27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 573 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2022

Op 8 juni jl. heeft het Commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen plaatsgevonden. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd op korte termijn een brief te sturen met daarin een passage over de werkzame stof glyfosaat in relatie tot aangenomen moties van het lid Tjeerd de Groot (D66), de antwoorden op de mondeling gestelde vragen tijdens het debat en een reactie op enkele moties van de Partij voor de Dieren. Ik heb daarnaast van de gelegenheid gebruik gemaakt om twee resterende feitelijke vragen te beantwoorden naar aanleiding van uw verzoek.

Alvorens ik op deze punten in ga, hecht ik er aan te schetsen welke stappen ik neem om in lijn met de aangenomen moties het gebruik van glyfosaathoudende middelen terug te dringen. Ik vind het namelijk – net als uw Kamer – erg gewenst om het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor het bestrijden van onkruiden, grasland, groenbemesters en vanggewassen waar mogelijk te beperken. Ik vind het belangrijk dat agrarische ondernemers nauwgezet de acht beginselen van geïntegreerde gewasbescherming volgen. Op dit moment zijn er echter nog niet voldoende alternatieven voor glyfosaathoudende middelen die ook breed in de agrarische praktijk toepasbaar zijn. Ik heb de stellige ambitie om het gebruik van glyfosaathoudende middelen verder terug te dringen en ben daarom op zoek gegaan naar praktische mogelijkheden. Ik ben met de agrarische sector in gesprek, hoe met economische prikkels het gebruik van glyfosaathoudende middelen verder kan worden teruggebracht. Daarbij verken ik ook de mogelijkheid van bindende afspraken met telers hiervoor. Ik zal Tweede Kamer hierover in het najaar van 2022 informeren.

Daarnaast is de agrarische sector ook nu al bezig met het uitwerken van de afspraken, die zijn gemaakt in het kader van het Uitvoeringsprogramma. Er wordt een IPM-stappenplan ontwikkeld met een beslisboom voor het bestrijden van onkruiden, grasland, vanggewassen en groenbemesters. Niet-chemische maatregelen en pleksgewijze toepassing staan hierbij voorop. Er wordt uitgegaan van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Ik heb LTO Nederland daarnaast gevraagd om aanvullend te komen met een voorstel voor communicatie over de alternatieven voor glyfosaathoudende middelen richting individuele agrarische ondernemers.

1. De werkzame stof glyfosaat in relatie tot aangenomen moties

1.1 Inleiding

In het Commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen op 8 juni jl. is gesproken over de uitvoering van de aangenomen moties van het lid Tjeerd de Groot (D66, Kamerstuk 27 858, nr. 426 (26 april 2018) en Kamerstuk 27 858, nr. 463 (3 juli 2019)) over het verbieden van het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest). Daarin is door mij toegezegd om nogmaals uiteen te zetten dat glyfosaat voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen toegelaten is als een herbicide-toepassing, waarom een verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen in deze zojuist genoemde toepassingen niet mogelijk is en wat het onderscheid is met het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, zoals opgenomen in het door Tweede Kamer op 1 juni jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 86, Wetsvoorstel van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) behandelde wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen)1.

Hieronder ga ik achtereenvolgens in op:

  • stand van zaken toelating van glyfosaathoudende middelen;

  • moties glyfosaathoudende middelen van het lid Tjeerd de Groot (D66) en uitvoering daarvan;

  • de juridische mogelijkheden voor uitvoering van motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) het licht van Verordening (EG) 1107/2009;

  • de juridische mogelijkheden voor uitvoering van motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) in het licht van Richtlijn 2009/128/EG, mede in verband met het bovengenoemde onderscheid met het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw;

  • een algemene conclusie over de juridische mogelijkheden tot uitvoering van motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426);

  • praktische mogelijkheden tot het terugdringen van het gebruik van glyfosaathoudende middelen.

Bij deze bespreking betrek ik ook het rapport van dr. Schebesta, dat op verzoek van Tweede Kamer is uitgebracht.

1.2 Stand van zaken toelating glyfosaathoudende middelen

De werkzame stof glyfosaat is eind 2017 goedgekeurd in de Europese Unie voor een periode van vijf jaar als onkruidbestrijdingsmiddel (herbicide), omdat uit de wetenschappelijke risicobeoordeling bleek dat glyfosaat voldeed aan de goedkeuringscriteria voor werkzame stoffen zoals vastgelegd in Verordening (EG) 1107/20092. Nederland heeft voor de hernieuwde goedkeuring van glyfosaat gestemd.

Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft vervolgens alle glyfosaathoudende middelen in Nederland herbeoordeeld op basis van de vigerende wet- en regelgeving. Dit heeft ertoe geleid, dat:

  • bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen van glyfosaathoudende middelen niet meer zijn toegelaten (pre-harvest);

  • toepassing van glyfosaathoudende middelen op gesloten en halfopen verhardingen in het Maasstroomgebied niet meer is toegelaten;

  • veel specifieke toepassingen van glyfosaathoudende middelen niet meer zijn toegelaten en van veel toepassingen de dosering en de frequentie zijn verlaagd in verband met risico’s voor niet-doelwit planten, niet-doelwit geleedpotigen en vogels en/of zoogdieren.

Voor het overige heeft het Ctgb besloten om de op deze wijze herbeoordeelde glyfosaathoudende middelen – eventueel met restricties – in Nederland opnieuw toe te laten.

Kalenderspuiten ofwel preventief toepassen doet zich niet voor met glyfosaathoudende middelen geeft het Ctgb aan, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid aanwezig is op het perceel (Kamerstuk 27 858, nr. 487).

Inmiddels loopt de nieuwe Europese herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat. Hierin worden de nieuwste wetenschappelijke inzichten in zowel het dossier als relevante openbare wetenschappelijke literatuur meegenomen. De verwachting is dat de herbeoordeling eind 2023 is afgerond.

De Europese Commissie heeft in het SCoPAFF van mei 2022 aangegeven onmiddellijk te zullen in grijpen in de goedkeuring van de werkzame stof als tijdens de herbeoordeling blijkt dat deze stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet.

1.3 Moties glyfosaathoudende middelen van lid Tjeerd de Groot (D66) en uitvoering daarvan

Hieronder treft u de dicta van de aangenomen moties van het lid Tjeerd de Groot aan.

  • (Kamerstuk 27 858, nr. 426) (26 april 2018) (Handelingen II 2017/2018, nr. 79, item 16):

    • verzoekt de regering, het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest) te verbieden;

  • (Kamerstuk 27 858, nr. 463) (3 juli 2019) (Handelingen II 2018/19, nr. 102, item 19):

    • verzoekt de regering, om uiterlijk 1 oktober 2019, als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, met de sector tot afspraken te komen over zo spoedig mogelijke beëindiging van het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor voornoemde toepassingen;

    • verzoekt de regering tevens, parallel aan de besprekingen met de sector de invoering van een verbod voor te bereiden en, mocht met de sector niet tot adequate afspraken kunnen worden gekomen, de procedure voor invoering van dit verbod zo spoedig mogelijk na 1 oktober 2019 te starten;

    • verzoekt de regering voorts, daarbij ook de mogelijkheden te verkennen om het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor de voornoemde toepassingen te ontmoedigen, bijvoorbeeld via het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

  • (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 11) (2 juli 2020):

    • spreekt uit dat juridische expertise wordt ingewonnen om de mogelijkheid tot uitvoering van de motie in kaart te brengen.

Motie (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 11)

Deze motie is door de Tweede Kamer zelf uitgevoerd met de oplevering van het rapport van dr. Schebesta3.

Motie (Kamerstuk 27 858 nr. 463)

Ter uitvoering van deze motie heeft mijn ambtsvoorganger wat het eerste en derde dictum betreft afspraken gemaakt met de agrarische sector. Daarover is de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het tweede dictum houdt verband met de uitvoering van motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426 en wordt hieronder in datzelfde verband besproken.

1.4 Juridische mogelijkheden voor uitvoering motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) in het licht van Verordening (EG) 1107/2009

Hieronder zal ik eerst ingaan op het juridisch kader van Verordening (EG) 1107/2009 en de mogelijkheden daarvan voor glyfosaathoudende middelen, waarbij ik het door de Tweede Kamer in 2020 ingewonnen juridisch advies van dr. Schebesta (Wageningen UR) als uitgangspunt neem. Vervolgens ga ik in op het gebruik van deze mogelijkheden op de concrete in de motie genoemde toepassingen.

Mogelijkheden Verordening (EG) 1107/2009 en advies Schebesta

Mijn ambtsvoorganger heeft bij brief van 19 november 2020 op het advies van dr. Schebesta gereageerd (Kamerstuk 27 858, nr. 525). Zoals mijn ambtsvoorganger in haar schriftelijke reactie heeft aangegeven en zoals uit het advies blijkt is het wijzigen van de toelating en de voorschriften over het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel mogelijk als het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel gevaar met zich brengt voor mens, dier of milieu.

Verordening (EG) 1107/2009 biedt voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen een aantal procedures die op verschillende Europese en nationale niveaus zijn belegd.

Procedure 1. De beoordeling van de vraag of een werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel geen onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor mens, dier of milieu is krachtens de Verordening (EG) 1107/2009, na advisering door de ECHA en EFSA, aan de Europese Commissie.

Procedure 2. Als een werkzame stof, zoals glyfosaat, is goedgekeurd is de vraag aan de orde of het gewasbeschermingsmiddel in de vorm waarin het op de markt wordt gebracht, gedistribueerd en gebruikt, kan worden toegelaten. Hiervoor geldt een procedure in een gezamenlijke Europese zone van landen met vergelijkbare landbouwkundige en klimatologische omstandigheden.

Procedure 3. Daarnaast kunnen onder specifieke omstandigheden nationale voorwaarden aan het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel worden gesteld als zich een gevaar voordoet voor mens, dier of milieu. Het advies van dr. Schebesta vermeldt daarover op blz. 14: «Verder is het mogelijk een toelating op nationaal niveau te weigeren of bijzondere risicobeperkende maatregelen op te stellen, op basis van artikel 36 Verordening (EG) 1107/2009 (zie 2.2.2.). Artikel 36 wordt vaak besproken als basis om toelatingen te weigeren (verbod), waar dan ook stringente voorwaarden gelden. Om bijzondere risicobeperkende maatregelen op te stellen, moeten de voorwaarden echter alleen «passend» zijn voor de naleving van artikel 31, of specifieke gebruiksomstandigheden. Dit artikel biedt derhalve veel ruimte om op nationaal niveau specifieke toepassingsbeperkingen op te stellen.» (aldus het advies).

Over toepassing van het voorzorgsbeginsel vermeldt dr. Schebesta (blz. 14): «Lidstaten hebben ook de mogelijkheid om het voorzorgsbeginsel toe te passen (zie 2.2.4). Echter biedt het beginsel geen zelfstandige basis om nationale maatregelen te treffen. Om op korte termijn te kunnen handelen, zijn de noodmaatregelen van de verordening geschikter, terwijl in andere gevallen een herziening van de goedkeuring van de werkzame stof moet worden aangevraagd.»

Voor het aanbrengen van wijzigingen in een toelating van een specifiek gewasbeschermingsmiddel of het stellen van nationale voorwaarden daaraan in de vorm van gebruiksvoorschriften, zoals dr. Schebesta bedoelt, is in artikel 4 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden het volledig onafhankelijke Ctgb als enige bevoegde instantie in Nederland aangewezen. Elke lidstaat heeft voor de uitvoering van de verordening een dergelijke bevoegde autoriteit aangewezen, zoals voorgeschreven in artikel 75 van Verordening (EG) 1107/2009. Het Ctgb is de bevoegde autoriteit voor alle besluiten die krachtens deze verordening worden genomen betreffende de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese wetgever heeft regels gesteld over de wijze waarop het Ctgb tot een oordeel en besluit kan komen.

Het Ctgb komt voor ieder middel en afzonderlijk voor iedere producent tot een oordeel over de toelating en het gebruiksvoorschrift. Dit gebruiksvoorschrift geldt voor een ieder die het middel vervoert, distribueert of gebruikt. Het Ctgb laat een middel (of toepassing) alleen toe als is aangetoond dat dit voldoet aan de toelatingsvereisten. Leidt een toepassing tot onacceptabele risico’s of is een veilig gebruik niet aangetoond, dan laat het Ctgb zo’n middel (of toepassing) niet toe. Daarmee geeft het Ctgb ook invulling aan het voorzorgsbeginsel. Dat brengt met zich mee dat voor een wijziging van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel reden moet zijn dat een gevaar voor mens, dier of milieu bestaat. Zoals eerder aangegeven is volgens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen het Ctgb daartoe bevoegd en heeft de Europese wetgever de regels gesteld over de wijze waarop het Ctgb tot een oordeel kan komen.

Ook bij het invoeren van nieuwe, strengere, nationale bepalingen met een rechtstreeks beroep op artikel 114, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geldt, zoals in het advies op bladzijde 14 is vermeld, dat dit alleen mogelijk is als «nieuwe wetenschappelijke gegevens bestaan die de bescherming van het milieu betreffen en aantonen dat een nieuw probleem door glyfosaatgebruik is ontstaan dat specifiek voor Nederland geldt». Het advies van dr. Schebesta vermeldt dat deze optie niet voor de hand lijkt te liggen om de toepassingen van glyfosaathoudende middelen te beperken, waarbij ze verwijst naar Oostenrijks onderzoek.

In ieder geval is het Ctgb niet tot een oordeel gekomen dat nieuwe wetenschappelijke gegevens bestaan over toepassingen van glyfosaat die moeten leiden tot beperking van de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland.

Mocht nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar komen waaruit blijkt dat een gewasbeschermingsmiddel niet meer voldoet aan de toelatingsvereisten, dan kan het Ctgb ingrijpen met toepassing van de artikelen 44, 69 en 71 van Verordening (EG) 1107/2009 en zo nodig een voorlopige maatregel nemen. Bij zeer spoedeisende gevallen kan de Europese Commissie een besluit nemen (artikel 70). Het Ctgb heeft op dit moment geen aanleiding om in te grijpen in de toelatingen.

Gebruik mogelijkheden Verordening (EG) 1107/2009 op in de motie genoemde toepassingen

Motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) heeft met name betrekking op drie specifieke toepassingen van glyfosaathoudende middelen: kalenderspuiten, pre-harvest en resetten van grasland. Zoals in paragraaf 1.2 is gemeld, heeft het Ctgb bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen (pre-harvest) van glyfosaathoudende middelen niet meer toegelaten. Kalenderspuiten ofwel preventief toepassen doet zich niet voor met glyfosaathoudende middelen, geeft het Ctgb aan, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid aanwezig is op het perceel (Kamerstuk 27 858, nr. 487).

Resteert dus het verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor «doodspuiten» van grasland. In het debat heeft de Tweede Kamer hier ook een verbod op de toepassing van het doodspuiten van vanggewassen en de groenbemesters bij betrokken. Ik zal hieronder de juridische context uiteen zetten.

Het doodspuiten van grasland, vanggewassen en groenbemesters valt onder de werkingssfeer van Verordening (EG) 1107/2009 artikel 2, onderdeel d. Dit onderdeel luidt als volgt:«d) de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten, met uitzondering van algen tenzij de producten op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten;». Of planten hetzij delen van planten ongewenst zijn, is situationeel bepaald. Grasland, onkruiden, vanggewassen en groenbemesters kunnen in bepaalde situaties (bijvoorbeeld in het teeltplan), gewenst of ongewenst zijn. Indien grasland, onkruiden, vanggewassen of groenbemesters ongewenst zijn, dan kunnen deze te worden bestreden. Hiervoor kunnen onder andere gewasbeschermingsmiddelen, glyfosaathoudende middelen, worden gebruikt.

In Verordening (EG) 1107/2009 staat geen definitie van de hoofdgroepen herbiciden, fungiciden, insecticiden, enz. Het is echter wel gebruikelijk om werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen onder te brengen in deze hoofdgroepen. Daarnaast kunnen stoffen nog voor andere doeleinden worden ingezet bijvoorbeeld als groeiregulator. In de goedkeuringsverordening voor glyfosaat is als voorwaarde opgenomen dat alleen herbicidetoepassingen mogen worden toegelaten. Gezien de aard van de werking kan glyfosaat worden toegepast als herbicide of als groeiregulator. Het Ctgb heeft bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende middelen per toepassing getoetst of sprake is van een herbicidetoepassing of een groeiregulatortoepassing. Een aantal toepassingen heeft het Ctgb niet meer toegelaten, omdat sprake was van groeiregulatortoepassingen (Kamerstuk 27 858, nr. 487).

De resterende toegelaten toepassingen betreffen herbicidetoepassingen en vallen dus binnen de reikwijdte van de goedkeuringsvoorwaarden, ook de toegelaten toepassingen voor het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen. De toelatingendatabank van het Ctgb vermeldt bij elk middel de aard van de werking. Hieruit volgt dat glyfosaathoudende middelen «herbiciden» zijn en dat het doodspuiten van grasland4, groenbemesters5 en vanggewassen6 als toegelaten toepassing in het wettelijk gebruiksvoorschrift van bepaalde glyfosaathoudende middelen opgenomen. Hierin staat overigens ook «het middel is uitsluitend toegelaten als onkruidbestrijdingsmiddel.» Het Ctgb heeft deze toepassingen toegelaten, waarbij de dosering is beperkt (zie hierboven bij beoordeling)

Naast het feit dat in de toelatingendatabank van het Ctgb de aard van de werking staat, hanteert de EPPO7 in haar standaarden voor het aantonen van de werkzaamheid de indeling naar hoofdgroepen. Deze indeling wordt door alle toelatinghouders, de Europese Commissie en alle lidstaten gehanteerd, omdat volgens Verordening 1107/2009 gebruik moet worden gemaakt van een lijst met testmethoden en richtsnoeren8. In deze lijst worden de EPPO-standaarden genoemd voor het aantonen van de werkzaamheid van een gewasbeschermingsmiddel. Dit werkzaamheidsonderzoek is een vereiste bij het toelatingsproces. De EPPO-standaard voor het vernieuwen van grasland heeft als aard van werking «herbicide».

Het doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen met glyfosaathoudende middelen is dus toelaatbaar op grond van Verordening (EG) 1107/2009.

1.5 Mogelijkheden voor uitvoering motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) in het licht van Richtlijn 2009/128/EG

Naast Verordening (EG) 1107/2009 kan in sommige gevallen Richtlijn 2009/128/EG9, waar op grond van artikel 55 van de verordening aan moet worden voldaan, ruimte bieden voor het opleggen van een generiek, landelijk, wettelijk verbod.

Daarbij gaat het met name om de artikelen 11 (maatregelen om het aquatische milieu en de voorziening van drinkwater te beschermen), 12 (specifieke gebieden10) en 14 (geïntegreerde gewasbescherming).

Daarbij moet echter direct worden opgemerkt dat Richtlijn 2009/128/EG beoogt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in algemene zin te verduurzamen. De richtlijn biedt geen grondslag om een onderscheid te maken in op grond van Verordening (EG) 1107/2009 toegelaten (soorten) middelen, zoals de motie beoogt voor specifieke toepassingen van glyfosaathoudende middelen. Daarmee zou de richtlijn immers een mogelijkheid bieden om de werking van de verordening te blokkeren omdat het ene toegelaten middel wel en het andere niet mag worden gebruikt, wat volgens overweging 3 bij de richtlijn expliciet niet de bedoeling is: «De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, dienen een aanvulling te vormen op en mogen geen afbreuk doen aan de maatregelen die zijn neergelegd in andere aanverwante communautaire wetgeving, met name [...] Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen».

Het op 1 juni jl. de Tweede Kamer behandelde voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 35 756) voorziet in een grondslag om maatregelen tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te kunnen nemen bij algemene maatregel van bestuur. In de nota van toelichting van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden staat dat er met dit gebruiksverbod voldaan wordt aan de criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. In dat verband is relevant dat er buiten de landbouw haalbare en betaalbare alternatieven beschikbaar zijn.

Het is dus wel mogelijk om een wettelijke bevoegdheid te creëren voor algemene maatregelen, zoals aan het gebruik buiten de landbouw of aan het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Maar het is niet mogelijk om de specifieke toepassing van specifieke gewasbeschermingsmiddelen (in het geval van de moties van het lid Tjeerd de Groot (D66) glyfosaathoudende middelen) met een algemeen verbod te beperken. Een dergelijk eventueel verbod op het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op basis van de richtlijn zou overigens dienen te voldoen aan de criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid, op basis van een (wetenschappelijke) onderbouwing. Voor een proportioneel besluit over een verbod is van belang dat preventieve en niet-chemische alternatieven beschikbaar zijn die voor de agrarische sector in zijn algemeenheid technisch uitvoerbaar en betaalbaar zijn.

1.6 Conclusie uitvoering motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426)

Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven wordt in de praktijk al grotendeels aan motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voldaan doordat het Ctgb bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen (pre-harvest) van glyfosaathoudende middelen niet meer heeft toegelaten en kalenderspuiten zich niet voordoet met glyfosaathoudende middelen.

Voor het onderdeel doodspuiten van grasland, groenbemesters en vanggewassen uit de motie onder Kamerstuk (27 858, nr. 426) is een verbod zoals voorgesteld in de motie juridisch niet uit te voeren. Het invoeren van zo’n verbod zou aangevochten kunnen worden bij de rechter, bijvoorbeeld door toelatinghouders of gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen.

Voor zover beoogd zou zijn een wettelijk verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming op te leggen, zou dit indruisen tegen het systeem van Verordening (EG) 1107/2009 en past dit niet in de mogelijkheden om gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in algemene zin te beperken of verbieden, zoals opgenomen in Richtlijn 2009/128/EG.

Gelet op de aard van het Commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen op 8 juni jl. en de twijfels die daarin zijn geuit door de woordvoerders van een aantal partijen over eerdere berichten van mijn ambtsvoorganger en mij over de juridische mogelijkheden voor het uitvoeren van motie (Kamerstuk 27 858, nr. 426), zal ik de Landsadvocaat verzoeken een juridische toets uit te voeren op de vorenstaande redenering in deze brief en ik zal u hierover uiterlijk op 1 juli a.s. informeren.

2. Mondelinge gestelde vragen tijdens het debat

Tjeerd De Groot (D66)

1

Wat heeft het platspuiten van vanggewassen en groenbemesters te maken met geïntegreerde gewasbescherming?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar de passage over glyfosaat hierboven.

2

Op welke manier gaat Minister beargumenteren dat het platspuiten van vanggewassen iets te maken heeft met toelating van glyfosaat als herbicide?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar de passage over glyfosaat hierboven.

3

CD water: stikstofcrisis 2.0 komt er aan. Meer gebiedsgerichte maatregelen nodig, kan ook op basis van de wet middels een gebiedsverbod (via AMvB). Waarom doet de Minister dit niet? In coalitieakkoord staat dit ook.

Antwoord

Voor het behalen van de KRW-doelen is het van belang dat er in 2027 geen normoverschrijdingen meer zijn van gewasbeschermingsmiddelen in water. Eén van de programma’s waarmee hieraan gewerkt wordt is het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Het Uitvoeringsprogramma bevat maatregelen om het strategische doel van nagenoeg geen emissies naar het milieu in 2030 te realiseren. De inspanningsverplichtingen uit het Uitvoeringsprogramma dragen samen met ander beleid bij aan het benodigde resultaat, dat wil zeggen het behalen van de KRW-doelen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.

4

Wanneer komt de Minister met voorstellen op te komen tot afspraken met betrokkenen? Wat zijn de voorstellen die hij gaat doen op basis van het coalitieakkoord? Wil jij deze eerst met Kamer bespreken?

Antwoord

Ik heb uw Kamer op 10 juni jl. (Kamerstuk 30 252, nr. 28) een brief gestuurd over hoe ik steun en richting wil geven aan het toekomstperspectief voor agrarische ondernemers. Hierin staan ook mijn ambities voor het beleidsterrein gewasbescherming. Ik zal uw Kamer over de voorgenomen verdere invulling nader informeren.

5

Gezonde bodem: toelating groene alternatieven is cruciaal. Hoe gaat de Minister om met de motie hierover?

Antwoord

Mijn inzet op het stimuleren van laag-risicomiddelen richt zich op het verbeteren van de goedkeurings- en toelatingseisen, het versnellen van de toelatingsprocedure, het stimuleren dat aanvragen voor nieuwe laag-risicomiddelen worden ingediend en vervolgens dat deze middelen ook worden gebruikt.

Ik hecht eraan te melden dat een laag-risicomiddel pas als zodanig kan worden gecategoriseerd, nadat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden en dat het aan marktpartijen is om aanvragen in te dienen en vervolgens toegelaten middelen ook daadwerkelijk te gebruiken.

Op het verbeteren van de goedkeurings- en toelatingseisen zijn recent belangrijke stappen gezet met voorstellen tot aanpassing van die eisen. Ik heb u hierover recent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 569). In aanvulling daarop kan ik melden dat het Ctgb op 25 mei jl. heeft besloten tot een speciaal traject voor het uitbreiden van toegelaten laag-risicomiddelen met kleine toepassingen11. Het uitgangspunt is dat dergelijke aanvragen zoveel mogelijk administratief worden afgehandeld. Dit versnelt het aanvraagproces aanzienlijk. Er zijn echter nog meer stappen te zetten en mijn voornemen is om zowel EFSA als de Europese Commissie Nederlandse extra personele expertise aan te bieden om de risicobeoordeling te verbeteren.

Het Ctgb heeft al een zogenaamd «green team» dat aanvragen van middelen op basis van stoffen met een natuurlijke herkomst, zoals micro-organismen, met de specifieke expertise die daarbij hoort, kan behandelen. Ik overleg met het Ctgb of uitbreiding van dat team wenselijk en nodig is. De omvang van het team is immers mede afhankelijk van de verwachting aan ingediende aanvragen. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat diverse acties om het gebruik van laag-risicomiddelen te stimuleren, onder meer via experimenten en pilots. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, wil ik acties uit het Uitvoeringsprogramma die aansluiten bij de ambities van het coalitieakkoord prioriteren en waar mogelijk naar voren halen.

De optie van financiële prikkels wordt meegenomen in een plan van aanpak voor economische prikkels om de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen te ondersteunen (Kamerstuk 27 858, nr. 524).

Een optie tot een gedifferentieerd heffingen systeem, gebaseerd op het risicoprofiel van gewasbeschermingsmiddelen, staat overigens al langer in een overzicht van mogelijke toekomstige acties in het kader van fiscale vergroening. Van belang hierbij is onder meer of het uitvoeringstechnisch haalbaar is, wat de consequenties zijn voor de concurrentiekracht indien andere landen geen dergelijke heffing hebben en of er al voldoende laag-risicomiddelen beschikbaar zijn. Zonder dat laatste zou zo’n maatregel alleen een kostprijsverhogend effect hebben, omdat er onvoldoende keuzemogelijkheden zijn (Kamerstuk 32 140, nr. 71).

Van der Plas (BBB)

6

Wil de Minister met spruitjestelers in gesprek hoe we met deze partijen kunnen toewerken naar doelen zonder dat deze Hollandse gewassen verdwijnen?

Antwoord

Ik zal ervoor zorgen dat er ambtelijk contact wordt opgenomen met LTO Nederland en de telers van vollegrondsgroenten.

7

Erkent de Minister dat er meer geld nodig is als de ambities verhoogd worden, gaat hij hier ruimte voor zoeken op de begroting?

Antwoord

Ik realiseer ik me dat er extra middelen nodig zijn als de ambities worden verhoogd. Ik span me daarvoor in, maar ik kan u nu niet op voorhand toezeggen in welke mate dat mogelijk is (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 572 – antwoord 55 en 56).

8

Wil de Minister op korte termijn meer middelen vrij te maken voor toelating groene middelen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 5.

9

Wat is nodig om precisietoepassing van middelen mee te nemen in de risicobeoordeling van aanvragen?

Antwoord

Het Ctgb onderzoekt op dit moment hoe nieuwe innovatieve precisietechnieken beter meegenomen kunnen worden in de beoordelingsmethodiek. Vooruitlopend daarop beoordeelt het Ctgb aanvragen voor pleksgewijze toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen met bestaande toepassingstechnieken.

Bromet (GroenLinks)

10

Wat gaat het gebruik van nieuw groepen stoffen zoals feromonen doen voor de insecten, motten of vleermuizen? Hoe dragen nieuwe stoffen bij aan de instandhouding van de natuur?

Antwoord

De door u genoemde groep feromonen zijn door EFSA, in afstemming met alle lidstaten, beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. Hierbij zijn net als bij alle andere stoffen ook de risico’s voor de genoemde dieren en haar populaties beoordeeld. Uit deze beoordeling bleek dat het gebruik van de betreffende groep feromonen veilig is voor mens, dier en milieu en veelal een laag risico met zich meebrengt.

11

Totale hoeveelheid landbouwgif: onbestaanbaar dat we niet weten hoeveel we van welke stof we in de handel hebben en gebruiken.

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden op een aantal vragen voorgelegd over de brief getiteld «Moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming» over de afzetgegevens (Kamerstuk 27 858, nr. 572 – antwoord 36).

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt vierjaarlijks een enquête om inzicht te krijgen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Dit is conform Verordening (EG) 1185/2009. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het feit dat er binnen LNV een traject is gestart voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief de gebruikscijfers). Hierdoor wordt het mogelijk om de gebruikscijfers jaarlijks te publiceren. Ik streef ernaar om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden.

12

Hoe kunnen we de belasting van ons water dan bijhouden? Kan de Minister snel met een systeem komen om dit te monitoren?

Antwoord

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft deze vraag mondeling beantwoord tijdens het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen.

13

Geïntegreerde gewasbescherming is doel, maar in de praktijk wordt wel eerst naar de gifspuit gegrepen. Hoe gaat de Minister dit omkeren?

Antwoord

Ik zet me, samen met de andere betrokken partijen, via het Uitvoeringsprogramma volop in op het intensiveren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Daarmee neemt de behoefte aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af. Ik doe dit door het bevorderen en stimuleren van innovatie en van precisielandbouw, het stimuleren van groene alternatieven en het loskoppelen van verkoop en advies.

14

Beprijzing: doen we met alcohol, waarom doen we dat niet met landbouwgif. Wil de Minister dit onderzoeken?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 5.

15

Hoe gaan we de doelen van de KRW halen in 2027?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 3.

16

Twee jaar geleden motie aangenomen D66 om te stoppen met spuiten van grasland met glyfosaat, maar wordt niet uitgevoerd. Waarom kan je in de wet wel een uitzonderingen maken voor verhardingen, en niet voor grasland? Waarom voert u de motie niet uit?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar de passage over glyfosaat hierboven.

Vestering (PvdD)

17

Wat is reactie van de Minister op onderzoek in Science waaruit blijkt dat glyfosaat desastreus is voor hommels?

Antwoord

Ik ben op de hoogte van dit artikel en ben benieuwd hoe ik de uitkomst hiervan moet duiden. Ik heb het Ctgb gevraagd om een appreciatie te schrijven van dit artikel. Ik zal uw Kamer deze appreciatie in de zomer van 2022 doen toekomen.

18

Waarom worden 11 aangenomen moties niet, of maar deels uitgevoerd?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar paragraaf 3.

19

Als de Minister geen uitfasering van gewasbeschermingsmiddelen wil, welke reductiepercentages telt de Minister wel? Motie uitfasering gewasbescherming moet worden uitgevoerd (nu stijging van 7%)?

Antwoord

Ik heb uw Kamer in de antwoorden op vragen van het lid Vestering (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2950) over hoe ik invulling wil gaan geven aan het formuleren van tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar verder informeren.

20

Waarom komt Parkinson steeds vaker voor bij jonge ondernemers?

Antwoord

Ik begrijp de zorg in onze samenleving over een verband tussen het gebruik van of blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en neurologische aandoeningen. Ook ik vind dit een verontrustend bericht, maar zou graag willen weten wat de oorzaak hiervan is.

Uit onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar neurodegeneratieve aandoeningen blijkt echter dat er voor de nu goedgekeurde werkzame stoffen in Europa geen concrete aanwijzingen zijn voor een relatie met het ontstaan van neurologische aandoeningen. Dit neemt niet weg dat de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen aangescherpt kunnen worden. Daar span ik mij actief voor in. EFSA werkt op Europees niveau aan het verbeteren van de beoordelingsmethodiek voor neurologische aandoeningen. Daarnaast vind ik het – net als uw Kamer – belangrijk om sneller stappen te kunnen zetten. Het RIVM kijkt samen met het Ctgb naar mogelijke handelingsopties op de kortere termijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan in het derde kwartaal 2022 informeren.

21

Wat zijn de consequenties als de doelen uit de nota gezonde groei, duurzame oogst GGDO m.b.t. water niet worden gehaald?

Antwoord

Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van een jaarlijkse monitoringssystematiek. Met het uitgangspunt van een jaarlijkse evaluatie moet het makkelijker worden om de voortgang van de transitie naar weerbare teeltsystemen te volgen. Hierdoor is het mogelijk om desgewenst tijdig bij te sturen. De doelen uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr, 146) zijn integraal onderdeel van het Uitvoeringsprogramma, waardoor de voortgang op deze doelen ook wordt gedekt door de hierboven genoemde monitoringssystematiek.

Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomst van de monitoring, die in het kader van het Uitvoeringsprogramma zal worden uitgevoerd.

22

Gaat de Minister een beoordeling vereisen voor sierteelt rond N2000 gebieden confom vogel en habitat richtlijnen?

Antwoord

De vraag verwijst naar een passende beoordeling in het kader van Natura 2000 gebieden en de Vogel- en de Habitatrichtlijn. De provincies zijn daarvoor het bevoegde gezag. Momenteel loopt er ook een rechtszaak in hoger beroep die daarmee samenhangt. Het is niet aan mij om me uit te spreken over deze bevoegdheid van de provincies en ik wil ook niet vooruitlopen op de uitkomst van die rechtszaak.

23

Glyfosaat: wordt nu herbeoordeeld, wordt niet getest op Parkinson en effect op wilde bijen. Kan Minister dit bevestigen? Kan Minister aangeven of glyfosaat nog een jaar langer wordt toegestaan? Minister wordt opgeroepen zich hiertegen te verzetten.

Antwoord

Er wordt tijdens de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat rekening gehouden met mogelijke risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder mogelijke effecten voor neurotoxiciteit en wilde bijen. Daarbij is ook de beschikbare wetenschappelijke literatuur beoordeeld. Ik verwacht dat de Europese Commissie pas in 2023 met een voorstel komt voor het procedureel verlengen van de werkzame stof glyfosaat in verband met het bericht van EFSA dat de herbeoordeling langer duurt. Ik heb aangegeven dat ik mij op mijn standpunt hierover zal beraden.

24

Niet toetsbare stoffen zijn zo giftig voor waterleven dat wanneer je detecteert het al een overschrijding is. Waarom heeft de Minister deze middelen niet al lang verboden?

Antwoord

Het komt voor dat laboratoria, die analyses voor waterbeheerders uitvoeren, concentraties van actieve stoffen niet betrouwbaar kunnen vaststellen op het niveau van de norm, tenminste niet met algemeen gangbare analysemethoden. Dat geldt vooral voor de ecologische normen (KRW) maar in sommige gevallen ook voor het toelatingscriterium. Het Ctgb hanteert bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen conform Verordening (EG) 1107/2009 het toelatingscriterium voor het beoordelen van mogelijke risico’s op waterorganismen. Veel «niet-toetsbare stoffen» zijn wel toetsbaar in relatie tot dit toelatingscriterium, maar vanwege toepassing van gangbare analysemethoden niet op alle meetlocaties.

Van Campen (VVD)

25

Hoe kijkt de Minister naar de noodzaak voor een wetenschappelijke onderbouwing? Juist bij een politiek gevoelig dossier als dit?

Antwoord

Ik hanteer de wetenschappelijke lijn bij het bepalen van mijn standpunt over het al dan niet (hernieuwd) goedkeuren van een werkzame stof op Europees niveau. Ik laat mij daarbij adviseren door de onafhankelijke organisaties ECHA, EFSA en Ctgb.

26

Hoe luistert de Minister naar reactie Europees Agentschap voor Chemische Stoffen over glyfosaat?

Antwoord

Als onderdeel van de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft ECHA recent aangegeven dat de classificatie van de werkzame stof glyfosaat niet gewijzigd hoeft te worden. De Europese Commissie zal deze classificatie meenemen bij het opstellen van een voorstel over het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring van glyfosaat. Ik neem een standpunt in op het moment dit voorstel er ligt.

27

Neonics zijn door veel Europese landengoed gekeurd en dit is door EFSA goedgekeurd. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Is de Minister het met de VVD eens dat hiermee de akkerbouw een ongelijk speelveld wordt ontnomen en dat hiermee een onnodig risico wordt gelopen op resistentie?

Antwoord

Zoals opgenomen in mijn antwoorden op de feitelijke vragen is het verlenen van een vrijstelling een nationale bevoegdheid die per definitie leidt tot een ongelijk speelveld. Ook Nederland maakt er gebruik van omdat zich nu eenmaal noodsituaties kunnen voordoen. In 2018 heeft Nederland ingestemd met het Commissievoorstel om het gebruik van neonicotinoïden te beperken tot alleen kassen. Ik sta hier nog steeds achter.

28

Wanneer is alternatief voor neonics berschikbaar?

Antwoord

De sector heeft een projectvoorstel ingediend voor de ontwikkeling van oplossingen voor het wegvallen van de neonicotinoïden. Dit voorstel wordt momenteel getoetst op de Europese staatssteunregels, maar ik sta hier positief tegenover.

De toelating van eventuele alternatieve middelen is echter een zaak van de fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen. Er dient door hen een aanvraag ingediend te worden, zodat deze beoordeeld kan worden door het Ctgb.

Ik heb daarnaast al meerdere malen een tijdelijke vrijstelling verleend voor alternatieve middelen. Als de sector hiervoor wederom een vrijstelling aanvraagt, zal ik deze – na mij te laten adviseren door de NVWA en het Ctgb en mits zij positief adviseren – welwillend tegemoet treden.

Op lange termijn moeten, in lijn met het Uitvoeringsprogramma, door innovatie op het gebied van weerbare planten en teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen en alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen.

29

Hoe gaat de Minister het toelatingsbeleid van het Ctgb versnellen? Is daar meer capaciteit voor nodig, ook in de EU?

Antwoord

Er is in de Europese Unie een tekort aan wetenschappelijke beoordelaars. De Europese Commissie heeft budget beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten om hun capaciteit uit te breiden, waarbij als voorwaarde zal worden gesteld dat lidstaten toe moeten werken naar een tariefgestuurd systeem (zoals bij Ctgb) om daarmee de benodigde capaciteit te kunnen financieren. In de praktijk blijkt het echter wel steeds moeilijker om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven.

Ik ga het gesprek aan met de Europese Commissie en het Ctgb om de mogelijkheden te bespreken om de goedkeurings- en toelatingsprocedure te versnellen.

30

We krijgen berichten dat telers aangewezen zijn op oudere middelen omdat er niet herbeoordeeld wordt. Is de Minister het met VVD eens dat dit onwenselijk is? Zit hier regie op? Wil de Minister monitoren welke middelen vanwege herbeoordeling uit de gereedschapskist van de boer dreigen te raken?

Antwoord

Verordening 1107/2009 voorziet in een herbeoordeling van alle goedgekeurde werkzame stoffen. Dit gebeurt in principe 1x per 10 tot 15 jaar. Dit kan betekenen dat de goedkeuring van een werkzame stof niet meer wordt hernieuwd, omdat er onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier of milieu.

Er is in het kader van het Uitvoeringsprogramma een «early warning systematiek» ontwikkeld, waarmee de sector in staat is gesteld om zelf de vinger aan de pols te houden.

Beckerman (SP)

31

Belang dat moties die zijn aangenomen worden uitgevoerd. graag reactie

Antwoord

Ik informeer uw Kamer altijd over de uitvoering van moties en over hoe ik de motie wil uitvoeren. Het is aan uw Kamer om te beoordelen of er op de juiste wijze invulling is gegeven aan de moties.

32

Is de Minister bekend met «loud lobby for silent spring»? Komen er veel aanvragen bij Ministeries (LNV en IenW) voor gesprekken met ambtenaren en bewindspersonen?

Antwoord

Ik ben hiermee bekend, maar kan u niet aangeven of er veel aanvragen voor gesprekken in dit kader komen. Mijn ministerie is altijd bereid het gesprek aan te gaan met alle partijen, mocht dit gewenst zijn.

33

Croplife financieert studies van F-2-F. Waarom worden dit soort opdrachten uitbesteed? We moeten dit soort onderzoeken niet op bestelling doen maar zelf financieren? Welke maatregelen wil kabinet nemen?

Antwoord

Elke private partij kan een onderzoeksorganisatie de opdracht geven voor het uitvoeren van onderzoek. Op het moment dat de resultaten van dergelijke onderzoeken worden voorgelegd aan mijn ministerie voor een reactie, dan zal ik – daar waar nodig – een onafhankelijke (onderzoeks)organisatie vragen om een appreciatie te schrijven.

34

Moeten we systeem van informatievoorziening niet versterken? inzicht krijgen in wat, waar in welke hoeveelheid wordt gebruikt? Dan kunnen we beter zoeken naar alternatieven.

Antwoord

Er loopt een traject op het inwinnen van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming. We streven ernaar om hieraan informatiebestanden te koppelen met daarin beschikbare alternatieven, zoals weerbare rassen, maatregelen om land- en tuinbouw met natuur te verbinden en fysische maatregelen. Ik streef ernaar om het systeem voor de digitale inwinning van gegevens over geïntegreerde gewasbescherming (inclusief gebruikscijfers) eind 2023 gereed te hebben, zodat dit systeem per 1 januari 2024 gebruikt kan worden.

Thijssen (PVDA)

35

Waterkwaliteit: veel bestrijdingsmiddelen, overschrijding normen. Inheemse plantsoorten nemen af. Wat is nou het harde doel van het kabinet dat we dit allemaal echt gaan verminderen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vraag 15.

36

In F2F zijn reductiedoelen opgenomen, is dit nu ook beleid van de overheid? nemen we deze doelen over?

Antwoord

Ik ondersteun de richting die de «van-boer-tot-bord-strategie» beoogd op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen, namelijk het verminderen van gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen en het stimuleren van geïntegreerde gewasbescherming en niet-chemische alternatieven. Die richting was het vorige kabinet al ingegaan met het Uitvoeringsprogramma en deze is door het huidige kabinet met extra ambities versterkt. Oftewel, het Nederlandse beleid sluit aan bij het Europese beleid. Daarnaast ben ik ook transparant over de trend in de indicatoren voor de Nederlandse situatie, die de Europese Commissie gebruikt om de voortgang in gebruik en risico’s te volgen voor de gehele Europese Unie.

37

Motie kwantitatieve tussendoelen is aangenomen, gaat de Minister deze uitvoeren?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer voor het formuleren van tussendoelen naar het antwoord op vraag 19.

38

Graag haast maken met uitfaseren niet zichtbare stoffen. Wat gaat de Minister doen en in welk tijdspad?

Antwoord

Gewasbeschermingsmiddelen worden toegelaten en stoffen worden goedgekeurd wanneer kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de gestelde normen van de goedkeuring en toelating. Als blijkt dat een middel niet meer voldoet aan de eisen, zal het Ctgb ingrijpen op de toelating. De KRW-normen zijn overwegend strenger dan de normen van de toelating, waardoor de analysemethoden voor sommige stoffen dienen te worden aangepast. Hier lopen verschillende initiatieven voor (zie ook het antwoord op vraag 24).

39

Meer maatregelen zijn nodig om risico’s voor mens en milieu in te perken. Zo zou je bijvoorbeeld bij natuurgebieden een verbod kunnen instellen. Kan de Minister daar naar kijken?

Antwoord

Bij de uitvoering van de Vogel- en de Habitatrichtlijn worden beheerplannen opgesteld voor Natura 2000 gebieden. Deze beheerplannen beschrijven hoe en op welke termijn de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden worden gerealiseerd. Indien daarvoor specifieke gebiedsgerichte maatregelen nodig zijn met betrekking tot het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om die kwaliteits- en instandhoudingsdoelen doelen te realiseren, dienen deze in die (beheer)plannen te worden opgenomen.

Het RIVM voert op dit moment op verzoek van IenW en LNV een verkenning uit of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort (Kamerstuk 27 858, nr. 556).

40

RIVM zegt dat verband gewasbescherming en Parkinson verder moet worden onderzocht. Waarom grijpen we niet in en passen we het voorzorgsprincipe niet toe?

Antwoord

Ik verwijs u Kamer naar het antwoord op vraag 20.

41

Lobby: we zien nu vaak de verkoper ook de adviseur is van boeren. Zou logischer zijn als er een onafhankelijk advies is. Hoe zit de Minister dit?

Antwoord

Ik maak werk van de afspraak uit het coalitieakkoord om de verkoop en het advies van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen. Hierbij wil ik aansluiten bij bestaande initiatieven om telers te stimuleren onafhankelijke adviseurs in te schakelen. Mijn voornemen is om uw Kamer begin december 2022 te informeren hoe ik de loskoppeling van verkoop en advies wil vormgeven.

Bisschop (SGP)

42

Hoe gaat de Minister de vollegrondsgroentetelers perspectief bieden?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 6.

43

Er zijn veel verschillen qua toelating tussen de omliggende landen. Hoe gaat de Minister zorgen voor een meer gelijk speelveld?

Antwoord

Verordening (EG) 1107/2009 geldt voor alle lidstaten in de Europese Unie. Mijn inzet is gericht op het harmoniseren van het gebruik van richtsnoeren e.d. Echter, deze verordening bevat ook nationale bevoegdheden, zoals vrijstellingen in landbouwkundige noodsituaties, het vergemakkelijken van de uitbreiding van een toelating voor kleine toepassingen en het gebruiken van nationaal specifieke elementen bij de risicobeoordeling. Hierdoor is het onmogelijk om een volledig gelijk speelveld te realiseren.

44

Hoe kan meer rekening gehouden worden met emissiebeperkende maatregelen en met de risico’s van resistentieontwikkeling bij de beoordeling van vrijstellingen? Wat gaat de Minister concreet veranderen?

Antwoord

Er vinden hierover momenteel gesprekken plaats met LTO Nederland. Het gaat daarbij onder andere om de ontwikkeling van teeltsystemen en emissiebeperkende maatregelen en de mogelijkheden om de naleving van emissiebeperkende maatregelen verder te verhogen. Tevens wordt gesproken over de wijze waarop de risico’s voor resistentieontwikkeling nog beter kunnen worden meegenomen, zonder afbreuk te doen aan de basisprincipes dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen altijd veilig moet zijn en dat vrijstellingen alleen worden afgegeven, als er sprake is van een landbouwkundige noodsituatie.

45

Welke extra stappen wil de Minister zetten voor de snelle toelating van alternatieve middelen (waaronder groene, laag risico middelen)? Er is meer beoordelingscapaciteit nodig (in NL en EU).

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 5.

46

Toepassing van groene gewasbescherming is afhankelijker van omgevingsfactoren dan chemische middelen, en dus dynamischer. Wordt gezorgd voor voldoende flexibiliteit bij het opstellen van gebruiksvoorschriften?

Antwoord

Het Ctgb is gehouden om de toepassingen te beoordelen die worden aangevraagd door de beoogd toelatinghouder. Wanneer het nodig is om een veilig gebruik te garanderen, schrijft het Ctgb extra voorschriften voor of wordt bijvoorbeeld de dosering of frequentie verlaagd. Bij laag-risicomiddelen is dat vaak niet nodig.

47

Gaat de Minister zorgen voor aanpassing van onze Meststoffenwet en een goede overgangsregeling, zodat het op de markt brengen van biostimulanten gestimuleerd in plaats van afgeremd wordt?

Antwoord

De nieuwe Europese meststoffenverordening zal nu eerst worden geïmplementeerd in de Meststoffenwet. Hierdoor wordt het mogelijk om biostimulanten, die voldoen aan de eisen van deze verordening op een Europese markt te brengen. De nationale regelgeving zal hierdoor echter in de kern niet veranderen en er ontstaan dan ook geen nationale beperkingen voor biostimulanten. Op termijn zal worden bezien of de nationale regelgeving meer met de Europese regelgeving in lijn gebracht kunnen worden.

48

Opvolging van het Fonds Kleine Toepassingen is belangrijk. Wordt de toelating voor kleine teelten ook gestimuleerd door bij de toelating gewassen grofmaziger in te delen?

Antwoord

Ik ben in gesprek met verschillende betrokken partijen van het Uitvoeringsprogramma over de mogelijkheden om het beleidskader voor kleine teelten te actualiseren. Ik zal uw suggestie om gewassen grofmaziger in te delen daarin meenemen. Dit is overigens al gebeurd voor potplanten.

49

Voor weerbare teelten met milieuvriendelijkere gewasbescherming is veel praktijkonderzoek nodig. Komt er extra budget voor?

Antwoord

Het Ministerie van LNV besteedt inmiddels 22,6 miljoen euro per jaar aan onderzoek voor naar de totstandkoming van weerbare teelten. Hiervan wordt een belangrijk deel besteedt aan het gebruik van laag-risicomiddelen en de ontwikkeling van nieuwe technieken en methoden. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van precisietoepassingen in de Nationale Proeftuinen of de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming. Ik blijf hiervoor voldoende middelen reserveren.

Aanvullend daarop zijn inmiddels verschillende onderzoeken uitgezet in het kader van het Uitvoeringsprogramma.

50

Er is niet genoeg geld voor de ontwikkeling van nieuwe technieken en methoden. Hoe gaat de Minister dit oppakken?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden op de vragen 7 en 49.

51

Groeiende rattenpopulaties zijn een probleem, maar vanaf 2023 kan bestrijding niet meer zonder certificaat of inhuren van een bedrijf. Wat betekent dit voor brandveiligheid en diergezondheid? SGP wil graag dat de Minister dit besluit heroverweegt.

Antwoord.

De Staatssecretaris van IenW deze vraag mondeling beantwoord heeft tijdens het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen.

Grinwis (CU)

52

Doelen en metingen over gewasbeschermingsmiddelen worden gedaan in kilo’s. Kunnen die methodes niet slimmer?

Antwoord

Er zijn in de Europese Unie afspraken gemaakt over het inwinnen en publiceren van gegevens over werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen. Ik sluit me daarbij aan.

De afzetgegevens en de gebruikscijfers van gewasbeschermingsmiddelen worden meestal uitgedrukt in kilogram werkzame stof. De geharmoniseerde risico-indicatoren en de indicatoren «van-boer-tot-bord-strategie» houden ook rekening met het risicoprofiel van de verschillende werkzame stoffen.

53

Drinkwaterbedrijven merken veel vergrijzing van water op, vele lage concentrateis op middelen, Ctgb wilde generieke maatregelen hierop. Waar staan we hiermee?

Antwoord

Het Ctgb treft sinds vorig jaar maatregelen om het gestapeld gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen te gaan. Er gelden inmiddels restricties voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stoffen abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat en chlorantraniliprol).

Ik heb deze problematiek onder de aandacht gebracht bij de Europese Commissie. In haar reactie geeft de Europese Commissie aan dat Verordening (EG) 1107/2009 voldoende handvatten biedt om de problematiek aan te pakken en dit punt met de lidstaten te zullen bespreken.

54

Waar komen de verschillen van inzicht vandaan, hoe worden nieuwe wetenschappelijke inzichten meegenomen? Een verordening bestaat, waarom wordt hier geen gebruik van gemaakt?

Antwoord

In de Europese Unie geldt voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen Verordening (EG) 1107/2009. Hierin zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen wetenschappelijk worden beoordeeld. Deze afspraken worden geactualiseerd op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Daarnaast worden de werkzame stoffen en de daarop gebaseerde middelen periodiek herbeoordeeld, waarbij dan gebruik wordt gemaakt van nieuwe wetenschappelijke informatie. Bovendien kunnen de Europese Unie en de bevoegde autoriteiten ten alle tijden ingrijpen als uit nieuwe wetenschappelijke informatie blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvereisten wordt voldaan.

55

Hoe staat het met fonds kleine toepassingen? Werkt dit voor spruitentelers?

Antwoord

Er is op dit moment sprake van een overbruggingsperiode. Deze periode wordt enkele keren openstellen van het Fonds en het opstellen van benut voor het plannen van aanpak om de toelatingen van laag-risicomiddelen en basisstoffen voor kleine teelten een extra impuls te geven. Daarnaast is in het kader van het Uitvoeringsprogramma voorzien in het laten opstellen van een advies door een externe partij over de beschikbare en denkbare instrumenten voor het stimuleren van het verkrijgen van een toelating van gewasbeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld kleine toepassingen, laag-risicomiddelen) en een goedkeuring van basisstoffen.

Spruitkool is in Nederland een klein gewas. Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van het fonds kleine toepassingen.

56

Komt er meer ruimte voor innovatie in de akkerbouw?

Antwoord

In mijn Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 staat de transitie naar weerbare teelten centraal. Innovaties spelen hierbij een belangrijke rol. Verschillende acties in dit programma beogen agrarische ondernemers – waaronder de Nederlandse akkerbouwer – hierbij te helpen. Het coalitieakkoord wordt onder andere door het bevorderen van innovatie verder uitgewerkt. Ik zal uw Kamer blijven informeren op dit punt.

57

Hoe stimuleert de Minister internationale samenwerking?

Antwoord

Er zijn verschillende gremia, zoals «Minor Use Coordination Facility, Horzion 2020», die mogelijkheden bieden voor internationale samenwerking. Daarin doet Nederland actief mee.

58

Coach op het erf: er zijn al initiatieven met kaarten etc., hoe kan de Minister deze bevorderen?

Antwoord

Ik ken deze initiatieven niet, maar kom graag in contact met de initiatiefnemer. Ik kan dan bezien of ik deze initiatieven kan ondersteunen in het kader van het Uitvoeringsprogramma.

59

Gaat de Minister beleid voeren op opschaling precisietoepassing gewasbescherming?

Antwoord

Er lopen al verschillende initiatieven, zoals het nationaal programma precisielandbouw en het onderzoek van het Ctgb hoe nieuwe innovatieve precisietechnieken meegenomen kunnen worden in de beoordelingsmethodiek. Ik heb daarnaast in mijn inleidende spreektekst aangegeven dat ik een subsidieregeling ga openstellen, waarin voor het stimuleren van innovatie en investeringen door agrarische ondernemers voor onder andere precisielandbouw.

Geurts (CDA)

60

Kan de Minister reflecteren wat hij doet om hongersnood als gevolg van uitbannen GBM koste wat kost te voorkomen?

Antwoord

Het is uiteraard van groot belang dat de voedselvoorziening op peil blijft. Daar zet ik mij samen met de Minister voor BUHAOS voor in, zoals ook gewisseld in het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad op 8 juni jl.

Ik zet mij in voor het realiseren van de strategische doelen van het Uitvoeringsprogramma, waarbij de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming centraal staan. Dit leidt tot minder behoefte aan chemische gewasbeschermingsmiddelen en daarmee met het gebruik daarvan.

We moeten ook reëel zijn. Gewasbeschermingsmiddelen blijven nodig. Ik ken geen landbouwsysteem, waarbij zonder deze middelen een goede opbrengst te realiseren is. Bovendien zal het optreden van ziekten, plagen en onkruiden veranderen onder invloed van het klimaat. Ook hierdoor blijven deze middelen nodig.

61

Goedkeuring groene alternatieven duurt lang, o.a. door te kort capaciteit ctgb. Kan de Minister aangeven wat hij hier aan gaat doen? Ook vanuit financiële kant.

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 5.

62

Wat doet Minister om ongelijk internationaal speelveld te voorkomen?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 43.

63

Spuitvrije zones: wordt er rekening gehouden met omzetderving?

Antwoord

Ik heb uw Kamer gemeld een opdracht uit te zetten om een handreiking te maken voor gemeenten, provincies e.d. in relatie tot spruitvrije zones in relatie tot volksgezondheid (Kamerstuk 27 858, nr. 556). Eventuele effecten voor omzetderving zal ik hierin meenemen.

64

Is Minister op de hoogte op de doorwerking van ambitie die Minister heeft voor niet kerende grondbewerking? En tegelijk is er geen alternatief voor glyfosaat. Hoe toetst de Minister zijn ambitie aan praktijk?

Antwoord

Ik begrijp het dilemma, want het gebruiken van glyfosaathoudende middelen en van kerende grondbewerking hebben beide voor- en nadelen.

Ik heb uw Kamer in mijn inleidende spreektekst over glyfosaat in het debat gezegd dat er afspraken zijn gemaakt met de sector om het gebruik van glyfosaathoudende middelen terug te dringen en dat ik aanvullend daarop nog meer mogelijkheden zie, zoals economische prikkels en het verkennen van bindende afspraken. Ik zal uw Kamer in het najaar 2022 informeren over de uitkomst.

3. Moties

Ik heb van uw Kamer tijdens het commissiedebat veertien moties ontvangen, waarvan er één op het beleidsterrein ligt van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 27 858, nr. 240). Uw Kamer zal over deze motie worden geïnformeerd in de brief met daarin de antwoorden op de vragen die zijn gesteld in de eerste termijn van het plenaire debat op 1 juni jl. over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Ik zal hieronder op de overige dertien moties ingaan.

Uw Kamer is van mening dat deze dertien moties niet of onvoldoende zijn uitgevoerd. Ik heb daarom de invulling die is gegeven aan deze moties en met uw Kamer is gedeeld opnieuw bekeken. Dit leidde tot het volgende:

  • Twee moties hebben betrekking op glyfosaathoudende middelen (Kamerstuk 27 858, nrs. 426 en 463). Ik verwijs uw Kamer daarvoor naar de passage over glyfosaat in deze brief.

  • Er is voor zes moties in diverse Kamerbrieven (onder andere Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181 en Kamerstuk 27 858, nr. 556 en 563) een toelichting gegeven hoe de uitvoering van de motie heeft plaatsgevonden of dat uitvoering van de motie al plaatsvond, omdat het staand beleid betreft (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49, Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 189, Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1145, 1175, 1176 en 1286 (eerste verzoek)). Hieronder staat een reactie op het tweede verzoek van motie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286.)

  • Uw Kamer is ook geïnformeerd over de invulling van drie moties, maar de uitvoering daarvan is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer in het najaar 2022 informeren over de voortgang (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1346, Kamerstuk 27 858, nr. 464 en Kamerstuk 35 616, nr. 10).

  • Ik hoef één van de moties niet uit te voeren, omdat deze verworpen is (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 60).

Ik zal uw Kamer op een later moment informeren over de uitvoering van motie (Kamerstuk 33 576, nr. 25).

Er is abusievelijk in eerder Kamerbrieven niet ingegaan op het tweede verzoek in motie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286). Hierin wordt de regering verzocht zich tevens in te zetten voor een aanpassing van de regelgeving om de toelating voor pesticiden te laten vervallen bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode indien de wettelijk verplichte veiligheidstoets niet tijdig is afgerond. Ik zal hierover alsnog contact opnemen met de Europese Commissie, maar de kans dat de Europese Commissie dit verzoek honoreert acht ik niet groot. Dit heeft te maken met het feit dat één van conclusies van de recente REFIT (december 2020) van Verordening 1107/2009 was, dat de verordening niet hoeft te worden aangepast. De Europese Commissie zet zich samen met de lidstaten wel in op verbeteren en optimaliseren van de procedures.

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om in te gaan op de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1309) met daarin het verzoek zich te beroepen op het Verdrag van Aarhus en Raadsafspraken over transparantie en kenbaar te maken niet akkoord te gaan met een besloten discussie over het bijenrichtsnoer. De indiener beroept zich daarbij op een rapport van de Europese Ombudsman waarin deze volgens haar geoordeeld heeft «dat de Europese Commissie zich schuldig maakt aan wanbeheer door de discussie over het bijenrichtsnoer achter gesloten deuren te voeren». Ik wil voorop stellen dat ik transparant ben over de stemposities die ik inneem in het kader van de discussie over het bijenrichtsnoer. Ik heb geen invloed op de transparantie van de andere lidstaten over hun stemposities. De Europese Commissie heeft aangegeven voorstander te zijn van meer transparantie, maar dat dit op dit moment niet meer mogelijk is op grond van Verordening (EU) 182/2011; de zogenaamde Comitologieverordening. De Commissie heeft aangegeven voorstellen tot wijziging van deze verordening te hebben voorgesteld, maar geen voortgang te boeken, vanwege gebrek aan draagvlak voor verdergaande transparantie bij voldoende EU-lidstaten. In de motie wordt een oordeel van de Europese Ombudsman genoemd. Mij is over het bijenrichtsnoer bekend het oordeel dat de documenten die door de Europese Commissie zijn opgesteld over de onderhandelingspositie van lidstaten openbaar behoren te zijn. De suggestie van de indiener van de motie dat door de Europese Ombudsman is geoordeeld dat een besloten overleg over de bijenrichtsnoer als zodanig in strijd is met het Verdrag van Aarhus gaat mij in het in licht van de aanbeveling van de Ombudsman over het bijenrichtsnoer te ver. Dat laat onverlet dat ik graag meer transparantie op dit onderdeel zie, deze dus zelf ook betracht en ik mij hiervoor inzet conform de brede Nederlandse inzet op meer transparantie in EU-besluitprocessen. Maar zoals eerder aan uw Kamer meegedeeld, vind ik het niet in het Nederlands belang om bij dergelijke besprekingen afwezig te zijn, wanneer ik die beslotenheid niet kan doorbreken.

4. Overig

Resterende antwoorden feitelijke vragen

10

Ik heb u toegezegd z.s.m. toe te lichten hoe ik de normen voor het gebruik van middelen afstem op de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Antwoord

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat verschillende acties om het strategische doel van nagenoeg geen emissies naar het milieu te realiseren. Ik ben in gesprek met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om de passage in het coalitieakkoord nader uit te werken in relatie tot het Uitvoeringsprogramma. Ik beoog uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomst daarvan.

Er is daarnaast voorzien in een wijziging van nationale regelgeving voor wat betreft de teeltvrije zones conform de daartoe strekkende maatregel in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Deze zones gelden voor zowel mest als gewasbeschermingsmiddelen.

28

Ik heb uw Kamer toegezegd antwoord te geven op de volgende vraag:

Bent u bekend met de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden waarin in artikel 11, lid 2, onder c staat dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen volledig stopt in drinkwaterbeschermingsgebieden? Kunt u uitleggen waarom dan in slechts één gebied een beperking voor één middel is afgegeven?

Antwoord

Artikel 11, lid 2, c van Richtlijn 2009/128/EG geeft aan dat lidstaten voorzien in risicoreducerende maatregelen om verwaaiing, uitspoeling en afspoeling tegen te gaan ter bescherming van de waterkwaliteit. Als specifieke maatregel worden bufferzones genoemd, waarbinnen geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. In Nederland is dit voorschrift geïmplementeerd door het opnemen van driftreducerende technieken en teeltvrije zones. Ter bescherming van het oppervlaktewater schrijft het Activiteitenbesluit milieubeheer deze technieken en teeltvrije zones voor. In deze teeltvrije zones mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Overigens kan het Ctgb ook risicobeperkende maatregelen opnemen in het wettelijk gebruiksvoorschrift.

Voor de toepassing van een aantal gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden zijn door het Ctgb specifiek restricties (verbod of gebruiksbeperking) in het wettelijk gebruiksvoorschrift opgenomen. Ook kan het provinciaal bestuur in grondwaterbeschermingsgebieden restricties opleggen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
1

Kamerstukken 35 756.

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309).

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 520, p. 14.

X Noot
7

EPPO: European and Mediterranean Plant Protection Organization

X Noot
9

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309).

X Noot
10

Artikel 12 Vermindering van het pesticiden gebruik of van de risico’s van pesticiden in specifieke gebieden De lidstaten dragen er zorg voor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt ge minimaliseerd of verboden. Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen en in eerste instantie worden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals om schreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en biologische bestrijdingsmiddelen overwogen. De bedoelde specifieke gebieden zijn:

  • a) gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen, zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen;

  • b) beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;

  • c) recentelijk behandelde gebieden die door werknemers in de landbouw worden gebruikt of voor hen toegankelijk zijn.

Naar boven