Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2016
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie (VenJ) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de achtste
voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA).
Na een samenvatting wordt ingegaan op Veilig Thuis en aanscherping van de meldcode.
De VGR wordt afgesloten met een overzicht van diverse acties op het brede terrein
van GIA naar aanleiding van moties van en toezeggingen aan uw Kamer.
Samenvatting
Veilig Thuis – de basis op orde
Er wordt bevlogen, hard en onder grote druk gewerkt bij de Veilig Thuis-organisaties
(VT-organisaties). Dit heeft er toe geleid dat 24 van de 26 VT-organisaties de basis
op orde hebben of dit binnen afzienbare tijd (voor 1 januari 2017) hebben gerealiseerd
Twee VT-organisaties zijn door de inspecties onder verscherpt toezicht geplaatst.
VT-organisaties hebben nog wel te kampen met wachtlijsten. Dit wordt aangepakt door
onder meer stevig in te zetten op goede toegang en goede doorverwijzing. De inspanningen
in de VT-regio’s werpen hun vruchten af; de wachtlijstgegevens van de VT-organisaties
laten een daling zien. In de zomer was nog sprake van wachtlijsten bij 14 VT-organisaties
bij de eerste beoordeling van een melding. In september is dit afgenomen tot wachtlijsten
bij acht VT-organisaties. 20 VT-organisaties hebben nog wachtlijsten voor het starten
en afronden van onderzoek.
Alle VT-organisaties houden echter systematisch zicht op de veiligheid van de mensen
die op de wachtlijst staan. Bij meldingen van acuut onveilige situaties wordt direct
actie ondernomen. Dat is cruciaal. Wachten is alleen aanvaardbaar als de veiligheid
van betrokkenen in die periode is geborgd.
Er is een goede basis gelegd voor een structurele verbetering en versterking van Veilig
Thuis. Dat is nodig voor de verdere doorontwikkeling van de VT-organisaties met het
oog op het verbeteren van de meldcode.
Aanscherping van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
De heer Sprokkereef heeft een advies uitgebracht over het aanscherpen van de meldcode
en de werkwijze van Veilig Thuis. Er bestaat momenteel geen overkoepelend systeem
(radar) waar signalen van ernstige gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling
bij elkaar komen. Kern van het advies van de heer Sprokkereef is betrokken professionals
te verplichten (vermoedens van) ernstige gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling
te melden bij Veilig Thuis, vanwege de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s.
VT-organisaties worden zo daadwerkelijk de radar in het systeem: zij kunnen daarmee
hun verbindende en coördinerende rol vervullen, doen een veiligheidstoets, zorgen
voor structurele beoordeling en waar nodig voor monitoring. In een veldnorm – op te
stellen door de beroepsgroepen – kan de mate van ernst worden bepaald, zodat helder
wordt wanneer deze gevallen bij Veilig Thuis moeten worden gemeld.
Daarnaast wordt geadviseerd dat, wanneer een burger of professional advies vraagt
(stap 2 van de meldcode), Veilig Thuis de mogelijkheid moet hebben na te gaan of betrokkenen
bekend zijn in de systemen van Veilig Thuis, politie, de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK), de reclassering en de vrouwenopvang. De wijze waarop deze informatie kan en
mag worden gedeeld, is nog onderwerp van gesprek met de betrokken organisaties.
Ik omarm het advies, omdat het de bouwstenen biedt om de veiligheid van slachtoffers
duurzaam te realiseren. Het is essentieel dat professionals (vermoedens van) ernstige gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling
melden bij Veilig Thuis. Het betreft een majeure verandering voor gemeenten en alle
betrokken professionals. Ik wil daarom samen met hen de aanbevelingen in het rapport
bespreken en zo tot een gedegen uitvoeringsplan komen.
Concluderend:
-
− is de situatie bij de VT-organisaties sterk is verbeterd;
-
− nemen de wachtlijsten af, maar zijn we er nog niet. Daarom wordt in het VNG-programma
ook gewerkt aan structurele oplossingen;
-
− is het advies over de aanscherping van de meldcode een onomkeerbare stap om duurzaam
de veiligheid te waarborgen. De concrete uitwerking wordt nu ter hand genomen.
Inleiding
Veiligheid bieden aan burgers is een basistaak van de gemeente op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de Jeugdwet. Iedereen heeft recht op
om vanuit een veilige thuissituatie op te kunnen groeien en te participeren in de
samenleving. Door de decentralisaties in het sociale domein zijn gemeenten nog meer
in positie gebracht om deze veiligheid te bieden. Daarvoor is een integrale aanpak
van alle vormen van geweld in huiselijke kring op lokaal dan wel regionaal niveau
nodig, zowel in de hulpverleningsketen als in de justitieketen.
De urgentie geweld in huiselijke kring gezamenlijk aan te pakken, komt ook terug in
het Manifest van de Kring van Veiligheid1. Daarin wordt gepleit voor een actieve samenleving waar niemand wegkijkt. De oproep
om gezamenlijk een kring om het slachtoffer te vormen, spreekt mij zeer aan. De urgentie
onderschrijf ik. De inzet richt zich daarbij op een goed werkend Veilig Thuis en een
verbetering van de meldcode.
Veilig Thuis – de basis op orde
Een goed functionerend geïntegreerd advies- en meldpunt voor kindermis-handeling en
huiselijk geweld is cruciaal voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Daarbij hoort een goede samenwerking op lokaal niveau met de lokale partners zoals
sociale wijkteams, het onderwijs, politie, de RvdK, de reaclassering en het Openbaar
Ministerie (OM). Met de totstandkoming van de VT-organisaties zijn goede stappen gezet
om dat in heel Nederland tot stand te brengen. Dit is een belangrijke mijlpaal.
Noodzaak van verbeteren en doorontwikkelen
Het rapport «De kwaliteit van Veilig Thuis, Stap 1, Landelijk beeld»2 van de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: inspecties)
van februari 2016 maakte duidelijk dat VT-organisaties op een aantal punten goed functioneren.
Bij acute gevallen van kindermishandeling of huiselijk geweld grijpen zij snel en
goed in. Maar het rapport liet ook zien dat VT-organisaties nog moeten verbeteren
en doorontwikkelen. Dit betreft in ieder geval de aanpak van de wachtlijsten.
De inspectierapportages per VT-organisatie hebben bij de verantwoordelijke gemeenten
en de VT-organisaties geleid tot het nemen van maatregelen en het creëren van randvoorwaarden
voor een goed functionerend Veilig Thuis. Het urgentiebesef bij gemeenten en Veilig
Thuis heeft zich ook vertaald in het beschikbaar stellen van extra financiële middelen
door gemeenten.
Parallel is door de VNG de heer Sprokkereef gevraagd om gemeenten en professionals
bij Veilig Thuis te ondersteunen bij het op orde krijgen van de VT-organisatie in
hun regio: het programma «Veilig Thuis – de basis op orde» (hierna: het programma).
De aanpak van wachtlijsten heeft daarbij prioriteit gekregen, conform uw verzoek3. In bijlage 14 vindt u het verslag van de eerste fase van dit VNG-programma.
Uit dit verslag blijkt 24 van de 26 VT-organisaties de basis op orde hebben of dit
binnen afzienbare tijd (voor 1 januari 2017) hebben gerealiseerd.
Dit houdt in dat ze voldoende tot goede dienstverlening bieden, door de gemeenten
in hun regio voorzien zijn van de juiste randvoorwaarden en in staat zijn om vorm
te geven aan de benodigde transformatie. Twee VT-organisaties zijn onder verscherpt
toezicht gesteld, te weten Gelderland-Zuid en Drenthe.
Ik ben positief over dit tussenresultaat en de stappen die zijn gezet. We zijn er
echter nog niet. In een aantal regio’s is de verbeterde situatie nog pril te noemen
en is blijvende aandacht nodig. Ik zie dat door de inspanningen van de gemeenten en
de VT-organisaties met de geboden ondersteuning vanuit het programma veel is bereikt.
Zo is er een buddysysteem met goed functionerende regio’s geïntroduceerd.
Ik blijf de voortgang van dit VNG-programma nauwlettend volgen.
Wachtlijsten structureel aanpakken; veiligheid staat voorop
De VT-organisaties hebben nog steeds te kampen met wachtlijsten. Er zijn twee soorten
wachtlijsten. We spreken enerzijds van een wachtlijst als na een melding de eerste
beoordeling (triage) niet binnen vijf dagen plaatsvindt. Maar er is ook sprake van
een wachtlijst als de wettelijke termijnen bij het starten en afronden van een onderzoek
worden overschreden, althans in die gevallen waar gebleken is dat onderzoek nodig
is.
Als vermoedens bestaan van mishandeling of geweld, horen mensen niet lang te hoeven
wachten. De wettelijke termijnen zijn er niet voor niets. De VT-organisaties en de
gemeenten moeten er aan werken om zaken binnen de daarvoor gestelde termijnen af te
handelen. Het is zaak dat de VT-organisaties ervoor instaan dat mensen op de wachtlijst
geen risico’s lopen en dat zicht bestaat op hun veiligheid.
Om inzicht te krijgen in de omvang en de samenstelling van de wachtlijsten heb ik
het programma gevraagd om de wachtlijsten op 31 juli 2016 te meten. Op 20 september
jongstleden is een update opgevraagd. Het resultaat hiervan is opgenomen in het verslag
van de eerste fase van het VNG-programma (zie bijlage 15). Uit de peiling blijkt dat tweederde van de VT-organisaties nog te kampen heeft
met wachtlijsten maar dat het aantal zaken op de lijst afneemt. De verwachting is
dat deze dalende trend zich zal voortzetten. Dat is goed nieuws.
Bij de peiling van 31 juli hadden 14 VT-organisaties wachtlijsten voor triage. Op
20 september was hiervan nog sprake bij acht VT-organisaties. Ook blijkt het aantal
zaken op de wachtlijst voor triage aanzienlijk te zijn afgenomen. Een zichtbaar effect
van een daling van de wachtlijsten bij het starten en afronden van onderzoek blijkt
langere tijd nodig te hebben.
Het is een goede zaak dat uit de inventarisatie blijkt dat alle VT-organisaties zeer
alert zijn op de veiligheid van de mensen op de wachtlijst en daarop systematisch
zicht houden. VT-organisaties ondernemen bij meldingen van acuut onveilige situaties
direct actie6.
Een belangrijke reden van het ontstaan van de wachtlijsten bij de VT-organisaties
is de toename van het aantal meldingen, in het bijzonder die van de politie (zie verder
hieronder). Daarnaast bestond bij de VT-organisaties nog onduidelijkheid over de mogelijkheden
tot doorverwijzen naar het lokale hulpaanbod. Bovendien was Veilig Thuis een nieuwe
organisatie die moest worden opgebouwd en waar een nieuwe focus op een gezinsgerichte
aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling centraal moest komen te staan.
Vanuit het VNG-programma wordt samen met de gemeenten en de VT-organisaties stevig
ingezet om wachtlijsten aan te pakken. De in het voorjaar door het programma ontwikkelde
structurele oplossingen voor de problemen richten zich op twee onderdelen: verbetering
bij de toegang en verbetering bij doorverwijzing.
Verbeteringen bij de toegang
Vanaf begin 2015 is het aantal politiemeldingen voor huiselijk geweld bij de VT-organisaties
toegenomen. Een deel van deze toename kan worden toegeschreven aan het grote aantal
mutaties huiselijk geweld die de VT-organisaties van de politie krijgt toegestuurd.
Conform de afspraken tussen Veilig Thuis en de politie worden alle mutaties die in
het politiesysteem als huiselijk geweld zijn aangemerkt, automatisch naar Veilig Thuis
verzonden. De kwaliteit van deze mutaties loopt uiteen. Er zijn regio’s waar de mutaties
worden gefilterd op een relatie met huiselijk geweld en verrijkt met informatie die
in de systemen van de politie beschikbaar is en er zijn regio’s waar dat nog niet
of onvoldoende gebeurt. Veilig Thuis krijgt dan te maken met een aanzienlijk aantal,
dat zij op grond van het wettelijke kader behandelt als zijnde een melding van huiselijk
geweld.
Het signaal dat verschillende VT-regio’s veel werk hebben aan het beoordelen van politiemeldingen,
is inmiddels geadresseerd. De Minister van VenJ is een actiegericht onderzoek gestart
en laat momenteel per regio een nadere analyse maken van genoemde problemen met de
politiemutaties. Begonnen wordt met de regio’s waar deze het meest urgent zijn, zodat
zo snel mogelijk een lokale verbeterslag kan worden gemaakt. Daarnaast dient een algehele
kwaliteitsverbetering te worden bereikt van de informatie die de politie inzake huiselijk
geweld en kindermishandeling verstrekt aan Veilig Thuis. Op deze manier wordt voorkomen
dat Veilig Thuis voor meldingen van de politie een volledige triage moet doen waar
dat niet noodzakelijk is.
De politie heeft behoefte aan terugkoppeling van informatie van andere partners, bijvoorbeeld
of hulpverlening in een gezin aanwezig is. Dit is van belang bij het afhandelen van
volgende meldingen. Ook dit is onderwerp van gesprek in de samenwerking tussen Veilig
Thuis en de politie.
Verbeteringen bij doorverwijzing
Naast instroom heeft ook de doorverwijzing invloed op wachtlijsten. Structurele verbetering
is mogelijk als de relatie met lokale (zorg)professionals (het brede sociale domein) en de samenwerking met de RvdK helder is. Hierdoor
kan Veilig Thuis de afgehandelde zaken overdragen aan het juiste lokale of regionale
hulpaanbod. In driekwart van de VT-regio’s is sprake van een gedragen visie hiervoor.
In enkele van deze VT-regio’s is deze visie nog niet volledig geïmplementeerd.
Complementair aan de noodzakelijke visie is het belang dat de VT-organisaties hechten
aan het vastleggen van duidelijke en uniforme werkafspraken over de taken en de functie
van Veilig Thuis en het moment en de wijze waarop meldingen worden doorgezet naar
hulp dan wel naar de RvdK. Vanuit het programma is aangestuurd op een gedetailleerde
set van werkafspraken voor de aanpak van de wachtlijsten. Deze afspraken zijn vastgelegd
in het door het Netwerk Veilig Thuis op 1 juli 2016 gepubliceerde Kwaliteitskader Veilig Thuis – zicht op veiligheid (bijlage 27).
De VNG Commissie Gezondheid en Welzijn beschouwt het kwaliteitskader als een veldnorm
en vindt het maatgevend voor het niveau van dienstverlening dat van een VT-organisatie
mag worden verwacht. In vervolg op het onderdeel zicht op veiligheid en de werkafspraken rond wachtlijsten zullen gemeenten en professionals – ondersteund
door het programma – voortvarend toewerken naar een volledige set van professionele
standaarden voor Veilig Thuis.
Inspecties
Naast het lopende programma oefenen de inspecties intensief toezicht uit op de ontwikkeling
van de VT-organisaties. De inspecties hebben in de eerste fase van hun onderzoek getoetst
of de VT-organisaties voldoen aan de (wettelijke) randvoorwaarden, zorgen voor de
veiligheid van gemelde (potentiële) slachtoffers en of de organisatie adequaat is
ingericht. De inspecties zijn voorts geïnformeerd over het eerdergenoemde Kwaliteitskader.
In januari 2017 starten de inspecties met de tweede fase toezicht Veilig Thuis. Het
toetsingskader hiervoor is recent door de inspecties gepubliceerd. De inspecties richten
zich dan in het bijzonder op de kwaliteit van het inzetten van vervolgtrajecten en
de kwaliteit van het uitvoeren van onderzoeken, waarbij het voldoen aan de wettelijke
termijnen zwaar weegt.
Invulling aanscherping van de Meldcode
In de voortgangsrapportage van 12 januari 20168 is aangekondigd dat ik een aantal maatregelen wil nemen om de effectiviteit van de
aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling verder te versterken. De meldcode
huiselijk geweld en kindermishandeling (verder: de meldcode) is een basiselement van
de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties en een belangrijk aangrijpingspunt
om verbeteringen te realiseren. De ambitie is de veiligheid van (potentiële) slachtoffers
van huiselijk geweld en kindermishandeling nadrukkelijk voorop te laten stellen door
professionals bij (vermoedens van) ernstige vormen van geweld in huiselijke kring. Systematisch
melden, registreren en volgen is daarvoor essentieel.
Over de wijze waarop deze ambitie ingevuld moet worden zijn in overleg met uw Kamer
verschillende voorstellen gedaan. Kamerlid Van der Burg (VVD) heeft in haar Actieplan
aanpak kindermishandeling (november 2015) de regering gevraagd de meldcode zodanig
aan te passen dat melden in stap 5 niet langer vrijblijvend is voor professionals.
Iedereen onderschrijft het belang om meer gevallen eerder in beeld te krijgen en te
houden, zodat aan kinderen en volwassenen in een eerder stadium snel goede hulp kan
worden geboden. De meningen verschillen echter zowel in de Kamer als in het veld over
hoe dit het beste kan worden bereikt. Daarom heb ik de heer Sprokkereef gevraagd om
mij hierover te adviseren. Zijn advies treft u aan in bijlage 39.
Advies aanscherping meldcode
Bij huiselijk geweld en kindermishandeling is sprake van problematiek met een veelal
langdurig karakter. Het risico op herhaling is groot. Om te komen tot duurzame veiligheid
in huiselijke kring is het daarom van groot belang om signalen van huiselijk geweld
en kindermishandeling in samenhang te bezien. Daarmee kan de aard en ernst beter worden
geduid en worden beoordeeld welke interventie nodig is.
De kern van het advies «Aanscherping en verbetering Meldcode en werkwijze Veilig Thuis»
(september 2016) is dat een systematische werkwijze hiervoor in de huidige praktijk,
onder de huidige meldcode, nog ontbreekt. Er is geen overkoepelende radar waar signalen
van ernstige gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling bijeen worden gebracht.
Daarbij zijn de VT-organisaties bij uitstek in de positie om een dergelijke radarfunctie
goed te vervullen. Daarvoor dienen professionals (vermoedens van) huiselijk geweld
en kindermishandeling systematisch te melden bij Veilig Thuis. De VT-organisaties
kunnen daarmee nog beter hun verbindende en coördinerende rol vervullen. Zij doen
een veiligheidstoets en zorgen voor structurele beoordeling en waar nodig voor monitoring
over een langere periode. Geadviseerd wordt om betrokken professionals te verplichten
om (vermoedens van) ernstigegevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling te
melden bij Veilig Thuis, vanwege de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s. Aan
de beroepsgroepen wordt gevraagd in een veldnorm te omschrijven, wanneer vanwege de
aard en ernst (mate van onveiligheid) van de casuïstiek het melden bij Veilig Thuis
tot de professionele verantwoordelijkheid wordt gerekend. Hierbij geldt uiteraard
wel dat bestaande wet- en regelgeving (waaronder de verplichte kindcheck) en internationale
verdragen kaderstellend zijn. Het verplicht melden wordt daarmee verbonden aan het
oordeel van een beroepsgroep over hun eigen professioneel handelen.
De ontwikkeling van gedragen en doorleefde veldnormen vergt tijd. Geadviseerd wordt
de betrokken beroepsgroepen voldoende tijd te geven om tot een norm te komen. Van
overheidswege kan bepaald worden dat de beroepsgroepen die onder de werking van de
Wet verplichte meldcode vallen per 1 januari 2018 verplicht zijn over een dergelijke
norm te beschikken.
Bij een melding bepaalt Veilig Thuis in overleg met de professional of ook handelen
van Veilig Thuis nodig is naast de hulp die de professional al biedt of in gang heeft
gezet. Informatie over de betrokkene wordt door Veilig Thuis vastgelegd. Hierdoor
kan bij nieuwe adviesaanvragen en meldingen de voorgeschiedenis worden meegewogen.
Met deze aanpassing ontwikkelt Veilig Thuis zich tot een organisatie die, naast het
geven van advies en doen van onderzoek na melding, de verantwoordelijke instantie
is die actief zicht houdt op de veiligheid van gezinnen waar sprake is van ernstige
mishandeling.
Naast het verplicht melden van (vermoedens van) ernstige gevallen van huiselijk geweld
en kindermishandeling, wordt geadviseerd dat wanneer een burger of professional advies
vraagt (stap 2 van de meldcode) en daarbij de naam van de betrokkene(n) geeft, Veilig
Thuis de mogelijkheid moet hebben bij de eigen organisatie, de politie, de RvdK, de
reclassering en de vrouwenopvang na te gaan of betrokkenen bij deze organisatie bekend
zijn. Met die eventuele extra beschikbare informatie kan Veilig Thuis een beter onderbouwd
advies geven. Overigens is het aan de professional of burger om te beslissen of ze
bij de adviesaanvraag gegevens over de betrokkenen kenbaar willen maken aan Veilig
Thuis. De mogelijkheid om anoniem advies te vragen blijft daarmee bestaan.
Reactie
Het advies biedt de bouwstenen om de veiligheid van mensen die te maken hebben met
geweld in afhankelijkheidsrelaties, duurzaam te realiseren. Ik onderschrijf het advies
en de analyse dat tot nu toe de radarfunctie ontbreekt, waardoor er geen goed zicht
is op de veiligheid. Ik acht het van belang dat op een meer systematische manier wordt
gewerkt aan de veiligheid van onze kinderen, ouderen en kwetsbare volwassenen. Het
is essentieel dat professionals (vermoedens van) ernstige gevallen van huiselijk geweld
en kindermishandeling melden bij Veilig Thuis op basis van een door hen zelf te ontwikkelen
veldnorm. Uitgangspunt blijft de verantwoordelijkheid van professionals om zorg en
hulp te bieden aan slachtoffers van geweld. De meldcode biedt de basis voor dit handelen.
Met de radarfunctie voor Veilig Thuis en het melden door professionals van (vermoedens
van) ernstige gevallen bij Veilig Thuis kan de veiligheid beter worden ingeschat en
over langere tijd worden gemonitord. Cruciaal daarbij is het voorstel om beroepsgroepen
in staat te stellen hiervoor zelf een veldnorm te ontwikkelen die dit verder invult.
Het advies komt ook tegemoet aan de bevindingen van de inspecties over calamiteiten10 en de motie Volp c.s11. Daarnaast wordt ook aandacht gevraagd voor een goede samenwerking tussen Veilig
Thuis en de hulpverlening. Uiteraard blijft Veilig Thuis verantwoordelijk voor de
veiligheid van het kind.
Uiteraard realiseer ik mij dat de implementatie een majeure verandering betekent voor
de betrokken organisaties, professionals en gemeenten. Ik wil met hen de geadviseerde
lijn verder uitwerken en een gedegen uitvoeringsplan maken met heldere afspraken en
termijnen. Met de beroepsgroepen wil ik bezien hoe de in het advies genoemde datum
van 1 januari 2018 voor het opstellen van de veldnorm kan worden gerealiseerd. Ik
heb de heer Sprokkereef gevraagd dit proces te begeleiden.
Het advies vergt ook aanpassingen van de regelgeving. Het gaat daarbij om de werkwijze
van Veilig Thuis (de check in systemen bij het geven van advies en de radarfunctie)
en om de aanpassing van de meldcode (toevoeging van de verplichting jegens professionals
om een afwegingskader op te stellen dat uitwijst bij welke ernstige vermoedens of
situaties gemeld moet worden in stap 5). Ik zal uw Kamer in de loop van dit jaar informeren
over dit traject.
Uiteraard blijf ik nu al inzetten op het verbeteren van het gebruik van de meldcode,
zoals ook door diverse organisaties is geadviseerd. Het gaat dan in het bijzonder
om deskundigheidsbevordering, het doorbreken van de handelingsverlegenheid, de rol
van de aandachtsfunctionaris, de implementatie van de kindcheck en het investeren
in de opleiding, bij- en nascholing van professionals.
Moties en toezeggingen
Monitoring, kennis en onderzoek
Door uw Kamer is in maart 2016 een motie aangenomen van Lid Volp c.s., waarin de regering
wordt verzocht om de mogelijkheden te onderzoeken voor een structurele monitoring
van de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling van
zowel de zorgketen als de justitieketen12.
Deze motie sluit aan bij het belang dat ik hecht aan het, vanuit onze systeemverantwoordelijkheid,
goed volgen van de uitvoering van de brede aanpak van geweld in huiselijke kring.
Doel van het monitorings- en kennisbeleid is om op basis van de stand van zaken gezamenlijk
vast te stellen of we de juiste dingen doen, waar zich mogelijke knelpunten voordoen,
waar verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Belangrijk is om daarbij na te gaan
of het gaat om tijdelijke of meer structurele problemen. Dit vanuit een bestuurlijk
partnerschap, vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid: rijk, gemeenten en professionals.
Monitoring: stroomlijnen van data en informatie
Bij monitoring gaat het erom de stand van zaken in kaart te brengen door het herhaald
verzamelen, opnemen en terugkoppelen van informatie. Monitoring moet aansluiten bij
de prioriteiten van het beleid. Dat zijn op dit moment een goed functionerend Veilig
Thuis en het verbeteren van de meldcode. Door de inspecties, de programma’s «Veilig
Thuis – de basis op orde» van de VNG en «het verbeteren van de meldcode» van de heer
Sprokkereef worden deze trajecten intensief gevolgd. De beleidsinformatie en het Jaardocument
van Veilig Thuis geven jaarlijks inzicht in de feiten en cijfers. Daarnaast volgt
mijn collega van VenJ de ontwikkelingen bij de RvdK, de politie en het OM. Hiermee
houden we goed zicht op een aantal van de belangrijkste schakels uit de keten en op
de plegeraanpak en geven we uitvoering aan het verzoek uit de motie Volp c.s.
Daarnaast constateer ik dat er al zeer veel verschillende bronnen beschikbaar zijn
die informatie bieden over de aanpak van geweld in huiselijke kring. Al deze informatie
wil ik samen met mijn collega van VenJ beter gaan stroomlijnen, zodat deze beter kan
worden benut bij de implementatie van de aanpak van GIA. Met de verantwoordelijke
partijen, zoals de VNG, gemeenten, professionals en de kennisinstituten, wil ik nagaan
welke informatie deze partijen daarvoor nodig hebben. Daarbij betrek ik de motie Volp
c.s. over het borgen van de verschillende vormen van GIA13 en de verplichtingen van het Verdrag van Istanbul (o.a. op het gebied van gendersensitiviteit).
Tevens ben ik in gesprek met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld
tegen Kinderen, de Taskforce Kindermishandeling en Seksueel Misbruik, de Kinderombudsman,
het College voor de Rechten van de Mens en de heer Sprokkereef over monitoring en
de rapporteurfunctie. Dit mede naar aanleiding van de aanbeveling van de Kring van
Veiligheid om een nationaal rapporteur huiselijk geweld en kindermishandeling in te
stellen. Belangrijkste uitkomst tot nu toe is dat ik weinig toegevoegde waarde zie
in het aanstellen van nog een nieuwe rapporteur. Ik wil het accent leggen op het verder
stimuleren van de implementatie bij gemeenten en de adviezen van bestaande instituten
verder stroomlijnen.
Prevalentie onderzoek
Naast monitoring is het van belang om te weten hoe vaak huiselijk geweld voorkomt,
de zogenaamde prevalentie. Wat is de aard en omvang? Welke trends doen zich in de
afgelopen jaren voor? Daarvoor voeren we een omvangrijk prevalentieonderzoek uit,
dat vergelijkbaar is met de onderzoeken huiselijk geweld en kindermishandeling uit
2010.
De (voor)onderzoeken14 van het prevalentieonderzoek zijn inmiddels afgerond. In het onderzoek naar de bronnen
is vastgesteld dat de beschikbare databronnen kwalitatief voldoende zijn voor het
schatten van de prevalentie. Het voorbereidende onderzoek naar de wijze waarop het
prevalentieonderzoek gendersensitiever15 gedaan kan worden, levert relevante aanbevelingen op die in het verdere verloop mee
worden genomen.
Daarnaast is het literatuuronderzoek naar de samenloop en samenhang tussen huiselijk
geweld en kindermishandeling afgerond. Een belangrijke bevinding uit het literatuuronderzoek
is dat wanneer sprake is van relaties waar partnergeweld plaatsvindt, het risico op
kindermishandeling significant groter is dan bij relaties waarin geen geweld plaatsvindt.
Dat sluit nauw aan bij de noodzaak van een integrale benadering en systeemgerichte
aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waar gendersensitiviteit behulpzaam
bij is.
Wat betreft het toegezegde onderzoek naar aard en omvang van ouderenmishandeling,
merk ik het volgende op. Vanwege de ervaring met het doen van prevalentieonderzoek
op het terrein van kindermishandeling, heb ik het WODC verzocht om de mogelijkheid
te verkennen een onderzoek te starten. Ik heb de Kamer in december 2015 geschetst
welke onderzoeksopzet ik voor ogen heb16. De beschikbare capaciteit binnen het WODC voor dit soort onderzoek is echter beperkt.
Binnenkort ontvang ik een onderzoeksplan van het WODC.
Effectiviteitsonderzoek
Het Kamerlid Volp (PvdA) heeft in het plenaire debat over het Verdrag van Istanbul
op 3 juni 2015 om een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) naar huiselijk
geweld en kindermishandeling gevraagd. Naar aanleiding daarvan heb ik een verkenning
laten uitvoeren naar de mogelijkheden (bijlage 417). Daarbij is alvast gebruik gemaakt van het recent door het Kabinet vastgestelde
analysekader van de «Werkwijzer voor kosten-batenanalyse in het sociale domein».
De conclusie van deze verkenning is dat voor de totale aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling geen MKBA mogelijk is. De reden daarvoor is dat van alle maatregelen
een effectstudie beschikbaar zou moeten zijn. Bovendien zou bekend moeten zijn hoe
de effecten van de verschillende beleidsinterventies elkaar beïnvloeden. Afzonderlijke
MKBA’s kunnen niet zomaar bij elkaar worden opgeteld.
Toch vind ik het belangrijk om naar de effecten van beleidsmaatregelen te kijken.
Daarom subsidieer ik samen met de G4 het longitudinale onderzoek van het Verwey-Jonker
Instituut naar de lange termijneffecten van partnergeweld en kindermishandeling voor
kinderen. Ook wordt in samenwerking met de G4, Augeo en een aantal andere gemeenten
het effect van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling onderzocht in de vier
grote gemeenten en negen VT-regio’s. Beide onderzoeken lopen tot 2020.
Daarnaast ga ik bij nieuwe beleidsmaatregelen, dus ook voor de aanscherping van de
meldcode, steeds opnieuw overwegen of effectiviteitsonderzoek gedaan kan worden en
of een zinvolle vergelijking is te maken met de huidige praktijk. Onderwerpen die
voor een dergelijke overweging in aanmerking komen zijn de Multi Disciplinaire Aanpak
(MDA++), in bijzonder de Centra Seksueel Geweld (CSG’s).
Outcome monitoring
Sinds mei van dit jaar zijn het Nederlands JeugdInstituut (NJI), Veilig Thuis, VNG
en een aantal andere organisaties samen met VWS verkennende gesprekken gestart over
outcome monitoring «veiligheid van jeugd»: wat wordt al gedaan, waar zitten lacunes
en hoe kunnen die het beste worden opgepakt? Achterliggende aanleiding is dat we nog
(te) weinig zicht hebben op de effectiviteit van de aanpak van onveilige opvoedsituaties.
Leidt onze inzet daadwerkelijk tot meer veiligheid voor de jeugd? Het NJI is gevraagd
om een plan van aanpak op te stellen voor het ontwikkelen van criteria en indicatoren
voor het thema veiligheid jeugd. In een later stadium zal gekeken worden of deze ontwikkeling
verbreed kan worden naar de gehele aanpak van GIA.
Leren signaleren: GIA in opleidingen
Om te borgen dat aankomende professionals na hun opleiding startbekwaam zijn om te
werken met de meldcode voer ik sinds 2013 samen met de Minister van OCW het Plan van
Aanpak GIA in opleidingen «Leren signaleren» uit. Doel van dit plan is om de aandacht
voor GIA/kindermishandeling structureel te verankeren in de curricula van de relevante
opleidingen. De stand van zaken is als volgt.
Augeo, het NJI, Rutgers WPF en Movisie hebben lesprogramma’s en materialen ontwikkeld
en samengebracht in een toegankelijk kennisatelier (zie www.signalerenkanjeleren.nl).
Er is in 2015 een communicatiecampagne gevoerd gericht op studenten, docenten en opleidingsmanagers.
Doel was om het belang van GIA en de meldcode voor het onderwijs onder de aandacht
te brengen. Daarnaast heeft het NJI, om de opleidingen zelf te ondersteunen bij de analyse of, en zo ja in hoeverre, zij aandacht besteden aan
het thema, in 2015 een monitor ontwikkeld voor onderwijsinstellingen.
In februari 2016 is de monitor18 uitgezet onder de relevante opleidingen (zie bijlage 5 met de managementsrapportage
van de eerste peiling19). Uit deze eerste peiling kan worden geconcludeerd dat de meerderheid van de opleidingen
onderwijs over GIA en meldcode heeft geborgd in formele documenten (zoals kwalificatiedossiers,
uitstroomprofielen en leerplanschema’s). Het landelijke beeld kent een grote variëteit
tussen de verschillende soorten opleidingen en de verschillende niveaus. De mbo-raad
heeft het thema opgenomen in de kwalificatiedossiers van de relevante opleidingen.
De Vereniging Hogescholen is bezig de kennisbasis van de hogere sociale studies vast
te stellen. Kennis en vaardigheden over huiselijk geweld en kindermishandeling behoren
tot deze kennisbasis. Voor de lerarenopleidingen (pabo en tweedegraads-lerarenopleidingen)
geldt dat het thema is ondergebracht bij de Stichting School en Veiligheid. Hierdoor
wordt geborgd dat ook voor deze opleidingen permanente aandacht is voor het thema.
Dit betekent dat we op de goede weg zijn en dat sinds 2013, mede dankzij het project
«Leren signaleren», de inzet van de branches, de opleidingen en de kennisinstituten
belangrijke stappen zijn gezet op weg naar de borging van GIA en de meldcode in de
opleidingen. Samen met de onderwijssector, waaronder de mbo-raad, de Vereniging Hogescholen
en de Stichting School en Veiligheid, ga ik samen met mijn collega van OCW in 2016
en 2017 door met de ingezette acties.
Follow-up genderscan
In de vorige VGR GIA20 is het vervolgtraject van de genderscan beschreven. De genderscan (2014) liet zien
dat gendergerelateerde factoren een belangrijke oorzaak vormen voor het ontstaan en
voortduren van geweld. Het vervolgtraject is erop gericht gemeenten, VT-organisaties,
politie en OM handvatten te bieden om een gendersensitieve aanpak te integreren in
hun werk. Hiervoor is een «toolkit» ontwikkeld. Hierin zit onder andere een factsheet
over gendersensitief werken, een methodiek voor casusbespreking en een handreiking
voor gemeenten21. Op 7 juni 2016 heeft een afsluitende bijeenkomst plaatsgevonden. Dit was tevens
de afsluiting van het project «preventie van intergenerationale overdracht van huiselijk
geweld». De uitkomsten van deze bijeenkomst en de verdere verspreiding van de toolkit
gaan OCW, VWS en VenJ bespreken met de VNG, Veilig Thuis en de politie.
Vrouwenopvang
Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 24 september 2015 heeft Kamerlid Volp (PvdA)
gevraagd om een onderzoek naar de aansluiting van de vrouwenopvang bij de populatie.
Ik heb toegezegd eerst over dit onderwerp een expertmeeting te laten organiseren.
De Federatie Opvang (FO) en de VNG hebben besloten het onderwerp te betrekken bij
een onderzoek naar de mogelijkheden van verdere ambulantisering van de aanpak van
geweld in huiselijke kring (in het kader van het project Regioaanpak Veilig Thuis,
RaVT). In groepsgesprekken met deskundigen zullen de randvoorwaarden voor ambulantisering
worden verkend. Tegelijk zal ook gekeken worden naar de randvoorwaarden van de groep
slachtoffers die wel residentieel moeten worden opgevangen en in hoeverre daarbij
vraag en aanbod op elkaar aansluiten. De gesprekken vinden plaats van augustus tot
en met oktober 2016. Op basis van de uitkomsten ga ik samen met de VNG en de FO na
welke vervolgstappen nodig zijn.
De Nieuwe Toekomst helpt slachtoffers van huiselijk geweld in de vrouwenopvang met
het zetten van stappen naar meer sociale en economische zelfstandigheid. In dit landelijke
project werken de FO en de Nederlandse Vrouwenraad (NVR) samen. Het project is in
zes gemeenten uitgevoerd. Uit de landelijke effectmeting (zie bijlage 622) blijkt dat met deze methodiek goede resultaten worden geboekt. De helft van de deelnemers
stijgt één of meerdere treden op de participatieladder. Vanwege deze goede resultaten
zijn de FO en de NVR in gesprek met het Ministerie van OCW over een vervolgproject
gericht op doorontwikkeling en borging van de methodiek.
Maatwerk en crisisopvang
Tijdens het AO van 9 februari 2016 heb ik, naar aanleiding van een vraag van Kamerlid
Bergkamp (D66), toegezegd met de VNG en de FO te zullen bespreken of crisisopvang
een maatwerkvoorziening dan wel een algemene voorziening is.
De gemeenten bepalen of de crisisopvang wordt vormgegeven als een maatwerkvoorziening
of een algemene voorziening. Ik heb bij de FO en de VNG aan de orde gesteld dat in
de Wmo 2015 art. 2.3.323 nadrukkelijk rekening is gehouden met de omstandigheid dat voorafgaand aan de uitkomst
van het onderzoek door de gemeente opvang moet worden geboden. De spoedeisendheid
op zichzelf behoeft dus niet het bieden van een maatwerkvoorziening – en de daarbij
behorende rechtsbescherming – in de weg te staan. Hoewel de wijze waarop de toegang
tot de crisisopvang (en het vervolgtraject) is georganiseerd van gemeente tot gemeente
verschilt, zijn de VNG en de FO het met mij eens dat daarbij de rechtsbescherming
van cliënten door gemeenten van essentieel belang is. Om dit nog eens te benadrukken
wordt op een landelijk congres in december 2016 dit onder de aandacht gebracht.
Actieplan Volp Vrouwelijke Genitale Verminking
Tijdens het AO van 9 februari 2016 heeft Kamerlid Volp (PvdA) een Actieplan Vrouwelijke
Genitale Verminking (VGV) aangeboden. Het plan bevat een uitgebreide analyse van de
ketenaanpak VGV en biedt elf concrete acties24.
Ik stel haar initiatief op prijs en heb dit plan aangegrepen om samen met de Minister
van VenJ ons eigen beleid tegen het licht te houden. Daarvoor hebben we de afgelopen
periode overleg gevoerd met de betrokken partijen (GGD/GHOR, Pharos, VNG en de Federatie
Somalische Associaties Nederland (FSAN), politie en het OM). De conclusie was enerzijds
dat al veel gebeurt – ook op de geïdentificeerde acties uit het Actieplan. Anderzijds
is het Actieplan een goede aanleiding om op een aantal punten de ketenaanpak te versterken.
In het Actieplan wordt terecht geconstateerd dat de rol van gemeenten bij de ketenaanpak
kan worden versterkt. Daarom heb ik met de VNG afgesproken dat de gemeenten nadrukkelijker
zullen worden betrokken bij de ketenaanpak VGV. Ten eerste wordt daarbij door de VNG
ingezet op een betere informatievoorziening over de aanpak VGV. Daarnaast heb ik de
VNG gevraagd om de ketenaanpak op te nemen in de Regiovisies. De VNG zal dit bespreken
met de verantwoordelijke wethouders.
Bij het herkennen en bewijzen van fenomenen zoals VGV, die zich in de intieme levenssfeer
afspelen, hebben politie en OM derden nodig om hun taken goed uit te kunnen voeren.
Het is onmogelijk voor de politie om zelf op zoek te gaan, want deze praktijken gebeuren
veelal in het buitenland, danwel in Nederland achter gesloten deuren. Als beter kan
worden ingezet op informatievoorziening door derden vergroot dat de kans dat signalen
van VGV bij politie en OM terechtkomen. Overigens moet worden opgemerkt dat de bewijsvoering
ingewikkeld is.
Ik zal de volgende acties in ieder geval uitvoeren:
-
• Het onderzoek naar incidentie en prevalentie dat voor 2018 gepland stond, wordt naar
voren gehaald en in 2017 uitgevoerd. Onderdeel daarvan is om na te gaan hoe de registratie
van VGV bij de relevante partijen zoals Veilig Thuis of de jeugdgezondheidszorg kan
worden verbeterd, zodat hierover goede afspraken kunnen worden gemaakt.
-
• Via de GGD/GHOR wordt het netwerk van sleutelfiguren van de FSAN structureel geborgd
en verder versterkt (nieuwe vrijwilligers opleiden met het oog op instroom uit andere
risicolanden);
-
• De spreekuren zorgtoeleiding worden voortgezet tot in ieder geval eind 2017.
Ten slotte heb ik aan GGD/GHOR en FSAN gevraagd voorstellen in te dienen om de ketenaanpak
te versterken. Deze voorstellen zijn ingediend. Ik ben in overleg over subsidiering
ervan.
Tijdens het AO van 9 februari 2016 is door Kamerlid Agema (PVV) aan het kabinet verzocht
om geen verblijfsvergunning te verlenen aan ouders die hun kind (laten) besnijden25. Ik kan uw Kamer berichten dat het asielbeleid hierin al voorziet. Als een verblijfsvergunning
is verzocht en verleend op grond van het risico van besnijdenis en later tijdens het
verblijf in Nederland alsnog blijkt dat een meisje besneden is, kan de verblijfsvergunning
worden ingetrokken. De grond voor verlening is immers vervallen. De intrekking geldt
voor het hele gezin.
Kindermishandeling
KOPP/KVO
Voor de zomer heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over passende zorg en
ondersteuning voor kinderen van ouders met psychische problemen en kinderen van verslaafde
ouders26. Wat betreft de daarin opgenomen acties kan ik u informeren dat het Trimbos-instituut
de geactualiseerde handreiking KOPP/KVO binnenkort zal opleveren. Daarnaast is gestart
met de rondgang in de (lokale) praktijk. In vijf bijeenkomsten in het land zal het
Trimbos in gesprek treden met gemeenten, professionals, aanbieders en verzekeraars
en onder meer kijken naar de mate van bekendheid met de kennis over en signalering
van deze kinderen, naar de mate van toegang tot zorg en ondersteuning, het beschikbare
aanbod en de bekendheid met de implementatie en toepassing van de richtlijn KOPP/KVO.
Uitvoering motie combinatiepakket
27
In de sector kinderopvang dienen houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen
de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen. De meldcode is nader uitgewerkt
in lagere regelgeving. Via inspecties wordt door de toezichthouder toegezien op het
hebben van de meldcode. Gebleken is dat houders over het algemeen een meldcode hebben
vastgesteld en dat medewerkers bekend zijn met de meldcode.
Naar aanleiding van de motie zijn gesprekken gevoerd met veldpartijen gericht op verbetering
van het gebruik van de meldcode. In de loop van oktober vindt vervolgoverleg plaats.
Daarnaast worden op dit moment de aanbevelingen uit het Rapport onafhankelijke Commissie
Onderzoek Zedenzaak Amsterdam (Commissie Gunning) geëvalueerd. De verbeteringen in
het gebruik van de meldcode sluiten aan bij de aanbevelingen die de Commissie Gunning
heeft gedaan richting kindercentra en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) ten aanzien van kindermishandeling. De Minister van SZW verwacht het evaluatierapport
dit najaar naar de Tweede Kamer te zenden. Naar aanleiding van de evaluatie en het
vervolgoverleg met veldpartijen wordt bezien of nadere actie nodig is.
Daarnaast worden de beroepsgroepen van de sectoren onderwijs en kinderopvang betrokken
bij het opstellen van het uitvoeringsplan voor de aanscherping van de meldcode.
Ouderenmishandeling
Op het terrein van ouderenmishandeling geven we invulling aan het Actieplan «Ouderen
in veilige handen». Op 1 juli van dit jaar is gestart met de ondersteuning van gemeenten
die pilots op het terrein van ontspoorde mantelzorg zullen starten. Ik heb de betrokken
centrumgemeenten vanuit het Actieplan ondersteuning geboden bij het doen slagen van
deze pilots. Het ondersteuningsprogramma, dat loopt tot eind 2017, moet bijdragen
aan uitwisseling en verspreiding van kennis, vaardigheden en ervaringen.
De VNG heeft een eigen handreiking voor gemeenten uitgebracht. De handreiking legt
ook een verbinding met de verantwoordelijkheid van gemeenten voor mantelzorgbeleid28.
In de Brede Alliantie «Veilig financieel ouder worden» is de opgave het bewustzijn
over risico’s op en kennis over de aanpak van financiële uitbuiting van ouderen te
vergroten en te vertalen in passende acties. Dit vraagt inzicht in de omvang van het
probleem, de mechanismes waarmee uitbuiting soms bewust, soms onbewust plaatsvindt
en de mogelijkheden om op te treden. Ik heb mevrouw Saskia Stuiveling bereid gevonden
om op te treden als onafhankelijk voorzitter van de Alliantie. Zij draagt met ingang
van september 2016 bij aan het verwezenlijken van de ambities van de Alliantie en
het verder agenderen van het onderwerp financiële uitbuiting van ouderen.
Huwelijksdwang en achterlating
Uitvoering motieYücel / Van Dijk
Tijdens het AO huwelijksdwang en achterlating van 7 april 2016 vroeg uw Kamer naar
de uitvoering van de motie Yücel/Van Dijk29 waarin werd gevraagd naar het aantal religieuze en kindhuwelijken in Nederland en
de betrokkenheid van overheidsinstanties bij het afsluiten van dergelijke huwelijken.
De Minister van SZW heeft hierop toegezegd een onderzoek te laten uitvoeren naar dilemma's
waarmee hulpverleners te maken hebben. De resultaten van het onderzoek worden voor
de zomer 2017 verwacht.
Ambtenaren burgerlijke stand
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) is in gesprek met het Landelijk
Overleg Trouwambtenaren over signalering van mogelijke huwelijksdwang en over de benodigde
kennis en vaardigheden voor de (bijzondere) ambtenaren van de burgerlijke stand om
dit te kunnen herkennen. Met de NVVB zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van
een training besproken, teneinde alle gemeenten de mogelijkheid te bieden om deze
trouwambtenaren bij te scholen, temeer nu per 1 juli 2016 het mogelijk is geworden
om een voorgenomen huwelijk digitaal te melden bij de gemeente. Hiermee wordt tevens
invulling gegeven aan een eerder door de Staatssecretaris van VenJ gedane toezegging30 over de opleidingsmogelijkheden en richtlijnen voor ambtenaren van de burgerlijke
stand.
Aangiftes en veroordelingen
In het AO huwelijksdwang en achterlating van 7 april 2016 is gevraagd naar het aantal
aangiftes van huwelijksdwang en de hoeveelheid veroordelingen. Ook is gevraagd naar
de mogelijkheid van strafrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij eerwraakzaken en
eergerelateerd geweld.
Wat betreft het aantal aangiftes van huwelijksdwang kan geen cijfer worden gemeld.
De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder de noemer van huwelijksdwang,
maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere
delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit.
Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag
2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang
aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde
feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak
geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang
betreffen.
Eerwraak kan onder meerdere artikelen in het WvS vallen, zoals bedreiging, mishandeling,
(poging) moord/doodslag, ontvoering. Eerwraak is op zichzelf geen juridische kwalificatie
en om die reden moeten de cijfers als minimumaantallen beschouwd worden.
In de afgelopen jaren heeft de rechter in gemiddeld acht zaken per jaar met het label
«eerwraak» uitspraak gedaan en in gemiddeld 39 zaken per jaar met het label «eergerelateerd»
geweld.
Bij de vraag naar groepsaansprakelijkheid in het strafrecht wordt verondersteld dat
het gaat om medeplegen, medeplichtigheid en uitlokking. Wat betreft eergerelateerd
geweld kan uit de gegevens van de rechtspraak geen cijfermatige informatie worden
gehaald over groepsaansprakelijkheid bij eergerelateerd geweld. Ook het Landelijk
Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd
is wegens het afdwingen van een huwelijk. Reden hiervoor is dat slachtoffers niet
snel aangifte doen tegen hun familie; vaak zijn het de ouders die hen dwingen. De
loyaliteit naar hun ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals
het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol31.
Motie Yücel c.s. over huwelijkse gevangenschap
Naar aanleiding van de motie van Yücel cs32 met het verzoek onderzoek te doen naar maatregelen om te voorkomen dat een vrouw
gevangen blijft in een religieus huwelijk, wil ik melden dat dit vraagstuk zich vooral
voordoet in landen die niet tot de Europese Unie horen, omdat de erkenning van echtscheidingen
tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. De Staatssecretaris
van VenJ is graag bereid in zijn contacten met derde landen aandacht te vragen voor
het belang van de erkenning van in Nederland uitgesproken echtscheidingen. Hierbij
zij wel opgemerkt dat derde landen, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit
en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande
mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding
al dan niet erkennen.
Het is bovendien niet mogelijk om iemand te dwingen tot ontbinding van een huwelijk
in het land van herkomst. Wel kan de rechter een dwangsom opleggen wanneer iemand
hieraan niet meewerkt. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd heb ik deze mogelijkheid
bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Dader/plegeraanpak
Het belang van een goede aanpak van GIA staat bij de justitieketenpartners scherp
op het netvlies. Strafrecht, civiel recht en bestuursrecht maken deel uit van een
breder interventierepertoire zodat kan worden bijgedragen aan veiligheid en veerkracht
van kwetsbare personen. Maatregelen die hieraan een bijdrage leveren zijn:
-
• de reclassering gebruikt een speciaal risicotaxatie-instrument voor een passende aanpak
bij plegers van huiselijk geweld en er is een speciale dadertraining gericht op de
beëindiging van relationeel geweld;
-
• de politie werkt onder leiding van een programmamanager huiselijk geweld en kindermishandeling
aan verdere professionalisering van de politie;
-
• het OM heeft een programma Jeugd, gezin en zeden met een portefeuillehouder en een
landelijk officier voor huiselijk geweld en zeden, die dit onderwerp permanent hoog
op de agenda zetten en zorgen voor deskundigheidsbevordering van de officieren van
justitie.
Het Programma huiselijk geweld en kindermishandeling van de politie
Dit programma van de politie heeft als credo «veiligheid eerst». Een gezamenlijke
veiligheidsafweging door de belangrijkste partners (OM, Veilig Thuis, RvdK, politie)
helpt bij het inschatten van de ernst van een (gezins-) situatie. Een snelle actie
is nodig, daar waar de veiligheid van kinderen en (kwetsbare) slachtoffers in het
geding is. Het is dan niet meer van belang welke instantie welke taak heeft, maar
dat er wordt ingegrepen en dat alles wordt gedaan wat mogelijk is. Concretisering
van de onderlinge samenwerking en daarbinnen van de taak van de politie is nodig om
dit te kunnen doen. Onderdeel daarvan is het verbeteren van de informatie uitwisseling
tussen politie en Veilig Thuis.
De uitvoering van het programma is verdeeld in een generieke en specifieke aanpak.
De meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn in eerste instantie de
verantwoordelijkheid van de basisteams van de politie (generiek) en bij complexere
zaken van de districtsrecherche (specifiek). Veel aandacht zal uitgaan naar het verbeteren
van het vakmanschap en de kennis van deze politiemedewerkers: het kunnen herkennen
en effectief interveniëren van de vele verschijningsvormen van huiselijk geweld en
kindermishandeling. Dit vindt vooral plaats op de werkplek en omvat het delen van
casussen en expertise van zowel politiemensen als van andere professionals en wetenschappers.
Het huidige generieke werkproces huiselijk geweld wordt aangepast aan de nieuwe lokale
samenwerkingsafspraken met partners en aan de reorganisatie van de politie. Daarbinnen
komt, zo nodig, aandacht voor specifieke doelgroepen. Een voorbeeld daarvan is ex-partnerstalking.
De resultaten van het project «Stalking door ex-partners» worden ingebouwd in het
werkproces.
Frontoffice kindermishandeling bij de politie
Zoals toegezegd in het AO GIA van 9 februari 2016 informeer ik u over de ontwikkelingen
van de frontoffice kindermishandeling bij de politie. De ervaringen van de drie pilots
zijn bemoedigend. De aangemelde zaken zijn snel doorgeleid naar de juiste politiemedewerkers.
Naar aanleiding van deze ervaringen, de start van het programma huiselijk geweld en
kindermishandeling en de veranderende politieorganisatie en omgeving, wordt samen
met de tien eenheden van de politie landelijk gewerkt aan de opzet van de frontoffice
kindermishandeling. In een eerder stadium was het idee dit binnen de frontoffice zeden
onder te brengen. Momenteel wordt bezien of dit voor iedere eenheid de beste werkwijze
is. Hoewel de invulling per eenheid kan verschillen, is de inzet in het hele land
gelijk, te weten een kwalitatief goede afhandeling van complexe zaken kindermishandeling,
een heldere verantwoordelijkheid en een 24/7 bereikbaarheid van de politie voor deze
zaken.
Technisch probleem meldingen bij de VIR
Tijdens de zomer heeft de RvdK geconstateerd dat niet alle zaken die geautomatiseerd
gemeld hadden moeten worden aan de VIR, ook daadwerkelijk gemeld zijn. Het technisch
probleem is in januari 2015 ontstaan. Dit betekent dat gedurende deze periode andere
organisaties niet in alle zaken via de VIR op de hoogte raakten van de betrokkenheid
van de RvdK. De RvdK participeert echter actief in ketenoverleggen en wisselt informatie
uit via CORV waardoor betrokkenheid van de RvdK inzichtelijk is voor andere organisaties.
Het technisch hiaat is opgelost en de RvdK heeft inmiddels de nodige maatregelen getroffen.
Sinds medio augustus van dit jaar worden lopende zaken weer door de
RvdK gemeld bij de VIR en alle zaken zijn met terugwerkende kracht in de VIR opgenomen.
Huisverbod
Veilig Thuis, politie, OM, RvdK en reclassering werken aan optimalisering van de inzet
van het huisverbod, ook in geval van kindermishandeling. Eind juni 2016 is een expertmeeting
georganiseerd naar aanleiding van het rapport «Tijd om te herijken? Naar een mogelijke
aanpassing van de Wet tijdelijk huisverbod en het bijbehorende Risico-instrument»
dat u bij de vorige VGR GIA heeft ontvangen33. Medewerkers van gemeenten, Veilig Thuis, politie, OM, RvdK en reclassering hebben
tijdens de expertmeeting aan de hand van geïnventariseerde knelpunten de in het rapport
voorgestelde oplossingsrichtingen besproken, zowel voor het uitvoeringsproces als
eventueel noodzakelijke aanpassingen in de wetgeving, waarbij ook specifiek aandacht
is gevraagd voor inzet van het huisverbod bij kindermishandeling. Het advies dat Regioplan
aan de hand van deze expertmeeting in augustus 2016 heeft aangeboden (bijlage 734), wordt betrokken bij de verbetering van het uitvoeringsproces van de Wet tijdelijk
huisverbod.
Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland
Zoals ik u in het AO GIA/kindermishandeling van 9 februari 2016 heb toegezegd en schriftelijk
via een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)35, informeer ik u hierbij over de stand van zaken van de aanpak van huiselijk geweld
in Caribisch Nederland. Deze aanpak is in mijn beleid een belangrijke prioriteit.
Op verzoek van VWS is in overleg met de Openbare Lichamen (OL’s) op de drie eilanden
en de relevante ketenpartners geïnventariseerd welke maatregelen nodig zijn om de
aanpak van huiselijk geweld te versterken. Het gaat hierbij om het opzetten van een
laagdrempelige meldstructuur; het inrichten van veilige opvang voor slachtoffers van
huiselijk geweld en kindermishandeling; en het opzetten van permanente voorlichting
via massamedia (bijlage 836).
De uitkomsten van deze inventarisatie zijn voorgelegd aan de OL’s van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba en de Rijksvertegenwoordiger (RV). De inventarisatie is door de
OL’s en de RV kritisch ontvangen. Daarom zal ik het voorgestelde scenario uit de inventarisatie
vooralsnog niet uitvoeren. De prioriteit voor de komende tijd is om er eerst voor
te zorgen dat de basisvoorzieningen die nodig zijn voor de aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling, op orde te krijgen. Daarnaast is het belangrijk om in te zetten
op preventie en deskundigheidsbevordering. Het inrichten van een apart meldpunt, al
dan niet in de vorm zoals in de inventarisatie wordt voorgesteld, vormt dan het sluitstuk.
De inventarisatie kan daarvoor eventueel alsnog als input dienen.
Mijn voornemen is om samen met de OL’s een bestuurlijk akkoord voor de periode 2017–2020
af te sluiten waarin we de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling verder
vorm geven. In het bestuurlijk akkoord zal er onder meer aandacht zijn voor de bovengenoemde
onderdelen. In de komende periode ga ik in overleg met de OL’s en andere departementen
om de prioriteiten verder uit te werken in een aantal, dat onder meer gaan over:
-
− de verantwoordelijkheidsverdeling tussen VWS (en eventueel andere betrokken departementen)
en elk van de eilanden per prioriteit;
-
− de maatregelen per prioriteit (inclusief de acties die al lopen), met de daarbij behorende
planning en resultaten;
-
− de benodigde in te zetten financiële middelen.
In de tussentijd stel ik de eilanden in staat om in het kader van deze prioriteiten,
een aantal acties uit te voeren (die vaak al in gang gezet zijn), bijvoorbeeld op
het gebied van preventie en deskundigheidsbevordering.
Uiteraard zal ik uw Kamer in de komende rapportages GIA op de hoogte houden over de
voortgang.
Versterken samenwerking huiselijk geweld en kindermishandeling binnen het Koninkrijk
In de VGR GIA van 12 januari 201637 heb ik u geïnformeerd over het side event dat op 5 november 2015 heeft plaatsgevonden
met de (ei)landen uit het Koninkrijk over de aanpak van huiselijk geweld. Dit naar
aanleiding van de moties van de bijzonder gedelegeerden van Aruba, waarin verzocht
werd om meer uitwisseling en om een samenwerkingsprotocol voor het Koninkrijk op het
thema huiselijk geweld38. Dit side event was de eerste aanzet tot uitvoering van deze twee moties.
De volgende stap is het gezamenlijk organiseren van een regionale conferentie in de
zomer van 2017 waarin de samenwerking nader wordt ingevuld aan de hand van een aantal
concrete thema’s, waaronder veilige opvang, preventie en deskundigheidsbevordering.
Daarmee worden genoemde moties verder uitgevoerd.
Op het brede en complexe terrein van GIA wordt er iedere dag hard en met passie gewerkt.
We zullen het als maatschappelijk fenomeen waarschijnlijk nooit helemaal kunnen uitroeien.
Maar we zijn het de (mogelijke) slachtoffers verplicht om ons gezamenlijk tot het
uiterste in te spannen, hulp en ondersteuning te bieden en daders aan te pakken. Juist
in die gezamenlijke stap naar voren, wil ik het verschil maken.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn