27 625 Waterbeleid

Nr. 557 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2021

Voor het Wetgevingsoverleg Water van 22 november 2021 a.s. informeer ik u graag via deze brief over de stand van zaken van een aantal onderwerpen en over de invulling van een aantal moties en toezeggingen. Dit betreft:

  • 1. Klimaatsignaal’21 en beleidstafel wateroverlast en hoogwater

  • 2. Ruimtelijke adaptatie, droogte en grondwater

  • 3. Waterveiligheid

  • 4. Drinkwater en Waterkwaliteit

  • 5. Noordzee en grote wateren

  • 6. Internationaal

  • 7. Overig

Voordat ik op deze onderwerpen in ga, wil ik stil staan bij de gebeurtenissen in Limburg afgelopen zomer. De beelden uit Limburg hebben veel indruk gemaakt. Veel burgers, ondernemers, maatschappelijke organisaties en overheden worden ook nu nog met de nasleep geconfronteerd. Naast het treffen van maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, is het noodzakelijk dat we ons gedegen voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering om toekomstige schade te voorkomen. Niet alleen vanwege de maatschappelijke impact, maar ook omdat de kosten van schade bij rampen in sommige vele malen hoger kan uitpakken dan de investeringen die nodig zijn voor het voorkomen ervan.

De wateroverlast als gevolg van extreme neerslag deze zomer in Limburg heeft laten zien hoe groot de impact van zo’n gebeurtenis kan zijn en dat ingrijpen nodig is. Om te bezien welke maatregelen nodig zijn in Limburg en de rest van Nederland, is de beleidstafel wateroverlast en hoogwater ingesteld. Daarbij is er tevens aandacht voor de verbinding tussen het hoofd- en het regionale watersysteem. Uit diverse onderzoeken dit jaar blijkt dat zich nieuwe en urgente knelpunten in het riviersysteem voordoen als gevolg van erosie van delen van de Waal en de IJssel, die noodzaken tot extra rivierverruiming.1 De huidige afvoer blijkt niet meer houdbaar voor laagwater- en hoogwatersituaties, wat om aanvullende maatregelen vraagt.

Het huidige kabinet heeft een impuls gegeven aan regionale overheden voor aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering. De medeoverheden maken goed gebruik van de impulsregeling klimaatadaptatie. Om het doel om in 2050 klimaatbestendig te zijn te bereiken, zullen echter nog veel investeringen nodig zijn.

Over enige jaren zal uit het kennisprogramma Zeespiegelstijging meer inzicht komen over welke toekomstige investeringen aan onder meer de kustverdediging noodzakelijk zijn voor waterveiligheid.

Gelukkig is de waterkwaliteit in de afgelopen jaren verder verbeterd en zal nog verder verbeteren met de voorgenomen maatregelen uit de stroomgebiedbeheer-plannen.2 De ex ante analyse van de stroomgebiedbeheerplannen laat zien dat dit nog niet voldoende is om in 2027 aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te voldoen. Op verzoek van uw Kamer heb ik de consequenties in beeld gebracht als Nederland er niet in slaagt te voldoen aan de eisen van de richtlijn. In een aparte brief informeer ik uw Kamer hierover.

Bovenstaande opgaven vragen om extra rijksinzet. Daarbij gaat het incidenteel en structureel om forse bedragen, die nog wel moeten worden gevalideerd. Deze bedragen kennen onzekerheden en behoeven nadere uitwerking. Het Deltafonds biedt thans weinig ruimte voor extra investeringen. Deze opgave komt immers bovenop de geconstateerde tekorten op instandhouding waarover uw Kamer recent is geïnformeerd.3 Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten over eventuele extra rijksinzet en dekking van de uitgaven, waarbij ook herprioritering binnen het DF aan de orde kan zijn.

Daarnaast bieden maatregelen in het kader van de Stikstofaanpak kansen om de mate van het doelbereik voor de KRW te vergroten en meekoppeleffecten te benutten, zo is gebleken uit de onderzoeken die zijn gedaan in verband met de aanpak van de stikstofproblematiek door de WUR.4 Hiermee wordt tevens een bijdrage geleverd aan de natuurkwaliteit. In dit kader is door de WUR berekend dat ca. € 0,5–1,9 mld. benodigd is voor grootschalig herstel van beekdalen.5

1. Klimaatsignaal’21 en beleidstafel wateroverlast en hoogwater

Klimaatsignaal’21

In augustus van dit jaar is het eerste deel van het zesde Assessment Report van het IPCC verschenen, waarin de omvang en de effecten van klimaatverandering zijn beschreven.6 Het kabinet heeft haar reactie hierop gegeven in de kamerbrief «Kabinetsappreciatie IPCC-rapport «Climate Change 2021: The Physical Science Basis» van 1 oktober jl.7

Het Klimaatsignaal’21, dat het KNMI op 25 oktober van dit jaar heeft uitbracht, vertaalt de bevindingen van het IPCC-rapport naar de Nederlandse situatie. Het Klimaatsignaal’21 toont aan dat klimaatverandering gevolgen heeft voor water en de leefomgeving in Nederland. Het Klimaatsignaal’21 is een tussenstap naar de definitieve uitwerking in de klimaatscenario’s van het KNMI, die in 2023 beschikbaar komen.

De mate en snelheid van klimaatverandering zijn sterk afhankelijk van de uitstoot van broeikasgassen als CO2 en methaan. Het KNMI heeft voor het klimaatsignaal, conform IPCC, gekeken naar verschillende scenario’s: van een laag scenario in lijn met afspraken in het klimaatakkoord van Parijs (SSP1–2,6) tot aan het hoogste scenario (SSP5–8.5) waarbij er geen maatregelen worden genomen om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd te verminderen.8 Met deze scenario’s is de bandbreedte aangegeven waarbinnen klimaat in Nederland kan veranderen en waarmee rekening kan worden gehouden.

De (versnelde) klimaatverandering heeft volgens het KNMI in Nederland gevolgen voor zeespiegelstijging, neerslag (waaronder zomerse hoosbuien), droogte, wind en het stedelijk klimaat door hittestress.

Op basis van de bovengenoemde scenario’s (SSP1–2.6 en SSP5–8.5) komt de bandbreedte voor zeespiegelstijging verwacht in 2100 uit op een stijging tussen 30 cm en 1,20 meter. In lijn met de IPCC-publicatie van augustus jl., is ook in het Klimaatsignaal ’21 gekeken naar een situatie waarbij er bovenop het hoge klimaatscenario (SSP5–8.5) delen van de Antarctische ijskap instabiel worden. In dat geval zou de zeespiegel in 2100 met 2 meter gestegen kunnen zijn. Dergelijke instabiliteit komt tot dusverre niet voor op Antarctica en er is nog geen wetenschappelijke consensus over het in de toekomst optreden ervan. Echter, gezien de kwetsbare ligging van onze Delta is het wel van belang om ook hier een beeld bij te hebben. Daarom wordt, naast de gebruikelijke scenario’s, ook dit «low probability, high impact» verloop van zeespiegelstijging meegenomen in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

Ook geeft het KNMI in het Klimaatsignaal’21 aan dat de kans op extreme neerslag groter wordt door klimaatverandering. Dat de toename van zomerse hoosbuien lokaal tot grote gevolgen kan leiden, werd in de zomer duidelijk door wateroverlast en overstromingen in Limburg, Duitsland en België. Dit onderstreept de noodzaak dat regio’s en Rijk de infrastructuur en ruimtelijke ordening klimaatadaptief maken en blijven werken aan de (lokale) waterveiligheid.

Verder wordt door KNMI toenemende droogte voorzien door minder neerslag vanaf april tot en met de zomermaanden. Naar aanleiding van de afgelopen extreem droge jaren heeft de Beleidstafel droogte aanbevelingen gedaan die hebben gezorgd voor een aanscherping van het droogtebeleid. Deze zijn met name via het Deltaprogramma Zoetwater uitgevoerd. Over de voortgang van de Beleidstafel droogte is uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg van 1 december 2020 per brief geïnformeerd.9

Om tijdig te kunnen anticiperen op de verschillende scenario’s voor veranderingen in het klimaat, worden door het Rijk samen met partners en medeoverheden in het waterbeleid reeds de nodige stappen gezet.

In de rest van deze brief wordt voor de verschillende beleidsterreinen, zoals onder andere ruimtelijke adaptatie en droogte, nader aangegeven hoe hier beleidsmatig op wordt geanticipeerd.

Beleidstafel wateroverlast en hoogwater

Na de ernstige wateroverlast in Limburg als gevolg van de hevige neerslag, is een tijdelijke Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater opgericht. Het doel van de beleidstafel is om te leren van de opgetreden situatie in Limburg en om, ook op andere plekken in Nederland, in de toekomst beter gesteld te staan voor de gevolgen van een periode van extreme neerslag. De beleidstafel bestaat uit bestuurlijke vertegenwoordigers van partijen die op nationaal en regionaal niveau een rol en verantwoordelijkheid hebben voor het waterbeheer, waterveiligheid en de ruimtelijke inrichting. Uw Kamer is hierover per brief van 12 oktober 2021 nader geïnformeerd.10

Op 2 november jongstleden heeft een delegatie van Limburgse bestuurders mij de propositie water Limburg, met als ondertitel «Naar een robuust watersysteem in Limburg» aangeboden. De propositie gaat in op de inhoud van het actieprogramma dat Limburg wil starten naar aanleiding van de gebeurtenissen van afgelopen zomer die een grote impact hebben gehad. Er moet nog veel gebeuren om de situatie te herstellen. Het is daarom goed dat provincie, waterschap en gemeenten gezamenlijk tot deze propositie zijn gekomen. De drietrapsraket die de Limburgse partijen voorstellen is herkenbaar:

  • Het herstellen van de schade op toekomstbestendige wijze: «building back better»;

  • Versnellen, uitbreiden en intensiveren van de aanpak voor klimaatadaptatie;

  • Een integrale benadering, waarbij water meer als ordenend principe wordt meegenomen in de ruimtelijke inrichting.

De Limburgse partijen schatten in dat hiervoor investeringen nodig zijn met een omvang van € 1,2 miljard, waarbij uitgegaan wordt van gezamenlijke financiering Rijk-regio. De uitwerking van de drietrapsraket die de Limburgse partijen voorstellen wordt ingebracht aan de beleidstafel wateroverlast en hoogwater. Hier wordt bezien wat de klimaatverandering betekent en welke maatregelen nodig zijn voor Limburg én de rest van Nederland. De keuze om eventueel extra middelen beschikbaar te stellen voor aanvullende maatregelen is aan het nieuwe kabinet. Aan de hand van de resultaten van de beleidstafel kan vervolgens worden bezien in welke maatregelen geïnvesteerd kan en moet worden. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 geïnformeerd over een eerste beeld hierover.

De uitvoering van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Hij zal de Tweede Kamer informeren over de voortgang.

2. Ruimtelijke adaptatie, droogte en grondwater

Bebouwde omgeving

Om de doelstelling van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland in 2050 te kunnen bereiken, wordt momenteel in kaart gebracht welke ruimtelijke keuzes er op basis van het bodem- en watersysteem gemaakt zouden moeten worden. Keuzes en investeringen in het ruimtelijk domein op dit moment, kunnen grote invloed hebben op toekomstig noodzakelijke ruimtelijke aanpassingen en de kosten die daarmee gepaard gaan. In verband daarmee is in de Nationale Omgevingsvisie onderstreept dat de gebiedsgerichte afwenteling op bodem en water moet worden voorkomen. Tevens is in het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 opgenomen dat bodem en water uitgangspunt worden voor ruimtelijke ontwikkeling, inrichting en beheer (zowel in stedelijk als landelijk gebied). Dit principe dient nader te worden geoperationaliseerd en kan door het volgende kabinet worden opgepakt, in lijn met de aangenomen motie van het lid Grinwis over dit onderwerp.11

Verder werkt het Ministerie van BZK samen met de ministeries van IenW en LNV aan een Actieprogramma Klimaatadaptatie Gebouwde omgeving. Ook hittestress krijgt hierin aandacht. Op 1 september jl. heeft de Deltacommissaris op verzoek van de ministeries van IenW en BZK een eerste deel van zijn advies uitgebracht over woningbouw en klimaatadaptatie.12 Deel 2 van het advies wordt eind november verwacht. In een verzamelbrief aan uw Kamer van het Ministerie van BZK, heeft BZK mede namens het Ministerie van IenW een inhoudelijke reactie op het eerste deel van het advies gegeven.13 Begin 2022 zal er een uitgebreide reactie op het gehele advies komen vanuit het Ministerie van IenW en het Ministerie van BZK.

Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie en Nationale adaptatie strategie

Het IPCC rapport en het hieruit voortkomend Klimaatsignaal’21 laten zien dat het klimaat verandert. Hierdoor wordt het belang nog eens extra onderstreept om Nederland weerbaar te maken tegen deze veranderingen. Het KNMI benadrukt de noodzaak van een aanpak op regionale schaal. Dit sluit aan bij de aanpak, zoals uitgewerkt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, waarin alle overheidslagen samenwerken aan de ambitie om Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben.

Door gemeenten, waterschappen en provincies zijn klimaat-stresstesten uitgevoerd om de kwetsbaarheden voor extreem weer in kaart te brengen. Op basis van de uitkomsten van die stresstesten worden dit jaar in 45 werkregio’s uitvoeringsagenda’s met maatregelen voorbereid. Rijkswaterstaat en ProRail werken op vergelijkbare manier aan stresstesten en maatregelen voor de rijksnetwerken. Zowel Rijkswaterstaat als ProRail hebben de stresstesten afgerond. Beiden werken nu aan een uitvoeringsagenda waarin een overzicht wordt gegeven van de maatregelen voor de rijksnetwerken. In de uitvoeringsagenda worden de resultaten van de stresstesten beschreven. Ook wordt er een overzicht gegeven hoe IenW werkt aan klimaatadaptieve netwerken in bestaande projecten en programma’s, binnen de budgettaire kaders. Uw Kamer wordt hierover begin 2022 geïnformeerd.

De uitvoeringsagenda’s van ruimtelijke adaptatie gaan over lokale maatregelen, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Voor beide geldt dat deze maatregelen in samenhang met de waterveiligheid- en zoetwateraanpak ontwikkeld moeten worden. Dit vraagt om afstemming tussen verschillende schaalniveau’s. Middels de Impulsregeling Klimaatadaptatie, welke op 1 januari 2021 in werking is getreden, ondersteunt het Rijk deze maatregelen. Om in aanmerking te komen voor de Impulsregeling is een uitvoeringsagenda een voorwaarde. Inmiddels zijn van een tiental werkregio’s aanvragen gehonoreerd.

Daarnaast vindt op dit moment de evaluatie van de Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS2016) plaats. Deze wordt begin volgend jaar afgerond. Verder is het Planbureau voor de Leefomgeving dit jaar gestart met een zesjarig programma voor herijking van de nationale klimaatrisico-assessment uit 2014/15, die de basis vormde voor de NAS2016. De herijking zal worden gebaseerd op het KNMI-Klimaatsignaal’21 en de klimaatscenario’s die het KNMI in 2023 zal uitbrengen. De herijking zal in 2025 leiden tot een actueel inzicht in de risico’s en gevolgen van klimaatverandering voor een groot aantal beleidsvelden, waaronder die voor het waterbeheer, de hoogwaterveiligheid, de gezondheid, de natuur, de landbouw, de infrastructuur en de veiligheid.

Het Klimaatsignaal’21 onderstreept, met een verwachte toename van hitte in frequentie en intensiteit, het belang van het beperken van hittestress. Hittestress is in de Nationale Adaptatiestrategie (NAS) opgenomen als één van de zes meest urgente klimaatrisico’s. De stresstesten van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie besteden al aandacht aan de kwetsbaarheid voor problemen door hitte. De «handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief bouwen en inrichten» geeft voorbeelden hoe klimaatadaptieve maatregelen op te nemen in bestemmingsplannen en gemeentelijke omgevingsplannen.14 In het Bouwbesluit worden sinds deze zomer eisen gesteld aan nieuwbouw om oververhitting van gebouwen te voorkomen. Ook is eerder dit jaar door overheden, bedrijven en kennisinstellingen de intentieverklaring «Klimaatverandering en koeling gebouwen» ondertekend.

NK Tegelwippen

Niet alleen overheden, ook inwoners kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de klimaatbestendigheid. Met het ontstenen en vergroenen van hun eigen tuin en het afkoppelen van regenwater kunnen zij wateroverlast verminderen, koelte bieden in tijden van hitte, water vasthouden voor tijden van droogte en de leefruimte voor planten en dieren vergroten. Bovendien draagt een groene leefomgeving bij aan de algemene volksgezondheid.

Sinds begin 2020 is op initiatief van het Ministerie van IenW een netwerk opgebouwd van organisaties die zich inzetten om inwoners te ondersteunen bij het vergroenen van hun tuin. In juli 2021 bestendigden 13 partijen hun samenwerkingsafspraken onder de slogan «Een groener Nederland begint in je eigen tuin».15 Samen organiseerden zij het afgelopen halfjaar de «week van de groene tuin», het NK-Tegelwippen en de «maand van het vergeten plantseizoen». Met name het NK-Tegelwippen kreeg veel aandacht in de media. In een halfjaar tijd werden 1,5 miljoen tegels verruild voor groen. 80 gemeenten deden mee. De gemeente Rucphen verwijderde het hoogste aantal tegels per inwoner en won hiermee de gouden tegel. De gemeente Den Haag verwijderde in absolute aantallen het hoogste aantal tegels (meer dan 200.000) en won hiermee de gouden schep. Voor een korte impressie zie: https://vimeo.com/tegelwippen

Droogte en het Deltaprogramma Zoetwater

In het Klimaatsignaal’21 wordt een toenemende kans op droogte gesignaleerd, die optreedt vanaf het voorjaar. De maanden april en mei laten sinds 1965 in vrijwel het gehele land een significante trend naar hogere neerslagtekorten zien. Dit signaal onderstreept het belang van de gezamenlijke aanpak van Rijk en regio in de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater welke in 2022 van start gaat. Het gaat daarbij om een ambitieus maatregelenpakket van circa € 800 miljoen, waarvan € 250 miljoen afkomstig is uit het Deltafonds. Dat is een verdubbeling ten opzichte van de eerste planperiode (2015–2021). De maatregelen voor het hoofdwatersysteem en de zoetwaterregio’s zijn vastgelegd in het Deltaplan Zoetwater 2022–2027. Daarmee zetten we belangrijke stappen in de richting van de doelstelling om Nederland in 2050 weerbaar te maken tegen droogte en watertekorten.

De maatregelen in het Deltaplan richten zich op het zuiniger omgaan met water, het beter vasthouden van water en het slimmer verdelen van het beschikbare water. Bijvoorbeeld door druppelirrigatie in de landbouw en hergebruik van gezuiverd afvalwater om industrie en datacenters in de Eemshaven van zoet water te voorzien. Op de hoge zandgronden gaat het onder meer om het ophogen van slootbodems, het laten meanderen van beken en de inzet van stuwen om het water vast te houden. In laag Nederland wordt het beschikbare water slimmer verdeeld conform het programma Slim Watermanagement. In het IJsselmeer worden maatregelen genomen om verzilting bij de spui- en schutsluizen in de Afsluitdijk tegen te gaan. Met de Klimaatbestendige Strategie Zoetwatervoorziening voor het Hoofdwatersysteem verkleinen we het toenemende risico van watertekorten door verzilting in het benedenrivierengebied en uitputting van de IJsselmeerbuffer zonder grote, kostbare infrastructurele ingrepen in het hoofdwatersysteem.

Niet alle knelpunten kunnen in de komende planperiode worden opgelost. Daarvoor zijn naast aanpassingen aan het watersysteem ook structurele aanpassingen in de ruimtelijke inrichting en het landgebruik noodzakelijk.

Ook zullen er extra maatregelen nodig zijn om te kunnen anticiperen op de in het Klimaatsignaal’21 genoemde toenemende kans op droogte en hitte. In het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 is een routekaart opgenomen, die laat zien hoe tijdens de tweede fase wordt toegewerkt naar het Deltaplan Zoetwater voor de derde fase (2028–2033). Op basis van de nieuwe KNMI-klimaatscenario’s (2023) en de Deltascenario’s brengen Rijk en regio de zoetwateropgaven en maatregelen voor de derde fase van het Deltaprogramma Zoetwater in beeld.

Stand van zake datacenters

In het Commissiedebat Water van 9 juni 2021 (Kamerstuk 27 625, nr. 552) is een toezegging gedaan om een update te geven over de stand van zaken rond het watergebruik van datacenters. Deze update sluit aan op eerder gegeven antwoorden op Kamervragen rond dit thema.16

In de Stuurgroep Water is afgesproken dat alle zoetwaterregio’s voor 1 april 2022 beschikken over bestuurlijk vastgestelde regionale uitwerkingen van de verdringingsreeksen ten tijde van waterschaarste. De Zoetwaterregio’s zijn daarom bezig de verdringingsreeks verder uit te werken en regionaal te operationaliseren. Hierbij wordt ook aandacht gegeven aan watergebruik door datacenters. Aansluitend op deze uitwerkingen, heeft het Ministerie van IenW deze zomer samen met de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) en het Ministerie van EZK een pilotproject afgerond om het waterverbruik van industrie beter in beeld te brengen met zogenaamde «Waterprofielen Industrie». Hierdoor kunnen de regionale droogte-overleggen (RDO-en) relevante informatie over industrieel verbruik meenemen, wanneer zij water moeten verdelen in tijden van droogte. «Zowel de regionale uitwerking van de verdringingsreeks als de waterprofielen zijn acties die voortkomen uit de beleidstafel Droogte.

Tot slot heeft VEWIN deze zomer een verkenning afgerond naar het juiste water voor het juiste gebruik (actie beleidsnota Drinkwaternota). Hierin is de potentiële besparing op drinkwaterverbruik door grootverbruikers in beeld gebracht en is een aantal sectoren benoemd waar waterbesparing mogelijk is. Dit betrof bijvoorbeeld de sectoren chemie en delfstofwinning. Het rapport van de Vewin betreft een eerste verkenning. Het rapport beveelt aan om de data verder aan te vullen en om een vertaling te maken naar meer concrete waterbesparingsmaatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van een bibliotheek aan potentiële waterbesparingsmaatregelen en praktijkcases. Industrie en drinkwaterbedrijven kunnen daarbij samenwerken. De invulling van het vervolg wordt samen met de betrokkenen nader uitgewerkt. Het eerste beeld van deze uitwerking wordt in het voorjaar van 2022 verwacht. Omdat de datacentersector sterk groeiende is, is het belangrijk de toekomstige ontwikkeling goed te monitoren. Het CBS is daarom dit jaar een project begonnen om het leidingwatergebruik van de sector informatie en telecommunicatie (waar datacenters onder vallen) beter in beeld te krijgen. De resultaten hiervan worden volgend jaar verwacht.

Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen op regionaal niveau. Zo heeft de provincie Noord-Holland naar aanleiding van de sterke groei van datacenters in de kop van Noord-Holland en in de Metropoolregio Amsterdam juli jl. een concept datacenterstrategie openbaar gemaakt. Het doel van deze strategie is om meer sturing te geven aan de ontwikkeling van datacenters.17 Er wordt beoogd om bepaalde elementen uit deze strategie uiteindelijk te verankeren in de provinciale Omgevingsverordening, bijvoorbeeld in welke gemeenten nieuwe datacenters zijn toegestaan en in welke niet. Daarnaast wordt het verplicht dat de gemeenten waar datacenters zich nog kunnen vestigen afspraken maken met de provincie over het gebruik van energie, water en het benutten van restwarmte. De concept-datacenterstrategie is recent al gebruikt om de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een nieuw datacenter in Middenmeer te toetsen.18

Een ander groot cluster van datacenters is aanwezig in de Eemshaven in Groningen. Hier werd tot april dit jaar gebruik gemaakt van drinkwater. Dit is vervangen door een industriële watervoorziening welke op termijn zal worden gevoed door RWZI-effluent. In de gemeente Zeewolde tot slot, wordt een groot datacenter gepland. Het beoogde datacenter zal gebruik maken van oppervlaktewater. De Commissie m.e.r. heeft dit jaar geoordeeld dat de milieueffecten, specifiek die van watergebruik en lozing, beter onderzocht moeten worden. Dit aanvullende onderzoek is recent afgerond en gemeentelijke besluitvorming staat nu gepland voor december 2021.

Grondwater

Begin 2021 is de Studiegroep Grondwater ingesteld. Deze studiegroep brengt de beleidsopgaven voor de duurzame instandhouding van grondwatervoorraden in beeld en gaat na of er aanvullende actie nodig is. Hiervoor zijn drie prioritaire thema’s benoemd: verdroging Hoog NL, grondwaterkwantiteit Laag NL en grondwaterkwaliteit. Daarnaast worden ook de zorgen voor grondwater in relatie tot de energietransitie en de waarde van grondwater verder onderzocht. Voor al deze thema’s worden de stand van zaken en de ontwikkelingen in beeld gebracht, ook worden de bestuurlijke dilemma’s geïdentificeerd die hieraan relateren.

Alle betrokken partijen hebben zich uitgesproken voor meer tijd in het proces ten behoeve van zorgvuldige uitvoering en ook voor afstemming met de achterban. Eind 2021 zullen de dan beschikbare deelresultaten gedeeld worden met de Stuurgroep Water. De eindresultaten van de Studiegroep Grondwater worden gepresenteerd in de tweede helft van 2022.

Daarnaast zijn er andere trajecten in het grondwaterdomein die om aandacht vragen. Zo wordt er onderzocht wat de consequenties zijn van een aantal recente arresten over grondwateronttrekkingen nabij natuurgebieden op de uitvoering van het grondwateronttrekkingenbeleid. De Kamer wordt hier in het uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 over geïnformeerd.

3. Waterveiligheid

Hoogwaterbeschermingsprogramma

Op Prinsjesdag is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) middels het Deltaprogramma 2022.19 Hierin is opgenomen dat de ambitie om 50 kilometer dijk per jaar te versterken naar verwachting niet eerder dan vanaf 2026 wordt gehaald. Reden hiervoor is dat veel projecten vertragingen laten zien, waardoor er tot nu toe minder dijkversterkingen zijn opgeleverd dan voorzien. Redenen voor de vertragingen zijn onder andere dat de afstemming met de omgeving meer tijd vergt dan voorzien, dat er meer tijd nodig is om tot een passend technisch ontwerp te komen en/of vanwege de impact van corona- of stikstofmaatregelen. Omdat het (grote) projecten in de realisatiefase betreft, zoals de dijkversterkingen Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard en Tiel-Waardenburg, hebben de vertragingen ook grote impact op de financiële stabiliteit van het programma. Het programmadoel om alle primaire keringen in 2050 te laten voldoen aan de norm binnen het financieel kader is op dit moment nog haalbaar, maar als de huidige prestaties voortduren kan dit doel op den duur onder druk komen te staan. De partners van de Alliantie HWBP (waterschappen en Rijkswaterstaat) brengen momenteel de mogelijkheden in beeld om de voorspelbaarheid en de stabiliteit van het HWBP te vergroten en de productie op te voeren. De resultaten worden in het eerste kwartaal van 2022 verwacht.

Daarnaast is uw Kamer begin 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling voor het HWBP.20 In samenwerking tussen het Ministerie van IenW, de Unie van Waterschappen en de programmadirectie HWBP is gewerkt aan de opvolging van de conclusies en aanbevelingen. De resultaten zijn beschreven in het eindrapport dat openbaar is gemaakt op de website van het HWBP.21 Samengevat zijn de belangrijkste resultaten:

  • Er is een referentiekader ontwikkeld, waardoor de besluitvorming over de subsidiabele projectkosten voorspelbaarder, objectiever en transparanter is;

  • De systematiek voor toepassing van Life Cycle Costing (LCC) is nader uitgewerkt, waardoor de kostenvergelijking tussen alternatieve oplossingen toegankelijker is;

  • De informatie-uitwisseling rondom de subsidieaanvraag is aanzienlijk verbeterd, waardoor waterschappen beter weten in welke gevallen ze subsidie kunnen aanvragen.

Deze resultaten zijn reeds afgerond en worden toegepast door de programmadirectie HWBP en de waterschappen. Voor twee andere onderwerpen zijn vervolgafspraken gemaakt. Dit betreft het uitwerken van een evenwichtigere risicoverdeling tussen programma en beheerder en de uitgangspunten rondom de subsidiëring van grondverwerving. In de eerste helft van 2022 moeten de resultaten hiervan bekend zijn.

Kennisprogramma Zeespiegelstijging

In 2019 is op initiatief van mijn voorganger en de Deltacommissaris het Kennisprogramma Zeespiegelstijging gestart om de impact van zeespiegelstijging op Nederland te onderzoeken. In dit programma wordt onderzocht wat het effect van 1, 2, 3 en 5 meter zeespiegelstijging is op het Nederlandse watersysteem en de gebruiksfuncties. Daarbij wordt gekeken hoe lang de huidige voorkeursstrategieën in het Deltaprogramma op het gebied van waterveiligheid, zandige kust en zoetwatervoorziening houdbaar zijn en welke oplossingsrichtingen er voor de lange termijn zijn als de huidige strategieën niet meer voldoen. Ook wordt onderzocht wat we de komende jaren moeten doen óf laten om deze oplossingen voor de toekomst open te houden. Zowel in het waterbeheer als op het gebied van andere grote opgaven en transities. Het kennisprogramma loopt tot 2026. De resultaten worden benut voor het herijken van de voorkeursstrategieën van de regionale deelprogramma’s van het Deltaprogramma en waar nodig voor het aanpassen van beleid. In 2023 wordt op basis van de dan beschikbare resultaten een tussenbalans van het Kennisprogramma opgemaakt, waarover uw Kamer geïnformeerd zal worden. U wordt gedurende de looptijd van het programma middels de waterbrief op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen.

Bij het huidige instrumentarium voor het beoordelen en ontwerpen van primaire waterkeringen wordt rekening gehouden met zeespiegelstijging en verhoogde afvoeren in de toekomst. Aan de kust wordt bij versterking van waterkeringen bijvoorbeeld rekening gehouden met een maximum van 85 cm zeespiegelstijging in 2100 ten opzichte van 1990. Op basis van de kwantitatieve klimaatscenario’s in 2023 zal dit instrumentarium aangepast worden.

Kustgenese 2.0: meer inzicht in de sedimentbehoefte

De afgelopen jaren heeft Rijkswaterstaat in het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0 gewerkt aan een beter begrip van het zandige kustsysteem, met als doel om het beheer te verbeteren. Inmiddels is het programma afgerond met een rapportage en heeft het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW) over de resultaten van het onderzoeksprogramma geadviseerd.

Kustgenese 2.0 heeft een aanzienlijke kennisvermeerdering opgeleverd van het Nederlandse kustsysteem, bijvoorbeeld ten aanzien van de zeewaartse begrenzing van het kustfundament van de Hollandse kust, de sedimenttransporten door de zeegaten in de Waddenzee en de sedimentbehoefte van het kustfundament. Op grond daarvan is een voorkeursstrategie uitgewerkt voor de instandhouding van de kust voor de periode tot 2032. Op grond van ervaringen met ruim 25 jaar zand suppleren en de nieuwe inzichten uit Kustgenese 2.0, zijn mogelijke strategieën voor het kustonderhoud ontwikkeld voor de periode tot 2032, die alle zorgdragen voor de instandhouding van de basiskustlijn, maar die verschillen in de mate waarin het kustfundament tot 2032 in evenwicht wordt gehouden met de stijgende zeespiegel. Drie strategieën zijn daarin als meest kansrijk aangemerkt:

  • 1. Een strategie die zich richt op noodzakelijke kustbescherming waarin alleen zand beschikbaar is voor het handhaven van de kustlijn. Hiervoor dient jaarlijks gemiddeld 10 miljoen m3 zand aangebracht te worden.

  • 2. De variant waarin aanvullend een bijdrage wordt geleverd aan de sedimentbehoefte op langere termijn, hiervoor moet gemiddeld 11 miljoen m3 per jaar gesuppleerd worden.

  • 3. Een variant waarbij 13 miljoen m3 per jaar gesuppleerd wordt om het volledige kustfundament op lange termijn in evenwicht te houden.

Vervolgens heeft RWS op basis van diverse criteria, zoals het instandhouden van de sedimentbalans van de kust op lange termijn, emissies bij het suppleren van zand (vooral CO2), effecten op bodemdieren (door bedelving), beschikbare locaties voor suppleties, kosten en de vergunbaarheid geadviseerd om de zandige kust voor de periode tot 2032 in stand te houden door suppletie van gemiddeld 11 miljoen m3 zand per jaar. Dit uitgaande van de huidige langjarige trend van de zeespiegelstijging (1,86 mm per jaar) en de huidige kennis van het kustsysteem.

Om de onzekerheden in de sedimentbehoefte verder te verkleinen, wordt een aantal aanbevelingen uit Kustgenese 2.0 verder opgepakt in het project zandige kust van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. Het gaat met name om onderzoek naar het zandexport naar de Westerschelde en de Eems-Dollard; uitwisseling van sediment kwantificeren over de landsgrenzen met België en Duitsland en onderzoek naar de verdieping van de diepe vooroever en sedimentbalans van de Hollandse kust en de Waddenkust.

Het is van belang de beschikbaarheid van zand uit de Noordzee voor kustonderhoud te bewaken, ook voor de lange termijn. De zandwinlocaties die op dit moment zijn vastgelegd beschikken over voldoende zand om de huidige kustlijn 100–200 jaar te blijven onderhouden bij een versnelling van de stijging van de zeespiegel tot 8 mm per jaar. Beschikbaarheid van zand voor de lange termijn dient in samenhang te worden beschouwd met de andere ontwikkelingen op de Noordzee, zoals windenergieparken, tracés voor kabels en leidingen.

Het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW) is gevraagd een advies uit te brengen over Kustgenese 2.0.22 Het ENW spreekt zijn waardering uit voor het werk dat is verzet en oordeelt dat het programma een schat aan nieuwe kennis van het Nederlandse kustsysteem heeft opgeleverd. Deze kennis kan onder andere dienen als basis voor de uitwerking van een voorkeursstrategie voor de instandhouding van de kust in de periode tot 2032. Het ENW adviseert om het evenwicht van het bredere kustfundament als richtpunt te nemen voor het toekomstig kustonderhoud. Daarnaast geeft het ENW een aantal aandachtspunten mee, zoals de noodzaak van doorlopend onderzoek naar de lange termijneffecten van een oplopend sedimenttekort. Het ENW onderschrijft dat onderhoud van de kust met zandsuppleties een goede, adaptieve aanpak is bij een stijgende zeespiegel en ziet vervolgonderzoek in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging als een goede voorbereiding op de gevolgen van een versnelde zeespiegelstijging.

Volume zandsuppleties komende jaren

Voor de kustlijnzorg in 2022 en 2023 wordt, als gevolg van het tekort aan middelen voor beheer en onderhoud, uitgegaan van gemiddeld 10 miljoen m3 zand per jaar. In het onderzoek Kustgenese is berekend dat dit de minimale hoeveelheid zand is om de strategische doelen van het kustbeleid tot 2032 te behalen. De waterveiligheid en het behoud van functies en waarden in het duingebied zijn daarmee in voldoende mate geborgd.

Hierbij wordt echter geen aanvullend sediment toegevoegd voor het in evenwicht houden van het (bredere) kustfundament, wat van belang is voor de langere termijn (>20 jaar). Omdat het gedurende twee jaar minder zand suppleren naar verwachting een gering effect heeft op de grootschalige zandbewegingen langs de kust, wordt deze tijdelijke situatie ook voor de langere termijn verantwoord geacht. Voor 2024 en latere jaren wordt vooralsnog weer uitgegaan van gemiddeld 11 miljoen m3 zand per jaar, conform de voorkeursstrategie Kustgenese 2.0 «ruim voortzetten van de huidige praktijk».

Voor de langere termijn wordt onderzocht of en wanneer een verdere toename van het suppletievolume in de rede ligt en hoe de effecten van grotere suppletievolumes op de natuur geminimaliseerd kunnen worden.

Bij de herijking van het Deltaprogramma in 2026 wordt, op basis van de kennis die op dat moment voorhanden is, de voorkeursstrategie zo nodig aangepast.

Zandmotor

De Zandmotor is een pilot, aangelegd in 2011, die op een innovatieve wijze kustbescherming en kustonderhoud combineert, waarbij de natuurlijke dynamiek van wind en zee de kustbescherming helpt. Gelijktijdig is tijdelijk extra gebied gecreëerd voor natuur en recreatie.

Belangrijk onderdeel van de realisatie van de Zandmotor was het genereren van kennis over de mate waarin kustonderhoud en meerwaarde voor recreatie en natuur gezamenlijk te realiseren zijn. Hiertoe is onder andere een omvangrijk meet- en monitoringsprogramma opgezet.

Op 19 juli jl. heeft u het rapport «Beleidsevaluatie Zandmotor 2021» ontvangen.23 De resultaten van de uitgevoerde evaluatie laten zien dat het concept van een zandmotor een reële toepassing kan zijn binnen de uitvoering van de kustlijnzorg. Er is nog een nadere analyse van de resultaten nodig om te bepalen of het concept van een zandmotor op de langere termijn kosten effectiever is dan herhaalde reguliere zandsuppleties. Dit wordt de komende jaren verder uitgewerkt in het project zandige kust onder het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. De resultaten hiervan worden in 2026 verwacht.

De evaluatie leverde de volgende vijf aanbevelingen op:

  • 1. Stel een visie op voor de toekomst van de Zandmotor en de beheerstrategie van de Delflandse kustlijn na de geplande levensduur, zodat hier in het beheer rekening mee kan worden gehouden.

  • 2. Blijf de geleerde lessen van de Zandmotor (internationaal) uitdragen. De ervaring met de Zandmotor biedt lessen voor kustbeschermingsvraagstukken elders in de wereld, en ook kansen voor het bedrijfsleven.

  • 3. Evalueer het huidige monitoringsprogramma, toets het op wetenschappelijke toegevoegde waarde en onderzoek daarbij hoe de resultaten optimaal vertaald kunnen worden naar praktisch toepasbare kennis voor beheerders en beleidsmakers.

  • 4. Blijf de Zandmotor monitoren zolang dit relevant is. De Zandmotor is nog niet «uitontwikkeld» en de dynamiek kan zorgen voor steeds veranderende inzichten over bijvoorbeeld duinaangroei of zwemveiligheid. Daarin kan onderscheid gemaakt worden tussen kennis die «need to know» en «nice to know» is.

  • 5. Herijk de beheerafspraken en leg deze langdurig vast, passend bij de toekomstvisie uit aanbeveling 1.

Deze aanbevelingen worden opgepakt. Zo zullen, in navolging van aanbevelingen één en vijf, nadere afspraken gemaakt worden over het toekomstige beheer van de Zandmotor en de Delflandse kustlijn. Daarbij worden belanghebbende partijen zoals Rijkswaterstaat, de provincie Zuid-Holland, gemeenten en het Hoogheemraadschap van Delfland betrokken. Op korte termijn wordt gestart met het maken van afspraken over het toekomstig beheer. Het voornemen is om dit samen met de provincie Zuid-Holland nader af te stemmen. Op dit moment is het nog niet mogelijk om aan te geven wanneer deze afspraken afgerond kunnen zijn, dit hangt mede af van de verantwoordelijke beheerders.

Met Rijkswaterstaat wordt gesproken over het huidige monitoringsprogramma en de mogelijkheid om dit een vervolg te geven (aanbevelingen drie en vier). Het internationaal uitdragen van kennis over de kust is een taak die bij Rijkswaterstaat is belegd en daarnaast zal ook vanuit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging regelmatig over de resultaten gecommuniceerd worden (aanbeveling twee). Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging gedaan bij de schriftelijke aanbieding van het rapport «Beleidsevaluatie Zandmotor 2021».

Gemaal IJmuiden

Eerder bent u op de hoogte gesteld van het uitvallen van één van de zes pompen van het gemaal IJmuiden op 29 april 2020.24 Hierbij wordt u geïnformeerd welke acties hierop in de tussentijd zijn genomen. Om problemen met hoogwater te voorkomen, zijn twee tijdelijke bemaalinstallaties geplaatst om de uitgevallen pompcapaciteit te compenseren.25 De uitgevallen pomp is inmiddels gerepareerd en teruggeplaatst. Één van de twee tijdelijke pompinstallaties is daarom weer ontmanteld. Het cruciaal en kwetsbaar gebleken onderdeel wordt momenteel ook in de tweede identieke pomp vervangen. Tevens vindt groot onderhoud aan de overige vier pompen van het gemaal plaats. Planning is dat de tweede pomp eind december 2021 weer operationeel is en dat dan ook het groot onderhoud is afgerond. De pompcapaciteit is dan weer op niveau en de tweede tijdelijke pompinstallatie wordt dan ontmanteld. De komende jaren wordt de vervangingsopgave voor de vier oudste pompen in beeld gebracht. Vooruitlopend op deze vervangingsopgave wordt versneld een nieuwe pomp aangeschaft om extra robuustheid in het gemaal in te bouwen.

4. Drinkwater en Waterkwaliteit

PFAS en Vlaanderen

Ik heb op 7 oktober jl. een gesprek gehad met Minister Demir van Vlaanderen over de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde. Daar zijn afspraken gemaakt over de aanpak van de PFAS-emissies in Vlaanderen. De Nederlandse en Vlaamse overheid gaan elkaar helpen door kennis en expertise in te zetten, zowel vanuit de overheid als het bedrijfsleven. Vlaanderen heeft aangegeven er alles aan te doen om de emissies zo snel als mogelijk terug te dringen. Als onderdeel hiervan heeft de Vlaamse Omgevingsinspectie op 29 oktober jl. besloten dat alle productieprocessen waarbij PFAS geëmitteerd kan worden tijdelijk stopgezet moeten worden.

Tevens heb ik met Minister Demir besproken dat Nederland als benedenstrooms land, gebaat is bij een bovenstroomse aanpak van microverontreinigingen of opkomende stoffen uit huishoudelijke (zoals bijvoorbeeld resten geneesmiddelen) en industriële bronnen en gewasbeschermingsmiddelen. Hoe schoner het water ons land binnenkomt, hoe beter het is. Voor de Rijnlanden is een reductiepercentage van 30% vastgelegd voor microverontreinigingen in het Programma Rijn 2040.26 We hebben tevens afgesproken dat we ons gaan inzetten om voor het Scheldegebied ook een reductiedoelstelling voor microverontreinigingen vast te stellen.

Tot slot zijn vanuit de ministeries van VWS, LNV en IenW afspraken gemaakt met de provincie Zeeland over het uitvoeren van regionaal onderzoek naar de gevolgen van de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde. Inmiddels zijn het RIVM en de Universiteit van Wageningen in opdracht van de provincie Zeeland begonnen met het verzamelen van proefmonsters uit de Westerschelde. Dit regionale onderzoek vindt plaats vooruitlopend op het landelijke onderzoeksprogramma op basis van de EFSA-opinie.

Lozing Tata Steel

Op 6 mei 2021 zijn Kamervragen van de leden Hagen en de Groot (beiden D66) beantwoord over het bericht «Tata Steel overtreedt opnieuw milieuregels: loost zonder vergunning kwik in het riool».27 In de beantwoording van deze vragen is toegezegd u nader te informeren over het vervolgproces, zodra het bevoegd gezag, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG), de beoordeling heeft afgerond. De OD NZKG heeft geconstateerd dat het inderdaad een onvergunde emissie betreft en is een handhavingstraject gestart om de lozing van kwik op het vuilwaterriool stop te zetten. Tata Steel heeft de lozing gestopt en voert het kwikhoudend afvalwater nu af naar een erkende verwerker. Deze oplossing is slechts tijdelijk. Voor de lange termijn is Tata Steel in overleg met OD NZKG aan het onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het kwikhoudende afvalwater doelmatig te behandelen op het eigen terrein.

Medicijnresten

Met de opening op 30 september jl. van de PACAS-installatie (Powdered Activated Carbon in Activated Sludge installatie) op de rioolwaterzuivering Leiden-Noord van Hoogheemraadschap Rijnland, is een mijlpaal bereikt onder de Ketenaanpak Medicijnresten uit water. Het is de eerste RWZI in Nederland die full-scale medicijnresten (en andere microverontreinigingen) gaat verwijderen. Het Ministerie van IenW heeft financieel bijgedragen vanuit de bijdrageregeling «Zuivering medicijnresten» die het huidige kabinet instelde om de waterkwaliteit in Nederland te verbeteren. Zoals aangekondigd in het Uitvoeringsprogramma van de Ketenaanpak, worden de komende jaren ook bij andere waterschappen RWZI’s aangepast.

Drinkwater

In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026, die uw Kamer op 23 april heeft ontvangen, is aangegeven dat samen met provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven een Implementatie- en Uitvoeringsagenda Drinkwater zal worden opgesteld.28 Een eerste aanzet van deze agenda is reeds in de beleidsnota opgenomen. Samen met genoemde partijen wordt per actie een plan van aanpak opgesteld. Het gaat onder meer om:

  • Een verkenning naar effectief instrumentarium voor zuinig en bewust drinkwatergebruik, zowel bij huishoudens als zakelijk gebruikers («juiste water voor juiste gebruik»);

  • Het opstellen van een handreiking voor gebruik van de preventieladder, gericht op aanpak bij de bron van de verontreinigingen;

  • Het vaststellen en verminderen van risico’s bij drinkwaterproductie en -gebruik, via implementatie van de herziene EU Drinkwaterrichtlijn.

  • Over de Implementatie- en Uitvoeringsagenda Drinkwater zal afstemming plaatsvinden met de stakeholders. Uw Kamer zal medio 2022 worden geïnformeerd.

Caribisch Nederland

Dit jaar is er een onderzoek uitgevoerd naar een duurzame financiële exploitatie van de drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland29. Er is onderzocht hoe het drinkwater voor de inwoners van Caribisch Nederland enerzijds betaalbaar kan zijn en anderzijds hoe de subsidies vanuit Europees-Nederland beheersbaar blijven.

De geografische omstandigheden, de noodzaak om drinkwater te produceren uit zeewater en de relatief kleine schaal van de drinkwatervoorziening, maken dat de kosten voor de drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland hoog zullen blijven in vergelijking met Europees Nederland. De huidige vorm van subsidiëren brengt onzekerheid met zich mee, zowel voor de eilanden als het gaat om de betaalbaarheid, als voor het ministerie als het gaat om beheersbaarheid.

De verschillende onderzochte scenario’s geven geen eenduidig antwoord op de vraag hoe de financiering van de drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland het beste duurzaam kan worden vormgegeven. Wel heeft het onderzoek de aanzet gegeven voor een aantal uitgangspunten die in vervolggesprekken met de eilanden en de betrokken departementen richting kunnen geven:

  • De uitwerking moet recht doen aan de verschillen die er bestaan tussen de eilanden;

  • De uitwerking is rechtvaardig voor alle gebruikers op de eilanden;

  • De oplossing is doelmatig en leidt niet tot onnodige administratieve lasten voor betrokken partijen, en

  • De oplossing is bestuurlijk en juridisch robuust en uitvoerbaar.

De verwachting is dat hiermee in de loop van 2022 uitgewerkte voorstellen kunnen worden gedaan.

De motie van De Groot en Diertens verzoekt de regering de BES eilanden te ondersteunen met het vergroten van de effectiviteit van het afvalwaterbeheer, vanwege de impact dat ongezuiverd afvalwater heeft op het koraal in Caribisch Nederland.30 Het Ministerie van IenW heeft extra subsidie beschikbaar gesteld tot 2024 voor een bijdrage aan een sluitende exploitatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en de opbouw naar een afvalwaterheffing. De RWZI speelt op Bonaire een belangrijke rol in de vermindering van ongezuiverd afvalwater dat de zee in stroomt. Daarnaast wordt er samen met de eilanden gekeken naar de concept uitvoeringsagenda’s en zijn er reeds een aantal projecten opgestart, zoals o.a. voor demo installaties voor decentrale zuivering, het reduceren van afvalwater van jachten. Ook worden er onderzoeken gestart naar een visie voor afvalwaterbeheer op Bonaire en St. Eustatius. Het Natuur en Milieubeleidsplan meldt dat er voor 2024 strategieën voor afvalwaterbeheer opgesteld en zo mogelijk in uitvoering zijn. In de loop van 2022 wordt uw Kamer van de voortgang op de hoogte gesteld.

Rectificatie van cijfers over vissterfte bij waterkrachtcentrales.

In eerdere beantwoording van een Kamervraag over vissterfte bij waterkrachtcentrales zijn per abuis niet de meest recente cijfers opgenomen.31 In de beantwoording was reeds opgenomen dat ter bescherming van de waterkwaliteit, de cumulatieve sterfte door WKC’s op de Neder-Rijn/Lek en op de Maas moet worden teruggebracht tot 10% van de op die trajecten passerende vis. In plaats van de vervolgens genoemde percentages per WKC geldt dat dit cumulatieve percentage wordt teruggerekend tot een maximaal percentage per WKC.

5. Noordzee en grote wateren

Aanvullend ontwerpprogramma Noordzee

Het Aanvullend Ontwerp Programma Noordzee is vastgesteld (inclusief de aanvullende voorwaarde van tijdige dekking van de gevolgkosten door het Rijk) en ligt vanaf 9 november 6 weken ter inzage. U heeft op 9 november jl. het Aanvullend Ontwerp Programma Noordzee per separate brief ontvangen, mede namens de daarbij betrokken departementen.32 Daarnaast heeft u conform de motie van de leden Remco Dijkstra en De Groot,33 waarin wordt gevraagd om tweemaal per jaar aan de Kamer te rapporteren over de samenwerking, voortgang en resultaten van het Noordzeeoverleg, op 9 november jl. de tweede voortgangsrapportage van het Noordzeeoverleg ontvangen.34

PAGW

Onder gezamenlijke regie van de ministers van IenW en LNV werken Rijk en regio met de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) aan de ambitie om uiterlijk in 2050 te komen tot toekomstbestendige grote wateren (Waddengebied, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta en het Rivierengebied), waarin een goede ecologische waterkwaliteit en hoogwaardige natuur samengaat met een krachtige economie.

In de periode 2018–2020 hebben de ministers van IenW en LNV rijksbudget toegekend aan een 1e en 2e tranche PAGW-projecten.35 Met de 1e tranche is een bedrag gemoeid van € 95 mln. uit de enveloppe Natuur en Waterkwaliteit (Regeerakkoord Rutte III). Voor de 2e tranche PAGW-projecten is een bedrag van € 248 mln. van de ministeries van LNV en IenW gereserveerd. De realisatie van de projecten in de 1e en 2e tranche is voorzien tot en met 2032. De geprogrammeerde en nog te programmeren projecten worden conform de MIRT-spelregels voorbereid en uitgevoerd. De projecten uit de 1e en 2e tranche verkeren allemaal in de voorbereidingsfase, met uitzondering van het project Markerwadden verlengde fase 1, waarvan de aanleg in juni 2021 is gestart. In het MIRT overzicht, welke op Prinsjesdag met uw Kamer is gedeeld als bijlage bij de begroting van het Ministerie van IenW, is de stand van zaken van alle afzonderlijke projecten opgenomen.36

Eind 2022 zal er in samenspraak met de regio’s een keuze gemaakt worden voor de projecten voor de 3e tranche. Over de kaders voor de selectie van de derde tranche PAGW-projecten zult u binnenkort worden geïnformeerd.

Langetermijnperspectief Westerscheldegebied

Tijdens het 2-minutendebat Water van 24 juni jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 93, item 5) is door de leden Stoffer en Boswijk een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om in het Nationaal Waterprogramma op te nemen dat het natuurherstel van het Westerscheldegebied wordt gerealiseerd door buitendijkse maatregelen en niet door nieuwe ontpoldering van goede landbouwgronden.37 Deze motie is aangehouden tot het WGO Water, zodat de Kamer kan worden geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen van het Langetermijnperspectief Natuur Schelde-estuarium (LTP-Natuur). Het Westerscheldegebied is het Nederlands deel van het Schelde-estuarium. Het LTP-Natuur is een gezamenlijk initiatief van de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) en de Schelderaad, met daarin alle stakeholders. De heer Frans Weekers coördineert, als onafhankelijk voorzitter van de Schelderaad, de stakeholderparticipatie voor het LTP-Natuur.

Op grond van de Scheldeverdragen werken Vlaanderen en Nederland in de VNSC, samen met de Schelderaad, aan de voorbereiding van toekomstig beleid en beheer voor het Schelde-estuarium. Daarbij speelt een veelheid aan belangen een rol. Het is de gezamenlijke uitdaging van VNSC en Schelderaad om daarin de juiste balans te vinden bij het verder versterken van de veiligheid, de economie en de natuur van het gebied. Die samenhang staat ook voorop bij het LTP-Natuur. Dat gebeurt door de visievorming voor het beoogde natuurherstel ook te bezien vanuit het perspectief van een klimaatbestendig, veilig en economisch vitaal estuarium.

Inmiddels is voor het LTP-Natuur een systeemanalyse uitgevoerd van de toestand van de natuur in het Schelde-estuarium.38 De hoofdconclusie is dat de natuur, zowel qua omvang als kwaliteit, achteruitgaat. De Schelderaad heeft over de systeemanalyse advies uitgebracht aan de VNSC dat door alle stakeholders is onderschreven.39 De strekking van dat advies is dat de natuur in het estuarium verbetering behoeft en dat de VNSC daar, samen met de Schelderaad, actie voor moet ondernemen. Dat moet uiteindelijk leiden tot een wenkend toekomstperspectief, inclusief bijbehorende strategische keuzes en denkbare maatregelen.

De volgende stap is om gezamenlijk te bezien waar op korte termijn al kansen liggen voor maatregelen met breed maatschappelijk draagvlak. Van daaruit wordt stapsgewijs en adaptief toegewerkt naar duurzame lange termijn oplossingen voor de natuurproblematiek in het Schelde-estuarium. Zo kan steeds adequaat worden ingespeeld op ontwikkelingen in het gebied vanwege de klimaatverandering, de landbouw- en energietransitie en de verduurzaming van de haveneconomie in het Scheldegebied.

Naar verwachting kan het LTP-Natuur eind 2023/begin 2024 worden afgerond. De Kamer zal via de verzamelbrief water geïnformeerd worden over de actuele ontwikkelingen van het LTP-Natuur. Bij dit proces past niet dat de Nederlandse regering op voorhand bepaalde oplossingen uitsluit, zoals in de motie wordt voorgestaan. Dat zet zowel de Vlaams-Nederlandse samenwerking in de VNSC als de stakeholderparticipatie vanuit de Schelderaad onnodig onder druk. Het ligt dan ook in de rede om eerst de afronding van het LTP-Natuur af te wachten. Dat leidt tot een advies over de oplossingsrichtingen voor het natuurherstel van het Schelde-estuarium dat met de Kamer kan worden besproken.

Getij Grevelingen

In 2020 is de voorkeursbeslissing voor het project Getij Grevelingen genomen. In het afgelopen jaar is in de voorbereiding op de planuitwerkingsfase vastgesteld dat de scope van het project niet binnen de financiële randvoorwaarden kan worden uitgevoerd.

Voor de besluitvorming is advies gevraagd aan een team van externe deskundigen (expertteam).40 Uw Kamer is hierover voorafgaand aan het Commissiedebat van 9 juni jl. per brief geïnformeerd.41 Kern van het advies is om vanwege de hoge kosten en bedenkingen bij de technische haalbaarheid het project te versoberen tot sec de hoofddoelstelling om de waterkwaliteit en de natuur duurzaam te verbeteren. In overleg met de regionale bestuurlijke partners in dit project heeft het Rijk een Taskforce ingesteld die in het komende jaar het advies van het expertteam uit zal werken.

Na afronding van de analyse van de Taskforce kan eind 2022/begin 2023, in afstemming met de regionale bestuurlijke partners en de ministers van LNV en EZK, een besluit worden genomen over het vervolg van het project. Dan is ook duidelijk of het project binnen de financiële randvoorwaarden ruimte kan bieden voor getijdenenergie. De Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.

6. Internationaal

De internationale inzet op water en klimaatverandering is urgent in de wereld. Dagelijks zijn overstromingen, droogte, orkanen en bosbranden op de televisie te zien. Nederland heeft de afgelopen jaren een actieve rol gehad in stimuleren van mondiaal draagvlak, het aanjagen van actie evenals het versnellen van de uitvoering. Zo zijn er verschillende programma’s ingezet, zoals het Programma zoals Partners voor Water (2016–2021), gericht op het versterken van de waterveiligheid en waterzekerheid in 15 partner-deltalanden. Kennisuitwisseling, capaciteitsopbouw, pilotprojecten en masterplannen vormen de kern van het programma. Aan 69 projectvoorstellen is een subsidie toegekend die een deel van de projectkosten dekt. Dit betreft 22 haalbaarheidsstudies en 47 demonstratieprojecten. De toegekende subsidieprojecten zijn verdeeld over 35 landen. Verder nadert het Programma Blue Deal (2018–2021) het einde van de eerste fase. De inzet is gericht op samenwerking tussen de Nederlandse waterschappen en lokale buitenlandse waterbeheerders om lokale kennis versterken in gebieden waar dit het hardst nodig is. De eerste fase kent 16 partnerschappen in 14 landen. De tweede fase van de Blue Deal start in 2022 met een nog vast te stellen programmabudget. Het deel van IenW loopt mee in de begrotingscyclus van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) waarover de Kamer wordt geïnformeerd.

Een derde instrument is Disaster Risk Reduction (DRR, fase 1 en 2 van 2014–2021), waarbij experts in kleine teams snel kunnen worden ingezet vóór en na rampen. Sinds 2014 hebben er in totaal 74 missies plaatsgevonden, verspreid over 44 landen. Inmiddels heeft het DRR-Team een pool van 35 Teamleaders en 450 waterexperts. Onze nationale ervaring kan landen verder helpen, kan opgeschaald worden en zelfs worden doorvertaald naar andere landen. Deze instrumenten zijn belangrijk om wereldwijd de klimaat- en waterweerbaarheid te versterken, maar bieden ook een goede basis voor onze Nederlandse sectoren (inclusief onze kennissectoren) om internationaal te opereren (economische diplomatie) en om internationaal hun kennis te verrijken en te delen. Partners voor Water, de Blue Deal en de DRR-teams zullen dan ook in 2022 verder voortgezet worden, waarbij ze als katalyserend vermogen kunnen dienen voor uitdagingen op het gebied van klimaatverandering.

Dit alles biedt ook een unieke kans om, door internationaal samen te werken, ons eigen leer- en verdienvermogen te blijven versterken en scherp en alert te zijn op de nationale aanpak. Dit betreft het halen van buitenlandse kennis op het gebied van droogte, verzilting en klimaatweerbare steden (uit Egypte, Vietnam, Indonesië en China). In de afgelopen jaren is geïnvesteerd in het internationaal agenderen van de noodzaak om te anticiperen op klimaatadaptatie met als hoogtepunt de Climate Adaptation Summit in 2021. Dit bouwt voort op onze internationale agendering van een versnelling op de aan water gerelateerde Sustainable Development Goals (SDG), Zoals ingezet door de Minister-President in het High Level Panel on water (2018). Deze lijn zetten we, met de collega’s van het Ministerie van BZ, door naar de UN water conferentie in maart 2023, waar Nederland samen met Tadzjikistan co-host van is. Dit is de eerste VN Water conferentie sinds 1977 en pakt door op het VN-water action decade 2018–2028. Doordat de wereld achterloopt bij het behalen van de SDGs voor de agenda 2030 dient de inzet ambitieus te zijn om de doelen op water en klimaatadaptatie alsnog te halen.42 Nederland (IenW) wil de actieagenda op water aanjagen in nauwe samenwerking met de kennisinstituten en het bedrijfsleven om concrete invulling te geven aan de uitvoering van projecten in het buitenland, met andere woorden vertaling van beleidsdoelen in concrete inzet. We willen een inclusieve, actiegerichte en sector overschrijdende conferentie in 2023, die tot doel heeft om de actie op het gebied van water te versnellen en de internationale samenwerking hierop te versterken. Het veranderende klimaat vergroot de urgentie om te handelen en de meeste adaptatie maatregelen zijn water gerelateerd. Water en adaptatie zijn daarmee een hefboom voor duurzame ontwikkeling en klimaatactie: nationaal, in Europa en wereldwijd.

7. Overig

Voorstellen Unie van Waterschappen aanpassing belastingstelsel

Op 5 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over voorstellen voor de waterschapsbelastingen. De gesprekken hierover tussen belanghebbenden zijn helaas nog niet afgerond. Daar waar mogelijk worden er echter wel al voorbereidingen getroffen voor wetgeving.

Zuiveringsheffing huishoudens/Toekomstbestendige bekostiging waterbeheer

In de Voortgangsbrief water van 2 juni 2021 (Kamerstuk 27 625, nr. 541) is aangegeven dat verkend wordt hoe een traject rond een toekomstbestendigere bekostiging van het Nederlands waterbeheer eruit zou kunnen zien. Deze verkenning is in maart van dit jaar gestart. Dit heeft tot nu toe geleid tot een goed overzicht van alle onderzoeken en aanbevelingen die verleden zijn gedaan. In de eerste helft van 2022 wordt op basis hiervan in overleg met betrokken medeoverheden een aanpak uitgewerkt.

In 2020 zijn er twee moties van het lid Van Brenk aangenomen, waarin de regering gevraagd wordt te streven naar een evenredige zuiveringsheffing voor huishoudens.43 Het is verstandig om hier in samenhang met andere vraagstukken rondom belastingen op water te kijken. Daarom is ervoor gekozen om uitvoering van de moties onderdeel uit te laten maken van het traject toekomstbestendige bekostiging waterbeheer. Over de scope en opzet van dit traject loopt op dit moment nog overleg met de medeoverheden.

In dit kader zijn in maart van dit jaar twee onderzoeken gestart. In het eerste onderzoek wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn om het belastingstelsel van de waterschappen flexibeler te maken. Daarnaast is een eerste verkenning gedaan naar hoe de verschillende vraagstukken rondom bekostiging opgepakt kunnen worden. De rapportage van beide onderzoeken kunt u vinden als bijlagen bij deze brief (respectievelijk «Onderzoek wendbaarder belastingstelsel waterschappen» door Pels Rijcken en «Op weg naar een toekomstbestendige financiering van het waterbeheer» door Wing)44. Beide rapporten zullen worden meegenomen in het eerder genoemde traject toekomstbestendige bekostiging waterbeheer.

Cybersecurity

Het Cyber Security Beeld Nederland 2021 concludeert dat de digitale dreiging toeneemt.45 Zo zijn vitale processen, waaronder die in de watersector, doelwit van kwaadaardige operaties van statelijke actoren en cybercriminelen (met inzet van ransomware). Recente incidenten in binnen – en buitenland wijzen erop dat de hacks steeds meer fysieke gevolgen kunnen hebben voor de vitale infrastructuur, zo ook in de watersector. Gezien de steeds toenemende dreiging is het van belang dat de weerbaarheid in de watersector meegroeit.

Daarom zijn bestuurlijk afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak, welke zijn vastgelegd in een addendum van het Bestuursakkoord Water. De uitvoering vindt plaats onder regie van het programma versterken cyberweerbaarheid in de watersector. In de Kamerbrief van 2 juni 2021 is de voortgang hiervan weergegeven.46 De Kamer wordt in het voorjaar geïnformeerd over de concrete resultaten die worden geboekt.

Onderzoek Kuijken «Schurende korrels»

Op 12 november 2021 heeft de heer Kuijken zijn onderzoek naar aanleiding van de motie van het lid Moorlag van 2 december 2020 afgerond.47 Deze motie vraagt te onderzoeken hoe lessen uit de casus granuliet zijn te trekken en deze te gebruiken om extra waarborgen voor integriteit en rolzuiverheid in te bouwen in de voorbereiding van besluiten en in de VTH-keten en de Kamer over de uitkomsten te informeren. Bij deze treft u het eindrapport «Schurende korrels» aan als bijlage48.

Uit het rapport volgt een aantal lessen voor de IenW organisatie en wordt een aantal belangrijke aanbevelingen gedaan op het gebied van de ministeriële verantwoordelijkheid, rolvastheid, informatievoorziening en de gedragscodes. Deze aanbevelingen hebben een brede werking en ik heb de Secretaris-Generaal gevraagd om hier binnen de IenW organisatie uitvoering aan te geven.

Daarnaast zullen meer specifiek voor het beleidsdomein bodem in het kader van het verbetertraject kwalibo-stelsel, de aanbevelingen en de lessen uit het rapport worden betrokken. De Taskforce komt eind 2021 met aanbevelingen voor verbetermaatregelen. Begin 2022 wordt u hierover door de Staatssecretaris nader geïnformeerd.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Visser


X Noot
2

Zie voor de 2e tranche maatregelen: Stroomgebiedbeheerplannen 2016–2021 – Helpdesk water. Zie voor de ontwerpplannen voor 2022–2027: Ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 – Helpdesk water

X Noot
3

Kamerstuk 35 925 A, nr. 14.

X Noot
4

Bijlage 9 bij brief Minister van LNV van 12 november 2021

X Noot
5

Tabel 7 op bladzijde 22 van bijlage 9 bij brief Minister van LNV van 12 november 2021

X Noot
7

Kamerstukken 31 793 en 32 813, nr. 200.

X Noot
8

Shared Socioeconomic Pathways (SSP’s). Deze SSP’s vormen plausibele wereldbeelden, die uitgaan van uiteenlopende sociaaleconomische, technologische en demografische ontwikkelingen in de toekomst.

X Noot
9

Kamerstuk 27 625, nr. 523.

X Noot
10

Kamerstuk 32 698, nr. 62.

X Noot
11

Kamerstuk 32 847, nr. 780.

X Noot
12

Adviesbrief van de Deltacommisaris over woningbouw en klimaatadaptatie https://www.deltaprogramma.nl/documenten/publicaties/2021/09/01/adviesbrief-woningbouw-en-klimaatadaptatie

X Noot
13

Kamerstuk 32 847, nr. 828

X Noot
15

Gemeenten voor Duurzame Ontwikkeling (GDO), IVN Natuureducatie, Koninklijke Vereniging voor Hoveniers en Groenvoorziening (VHG), Ministerie van IenW, NL Greenlabel, Ons Water, Samen Klimaatbestendig, Tuinbranche Nederland, Groene Huisvesters, Stichting Steenbreek, Milieu Centraal, Groene Stad, De Tuinen van Appeltern

X Noot
16

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2300 en Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2453.

X Noot
17

Concept datacenterstrategie van de Provincie Noord-Holland https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Economie_Werk/Projecten/Datacenters/Datacenterstrategie

X Noot
19

Kamerstuk 35 925 J, nr. 4.

X Noot
20

Kamerstuk 32 698, nr. 50.

X Noot
23

Kamerstuk 35 570 J, nr. 9.

X Noot
24

Kamerstuk 27 625, nr. 503.

X Noot
25

Kamerstuk 27 625, nr. 523.

X Noot
26

Kamerstuk 27 625, nr. 493.

X Noot
27

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2619.

X Noot
28

Kamerstuk 27 625, nr. 530.

X Noot
29

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
30

Kamerstuk 27 625, nr. 514.

X Noot
31

Kamerstuk 35 325, nr. 3.

X Noot
32

Kamerstuk 35 325, nr. 4

X Noot
33

Kamerstuk 33 450, nr. 107.

X Noot
34

Kamerstuk 33 450, nr. 117

X Noot
35

Kamerstuk 27 625, nrs. 422, 488 en 523

X Noot
37

Kamerstuk 27 625, nr. 542.

X Noot
41

Kamerstuk 27 625, nr. 541.

X Noot
42

Bijvoorbeeld op SDG6 (drinkwater en sanitatie) door toenemende droogte maar ook door verlies aan natuur/biodiversiteit waardoor minder water kan worden vastgehouden. Ook gebrek aan waterzuivering is hardnekkig probleem. Achterstand op SDG13 (klimaatactie) door meer weerextremen die resulteren in steeds vaker voorkomende overstromingen, droogte en orkanen in de wereld, waardoor er een toenemend belang is voor klimaatadaptatie actie.

X Noot
43

Kamerstuk 27 625, nr. 510 en Kamerstuk 35 570 XII, nr.86.

X Noot
44

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
45

Kamerstuk 26 643, nr. 767.

X Noot
46

Kamerstuk 27 625, nr. 539.

X Noot
47

Kamerstuk 30 015, nr. 87.

X Noot
48

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven