32 698 Hoogwaterbeschermingsprogramma

Nr. 28 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 mei 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 1 april 2016 inzake de aanbieding van de negende voortgangsrapportage (VGR9) van het tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2) met peildatum 31 december 2015 (Kamerstuk 32 698, nr. 26).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 mei 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

Adjunct-griffier van de commissie, Israel

Vraag 1

Wat is de grondslag voor de aangekondigde overheveling van € 327 miljoen uit het HWBP2-budget naar HWBP en Deltafonds? Hoe hard is deze grondslag? Welke risico’s zijn hiermee gemoeid? Hoe zal na deze overheveling omgegaan worden met eventuele overschrijdingen van het programmabudget?

Antwoord 1

De grondslag voor de overheveling is de programmaraming, waarbij het verschil tussen programmabudget en programmaraming in aanmerking komt voor overheveling. De programmaraming bestaat uit door het Programmabureau getoetste ramingen van projecten (incl. project onvoorzien) en uit de benodigde reserveringen voor programma-risico’s. (zie ook par. 6.2. VGR9).

Het merendeel van de projecten binnen het programma HWBP-2 is reeds afgerond en de nog lopende projecten vorderen gestaag. Deze ontwikkeling zorgt ook voor een lager risicoprofiel. Dat risicoprofiel is nu steeds beter in te schatten en te ramen. Dit komt tot uitdrukking in de opgenomen risicoreserveringen. Om deze redenen acht ik het verantwoord om bij de ontwerpbegroting 2017 een voorstel te doen om het verschil tussen programmabudget en programmaraming (zijnde 327M€) vrij te laten vallen uit het budget van het HWBP-2.

Vraag 2

Hoe zal na deze overheveling omgegaan worden met eventuele overschrijdingen van het programmabudget?

Antwoord 2

Op dit moment heb ik geen aanleiding om te vermoeden dat het programma HWBP-2 niet binnen de huidige programmaraming kan worden afgerond. Dat wordt ook gestaafd door het huidige risicoprofiel, zie hiervoor ook antwoord 1. Mocht echter onverhoopt toch blijken dat het programmabudget ontoereikend is, dan zal ik daartoe een voorstel voor een oplossing aan uw Kamer voorleggen.

Vraag 3

Wat zijn nu precies de juridische en bestuurlijke verplichtingen van het HWBP2, uitgesplitst voor het komende jaar en de daarop volgende jaren?

Antwoord 3

Het juridisch kader voor de verantwoordelijkheden, de rechten en de plichten van de verschillende bij het HWBP-2 betrokken partijen staan beschreven in de Waterwet en zijn ten aanzien van financiering uitgewerkt in een subsidieregeling. Voor de projecten uit de eerste toetsronde betreft het de «Bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren» (Stcrt. 2006, nr. 28). Voor de projecten uit de tweede toetsronde is de regeling gewijzigd. Dit is vastgelegd in de «Regeling tot wijziging van de Regeling bijzondere subsidies waterkeren en waterbeheren in verband met de centrale behandeling van de subsidieaanvragen» (Stcrt. 2007, nr. 234).

Bij het verlenen van een subsidiebeschikking worden door de Minister de door het Rijk en Waterschappen gezamenlijk beschikbaar gestelde (financiële) middelen aangewend voor het weer veilig maken van de keringen. Door de keringbeheerder wordt de verplichting aangegaan om middels maatregelen de veiligheidsopgave tijdig, conform de afgesproken kwaliteit en binnen budget te realiseren. De voortgang ten aanzien van de verplichtingen staan omschreven in hoofdstuk 4 (planning) en hoofdstuk 6 (budget) van de VGR’s.

Zie ook §2.2 en §2.3 van de Basisrapportage HWBP2 voor een nadere omschrijving van de juridische en bestuurlijke kaders.

Vraag 4

Wat is de reden van de vertraging met een kwartaal van de afronding van de projecten Ipensloter- en Diemerdammersluis en de Waddenzeedijk Friese Kust? Waarom was er een hogere risico-inschatting nodig bij Ipensloter- en Diemerdammersluis en Waddenzeedijk Friese Kust, waardoor de projecten zijn vertraagd? Hoe worden marktpartijen geprikkeld om de projecten sneller af te ronden?

Antwoord 4

De projectplanning van de Ipensloter- en Diemerdammersluis is geactualiseerd, waarbij een hogere risico inschatting van het tijdig verkrijgen van vergunningen en onzekerheid rond de samenstelling van de ondergrond is gemaakt. Bij Waddenzeedijk Friese Kust gaat het hoofdzakelijk om risico’s van verontreiniging (van grond en water) en de toepassing van een nieuw bekledingsmateriaal.

In de afgesloten contracten worden marktpartijen uitgedaagd om de uitvoeringsplanning te optimaliseren en waar mogelijk te versnellen, rekening houdend met de genoemde risico’s.

Vraag 5

Welke drie mijlpalen werden ongepland bereikt? Waarom werden deze mijlpalen versneld bereikt?

Antwoord 5

Voor de volgende 3 projecten zijn de mijlpalen eerder gerealiseerd dan gepland:

  • Ipensloter- en Diemerdammersluis:

    Omdat het Projectplan Waterwet in november 2015 door GS van de provincie Noord-Holland is vastgesteld kon de subsidiebeschikking in december 2015 worden verleend. Daarmee is het project een kwartaal eerder dan voorzien in de realisatiefase gekomen. Hoewel deze mijlpaal dus een kwartaal eerder gerealiseerd wordt, schuift de mijlpaal oplevering vooralsnog met een kwartaal op (zie antwoord 4).

  • Spui-West:

    De initieel ingeschatte tijdsrisico’s zijn ten dele niet opgetreden en ten dele met het treffen van beheersmaatregelen verkleind. Dit heeft geleid tot een oplevering 3 maanden eerder dan gepland.

  • Zwakke Schakels NH:

    Het versterken van de zeewering tussen Camperduin en Petten is een half jaar eerder dan gepland opgeleverd dankzij een slimme planning en een goede samenwerking tussen publieke partijen onderling en met de aannemerscombinatie.

Vraag 6

In hoeverre is de Nieuwe Marktvisie van Rijkswaterstaat verwerkt binnen de aanbestedingen van het HWBP2?

Antwoord 6

De verantwoordelijkheid voor de aanbesteding van het merendeel van de HWBP2- projecten ligt bij de Waterschappen. De Waterschappen hebben ook een marktvisie, welke een rol zal spelen bij de aanbestedingen die zij doen. Bij het project Houtribdijk, waarvoor Rijkswaterstaat de initiatiefnemer is, wordt de nieuwe Marktvisie van Rijkswaterstaat gehanteerd. Het streven hierbij is om een eenduidige visie uit te dragen naar de markt.

Vraag 7

Met welke factoren wordt rekening gehouden in de berekening van de financiële omvang van het risicoprofiel op programma- en projectniveau?

Antwoord 7

De factoren waar rekening mee wordt gehouden zijn de risico’s op het gebied van technische uitvoerbaarheid, omgeving, juridisch aspecten, bestuurlijke besluitvorming en aannemerscontract. Deze worden geïnventariseerd d.m.v. risicosessies op project- en programmaniveau en de financiële omvang wordt vervolgens bepaald door de kans dat een risico zich voordoet en de mogelijke gevolgschade.

Vraag 8

Kunt u toelichten wat het verschil is tussen de € 372 miljoen aan risicoreservering die in de samenvatting onder «financiën» wordt genoemd en het bedrag van € 177 miljoen, die in tabel 6 wordt verkregen door de bedragen bij elkaar op te tellen (3*18+7*10+5*10+1*3)?

Antwoord 8

Binnen de programmaraming bedraagt de totale risicoreservering 372M€. Deze bestaat uit risico’s op projectniveau en risico’s op programmaniveau (zie ook tabel 11 in de VGR9). In Tabel 7 staat een toelichting op de programmarisico’s die optellen tot 126M€. Deze programmarisico’s bestaan uit de top-5 met gevolgen voor geld (zie ook tabel 6), de overige programmarisico’s en de onbenoemde risico’s op programmaniveau.

Vraag 9

Wat zijn de financiële bijdragen van waterschappen en provincies aan de projecten en hoe worden deze bedragen bepaald? In hoeverre moeten deze overheden betalen als de veiligheid niet gediend wordt?

Antwoord 9

De Waterschappen dragen gezamenlijk via de Dijkrekening bij aan het totale programma HWBP2 en leveren geen projectspecifieke bijdrage. De bijdrage aan het HWBP2 is terug te vinden in de tabellen 9 en 10 bij VGR9 en is volledig bestemd voor de gezamenlijke opgave die er ligt voor de versterking van de primaire keringen. Provincies dragen niet bij aan het programma.

Vraag 10

Hoe worden projecten gefinancierd als het gaat om extra meekoppelkansen? In hoeverre betaalt het Rijk mee aan extra omgevingswensen, zoals bij de ondergrondse parkeergarage in Katwijk?

Antwoord 10

Vanuit het HWBP-2 wordt de waterveiligheidsopgave, binnen de kaders van sober, robuust en doelmatig, volledig gesubsidieerd. Meekoppelkansen of extra omgevingswensen worden niet door het Rijk gefinancierd en kunnen op basis van cofinanciering door derden meegenomen worden. De ondergrondse garage in Katwijk is bijvoorbeeld gefinancierd vanuit de gemeente Katwijk.

Vraag 11

Op welke wijze wordt innovatie bevorderd? In hoeverre is dit een doelstelling van de aanbestedingen?

Antwoord 11

Innovatie is geen specifieke doelstelling bij aanbestedingen, maar wordt waar mogelijk gestimuleerd in de projecten. Innovaties vinden binnen HWBP-2 op velerlei vlakken plaats, zoals innovaties op samenwerking, proces, marktbenadering, inpassing en techniek. Innovaties worden op projectniveau bevorderd door projectteams (en marktpartijen) te stimuleren om naar maatwerkoplossingen te zoeken. Op landelijk niveau worden kansrijke innovaties gestimuleerd middels de inzet van het innovatiebudget, een onderdeel van het HWBP2 programmabudget.

Vraag 12

Op basis waarvan wordt besloten op welk overheidsniveau het project gecoördineerd dient te worden?

Antwoord 12

De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de individuele projecten binnen het HWBP-2 ligt bij de keringbeheerders. Afhankelijk van het project is dit een waterschap, hoogheemraadschap of Rijkswaterstaat. De provincie Groningen heeft bij de versterking van twee kunstwerken de coördinatie uitgevoerd (zie ook tabel 3 VGR9).

Vraag 13

Op welke wijze worden/zijn de nieuwe veiligheidsnormen vertaald?

Antwoord 13

Voor de HWBP-2 projecten is de vigerende normering het uitgangspunt. Bij alle projecten die zich nog in de fase van planuitwerking bevinden, is de afgelopen tijd periodiek een consequentieanalyse van de nieuwe normering uitgevoerd. Doel hiervan was om te kunnen bepalen of er sprake was van een grote onder- of overinvestering indien het project zou uitgaan van de nieuwe normen. Dit bleek niet het geval te zijn en daarom wordt nog steeds uitgegaan van de vigerende normen. Bij die projecten waarbij de goedkeuring van het Projectplan Waterwet plaatsvindt na 1-1-2017 (de datum waarop naar verwachting de nieuwe normen in werking zullen treden), zal van de nieuwe normen worden uitgegaan.

Vraag 14

Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen pas laat te beginnen met de planstudies van de grootste projecten uit het totaal?

Antwoord 14

Deze planstudies lopen al geruime tijd en zijn niet in het bijzonder later begonnen. Het gaat hier vaak om een complexe opgave en daardoor vergen deze projecten een langere voorbereidingstijd.

Vraag 15

In hoeverre wordt er gekeken naar de vergrote overstromingsrisico’s en de zes dijkdoorgangen in de gemeente Delfzijl, ook in het kader van toenemende aardbevingen en bodemdalingen in de regio? Worden er momenteel extra maatregelen getroffen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 15

De projecten in het kader van HWBP-2 in Delfzijl zijn voor 2009 afgerond. In het (n)HWBP, project Eemshaven Delfzijl, wordt rekening gehouden met de risico’s van aardbevingen en bodemdaling.

Vraag 16

Wat wordt bedoeld met het parallel doorlopen van de aanbesteding bij de versnelling van het project «Hoogwaterkering Den Oever»?

Antwoord 16

Daarmee wordt bedoeld dat de aanbesteding is gestart voordat gedeputeerde staten van de Provincie Noord-Holland het Projectplan Water goedkeurt. De opdrachtnemer kan de detailuitwerking van het ontwerp dan al ter hand nemen, waardoor tijdwinst wordt geboekt.

Vraag 17

Wat zijn de gevolgen voor de planning en realisatie van het project «W2–049 Ameland, Waddenzeekering», waar werkplanningen en contractmijlpalen zijn gewijzigd vanwege de vondst van asbest door de aannemer?

Antwoord 17

Door de asbestvondst heeft de aannemer de uitvoeringsfasering aangepast, waarbij de planning stabiel is gebleven en de contractmijlpalen zijn niet gewijzigd.

Vraag 18

Kan het onderzoek inzake de peilverlaging van het Markermeer («joint factfinding») naar de Kamer worden gestuurd?

Antwoord 18

Ja, het rapport van 14 december 2015 (Kansrijkheid pompen en bewezen sterkte Markermeerdijken HWBP-2) zal ik voor het AO Water van 16 juni 2016 aan uw Kamer toesturen.

Vraag 19

Is een nieuwe toetsing van de dijken bij het Markermeer met betere berekeningsmethoden toegestaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 19

Toetsing van dijken vindt plaats met een vastgesteld instrumentarium en hydraulische randvoorwaarden. Dit heeft geleid tot de versterkingsopgave bij het project Markermeerdijk Hoorn – Edam – Amsterdam. Nieuwe berekeningsmethoden voor toetsing en ontwerp kunnen na mijn toestemming worden ingezet bij afgekeurde keringen mits hiermee op een betrouwbare en geaccepteerde wijze voldoende veiligheidsniveau van de waterkering kan worden aangetoond en onderbouwd. Een voorbeeld hiervan is mogelijk het traject van Bewezen Sterkte. Indien deze (gewijzigde) berekeningsmethode op basis van het onderzoek inderdaad kan leiden tot een andere opgave, dan zal deze nadat die gevalideerd is (o.a. door het Expertise Netwerk Water) opgenomen worden in de toets- en ontwerpinstrumentaria.

Vraag 20

Over welke vijf projecten die op het kritieke tijdspad zitten, wordt er gesproken?

Antwoord 20

Van vijf projecten is al geruime tijd bekend dat ze na 2017 zullen worden opgeleverd. In tabel 4 van de VGR zijn deze projecten met een * aangegeven. Om uitloop in de planning te voorkomen worden deze projecten door de betreffende beheerder en het programmabureau nauwlettend gevolgd. Daarnaast worden vijf projecten, die naar verwachting in het tweede halfjaar van 2017 worden opgeleverd, ook met extra aandacht gevolgd. Deze «tijd-kritische projecten» zijn: «Ilpensloter- en Diemerdammersluis», «Lekdijk-Kis», «IJsselmeer, kleibekleding en pipingmaatregelen», «Waddenzeedijk, Friese kust», en «Eemdijken en Zuidelijke Randmeren».

Vraag 21

Wat wordt er bedoeld met «het risico van zettingen»?

Antwoord 21

Daarmee wordt bedoeld dat de zettingstijd van de grond langer is dan voorzien en leidt tot vertraging in de planning.

Vraag 22

Bij welke projecten zijn de financiële en planningsrisico’s toegenomen ten opzichte van de vorige voortgangsrapportage?

Antwoord 22

Het gaat hierbij veelal om projecten die nog in realisatie zijn en dus om informatie omtrent de financiële projectrisico’s in de ramingen Het betreft operationele informatie waarvan ik, in lijn met de afspraken over informatievoorziening (Kamerstuk 27 625 nr. 195) aan uw Kamer geen details op projectniveau beschikbaar stel. De programmabrede hoofdlijnen voor (beheersing van) de risico’s met gevolgen voor tijd en geld maak ik voor u inzichtelijk in de Voortgangsrapportages.

Een toelichting op de planningsrisico’s welke doorwerken in het programma zijn te vinden in de toelichting op de projecten in hoofdstuk voortgang en planning.

Vraag 23

Kunt u de kansen toelichten dat de benoemde risico’s zich zullen manifesteren?

Antwoord 23

De programmabrede hoofdlijnen voor (beheersing van) de risico’s met gevolgen voor tijd en geld zijn voor u inzichtelijk gemaakt in tabellen 5 en 6 van de Voortgangsrapportage. Het gaat om risico’s die voor meerdere projecten gelden.

De kansen variëren per project en zijn niet te zonder meer te vertalen naar een kans op programmaniveau.

Vraag 24

Wat betekent het feit dat de grootste risico’s in tijd en geld liggen bij de nog in voorbereiding zijnde grote en complexe projecten voor de haalbaarheid van de 2021-doelstelling en de financiering?

Antwoord 24

Op basis van de huidige risico’s worden de projecten binnen het programma afgerond voor 2021 binnen het programmabudget. Door de fase waarin deze projecten zich bevinden (planuitwerkingsfase) is er een grotere onzekerheid met daaraan verbonden een groter risicoprofiel. Dat betekent ook dat deze projecten, zie ook antwoord op vraag 20, extra gevolgd worden. Voor de meeste van deze projecten geldt dat de planuitwerking eind 2016 gereed is, en daarmee neemt het risicoprofiel ook af.

Vraag 25

Kunt u toelichten waarom de financiële waarde van de onbenoemde risico’s € 24 miljoen lager wordt ingeschat dan voorheen?

Antwoord 25

De financiële omvang (verwachtingswaarde) van de onbenoemde risico’s op programmaniveau is in de verslagperiode met 24M€ gedaald (zie ook tabel 7 VGR9). Deze verwachtingswaarde betreft 5% van de raming van de lopende projecten. Deze raming is in de verslagperiode gedaald als gevolg van het bereiken van de mijlpaal einde realisatie (de facto dus minder lopende projecten) en het doorvoeren van zogeheten Verzoeken tot Wijziging (VTW) in de projectramingen (zie ook tabel 12 VGR9).

Vraag 26

Wat zijn de uitkomsten van de uitgevoerde consequentieanalyses in het kader van de nieuwe normering? Welke risico’s vloeien hier concreet uit voort voor de planning en de financiën (programmaraming)?

Antwoord 26

Voor de projecten die zich nog in de planuitwerkingsfase bevinden zijn in de verslagperiode consequentieanalyses uitgevoerd voor de nieuwe normering. Hieruit blijkt dat bij geen van de projecten de noodzaak van de versterking wijzigt en bij deze projecten ook geen sprake is van grote verschillen in de omvang (onder- of overinvestering) van de versterkingsoplossing.

Vraag 27

Kunt u toelichten waarop de bedragen voor benoemde en onbenoemde risico’s zijn gebaseerd waar het gaat om het risicomanagement?

Antwoord 27

De financiële omvang van de benoemde risicoreservering, voor zowel projecten als programma, wordt bepaald door de kans dat een risico zich voordoet en de mogelijke gevolgschade. De financiële omvang van de onbenoemde risicoreservering binnen projecten wordt bepaald door een percentage op de bouwkosten. De financiële omvang van de onbenoemde risicoreservering binnen het programma wordt bepaald door een percentage op de lopende projecten en programmakosten.

Vraag 28

Wat houden de onbenoemde risico’s bij de risicoreserveringen op programmaniveau concreet in en waarop zijn de financiële consequenties gebaseerd?

Antwoord 28

De voorziening voor de onbenoemde risico’s op programmaniveau is gebaseerd op een percentage van 5% van de raming van de lopende projecten en programmakosten. Deze voorziening wordt aangehouden voor op dit moment nog niet bekende risico’s.

Vraag 29

Wat wordt bedoeld met het projectniveau en het programmaniveau en waarin verschillen deze financiële risico’s van elkaar?

Antwoord 29

Met risico’s op projectniveau wordt bedoeld dat deze risico’s binnen de subsiediebeschikking van het project kunnen worden gedekt. Met risico’s op programmaniveau wordt bedoeld dat deze risico’s, optredend in één of meerdere projecten, een financiële reserve behoeven op programmaniveau omdat ze – in geval van optreden van het risico – niet binnen de project(en) te dekken zijn.

Vraag 30

Kunt u de verschillende bijstellingen in het programmabudget afzonderlijk inzichtelijk maken?

Antwoord 30

Het budget is in verslagperiode met € 175 miljoen gedaald. Dit is veroorzaakt door de som van budgetoverheveling naar het Deltafonds/HWBP, budget overheveling naar het HWBP behorende bij project Markermeerdijk Marken, welke uit de scope van het HWBP-2 is gehaald en IBOI stijging inzake indexering. Deze zijn niet afzonderlijk inzichtelijk gemaakt omdat daarmee ook het budget voor de versterkingsopgave voor Marken duidelijk wordt. Dat is marktgevoelige informatie.

Vraag 31

Kunt u de verschillende neerwaartse bijstellingen in het programmabudget afzonderlijk inzichtelijk maken?

Antwoord 31

Zie de beantwoording van vraag 30.

Vraag 32

Kunt u toelichten waarom het programmabudget in de jaren 2022 en 2023 met in totaal € 318 miljoen is toegenomen, terwijl de afronding van het HWBP2 nog steeds wordt voorzien voor 2021?

Antwoord 32

Een belangrijke oorzaak hiervan is dat het verschil tussen het programmabudget en de programmaraming, in afwachting van definitieve besluitvorming over vrijval naar het Deltafonds/HWBP bij de ontwerpbegroting 2017, is opgenomen aan het einde van de kasreeks. Een andere oorzaak is dat het altijd zo is dat risico-reserveringen op programmaniveau in de laatste jaren van kasreeks opgenomen worden. Zie verder ook de beantwoording van vraag 1.

Vraag 33

Kunt u de neerwaartse bijstelling in de programmaraming (en de projectramingen) van ca. € 126 miljoen, die voortkomt uit het saldo van wijzigingen in projectramingen bij contactmomenten of een uitgevoerd verzoek tot wijziging, toelichten?

Antwoord 33

De daling die voortkomt uit het saldo van wijzigingen in projectramingen bij contactmomenten of een uitgevoerd verzoek tot wijziging bedraagt € 128 miljoen.

De belangrijkste mutaties staan omschreven in §6.2 onder tabel 12.

Vraag 34

Kunt u de neerwaartse bijstelling in de programmaraming van € 48 miljoen in de post programma onvoorzien toelichten?

Antwoord 34

De toelichting op de neerwaartse bijstelling van de programmaraming is opgenomen in tabel 7.

Vraag 35

Kunt u toelichten waarom de marge tussen de projectraming en de bovengrens van de bandbreedte in deze voortgangsrapportage veel kleiner is dan bij de vorige voortgangsrapportages, namelijk 2,8% in plaats van eerder ruim 10%? Wordt met een dergelijke kleine marge niet een (te) groot risico gelopen op overschrijding van de projectraming? Hoe verhoudt de aangekondigde verlaging van het projectbudget van € 327 miljoen zich tot dit risico?

Antwoord 35

De marge is kleiner geworden doordat de ramingen van de projecten robuuster zijn geworden omdat een groot deel van de projecten gerealiseerd of in uitvoering is. De verwachting is dat de raming nog verder zal dalen. Zie ook de beantwoording van vraag 1.

Vraag 36

Waarom is het programmabudget in de jaren 2022 en 2023 met in totaal € 318 miljoen toegenomen, terwijl de afronding van het HWBP2 nog steeds wordt voorzien voor 2021?

Antwoord 36

Zie de beantwoording van vraag 32.

Naar boven