29 826 Industriebeleid

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 203 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 maart 2024

Een sterke industrie in Nederland is belangrijk voor onze economie, export, innovatie en zorgt voor minder afhankelijkheid van andere landen. Daarnaast is de industrie belangrijk voor de werkgelegenheid in Nederland: in 2022 zorgde de industrie voor zo’n 847.000 veelal hoogproductieve banen.1 Nederland heeft competitieve voordelen door de gunstige ligging aan zee met havens, een omvangrijke energie-infrastructuur, sterke industriële clusters en de kennis en kunde die we in huis hebben. Om de industrie competitief en rendabel te houden liggen er echter belangrijke uitdagingen. Daarnaast speelt de industrie een belangrijke rol bij het halen van de klimaatdoelstellingen.

Het Nederlandse klimaatbeleid voor de industrie is ambitieus en relatief streng in vergelijking met de andere sectoren die moeten verduurzamen in ons land en ook in vergelijking met de verduurzamingsambities voor de industrie in landen om ons heen. We streven ernaar om koploper te zijn binnen Europa.2 Onderzoek laat zien dat er in beginsel voor alle energie-intensieve industriesectoren in Nederland perspectief is om hier te verduurzamen.3 Dat past bij het uitgangspunt van dit kabinet: liever groen hier dan grijs elders. Het is onwenselijk als bedrijven vertrekken uit Nederland en vervolgens in een ander land op een vervuilende manier hun producten gaan produceren. Dit is slecht voor het klimaat en daarnaast willen we de productie van belangrijke producten die de industrie maakt in Nederland behouden, ook omdat dit ons in het kader van strategische autonomie minder afhankelijk maakt van andere landen.

Om de klimaatdoelstellingen voor 2030 te halen, is het echter noodzakelijk dat de bedrijven op korte termijn belangrijke en grote investeringsbeslissingen (kunnen) nemen: alleen dan kan de verduurzamingstransitie bij bedrijven tijdig plaatsvinden. De verduurzamingstransitie is een enorme opgave en de tijd dringt. Door de industrie voorop te laten lopen in de verduurzaming, profiteert de gehele samenleving. Het draagt namelijk bij aan veel private investeringen in het energiesysteem en de groene markten van de toekomst en dat komt de gehele energietransitie in ons land ten goede. Het slim inzetten van deze private investeringen kan de vergroening van het energiesysteem aanzienlijk versnellen.

Naast het generieke instrumentarium om te verduurzamen is in het Coalitieakkoord de maatwerkaanpak verduurzaming industrie aangekondigd.4 De maatwerkaanpak is de aanpak om de grootste industriële uitstoters5 die ambitieuze plannen hebben te faciliteren bij hun verduurzamingsopgave. De verduurzaming van deze bedrijven vraagt om grote en vaak complexe investeringen, waarbij bedrijven tegen meerdere knelpunten aanlopen. De maatwerkaanpak is bedoeld om te helpen om de coördinatieproblemen waar ambitieuze bedrijven tegenaan lopen aan te pakken. Met de maatwerkaanpak wordt ook ingezet op het verminderen van onzekerheden, zodat ambitieuze bedrijven de investeringsbeslissingen in Nederland sneller durven en kunnen nemen. De maatwerkaanpak is daarmee een belangrijk instrument om de klimaatdoelstellingen voor de industrie van 2030 te behalen én om sneller extra CO2 te reduceren in Nederland. Met de maatwerkaanpak zet ik mij namelijk in om extra CO2-reductie te realiseren, boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen (hierna: additionele CO2-reductie). Het is dus bedoeld voor de bedrijven die een stapje extra willen zetten. Ook wordt met de maatwerkaanpak, naast CO2-reductie, ingezet op de verbetering van de leefomgeving, waarbij in het bijzonder aandacht is voor stikstofreductie.

Ik heb uw Kamer eerder over de voortgang van de maatwerkaanpak geïnformeerd in verschillende Kamerbrieven, meest recent op 27 september 2023.6 In deze brief geef ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) een update over de laatste stand van zaken van de maatwerkaanpak.7

In deze brief ga ik in op:

  • De algemene stand van zaken (paragraaf 1);

  • De voortgang van de maatwerkbedrijven (paragraaf 2);

  • De aanpak voor industriële bedrijven buiten de top-20 (paragraaf 3); en

  • De aanpak voor de industriële stikstofpiekbelasters (paragraaf 4).

1: algemene stand van zaken

Nederland kent ambitieuze klimaatdoelstellingen: in 2030 moet de uitstoot op nationaal niveau met 55 procent zijn afgenomen. De industrie als sector neemt in de Nederlandse klimaatplannen een groot aandeel in; met het door dit kabinet ingezette beleid is voor de industriei een reductie van 67 procent voorzien in 2030 ten opzichte van 1990. In 2021 stootte de industrie nog circa 54 Mton uit: dat moet in 2030 verminderd zijn tot 29,1 Mton.8 Dit betekent concreet dat er binnen één decennium bijna 50 procent CO2-reductie moet plaatsvinden. De meeste CO2-reductie valt daarbij te halen bij de grootste industriële uitstoters, wat ik in paragraaf 2 van deze brief verder zal toelichten.

Deze omvangrijke CO2-reductie kunnen de maatwerkbedrijven alleen realiseren met ingrijpende en complexe verduurzamingsprojecten. Dit vraagt om grote investeringsbeslissingen van bedrijven om hun productieprocessen te verduurzamen. Deze investeringsbeslissingen moeten bedrijven bovendien al de komende jaren nemen gelet op de nationale en internationale klimaatdoelstellingen. Er is echter sprake van een aantal grote knelpunten die een voortvarend tempo van de verduurzaming bemoeilijken. Daarnaast bevorderen recente ontwikkelingen van het Europese en Nederlandse investeringklimaat de investeringsmogelijkheden en -bereidheid niet. Dit zal ik hieronder verder toelichten.

Onderzoek heeft eerder duidelijk gemaakt dat het cruciaal is dat onzekerheden omtrent de realisatie van projecten worden verminderd: anders zullen bedrijven niet in Nederland investeren.9 Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geeft in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 (KEV 2023) aan dat de verduurzamingsambities op zich haalbaar zijn en dat de industrie op koers ligt om de doelen te halen, maar dat daarvoor de benodigde randvoorwaarden tijdig op orde moeten zijn.10 Dit betreft onder meer de toegang tot infrastructuur (waar we voor het elektriciteitsnet op steeds meer plekken tegen netcongestieproblematiek aanlopen), voldoende ruimte, zicht op het tijdig verkrijgen van de benodigde vergunningen en concurrerende energieprijzen.

Een bedrijf moet een bepaalde mate van zekerheid hebben voordat investeringsbeslissingen genomen kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor de Nederlandse vestigingen, maar ook voor het veelal buitenlandse hoofdkantoor waar de Nederlandse vestiging onder valt. Hier worden namelijk investeringsprojecten uit verschillende landen tegen elkaar afgewogen op strategische waarde, risico en rendement. Bedrijven moeten daarnaast hun investeringsbeslissingen verantwoorden tegenover hun aandeelhouders. Bedrijven hebben op tijd duidelijkheid nodig omtrent de randvoorwaarden waarbinnen de verduurzaming plaats moet vinden, zodat ze tijdig de benodigde investeringsbeslissingen kunnen maken. Dat is nodig om te voorkomen dat bedrijven hun productie naar buiten Nederland verplaatsen.

Investeringsklimaat in Nederland

Een aantal recente ontwikkelingen heeft het investeringsklimaat voor bedrijven in Europa en specifiek in Nederland verslechterd. Dit zorgt ervoor dat investeringen momenteel achterblijven. Zo zijn sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne de energiekosten sterk gestegen. De energiekosten voor bedrijven in Europa zijn daardoor structureel hoger dan in landen buiten Europa, zoals de Verenigde Staten en China. Dit heeft significante invloed op het huidige en toekomstige verdienpotentieel van bedrijven en zorgt daarom voor terughoudendheid bij het maken van investeringen. Daarnaast is er binnen Europa sprake van een ongelijk speelveld voor elektriciteit: in Nederland zijn bepaalde kortingen afgeschaft die in andere landen in stand zijn gebleven. Denk daarbij aan de Indirecte Kosten Compensatie (IKC) voor elektriciteitkosten en de Volumecorrectieregeling (VCR) die op last van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) is afgeschaft. Ik zal, samen met de Minister voor Klimaat & Energie, binnenkort een nadere analyse aan uw Kamer sturen van het Europese speelveld op dit terrein. Voor elektrolyse bestaan daarnaast in andere landen gunstigere regelingen voor netwerkkosten en het gebruik van groene waterstof in raffinageprocessen, waardoor investeringen in Nederland dreigen uit te blijven. Daar waar sprake is van een ongelijk speelveld kan dit zowel de bestaande productie (zie de recente productiestop door Nyrstar) als de verduurzaming van industriële processen door elektrificatie en groene waterstof belemmeren. Daarnaast hebben grote waterstofgebruikers, die essentieel zijn voor het op gang brengen van de markt voor groene en blauwe waterstof, behoefte aan helderheid over de concrete betekenis van de Europese REDIII voor hun verduurzamingsopties. Ik ben actief in gesprek met de Europese Commissie om hier snel verduidelijking in te krijgen. De kosten van Carbon Capture and Storage (CCS), qua volume de belangrijkste route voor CO2-reductie tot 2030, zijn om diverse redenen sterk toegenomen. Opslag- en transportpartijen kunnen nog onvoldoende zekerheid geven over de toekomstige tarieven en emittenten twijfelen over investeringen in CCS als deze risico’s niet afgedekt worden. Zoals eerder gemeld wordt hier door een externe deskundige naar gekeken, waar uw Kamer binnenkort nader over geïnformeerd wordt.

Naast de meer generieke beleidsknelpunten blijft dit kabinet zich inzetten om de randvoorwaarden voor de verduurzaming van de bedrijven op orde te krijgen. Dit doet het kabinet op verschillende manieren. Bijvoorbeeld met de clusteraanpak, waarbij de clusterregisseurs onder andere zicht houden op de voortgang en concrete oplossingen zoeken bij knelpunten. De clusterregisseurs hebben ook zitting in de stuurgroep van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en signaleren in deze stuurgroep de specifieke knelpunten voor hun cluster. Ook wordt bij de uitwerking van het National Plan Energiesysteem (NPE) gewerkt aan de opbouw van de ketens voor waterstof elektriciteit en duurzame koolstof. Dit nieuwe energiesysteem draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Voor de nationale energie-infrastructuur is er het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK) en wordt er gewerkt aan de uitvoering. De acute netcongestie wordt aangepakt via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Wat betreft de vergunningverlening heb ik een impuls gegeven aan de capaciteit bij de omgevingsdiensten. En tot slot is er financiële ondersteuning voor de verduurzaming van de bedrijven. De SDE++-regeling van 2024 krijgt een budget van € 11,5 miljard en is uitgebreid met nieuwe categorieën voor elektrificatie van de industrie waaronder procesgeïntegreerde warmtepompen en opslag van hogetemperatuurwarmte.

Ik vind een groene en schone industrie in Nederland van cruciaal belang en zal mij daarom blijven inzetten voor het bieden van ondersteuning bij de knelpunten om investeringen in Nederland mogelijk te maken. Hierbij is continuïteit van beleid ook een belangrijke factor voor investeringszekerheid in Nederland. Zo zorgen we voor een sterke, groene en schone industrie in ons land.

2: voortgang maatwerkbedrijven

Algemene voortgang maatwerkbedrijven

In de maatwerkaanpak werk ik met een gefaseerde aanpak: van een Expression of Principles (EoP), naar een Joint Letter of Intent (JLoI) naar bindende maatwerkafspraken. De onafhankelijke adviescommissie11 brengt een advies uit over de concept JLoI en toetst de plannen onder andere op het ambitieniveau, haalbaarheid en doelmatigheid. Over deze gefaseerde aanpak heb ik uw Kamer onder andere geïnformeerd in de Kamerbrief van 27 september jl. In deze Kamerbrief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de op dat moment reeds acht getekende EoP’s.12 In deze brief ga ik verder in op de recent ondertekende EoP’s en JLoI en geef ik uw Kamer, waar relevant, een update over de andere maatwerkbedrijven.

Doelgroep maatwerkaanpak en doelstelling

De maatwerkaanpak is primair bedoeld voor de 20 grootste industriële uitstoters. Ik richt mij op dit moment op de vijftien grootste industriële uitstoters. De overige bedrijven zijn afvalverwerkingsinstallaties (AVI’s) en de NAM. Om zicht te krijgen op de interesse en het potentieel voor maatwerk bij de AVI’s wordt, samen met de Staatssecretaris van IenW, een verkenning uitgevoerd.

In totaal moeten de vijftien grootste industriële uitstoters hun uitstoot met 16 Mton verminderen in 2030 (ten opzichte van 2021: deze bedrijven stootten toen nog circa 35 Mton uit en dit moet verminderd worden tot 19 Mton). Deze 16 Mton CO2-reductie bestaat uit enerzijds de CO2-reductie die deze bedrijven moeten realiseren om de nationale CO2-heffing industrie niet te hoeven betalen en anderzijds uit de extra additionele CO2-reductieopgave van 3,5 Mton die bij de maatwerkbedrijven is gelegd.13 Deze totale reductieopgave, ook ten opzichte van de totale opgave voor de gehele industrie, is in de afbeelding hieronder weergegeven.

Figuur 1: Reductieopgave industrie.

Figuur 1: Reductieopgave industrie.

Naast CO2-reductie wordt met de maatwerkaanpak ingezet op verbetering van de leefomgeving. De Kamer heeft mij met motie 29 826, nr. 186 van de leden Kröger en Thijssen opgeroepen om ervoor te zorgen dat de maatwerkafspraken ook in lijn zijn met de Nederlandse circulariteitsdoelen voor 2030 en 2050. Daar waar kansen liggen om, bovenop het generieke beleid, via maatwerk extra bij te dragen aan de circulariteitsdoelen, wordt dit meegenomen in de maatwerkaanpak (zie bijvoorbeeld de EoP van Zeeland Refinery14 en de EoP van LyondellBasell15). Het Ministerie van IenW is daarbij nauw betrokken. Hiermee wordt invulling gegeven aan bovenstaande motie, die ik hiermee heb ingevuld.

Update individuele maatwerkbedrijven

Sinds de vorige Voortgangsrapportage op 27 september jl., zijn er drie nieuwe EoP’s getekend: met LyondellBasell (LYB), BP Raffinaderij Rotterdam (BP) en Air Liquide. Daarnaast heeft Tata Steel Nederland (TSN) een nieuw plan aangeleverd en is de eerste JLoI ondertekend met Nobian. Ook is er vooruitlopend op de JLoI in het kader van maatwerk ondersteuning geboden aan de verduurzamingsopgave van Yara Sluiskil. Er zijn daarmee in totaal elf EoP’s en één JLoI ondertekend die in totaal, bij realisatie van de verduurzamingsambities, voor circa 13 Mton CO2-reductie in 2030 kunnen zorgen.1617

Binnen de top-15 zijn een paar bedrijven die geen behoefte hebben aan een maatwerktraject of waar het gesprek over een mogelijke EoP nog loopt. Ik vind het jammer dat (nog) niet met alle bedrijven een EoP is getekend, maar bedrijven moeten zelf ook voldoende ambitie tonen. Maatwerk is een aanpak voor de bedrijven die een stap extra kunnen en willen zetten.18

De EoP-fase met de grootste industriële uitstoters is vrijwel afgerond. Er liggen ambitieuze plannen en ik wil deze zo snel mogelijk omzetten in concretere afspraken ten behoeve van realisatie. Om de ambities uit de EoP’s om te zetten naar realisatie, moeten de bedrijven komen met concreet uitgewerkte investeringsplannen. Alleen op deze manier kunnen de knelpunten zo concreet mogelijk worden aangepakt. Nog niet alle bedrijven die een EoP hebben getekend, hebben inmiddels een uitgewerkt plan aangeleverd. Hierbij speelt ook mee dat er veranderende omstandigheden en inzichten zijn, wat sommige bedrijven heeft genoodzaakt om eerst zelf nog eens naar de invulling van de verduurzamingsstrategie te kijken. Ik streef ernaar om in 2024 zoveel mogelijk JLoI’s te sluiten, en hoop zelfs tot bindende maatwerkafspraken te kunnen komen met een aantal bedrijven. Ik besef dat dit uitdagend is.

Hieronder geef ik uw Kamer een verdere update over een aantal specifieke maatwerkbedrijven. Ik geef een update over de maatwerkbedrijven waar sinds de vorige Kamerbrief een EoP mee is ondertekend. Daarnaast geef ik een korte update over TSN en Nobian.

LyondellBasell

LYB verwerkt in Nederland grondstoffen die nodig zijn voor bijvoorbeeld wasmiddelen, matrassen en sportschoenen, maar ook voor biobrandstoffen, isolatiematerialen en windmolenbladen.

Op 13 oktober jl. is de EoP met LYB getekend.19 Voor 2030 wil LYB de CO2-uitstoot met 0,35 tot 0,55 Mton verminderen: een reductie van 35 tot 55 procent ten opzichte van de uitstoot in 2020. De huidige stikstofuitstoot is laag en onder de wettelijke grens en zal door de voorgenomen inzet nog verder afnemen binnen het industriecluster. Om het productieproces in de fabrieken in het cluster Rotterdam-Moerdijk te verduurzamen worden drie routes verder onderzocht. De eerste route is het gedeeltelijk overstappen naar groene elektriciteit door installaties om te bouwen die nu nog gebruikmaken van fossiele brandstoffen. De tweede route is het gedeeltelijk overstappen van aardgas naar waterstof als brandstof. Als mogelijke derde route wordt gekeken of CCS ingezet kan worden als tussenstap in de verduurzaming, met name als de randvoorwaarden voor de eerste twee routes op korte termijn niet toereikend zijn. Andere plannen in de EoP zijn gericht op de uitwisseling van restwarmte waardoor de productie en het gebruik van stoom worden verduurzaamd, de inzet van biogrondstoffen om te versnellen naar circulaire productie, de investering in mechanische en chemische recycling en de verkenning naar de mogelijkheden om met de Carbon Capture and Utilization (CCU)-methode CO2 te hergebruiken in plaats van op te slaan.

BP Raffinaderij Rotterdam

BP produceert in Rotterdam brandstoffen voor het wegverkeer, de luchtvaart en scheepvaart.

De EoP met BP is op 16 november jl. ondertekend.20 BP heeft daarin de ambitie uitgesproken om een waterstoffabriek te bouwen waar het bedrijf blauwe waterstof zal produceren. De waterstof wordt hoofdzakelijk gemaakt uit restgassen van raffinageprocessen. Naast de afgevangen eigen restgassen kan het daarbij ook gaan om restgassen die bij andere bedrijven zijn ingezameld. Om waterstof te kunnen inzetten worden de huidige branders vernieuwd. Dit zal de stikstofuitstoot van dit gedeelte van het bedrijf met 20 tot 30 procent verminderen in 2030. De CO2 die bij de productie van deze waterstof vrijkomt, wordt afgevangen en opgeslagen in lege gasvelden in de Noordzee. BP ziet CCS als een tussenstap in de versnelde verduurzaming van de raffinaderij in 2030. Uiteindelijk wil het bedrijf groene, hernieuwbare waterstof gaan produceren om in te zetten in de raffinageprocessen in Rotterdam.

Ook onderzoekt het bedrijf de bijdragen aan de verduurzaming van de mobiliteitssector door het aanbod van biobrandstoffen uit te breiden. Bijvoorbeeld door het bijmengen van duurzame waterstof en biobrandstoffen in benzine en diesel, door ongeveer 200 elektrische snellaadpunten uit te rollen bij eigen tankstations en door biodiesel en waterstof aan te bieden voor het vrachtverkeer. Ook kijkt het bedrijf of het mogelijk is om in Rotterdam duurzame biobrandstof voor de luchtvaart te produceren, bijvoorbeeld uit plantaardige oliën en vetten.

Air Liquide

Air Liquide is marktleider in gassen, technologieën en diensten voor de industrie en gezondheidszorg.

Op 21 december jl. is de EoP met Air Liquide ondertekend.21 Air Liquide wil in 2030 de jaarlijkse CO2-uitstoot met 1,05 Mton verminderen ten opzichte van 2020. Daarnaast wil Air Liquide in 2030 de uitstoot bij elektriciteitsproductie bijna halveren en wordt ingezet op een vermindering van stikstofuitstoot van 38 procent of meer ten opzichte van 2019. Met de plannen richt het bedrijf zich voornamelijk op het verduurzamen van de productielocaties in Rozenburg, Bergen-op-Zoom en Pernis. Dat wil Air Liquide doen door installatieonderdelen om te bouwen of te vervangen, daarnaast wil het bedrijf CO2 opslaan middels CCS.

Air Liquide heeft de ambitie om twee grootschalige hernieuwbare waterstofproductie-projecten te realiseren. Voor de verduurzaming van de transportsector beoogt Air Liquide met behulp van de maatwerkaanpak nieuwe infrastructuur te ontwikkelen voor de levering van waterstof in gasvormige en vloeibare vorm. Zo wordt gasvormige waterstof ingezet door het zware wegtransport en in de binnenvaart. In de toekomst zal vloeibare waterstof voor de zware toepassingen een grotere rol spelen.

Nobian

Op 12 december 2022 is de EoP met Nobian ondertekend.22 Deze is vervolgens uitgewerkt in een JLoI die op 21 november jl. is ondertekend23, waar ook de onafhankelijke adviescommissie een advies over heeft uitgebracht. De JLoI, inclusief het advies van de adviescommissie, heb ik met uw Kamer gedeeld24, om uw Kamer in die fase de gelegenheid te geven de JLoI, als opmaat naar de definitieve maatwerkafspraken, inhoudelijk te kunnen beoordelen. De stukken geven een goed inzicht in de concrete verduurzamingsplannen van het bedrijf en de externe beoordeling hiervan. De adviescommissie heeft beoordeeld in hoeverre financiële steun aan dit bedrijf doelmatig en noodzakelijk is. Daarnaast zijn de business cases door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uitgebreid onderzocht. Bij alle andere maatwerkbedrijven zal dezelfde werkwijze gehanteerd worden.25 Daarmee heb ik voldaan aan motie 29 826 nr. 189 van de leden Thijssen en Kröger, die mij oproept de doelmatigheid en noodzakelijkheid van financiële steun aan bedrijven inzichtelijk te maken. Financiële steun wordt, ook als het gaat om middelen uit het Klimaatfonds, alleen gegeven als deze op basis van bovengenoemde werkwijze doelmatig en noodzakelijk blijkt te zijn.

Deze JLoI illustreert ook dat ik bedrijven in de maatwerkaanpak vraag om een plan voor klimaatneutraliteit na 2030. Deze voorwaarde zal ook onderdeel zijn van alle andere JLoI’s. Daarmee doe ik motie 29 826, nr.141 van de leden Kröger en Thijssen af.

Op 14 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het proces om toe te werken naar bindende maatwerkafspraken met Nobian.26 Inmiddels is er een Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) naar uw Kamer gestuurd om € 200 miljoen over te hevelen uit het Klimaatfonds naar de EZK-begroting. Dit versnelde proces doorloop ik omdat de tijdslijnen van Nobian om deze verduurzamingsstap voor 2030 te realiseren niet kan wachten op de reguliere besluitvorming. Ik wil hierbij benadrukken dat ik hiermee nog geen geld naar Nobian overmaak. Het geld kan pas naar Nobian worden overgemaakt bij een uiteindelijke, definitieve subsidiebeschikking, als aan alle voorwaarden en geldende wet- en regelgeving, waaronder de staatsteunregels, is voldaan. Hier ben ik verder op ingegaan in de Kamerbrief van 14 februari jl.

Tata Steel Nederland

Eind 2023 heb ik de nieuwe verduurzamingsplannen van TSN ontvangen. Op 28 februari jl. heeft de Staatssecretaris van IenW het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond ontvangen.27 Het advies en de aanbevelingen uit dit rapport en uit het rapport van de onafhankelijke adviseurs Wijers en Blom die ik eind vorig jaar heb gevraagd onderzoek te doen naar alternatieven voor de verduurzaming van TSN, worden de komende tijd bestudeerd. Het streven is om ook het rapport van Wijers en Blom, voorzien van een kabinetsreactie, nog dit kwartaal met uw Kamer te delen.

Ook met de overige maatwerkbedrijven zijn we in gesprek en wordt er met een aantal voortgang geboekt. Zodra een volgende formele stap wordt gezet in het proces, zal ik uw Kamer daarover informeren via een volgende voortgangsbrief over de maatwerkaanpak.

3: aanpak industriële bedrijven buiten top-20

In de Kamerbrief van 27 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verhoogde CO2-reductiedoelstelling voor de maatwerkaanpak. Ik heb toen aangekondigd dat ik om die doelstelling te bereiken ook enkele bedrijven buiten de grootste industriële uitstoters de maatwerkaanpak wil aanbieden. Inmiddels is bij de eerste tien bedrijven buiten de top-20 de interesse gepeild voor maatwerk, waarbij er ten minste zicht moet zijn op 0,1 Mton additionele CO2-reductie in 2030 per bedrijf.

Bij drie bedrijven is er op basis van de huidige informatie voldoende ambitie en potentie en wil ik het maatwerktraject opstarten. Het gaat om de bedrijven Alco, Frieslandcampina en Cosun. Voor deze bedrijven hanteer ik hetzelfde proces als bij de top-20 grootste industriële uitstoters. Dit past immers bij de grootte en complexiteit van de projecten. Ik hoop met deze bedrijven nog dit jaar tot EoP’s te komen met concrete ambities. Dit moet bij realisatie van de plannen gezamenlijk leiden tot een extra CO2-reductie van 0,3 Mton in 2030, conform de afspraken uit de afgelopen augustusbesluitvorming. Voor de overige cluster-6 bedrijven geldt dat het kabinet hen helpt bij het oplossen van concrete knelpunten middels het Actieplan, en dat zij vanzelfsprekend gebruik kunnen maken van het generieke instrumentarium.28

4: aanpak industriële stikstofpiekbelasters

In de Kamerbrief over de voortgang van de integrale aanpak voor het landelijk gebied29 is aangekondigd om aan de slag te gaan met zowel agrarische als industriële bedrijven die piekbelasting veroorzaken. In deze brief geef ik uw Kamer een update over de voortgang van de Aanpak Piekbelasters Industrie (API), in aanvulling op mijn recente beantwoording van Kamervragen van de leden Bisschop en Stoffer.30 De groep industriële piekbelasters bestaat uit drie deelgroepen: 1) AVI’s, 2) energiecentrales en 3) negentien bedrijven uit de basisindustrie.31 Mijn aanpak richt zich op die laatste groep.

Het maken van afspraken met industriële piekbelasters is het sluitstuk op uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven, die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). Die Europese emissiegrenswaarden worden regelmatig aangescherpt. Mede door deze wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en de energiesector sinds 1990 met 79 procent gedaald.32 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.33 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7 procent en is dus gering.34 Het doel van API is om een bijdrage te leveren aan de Rijksbrede inzet om stikstofdepositie op kwetsbare beschermde natuurgebieden (Natura 2000) te verminderen.

Aanpak en stand van zaken

De API bestaat uit drie sporen: 1) het aanscherpen van de vergunningen, 2) het creëren van win-winsituaties door reductie van CO2- en NOx-emissies aan de hand van verduurzaming van het productieproces en 3) bovenwettelijke reductiemaatregelen voor ammoniakemissies. Onlangs heb ik uw Kamer in mijn eerdergenoemde antwoorden op schriftelijke vragen een overzicht gegeven per industriële piekbelaster en maatwerkbedrijf van wat de gesprekken met deze bedrijven hebben opgeleverd. Zo meldde ik een reductiepercentage van de NOx-uitstoot van TSN van 30 procent in 2025, van 50 procent bij AnQore, en ik meldde een ammoniakemissiereductie van 95 procent bij OFI/Olam Cacao. Inmiddels zijn of zullen bij twee bedrijven die onder de API vallen de vergunningen worden aangescherpt. Daarnaast is dit waarschijnlijk ook mogelijk bij een aantal andere bedrijven, dit wordt momenteel onderzocht.

Naast de gesprekken met de individuele bedrijven is in samenwerking met het Ministerie van IenW een opdracht verstrekt aan onderzoeksbureau Witteveen+Bos met de vraag welke emissiepunten de grootste bijdrage leveren aan de piekbelasting van het industriecluster Chemelot. De uitkomsten worden betrokken bij de gesprekken met betreffende bedrijven.

Kosten en middelen

Aanpassingen aan industriële installaties kosten al gauw tientallen miljoenen euro’s. Alleen als duidelijk vaststaat dat een maatregel bovenwettelijk is en deze niet afgedwongen kan worden, kan subsidie aan de orde komen. Voor het subsidiëren van bovenwettelijke reductiemaatregelen zijn er meerdere mogelijkheden, waarbij in eerste instantie wordt gekeken of van generieke subsidieinstrumenten gebruik gemaakt kan worden alvorens een eventuele maatwerksubsidie te overwegen. Budget voor een dergelijke subsidie zal komen uit de reservering van € 200 miljoen voor extra reductiemaatregelen in de bouw, industrie en mobiliteit. De definitieve besluitvorming hierover loopt momenteel.

Bijdrage van de API aan de streefwaarde

In reactie op de motie 34 682, nr. 142 van het lid Grinwis c.s. is toegezegd een beeld te schetsen van de bijdrage van de API aan de streefwaarde van gemiddeld 100 mol/ha/ja die het kabinet als depositiereductiedoel van de totale aanpak piekbelasting heeft gecommuniceerd. In de API aanpak worden de stikstofemissiegegevens gemonitord van de bedrijven en de mogelijke reductie die kan volgen uit de aanpak en het depositieeffect daarvan. Echter is het vrijwel onmogelijk om een accuraat doel uitgedrukt in mol/ha/ja vast te stellen. Dit heeft verschillende redenen:

  • Het gaat om weinig bedrijven- minder dan 1 procent van de 3.000 bedrijven die een piekbelasting veroorzaken;

  • De bedrijven bevinden zich op zeer verschillende locaties en daarmee op verschillende afstanden van stikstofgevoelige en overbelaste Natura2000-gebieden;

  • De depositiepatronen kunnen sterk verschillen aan de hand van de stikstofverbinding en uitstoothoogte;

  • De bedrijfsprocessen en daaruit voortvloeiende reductiemogelijkheden verschillen;

  • De mate waarin de bedrijven al maatregelen genomen hebben om emissies te reduceren en/of algeheel te verduurzamen verschilt.

Kortom, een accurate, ambitieuze streefwaarde voor de API vergt gedetailleerd inzicht in de mogelijkheden bij en ambities van alle piekbelasters industrie. Tegelijkertijd wordt er dus wel zorgvuldig gemonitord en ingezet op reductie. Ik beschouw de motie daarmee als afgedaan. Ik ben hoopvol gestemd na de eerste bevindingen van deze aanpak, en ik ben ervan overtuigd dat de industrie een evenwichtige bijdrage levert en zal blijven leveren aan het oplossen van de stikstofproblematiek.

Samenhang met de sectordoelen

In de brief van 10 februari 2023 (Kamerstuk 32 334, nr. 223) heeft het kabinet indicatieve emissiereductiedoelstellingen gepresenteerd voor de sectoren landbouw, industrie/energie en mobiliteit. Voor landbouw geldt het reductiedoel voor de uitstoot van ammoniak en voor de industrie en mobiliteit gelden de reductiedoelen voor de uitstoot van stikstofoxiden. Voor de industrie en de energiesector geldt een indicatief emissiereductiedoel van 38 procent in 2030 ten opzichte van 2019. Uit een prognose van het PBL blijkt dat de industrie- en energiesector op koers liggen om dit doel te halen. Hierbij is het van belang om op te merken dat het indicatieve emissiereductiedoel geldt als gemiddelde voor de sector als geheel, en dus niet voor individuele bedrijven of per provincie. Het ene bedrijf zal ten opzichte van 2019 meer kunnen reduceren dan het andere bedrijf, dat bijvoorbeeld (net) voor 2019 zijn uitstoot sterk reduceerde. Het reductiepad voor een individueel bedrijf zal gebaseerd worden op de technische, economische en juridische mogelijkheden van dat specifieke bedrijf. Die mogelijkheden kunnen betrekking hebben op reductie van zowel NOx-emissies als ammoniakemissies; onder de industriële piekbelasters bevinden zich immers ook uitstoters van ammoniak.35

Tot slot

In deze Kamerbrief heb ik uw Kamer meegenomen in de stand van zaken van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie. Over de voortgang van de andere aspecten van de verduurzaming van de industrie zal ik uw Kamer in Q2 van dit jaar informeren, voorafgaand aan het door uw Kamer geplande Commissiedebat Verduurzaming Industrie. Voor wat betreft de maatwerkaanpak waardeer ik de inspanningen van de bedrijven die een EoP hebben getekend en daarna samen met de overheid blijven werken aan realisatie van de ambities. Ik realiseer mij daarbij dat er grote uitdagingen zijn en dat de tijd dringt. Dit kabinet blijft zich daarom inzetten om de juiste randvoorwaarden te realiseren, zodat bedrijven kunnen én willen investeren in Nederland. Dit is noodzakelijk om de klimaatdoelstellingen van 2030 te halen en weglek naar het buitenland te voorkomen. Hiermee zorgen we voor een duurzame industrie in Nederland voor nu en in de toekomst.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens


X Noot
1

De industrie heeft (met zakelijke diensten) de hoogste absolute toegevoegde waarde en groei voor de Nederlandse economie. Bovendien levert industrie (naast dienstverlening) het gros van de Nederlandse werkgelegenheid.

X Noot
2

Zie onderzoek: OECD – The climate actions and policies measurement framework: A structured and harmonised climate policy database to monitor countries» mitigation action. Daarnaast geldt dat Nederland één van de weinige landen is met een nationale CO2-heffing, bovenop EU-ETS en Nederland heeft internationaal gezien een hoge energiebelasting. Het EU-ETS stelt al een streng afbouwpad voor de industrie: in 2040 moet de CO2-uitstoot netto-nul zijn.

X Noot
5

Zie pagina 4 van deze Kamerbrief voor een verdere toelichting op de doelgroep van de maatwerkaanpak.

X Noot
6

Kamerstuk 29 826, nr. 197.

X Noot
7

Conform vraag van de heer Boucke, d.d. 2 juni 2022, geef ik uw Kamer elk halfjaar een update over de voortgang van de maatwerkaanpak.

X Noot
12

In de vorige Kamerbrieven is uw Kamer geïnformeerd over de getekende EoP’s met de volgende bedrijven: Tata Steel Nederland, Dow, Nobian, OCI, Shell, Yara Sluiskil, AnQore en Zeeland Refinery.

X Noot
13

De vijftien grootste uitstoters stootten in 2021 circa 35 Mton CO2 uit en mogen in 2030 nog circa 22,5 Mton CO2 uitstoten. Daarnaast heeft de maatwerkaanpak een opgave van 3,5 Mton additionele CO2-reductie voor de grootste uitstoters. In de Augustusbesluitvorming is de taakstelling voor de industrie met 0,5 Mton verhoogd: 0,3 Mton bij de maatwerkbedrijven die via uitbreiding van de maatwerkaanpak wordt gerealiseerd (paragraaf 3) en 0,2 Mton bij de afvalzuiveringsinstallaties.

X Noot
16

Dit is exclusief de plannen van TSN.

X Noot
17

Met het bedrijf Fibrant zijn in het kader van Urgenda al afspraken gemaakt en is al aanzienlijke CO2-reductie gerealiseerd.

X Noot
18

Als de bedrijven die niet meedoen met maatwerk hun CO2 reduceren tot het heffingspunt en ik alle reductiedoelstellingen uit de EoP's optel, dan haal ik het doel van 16 Mton CO2-reductie. Vanzelfsprekend is het dan wel vereist dat al deze plannen werkelijkheid worden, en dat – in lijn met de constatering van het PBL – aan alle randvoorwaarden kan worden voldaan.

X Noot
24

Kamerstuk 29 826, nr. 200.

X Noot
25

Dit heb ik ook toegelicht in de Kamerbrief omtrent de financiële kaders voor de maatwerkaanpak van 20 april jl.: Kamerstuk 29 826, nr. 179.

X Noot
26

Kamerstuk 29 826, nr. 202.

X Noot
27

Kamerstuk 28 089, nr. 272.

X Noot
29

Kamerstuk 34 682, nr. 108.

X Noot
30

Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 932

X Noot
31

De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.

X Noot
32

Emissieregistratie.nl, luchtverontreinigende stoffen.

X Noot
33

Besluit van 22 augustus 2022 van de Minister van IenW tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met de actualisatie van de regels inzake industriële emissies en enige andere besluiten in verband met technische correcties.

X Noot
35

Ammoniakreductie vanuit de industrie zal bijdragen aan het lokale ammoniakreductiedoel in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De ammoniakreductiedoelen van het NPLG vormen de basis voor het sectordoel voor de landbouw.

Naar boven