL wel aan dat de benodigde randvoorwaarden (zoals energie-infrastructuur, (stikstof)ruimte en vergunningverlening) tijdig op orde moeten zijn, en dat vraagt de komende tijd om met volle vaart door te gaan.

De industrie heeft recentelijk te maken met verschillende nieuwe uitdagingen, waaronder hoge energieprijzen en geopolitieke spanningen. Nationaal spelen er uitdagingen op bijvoorbeeld het gebied van schaarse (fysieke en stikstof-)ruimte en het tijdig beschikbaar zijn van vergunningen. De onderhavige uitdagingen raken bepaalde sectoren harder dan andere. Daarnaast laten cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zien dat de chemie, rubber- en kunststofproducten en metaalindustrie al langere tijd te maken hebben met dalende dagproductiecijfers. Recent is ook de dagproductie van de elektronische apparaten en machine-industrie afgenomen.2 Energie-intensieve sectoren die bloot gesteld worden aan internationale concurrentie hebben meer last van de gestegen energieprijzen. Dit geldt met name voor de zware industrie, vooral waar deze draait op aardgas en/of elektriciteit, zoals de chemie en basismetalenindustrie. Ook is er sprake van toenemende internationale concurrentie (bijvoorbeeld door de Inflation Reduction Act (IRA) in de Verenigde Staten). Bij het maken van investeringen zullen bedrijven het mondiale investeringsklimaat beoordelen en op basis hiervan bepalen waar zij (verduurzamings)investeringen laten landen. Hierbij speelt mee dat het Nederlandse klimaatbeleid voor de industrie ambitieus en streng is in vergelijking met andere Europese landen.3

Ik heb uw Kamer eerder over de maatwerkaanpak geïnformeerd in de Kamerbrieven van 8 juli 2022 en 27 februari 2023.4 In deze brief geef ik u, mede namens de Staatssecretaris van IenW, een update over de stand van zaken van de maatwerkaanpak.5

Specifiek ga ik in deze brief in op:

  • De algemene stand van zaken (paragraaf 1);

  • Het gefaseerde proces van de maatwerkaanpak (paragraaf 2);

  • De voortgang van de individuele maatwerkbedrijven (paragraaf 3);

  • De aanpak voor de stikstofpiekbelasters (paragraaf 4); en

  • De aanpak voor de cluster 6 bedrijven (paragraaf 5).

1: algemene stand van zaken

De CO2-uitstoot van de gehele industrie bedroeg in 2021 circa 54 Mton. De restemissie van de industrie moet gereduceerd zijn tot circa 29,1 Mton CO2 in 2030. Dit is 5,3 Mton ambitieuzer dan is opgenomen in het Coalitieakkoord.6 Om dit te realiseren is er een gebalanceerde mix aan instrumenten aanwezig, waaronder de CO2-heffing en diverse innovatie- en subisidie-instrumenten.

De maatwerkaanpak richt zich op de 20 grootste industriële uitstoters. De gesprekken focussen zich op dit moment op vijftien van deze bedrijven; de overige bedrijven zijn afvalverwerkingsinstallaties (AVI’s) waar een separate aanpak voor geldt, en daarnaast gaan we met de sector offshore in gesprek. Tweederde deel van de industriële uitstoot vindt plaats bij deze vijftien grootste industriële uitstoters: deze bedrijven stootten in 2021 circa 35 Mton uit. Zij moeten hun uitstoot met 16 Mton verminderen tot 19 Mton in 2030; dit is inclusief de extra reductieopgave die bij deze bedrijven ligt door de maatwerkaanpak.7 Deze cijfers laten zien dat de grootste absolute CO2-winst dus bij de grootste industriële uitstoters kan worden gerealiseerd. Met gerichte maatwerkafspraken met deze grootste industriële uitstoters kunnen de juiste investeringen in Nederland plaatsvinden die zorgen voor de grootste CO2-reductie en behoud van (groene) investeringen. De ambitie is om met de maatwerkaanpak bij deze bedrijven 3,5 Mton additionele CO2-reductie te behalen in 2030 ten opzichte van de ambitie die al bestond voor deze bedrijven (welke vooral wordt geborgd via de CO2-heffing). De maatwerkaanpak is daarom een belangrijk instrument om de klimaatdoelstellingen voor de industrie van 2030 te behalen én om sneller extra CO2 te reduceren in Nederland.

Figuur 1: CO2-uitstoot industrie.

Figuur 1: CO2-uitstoot industrie.

Toelichting EU ETS, CO2-heffing en maatwerk

Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). Het EU ETS is een handelssysteem waarin industriële producenten uitstootrechten kunnen kopen en verkopen. Ieder jaar moeten Europese industriële producenten uitstootrechten inleveren ter hoogte van hun uitstoot in dat jaar. Om weglekeffecten te beperken krijgen bedrijven ieder jaar een bedrijfsspecifieke hoeveelheid uitstootrechten gratis toegewezen. De hoeveelheid gratis rechten wordt grotendeels bepaald aan de hand van efficiëntiebenchmarks. Op deze manier wordt binnen het EU ETS efficiënte uitstoot vrijgesteld en niet-efficiënte uitstoot beprijsd. Een eventueel overschot aan rechten kan worden verkocht en een tekort moet worden aangevuld door rechten te kopen. De prijs voor de uitstootrechten is afhankelijk van de verhouding tussen vraag en aanbod. Deze prijsvorming geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en is een van de belangrijkste Europese instrumenten gericht op de industrie.

In Nederland worden industriële emissies additioneel aan het EU ETS ook beprijsd via de nationale CO2-heffing. De vormgeving van de nationale heffing is voor een groot deel gebaseerd op het EU ETS. Ook voor de nationale heffing ontvangen Nederlandse industriële producenten uitstootrechten, zogeheten «dispenstierechten». De hoeveelheid dispensatierechten dat een bedrijf jaarlijks ontvangt is afhankelijk van de efficiëntiebenchmarks binnen het EU ETS en een generieke nationale reductiefactor. Deze reductiefactor is in 2030 lager dan 1 (namelijk 0,67) waardoor de nationale heffing bedrijven een sterkere verduurzamingsprikkel geeft dan het EU ETS. Indien bedrijven het betalen van de CO2-heffing willen voorkomen, dan moeten zij ongeveer 1/3 CO2-efficiënter zijn dan de 10% beste concurrenten in Europa. Het tarief voor de CO2-heffing loopt op tot € 125 in 2030. De ETS-prijs wordt van het tarief afgetrokken.

De reductie die wordt behaald middels de maatwerkafspraken moet leiden tot blijvend investeren in Nederland en in zijn totaliteit additioneel zijn aan de verduurzaming die reeds wordt geprikkeld door de nationale CO2-heffing. De additionele reductieopgave die is gekoppeld aan de maatwerkaanpak voor de grootste uitstoters is 3,5 Mton CO2. Een eventueel overschot aan dispensatierechten die gekoppeld kan worden aan de additionele CO2-reductie door maatwerk, mogen niet buiten het bedrijf verhandeld worden (om een waterbedeffect te voorkomen).

Met bovenstaande uitleg wordt invulling gegeven aan motie met Kamerstuk 29 826, nr. 187 van leden Kröger en Thijssen om de maatwerkafspraken in lijn met ETS-doelen te brengen.

Figuur 2: CO2-reductie maatwerkafspraken.

Figuur 2: CO2-reductie maatwerkafspraken.

De ambities uit de getekende EoP’s tot nu toe tellen in totaal op tot circa 10 Mton CO2-reductie8 in 2030 ten opzichte van 2020. Met nog een aantal EoP’s die ik op korte termijn verwacht te kunnen ondertekenen samen met de bedrijven, voorzie ik, op dit moment, dat er in totaal in ieder geval circa 14,5 Mton CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 2020 kan plaatsvinden bij de grootste industriële uitstoters. Deze 14,5 Mton benadert de reductieopgave van 16 Mton van de grootste industriële uitstoters. Ik hoop uiteraard dat alle bedrijven meedoen met de maatwerkaanpak en dat we met alle bedrijven tot ambitieuze afspraken komen. Deze cijfers laten zien dat het doel van 16 Mton CO2-reductie bij deze grootste uitstoters haalbaar is. Hierbij is de maatwerkafspraak met TSN nog niet meegeteld, om twee redenen. In de eerste plaats telt de CO2-reductie die kan worden gerealiseerd bij TSN grotendeels mee voor de elektriciteitssector (en niet voor de industrie) en in de tweede plaats wordt op dit moment gewerkt aan een herijkt plan door TSN, waarbij voor het kabinet als uitgangspunt geldt dat de ambitie uit de eerder gesloten EoP blijft staan (zie ook hierna in paragraaf 3). Zodra deze plannen door het bedrijf zijn aangereikt, is scherper aan te geven tot welke CO2-reductie deze plannen leiden, en ook specifiek welk deel daarvan meetelt bij de industrie-opgave.

Figuur 3: Beoogde CO2-reductie EoP’s.

Figuur 3: Beoogde CO2-reductie EoP’s.

Om de ambities te realiseren is het wel noodzakelijk om voortgang in de maatwerkaanpak te houden. Ik heb eerder, in de Kamerbrief van 14 juli jl.9, aan uw Kamer laten weten dat ik de EoP-fase met de maatwerkbedrijven dit najaar wil afronden. Dit is ook met de desbetreffende bedrijven gecommuniceerd. Met een aantal bedrijven zit ik inmiddels in een proces om ook tot een EoP komen. Er zijn ook bedrijven waarbij het nog onzeker is of zij mee willen doen met de maatwerkaanpak, omdat er te weinig zicht wordt gegeven op additionele CO2-reductie voor 2030 bovenop de opgave die deze bedrijven al hebben, of omdat er geen concrete visie aan mij wordt voorgelegd voor langetermijnverduurzaming na 2030 die past binnen de context van een klimaatneutrale, gezonde en circulaire industrie in Nederland in 2050, met als doel bovenwettelijke reductie na 2030. De maatwerkaanpak is niet verplicht, maar ik hoop dat alle grote uitstoters hun verantwoordelijkheid nemen.

Doelgroep maatwerkaanpak

Zoals bij uw Kamer bekend is, focust de maatwerkaanpak zich tot nu toe primair op de grootste industriële uitstoters.10 Inmiddels is in de augustusbesluitvorming de doelstelling voor de maatwerkaanpak verhoogd van 3,5 Mton naar 4 Mton additionele CO2-reductie. Gelet op de verhoogde doelstelling bied ik ook bedrijven buiten de genoemde top-20 – vaak gaat het dan om de grotere cluster 6 bedrijven, die dus buiten de vijf geografische industrieclusters liggen – de mogelijkheid van een vorm van maatwerk aan, mits er voldoende ambitie en potentie is. Voor de meeste cluster 6 bedrijven zal het echter al een grote inspanning vergen om de klimaatdoelstellingen voor de industrie voor 2030 te behalen, zeker ook gezien de huidige netcongestie. Ik wil de cluster 6 bedrijven sowieso faciliteren om knelpunten aan te pakken (zie paragraaf 5). De komende tijd zal ik nader uitwerken op welke manier bedrijven buiten de top-20 in aanmerking kunnen komen voor de maatwerkaanpak, in goed overleg met de vertegenwoordiging van cluster 6.

Daarnaast sta ik open om andere bedrijven en/of sectoren te helpen als daar behoefte aan is en er voldoende potentie is. Zo ben ik, naast de al bestaande trajecten, in gesprek met de Unie van Waterschappen om te kijken of de industriële uitstoot van waterzuiveringsinstallaties kan worden verminderd. Samen met de Staatssecretaris van I&W bezie ik daarnaast nog of we een maatwerktraject voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) kunnen inrichten. Dit moet meerwaarde hebben ten opzichte van het inmiddels aangescherpte beleid voor deze sector. Tot slot richt ik mij ook op de industriële stikstofpiekbelasters (zie paragraaf 4), die mogelijk ook extra CO2 kunnen reduceren.

Realisatie randvoorwaarden en clusterregisseurs

Het komen tot bindende maatwerkafspraken vraagt om commitment: van de bedrijven en de overheid. Het uitgangspunt van de maatwerkaanpak is wederkerigheid. Van de bedrijven vraag ik onder andere transparantie over hun verduurzamingsproces en hun impact op de leefomgeving. Andersom vragen de bedrijven om (ondersteuning ten behoeve van) realisatie van de benodigde randvoorwaarden om hun verduurzamingsprojecten te realiseren. De huidige knelpunten om sneller te verduurzamen moeten worden opgelost, onder andere via het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI). Voor de nationale energie-infrastructuur zijn de prioritaire projecten inmiddels benoemd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) en wordt er gewerkt aan de uitvoering. Wat betreft de vergunningverlening ben ik bezig om een impuls te geven aan de capaciteit bij de omgevingsdiensten.

In het kader van het NPVI werk ik samen met de industrieclusters aan de versterking van de uitvoeringsorganisaties van de clusters. Hier zijn in de zomer belangrijke stappen in gezet. De vijf clusterregisseurs van de vijf grote industriële clusters zullen vanaf oktober plaatsnemen in de stuurgroep van het NPVI. De clusterregisseurs kunnen, met behulp van het nog in te richten project management office in het cluster, vervolgens werken aan het beter in kaart brengen van de voortgang van projecten. Dit gaat zowel om projecten van bedrijven in het cluster (binnen de poort) als om infrastructuurprojecten (buiten de poort) die van belang zijn voor verduurzaming binnen het desbetreffende cluster. Deze projecten kennen onderlinge afhankelijkheden. Het is van belang deze goed in beeld te hebben. Ook is het van belang dat de maatwerkaanpak en clusterregie goed op elkaar aansluiten. De clusterregisseur kan relevante partijen in het cluster aanspreken op voortgang en bemiddelen bij knelpunten. Indien nodig kan de clusterregisseur knelpunten agenderen in de stuurgroep van het NPVI, bijvoorbeeld als besluitvorming van relevante partijen in de stuurgroep benodigd is voor de voortgang van projecten. Daarnaast speelt de clusterregisseur een aanjagende rol in het tot stand komen van de Cluster Energie Strategieën (CES) die in het voorjaar van 2024 worden opgeleverd. Voor cluster 6 wordt ook een clusterregisseur gezocht, die – nadat deze is voorgedragen door cluster 6 – ook deel kan nemen aan de stuurgroep NPVI. De opgave voor deze clusterregisseur is anders van aard omdat er geen sprake is van één geografisch cluster (zie ook paragraaf 5).

Mix van financieringsinstrumenten

In de Kamerbrief van 20 april jl.11 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over het financiële instrumentarium dat beschikbaar is voor de maatwerkaanpak. Hierbij geldt dat er altijd eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Een voorbeeld daarvan is de SDE++. Daarnaast is er een nieuw financieringsinstrument in ontwikkeling, de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI). We verwachten deze regeling in 2024 te publiceren, en de eerste openstellingsronde in voorjaar 2024 te kunnen doen. De voor deze openstellingsronde benodigde middelen zijn in de begroting voor 2024 opgenomen (€ 250 miljoen). Dit instrument is gericht op omvangrijke opschalingsprojecten met betrekking tot complexe doorbraaktechnologieën van demonstratie naar commerciële schaal, dan wel met betrekking tot bewezen technologieën met een onrendabele top die niet door het huidige instrumentarium worden ondersteund en die leiden tot een significante reductie van CO2 en andere broeikasgasemissies. De verwachting is dat meerdere maatwerkbedrijven een aanvraag kunnen doen op dit generieke instrument. Wel dient het maatwerkbedrijf dan een Joint Letter of Intent (JLoI) getekend te hebben.

Mocht het generieke instrumentarium niet passend zijn, dan kan maatwerksubsidiëring en/of -financiering worden overwogen, waarbij de Europese staatssteunkaders in acht worden genomen. In alle gevallen van financiële ondersteuning geldt dat er zorgvuldig wordt gekeken naar de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden. Zo vindt er altijd een grondige analyse van de business case plaats. Daarnaast worden er, waar relevant, technische, financiële en juridische due diligence onderzoeken uitgevoerd. Ook de onafhankelijke adviescommissie kijkt onder andere naar de doelmatigheid en de eventuele financiële risico’s van de beoogde projecten. Een zorgvuldig proces wordt dus op verschillende manieren geborgd. De middelen voor gerichte maatwerksubsidiëring, onderdeel van het Klimaatfonds, staan nog op de aanvullende post. Over vrijgave van deze middelen wordt in het voorjaar van 2024 besloten.

2: gefaseerd en transparant proces maatwerkaanpak

De maatwerkaanpak volgt een stapsgewijze aanpak. Hieronder licht ik de verschillende fases van de maatwerkaanpak en de juridische status van de verschillende documenten verder aan uw Kamer toe.

Expression of Principles

De EoP is een eerste, noodzakelijke stap richting de uiteindelijke bindende maatwerkafspraken. In een EoP worden onder andere de ambities voor de noodzakelijke verduurzamingsslag, de verbetering van de leefomgeving van het bedrijf en de scope van het maatwerktraject omschreven. Een EoP is niet bindend: er worden geen juridisch afdwingbare verplichtingen aangegaan.

Joint Letter of Intent

Na ondertekening van de EoP worden de op hoofdlijnen uitgesproken ambities en daarmee samenhangende projecten concreter en gedetailleerder uitgewerkt in een JLoI. Indien nodig, worden in dit verband ook financiële, juridische en/of technische due diligence onderzoeken door externe partijen uitgevoerd. De onafhankelijke adviescommissie12 adviseert over de concept JLoI: het moment dat de plannen voldoende gedetailleerd zijn uitgewerkt, maar er tegelijkertijd nog ruimte is om de overwegingen van de adviescommissie mee te nemen. Het advies van de adviescommissie wordt meegenomen en bij ondertekening van de definitieve JLoI openbaar gemaakt en naar uw Kamer gestuurd. Hierbij zal ik ook aangeven hoe ik met het advies van de adviescommissie ben omgegaan.

In een JLoI staan onder meer inspanningsverplichtingen. Dit zijn juridisch afdwingbare verplichtingen, maar het zijn geen (financiële) resultaatverplichtingen. Een inspanningsverplichting verplicht dus niet tot een bepaald resultaat, maar verplicht wel tot het leveren van de overeengekomen inspanning zoals neergelegd in de JLoI. Het kan bijvoorbeeld gaan om inspanningen ten behoeve van de realisatie van de beoogde verduurzamingsplannen. Wat betreft financiële verplichtingen geldt dat de overheid bijvoorbeeld inspanningsverplichtingen aangaat om een bepaald bedrag gefinancieerd te krijgen, onder de voorwaarde van onder andere verenigbaarheid met geldende Europese staatssteunkaders en begrotingsregels en -procedures.

Bindende maatwerkafspraken

Na ondertekening van de JLoI wordt deze, bijvoorbeeld in het kader van financiering, uitvoering en monitoring en borging van de afspraken, uitgewerkt in bindende maatwerkafspraken. Met bindende maatwerkafspraken worden bindende afspraken bedoeld, in de zin dat er juridisch afdwingbare verplichtingen worden aangegaan. Het kan daarbij gaan om verschillende soorten bindende maatwerkafspraken en verplichtingen, die ook van karakter en in hardheid kunnen verschillen. Dit hangt mede af van onder meer de aard, de tijdhorizon en de omstandigheden van de verscheidene projecten.

3: voortgang maatwerkbedrijven

In de Kamerbrief van 27 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de getekende EoP’s met Dow Benelux, Nobian, OCI en TSN. In het afgelopen halfjaar zijn hier de EoP’s met Shell, AnQore, Yara Sluiskil en Zeeland Refinery bijgekomen. In totaal zijn er op dit moment dus acht EoP’s ondertekend. Naast CO2-reductie bevatten de EoP’s ook ambitieuze plannen voor verbetering van de leefomgeving, waarbij in het bijzonder aandacht is voor stikstofreductie.13 Zo komen in de EoP’s ambities a’n bod over vermindering van het zoetwatergebruik, uitkoppeling van warmte (scope 2), circulariteit en minder gebruik van fossiele grondstoffen (scope 3) en minder gasverbruik. Onderstaande tabel bevat een schematische samenvatting op hoofdlijnen van de ambities uit de EoP’s tot nu toe.14

Bedrijf

CO2-reductie1 , 2

Stikstof-reductie

Leefomgeving

Verduurzamingstechnieken

Dow Benelux

1,7 Mton

Minimaal 10%

20% minder watergebruik, impact van het afvalwater reduceren, gebruik van pyrolyse olie voortzetten en mogelijk vergroten

Het splitsen van restgassen in CO2 en H2 waarbij CO2 wordt afgevangen en H2 gebruikt wordt voor ondervuring i.p.v. gas. Verder vervanging gasturbines door elektromotoren en op termijn elektrisch kraken

Nobian

0,22 Mton [0,54 Mton]

440 ton NOx

Aardgasbesparing, elektriciteitsbesparing, reductie zoetwatergebruik en daarbij reductie van warmte bij waterlozing

Elektrificatie van zoutproductie (Delfzijl en Hengelo) en elektriciteitsbesparing door nieuwere elektrolyse technologie (Rotterdam)

Shell

3,9 Mton

Minimaal 10%

Verbeteringen na in kaart brengen mogelijkheden

CCS, elektrificatie, offshore wind, elektrolyse, gebruik van groene waterstof, pyrolyse van plastic afval, circulaire krakerfeed, biobrandstoffen, duurzame luchtvaartbrandstof, waterstof voor trucks, e-mobility

OCI

0,8 – 1,7 Mton

Tot 30%

o.a. verminderen uitstoot ammoniak en zwavel.

Meerdere routes zijn nog mogelijk; o.a. gebruik waterstof i.p.v. aardgas, afval vergassing, en import van groene ammoniak

AnQore

0,4 Mton

50% NOx

Beperken emissie acrylonitril

Nieuwe ketel waarmee lachgas wordt afgebroken i.p.v. uitgestoten

Yara Sluiskil

1,5 Mton

20%

Extra restwarmte uitkoppeling, ontwikkeling van biobased en circulaire producten

CCS, infaseren groene waterstof en elektrificatie

Zeeland Refinery

1 Mton

Minimaal 10%, ambitie tot 50%

Verbetering inname/gebruik/afvoer water, hernieuwbare grondstoffen en versnelling naar circulaire productie en duurzame hernieuwbare brandstoffen en chemie

Blauwe waterstofproductie door CCS, groene waterstofproductie door elektrolysers en verdere energie efficiëntie

X Noot
1

Dit betreft de CO2-reductie ten opzichte van 2020. Uitzondering is Zeeland Refinery, daar is het de reductie ten opzichte van 2022.

X Noot
2

Dit betreft de CO2-reductie die toe te rekenen is aan het industriedoel. De totale CO2-reductie is hierachter voor de volledigheid ook toegevoegd.

Hieronder volgt een uitgebreidere samenvatting van de ambities uit de recent ondertekende EoP’s en de overige relevante updates per industrieel cluster.

Cluster Zeeland

Ik heb inmiddels met alle drie de grote energie-intensieve bedrijven in Zeeland een EoP getekend: Dow (hierop ben ik in de vorige Kamerbrief van 27 februari jl. al op ingegaan), Yara Sluiskil en Zeeland Refinery. In totaal tellen de ambities uit deze drie EoP’s op tot 4,2 Mton CO2-reductie in 2030. Daarnaast zijn er door alle drie de bedrijven ambities uitgesproken voor verbetering van de leefomgeving, bijvoorbeeld op het gebied van stikstofreductie en recycling van water.

Yara Sluiskil

Yara is een internationaal chemiebedrijf met een locatie in Sluiskil en produceert voornamelijk kunstmest voor de land- en tuinbouw en ureum producten voor industrie en mobiliteit. Het bedrijf richt zich voornamelijk op precisielandbouw, waardoor kunstmestproducten zo goed mogelijk worden afgestemd op de behoefte van planten.

Op 11 juli jl. is de EoP met Yara Sluiskil getekend.15 Hierin staat beschreven dat Yara de CO2-uitstoot in de fabriek in Sluiskil met 1,5 Mton wil verminderen in 2030: 47% minder ten opzichte van de uitstoot in 2020 (circa 3,3 Mton). Om dat te bereiken wil het bedrijf de pure CO2 die bij de productie vrijkomt en die niet als grondstof kan worden gebruikt, opslaan in lege gasvelden in Noorwegen (Carbon Capture Storage (CCS)). Daarnaast wil het bedrijf stapsgewijs gaan overstappen naar het gebruik van groene waterstof. Naast ambities over CO2-reductie, zijn er in de EoP ook ambities voor verbetering van de leefomgeving opgenomen. Het bedrijf wil de uitstoot van alle stikstofhoudende stoffen met minstens 20% verminderen. Momenteel recyclet Yara Sluiskil 30% van het water wat tijdens het productieproces wordt gebruikt. De komende periode gaat het bedrijf onderzoeken hoe ze nog meer water kan hergebruiken en daardoor nog minder water nodig heeft.

Op dit moment wordt toegewerkt naar de JLoI. Hiervoor wordt uitgezocht wat de mogelijke knelpunten zijn voor de bovenstaande verduurzamingsplannen en hoe de overheid daarbij kan faciliteren.

Zeeland Refinery

Zeeland Refinery produceert voornamelijk brandstoffen uit ruwe olie voor wegverkeer, luchtvaart en scheepvaart. Daarnaast maakt het bedrijf oplosmiddelen en grondstoffen voor de kunststofindustrie.

Op 14 september jl. is de EoP met Zeeland Refinery getekend.16 In de EoP is de ambitie uitgesproken om in 2030 de CO2-uitstoot met 1 Mton te verminderen ten opzichte van de uitstoot van 1,6 Mton in 2022. Dit wil het bedrijf doen door de productieprocessen te verbeteren en zo het energieverbruik te verminderen. Daarnaast wil het bedrijf groene waterstof inzetten voor haar productieprocessen, door een elektrolyser te gebruiken die volledig draait op groene elektriciteit, voor intern gebruik en voor levering aan andere industrieën en de transportsector. Het bedrijf wil tevens de huidige grijze waterstofproductie verduurzamen en vervangen door blauwe waterstofproductie, waarbij CO2 wordt opgevangen en opgeslagen volgens de CCS-methode. Naast de CO2-reductie wil Zeeland Refinery de leefomgeving verbeteren door de stikstofuitstoot en het watergebruik met minstens 10% te verminderen in 2030, het bedrijf gaat onderzoeken of dit mogelijk tot 50% kan worden verminderd ten opzichte van 2020. Ook is het streven om 10% van de fossiele grondstoffen (aardolie) te vervangen door hernieuwbare grondstoffen tegen 2030 en hierna te versnellen naar het uiteindelijke doel om tegen 2050 alleen nog maar volledig hernieuwbare grondstoffen te gebruiken.

De ambities uit de EoP zullen de komende tijd nader uitgewerkt worden om zo toe te werken naar een JLoI.

Cluster Rotterdam-Moerdijk

In Rotterdam-Moerdijk zijn veel projecten in aanbouw en daarnaast staan veel bedrijven op het punt om grote finale investeringsbeslissingen te nemen. Om tempo te behouden is het van belang dat het project Porthos nu doorgang kan vinden. In totaal zijn op dit moment met twee bedrijven uit het cluster Rotterdam-Moerdijk EoP’s gesloten: Shell en Nobian.

Shell

Shell maakt brandstoffen voor het weg-, water- en vliegverkeer, en grondstoffen voor producten zoals verpakkingen, isolatiemateriaal en verf. Nederland is een belangrijke vestigingsplaats voor Shell: de raffinaderij in Rotterdam (Pernis) is de grootste van Europa en ook in Moerdijk staat een groot chemisch complex. Shell is in dit cluster de grootste industriële uitstoter.

Op 13 april jl. is de EoP met Shell ondertekend.17 Hierin staat beschreven dat het bedrijf in 2030 ten opzichte van 2020 3,9 Mton minder CO2 wil uitstoten ten opzichte van de uitstoot van circa 6,7 Mton in 2020. Om dat te bereiken wil het bedrijf onder andere CO2 afvangen en opslaan in lege gasvelden onder de Noordzee en meerdere elektrificatieprojecten uitvoeren. Shell heeft voorts de intentie om in haar fabrieken steeds meer gebruik te maken van groene elektriciteit en groene waterstof. Daarnaast wil Shell op termijn steeds meer biobrandstoffen produceren, onder andere met de fabriek die momenteel in aanbouw is in Pernis. Ook is in de EoP de ambitie opgenomen om de capaciteit voor de verwerking van plastic afval tot nieuwe grondstoffen verder op te schalen van 50 kiloton (momenteel in aanbouw) naar 300 kiloton per jaar in circa 2030. Dit afval wordt nu nog verbrand. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet naar meer circulair gebruik van plastics. Daarnaast is in de EoP de ambitie opgenomen om de stikstofuitstoot in Pernis en Moerdijk met tenminste 10% te verminderen. Er wordt, naast stikstofreductie, ook onderzocht welke investeringen nog meer nodig zijn om de uitstoot van andere stoffen, zoals fijnstof, te verminderen om daarmee de leefomgeving significant te verbeteren.

Momenteel wordt gewerkt aan de JLoI met Shell. Er wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden voor tijdige aanleg van energie-infrastructuur, versnelling van het proces van vergunningverlening en stimulering van een afzetmarkt voor groene waterstof en voor circulaire producten.

Nobian

In de Kamerbrief van 27 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de EoP die met Nobian is ondertekend.18 Inmiddels heeft de adviescommissie haar advies gegeven over de JloI van Nobian, waarin onder andere is gekeken naar de haalbaarheid, kosteneffectiviteit en het ambitieniveau van de plannen. De adviescommissie heeft een positief advies gegeven over het belang van Nobian voor Nederland. Zij beoordeelt de projecten als technisch logisch, realistisch en ruimtelijk inpasbaar en de JLoI als een goede basis om de afspraken verder uit te werken. Momenteel wordt de JLoI met Nobian gefinaliseerd. Na ondertekening van de definitieve JLoI zal ik ook het advies van de adviescommissie naar uw Kamer sturen.

Cluster Chemelot (Limburg)

Op het cluster Chemelot zijn een viertal grote industriële uitstoters gevestigd. In de Kamerbrief van 27 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de getekende EoP met OCI.

AnQore

AnQore maakt plastics en chemicaliën, waaronder acrylonitril. Acrylonitril is een grondstof die gebruikt wordt in onder andere operatiehandschoenen, speelgoed, windturbinebladen en lichtgewicht vliegtuig- en auto-onderdelen.

Op 13 juli jl. is de EoP met AnQore getekend, met als doel de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 2020 met 0,4 Mton (80% ten opzichte van de uitstoot van 0,5 Mton in 2020) te verminderen. Dat is twee keer zoveel CO2-reductie als AnQore moet reduceren op basis van de Nederlandse CO2-heffing. De verduurzaming vindt plaats door de bouw van een nieuw te ontwikkelen verbrandingsketel («Thermal Oxidizer») waarmee AnQore de uitstoot van lachgas (een sterk broeikasgas) wil verminderen. De nieuwe verbrandingsketel kan daarnaast het gebruik van aardgas met 15% verminderen en de stikstofuitstoot met 50% in vergelijking tot de huidige verbrandingsketel. Ook wordt in het ontwerp de minimalisatieverplichting van acrylonitril emissie (een Zeer Zorgwekkende Stof) geborgd. Naast de reductie van eigen uitstoot van CO2 wil AnQore een bijdrage leveren om de CO2-uitstoot bij haar klanten te beperken door de grondstoffen die worden gebruikt bij de productie van acrylonitril te verduurzamen. AnQore heeft de ambitie om het gebruik van fossiele ammoniak en propyleen te verminderen en steeds meer te gaan vervangen door ammoniak en propyleen met een niet-fossiele/duurzame oorsprong. Het effect hiervan uitgedrukt in CO2-reductie in de totale keten (scope 3) is in 2030 ten opzichte van 2020 0,1 Mton CO2.

Om bovenstaande plannen te kunnen realiseren, vraagt AnQore onder andere een financiële bijdrage van de overheid. Dit zal in de JLoI, waar nu aan gewerkt wordt, nader uitgewerkt worden.

Fibrant

Fibrant is een producent van caprolactam, de grondstof van nylon, gevestigd op Chemelot. In 2019 zijn met Fibrant al afspraken gemaakt om via een drietal projecten haar lachgasemissie versneld te reduceren. Als onderdeel van het Urgenda-maatregelenpakket19 heeft EZK deze verduurzamingsprojecten ondersteund via een renteloze lening van € 30 miljoen. Inmiddels zijn alle projecten gerealiseerd en is per 2022 de emissie van Fibrant met 0,6 Mton CO2equivalent gereduceerd, een reductie van circa 80%. Dit is een goed voorbeeld van hoe één-op-één afspraken met een bedrijf tot versnelde CO2-reductie kunnen leiden. We kijken samen met Fibrant naar verdere mogelijkheden binnen de maatwerkaanpak.

Cluster Noordzeekanaalgebied

In het cluster Noordzeekanaalgebied gaat het om één bedrijf dat onderdeel is van de maatwerkaanpak: TSN.

Tata Steel Nederland

In de vorige voortgangsrapportage ben ik uitgebreid ingegaan op de getekende EoP met TSN, wat in de brief van 14 juli jl. verder is aangevuld.20 In deze brief informeer ik uw Kamer over de laatste stand van zaken rond TSN.

Op 20 juli jl. heeft TSN de antwoorden op de reacties van de participatie naar buiten gebracht.21 TSN heeft aangegeven zich nader te oriënteren op de optimale scope van het project, vanwege diverse veranderingen en ontwikkelingen sinds het ondertekenen van de EoP in juli 2022.22 Het bedrijf geeft aan dat het nog steeds van plan is om groen staal in Nederland te produceren. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van recente vragen van uw Kamer23 heeft Tata Steel India aangegeven de ambitieuze verduurzamingsplannen gewijzigd voort te zetten, gebaseerd op de bouw van één DRI (Direct Gereduceerd IJzer)-installatie en een EAF (Electric Arc Furnance) in de eerste fase. DRI’s en EAF’s worden ook elders in Europa gebouwd: bijvoorbeeld door ArceorMittal in België, Duitsland en Spanje, en door Salzgitter AG in Duitsland.

TSN dient echter nog veel uit te werken, ook voor de vervolgstappen in het maatwerktraject. Zo is goed inzicht in de maatschappelijke en financiële effecten van de gewijzigde plannen essentieel en overweeg ik alleen steun aan een plan via een maatwerkafspraak als het bedrijf op korte termijn de milieu en gezondheidsproblematiek in de omgeving aanpakt en bijdraagt aan het realiseren van de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Zonder groene, schone en concurrerende staalproductie is er geen toekomst voor dit bedrijf in Nederland. Hierbij verwijs ik ook naar de brief van de Staatssecretaris van IenW van 22 september.24 Ik zet de gesprekken met vertrouwen voort om dit gezamenlijk wel mogelijk te maken. Tegelijkertijd zal ik kritisch naar deze gewijzigde plannen kijken. Op de bovengenoemde elementen kan ik geen concessies doen. De ambities en intenties uit de EoP blijven dan ook staan en zijn de basis voor de voorzetting van de gesprekken met TSN en Tata Steel India.

De gewijzigde plannen betekenen niet per definitie dat de bijbehorende uitvoering van het verduurzamingsproject tot 2030 ook naar achter verschuift. Deze planning is wel meer onder druk komen te staan. De grootste onzekerheden in de planning zijn de tijdige investeringsbeslissing door het bedrijf met/zonder overheidssteun, de tijdige uitvoering van de plannen (door het grootschalige project vergt dit tijd) en het vergunningstraject. Ik ben eerder in mijn brief van 8 juli 2022 ingegaan op het proces om te komen tot een maatwerkafspraak met TSN. De provincie Noord-Holland beoordeelt als bevoegd gezag samen met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wat de consequenties zijn van de gewijzigde plannen ten aanzien van het vergunningentraject en de ingezette projectbesluitprocedure. TSN is daarbij aan zet om met een nieuwe planning te komen die wordt beoordeeld door de provincie Noord-Holland en OD NZKG. Ik kan uw Kamer, net als toen, geen harde garanties geven over het tijdspad voor het maken van mogelijke maatwerkafspraken. Het bedrijf is nu immers aan zet om de nieuwe groen staal plannen met specifieke ondersteuningsvraag goed en zorgvuldig onderbouwd uit te werken. Daaropvolgend zullen de plannen geanalyseerd en beoordeeld worden.

4: aanpak stikstofpiekbelasters

De aanpak stikstofpiekbelasters is een extra inspanning gericht op 28 bedrijven.25 Deze bedrijven voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting: zij veroorzaken minimaal 2500 mol stikstofdepostie op overbelaste Natura2000-gebieden. In de afgelopen periode heb ik bij een aantal van deze bedrijven een eerste verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden voor bovenwettelijke reductie van emissie en depositie. In gesprekken met de betreffende bedrijven, de provincies, omgevingsdiensten en andere stakeholders is per bedrijf geanalyseerd wat een extra inzet vanuit de overheid aanvullend kan doen bovenop de al bestaande wettelijke sporen of de procedures die al door de provincies in gang zijn gezet. Bij sommige bedrijven zijn recent al maatregelen genomen om de stikstofemissie zeer vergaand te reduceren. Andere bedrijven hebben al plannen, maar hebben te maken met afhankelijkheden, zoals de beschikbaarheid van infrastructuur. Met enkele bedrijven uit het RIVM-rapport26 was ik al in gesprek in het kader van de maatwerkaanpak voor de grootste industriële uitstoters.27 Een vast onderdeel van de maatwerkaanpak voor de grootste industriële CO2-uitstoters is, zoals hierboven ook aangegeven, het verbeteren van de leefomgeving, waarbij prominent aandacht is voor stikstofreductie.

Mijn ministerie zet, samen met de Ministeries van IenW en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en met de betrokken provincies, de verkenning de komende tijd verder voort. Naast het verkennen van het technisch haalbare reductiepotentieel wordt onderzocht hoe de financiële, juridische en uitvoeringstechnische randvoorwaarden voor deze aanpak ingevuld kunnen worden.

5: actieplan cluster 6 bedrijven

Cluster 6 bestaat uit ongeveer 200 energie-intensieve bedrijven die niet gevestigd zijn in een van de vijf geografische industrieclusters, maar wel vallen onder het ETS-systeem en de Nederlandse CO2-heffing. Deze bedrijven zijn niet geografisch geclusterd, maar bevinden zich verspreid over Nederland en zijn daarom voor de regionale werkgelegenheid essentieel. Ook zijn deze bedrijven van groot belang in de keten (bijvoorbeeld voedselverwerking, keramiek et cetera). Voor het voortbestaan van deze bedrijven is het nodig dat de randvoorwaarden om te kunnen verduurzamen tijdig gerealiseerd worden. Cluster 6 bedrijven lopen tegen knelpunten aan bij het realiseren van concrete plannen. Daarom heb ik, samen met de sector, een actieplan voor cluster 6 opgesteld. Bijgevoegd vindt uw Kamer het actieplan. Het actieplan focust op specifieke casussen om knelpunten weg te nemen en zorgt ervoor dat de geleerde lessen vervolgens breder onder alle betrokken sectoren en bedrijven worden verspreid.

Binnen het Ministerie van EZK is een specifiek team opgericht dat zich richt op het oplossen van knelpunten van cluster 6. Dit team doet dit in samenspraak met de cluster 6 bedrijven, de betrokken brancheorganisaties, de RVO, de (regionale) netbeheerders en de decentrale overheden. De provincies spelen een belangrijke rol, omdat de benodigde energie- en grondstoffeninfrastructuur veelal van regionaal schaalniveau is en daarmee met name onderdeel zal uitmaken van de provinciale Meerjarenprogramma’s Infrastructuur voor Energie & Klimaat (pMIEK), die door de provincies worden opgesteld, samen met netbeheerders en gemeentes.

Ook voor cluster 6 wordt, zoals hiervoor is opgemerkt, een clusterregisseur gezocht, die plaats zal nemen in de stuurgroep van het NPVI. De clusterregisseur zal erop toezien dat de aanpak voor cluster 6 soepel verloopt en kan, indien dit nodig is, zaken agenderen in de stuurgroep van het NPVI. Inmiddels zijn de eerste casussen opgepakt. Uiteindelijk beoogt het kabinet, samen met provincies en netbeheerders, voor zoveel mogelijk bedrijven met concrete verduurzamingsplannen een handelingsperspectief te bieden.

6: tot slot

In deze brief heb ik, mede namens de Staatssecretaris van IenW, de voortgang van de maatwerkaanpak toegelicht, en ben ik ingegaan op enkele andere actualiteiten rondom de verduurzaming van de industrie. Ik wil tot slot benadrukken dat de maatwerkaanpak cruciaal is om de klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen. Met de maatwerkaanpak zorgen we via concrete plannen van en afspraken met bedrijven voor snellere en additionele CO2-reductie, stikstofreductie en verdere verbetering van de leefomgeving. Vertraging zou onzekerheid creëren en zorgt ervoor dat de ambitieuze klimaatdoelstellingen mogelijk onhaalbaar worden. Het risico is dat bedrijven door vertraging uit Nederland vertrekken en in het buitenland vervuilend gaan produceren. Dit moeten we voorkomen: voor zowel onze economie áls voor het klimaat.

Ik ben dan ook blij dat uw Kamer recent heeft aangegeven de verduurzaming van de industrie een urgente opgave te vinden die niet stil kan komen te staan. Ik interpreteer de uitspraken van uw Kamer als een opdracht om voortvarend verder te gaan met de maatwerkafspraken. Ik zal mij daarom maximaal blijven inzetten voor de voortgang van de maatwerkaanpak en voor het maken van bindende, ambitieuze afspraken met de grootste industriële uitstoters. Op deze manier werken we aan een gezonde en schone industrie.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
2

CBS, 2023. Productie industrie bijna 8 procent lager in juni.

X Noot
3

OECD – Climate actions and policies measurement framework.

X Noot
4

Kamerstuk 29 826, nr. 148 en Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 173.

X Noot
5

Conform vraag van de heer Boucke, Handelingen II 2021/22, nr. 87, item 10, d.d. 2 juni 2022, geef ik uw Kamer elk halfjaar een update over de voortgang van de maatwerkaanpak.

X Noot
6

Zie Kamerstuk 32 813, nr. 1230 en bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77.

X Noot
7

De vijftien grootste uitstoters stootten in 2021 circa 35 Mton CO2 uit en mogen in 2030 nog circa 22,5 Mton CO2 uitstoten. Daarnaast heeft de maatwerkaanpak een opgave van 3,5 Mton additionele CO2-reductie voor de grootste uitstoters.

X Noot
8

Dit is exclusief de verduurzamingsplannen van Tata Steel Nederland en betreft de CO2-reductie uit de EoP’s van Dow Benelux, Nobian, Shell, OCI, AnQore, Yara Sluiskil en Zeeland Refinery.

X Noot
9

Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 196.

X Noot
10

In de Kamerbrief van 27 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de grootste industriële uitstoters waar de maatwerkaanpak zich op richt.

X Noot
11

Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 179.

X Noot
13

Hiermee wordt invulling gegeven aan gewijzigde motie met Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 95 van het lid Tjeerd de Groot (D66) om in kaart te brengen welke verduurzamingsmaatregelen voor de industrie bijdragen aan zowel CO2-reductie als stikstofreductie en deze maatregelen voortvarend op te pakken binnen de maatwerkafspraken met de industrie.

X Noot
14

In dit overzicht is Tata Steel Nederland niet meegenomen, omdat het bedrijf, zoals in paragraaf 1 reeds aangegeven, momenteel werkt aan gewijzigde verduurzamingsplannen. Daarnaast telt deze reductie grotendeels mee bij de elektriciteitssector.

X Noot
19

Kamerstuk 32 813, nr. 341.

X Noot
20

Toezegging bij het commissiedebat verduurzaming Industrie (Kamerstuk 29 826, nr. 154)

X Noot
23

Zie Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 3584

X Noot
24

Zie Kamerstuk 28 089, nr. 266.

X Noot
25

Zie Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 196.

X Noot
26

RIVM rapport: Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak

X Noot
27

Dit betreft de volgende bedrijven: Tata, bedrijven op Chemelot en BP.

Naar boven